HANDLEIDING VOOR HET FLORAMEETNET DRENTHE
WERKGROEP FLORAKARTERING DRENTHE (WFD)
CONTACTADRES VOOR HET FLORAMEETNET: Edwin Dijkhuis Brink ZZ 20a 9471 AB Zuidlaren tel. 050-3600155 (thuis) Versie februari 2003 Tekst: Eef Arnolds en Ben Hoentjen Eindredactie: Ben Hoentjen Opmaak: Bert Blok Tekeningen: Ate Dijkstra, Han de Boer en Akke Kooij INHOUD 1.INLEIDING 1.1 De Werkgroep Florakartering Drenthe 1.2 De Atlas van de Drentse flora 1.3 Opslag, beheer en beveiliging van de gegevens 2. HET FLORAMEETNET DRENTHE 2.1 Doel van het florameetnet 2.2 Opzet van het WFD meetnet 3. HET VELDWERK EN DE FORMULIEREN 3.1 Kilometerhokken als basis voor het meetnet 3.2 Veldwerk en de periode van onderzoek 3.3 Het inventarisatie-formulier of de streeplijst 3.4 In te vullen basisgegevens 3.5 De soorten op de streeplijst 3.6 Verplicht in te vullen gegevens op het inventarisatieformulier
3.7 Verzamelen van materiaal van zeldzame of andere, voor Drenthe bijzondere soorten 3.8 Verwerking van de inventarisatieformulieren 3.9 Gedrag in het veld; toegang tot natuurreservaten 4. FACULTATIEF TE VERZAMELEN GEGEVENS 4.1 Aanvullende gegevens 4.2 Aantalschattingen 4.3 De biotoopcode of oecocode 4.4 Exacte vindplaatsen van bijzondere soorten en gebruik van GPS 4.5 De status van soorten Bronvermelding Bijlage 1: Biotoopcodes volgens Interprovinciale inventarisatie-eenheden (IPI’s) (los bijgevoegd) Bijlage 2 Biotoopcodes volgens de Interprovinciale inventarisatie-eenheden (IPI’s)(los bijgevoegd). Bijlage 3: Te verwachten aantallen soorten per km-hok
1. INLEIDING 1.1 De Werkgroep Florakartering Drenthe De “Werkgroep Florakartering Drenthe” (WFD) is in 1982 opgericht. Deze werkgroep van vrijwilligers stelt zich ten doel: het organiseren en stimuleren van floristisch veldonderzoek voor wetenschappelijke doeleinden en ten dienste van natuurbehoud en milieubeheer, speciaal in de provincie Drenthe. Sinds april 1984 is de WFD een stichting. De WFD functioneert tevens als district 5 (Drenthe) van de Stichting Floristisch Onderzoek Nederland (FLORON) met een landelijk bureau op het Nationaal Herbarium te Leiden. Alle gegevens, verzameld door de WFD, worden tevens opgenomen in het landelijke bestand van FLORON. De methodes voor veldwerk van de WFD en de gegevensverwerking komen zo veel mogelijk overeen met de methodiek van FLORON. Deze organisatie heeft een uitgebreide handleiding opgesteld voor het Totaalproject en Rode-Lijstproject (FLORON, 1996). Deze landelijke handleiding wordt met deze handleiding aan medewerkers van WFD projecten toegezonden en bevat nuttige aanvullende informatie. Samenstelling van de werkgroep per 15 februari 2003: Ben Hoentjen, Felland 50, 9755 TC Onnen - voorzitter, tevens FLORON-coördinator (050-4061990) Hester Heinemeijer, Anserweg 8 , 7975 PB Uffelte - secretariaat (0521-351057) Jan van Ginkel, Oranjekanaal Noordzijde 50, 9441 TC Orvelte – penningmeester (0593-322223) Eef Arnolds, Holthe 21, 9411 TN Beilen - lid dagelijks bestuur (0593-523645) Bert Blok, Duinstraat 22, 9494 RP Yde (050-3137090) Walter ten Klooster, Nieuwe Oostersestraat 28, 4331 TE Middelburg Koos Roggeveld, Taxuslaan 14, 7875 EA Exloo (0591-549566) Joop Verburg, Waardeel 4, 7921 WG Zuidwolde (0528-373131) IJzaak de Vries, Zuidlaarderweg 29, 9756 CG Glimmen (050-4062192) Voor meer informatie over de WFD en FLORON kan men terecht op: www.home.zonnet.nl/florondrenthe en www.floron.nl
1.2 De Atlas van de Drentse Flora
Het belangrijkste concrete doel van de WFD was destijds het samenstellen en uitgeven van een atlas van de flora van Drenthe, waarin de verspreiding van alle in Drenthe voorkomende plantensoorten per soort wordt weergegeven op een kaartje, opgedeeld in “hokken” van 1 bij 1 km. Dit doel is in 1999 gerealiseerd met de publicatie van de Atlas van de Drentse Flora, een uitgave van Schuyt & Co te Haarlem (798 pp.). De Atlas is van groot belang voor deelnemers aan de huidige WFD projecten omdat hierin uitvoerige recente informatie over verspreiding en standplaatsen van alle Drentse plantensoorten te vinden is. Een beperkt aantal exemplaren van deze Atlas is nog te koop bij de WFD, desgewenst te bestellen bij het secretariaat (voor adres zie pagina 3). 1.3 Opslag, beheer en beveiliging van gegevens De gegevens die door de medewerkers verzameld zijn, worden samengebracht in een centraal archief. Dit archief bestaat uit de originele veldformulieren en andere schriftelijke meldingen van plantenvondsten. Dit archief, dat wordt beheerd door de werkgroep, is gehuisvest in het provinciehuis bij de Productgroep Landelijk Gebied, Westerbrink 1 te Assen. Alle gegevens, verzameld door de WFD worden gedigitaliseerd en herkenbaar toegevoegd aan het databestand dat onderdeel vormt van het Informatiesysteem Natuur en Landschap, beheerd door de productgroep Landelijk gebied van de provincie Drenthe. Alleen de instanties die direct betrokken waren bij het atlasproject (provincie Drenthe, FLORON, Staatsbosbeheer en Laboratorium voor Plantenoecologie , RU Groningen), mogen voor intern gebruik de gegevens die door de veldmedewerkers zijn ingebracht, direct raadplegen. Andere aanvragen voor gebruik van de gegevens worden ter goedkeuring voorgelegd aan het bestuur van de WFD.
