HANDLEIDING WORTHINGTON® LNN, LNNV en LNNC centrifugaalpompen Horizontaal gedeelde eentraps centrifugaalpompen met slakkenhuis en dubbelstroom PCN=71569077 08-13 (N) (bevat C953KH004). Oorspronkelijke gebruiksaanwijzing.
U moet deze instructies lezen vooraleer u deze apparatuur installeert, gebruikt en onderhoudt.
Page 1 of 54
Installatie Onderhoud Gebruik
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
INHOUD Pagina
Pagina
1 INLEIDING EN VEILIGHEID ................................. 4 1.1 Algemeen ........................................................ 4 1.2 CE-markering en goedkeuringen .................... 4 1.3 Vrijwaringsverklaring ....................................... 4 1.4 Copyright ......................................................... 4 1.5 Procescondities ............................................... 4 1.6 Veiligheid ......................................................... 5 1.7 Waarschuwingslabels samenvatting ............... 9 1.8 Specifieke machineprestaties ......................... 9 1.9 Geluidsniveau ............................................... 10
6 ONDERHOUD ..................................................... 27 6.1 Algemeen...................................................... 27 6.2 Onderhoudsschema ..................................... 28 6.3 Reserveonderdelen ...................................... 30 6.4 Aanbevolen reserveonderdelen en verbruiksartikelen ......................................... 31 6.5 Vereist gereedschap ..................................... 31 6.6 Koppel bouten............................................... 31 6.7 Spelingen bij hernieuwing ............................. 32 6.8 Ontmanteling ................................................ 32 6.9 Inspectie van onderdelen ............................. 34 6.10 Samenstelling ............................................. 34
2 TRANSPORT EN OPSLAG ................................. 11 2.1 In ontvangst nemen en uitpakken ................. 11 2.2 Hantering....................................................... 11 2.3 Hijsen ............................................................ 11 2.4 Bewaring ....................................................... 11 2.5 Recycling en versleten product ..................... 11 3 POMPBESCHRIJVING ....................................... 12 3.1 Opstellingen .................................................. 12 3.2 Nomenclatuur ................................................ 12 3.3 Ontwerp van de belangrijkste onderdelen .... 12 3.4 Prestaties en bedrijfsgrenzen ....................... 13 4 INSTALLATIE ....................................................... 14 4.1 Plaats ............................................................ 14 4.2 Onderdelenmontage ..................................... 14 4.3 Fundatieplaat ................................................ 14 4.4 Ondervullen ................................................... 14 4.5 Eerste uitlijning .............................................. 15 4.6 Leidingen....................................................... 16 4.7 Definitieve controle asuitlijning ...................... 20 4.8 Elektrische aansluitingen .............................. 20 4.9 Beschermingen ............................................. 21 5 INSTALLATIE, INBEDRIJFNAME, BEDIENING EN UITSCHAKELING .............. 21 5.1 Procedure voor inbedrijfname ....................... 21 5.2 Pompsmeermiddelen .................................... 22 5.3 Draairichting .................................................. 24 5.4 Beschermkappen .......................................... 24 5.5 Opvullen en ontluchten ................................. 24 5.6 De pomp opstarten ....................................... 24 5.7 De pomp laten draaien .................................. 25 5.8 Stoppen en uitschakelen ............................... 26 5.9 Hydraulische, mechanische en elektrische werking ....................................... 27
Pagina 2 van 54
7 STORINGEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN ..................................... 39 8 ONDERDELENLIJST EN TEKENINGEN ........... 41 8.1 Doorsnedentekeningen, LNN en LNNC – vetgesmeerd, met aspakking en onderdeel mechanische asafdichtingoptie – uitlaat van max. 350 mm ......................................... 41 8.2 LNN en LNNC – optie met vetsmering en pakking – uitlaat groter dan 350 mm ............ 44 8.3 Doorsnedentekening, LNNV glijlager type – vetgesmeerd, onderdeel mechanische asafdichting en met aspakkingoptie – uitlaat van max. 350 mm .............................. 47 8.4 LNNV glijlagertype – optie met vetsmering en pakking – uitlaat groter dan 350 mm ....... 50 8.5 Tekening algemene opstelling ...................... 52 9 CERTIFICATEN .................................................. 53 10 ANDERE RELEVANTE DOCUMENTEN EN HANDLEIDINGEN .................................. 53 10.1 Extra handleidingen .................................... 53 10.2 Opmerkingen betreffende aanpassingen ... 53 10.3 Bijkomende informatiebronnen ................... 53
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
INDEX Pagina
Pagina
Aanbevolen reserveonderdelen (6.4) ...................... 31 Aanbevolen smeerhoeveelheden (zie 3.4.2) ........... 13 Aanbevolen smeeroliën (5.2.1) ................................ 22 Aanbevolen smeervetten (5.2.2) ............................. 22 ATEX-markering (1.6.4.2) .......................................... 7 Bedrijfsgrenzen (3.4.1) ............................................ 13 Procescondities (1.5) ................................................. 4 Beschermingen (4.9) ............................................... 21 Beschermkappen (5.4) ............................................ 24 Bijkomende bronnen (10.3) ..................................... 53 Bijkomende handleidingen of informatie bronnen (10) ...................................................... 53 Boutkoppel (6.6) ...................................................... 31 Bronnen, bijkomende informatie (10.3) ................... 53 CE-markering en goedkeuringen (1.2) ...................... 4 Certificaten (9) ......................................................... 53 Copyright (1.4) ........................................................... 4 De pomp laten draaien (5.7) .................................... 25 De pomp opstarten (5.6) .......................................... 24 Demontage (zie 6.8, Ontmanteling) ......................... 32 Disclaimer (1.3) .......................................................... 4 Doorsnedes (8) ........................................................ 41 Draairichting (5.3) .................................................... 24 Elektrische aansluitingen (4.8) ................................ 20 Hantering (2.2) ......................................................... 11 Heffen (2.3) .............................................................. 11 Hydraulische, mechanische en elektrische werking (5.9) ...................................................... 27 Inbedrijfstelling en bediening (5) .............................. 21 Inspectie (6.2.1 en 6.2.2) .................................... 28/29 Inspectie van onderdelen (6.9) ................................ 34 Installatie (4) ............................................................ 14 Koppel van bouten (6.6) .......................................... 31 Krachten en momenten (4.6.2) ................................ 17 Lawaainiveau (zie 1.9, Geluidsniveau) .................... 10 Leidingen (4.6) ......................................................... 16 Naamplaat (1.7.1) ...................................................... 9 Naleving, ATEX (1.6.4.1) ........................................... 7 Nomenclatuur (3.2) .................................................. 12 Onderdelenlijsten (8) ............................................... 41 Onderdelenmontage (4.2) ....................................... 14 Onderhoud (6) ......................................................... 27 Onderhoudsschema (6.2) ........................................ 28
Ondervullen (4.4) ......................................................14 Ontvangst en uit verpakking halen (2.1) ..................11 Ontwerp van de belangrijkste onderdelen (3.3) .......12 Opmerkingen betreffende aanpassingen (10.2) ......53 Opnieuw samenstellen (zie 6.10, Samenstelling) ....34 Opslag, pomp (2.4)...................................................11 Opslag, reserveonderdelen (6.3.2) ..........................31 Opstellingen (3.1) .....................................................12 Plaats (4.1) ...............................................................14 Pomp- en waaiergegevens (3.4.2) ...........................13 Prestaties (3.4) .........................................................13 Recyclage (2.5) ........................................................11 Reserveonderdelen (6.3) .........................................30 Reserveonderdelen bestellen (6.3.1) .......................30 Samenstelling (6.10) ................................................34 Smeerschema (5.2.4) ...............................................23 Smering (zie 5.1.1, 5.2 en 6.2.3) Specifieke machineprestaties (1.8) ............................9 Speling waaier (6.7) .................................................32 Spelingen (zie 6.7, Spelingen bij hernieuwing) ........32 Stop/start frequentie (5.7.6) .....................................26 Stoppen en uitschakelen (5.8) .................................26 Storingen oplossen (zie 7) .......................................39 Storingen; oorzaken en oplossingen (7) ..................39 Tekening algemene opstelling (8.5) .........................52 Tekeningen (8) .........................................................41 Thermische uitzetting (4.5.1) ....................................15 Trillingen (5.7.5) .......................................................26 Uitlijning van de assen (zie 4.3, 4.5 en 4.7) Veiligheid, beschermingssystemen (zie 1.6 en 4.9) Veiligheidsacties (1.6.3) .............................................5 Veiligheidsmarkeringen (1.6.1) ..................................5 Vereist gereedschap (6.5) ........................................31 Versleten product (2.5) .............................................11 Voedstuk (zie 4.3, Fundatieplaat) ............................14 Voor de inbedrijfstelling (5.1) ...................................21 Waarschuwingslabels (1.7.2) .....................................9
Pagina 3 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
1 INLEIDING EN VEILIGHEID 1.1 Algemeen Bewaar deze instructies altijd nabij de plaats waar het product wordt gebruikt of bij het product zelf. Flowserve producten worden ontworpen, ontwikkeld en vervaardigd met ultramoderne technieken in moderne fabrieken. Het apparaat werd met zorg vervaardigd onder voortdurende kwaliteitscontroles, aan de hand van geavanceerde kwaliteitstechnieken en veiligheidssystemen. Flowserve zet zich voortdurend in voor kwaliteitsverbetering en staat tot uw dienst voor verdere informatie over het product, de installatie en het gebruik ervan of ondersteunende producten, herstellings- en diagnostische diensten. Deze instructies maken u vertrouwd met het product en het toegestane gebruik ervan. Het is belangrijk dat u het product volgens deze instructies gebruikt om de betrouwbaarheid ervan te garanderen en risico's te vermijden. In deze handleiding is geen rekening gehouden met plaatselijke voorschriften. Er dient echter voor gezorgd te worden dat deze te allen tijde door iedereen, ook door de personen die het product installeren, worden nageleefd. Breng het personeel dat de machine bedient, altijd op de hoogte van reparatiewerkzaamheden en houd u aan alle veiligheidsvoorschriften van de fabriek en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving betreffende veiligheid en hygiëne. Deze gebruiksaanwijzing moet gelezen worden voordat de apparatuur geïnstalleerd, bestuurd, gebruikt en onderhouden wordt, waar ook ter wereld en in overeenstemming met de meegeleverde hoofdgebruiksaanwijzing. De apparatuur mag niet gebruikt worden totdat aan alle voorwaarden met betrekking tot veiligheid voldaan is. Het negeren en niet toepassen van de huidige gebruiksaanwijzing wordt als misbruik gezien. Lichamelijk letsel, productschade, vertraging of storingen veroorzaakt door misbruik vallen niet onder de garantie van Flowserve.
1.2 CE-markering en goedkeuringen In bepaalde delen van de wereld moeten machines en apparaten die in gebruik worden genomen, volgens de wet voldoen aan de van toepassing zijnde EU-richtlijnen betreffende: CE-markering, machines, laagspanning, elektromagnetische compatibiliteit
Pagina 4 van 54
(EMC), drukapparatuur (PED) en apparaten voor plaatsen met mogelijk ontploffingsgevaar (ATEX). Deze richtlijnen en andere bijkomende goedkeuringen behandelen belangrijke veiligheidsaspecten van machines en apparatuur en de verstrekking van technische documenten en veiligheidsinstructies. Indien van toepassing bevat dit document informatie betreffende deze richtlijnen en goedkeuringen. Om de toepasselijke goedkeuringen en CE-markering van het product te controleren, kijkt u het serienummer en het certificaat na. (Zie sectie 9, Certificatie.)
1.3 Vrijwaringsverklaring De informatie in deze handleiding wordt verondersteld volledig en betrouwbaar te zijn. Ondanks alle inspanningen van Flowserve Corporation om een uitgebreide handleiding op te maken, moet u toch steeds goed en veilig met het materiaal omspringen. Flowserve vervaardigt producten volgens de strenge internationale normen betreffende kwaliteitscontroles, wat wordt bevestigd door de certificaten en audits van externe organisaties voor kwaliteitsborging. Er worden originele onderdelen en accessoires ontworpen, getest en toegepast in de producten om hun voortdurende kwaliteit en prestaties te waarborgen. Omdat Flowserve de onderdelen en accessoires van andere leveranciers niet kan testen, is het mogelijk dat de foute toepassing van zulke onderdelen en accessoires de prestaties en veiligheid van de producten negatief beïnvloedt. Het niet kiezen, installeren of gebruiken van erkende Flowserve onderdelen en accessoires wordt gezien als misbruik. Schade of defecten veroorzaakt door misbruik, worden niet gedekt door de Flowserve garantie. Bovendien kan de aanpassing van Flowserve producten of verwijdering van originele onderdelen de veiligheid van deze producten beperken.
1.4 Copyright Alle rechten voorbehouden. Geen enkel deel van deze instructies mag worden gereproduceerd, opgeslagen in een databank of verspreid in om het even welke vorm zonder voorafgaande toelating van Flowserve.
1.5 Procescondities Dit product werd geselecteerd om te voldoen aan de specificaties van uw bestelling. De bevestiging van deze voorwaarden werd afzonderlijk naar de koper gestuurd. Een kopie daarvan dient bij deze handleiding bewaard te worden.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Het product mag niet worden gebruikt buiten de parameters die voor de toepassing werden gespecificeerd. Indien er enige twijfel bestaat over de geschiktheid van het product voor de toepassing waarvoor het is bestemd, raadpleeg dan Flowserve met vermelding van het serienummer. Als de gebruiksomstandigheden op uw bestelbon veranderen (bijvoorbeeld verpompte vloeistof, temperatuur of toepassing) dient de gebruiker de schriftelijke toestemming van Flowserve te verkrijgen alvorens de pomp in de nieuwe omstandigheden te gebruiken.