2. HET FLORAMEETNET DRENTHE 2.1 Doel van het florameetnet De inventarisatieresultaten, vastgelegd in de Atlas, kunnen mede gebruikt worden als basis om ontwikkelingen in de flora in latere jaren, als gevolg van veranderingen in het landschap, te beoordelen. Hiertoe is in 2001 door de WFD een nieuw project, het Florameetnet Drenthe, gestart. Voor de evaluatie van natuur- en landschapsbeleid, alsmede van milieu- en natuurbeheer, is het uitermate zinvol om de trends in de Drentse flora te volgen. Daarbij gaat het om vragen als: Hebben de vele natuurontwikkelingsprojecten inderdaad het beoogde effect? Is de vermindering van verzuring terug te vinden in een herstel van wolfsklauwen en andere gevoelige soorten? Leidt bestrijding van verdroging tot een vooruitgang van soorten die van kwelwater afhankelijk zijn? Wat betekenen veranderingen in het beheer van bermen en slootkanten voor de wilde flora? Is het ouder worden van de bossen aan floristische veranderingen af te lezen? Leidt de toenemende verstedelijking van Drenthe tot een uitbreiding van de soorten van het Urbane district? Enzovoorts. Voor de beantwoording van zulke vragen wordt onder meer gebruik gemaakt van de gegevens uit andere projecten, bijvoorbeeld monitoring van aandachtsoorten in het kader van het LMF-A-project van FLORON (FLORON, 1999) , van doelsoorten in natuurgebieden door terreinbeheerders in het kader van het Programma Beheer en van proefvlakken van het landelijk meetnet Flora – Milieu- en Natuurkwaliteit in het landelijk gebied en natuurgebieden als onderdeel van het Netwerk ecologische Monitoring (NEM). Ook binnen de provincie Drenthe zijn inmiddels ruim 1200 meetpunten van dit meetnet uitgezet, waarvan jaarlijks een kwart wordt opgenomen (CBS/IAWM Subwerkgroep Flora en Vegetatie, 2000). Deze meetnetten geven echter geen compleet beeld van de floristische veranderingen op provinciaal niveau en veronachtzamen nieuwkomers en de gewonere soorten. 2.2 Opzet van het WFD meetnet Doel van het WFD meetnet is om binnen 10 jaar een representatief beeld te hebben van veranderingen in de Drentse flora. Het is niet haalbaar om binnen die tijd de gehele provincie weer even uitvoerig te inventariseren als voor de atlas is gebeurd. Daarom willen we ons beperken tot onderzoek in een representatieve selectie van kilometerhokken. Er is overwogen of dat de hokken zouden moeten zijn die ook vóór 1950 al grondig zijn geïnventariseerd, of de hokken die voor de atlas het beste zijn onderzocht, of de hokken die sinds 1990 grondig zijn bekeken. Aan elk van deze mogelijkheden kleven echter grote methodische nadelen. Daarom is na veel wikken en wegen gekozen voor een simpele benadering: een inventarisatie van kilometerhokken volgens een regelmatig patroon door de hele provincie. Van elk uurhok (atlasblok) in Drenthe worden de vijf kilometerhokken geïnventariseerd die de diagonaal vormen door de noordwest en de zuidoost hoek (figuur
1). Dat betekent inventarisatie van in totaal ongeveer 500 hokken. Grenshokken blijven hierbij (voorlopig) zoveel mogelijk buiten beschouwing. Als we deze hokken in tien jaar willen afwerken, moeten er per jaar gemiddeld 50 hokken worden geïnventariseerd. Dat lijkt, met zoveel actieve Drentse floristen, goed haalbaar.
Figuur 1: De kilometerhokken van het Drentse Florameetnet (nog actualiseren voor al onderzochte hokken en gereserveerde hokken)
De methodiek van inventariseren zal niet afwijken van de werkwijze voor de atlas, want anders zou een vergelijking van de resultaten sterk bemoeilijkt worden. Een kilometerhok dient, afhankelijk van de soortensamenstelling, twee tot drie keer en in verschillende seizoenen te worden bezocht. Daarbij worden alle verschillende biotopen binnen het hok bekeken. Afhankelijk van de aard van het kilometerhok varieert de benodigde tijd per bezoek van een halve dag in sommige veenkoloniale gebieden tot een hele dag in de beekdalen. Hieronder en in de handleiding voor het Toaalproject van FLORON (1996) wordt uitvoeriger op de methodiek ingegaan.
3. HET VELDWERK EN DE FORMULIEREN 3.1 Kilometerhokken als basis voor het meetnet In de Atlas van de Drentse flora is de verspreiding van de plantensoorten weergegeven op kaartjes waarop Drenthe is verdeeld in vierkantjes, die in het veld een grootte hebben van 1 km2, de zogenaamde kilometerhokken (km-hokken). Deze indeling in km-hokken is terug te vinden op alle bladen van de topografische kaart, die de provincie Drenthe beslaan. Elk kaartblad (zowel schaal 1: 25.000 als 1: 50.000) is door genummerde verticale en horizontale lijnen (zogenaamde coördinaten) in vierkanten verdeeld, die elk een gebied van 1 bij 1 km voorstellen. De nummering van de verticale lijnen loopt op, gaande van west naar oost; de horizontale nummering van zuid naar noord (figuur 2). Volgens afspraak wordt elk km-hok aangeduid met een nummer, dat is samengesteld uit het nummer van de westelijke (verticale) en van de zuidelijke (horizontale) coördinaat. Deze nummering maakt het mogelijk aan te geven welk km-hok men op het voorkomen van plantensoorten onderzocht heeft, of in welk km-hok men een bepaalde plant heeft gevonden.
Figuur 2: De nummering van de Drentse kilometerhokken en de indeling in kaartbladen van de Topografische Dienst
Het in figuur 3 gearceerde km-hok met de naam “Wachtum” heeft nummer 247 (westcoördinaat) -527 (zuidcoördinaat). Zo kan het voorkomen van Gewone dotterbloem (Caltha palustris ssp. palustris) in het beekdal van het Drostendiep bij Holsloot (zie figuur 3, gearceerd km-hok rechtsboven) worden gemeld als een vindplaats van deze soort in km-hok 249-528.