1.6 Veiligheid 1.6.1 Samenvatting van veiligheidsaanduidingen Deze handleiding bevat specifieke veiligheidsaanduidingen die waarschuwen voor mogelijk gevaar. Deze zijn: Deze aanduiding waarschuwt voor elektrisch gevaar. Niet-naleving van de aanwijzing kan resulteren in gevaar voor de persoonlijke veiligheid of levensgevaar. Deze aanduiding duidt op veiligheidsinstructies waarvan de niet-naleving kan resulteren in gevaar voor de persoonlijke veiligheid of levensgevaar. Deze aanduiding waarschuwt voor “gevaarlijke en giftige vloeistoffen”. Niet-naleving van de aanwijzing kan een gevaar voor de persoonlijke veiligheid of levensgevaar vormen. Deze aanduiding staat bij veiligheidsinstructies die de betrouwbare werking en veiligheid van het personeel verzekeren en beschadiging van de installatie of andere uitrusting moeten voorkomen. Deze aanduiding duidt op een explosieve omgeving volgens ATEX. Het wordt gebruikt voor veiligheidsinstructies die waarschuwen voor ontploffingsgevaar. Dit symbool wordt gebruikt in veiligheidsinstructies om eraan te herinneren dat u niet met een droge doek mag wrijven op niet-metalen oppervlakken. Gebruik daarvoor een vochtige doek. Het symbool wordt opgenomen in de veiligheidsvoorschriften als nietnaleving in de gevarenzone tot explosiegevaar zou kunnen leiden.
Pagina 5 van 54
Dit teken is geen veiligheidssymbool maar duidt op een belangrijke instructie in het montageproces. 1.6.2 Kwalificatie en training van personeel Alle personeel dat betrokken is bij de bediening, installatie, inspectie en het onderhoud van het apparaat moet gekwalificeerd zijn om dat werk uit te voeren. Als het personeel in kwestie de nodige kennis en vaardigheden nog niet bezit, moet er een geschikte training en opleiding worden geboden. Indien nodig mag de gebruiker de fabrikant/leverancier opdragen in een gepaste training te voorzien. Breng het personeel dat de machine bedient en instaat voor de veiligheid en hygiëne altijd op de hoogte van herstellingswerkzaamheden en volg alle veiligheidsvereisten van de fabriek en de van toepassing zijnde voorschriften en wetten betreffende de veiligheid en hygiëne. 1.6.3 Veiligheidsacties Dit is een overzicht van de voorwaarden en maatregelen ter voorkoming van persoonlijk letsel bij personeel en schade aan de installatie. Voor producten gebruikt in mogelijk explosieve omgevingen, geldt ook punt 1.6.4. VOER NOOIT ENIGE ONDERHOUDSWERKEN UIT WANNEER DE INSTALLATIE NOG OP EEN ENERGIEBRON IS AANGESLOTEN BESCHERMKAPPEN MOGEN NIET WORDEN VERWIJDERD WANNEER DE POMP NOG OPERATIONEEL IS TAP DE POMP AF EN ISOLEER DE POMP VAN HET LEIDINGWERK, VOORDAT MET HET ONTMANTELEN VAN DE POMP BEGONNEN WORDT Indien de verpompte vloeistoffen gevaarlijk zijn, dienen vooraf passende veiligheidsmaatregelen getroffen te worden. FLUORO-ELASTOMEREN (Wanneer hiermee uitgerust.) Fluoro-elastomeren (bijv. Viton) zijn bij blootstelling aan temperaturen boven de 250 °C (482 ºF), aan gedeeltelijke ontbinding onderhevig. Ze zijn dan uiterst gevaarlijk en contact met de huid dient voorkomen te worden.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
AAN TE RAKEN ONDERDELEN Vele precisieonderdelen hebben scherpe randen. Daarom is het dragen van gepaste veiligheidshandschoenen en -kleding vereist bij het hanteren van deze onderdelen. Om zware stukken van meer dan 25 kg (55 lb) te plaatsen, moet u een kraan gebruiken volgens de plaatselijke voorschriften. THERMISCHE SCHOK Snelle temperatuurwisselingen van de vloeistof in de pomp kunnen leiden tot een thermische schok met mogelijke schade aan of breuk van pomponderdelen en moeten vermeden worden. GEBRUIK NOOIT EEN WARMTEBRON OM DE WAAIER TE VERWIJDEREN Opgesloten smeermiddel of damp kunnen een ontploffing veroorzaken. HETE (en koude) ONDERDELEN Als hete of ijskoude onderdelen of bijkomende warmtebronnen een gevaar vormen voor bedieners en personen die zich in de onmiddellijke omgeving bevinden, moeten er maatregelen worden getroffen om ongewild contact te vermijden. Als volledige afscherming niet mogelijk is, moet de toegang tot de machine beperkt worden tot onderhoudspersoneel door middel van duidelijk zichtbare waarschuwingen en aanwijzingen voor de personen die zich in de onmiddellijke omgeving ervan bevinden. Opmerking: lagerhuizen mogen niet geïsoleerd worden en aandrijfmotoren en lagerhuizen zijn mogelijk erg warm. Als de temperatuur hoger is dan 80 °C (175 °F) of lager dan -5 °C (23 °F) in een zone met beperkte toegang of als de temperatuur de plaatselijke voorschriften overschrijdt, moeten bovenstaande maatregelen getroffen worden. GEVAARLIJKE VLOEISTOFFEN Wanneer de pomp gevaarlijke vloeistoffen verpompt, is voorzichtigheid geboden om blootstelling aan die vloeistof te vermijden door de gepaste pomplocatie alsook door de beperking van de toegang en training van personeel. Als de vloeistof brandbaar en/of ontplofbaar is, moeten strikte veiligheidsprocedures in acht genomen worden.
VERMIJD OVERDREVEN BELASTING OP DE LEIDINGEN Gebruik de pomp niet als ondersteuning voor leidingen. Monteer eventuele expansiestukken tenzij schriftelijk toegestaan door Flowserve niet zodanig dat hun krachten, als gevolg van de inwendige druk, direct aan de flensaansluitingen van de pomp kunnen worden doorgegeven. ZORG VOOR CORRECTE SMERING Zie sectie 5, Installatie, inbedrijfname, bediening en uitschakeling. START DE POMP OP MET DE PERSKLEP GEDEELTELIJK GEOPEND (Tenzij anders opgedragen in een specifiek deel van de gebruiksaanwijzingen voor de pomp.) Dit wordt aanbevolen om het risico van overbelasten en beschadigen van de motor te voorkomen bij volledig of nuldebiet. Uitsluitend in installaties waar deze situatie met zekerheid niet zal optreden, mag de pomp eventueel met een verder geopende klep worden gestart. Het is mogelijk dat de regelklep aan de pomp pers aangepast moet worden om te voldoen aan de bedrijfscondities in de opstartfase. (Zie sectie 5, Installering, opstarten, bediening en afsluiten.) LAAT DE POMP NOOIT DROOG DRAAIEN ZUIGKLEPPEN MOETEN VOLLEDIG OPEN STAAN WANNEER POMP DRAAIT De pomp laten draaien met nuldebiet of een debiet lager dan het aanbevolen minimum, zal de afdichting beschadigen. LAAT DE POMP NIET DRAAIEN MET EEN ABNORMAAL HOOG OF LAAG DEBIET Door de pomp te laten draaien met een hoger debiet dan normaal of met een debiet zonder tegendruk op de pomp kan de motor overbelast raken en cavitatie in de pomp optreden. Een te laag debiet kan de levensduur van de pomp/lagers verkorten, de pomp oververhitten en voor instabiliteit en cavitatie/trillingen zorgen.
Een pomp met stopbuspakking mag niet gebruikt worden bij het verpompen van gevaarlijke vloeistoffen.
Pagina 6 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
1.6.4 Producten gebruikt in mogelijk explosieve omgevingen
Er zijn maatregelen vereist om: Buitensporige temperaturen te vermijden Ophoping van explosieve mengelingen te voorkomen De generatie van vonken te voorkomen Lekken te voorkomen De pomp te onderhouden om gevaar te voorkomen
De volgende instructies voor pompen en pompeenheden geplaatst in mogelijk explosieve omgevingen, moeten worden gevolgd om bescherming tegen ontploffingen te verzekeren. Voor ATEX moeten zowel elektrische als niet-elektrische apparaten voldoen aan de vereisten van de Europese richtlijn 94/9/EC Respecteer altijd de regionale wettelijke vereisten in verband met explosiegevaar. Elektrische apparaten met explosiegevaar hebben buiten de EU mogelijks een ander certificaat dan ATEX (zoals IECEx of UL) nodig. 1.6.4.1 Draagwijdte van naleving Gebruik apparatuur alleen in de zone waarvoor ze geschikt is. Controleer altijd dat de aandrijving, aandrijfkoppeling, afdichting en pompapparatuur van de geschikte klasse zijn en/of het geschikte certificaat hebben voor de omgeving waarin ze worden geïnstalleerd. Als Flowserve alleen de kale pomp heeft geleverd, heeft de explosieklasse alleen betrekking op de pomp. De partij die belast is met de montage van de ATEX pompset, moet kiezen voor een koppeling, aandrijving en bijkomende apparatuur die voorzien is van de vereiste CE-certificaten/conformiteitsverklaringen om geschikt te zijn voor de installatieomgeving. De output van de frequentieregelaar (VFD) kan bijkomende warmte-effecten veroorzaken in de motor en dus moet, voor pompsets met een VFD, het ATEXcertificaat voor de motor vermelden dat het de situatie met elektrische stroom van de VFD dekt. Deze speciale vereiste is ook van toepassing als de VFD zich op een veilige plaats bevindt.
Pagina 7 van 54
1.6.4.2 Markeringen Hieronder vindt u een voorbeeld van ATEXmarkeringen op een apparaat. De eigenlijke classificatie van de pomp wordt in de typeplaat gegraveerd. II 2 GD c IIC 135ºC (T4) Apparatuurgroep I = Mijnbouw II = Niet-mijnbouw Categorie 2 of M2 = Bescherming hoog niveau 3 = Bescherming normaal niveau Gas en/of stof G = Gas D = Stof c = Constructieveiligheid (in overeenstemming met EN13463-5) b = Controle van ontstekingsbron (conform EN13463-6) Gasgroep IIA - Propaan (typisch) IIB - Ethyleen (typisch) IIC – Waterstof (typisch) Maximale oppervlaktetemperatuur (Temperatuurklasse) (Zie punt 1.6.4.3.) 1.6.4.3 Te hoge oppervlaktetemperaturen vermijden ZORG ERVOOR DAT DE TEMPERATUURKLASSE VAN DE APPARATUUR GESCHIKT IS VOOR DE GEVARENZONE Pompen hebben een temperatuurklasse die vermeld staat in de ATEX explosieklasse op de typeplaat. Ze is gebaseerd op een maximale omgevingstemperatuur van 40 °C (104 °F). Raadpleeg Flowserve voor hogere omgevingstemperaturen. De oppervlaktetemperatuur van de pomp wordt beïnvloed door de temperatuur van de verpompte vloeistof. De maximaal toegestane vloeistoftemperatuur hangt af van de ATEX temperatuurklasse en mag de waarden in de onderstaande tabel niet overschrijden.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Temperatuurklasse Maximaal toegestane Temperatuurgrens volgens oppervlaktevan verpompte EN13463-1 temperatuur vloeistof T6 85 °C (185 °F) 65 °C (149 °F) * T5 100 °C (212 °F) 80 °C (176 °F) * T4 135 °C (275 °F) 115 °C (239 °F) * T3 200 °C (392 °F) 180 °C (356 °F) * T2 300 °C (572 °F) 275 °C (527 °F) * T1 450 °C (842 °F) 400 °C (752 °F) * * De tabellen houden alleen rekening met de temperatuurklasse van ATEX. Het pompontwerp of -materiaal en het ontwerp en materiaal van de onderdelen, beperken mogelijks verder de maximale bedrijfstemperatuur van de vloeistof.
Bij de opgegeven temperaturen wordt rekening gehouden met de temperatuurstijging aan de afdichtingen en lagers te wijten aan de werking onder het minimaal toegestane debiet. De operator is ervoor verantwoordelijk dat de machine binnen de opgegeven maximale vloeistoftemperatuur wordt gebruikt. De temperatuurklasse “Tx” wordt gebruikt wanneer de vloeistoftemperatuur varieert en de pomp mogelijk in een gevaarlijke omgeving wordt geïnstalleerd. In dit geval behoort het tot de verantwoordelijkheid van de gebruiker ervoor te zorgen dat de oppervlaktetemperatuur van de pomp de toegestane limiet in die bepaalde gevaarlijke omgeving niet overschrijdt. Als ze wordt geïnstalleerd in een explosieve omgeving, probeer dan niet de draairichting van de pomp te controleren door ze leeg op te starten. Zelfs kort opstarten kan hoge temperaturen veroorzaken door het contact tussen de draaiende en stationaire onderdelen. Waar het risico bestaat dat de pomp met een gesloten klep draait, waardoor er hoge vloeistof- en oppervlaktetemperaturen van het huis ontstaan, wordt aanbevolen dat de gebruikers een externe oppervlaktetemperatuurbescherming plaatsen. Vermijd mechanische, hydraulische of elektrische overbelasting door het gebruik van een overbelastingsbeveiliging, temperatuurbewaking of een vermogenscontrole en controleer regelmatig de trillingen. In vuile of stoffige omgevingen moet de apparatuur regelmatig worden gecontroleerd en moet vuil worden verwijderd van de ruimtes rond nabijgelegen openingen, lagerhuizen en motoren.