Figuur 3: Een deel van kaartblad 17G met nummering van de hierop aangegeven kilometerhokken Aan elke deelnemer aan het veldwerk ten behoeve van het florameetnet zal door de coördinator een kaartje 1:10.000 van de te inventariseren hokken worden verstrekt. Op dit kaartje staan bossen, heidegebieden en grotere wateren ingekleurd. Deze kaartjes zijn in principe geschikt voor oriëntatie in het veld, voor het
weergeven van de afgelegde looproute en voor het aangeven van bepaalde gegevens (zie figuur 5 pagina 12 en hoofdstuk 4). Voor de oriëntatie in het veld en het afbakenen van de grenzen van een km-hok is verder het gebruik van een topografische kaart aan te bevelen. Wie wil beschikken over gekleurde topografische kaarten zal deze zelf bij de Topografische Dienst, Postbus 115, 7800 AC te Emmen moeten bestellen. De nummers van de kaartbladen, schaal 1:25.000, zijn te vinden in figuur 2. Uit deze figuur zijn ook de kaartbladen 1:50.000 af te leiden. Een kaartblad 1:50.000 beslaat een zelfde gebied als vier kaartbladen 1:25.000. Voorbeeld: op de kaartbladen 1:25.000 17A, 17B, 17C en 17D staat hetzelfde gebied afgebeeld als op kaartblad 1:50.000 17 West; kaartblad 17 Oost (1:50.000) beslaat hetzelfde gebied als de kaartbladen 17E, 17F, 17G en 17H (1:25.000). Bestellen gaat het makkelijkst via de website van de Topografische Dienst (www.tdn.nl), waar men alle informatie over beschikbare kaarten (ook in digitale vorm) en de prijzen daarvan kan vinden. Alle kaartbladen 1 : 25.000 die Drenthe beslaan zijn verzameld in de Grote Provincie Atlas van Drenthe, uitgegeven door Wolters-Noordhoff Atlasproducties (Groningen). De meest recente editie is uit 1992 en bevat de door de Topografische Dienst bijgewerkte kaartbladen uit de periode 1987-1991. Lichter en makkelijker mee te nemen in het veld is de Compact Provincie Atlas van Drenthe (1998) met de kaartbladen 1 : 50.000, ook uitgegeven door Wolters-Noordhoff. Deze inventarisatieatlassen, die via de boekhandel te verkrijgen zijn, zijn vooral praktisch indien men buiten het “eigen” km-hok incidentele waarnemingen wil vastleggen. Eind 2002 is bekend gemaakt dat er een geactualiseerde heruitgave van de Inventarisatieatlas voor flora en fauna van Nederland (beter bekend als de SBB-atlas) op stapel staat. In deze atlas zijn alle kaartbladen voor Nederland opgenomen met behalve de eerder besproken coördinaten ook de nummers van de atlasblokken (5 x 5 km), zoals veel gebruikt bij de vogelprojecten van SOVON (Samenwerkende organisaties Vogelonderzoek Nederland). 3.2 Veldwerk en periode van onderzoek Ten behoeve van de Atlas van de Drentse flora zijn alle kilometerhokken in Drenthe onderzocht. Er is gestreefd naar volledigheid maar in praktijk is dit niet geheel mogelijk omdat het niet haalbaar is om elke vierkante meter binnen een km-hok gedurende het hele groeiseizoen te bezoeken. De mate van volledigheid hangt onder andere samen met de landschappelijke variatie binnen het hok, de doorgebrachte tijd, de spreiding van bezoeken over het jaar en de veldervaring van de medewerker. Op deze methodische zaken is in de Atlas uitgebreid ingegaan. Voor het meetnet is het wederom van belang dat iedere medewerk(st)er van elk van de te inventariseren km-hokken een zo volledig mogelijke lijst maakt van de in het km-hok aanwezige plantensoorten. Als referentie wordt aan elke deelnemer een lijst toegestuurd van de soorten die in de periode 1970-1995 in het te inventariseren km-hok zijn gevonden. Deze lijst geeft een indruk van hetgeen er te verwachten is. De nieuwe inventarisatie moet echter onafhankelijk daarvan worden uitgevoerd. Er kunnen door allerlei oorzaken aanzienlijke verschuivingen in de flora zijn opgetreden. De oude lijst is slechts een geheugensteuntje. Om de grootst mogelijke volledigheid te bereiken is het nodig dat de veldmedewerk(st)er: 1. Het te onderzoeken km-hok goed verkent om de begrenzing van het km-hok vast te stellen en om alle aanwezige milieutypen (biotopen) op te sporen. Op basis daarvan kan een efficiënte route voor het inventariseren worden uitgestippeld. 2. Afhankelijk van kennis van en inventarisatie-ervaring met de in de verschillende biotopen te verwachten plantensoorten, het km-hok in de loop van het seizoen enkele keren bezoekt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het seizoensaspect van de vegetatie in de verschillende biotopen. Drie bezoeken, omstreeks mei, juli en september, zijn in principe voldoende om vrijwel alle soorten in goed herkenbare toestand aan te treffen. In verband met de vegetatieontwikkeling in de loop van het seizoen kan men verschillende biotopen (milieutypen) het beste in een bepaalde tijd van het jaar bezoeken, omdat dan de kans op een zo volledig mogelijke inventarisatie het grootst is (figuur 4). Sommige biotopen, bijvoorbeeld loofbossen op rijke gronden, (onder andere bossen in Noord-Drenthe en landgoederen) dienen zowel in het voorjaar (voorjaarsbloeiers, stinseflora) als later in het seizoen bezocht te worden. Voor andere vegetaties, bijvoorbeeld van vochtige hooilanden zullen een of meer grondige bezoeken in de geschikte periode (tweede helft mei/juni) voldoende zijn om de aanwezige soorten te inventariseren.
Figuur 4: Meest geschikte inventarisatieperiode voor een aantal biotopen Vanzelfsprekend speelt de floristische veldkennis van de inventarisator een belangrijke rol bij het bepalen van het aantal bezoeken in de verschillende milieutypen binnen een km-hok. Beginnende en minder ervaren medewerkers moeten zeker het eerste jaar niet schromen om niet een heel km-hok af te werken, indien blijkt dat het determineren van onbekende planten zoveel tijd vergt dat men per bezoek niet het gehele hok kan bestrijken. Ook voor het behoud van het overzicht over de volledigheid van de inventarisatie is het beter een deel van het km-hok goed uit te kammen (en daarbij soortenkennis op te doen die het volgend jaar weer van pas komt) dan een heel km-hok maar “half” te onderzoeken, waarbij soorten over het hoofd worden gezien of, bij het falen van de determinatie, worden overgeslagen. Omdat het florameetnet beoogt veranderingen in de tijd te registreren is het wel wenselijk om de inventarisatie van een hok binnen een jaar af te ronden. Indien dit niet mogelijk is, dient het veldwerk in twee opeenvolgende jaren te worden voltooid. Bij de inventarisaties moet men ook aandacht besteden aan sterk door de mens beïnvloede milieus als wegbermen, bebouwde kommen, moestuinen, verwaarloosde (ruderale) terreinen, kerkhoven en (intensief gebruikt) agrarisch gebied. Het is dringend gewenst om de afgelegde route(s) in het veld aan te geven (fig. 5) op het bijgeleverde kaartje en dit, tezamen met de ingevulde formulieren, naar de coördinator op te sturen. Uit de route kunnen we een indruk krijgen hoe volledig een hok is bekeken. Bovendien is het bij eventueel vervolgonderzoek beter mogelijk om na te gaan of bepaalde soorten zich nieuw gevestigd hebben of wellicht niet gezien zijn.