Pagina 8 van 54
1.6.4.4 Ophoping van explosieve mengelingen voorkomen ZORG ERVOOR DAT DE POMP NAAR BEHOREN IS GEVULD EN ONTLUCHT EN DAT ZE NIET DROOG DRAAIT Zorg ervoor dat de pomp, en de relevante aanzuig- en afvoerleidingen, tijdens het draaien van de pomp altijd volledig met vloeistof zijn gevuld om explosiegevaar te voorkomen. Bovendien is het van essentieel belang dat u ervoor zorgt dat de afdichtingskamers, extra asafdichtingsystemen en alle verwarmings- en koelsystemen naar behoren zijn gevuld. Als de werking van het systeem deze toestand niet kan verhinderen, plaats dan een gepaste bescherming tegen droog draaien (bijv. vloeistofdetectie of vermogenscontrole). Om potentiële gevaren van vluchtige damp- of gasuitstoten in de atmosfeer te vermijden, moet de omliggende ruimte goed geventileerd worden. 1.6.4.5 Vonken voorkomen Ter voorkoming van gevaren als gevolg van mechanisch contact dient de koppelingsbescherming vonkvrij te zijn. Om het mogelijke gevaar van een vonk gegenereerd door inductiestroom te vermijden, moet de voetplaat goed geaard zijn. Voorkom elektrostatische spanning: wrijf niet over non-ferro metalen oppervlakken met een droge doek. Voor ATEX moet de koppeling voldoen aan 94/9/EC. Een correcte uitlijning van de koppeling is vereist. Aanvullende vereisten voor metalen pompen op non-metalen voetplaten Wanneer metalen onderdelen worden gemonteerd op een non-metalen voetplaat dienen ze apart geaard te worden. 1.6.4.6 Lekken voorkomen De pomp mag alleen worden gebruikt om de vloeistoffen te verpompen waarvoor ze is goedgekeurd en waarvoor ze de gepaste corrosiebestendigheid heeft.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Vermijd opsluiting van vloeistof in de pomp en de eraan verbonden leidingen door de sluiting van de inlaat- en perskleppen. Dit kan voor gevaarlijke overdruk zorgen wanneer de vloeistof opwarmt. Dit is niet alleen mogelijk wanneer de pomp draait, maar ook terwijl ze stilstaat.
1.7 Waarschuwingslabels samenvatting
In onderdelen die vloeistof bevatten, moeten barsten omwille ten gevolge van vorstbevriezing worden vermeden door de pomp en eraan verbonden systemen leeg te laten of te beschermen.
1.7.2 Waarschuwingslabels
1.7.1 Naamplaat Voor meer gegevens over het naamplaat, zie de Conformiteitverklaring, of de afzonderlijke documentatie bij deze handleiding.
Waar het gevaar bestaat van op verlies van een seal spervloeistofafdichting of uitwendige doorspoeling bestaat, moet de vloeistof worden gecontroleerd. Als vloeistoflekken van de vloeistof in de atmosfeer gevaar kunnen kan opleveren, is wordt de plaatsing van een vloeistofdetectiesysteem aanbevolen. 1.6.4.7 Onderhoudswerken om gevaar te voorkomen EEN CORRECT ONDERHOUD IS VEREIST OM EXPLOSIEGEVAAR TE VOORKOMEN De operator is verantwoordelijk voor de naleving van de onderhoudsinstructies. Om mogelijk ontploffingsgevaar tijdens het onderhoud te vermijden, mogen het gebruikte gereedschap en het schoonmaak- en verfmateriaal geen vonken veroorzaken of de omgevingsomstandigheden negatief beïnvloeden. Waar er een risico is door zulk gereedschap of materiaal, moet het onderhoud in een veilige ruimte gebeuren.
Alleen installaties die met olie worden gesmeerd:
Het is aanbevolen een onderhoudsplan en -programma te volgen. (Zie sectie 6, Onderhoud.)
1.8 Specifieke machineprestaties De prestatieparameters vindt u in sectie 1.5, Procescondities. Wanneer de contractvereisten bepalen dat deze in de handleiding bevat moeten zijn, worden ze hier ingesloten. Wanneer de aankoper afzonderlijke prestatiegegevens ontving, moet hij deze waar nodig samen met deze handleiding bewaren.
Pagina 9 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
1.9 Geluidsniveau Er moet aandacht zijn voor de blootstelling van personeel aan eventueel geluidsoverlast. De lokale wetgeving duidt aan wanneer er richtlijnen moeten verstrekt worden aan het personeel in verband met de geluidsrestricties en eveneens van wanneer er maatregelen moeten genomen worden. Dit is normaal vanaf 80 tot 85 dBA. De normale gang van zaken is de blootstellingstijd te limiteren of de machine te isoleren. Het kan gebeuren dat er bij bestelling al een maximaal niveau is opgegeven. Als dit echter niet is gebeurt dan kan men volgende tabel raadplegen die een indicatie van het geluidsniveau verstrekt zodat men de gepaste maatregelen kan nemen. Pompgeluid is afhankelijk van een aantal operationele faktoren, debiet, leidingsdesign en akoestische karakteristieken van het gebouw – daarvoor zijn de opgegeven waarden onderheveig aan een tolerantie van 3 dBA en kunnen derhalve niet gegarandeerd worden.
Motor en toerental
Het gedeelte motorgeluid binnen het “pomp en motor geluid” is gebaseerd op standaard en hoog effiiciente motoren onder belasting en als deze direct de pomp aandrijven. Hou er rekening mee dat frequenty regelaars voor een verhoogde geluidsweergave kunnen zorgen bij sommige snelheden. Indien een pomp aangeschaft werd voor samenbouw met uw “eigen” motor dan moet de pomp geluidsweergave worden samengesteld met de geluidsweergave van de motor van uw leverancier. Consulteer Flowserve of een geluids specialist wanneer u assistentie nodig mocht hebben bij de combinatie van die weergave waarden. Het is aanbevolen om het omgevingslawaai op te meten wanneer men de maximale toelaatbare waarden benadert. De waarden zijn in “sound pressure level LpA “ op 1 m (3.3 ft) van de machine voor vrije veldcondities over een reflecterend vlak. Om de waarden te schatten van het “sound power level LWA (re 1pW)” dient u het voorgaande 17 dBA bij te tellen.
Typisch geluidsvermogen LpA op 1 m referentie 20 μPa, dBA
3 550 r/min 3 550 r/min Alleen Alleen Alleen Alleen kW (hp) pomp pomp pomp pomp 5.5 (7.5) 66 67 64 65 7.5 (10) 66 67 64 65 11 (15) 70 71 68 69 15 (20) 70 71 68 69 18.5 (25) 71 71 69 71 22 (30) 71 71 69 71 30 (40) 73 73 71 73 37 (50) 73 73 71 73 45 (60) 76 76 74 76 55 (75) 76 76 74 76 75 (100) 77 77 75 77 90 (120) 77 78 75 78 110 (150) 79 80 77 80 150 (200) 79 80 77 80 200 (270) 85 87 83 85 300 (400) 87 90 85 86 500 (670) 88 86 1 000 (1 300) 90 88 1 500 (2 000) 90 90 Het geluidsniveau van machines in dit gebied zal waarschijnlijk van die aard zijn dat er controle nodig is op hun geluidsvoortbrenging, maar typische waarden zijn niet toepasselijk. Nota: voor 1 180 en 960 r/min verminder 1 450 r/min waarden met 2 dBA. Voor 880 en 720 r/min verminder 1 450 r/min waarden met 3 dBA.
Pagina 10 van 54
3 550 r/min Alleen Alleen pomp pomp 76 77 76 77 80 81 80 81 81 81 81 81 83 83 83 83 86 86 86 86 87 87 87 88 89 90 89 90
3 550 r/min Alleen Alleen pomp pomp 72 75 72 75 76 78 76 78 77 78 77 79 79 81 79 81 82 84 82 84 83 85 83 85 85 87 85 87
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
2 TRANSPORT EN OPSLAG 2.1 In ontvangst nemen en uitpakken De apparatuur moet onmiddellijk na ontvangst worden gecontroleerd op volledigheids- en transportschade aan de hand van de leverings- en vrachtdocumenten. Alle tekortkomingen en schade moeten onmiddellijk worden gemeld aan Flowserve. Alleen claims die Flowserve schriftelijk bereiken binnen een maand na de ontvangst van de apparatuur, zijn ontvankelijk. Controleer alle kisten, dozen en verpakkingen op accessoires of reserveonderdelen die mogelijk afzonderlijk van de apparatuur zijn verpakt of zijn vastgehecht aan de zijkant van de doos of de apparatuur. Elk product heeft een uniek serienummer. Controleer of dit nummer overeenstemt met het opgegeven nummer en vermeld het altijd in alle correspondentie en wanneer u reserveonderdelen of extra accessoires bestelt.
2.2 Hantering Dozen, kisten, paletten of kartonnen verpakkingen mogen gelost worden met een vorkheftruck of draagband afhankelijk van hun afmetingen en vorm.
2.3 Hijsen Voor alle pompsets zwaarder dan 25 kg (55 lb), moet een kraan worden gebruikt. Het hijsen moet gebeuren door volledig opgeleid personeel in overeenstemming met de plaatselijke voorschriften. Om vervorming te voorkomen, moet de pompeenheid als volgt worden gehesen.
Pagina 11 van 54
Raadpleeg de handleiding van de fabrikant vooraleer u de aandrijving alleen hijst.
2.4 Bewaring Berg de pomp op op een schone, droge en trilvrije plaats. Houd de achterplaten van de leidingaansluitingen op hun plaats, om vuil en andere vreemde materialen uit het pomphuis te houden. Draai de pomp regelmatig met de hand ter bescherming van de lagers en asafdichtingen. De pomp kan gedurende maximaal 6 maanden zoals hierboven beschreven worden opgeslagen. Raadpleeg Flowserve voor bederfwerende maatregelen wanneer u ze langer moet opbergen.
2.5 Recycling en versleten product Op het einde van de levensduur van het product of zijn onderdelen, moeten de relevante materialen en onderdelen worden gerecycled of weggeworpen volgens een milieuvriendelijke methode en de plaatselijke voorschriften. Als het product stoffen bevat die schadelijk zijn voor het milieu, moeten ze worden verwijderd en weggeworpen volgens de huidige voorschriften. Dit omvat ook de vloeistoffen of gassen die zich in het "afdichtingsysteem" of andere nutsvoorzieningen bevinden. Zorg ervoor dat u zich op een veilige manier ontdoet van gevaarlijke stoffen en dat de juiste persoonlijke beschermende uitrusting wordt gebruikt. De veiligheidsspecificaties moeten te allen tijde in overeenstemming zijn met de actuele regelgeving.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
3 POMPBESCHRIJVING
3.2 Nomenclatuur
3.1 Opstellingen
De pompafmetingen staan zoals in het onderstaande voorbeeld op het typeplaat gegraveerd:
De pomp van het LNN type is een eentraps, dubbelstroom, horizontaal gedeelde centrifugaalpomp met slakkenhuis ontworpen voor waterwerken, ontwatering, algemene werkzaamheden en circulatietoepassingen. Ze kan worden gebruikt met elektromotor, stoomturbine en benzine- of dieselmotor aandrijvingen. De LNN kan in de volgende opstellingen voorkomen:
400-LNNA-875-AA Nominale afmetingen uitlaatflens Opstelling – zie 3.1 hierboven Nominale maximale waaierdiameter Waaier hydraulisch type * Behuizing hydraulisch type * (* Normaal gezien verschijnt het hydraulische type op de vermogenscurve.)
LNN horizontale zuig- en uitlaatpijp (in lijn)
De typische bovenstaande nomenclatuur is een algemeen voorbeeld van de beschrijving van de LNN opstelling. U kunt de precieze pompafmetingen en het serienummer van de naamplaat van de pomp aflezen. Controleer dat deze overeenstemmen met het meegeleverde certificaat.
LNN: horizontal inlet and outlet nozzles
3.3 Ontwerp van de belangrijkste onderdelen 3.3.1 Pomphuis De hoofdpakking van het pomphuis staat axiaal op de as. Onderhoud van de roterende elementen is mogelijk door het verwijderen van de bovenste helft van het huis. Zuigpijp en uitlaatflens bevinden zich in de onderste helft en blijven daardoor onverstoord. LNNC verticale aanzuiging horizontale uitlaat LNNC: bottom vertical onderaan, inlet, horizontal outlet
3.3.2 Waaier De pomp heeft een volledig gesloten waaier en kan worden uitgerust met optionele schoepvinnen. 3.3.3 As De stijve as met grote diameter die op de lagers is gemonteerd, heeft een aandrijfeinde met spieverbinding. 3.3.4 Pomplagers en smering Standaard uitgerust met wentellagers die ofwel met olie of vet mogen worden gesmeerd, beschermd door V-afdichtingringen.
LNNV LNNV: horizontale aanzuiging/uitlaat, verticale horizontal inlet/outlet, vertical shaft as (in lijn)
Er bestaat ook een speciale LNNA-opstelling.
Pagina 12 van 54
Oliesmering kan alleen wanneer de pompas horizontaal ligt. Lagerisolatoren of vaste labyrintafdichtingen kunnen als optie worden geplaatst in de lagerdeksels om de lagers te beschermen.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
De LNNV heeft standaard een met vloeistof gesmeerd lager aan het niet aangedreven uiteinde. Dit lager wordt gesmeerd met het verpompte product of door een externe zuivere bron. Een vet gesmeerd wentellager kan als optie worden geplaatst aan het niet aangedreven uiteinde. 3.3.5 Lagerhuis Twee smeernippels maken het mogelijk de vet gesmeerde lagers tussen twee grote onderhoudsbeurten door na te smeren. Voor lagers die met olie worden gesmeerd, is er een oliereservoir voor een constant oliepeil geplaatst. 3.3.6 Pakkingbuskamer De pakkingbuskamer heeft een geleidebus (sponning) tussen het pomp- en lagerhuis voor optimale concentriciteit. Het ontwerp laat toe dat er een aantal afdichtingopties worden geplaatst. 3.3.7 Asafdichting De mechanische asafdichting vormt de afscheiding tussen de verpompte vloeistof en de omgeving. Een pakkingbus kan optioneel worden geïnstalleerd. 3.3.8 Aandrijving De aandrijving is gewoonlijk een elektromotor. Er kunnen verschillende soorten aggregaten worden gebruikt zoals oa. interne verbrandingsmotoren, turbines, hydraulische motoren enz. die dan via koppelingen, riemen, tandwielkasten, aandrijfassen enz de pomp aandrijven. 3.3.9 Accessoires Wanneer opgegeven door de klant, kunnen er accessoires worden geplaatst.
3.4 Prestaties en bedrijfsgrenzen Dit product werd geselecteerd om te voldoen aan de specificaties van uw bestelling. Zie punt 1.5. De volgende gegevens dienen als extra informatie om u te helpen bij de installatie. Het zijn voorbeeldgegevens die kunnen worden beïnvloed door o.a. temperatuur, materiaal en asafdichtingtype. Indien vereist kunt u de precieze gegevens voor uw persoonlijke toepassing verkrijgen bij Flowserve. 3.4.1 Bedrijfsgrenzen Temperatuurgrenzen gepompte vloeistof *
- 20 tot + 80 ºC (- 4 tot + 176 ºF) - 20 tot + 40 ºC Maximale omgevingstemperatuur * (- 4 tot +104 ºF) Maximum zachte vaste tot 3 % van volume bestanddelen in suspensie * (zie voor afmetinggrenzen) Maximaal pomptoerental zie naamplaat * Afhankelijk van schriftelijk akkoord van Flowserve.
Pagina 13 van 54
3.4.2 Pomp en waaiergegevens Pompaf -metingen 200LNN300 200LNN325 200LNN375 200LNN400 200LNN475 200LNN500 200LNN525 200LNN600 250LNN325 250LNN375 250LNN475 250LNN600 250LNN650 300LNN325 300LNN450 300LNN475 300LNN500 300LNN575 300LNN600 300LNN625 300LNN750 350LNN375 350LNN475 350LNN575 350LNN725 350LNN900 400LNN600 400LNN600 400LNN725 400LNN725 400LNN800 400LNNA875 400LNN900 400LNN925 500LNN600 500LNN650 500LNN650 500LNN650 500LNN700 500LNN775 500LNN775 500LNN775 500LNN950 500LNN1000 500LNN1150 500LNN1250 600LNN750 600LNN750 600LNN950 600LNN975 600LNN975 600LNN1200 600LNN1200 600LNN1200 700LNN1225 700LNN1225 700LNN1225 900LNN1200 1000LNN750 1000LNN750 1000LNN800
Minimale doorgang waaier mm (in.) A
A en B A A en B D A en B
A
A en B
A A en B A D A B A F A B C A B C
A
B A en C A B A B C A B D A A C A
Nominale slijt ring diameter mm (in.) 22.4 (0.90) 24.3 (0.96) 25.5 (1.00) 29.6 (1.20) 24.0 (0.95) 17.5 (0.70) 30,0 (1.20) 16.0 (0.63) 30.1 (1.20) 27.8 (1.10) 32.5 (1.30) 22.0 (0.87) 32.0 (1.26) 20.0 (0.78) 30 (1.20) 36.3 (1.40) 36.8 (1.40) 42.9 (1.70) 30.0 (1.20) 25.0 (1.00) 27.9 (1.10) 25.0 (0.94) 45.4 (1.80) 41.2 (1.60) 48.0 (1.90) 33.0 (1.30) 46 (1.80) 45 (1.77) 53.3 (2.10) 45 (1.77) 50 (1.97) 40 (1.57) 45.7 (1.80) 50 (1.97) 60 (2.36) 61 (2.40) 55 (2.16) 61 (2.4) 48.3 (1.90) 53.3 (2.10) 49 (1.93) 50 (1.97) 63.5 (2.50) 45 (1.77) 40.6 (1.60) 37 (1.45) 80 (31.5) 70 (2.75) 68.6 (2.70) 71.1 (2.80) 60 (2.36) 61 (2.40) 50 (1.97) 55 (2.16) 88.9 (3.50) 70 (2.75) 60 (2.36) 100 (3.94) 85 (3.35) 90 (3.54) 80 (3.15)
Gemiddelde radiale slijtring -speling mm (in.)
Gem. oliecapaciteit, beide lagers liter (fl. oz.)
215 (8.5) 240 (9.5) 215 (8.5) 240 (9.5) 215 (8.5) 240 (9.5)
264 (10.4) 330 (13.0) 300 (11.8) 330 (13.0) 300 (11.8) 350 (13.8) 300 (11.8)
0.3 (0.012)
330 (13.0)
380 (15.0)
420 (16.5) 470 (18.5) 440 (17.3)
0.34 (0.013)
496 (19.5) 440 (17.3) 470 (18.5)
0.3 (0.012)
440 (17.3)
500 (19.7)
0.34 (0.013)
564 (22.2) 620 (24.4) 564 (22.2) 582 (22.9)
0.45 (0.018)
700 (27.6) 866 (34.1) 658 (25.9)
0.55 (0.022) 0.5 (0.197)
De speling voor niet-metalen slijtringen is kleiner, ca. 50 tot 65 % van de hierboven vermelde spelingen voor standaard metalen ringen.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4 INSTALLATIE Apparatuur bediend op gevaarlijke plaatsen moet voldoen aan de relevante voorschriften betreffende explosiebescherming. Zie sectie 1.6.4, Producten gebruikt in mogelijk explosieve omgevingen.
4.1 Plaats De pomp moet zodanig geplaatst worden dat er voldoende vrije ruimte is voor reparatie, ventilatie, onderhoud en inspectie alsook voor het opheffen van de pomp. Bovendien moet de pomp zich zo dicht mogelijk bij de bron van de te verpompen vloeistof bevinden. Raadpleeg ook de tekening van de algemene pompopstelling.
4.2 Onderdelenmontage Motoren worden mogelijk los op LNNV pompen geleverd, meestal op een frame van 400 of hoger. De installateur is verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de motor op de pomp wordt geplaatst en wordt opgesteld zoals bepaald in sectie 4.5.2.
4.3 Fundatieplaat Er zijn vele methoden om pompeenheden op hun fundatieplaat te installeren. De juiste methode is afhankelijk van de afmetingen van de pompeenheid, de plaats en de beperkingen qua geluidstrillingen. Het niet naleven van de voorschriften voor de correcte fundering en installatie kan leiden tot een defect in de pomp en zou als dusdanig niet worden gedekt door de garantie. Zorg ervoor dat het volgende wordt nageleefd: a) De fundatieplaat moet op een stevige fundering worden geplaatst van beton met een gepaste dikte of een robuust stalen geraamte. (Ze mag NIET verbogen of neergetrokken worden op het oppervlak van de fundering maar moet worden ondersteund om de originele opstelling te behouden.)
b) Installeer de fundatieplaat op de gelijkmatig gespreide opvulstukken naast de verankeringsbouten. c) Nivelleer met vulplaatjes tussen de fundatieplaat en de opvulstukken. d) De pomp en aandrijving werden voor de verzending uitgelijnd maar de uitlijning van pomp en motorkoppeling moeten worden gecontroleerd. Als die niet correct is, duidt dat op een vervormde fundatieplaat wat moet worden gecorrigeerd door opnieuw te nivelleren met vulplaatjes. e) Verticale pompen moeten worden gemonteerd volgens de methode voor pompen op een fundatieplaat. (Voor grotere pompen, is het mogelijk dat de motor na de installatie van de pomp moet worden geplaatst - zie sectie 4.5.2.) f) Als de pomp wordt aangedreven via een aandrijfas met universele naad, is het mogelijk nodig om de pompas niet recht op de aandrijving te zetten om de levensduur van de lagers te optimaliseren. De afwijking bedraagt meestal tussen 0 en 4 graden, afhankelijk van het asontwerp. Raadpleeg a.u.b. de afzonderlijke handleiding vooraleer u installeert. g) De ondersteuning van de kussenblokken van de aandrijfas met universele naad mag geen resonantiefrequenties vertonen tussen 0.8 en 1.2 N waarbij N = pomptoerental. h) Indien niet meegeleverd, moeten waar nodig beschermkappen worden geplaatst om aan de vereisten van ISO 12100 en EN953 en of toepasselijke plaatselijke veiligheidsvoorschriften te voldoen.
4.4 Ondervullen Ondervul waar van toepassing de verankeringsbouten. Na het toevoegen van de leidingaansluitingen en het opnieuw controleren van de uitlijning van de koppeling, moet de fundatieplaat worden ondervuld volgens goede engineeringmethodes. Vooraf gefabriceerde stalen, gietijzeren en epoxy voetplaten kunnen worden ondervuld met mortel. Geplooide stalen voetplaten moeten worden ondervuld om hun opvulstukken te plaatsen. Bij twijfel, neemt u contact op met uw dichtstbijzijnde onderhoudscentrum voor advies. Ondervulling zorgt voor een stevig contact tussen de pompeenheid en de fundering, voorkomt laterale bewegingen van werkende apparatuur en dempt resonantietrillingen. Verankeringsbouten mogen pas volledig worden aangedraaid wanneer de mortel is uitgehard.
Pagina 14 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4.5 Eerste uitlijning Parallel
4.5.1 Thermische uitzetting De pomp en motor moeten normaal worden uitgelijnd bij omgevingstemperatuur. Dit moet worden gecorrigeerd, rekening houdend met thermische uitzetting bij bedrijfstemperatuur. Bij pompinstallaties die vloeistoffen met hoge temperatuur pompen, moet u de eenheid laten draaien met de eigenlijke bedrijfstemperatuur, uitschakelen en onmiddellijk de uitlijning controleren.
Hoek
4.5.2 Uitlijnmethoden
Maximaal toegestane afwijking bij bedrijfstemperatuur: Parallel 0.2 mm (0.008 in.) TIR Hoek 0.1 mm (0.004 in.) TIR
Zorg ervoor dat de pomp en aandrijving geen stroom krijgen en dat de halve koppelingen afgesloten zijn.
Wanneer u de parallelle uitlijning controleert, is het getoonde totale meetklokresultaat (TIR) twee keer de waarde van de eigenlijke afwijking van de as.
De uitlijning MOET worden gecontroleerd. Hoewel de pomp in de fabriek al werd uitgelijnd, is het heel waarschijnlijk dat de uitlijning werd verstoord tijdens het vervoer of de plaatsing. Indien nodig, lijnt u de motor uit tegenover de pomp, niet de pomp tegenover de motor. Horizontale pompen – LNN en LNNC Uitlijning wordt bereikt door vulplaatjes toe te voegen of te verwijderen onder de voet van de motor en de motor waar nodig ook horizontaal te verzetten. In sommige gevallen, waar de uitlijning niet wordt bereikt, is het nodig de pomp te verzetten voor u aan de bovenstaande procedure begint. Uitlijning kan gebeuren via de motorregeleenheden, indien aanwezig. Verticale pompen – LNNV U bereikt uitlijning door vulplaatjes toe te voegen of te verwijderen tussen de motorstoel en het pomphuis. Het is ook mogelijk dat u de motor/motorstoel horizontaal moet verplaatsen aan het raakvlak met het pomphuis. Opgelet, als de motor een geleidebus (sponning) heeft in de motorstoel, is het niet mogelijk om een horizontale uitlijning te bereiken op dit raakvlak. Voor koppelingen met smalle flenzen, gebruikt u een meetklok zoals hieronder getoond om zowel de parallelle als hoekuitlijning te controleren. De uitlijnwaarden zijn maxima voor continubedrijf.
Pagina 15 van 54
Lijn eerst verticaal uit en vervolgens horizontaal door de motor te verplaatsen. Wanneer u de definitieve uitlijning uitvoert, controleert u de stevigheid van de voet onder de aandrijving. De TIR indicator geplaatst op de koppeling die in de verticale richting leest, mag niet meer dan 0.05 mm (0.002 in.) beweging aanduiden wanneer om het even welke bout van een aandrijvingvoet los is. Hoewel de pomp kan werken met de bovenstaande maximale afwijking, wordt de optimale pompbetrouwbaarheid verkregen door een bijna perfecte uitlijning van 0.05 tot 0.10 mm (0.002 tot 0.004 in.) TIR parallel en 0.05 mm (0.002 in.) per 100 mm (4 in.) koppelingflensdiameter als TIR hoekafwijking. Dit geldt voor alle beschikbare koppelingen. Pompen met dikke geflensde koppelingen en zonder afstandsstuk kunnen worden uitgelijnd met een waterpas over de buitendiameters van de koppelingsnaven en door de opening tussen de bewerkte oppervlakken te meten met een voelmaat, meetspie of schuifmaat. Wanneer de elektrische motor glijlagers heeft, is het nodig om ervoor te zorgen dat de motor is uitgelijnd om op zijn magnetische hartlijn te draaien. Zie de handleiding van de motor voor meer gegevens. Er is gewoonlijk een knop (in een van de aseinden geschroefd) geplaatst tussen de motor en pompaseinden om de aspositie te vergrendelen.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4.6.1 Zuig- en persleidingen Als de motor niet in zijn magnetische veld draait, kan de resulterende extra axiale belasting de druklager van de pomp overbelasten. 4.5.3 Controleer stevigheid van de voet
Gebruik de pomp nooit als ondersteuning voor leidingen. Om de wrijvingsverliezen en het hydraulische lawaai in de leidingen te beperken, kiest u best leidingen die één of twee maten groter zijn dan de pompaanzuiging en uitlaat. De hoofdleidingsnelheden mogen typisch 2 m/s (6 ft/sec) aanzuiging en 3 m/s (9 ft/sec) op de uitlaat niet overschrijden. Houd ook rekening met de beschikbare NPSH die hoger moet zijn dan de vereiste NPSH van de pomp.
Deze controle is nodig om te verzekeren dat er geen onnodige spanning staat op de bouten van de aandrijving omwille van een voetplaat die niet waterpas staat of gebogen is. Om dit te controleren, verwijdert u alle vulplaatjes, reinigt u de oppervlaktes en draait u de aandrijving vast op de voetplaat. Plaats een meetklok zoals getoond op de tekening en draai de bout los. Noteer ondertussen de afwijking op de meetklok - een maximum van 0.05 mm (0.002 in.) is aanvaardbaar maar een grotere afwijking zal moeten gecorrigeerd worden met extra vulplaatjes. Als de meetklok bijvoorbeeld aantoont dat de voet met 0.15 mm (0.006 in.) oplicht, dan moet u een vulplaatje van die dikte onder de voet plaatsen. Draai aan en herhaal deze procedure voor alle andere voeten tot ze allemaal een aanvaardbare speling hebben. Werk leidingen af zoals hieronder aangeduid en lees delen 4.7, Laatste controle asuitlijning tot en met sectie 5, Installering, opstarten, bediening en afsluiten vooraleer u de aandrijving aansluit en de eigenlijke rotatie controleert.