Figuur 5: Voorbeeld van een 1 :10.000-kaartje van km-hok 246-558, onderzocht voor het WFD-florameetnet in 2001 door Bert Oving, met daarop aangegeven de looproute en de vindplaats van enkele Rode lijst soorten.
3.3 Het inventarisatie-formulier of de streeplijst Per km-hok moet dus een lijst van aangetroffen plantensoorten worden ingevuld. Om aan te geven welke planten in een bepaald km-hok van het meetnet zijn gevonden, zijn voorgedrukte inventarisatieformulieren, zogenaamde streeplijsten beschikbaar. Deze worden aan alle deelnemers aan het meetnet toegezonden. Overwogen is om, net als bij het veldwerk voor de Atlas, een op de Drentse situatie toegesneden streeplijst te maken. Naast de voordelen die het gebruik van een Drentse streeplijst zeker biedt (handzamer formaat door kleiner aantal soorten, noodzaak tot bijschrijven van on-Drentse soorten, en dus kritischer kijken bij het vinden van zo’n soort, kleinere kans op het aanstrepen van een verkeerde soort), kleven er ook bezwaren aan, bijvoorbeeld het juist niet alert zijn op het voorkomen van een verwante soort uit een geslacht, die tot nu toe niet uit Drenthe bekend is. Omdat de methodiek voor het veldwerk van het meetnet geheel overeenstemt met die van het Totaal Project van FLORON wordt (voorlopig) gebruik gemaakt van de landelijke FLORONstreeplijsten.Hierop zijn afgekorte namen en codenummers vermeld van vrijwel alle soorten die zijn opgenomen in de 22e druk van Heukels’ Flora van Nederland (Van der Meijden, 1996). De zeer zeldzame soorten en nauw verwante soorten die veel kennis en ervaring eisen om ze uit elkaar te houden staan op het formulier in een aparte lijst. Men kan kiezen uit een inventarisatieformulier met wetenschappelijke of met Nederlandse plantennamen. 3.4 In te vullen basisgegevens Op de voorzijde van elke FLORON streeplijst (als bijlage bijgevoegd) is een omlijnde ruimte gereserveerd voor het vastleggen van algemene gegevens. De veldmedewerkers moeten de volgende gegevens altijd zorgvuldig invullen: Nummer van het km-hok aan de hand van coördinaten (coörd.) (zie toelichting bij figuur 3). Het jaar waarin een km-hok wordt onderzocht. De data waarop (delen van) het km-hok zijn bezocht; indien op meer dan vier data een bezoek is gebracht dan deze ook vermelden. Naam en adres van de medewerker en indien van toepassing de namen van de personen die ook meehielpen bij de inventarisatie Indien het km-hok geheel is onderzocht wordt het hokje voor “gehele hok bezocht” aankruisen. Indien maar een deel is onderzocht (hokje “deel van het hok bezocht” aankruisen) moet op het kaartje van het kilometerhok worden aangegeven welke gedeelten zijn geïnventariseerd. Aard van bezochte terreinen door aankruisen van betreffende hokje(s) Aangeven of soorten op de lijst van zeer zeldzame of moeilijk te determineren soorten zijn aangestreept (Binnenzijde soorten aangestreept ja/nee)
-
-
Voor controle van de ingevulde km-hok-nummers (coördinaten) is het van belang in de ruimte onder deelnemers/groep de naam van een liefst binnen het km-hok gelegen toponiem te vermelden, bijvoorbeeld Wachtum in km-hok 246-527, zie figuur 3). Op de kaart van het meetnethok dienen de looproute en vindplaatsen van zeldzame soorten en Rode Lijst soorten (zie hieronder) worden aangegeven (zie figuur 5 en hoofdstuk 4).
3.5 De soorten op de streeplijst De naamgeving op de streeplijsten volgt de meest recente, 22e druk van Heukels’ Flora van Nederland (Van der Meijden, 1996), hetgeen betekent dat die in een aantal gevallen afwijkt van de namen in de Atlas. De soorten en ondersoorten zijn voorzien van een nummer om automatische verwerking mogelijk te maken. Dit nummer komt overeen met het nummer in de Standaardlijst voor de Nederlandse flora en Heukels’ Flora van Nederland. Van een aantal geslachten met moeilijk te onderscheiden soorten, zoals Rubus (Braam), Callitriche (Sterrekroos), Taraxacum (Paardebloem), Alchemilla (Vrouwenmantel) en Nasturtium (Waterkers) komt soms zowel de geslachtsnaam (Alchemilla spec./ Vrouwenmantel spec.) als (een aantal van) de daartoe behorende soorten op de lijst voor. De zeldzame(re) soorten van deze geslachten zijn op de aparte lijst van het FLORONformulier opgenomen. De namen van de plantensoorten staan op beide formulieren in alfabetische volgorde. Voor de lijst met wetenschappelijke namen is hierbij de geslachtsnaam bepalend. Bij de Nederlandse lijst is ook de alfabetische volgorde van de geslachten aangehouden. Per geslacht zijn alle daartoe behorende soorten (ook weer op alfabet) vermeld, bijvoorbeeld: Aardbeiklaver, Kleine klaver en Witte klaver onder de geslachtsnaam Klaver. Sommige soorten hebben echter een naam waarin niet de stamnaam van het geslacht, waartoe ze behoren, voorkomt. Een voorbeeld is Hazepootje, dat behoort tot het geslacht Klaver. Dergelijke soorten zijn in de lijst met nummer vermeld op de plaats overeenkomstig de alfabetische volgorde van de soortnaam (Hazepootje onder de H) Er zijn twee categorieën soorten die bijzondere aandacht verdienen. Deze categorieën staan vermeld in de tweede kolom, direct voor het soortnummer (zie FLORON-formulier). Het gaat daarbij om: (1) Soorten van de FLORON Rode lijst ( Van der Meijden et al., 2000), die in Nederland zijn achteruitgegaan of zeer zeldzaam zijn en daarom als kwetsbaar of bedreigd worden beschouwd. Deze soorten zijn met een ‘r’ aangeduid. (2) Aandachtsoorten van FLORON, die indicatief zijn voor interessante milieus. Deze soorten zijn met een ‘a’ aangeduid. Speciaal van deze soorten worden aanvullende gegevens op prijs gesteld, namelijk een schatting van het aantal exemplaren, het invullen van een oecocode en het aangeven van vindplaatsen op het 1:10.000 - kaartje van het meetnethok. Voor het vastleggen van deze gegevens is een apart formulier beschikbaar (bijlage 1). Hierop gaan we nader in bij hoofdstuk 4, facultatieve gegevens.