4.6 Leidingen
Maximaal toegestane krachten en bewegingen op de pompflenzen zijn afhankelijk van de pompgrootte en het type. Om deze krachten en momenten die, indien overdadig, mogelijk afwijkingen in de uitlijning, warme lagers, slijtende koppelingen, trillingen en een mogelijk defect van de pomp kunnen veroorzaken, te beperken, moeten de volgende punten strikt in acht worden genomen: Vermijd overdadige belasting op de leidingen Trek leidingen nooit op hun plaats door kracht uit te oefenen op de pompflensaansluitingen Monteer eventuele expansiestukken niet zodanig dat hun krachten, als gevolg van de inwendige druk, op de pompflens werken. Het is aanbevolen expansiestukken met draad te gebruiken om zulke krachten te beperken De tabel in 4.6.2 vat de maximaal toegestane krachten en momenten op LNN pomphuizen samen. Zie Flowserve voor andere opstellingen. Zorg ervoor dat leidingen en fittingen worden uitgespoeld voor gebruik. Zorg ervoor dat leidingen voor gevaarlijke vloeistoffen kunnen worden gespoeld voor ze van de pomp worden verwijderd.
De leidingaansluitingen zijn uitgerust met beschermplaten om te voorkomen dat vreemde delen er tijdens het vervoer en de installatie indringen. Zorg ervoor dat deze beschermplaten van de pomp worden verwijderd vooraleer u er leidingen op aansluit.
Pagina 16 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4.6.2 Maximaal toegestane krachten en momenten op LNN pompflenzen 4.6.2.1 LNN, LNNV - maximaal toegestane krachten en momenten Maximale krachten (F) in kN (lbf) en momenten (M) in kNm (lbf•ft)
Type en afmeting 200-LNN-300 tot 200-LNN-600 250-LNN-325 tot 250-LNN-600 300-LNN-325 tot 300-LNN-450, 300-LNN-575, 300-LNN-625 en 300-LNN-750 300-LNN-500 en 300-LNN-600 350-LNN-375 tot 350-LNN-900 400-LNN-600, 400-LNN-725 en 400-LNN-900 400-LNN-800, 400-LNNA-875 en 400-LNN-925 500-LNN-600 tot 500-LNN-1250 600-LNN-750 600-LNN-950 600-LNN-975 en 600-LNN-1200 700-LNN-1100 700-LNN-1225 900-LNN-1200 1000-LNN-750 en 1000-LNN-800
Fx 5.34 (1 200) 6.68 (1 500)
Fy 6.68 (1 500) 8.01 (1 800)
Aanzuiging Fz Mx 4.45 5.02 (1 000) (3 700) 5.34 6.10 (1 200) (4 500)
My 2.44 (1 800) 2.98 (2 200)
Mz 3.80 (2 800) 4.61 (3 400)
Fx 3.78 (850) 5.34 (1 200)
Fy 4.90 (1 100) 6.68 (1 500)
Aanzuiging Fz Mx 3.12 3.53 (700) (2 600) 4.45 5.02 (1 000) (3 700)
My 1.76 (1 300) 2.44 (1 800)
Mz 2.58 (1 900) 3.80 (2 800)
8.46 (1 900)
10.20 (2 290)
6.68 (1 500)
7.32 (5 400)
3.66 (2 700)
5.42 (4 000)
6.68 (1 500)
8.01 (1 800)
5.34 (1 200)
6.10 (4 500)
2.98 (2 200)
4.61 (3 400)
7.12 (1 600) 10.70 (2 410)
8.90 (2 000) 12.90 (2 900)
5.79 (1 300) 8.58 (1 930)
6.37 (4 700) 9.12 (6 725)
3.12 (2 300) 4.90 (3 615)
4.75 (3 500) 6.74 (4 970)
6.68 (1 500) 7.12 (1 600)
8.01 (1 800) 8.90 (2 000)
5.34 (1 200) 5.79 (1 300)
6.10 (4 500) 6.37 (4 700)
2.98 (2 200) 3.12 (2 300)
4.61 (3 400) 4.75 (3 500)
10.32 (2 320)
12.50 (2 810)
8.05 (1 810)
8.71 (6 420)
4.38 (3 230)
6.40 (4 720)
8.45 (1 900)
10.20 (2 290)
6.67 (1 500)
7.32 (5 400)
3.66 (2 700)
5.42 (4 000)
12.27 (2 760)
14.82 (3 330)
9.47 (2 130)
10.15 (7 490)
5.14 (3 790)
7.40 (5 460)
8.45 (1 900)
10.20 (2 290)
6.67 (1 500)
7.32 (5 400)
3.66 (2 700)
5.42 (4 000)
12.27 (2 760) 15.21 (3 420) 16.19 (3 640) 14.23 (3 200) 20.10 (4 519) 18.14 (4 080) 24.01 (5 400) 20.10 (4 520)
14.82 (3 330) 18.29 (4 110) 19.45 (4 370) 17.14 (3 850) 24.08 (5 413) 21.77 (4 890) 28.72 (6 460) 24.08 (5 410)
9.47 (2 130) 11.60 (2 610) 12.31 (2 770) 10.89 (2 450) 15.15 (3 406) 13.73 (3 090) 17.99 (4 040) 15.15 (3 410)
10.15 (7 490) 12.30 (9 070) 13.01 (9 600) 11.58 (8 540) 15.88 (11 712) 14.45 (10 660) 18.75 (13 830) 15.88 (11 710)
5.14 (3 790) 6.28 (4 630) 6.66 (4 910) 5.90 (4 350) 8.18 (6 033) 7.42 (5 470) 9.70 (7 150) 8.18 (6 030)
7.40 (5 460) 8.90 (6 560) 9.40 (6 930) 8.40 (6 200) 11.40 (8 408) 10.40 (7 670) 13.40 (9 880) 11.40 (8 410)
10.32 (2 320) 12.27 (2 760) 12.27 (2 760) 12.27 (2 760) 14.23 (3 199) 14.23 (3 200) 18.14 (4 080) 20.10 (4 520)
12.50 (2 810) 14.82 (3 330) 14.82 (3 330) 14.82 (3 330) 17.14 (3 853) 17.14 (3 850) 21.77 (4 890) 24.08 (5 410)
8.05 8.71 (1 810) (6 420) 9.47 10.15 (2 130) (7 490) 9.47 10.15 (2 130) (7 490) 9.47 10.15 (2 130) (7 490) 10.89 11.58 (2 448) (8 541) 10.89 11.58 (2 450) (8 540) 13.73 14.45 (3 090) (10 660) 15.15 15.88 (3 410) (11 710)
4.38 (3 230) 5.14 (3 790) 5.14 (3 790) 5.14 (3 790) 5.90 (4 352) 5.90 (4 350) 7.42 (5.470) 8.18 (6 030)
6.40 (4 720) 7.40 (5 460) 7.40 (5 460) 7.40 (5 460) 8.40 (6 196) 8.40 (6 200) 10.40 (7 670) 11.40 (8 410)
Opmerkingen: 1) F = Uitwendige kracht (spanning of compressie). M = Uitwendig moment, kloksgewijs of antikloksgewijs. Tekenconventies volgens ISO1503 en ISO13709/API610. 2) Krachten en momenten kunnen gelijktijdig en in alle richtingen voorkomen. 3) Waarden van toepassing op alle materialen. 4) De belasting van het mondstuk op de pompflenzen mag de waarden in de tabellen 4.6.2.1 en 4.6.2.2 niet overschrijden. 5) Hogere belastingen zijn mogelijk van toepassing indien richting en grootte van afzonderlijke belastingen gekend zijn maar deze behoeven schriftelijke goedkeuring van Flowserve. 6) Het mondstuk van de pomp mag niet worden gebruikt als stijve steun voor het leidingwerk. 7) De leidingbelasting op de pompflenzen kan tot een minimum worden beperkt aan de hand van de geschikte leidingsteunen. 8) De aanzuig- en persleidingen mogen niet worden verbonden met het mondstuk van de pomp door middel van een dilatatievoeg (of gelijkaardige soepele leidingen), tenzij ze stevig vastgemaakt zijn met trekstangen.
Pagina 17 van 54
9) Pompen moeten op stijve funderingen staan. Fundatieplaten moeten volledig ondervuld zijn. 10) Pomp/fundatieplaat mag niet worden gebruikt als leidingverankering. 11) Zuig- en uitlaatleidingen moeten zo dicht mogelijk tegen de pompflenzen worden verankerd om trillingen te beperken en belasting op het pomphuis te voorkomen. Expansiestukken worden aanbevolen. Ze moeten naar behoren worden vastgehecht en geplaatst op de zijkant van de leidingverankering, verwijderd van de pomp. 12) Het opgegeven koppel van de bevestigingsbouten van de pomp moet worden gebruikt om relatieve bewegingen tussen het pomphuis en de voetplaat te voorkomen. (Zie sectie 6.6, Koppel bouten.) Het boutmateriaal moet een minimale vloeisterkte van 600 N/mm2 (87 000 lb/in.2) hebben.
De niet-naleving van het bovenstaande kan leiden tot schade aan de pomp.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
elasting en stuwrichting van LNNC pompen
Belasting en stuwrichting van LNN en LNNV pompen Fz Mz Fx
Pump
PU M AX P As IS
Fz
Fy
Mx My
axis As Discharge Uitlaat
Mz Fx DISCHARGE Aanzuiging Mx My Fy SUCTION Uitlaat
Suction Aanzuiging
4.6.2.2 LNNC – maximaal toegestane krachten en momenten Maximale krachten (F) in kN (lbf) en momenten (M) in kNm (lbf•ft) Type en afmeting
Aanzuiging
Aanzuiging
Fx 8.46 (1 900)
Fy 10.20 (2 290)
Fz 6.68 (1 500)
Mx 7.32 (5 380)
My 3.66 (2 690)
Mz 5.42 (3 990)
Fx 6.68 (1 500)
Fy 8.01 (1 800)
Fz 5.34 (1 200)
Mx 6.10 (4 490)
My 2.98 (2 190)
Mz 4.61 (3 390)
300-LNNC-500
7.12 (1 600)
8.90 (2 000)
5.79 (1 300)
6.37 (4 690)
3.12 (2 300)
4.75 (3 490)
6.68 (1 500)
8.01 (1 800)
5.34 (1 200)
6.10 (4 490)
2.98 (2 190)
4.61 (3 390)
350-LNNC-475 tot 300-LNNC-900
10.70 (2 400)
12.90 (2 890)
8.58 (1 920)
9.12 (6 710)
4.90 (3 600)
6.74 (4 960)
7.12 (1 600)
8.90 (2 000)
5.79 (1 300)
6.37 (4 690)
3.12 (2 300)
4.75 (3 490)
600-LNNC-950
17.10 (3 840)
20.40 (4 580)
14.00 14.20 8.44 (3 140) (10 450) (6 210)
10.40 (7 650)
12.90 (2 890)
15.60 (3 500)
10.50 (2 360)
10.90 (8 020)
6.14 (4 520)
8.05 (5 920)
600-LNNC-975
14.90 (3 340)
17.80 (3 990)
12.10 (2 710)
7.22 (5 310)
9.14 (6 720)
12.90 (2 890)
15.60 (3 500)
10.50 (2 360)
10.90 (8 020)
6.14 (4 520)
8.05 (5 920)
700-LNNC-1225
19.30 (4 330)
23.00 (5 160)
15.90 15.90 9.65 (3 570) (11 700) (7 100)
11.70 (8 610)
14.90 (3 340)
17.80 (3 990)
12.10 (2 710)
12.40 (9 120)
7.22 (5 310)
9.14 (6 720)
300-LNNC-475 en 300-LNNC-575
12.40 (9 120)
Opmerkingen: zie einde van sectie 4.6.2.1.
4.6.3 Aanzuigleidingen In de onderstaande tekeningen vindt u typische ontwerpen van aanzuigleidingen voor verschillende aanzuighoogtes. a) De inlaatleiding moet één of twee maten groter zijn dan de inlaatopening van de pomp. Leidingbochten moeten een zo groot mogelijke radius hebben. b) Verloopstukken voor de leidingen moeten conisch zijn en een maximale totale divergentiehoek van 15 graden hebben. c) Aan aanzuighoogte moeten de leidingen naar boven, naar de pompinlaat zijn gericht met
Pagina 18 van 54
excentrische verloopstukken om luchtbellen te voorkomen. d) Bij de positieve zuighoogte moeten de inlaatleidingen een constant verval naar de pomp hebben. e) Vloeistof moet de pompaanzuiging binnenkomen met homogeen debiet om geluid en slijtage te beperken. Dit is vooral belangrijk bij grote of snelle pompen die een rechte leiding moeten hebben aan de aanzuiging tussen de elleboog en inlaatflens waarvan de lengte minstens vijf keer de diameter is. Zie sectie 10.3, Referentie 1, voor meer gegevens.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
f)
Installeer ellebogen niet in een andere hoek dan loodrecht op de as. Ellebogen parallel op de as zorgen voor een oneven debiet. g) Behalve in ongewone omstandigheden, worden filters niet aanbevolen in inlaatleidingen. Indien indringing van aanzienlijke vreemde lichamen wordt verwacht, wordt de installatie van een scherm aan de ingang van de pompput verkozen. h) Inlaatfilters, wanneer gebruikt, moeten een netto `vrije ruimte' hebben van minstens drie keer de ruimte van de inlaatleiding. i) De plaatsing van een afsluitventiel maakt onderhoud gemakkelijker. j) Smoor de pomp nooit aan de aanzuigkant en plaats nooit een klep rechtstreeks op de zuigpijp van de pomp.
4.6.3.1 Zuigfilter In een nieuwe installatie moeten vuil, kalk, lasparels en andere zaken ten sterkste uit de pomp worden gehouden, aangezien het uiterst belangrijk is om de vele fijne lopende passingen te beschermen tegen schurend materiaal in nieuwe leidingen Het zuigsysteem moet grondig worden gespoeld voordat de zuigfilter wordt geïnstalleerd en de aanzuigleidingen naar de pomp worden gelegd. De zuigfilter moet 5 tot 20 keer de pijpdiameter vóór de pompzuigflens worden geïnstalleerd. De open ruimte van de filter moet minstens 3 keer groter zijn dan het pompaanzuigingsgebied.
Typisch ontwerp – lage aanzuiging Afsluit ventiel uitlaat
Terug slag klep
Concentrisch conisch verloopstuk
Excentrisch conisch verloopstuk
Afsluit ventiel aanzuiging
>5D
Kegelvormige filter Opwaartse helling van pompaanzuiging
Opmerking: Ideaal worden verloopstukken beperkt tot een verandering van een leidingdiameter, d.w.z. 150 mm (6 in.) tot 200 mm (8 in.). Moet een maximale totale divergentiehoek van 15 graden hebben.