3.6 Verplicht in te vullen gegevens op het inventarisatieformulier Bij het inventariseren van een km-hok, ook wel aangeduid als “hokken”, worden de namen van alle binnen de grenzen van een km-hok waargenomen soorten in de daarvoor bestemde hokjes op het inventarisatieformulier duidelijk aangegeven door een streep of kruis te zetten in het eerste hokje vóór de kolom met de afkortingen r voor Rode lijst soorten en a voor Aandachtsoorten. In het veld kan deze streep het beste aangegeven worden met (zacht) potlood omdat een vergissing dan gemakkelijk te corrigeren is en potlood bij nat worden niet vlekt. Vóór het opsturen van een formulier kunnen de aangetroffen soorten zo nodig duidelijker worden aangegeven, bijvoorbeeld met rode viltstift. 3.7 Verzamelen van materiaal van zeldzame of andere, voor Drenthe bijzondere soorten Zo nu en dan zal men een soort vinden die voor Drenthe ongewoon is. Voor deze soorten geldt hetzelfde als voor de soorten van de Rode Lijst en de Aandachtsoorten van FLORON, namelijk dat het sterk wordt aanbevolen om de codes weer te geven voor aantallen en voor de oecocode (IPI’s) (zie hierboven). Tevens wordt sterk aangeraden om de exacte vindplaats op het kaartje van het meetnethok aan te geven of de groeiplaats in te meten m.b.v. GPS (zie 4.3). Indien zeer zeldzame en kritische soorten worden gevonden, is het wenselijk om hierover zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een van de hieronder genoemde deskundigen, zodat de vondst (zonodig) gecontroleerd en bevestigd kan worden. Wacht je hiermee tot het eind van het seizoen dan is controle van de
determinatie vaak niet meer mogelijk, tenzij er bewijsmateriaal van deze vondsten is verzameld. Soms kunnen ook foto’s of dia’s goede diensten bewijzen. Bij het verzamelen van bewijsmateriaal moet je omzichtig te werk gaan om te voorkomen dat de populatie van de betreffende plant schade ondervindt. Bij zeer kleine populaties (soms een enkel exemplaar) en bij soorten van de Rode Lijst moet je extra zorgvuldig een afweging maken of het verzamelen van materiaal verantwoord is. Het hangt af van de plantengroep welke onderdelen van een plant nodig zijn voor een zekere determinatie. In principe is zo volledig mogelijk materiaal met bloemen en vruchten gewenst. Het mooiste is natuurlijk als je ter plekke een bezoek kunt brengen met een van de hieronder genoemde deskundigen (Tabel 2). Daarna geniet het tonen van vers materiaal de voorkeur. Planten kunnen eventueel gedroogd worden tussen oude kranten die regelmatig worden ververst. Soorten waarvan controle in het veld of bewijsmateriaal in Drenthe dringend gewenst is , staan vermeld in Tabel 1. In sommige gevallen verdient het aanbeveling het materiaal ter controle op te sturen naar het Nationaal Herbarium te Leiden, postbus 9514 2300 RA Leiden ter attentie van Dr. W. Holverda. Tabel 1: Soorten waarvan bewijsmateriaal dringend gewenst is. 1455, 1456, 1647, 1649 Alchemilla spp., excl. 1454 A. glabra (Vrouwenmantel, alle soorten behalve Kale vrouwenmantel) 26 Alisma gramineum (Smalle waterweegbree) 27 Alisma lanceolatum (Slanke waterweegbree) 38 Alopecurus aequalis (Rosse vossestaart) 74 Aphanes arvensis (Grote leeuweklauw) 83 Arctium lappa (Grote klit) 87 Arctium tomentosum (Donzige klit) 181 Callitriche hermaphroditica (Rond sterrekroos) 182 Callitriche obtusangula (Stomphoekig sterrekroos) 183 Callitriche palustris (Klein sterrekroos) 1400 Carex cespitosa (Polzegge) 232 Carex flacca (Zeegroene zegge) 268 Carex vulpina (Voszegge) 1401 Crataegus rosiformis (Koraalmeidoorn) 371 Crepis biennis (Tweejarig streepzaad) 399 Deschampsia setacea (Moerassmele) 1403 Galeopsis pubescens (Zachte hennepnetel) 586 Glyceria notata ssp. notata (Stomp vlotgras) 624 Hieracium sabaudum (Boshavikskruid) 702 Lamiastrum galeobdolon (Gele dovenetel) (alleen de wilde vorm!) 726 Leontodon hispidus (Ruige leeuwetand) 843 Myosotis ramosissima (Ruw vergeet-mij-nietje) 940 Pimpinella major (Grote bevernel) 1415 Polypodium interjectum (Brede eikvaren) 1036 Quercus petraea (Wintereik) 1185 Senecio erucifolius (Viltig kruiskruid) 1283 Thymus pulegioiges (Grote tijm) 1895 Ulmus glabra (Ruwe iep) 5154 Ulmus laevis (Fladderiep) 1346 Veronica anagallis-aquatica (Blauwe waterereprijs) 1371 Vicia lathyroides (Lathyruswikke) 1392 Vulpia bromoides (Eekhoorngras)
Tabel 2. Drentse plantenkenners, te raadplegen voor controle van determinaties. Eef Arnolds, Holthe 21, 9411 TN Beilen, tel. 0593-523645 Bert Blok, Duinstraat 22, 9494RP, Yde, tel. 050-3137090