Typisch ontwerp – hoge aanzuiging Afsluit ventiel uitlaat
Terug slag klep
Concentrisch conisch verloopstuk
Excentrisch conisch verloopstuk
>5D
Neerwaartse helling van pompaanzuiging Lange radius bocht
Opmerkingen: 1. S = Minimale onderdompeling >3E. 2. Ideaal worden verloopstukken beperkt tot een verandering van een leidingdiameter, d.w.z. 150 mm (6 in.) tot 200 mm (8 in.). Moet een maximale totale divergentiehoek van 15 graden hebben.
Pagina 19 van 54
Flowserve beveelt voor zuigfilters een conische staalplaat aan. De plaat heeft perforaties van 1.6 mm 1 ( /16 in.) en is groot en dik genoeg voor het vereiste debiet. (Zie de bovenstaande figuur.) Er mogen andere soorten filters worden gebruikt, mits ze aan de bovenvermelde vereisten voldoen. Manometers moeten aan beide zijden van het scherm worden geïnstalleerd zodat de drukval over het scherm kan worden gemeten. Wanneer het apparaat wordt gestart, moeten de meters aan elke zijde van het scherm aandachtig worden bekeken. Een toegenomen drukverschil tussen de twee meters wijst op een vuil of verkalkt scherm. In dit geval moet de pomp worden uitgeschakeld en het scherm worden gereinigd en/of vervangen. De filter moet worden verwijderd na de eerste inlooptijd als het proces het permanente gebruik ervan niet toestaat. Er moet een spoelstuk worden geïnstalleerd in de aanzuigleiding zodat de zuigfilter kan worden geïnstalleerd en verwijderd met een manometer tussen de filter en pomp.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4.6.4 Uitlaatleidingen Zie sectie 4.6.3 voor typisch leidingontwerp. Er moet een terugslagklep worden geplaatst in de uitlaatleidingen om de pomp te beschermen tegen overtollige tegendruk en dus de draairichting om te keren wanneer de eenheid wordt gestopt. Verloopstukken mogen een maximale totale divergentiehoek van 9 graden hebben.
Raadpleeg de afzonderlijke handleiding en/of Flowserve als u niet zeker bent over de juiste opstellingsmethode. Voor het pompen van warme vloeistoffen, is het aanbevolen, om beschadigingen aan de afdichting te vermijden, de uitwendige spoel/koeltoevoer voort te zetten na het uitschakelen van de pomp.
De plaatsing van een afsluitventiel maakt onderhoud gemakkelijker.
4.6.6 Laatste controles Controleer het koppel van alle bouten in de zuig- en uitlaatleidingen. Controleer ook het koppel van alle verankeringsbouten.
4.6.5 Extra leidingen
4.7 Definitieve controle asuitlijning
4.6.5.1 Afvoer Verbind pomphuisafvoer en lekken in pakkingen met handig lozingpunt.
Na de aansluiting van de leidingen op de pomp, tornt u de as verschillende keren met de hand om te controleren dat ze nergens klemt en dat alle onderdelen vrij bewegen.
4.6.5.2 Pompen uitgerust met stopbuspakking Wanneer de zuigdruk onder de omgevingsdruk ligt, is het nodig om de stopbuspakking met vloeistof te vullen om smering te voorzien en luchtintreding tegen te gaan. Dit wordt gewoonlijk geleverd door het van het slakkenhuis aan de uitlaat van de pomp naar de pakkingbus te brengen. Mogelijk is er in de aanvoerlijn een regelklep of meetflens geplaatst om de druk op de drukring/pakkingbus te controleren.
Controleer opnieuw de uitlijning van de koppeling, zoals reeds beschreven, om te verzekeren dat de leidingen niet worden belast. Als er wel spanning op zit, moet u de leidingen aanpassen.
4.8 Elektrische aansluitingen Elektrische aansluitingen moeten door een gekwalificeerde elektrieker gebeuren volgens de relevante plaatselijke, nationale en internationale regelgeving. Het is belangrijk dat u zich bewust bent van de EUROPESE RICHTLIJN betreffende mogelijk explosieve ruimtes waar de naleving van IEC60079-14 een bijkomende vereiste is voor het maken van elektrische aansluitingen.
Als de gepompte vloeistof vuil is en niet kan worden gebruikt voor de afdichting, wordt een afzonderlijke zuivere compatibele vloeistoftoevoer naar de drukring aan 1 bar (15 psi) boven de zuigdruk aanbevolen. 4.6.5.3 Pompen met mechanische asafdichtingen Enkelvoudige afdichtingen die recirculatie vereisen, worden gewoonlijk geleverd met de reeds geplaatste extra leidingen vanuit het pomphuis. Als de afdichting een extra koeling behoeft, moet er een aansluiting worden gemaakt met een geschikte vloeistofbron, lagedrukstoom of statische druk van een expansievat. De aanbevolen druk is 0.35 bar (5 psi) of minder. Controleer Algemene opstelling tekening. Speciale afdichtingen behoeven mogelijk andere extra leidingen dan die hierboven beschreven.
Pagina 20 van 54
Het is belangrijk dat u zich bewust bent van de EUROPESE RICHTLIJN betreffende elektromagnetische compatibiliteit wanneer u apparatuur ter plaatse aansluit en installeert. Er moet op gelet worden dat de gebruikte technieken voor de aansluiting/installatie de elektromagnetische emissies niet verhogen of de elektromagnetische immuniteit van de apparatuur, bedrading of aangesloten toestellen niet verminderen. Neem in geval van twijfel contact op met Flowserve voor advies. De motor moet worden aangesloten volgens de instructies van de motorfabrikant (gewoonlijk meegeleverd met de aansluitkast) net als alle temperatuur-, aardcontact-, stroom- en andere beschermtoestellen. Het typeplaat moet worden gecontroleerd om na te gaan of de voeding geschikt is. Raadpleeg het naamplaatje om te controleren of de voeding geschikt is.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Er moet een noodstop worden geplaatst. Indien ze niet worden geleverd als vooraf aangesloten op de pomp, worden de elektrische gegevens betreffende de regelaar/starter samen met de regelaar/starter geleverd. Elektrische gegevens over pompsets met regelaars, vindt u in het afzonderlijke bedradingschema. Zie punt 5.3, Draairichting, vooraleer u de motor op de elektrische voeding aansluit.
De gebruiker moet alle noodzakelijke elementen installeren om waterslag te voorkomen.
5 INSTALLATIE, INBEDRIJFNAME, BEDIENING EN UITSCHAKELING Deze handelingen moeten door volledig gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd.
5.1 Procedure voor inbedrijfname
4.9 Beschermingen
5.1.1 Smering Bepaal de smeermethode voor de pompset, bijv. smering met vet, olie, product, enz.
De volgende beschermingssystemen worden vooral aanbevolen als de pomp wordt geïnstalleerd in een mogelijk explosieve ruimte of wanneer ze gevaarlijke vloeistoffen verpompt. Raadpleeg bij twijfel Flowserve.
Voor pompen die met olie worden gesmeerd, vult u het lagerhuis met olie van het juiste type, tot het correcte peil, d.w.z. volgens het peilglas of oliereservoir voor constant peil.
Als de mogelijkheid bestaat dat het systeem de pomp laat draaien met een gesloten klep of onder het minimale veilige continudebiet, moet er een bescherming worden geïnstalleerd om ervoor te zorgen dat de vloeistoftemperatuur niet tot een onveilige waarde stijgt. Als er omstandigheden bestaan waarin het systeem de pomp droog kan laten draaien of leeg kan laten opstarten, moet er een vermogenscontrole toestel worden geplaatst die de pomp stopt of voorkomt dat ze opstart. Dit is vooral nodig als de pomp een brandbare vloeistof verpompt.
Wanneer uitgerust met een oliereservoir voor constant peil, moet het lagerhuis worden gevuld door het doorzichtige reservoir eraf te schroeven of te scharnieren en ze met olie te vullen. Waar een aanpasbaar Denco oliereservoir is geplaatst, moet dit op de in de onderstaande tekening getoonde hoogte worden geplaatst:
Aangezien het lekken van een product uit de pomp of het afdichtingssysteem ervan een gevaar kan vormen, is het aanbevolen dat er een adequaat lekdetectiesysteem wordt geïnstalleerd. Om te hoge oppervlaktetemperaturen op de lagers te vermijden, wordt aanbevolen de temperatuur of trillingen te controleren. (Zie delen 5.7.4 en 5.7.5.) Aangezien een defecte koeling kan leiden tot onaanvaardbaar hoge temperaturen, moet er een bewakingssysteem voor de koeling worden geïnstalleerd. Behalve indien uitdrukkelijk door de klant verzocht in de specificaties, moet de klant een beveiliging tegen omgekeerd draaien installeren wanneer de mogelijkheid tot omgekeerd draaien bestaat.
Pagina 21 van 54
Het met olie gevulde reservoir moet vervolgens opnieuw worden geplaatst zodat het weer recht staat. Het vullen moet worden herhaald tot olie zichtbaar blijft in het reservoir. Olievolumes bij benadering worden getoond in sectie 5.2.4, Pomp- en waaiergegevens. Pompen met lagers met vetsmering hebben gewoonlijk vetnippels en reeds gesmeerde lagers.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
De lagers van elektrische motoren met vetsmering zijn meestal al gesmeerd. Meer informatie over de smeerregelmaat vindt u in de handleiding van de motor. Andere aandrijvingen en tandwielkasten moeten, indien van toepassing, gesmeerd worden volgens hun respectieve handleiding.
In het geval van lagers die worden gesmeerd met product moet de bron van het geleverde product worden gecontroleerd a.d.h.v. de bestelling. Mogelijk zijn een uitwendige zuivere toevoer, een bepaalde toevoerdruk of de start van de smering vóór de pomp opstart, nodig.
5.2 Pompsmeermiddelen Smering centrifugaalpomp
5.2.1 Aanbevolen smeerolies Olie Viscositeit cSt @ 40 ºC
32
46
68
Olie temperatuurbereik *
-5 tot 65 ºC (23 tot 149 ºF)
-5 tot 78 ºC (23 tot 172 ºF)
-5 tot 80 ºC (23 tot 176 ºF)
Benoeming volgens ISO 3448 en DIN51524 part 2
ISO VG 32 32 HLP
ISO VG 46 46 HLP
ISO VG 68 68 HLP
Energol HLP-HM 32 NUTO HP 32 ELFOLNA DS 32 Azolla ZS 32 LSO 32 (synthetische olie)
Energol HLP-HM 46 NUTO HP 46 ELFOLNA DS 46 Azolla ZS 46 LSO 46 (synthetische olie)
Energol HLP-HM 68 NUTO HP 68 ELFOLNA DS 68 Azolla ZS 68 LSO 68 (synthetische olie)
BP Castrol † ESSO † ELF/Total †
Oliemaatschappijen en smeermiddelen
Spatsmering/ geforceerde smering / purge en zuivere ** olienevelsmering
LSC (alleen voor olienevel – lange levensduur) † ExxonMobil ( mineral oil Mobil DTE 24 Mobil DTE 25 Mobil DTE 26 minerale olie) † ExxonMobil (alleen oliebad – Mobil SHC524 Mobil SHC525 Mobil SHC526 lange levensduur) † (synthetische olie) *** (synthetische olie) (synthetische olie) Q8 † Q8 Haydn 32 Q8 Haydn 46 Q8 Haydn 68 Shell † Shell Tellus 32 Shell Tellus 46 Shell Tellus 68 Chevron Texaco † Rando HD 32 Rando HD 46 Rando HD 68 Wintershall (BASF Group) † Wiolan HS32 Wiolan HS46 Wiolan HS68 Fuchs † Renolin CL 32 Renolin CL 46 Renolin CL 68 * Gewoonlijk duurt het 2 uur vooraleer de lagertemperatuur gestabiliseerd is. De uiteindelijke temperatuur hangt af van omgevingstemperatuur, toerental, verpomptemperatuur en pompgrootte. Bovendien hebben sommige oliën een heel laag vloeipunt en goede viscositeitindex waardoor ze geschikt zijn voor lagere temperaturen. Controleer altijd geschiktheid van het type olie wanneer omgevingstemperatuur lager ligt dan -5 ºC (23 ºF). ** Indien LCS LSO 68 of LSO 100 synthetische oliën voor voorverwarmde zuivere olienevelsmering toegelaten zijn. † Gebruik LSC voor olienevel. Olieparameters bieden vlampunt > 166 ºC (331 ºF), dichtheid.>0.87@15 ºC (59 ºF), vloeipunt van -10 ºC (14 ºF) of lager. *** ExxonMobil SHC 524 synthetische olie heeft een vloeipunt van - 54 ºC. Deze olie kan gebruikt worden voor lage omgevingstemperaturen tot -50 ºC.
5.2.2 Aanbevolen smeervetten Vet
NLGI 3 *
NLGI 2 **
Temperatuurbereik Benoeming volgens DIN
-20 tot 100 ºC (-4 tot 212 ºF)
-20 tot 100 ºC (-4 tot 212 ºF)
KP3K-20
KP2K-25
BP
Energrease LS-EP3
Energrease LS-EP2
Elf
Multis EP3
Multis EP2
Fuchs
RENOLIT EP3
RENOLIT EP2
Esso
Beacon EP3
Beacon EP2
Mobil
Mobilux EP3
Mobilux EP2
Q8
Rembrandt EP3
Rembrandt EP2
Shell
Alvania EP2
Alvania EP2
Texaco
Multifak EP3
Multifak EP2
SKF
Pagina 22 van 54
* Standaard voorverpakt vet voor geplaatste lagers. Voor pompen met een verticale pompas genieten NLGI 3 smeermiddelen onze voorkeur. ** NLGI 2 is een alternatief vet en mag niet worden gemengd met andere soorten.