Ate Dijkstra, Dobbenwal 62, 9407 AG Assen, 0592-343354/0592-365441 Hester Heinemeijer, Anserweg 8, 7975 PB Uffelte, tel. 0521-351057 Ben Hoentjen, Felland 50, 9755 TC Onnen, tel. 050-4061990/ 0592-365509 Maarten Perdeck, Benderse 30, 7963 RA Ruinen, tel. 0522-471856 Joop Verburg, Waardeel 4, 7921 WG Zuidwolde, tel. 0528-373131 3.8 Verwerking van de inventarisatieformulieren Als een km-hok geheel is geïnventariseerd, word je verzocht om de volledig ingevulde streeplijst, het formulier voor aanvullende gegevens en het bijbehorende kaartje met de looproute en de vindplaatsen van Rode lijst of andere bijzondere soorten zo snel mogelijk, maar in elk geval voor 1 november op te sturen naar de coördinator Ben Hoentjen (voor adres zie omslag van deze handleiding). Deze controleert de vermelde gegevens en loopt de aangegeven soorten kritisch door. Bij twijfel over de juistheid van een waarneming, neemt de coördinator contact op met de veldmedewerker. Zonodig (en indien mogelijk) wordt zo’n vondst in het veld gecontroleerd. Per jaar brengt de werkgroep aan de medewerkers verslag uit over de resultaten van het meetnet in het afgelopen seizoen in de WFD-nieuwsbrief die aan alle deelnemers wordt toegezonden. Indien je buiten het (de) “eigen” km-hok(ken) waarnemingen van plantensoorten doet, moeten deze per kmhok op een inventarisatieformulier worden ingevuld. De hiervoor benodigde extra streeplijsten kunnen bij de coördinator van de werkgroep worden aangevraagd. 3.9 Gedrag in het veld; toegang tot natuurreservaten Om een km-hok goed te inventariseren zal men, behalve openbare wegen en paden, ook regelmatig het grondgebied van particulieren, vooral boeren, moeten betreden. Probeer zoveel mogelijk de medewerking van de grondeigenaren te krijgen door vooraf toestemming te vragen voor het betreden van de percelen die men wil bekijken. Loop nooit met grote groepen tegelijk een grasland in en loop zoveel mogelijk langs perceelscheidingen, sloten of akkerranden (die trouwens meestal ook het meeste te bieden hebben). Struin niet door nog niet gemaaide hooilanden, tenzij men daarvoor uitdrukkelijk verlof heeft gevraagd (en gekregen). Vermijd paniek onder het vee; vooral jongvee is wel eens nieuwsgierig en raakt opgewonden door de activiteiten van floristen. Ga een ontmoeting met een boer of andere grondeigenaar of –gebruiker niet uit de weg; vertel waar je mee bezig bent en blijf beleefd, ook als de betrokkene blijk geeft “het plantjes zoeken” op zijn grond niet te appreciëren.Ga in zo’n geval van zijn of haar terrein af. Meestal zal toestemming of medewerking niet geweigerd worden, mits je je correct gedraagt, en soms levert zo’n gesprek nog leuke vondsten op. Zorg er steeds voor (in het bijzonder tijdens het broedseizoen) bij de inventarisatieactiviteiten vogels en andere dieren niet te verontrusten. Ook hier geldt: niet met grote groepen dwars door bossen, moerassen of heideterreinen struinen. Let tijdens het inventariseren op het gedrag van vogels en andere dieren en ga direct weg van een plaats als uit het alarmeren of andere gedragingen van de dieren blijkt dat er “iets” (nest, jongen enz.) aan de hand is. Indien zich binnen het te inventariseren km-hok een (deel van een) natuurreservaat bevindt, dient voor het betreden van het gebied een vergunning te worden aangevraagd bij de beherende instantie. In de meeste gevallen wordt dit van te voren door de werkgroep geregeld. Is dit niet het geval geweest dan dient alsnog via de coördinator toestemming gevraagd te worden.Het kan zijn dat een reservaat pas kort geleden (of in hetzelfde jaar) ten behoeve van onderzoek of beheer is (wordt) bekeken, zodat herinventarisatie niet nodig is of zelfs niet gewenst is 4. FACULTATIEF TE VERZAMELEN GEGEVENS 4.1 Aanvullende gegevens Het invullen van de formulieren kun je desgewenst beperken tot de hierboven vermelde basisgegevens en het aanstrepen van de aanwezige soorten in de soortenlijst. Zulke gegevens zijn al zeer waardevol. Je waarnemingen winnen echter aan waarde wanneer ook (een deel van) de facultatieve gegevens worden verzameld en ingevuld. Daarbij gaat het om een schatting van het aantal individuen van een soort binnen het hok, de standplaats (oecocode), de exacte vindplaats en de herkomst van een soort. Voor het vastleggen van deze gegevens ontvangen de medewerkers een apart formulier (bijlage 1). 4.2 Aantalschattingen
Voor interpretatie van voor- of achteruitgang van de flora is niet alleen de aanwezigheid van een soort in een km-hok van belang maar ook het aantal exemplaren. Ten behoeve van de Atlas werden drie abundantieklassen onderscheiden. Voor het florameetnet nemen we de iets nauwkeuriger, vijfdelige schaal over, die door FLORON wordt gehanteerd (Tabel 3, ook opgenomen op de voorzijde van de FLORON-streeplijst). Voor schaarse soorten (klasse 1 en 2) kan het aantal exemplaren vaak exact worden vastgesteld. Voor meer algemene soorten wordt volstaan met een schatting. Deze schatting moet gebaseerd zijn op het aantal daadwerkelijk waargenomen planten, niet mede op een schatting voor delen van het km-hok die niet zijn onderzocht. Een moeilijkheid hierbij is soms het afgrenzen van ‘exemplaren’ in het veld. Voor individuele planten als bomen en eenjarige soorten is dit in het algemeen wel duidelijk, maar voor overblijvende soorten met grote pollen of wortelstokken is dat lastiger, bijvoorbeeld bij Ajuga reptans (Kruipend zenegroen) en Anemone nemorosa (Bosanemoon). In die gevallen schat of tel je het aantal spruiten. Tabel 3. Aantal exemplaren per abundantieklasse. Abundantieklasse 1 2 3 4 5
Aantal exemplaren 1-5 6-50 51-500 501-5000 >5000
Abundantiecodes kunnen worden ingevuld in de eerste of tweede kolom links van het soortnummer. Het aangeven van een abundantiecode op de streeplijst is niet verplicht maar wordt aanbevolen voor drie categorieën soorten: Rode lijst soorten (aangeduid met r voor het soortnummer). Aandachtsoorten (aangeduid met a voor het soortnummer). Bijzondere soorten die in Drenthe zeldzaam zijn.