LGEP 2
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
5.2.4 Aanbevolen vulhoeveelheden 5.2.3
Smeerschema
5.2.3.1 Met olie gesmeerde lagers Normale frequentie voor olieverversing is elke 4 000 werkuren of minstens elke 6 maanden. Indien Mobil SHC oliën worden gebruikt, zal dit oplopen tot 12.000 bedrijfsuren indien de olie onder de 60 ºC (140 ºF) wordt gehouden. Voor pompen met warme vloeistof of in een heel vochtige of corrosieve omgeving, moet de olie regelmatiger worden vervangen. De analyse van de smeermiddel- en lagertemperatuur kan handig zijn om de regelmaat van de olieverversing op punt te stellen. De smeerolie moet minerale olie van een hoge kwaliteit met antischuimmiddel zijn. Synthetische oliën mogen ook worden gebruikt als controles aantonen dat de rubber olie-afdichtingen hier niet onder zullen lijden. De lagertemperatuur mag tot 50 ºC (90 ºF) boven de omgevingstemperatuur stijgen maar mag 93 ºC (200 ºF) niet overschrijden. Als de olietemperatuur wordt bewaakt, dan zal het niet hoger zijn dan 82 °C (180 °F). Een voortdurend stijgende temperatuur of een abrupte temperatuurstijging wijst op een fout. 5.2.3.2 Vet gesmeerde lagers Wanneer vetnippels zijn geplaatst, is in de meeste bedrijfsomstandigheden, een vulling tussen verversingen aan te raden, d.w.z. interval van 2 000 uren. Normale intervals tussen nasmeringen zijn 4 000 uur of minstens elke 6 maanden. De kenmerken van de installatie en striktheid van het onderhoud bepalen de regelmaat van de smering. De analyse van de smeermiddel- en lagertemperatuur kan handig zijn om de regelmaat van de smeringen op punt te stellen. De lagertemperatuur mag tot 55 ºC (99 ºF) boven de omgevingstemperatuur stijgen maar mag 95 C (204 F) niet overschrijden. Voor de meeste bedrijfsomstandigheden is een vet van goede kwaliteit op basis van lithiumzeep en NLGI klasse 2 of 3 aanbevolen. Het smeltpunt moet hoger liggen dan 175 ºC (350 ºF). Meng vetten op verschillende basissen, met verschillende diktes of additieven nooit.
Pagina 23 van 54
Afmeting (LNN, LNNV en LNNC) 200-LNN-300 200-LNN-325 200-LNN-375 200-LNN-400 200-LNN-475 200-LNN-500 250-LNN-325 250-LNN-375 300-LNN-325 200-LNN-525 200-LNN-600 250-LNN-475 250-LNN-600 300-LNN-475 300-LNN-450 300-LNN-500 300-LNN-575 350-LNN-375 250-LNN-650 300-LNN-600 300-LNN-625 350-LNN-475 350-LNN-575 350-LNN-725 400-LNN-600 300-LNN-750 350-LNN-900 400-LNN-725 500-LNN-600 500-LNN-650 500-LNN-700 500-LNN-775 1000-LNN-750 400-LNN-800 400-LNN-875 400-LNN-900 400-LNN-925 500-LNN-950 600-LNN-750 600-LNN-950 600-LNN-975 1000-LNN-800 500-LNN-1150 500-LNN-1250 600-LNN-1200 700-LNN-1225 900-LNN-1200
Vet bijvullen Geschatte g (oz) olie capaciteit, Dubbele Eenrijige hoekcontact- beide lagers wentellager liter (fl. oz.) druklager 8 (0.28)
16 (0.56)
0.37 (12.5)
12 (0.42)
24 (0.84)
0.48 (16.2)
15 (0.53)
30 (1.06)
0.60 (20.3)
21 (0.74)
42 (1.48)
0.68 (23.0)
34 (1.2)
68 (2.4)
2.00 (67.6)
46 (1.63)
92 (3.26)
4.50 (152)
70 (2.48)
140 (4.96)
7.00 (237)
81 (2.86) 162 (5.72) 4.50 (152) 500-LNN-1000 Opmerking: wanneer de pomp met een olienevel wordt gesmeerd, wordt de voorziene hoeveelheid olie (m³/h) gewoonlijk berekend als de lagerkerndiameter (mm) x het aantal lagerrijen/25. De olienevel moet minstens 0.025 - 0.04 % olie bevatten. Wanneer lagers met een olienevel worden gesmeerd, mag de druk in het lagerhuis niet hoger zijn dan 0.01 bar (0.15 psi).
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
5.3 Draairichting
lucht te laten ontsnappen. Laat de vloeistof eruit lopen tot ze vrij is van luchtbellen.
Zorg ervoor dat de pomp in dezelfde richting draait als de pijl op het pomphuis.
( 1) Mogeli jke vul punten
Om droog draaien te voorkomen, moet de pomp ofwel gevuld zijn met vloeistof of moet de flexibele koppeling afgesloten zijn vooraleer de aandrijving wordt aangezet. Als er onderhoudswerken werden uitgevoerd aan de elektrische voeding, moet de draairichting opnieuw worden gecontroleerd zoals hierboven aangegeven, in het geval de fase werd veranderd.
5.4 Beschermkappen De beschermkappen zijn op de pompset bevestigd. In lidstaten van de EU en EVA, is het wettelijk verplicht dat vergrendelingen met de afschermingen verbonden blijven volgens machinerichtlijn 2006/42/EC. Wanneer de afscherming wordt geopend, moeten de vergrendelingen behoorlijk losgeschroefd worden zodat ze verbonden blijven.
5.5.2 Aanzuighoogte met geplaatste voetklep Vul aanzuigleiding en huis met vloeistof met een druk van 1 tot 2 bar van een uitwendige bron. Ontlucht zoals beschreven in sectie 5.5.1. 5.5.3 Aanzuighoogte zonder voetklep Ontluchtingen op het pomphuis aan het slakkenhuis aan de aanzuigzijde moeten worden aangesloten op een uitwendig vacuüm pompvulsysteem. Bij twijfel, raadpleeg Flowserve. Mo ge li jk e vu l pu n te n
Voor p o mp vacuü m
Voor het opstarten moet u ervoor zorgen dat verwijderde afschermingen en afschermingen die niet meer juist zitten, opnieuw veilig en stevig gemonteerd worden.
5.5 Opvullen en ontluchten Zorg ervoor dat alle elektrische, hydraulische, pneumatische, afdichting- en smeersystemen (waar van toepassing) aangesloten zijn en functioneren.
5.6 De pomp opstarten
Zorg ervoor dat de inlaatleiding en het pomphuis helemaal vol zitten met vloeistof vooraleer u de pomp in continubedrijf zet.
Zorg ervoor dat de toevoer van spoel en/of koel/ verwarmingsvloeistof AAN staat vooraleer u de pomp opstart. b) SLUIT de persklep. c) OPEN alle zuigkleppen. d) Vul de pomp.
5.5.1 Aanzuigdruk boven atmosferische druk
e)
Horizontale pompen: open ontluchtingsaansluiting (1) boven op het pomphuis om de ingesloten lucht te laten ontsnappen. Laat de vloeistof eruit lopen tot ze vrij is van luchtbellen. Verticale pompen: open ontluchtingsaansluiting (1) vooraan op het bovenste deel van de behuizing en sluit het spoelkanaal van de afdichting af aan de mechanische asafdichting/pakkingbus om ingesloten
Pagina 24 van 54
a)
Zorg ervoor dat alle ontluchtingsaansluitingen gesloten zijn vooraleer u opstart. f) Start de motor en controleer de persdruk. g) Als de druk aanvaardbaar is, OPENT u traag de regelklep aan de uitlaat. h)
i)
Laat de pomp niet gedurende langer dan 30 seconden draaien met een gesloten persklep. Indien GEEN druk, of LAGE druk, STOPT u de pomp. Zie sectie 7, Storingen; oorzaken en oplossingen, voor defectdiagnose.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
5.7 De pomp laten draaien 5.7.1 De pomp ontluchten Ontlucht de pomp om alle ingesloten lucht te laten ontsnappen. Wees hierbij voorzichtig met warme of gevaarlijke vloeistoffen. Onder normale bedrijfsomstandigheden, nadat de pomp helemaal bedrijfsklaar werd gemaakt en gevuld werd, is het niet nodig de pomp opnieuw te ontluchten. 5.7.2 Pompen uitgerust met stopbuspakking +P
Voorzichtigheid is geboden bij het aantrekken van de drukring op een werkende pomp. Veiligheidshandschoenen zijn essentieel. Losse kleding mag niet worden gedragen om verstrikking in de pompas te vermijden. Asbeschermingen moeten na de aanpassing van de drukring opnieuw worden geplaatst. Laat een stopbuspakking nooit droog lopen, zelfs niet kort. 5.7.3 Pompen met een mechanische asafdichting Mechanische asafdichtingen behoeven geen aanpassing. Alle minieme eerste lekken stoppen wanneer de afdichting ingelopen is. Vooraleer u vuile vloeistoffen verpompt, is het aangeraden, om, indien mogelijk, de mechanische asafdichting van de pomp te laten inlopen met zuivere vloeistof om de buitenkant van de afdichting te beschermen. Uitwendige spoeling of koeling moeten worden aangevangen vooraleer de pomp loopt en moeten nog een tijdje lopen nadat de pomp is gestopt.
-P
Als de pomp een stopbuspakking heeft, moet de drukring lekken. Pakkingmoeren mogen eerst alleen met de hand aangedraaid worden. Lekken vinden gewoonlijk plaats snel nadat de pakkingbus onder druk wordt gezet. De drukring moet gelijkmatig worden vastgezet om zichtbare lekken en concentrische uitlijning van de zitting duidelijk te maken [409.00] om te hoge temperaturen te vermijden. Als er geen lekken optreden, zal de pakking oververhitten. Indien oververhitting optreedt, moet de pomp worden gestopt en moet u ze laten afkoelen vooraleer u ze weer opstart. Wanneer de pomp weer wordt opgestart, moet u controleren dat de stopbuspakking lekt. Indien warme vloeistoffen worden gepompt, is het mogelijk nodig om de pakkingmoeren los te draaien om een lek te bekomen. De pomp moet gedurende 30 minuten met gestadige lek draaien en de pakkingmoeren moeten telkens met 10 graden worden aangedraaid tot de lek is beperkt tot een aanvaardbaar niveau, gewoonlijk is een minimum van 120 druppels per minuut vereist. Het inlopen van de pakking duurt mogelijk nog eens 30 minuten.
Pagina 25 van 54
Laat een mechanische asafdichting nooit droog lopen, zelfs niet heel kort. 5.7.4 Lagers Als de pompen in een mogelijk explosieve omgeving draaien, is de controle van de temperatuur of trillingen aan de lagers aanbevolen. Als de lagertemperatuur moet worden gecontroleerd, is het essentieel dat bij de inbedrijfstelling een vergelijkingstemperatuur wordt genoteerd nadat de lagertemperatuur gestabiliseerd is. Noteer de lagertemperatuur (t) en de omgevingstemperatuur (ta) Schat de waarschijnlijke maximale omgevingstemperatuur (tb) Stel het alarm in op (t+tb-ta+5) C [(t+tb-ta+10) F] en het uitschakelmechanisme op 100 C (212 F) voor oliesmering en 105 C (220 F) voor vetsmering Het is, vooral bij vetsmering, belangrijk de lagertemperatuur te blijven controleren. Na het opstarten, moet de temperatuur geleidelijk stijgen en een maximum bereiken na ongeveer 1.5 tot 2 uur.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Na het opstarten moet de temperatuurstijging boven omgevingstemperatuur geleidelijk blijven of lichtjes dalen na verloop van tijd. (Zie sectie 6.2.3.1 voor meer informatie.) 5.7.5 Normale trillingsniveaus, alarm en uitschakelmechanisme Als richtlijn: pompen vallen gewoonlijk in de klasse van machines met vaste oplegging volgens de Internationale normen betreffende roterende machines en de onderstaande aanbevolen maximumniveaus zijn op die normen gebaseerd. De waarden voor het alarm en het uitschakelmechanisme van geïnstalleerde pompen moeten gebaseerd zijn op de eigenlijke metingen (N) op de lagerbehuizing van de zopas volledig in bedrijf genomen nieuwe pomp. De voorbeeldwaarde (N) wordt gegeven voor het aangeraden bedrijfsdebiet (meestal 70 tot 120 % van de maximale efficiëntie van de pomp); buiten dit aangeraden bedrijfsdebiet, kunnen de werkelijke trillingen tot twee keer hoger liggen. Deze standaardwaarden kunnen verschillen, afhankelijk van de rotatiesnelheid en het vermogen van de pomp. Voor speciale gevallen, neemt u best contact op met het dichtstbijzijnde Flowserve kantoor. Door de trillingen regelmatig te meten, zal een mindere werking van de pomp of het systeem aan het licht komen. Trilsnelheid – ongefilterd r.m.s.
Horizontale pompen mm/s (in./sec)
Verticale pompen mm/s (in./sec)
Normaal N Alarm N x 1.25 Uitschakelmechanisme N x 2.0
5.6 (0.22) 7.1 (0.28) 11.2 (0.44)
7.1 (0.28) 9.0 (0.35) 14.2 (0.56)
5.7.6 Stop/start frequentie Pompsets zijn gewoonlijk geschikt voor het aantal evenredig gespreide stop/starts per uur, getoond in de onderstaande tabel. Controleer de eigenlijke capaciteit van de aandrijving en het besturings/ startsysteem vooraleer u ze in bedrijf stelt. Motorvermogen kW (hp) Tot 15 (20) Tussen 15 (20) en 90 (120) 90 (120) tot 150 (200) Eer dan 150 (200)
Maximum stops/starten per uur 15 10 6 Op aanvraag
Waar bedrijfs- en reservepompen zijn geïnstalleerd, wordt aanbevolen om de week de andere te laten draaien.