4.3. De biotoopcode of oecocode Bij de WFD inventarisaties ten behoeve van de Atlas is voor het karakteriseren van de standplaats van soorten in het veld gebruik gemaakt van een speciaal daarvoor ontworpen systeem van oecocodes. Daarnaast werden tijdens de provinciale milieukartering biotopen gekarakteriseerd met behulp van het systeem van interprovinciale inventarisatie-eenheden, afgekort als IPI’s. Beide typen gegevens zijn gebruikt voor de beschrijving van Drentse standplaatsen van planten in de Atlas. Voor het florameetnet maken we gebruik van laatstgenoemd systeem van IPI’s omdat dit meer gedetailleerd is en omdat het ook in het FLORON Rode-lijstproject wordt gebruikt. Alle IPI’s die op Drenthe van toepassing zijn, worden vermeld in bijlage 2 en zijn ook te vinden in de Handleiding van FLORON). De belangrijkste IPI’s zijn tevens afgedrukt op de achterzijde van het formulier voor aanvullende gegevens, waarop met een verwijsnummer naar de kaart van het km-hok dergelijke vondsten kunnen worden weergegeven (Bijlage 1). IPI’s worden onderscheiden op drie niveaus en aangeduid met een code van drie cijfers. Het heeft de voorkeur om de code zo exact mogelijk te bepalen. Als je bijvoorbeeld een soort vindt in een elzenbroekbos, geef dan de code 112 van elzenbroekbos, en niet de code van broekbossen (110) of de nog vagere code van bossen e.d. (100). Bij een aangeplant elzenbos op vochtige grond is het vaak moeilijk om verder te komen dan de code voor vochtige loofbossen (140). Omdat een soort binnen een km-hok in meer dan één biotoop kan voorkomen, wordt men verzocht de IPIcodes daarvoor apart op het formulier voor aanvullende gegevens te vermelden, bijvoorbeeld voor Calluna vulgaris (Struikhei) dominerend in een droog heideveld de code voor droge heide (231) en voor de enkele exemplaren in een zandverstuiving code 233 (zie bijlage 1). Het aangeven van een IPI code op het formulier voor aanvullende gegevens is niet verplicht maar wordt aanbevolen voor drie categorieën soorten: Rode lijst soorten (aangeduid met r voor het soortnummer). Aandachtsoorten (aangeduid met a voor het soortnummer). Bijzondere soorten die in Drenthe zeldzaam zijn. In plaats van op het formulier voor aanvullende gegevens kan men voor vondsten van Rode lijst soorten of van voor Drenthe zeldzame soorten ook een FLORON Rode lijst-formulier invullen, waarvan de medewerkers ook enkele exemplaren krijgen toegezonden. De ingevulde Rode lijst formulieren moeten samen met de streeplijst en bijbehorende kaart van het meetnethok aan de coördinator worden opgestuurd.
Het kan tamelijk zinloos lijken om voor een in Drenthe algemene aandachtsoort als Calluna vulgaris (Struikhei) een abundantiecode en biotoopcode aan te geven, maar als we veel gegevens ontvangen kan dit toch interessante resultaten opleveren. Bijvoorbeeld antwoord op de vraag in hoeveel gebieden Struikhei nog vegetatievormend optreedt of slechts als relict met weinig exemplaren in wegbermen of slootkanten. 4.4 Exacte vindplaatsen van bijzondere soorten en gebruik van GPS Het wordt zeer op prijs gesteld om vindplaatsen van in Drenthe zeldzame soorten en Rode Lijst soorten nauwkeuriger aan te geven dan op km-hok niveau. Dit is van belang om te kunnen beoordelen of het een reeds bekende of een nieuwe vindplaats betreft en het biedt de mogelijkheid om later gericht naar die soort te zoeken. Ook kunnen de vindplaatsen eventueel geselecteerd worden voor monitoring van Rode Lijst soorten, bijvoorbeeld in het kader van het LMF-A (zie hoofdstuk 1). Tenslotte zijn zulke gegevens van belang voor terreinbeheerders. De vindplaatsen van zeldzame en Rode Lijst soorten kunnen worden aangegeven op het kaartje van het meethok, bij voorkeur met een verwijsnummer naar een bijbehorende legenda (zie figuur 5, pagina 12). Sinds enkele jaren is het ook mogelijk met behulp van zogenaamde Global Positioning System (GPS) de groeiplaats van plantensoorten tot op 5-10 meter nauwkeurig in het veld in te meten. Bij buitensportwinkels zijn voor dit doel van het merk Garmin relatief goedkope GPS-ontvangers te koop(prijs ongeveer € 250). De FLORON-coördinator beschikt ook over een GPS die in overleg kan worden geleend. De coördinaten van de met GPS ingemeten groeiplaatsen kunnen op het formulier voor aanvullende gegevens worden ingevuld. Er zijn ook speciale GPS-formulieren, ontwikkeld door FLORON, beschikbaar die bij de coördinator kunnen worden aangevraagd. 4.5 De status van soorten Wat status betreft kunnen planten in het veld behoren tot de hieronder genoemde vijf categorieën. Bij een kmhokinventarisatie kunnen alle soorten die in Nederland inheems zijn worden aangegeven, voor zover zij ter plekke niet duidelijk gecultiveerd zijn. Verwilderde, aangeplante en aangevoerde soorten kunnen met een code worden aangeduid. De herkomst van soorten blijft echter in veel gevallen onduidelijk. In die gevallen wordt geen code toegevoegd. De vijf categorieën zijn: 1. Oorspronkelijk wilde soorten: soorten die zich gevestigd hebben, zonder rechtstreekse menselijke bemoeienis, en die zich spontaan kunnen handhaven over een reeks van jaren. Hiertoe behoort in het algemeen de grote meerderheid van soorten in een km-hok. Ze worden niet apart op het formulier aangegeven. 2. Verwilderde soorten (VE): soorten die als cultuurgewas (meestal sierplant) gekweekt worden, en die zich in min of meer natuurlijke vegetaties gevestigd hebben, bijvoorbeeld door spontane uitbreiding vanuit een tuin of door het deponeren van tuinafval in wegbermen, langs bosranden enz.. Dit is bijvoorbeeld vaak het geval met Digitalis purpurea (Vingerhoedskruid), Lamiastrum galeobdolon, cv. Florentinum (Bonte gele dovenetel), Lamium maculatum cv. Variegatum (Gestreepte dovenetel), Narcissus pseudonarcissus ssp. major (Trompetnarcis) en Claytonia siberica (Roze winterpostelein). Bij planten die oorspronkelijk inheems zijn, maar ook gecultiveerd worden, is het dikwijls moeilijk om uit te maken of een soort al dan niet verwilderd is, bijvoorbeeld bij Ornithogalum umbellatum (Gewone vogelmelk), Malva moschata (Muskuskaasjeskruid). 3. Aangeplante soorten (AA): inheemse soorten die opzettelijk zijn aangeplant of uitgezaaid. Het betreft hier veelal houtige gewassen, bijvoorbeeld bomen in cultuurbossen (bijvoorbeeld boswachterijen), laanbomen en bomen en struiken in ruilverkavelingssingels. In oudere singels, wallen en bossen is het vaak moeilijk om uit te maken of een soort is aangeplant of niet. Daarnaast worden sommige soorten uitgezaaid, met name in wegbermen, bijvoorbeeld grassen als Festuca rubra (Rood zwenkgras), kruiden als Chrysanthemum leucanthemum (Margriet) en struiken als Sarothamnus scoparius (Brem). Het is vaak alleen mogelijk om dit te beoordelen op grond van bekendheid met zaaischema’s. In de bebouwde kom worden tegenwoordig plaatselijk wilde plantenmengsels uitgezaaid met soorten als Papaver rhoeas (Grote klaproos, vaak ook rose en wit), Centaurea cyanea (Korenbloem, vaak met bonte bloemen) en Agrostemma githago (Bolderik). 4. Toevallig aangevoerde soorten (adventieven, AD): soorten, waarvan de diasporen (zaden, sporen enz.) toevallig door de mens zijn aangevoerd, maar die zich zonder hernieuwde aanvoer niet kunnen handhaven, bijvoorbeeld doordat ze geen rijpe zaden vormen. Dergelijke soorten treft men vooral aan op haventerreinen, vuilnishopen, stationsemplacementen en dergelijke. 5. Cultuurplanten: In de land- en bosbouw worden veel uitheemse planten aangeplant of uitgezaaid, meestal als monocultures, bijvoorbeeld Larix (Larix), Picea (Spar), Solanum tuberosum (Aardappel) en
diverse graansoorten. Deze soorten worden niet op de streeplijst opgenomen, omdat ze niet tot de inheemse flora behoren. Sommige boomsoorten als Larix (Larix) en Pseudotsuga menziesii (Douglasspar) nemen een tussenpositie in. Ze zaaien zich tegenwoordig in sommige bossen spontaan uit en zouden op den duur tot de ingeburgerde soorten kunnen gaan behoren. Spontane opslag van deze en andere cultuurbomen kan als verwilderd (VE) op de streeplijsten worden opgegeven. Soorten als Castanea sativa (Tamme kastanje) en Quercus rubra (Amerikaanse eik) zijn weliswaar oorspronkelijk niet inheems, maar kunnen zich thans spontaan verjongen en zich zonder menselijke invloed handhaven. Daarom zijn ze op de Standaardlijst van de Nederlandse Flora opgenomen en worden ze wel aangestreept. Het is voor onze kennis van de Drentse flora van belang om, indien mogelijk, op het formulier aan te geven tot welke categorie een soort in een kilometerhok behoort. Het invullen hiervan is niet verplicht. Indien er bewijzen of duidelijke aanwijzingen zijn dat een soort niet spontaan voorkomt, kan men dit aangeven door in het eerste hokje voor de soortnaam één van de volgende aanduidingen te gebruiken: VE : verwilderd AA : aangeplant of uitgezaaid AD : aangevoerd (adventief)
Bronvermelding: Centraal Bureau voor de Statistiek/ Interprovinciale Werkgroep voor Inventarisatie en Monitoring van Natuur en Landschap (IAWM), Subwerkgroep Flora en Vegetatie (2000): Handleiding voor het Landelijk Meetnet FloraMilieu- en Natuurkwaliteit. Voorburg. FLORON (1996): Handleiding voor het Totaal-project en Rode lijst-project.Leiden FLORON (1999): Handleiding voor het Landelijk Meetnet Aandachtsoorten (LMF-A).Leiden Meijden, R.van der (1996): Heukels’ Flora van Nederland. Rijksherbarium/Hortus Botanicus, RU Leiden. 22e druk. Wolters-Noordhoff, Groningen Werkgroep Florakartering Drenthe (1987): Handleiding ten behoeve van het veldwerk voor de Atlas van de flora van Drenthe. Assen Werkgroep Florakartering Drenthe (1999): Atlas van de Drentse flora. Schuyt & Co, Haarlem Bijlage 1 Formulier voor aanvullende gegevens (los bijgevoegd) Bijlage 2 Biotoopcodes volgens de Interprovinciale inventarisatie-eenheden (IPI’s)(los bijgevoegd). Bijlage 3 Te verwachten aantallen soorten per km-hok Vele medewerk(st)ers zullen zich wellicht afvragen: hoeveel soorten zijn er eigenlijk bij mij te verwachten? Misschien ook: zoek ik wel goed genoeg? Hieronder is een lijstje opgenomen van de globale soortenaantallen, die per km-hok te verwachten zijn in de diverse Drentse landschappen. Deze globale aantallen zijn gebaseerd op de Atlas van de Drentse Flora. Daarin is voor elk hok globaal na te gaan hoeveel soorten er gevonden zijn in de periode 1970-1995 (figuur 2.5, pagina 28 van de Atlas van de Drentse Flora). Soortenaantal
Landschap
Minder dan 50
Open water (grote meren)
50 – 100
Zeer grootschalige cultuurlandschappen (bijvoorbeeld aardappelhok in de Veenkoloniën); uniforme boswachterijen, heidevelden, hoogvenen
100 – 150
Cultuurlandschappen met iets meer variatie (wegbermen, slootkanten); grote bossen, heiden en hoogvenen met wegen of kleine stukjes akker en weiland; bebouwde kommen
150 – 200
Tamelijk gevarieerde landschappen met droge en vochtige delen en kleine of grote natuurgebieden; overgangsgebieden van de bebouwde kom naar agrarisch landschap
200 – 250
Gevarieerde landschappen, meestal zowel met heide, bos, moeras als diverse cultuurlandschappen op droge en vochtige bodem
250 – 300
Zeer gevarieerde landschappen, waarvan een aanzienlijk deel natuurgebied of extensief gebruik cultuurland; vrijwel steeds op overgangen van hoge gronden naar beekdalen, met name in NoordDrenthe (Drentse Aa, omgeving Roden). In enkele km-hokken kunnen meer dan 300 soorten worden aangetroffen
Het grootste deel van de km-hokken in Drenthe telt 150 – 250 soorten.