Pagina 26 van 54
5.8 Stoppen en uitschakelen Sluit de persklep maar zorg ervoor dat de pomp niet meer dan enkele seconden in deze toestand draait. b) Stop de pomp en maak de motor spanningsvrij. c) Zet spoeling en/of toevoer van koel/ verwarmingsvloeistof af op een geschikt moment in het proces. Als de pomp gebruikt wordt in een watertoepassing, houd het dan gevuld met water. Indien dit niet het geval is, laat de pomp dan volledig leeglopen. a)
Voor langere shut-downs en vooral wanneer de omgevingstemperatuur waarschijnlijk onder het vriespunt zal zakken, moet de pomp en het koel- of spoelmechanisme leeggelaten worden of op een andere manier worden beschermd. e) Als de pomp gedurende een lange termijn stil zal staan, moet de pompas elke week manueel (1 ¼) één en een kwart omwentelingen worden gedraaid. d)
5.8.1 Spoelvereiste De hydraulische en/of mechanische prestaties van pompen die blootgesteld zijn aan water met meer dan 500 ppm chloride kunnen verminderen als gevolg van versnelde corrosie-effecten. Om deze effecten te beperken, raadt Flowserve de eindgebruiker aan om de volgende voorzorgsmaatregelen te treffen: a) Als de pomp gedurende 48 uur of langer inactief zal zijn, moeten de aanzuig- en perskleppen worden gesloten om de interne onderdelen van de pomp te isoleren van de verpompte vloeistof. b) Open de afvoeraansluiting van het pomphuis (gelegen onderaan het onderste deel van het huis) om al het water dat chloride bevat uit de pomp te laten vloeien. c) Sluit de afvoeraansluiting van het pomphuis en open de vulaansluiting ervan (gelegen in het bovenste deel van het huis) om het huis te vullen met vers water dat niet meer dan 50 ppm chloride bevat. d) Zodra het huis is gevuld met vers water, sluit u de afvoeraansluiting gedeeltelijk, terwijl de vulaansluiting verbonden blijft met de bron van vers water. Het huis moet dan gedurende 1 uur worden gespoeld. e) Eens het spoelen is voltooid, moeten de afvoer- en vulaansluiting open blijven. Het binnenste van de pomp zal worden blootgesteld aan de open lucht. f) Als de pomp gedurende 30 dagen of langer inactief zal zijn, moet de pomprotor gedraaid worden. g) Wanneer de pomp terug in bedrijf wordt gesteld, volgt u de normale opstartprocedure. Gebruik de pomp niet met een gesloten aanzuigklep.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
BEPERKINGEN De systeemontwerper en/of de eindgebruiker moet(en) Flowserve inlichten over enige chemische behandelingen die aan het water zullen worden toegevoegd. Als dit niet gebeurt, worden de garantiebepalingen in de overeenkomst nietig verklaard.
5.9 Hydraulische, mechanische en elektrische werking Dit product werd geleverd om aan de prestatiespecificaties van uw bestelling te voldoen. Het is evenwel begrijpelijk dat deze tijdens de gebruiksduur van het product kunnen veranderen. De volgende opmerkingen kunnen de gebruiker helpen te beslissen hoe ze de gevolgen van een verandering kunnen evalueren. Neem bij twijfel contact op met uw dichtstbijzijnde Flowserve kantoor. 5.9.1 Soortelijk gewicht (SG) De pompcapaciteit en totale opvoerhoogte in meters (voet) veranderen niet met het SG. De druk op de manometer daarentegen is recht evenredig met het SG. Het opgenomen vermogen is ook recht evenredig met het SG. Daarom is het belangrijk te controleren dat een verandering in het SG de pompaandrijving niet overbelast of geen overdruk op de pomp veroorzaakt. 5.9.2 Viscositeit Voor een gegeven debiet, vermindert de opvoerhoogte met verhoogde viscositeit en verhoogt ze met een kleinere viscositeit. Ook voor een gegeven debiet, verhoogt het opgenomen vermogen met een hogere viscositeit en verlaagt het met een lagere viscositeit. Het is belangrijk contact op te nemen met het dichtstbijzijnde Flowserve wanneer als de viscositeit zal veranderen. 5.9.3 Pomptoerental Een veranderd pomptoerental heeft een invloed op het debiet, de opvoerhoogte, het opgenomen vermogen, NPSHR, het lawaai en de trillingen. Het debiet varieert recht evenredig met het pomptoerental, de opvoerhoogte varieert als snelheidsverhouding in het kwadraat en het vermogen als snelheidsverhouding tot de derde macht. Het nieuwe bedrijf zal echter ook afhangen van de systeemcurve. Bij het verhogen van het toerental is het daarom belangrijk ervoor te zorgen dat de maximale bedrijfsdruk van de pomp niet wordt overschreden, de aandrijving niet wordt overbelast, NPSHA > NPSHR en dat het lawaai en de trillingen binnen de plaatselijke vereisten en regelgevingen vallen.
Pagina 27 van 54
5.9.4 Netto positieve zuighoogte (NPSH A) Beschikbare NPSH (NPSHA) is een meting van de beschikbare opvoerhoogte van de gepompte vloeistof, boven de dampdruk, aan de zuigflens. Vereiste NPSH (NPSHR) is een meting van de vereiste opvoerhoogte van de gepompte vloeistof, boven de dampdruk, om te voorkomen dat de pomp caviteert. Het is belangrijk dat NPSHA > NPSHR. De marge tussen NPSHA > NPSHR moet zo groot mogelijk zijn. Als een verandering in NPSHA wordt voorgesteld, moet u ervoor zorgen dan deze marges niet te erg verkleinen. Bekijk de vermogenscurve van de pomp om de precieze vereisten te bepalen, vooral als het debiet is veranderd. Neem bij twijfel contact op met het dichtstbijzijnde Flowserve kantoor voor advies en details van de minimaal toegestane marge voor uw toepassing. 5.9.5 Gepompt debiet Het debiet mag niet buiten het minimale en maximale veilige continudebiet vallen dat op de vermogenscurve van de pomp en/of het gegevensblad staat.
6 ONDERHOUD 6.1 Algemeen Het is de verantwoordelijkheid van de machineoperator ervoor te zorgen dat alle onderhouds-, inspectieen samenstelwerken worden uitgevoerd door bevoegd en gekwalificeerd personeel dat zich vertrouwd heeft gemaakt met het onderwerp door deze handleiding grondig te bestuderen. (Zie ook sectie 1.6.) Alle werk aan de machine mag alleen worden uitgevoerd wanneer ze stilstaat. Het is absoluut noodzakelijk dat de procedure van het uitschakelen van de machine wordt gevolgd zoals beschreven in sectie 5.8. Na voltooiing van het werk, moeten alle beschermkappen en veiligheidsmechanismen opnieuw worden geplaatst en operatief worden gemaakt. Vooraleer u de machine weer opstart, moet u de relevante instructies uit sectie 5, Installering, opstarten, bediening en afsluiten in acht nemen. Olie- en vetlekken maken de grond mogelijk glad. Machine-onderhoud moet altijd beginnen en eindigen met het schoonmaken van de vloer en de buitenkant van de machine.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Als voor het onderhoud, platformen, trappen en geleiderails vereist zijn, moeten ze zo geplaatst worden dat de toegang tot de te onderhouden of inspecteren delen van de machine vrij blijft. De plaats van deze accessoires mag de toegang niet beperken of het opheffen van het te onderhouden onderdeel niet hinderen.
f)
Wanneer lucht of samengeperst inert gas wordt gebruikt in het onderhoudsproces, moet de operator en iedereen die zich in de buurt begeeft voorzichtig zijn en de geschikte bescherming dragen.
i)
g) h)
j) k)
Spuit geen lucht of samengeperst inert gas op het huis. Richt een lucht of gasstroom niet naar andere mensen.
l)
Gebruik nooit lucht of samengeperst inert gas om kleding schoon te maken.
m)
Vooraleer u aan de pomp begint te werken, moet u maatregelen nemen die toevallig opstarten voorkomen. Plaats een waarschuwingsbord op het startmechanisme met de woorden: "Machine in onderhoud: niet starten". Vergrendel bij elektrische aandrijfmechanismen de hoofdschakelaar open en verwijder zekeringen. Plaats een waarschuwingsbord op de zekeringkast met de woorden: "Machine in onderhoud: niet aansluiten". Reinig apparatuur nooit met brandbare oplosmiddelen of tetrachloorkoolstof. Bescherm uzelf tegen giftige dampen wanneer u schoonmaakmiddelen gebruikt.
6.2 Onderhoudsschema Het wordt aanbevolen een onderhoudsplan- en schema in te voeren volgens de handleiding. Dit moet het volgende omvatten: a) De pomp moet volledig ontlucht, leeggelaten en inert zijn voordat hij gedemonteerd wordt. b) Alle geïnstalleerde hulpsystemen moeten worden gecontroleerd, indien nodig, om te garanderen dat ze correct functioneren. c) Zorg er tijdens het reinigen van de pomp voor dat het reinigingsmiddel en de pakkingen op mekaar afgestemd zijn. d) Controleer de pakkingen. e) Stopbuspakkingen moeten na installatie nagesteld worden zodat er zichtbare lekkage optreedt en het drukstuk concentrisch uitgelijnd is, dit om te voorkomen dat de pakking of het drukstuk te warm wordt. Mechanische asafdichtingen mogen geen lekken vertonen.
Pagina 28 van 54
Controleer pakkingen en afdichtingen op lekken. De correcte werking van de asafdichting moet regelmatig worden gecontroleerd. Controleer het smeerpeil van de lagers en of het aantal werkuren een nasmering vereist. Controleer dat de bedrijfsomstandigheden zich binnen de veilige parameters voor de pomp bevinden. Controleer trillingen, geluidsniveau en oppervlaktetemperatuur aan de lagers om een goede werking te bevestigen. Ga na of de aansluitingen stevig vastzitten. Controleer dat vuil en stof is verwijderd van plaatsen rond nabijgelegen openingen, lagerhuizen en motoren. Controleer uitlijning van de koppeling en lijn ze indien nodig opnieuw uit. Controleer of het systeem goed werkt.
Het materiaal voor het onderhoud en de demontage in een ATEX-zone moet aan de voorschriften voor die zone voldoen. Ons gespecialiseerd onderhoudspersoneel kan u helpen preventieve onderhoudsgegevens op te stellen en de temperatuur en trillingen te controleren om het begin van mogelijke problemen te identificeren. Als er problemen optreden, moet de volgende set maatregelen worden genomen: a) Zie sectie 7, Storingen; oorzaken en oplossingen, voor defectdiagnose. b) Zorg ervoor dat de apparatuur voldoet aan de aanbevelingen in deze handleiding. c) Neem contact op met Flowserve als het probleem zich blijft voordoen. 6.2.1 Routine-inspectie (dagelijks/wekelijks) De volgende controles moeten worden uitgevoerd en de gepaste maatregelen moeten worden ondernomen om afwijkingen op te lossen: a) Bedrijfsomstandigheden controleren. Controleer of geluid, trillingen en lagertemperatuur normaal zijn. b) Controleer of er geen abnormale vloeistof- of smeerlekken (statische en dynamische afdichtingen) zijn en dat afdichtingsystemen (indien geplaatst) volledig zijn en normaal functioneren. c) Controleer dat lekken van de asafdichting binnen de aanvaardbare grenzen liggen. d) Controleer het peil en de staat van de smeerolie. Bij met vet gesmeerde pompen, controleert u het aantal werkuren sinds de laatste vulling met vet of nasmering. e) Controleer of alle hulptoevoeren, bijv. verwarming/ koeling, indien geplaatst, correct werken.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
f)
Bekijk de handleidingen van bijhorende apparatuur voor de nodige routinecontroles.
6.2.2 Periodieke inspectie (zesmaandelijks) Controleer de vastheid van de verankeringsbouten en corrosie. b) Controleer de gegevens betreffende de werkuren van de pomp om te bepalen of het lagersmeermiddel aan vervanging toe is. c) De koppeling moet worden gecontroleerd op correcte uitlijning en versleten aandrijvingelementen.
b) Trek de axiale afdichtingring naar achter zodat de opening tussen de pompas en het lagerdeksel zichtbaar wordt.
Bekijk de handleidingen van bijhorende apparatuur voor de nodige periodieke controles.
c) Sluit vetspuit aan op nippel.
a)
6.2.3 Nasmeren De analyse van de smeermiddel- en lagertemperatuur kan handig zijn om de regelmaat van de nasmering op punt te stellen. Over het algemeen wordt echter het volgende aanbevolen. 6.2.3.1 Oliesmering
d) Spuit vet in het lagerhuis tot het zichtbaar wordt in de opening tussen het huis en de as, stop dan met smeren.
Het juiste oliepeil behouden, is heel belangrijk.
Zie sectie 5.1.1 voor methoden voor olievulling, sectie 5.2.1 voor aanbevelingen betreffende de olieklasse en 5.2.4 voor het schema en de temperatuurgrenzen. 6.2.3.2 Smering met vet Zie sectie 5.2.2 voor aanbevelingen betreffende vet Nasmeren - via vetnippels elke 2 000 uur of eerder, afhankelijk van de striktheid van de toepassing. a) Het is belangrijk de lagers niet onder- of over te smeren. Dit leidt nl. tot oververhitting en vroegtijdige defecten. Met vet gesmeerde lagerhuizen hebben vetnippels op de lagerdeksels.
e) V-ringen moeten op de gepaste afstand zitten van de afdichting om oververhitting te vermijden. f) De maximaal toegestane bedrijfstemperaturen voor wrijvingloze lagers verschilt van eenheid tot eenheid, afhankelijk van de omgevings- en vloeistoftemperatuur. Mag gewoonlijk maximaal 55 C (131 F) boven omgevingstemperatuur of een gecombineerd maximum van 95 C (204 F) zijn. g) Een voortdurend stijgende temperatuur of een plotse stijging, duiden op een probleem. Als deze symptomen optreden, stopt u de pomp onmiddellijk om de oorzaak te onderzoeken. TEMPERATUUR
Als de pomp is uitgerust met een oliereservoir voor constant oliepeil, wordt het oliepeil automatisch op peil gehouden. Zo lang er olie in de glazen fles zit, moet er niet worden bijgevuld. Als er echter een peilglas is geplaatst, moet dit regelmatig worden gecontroleerd om te garanderen dat het peil in het midden van het peilglas blijft.
TIJD
Pagina 29 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Nasmeren - elke 4 000 uur of eerder, afhankelijk van de striktheid van de toepassing. a) Verwijder het lagerhuis van het rotormechanisme. b) Strijk het lagerhuis in met warme kerosine (100 tot 115 °C/212 tot 240 °F) of met een ander niet giftig oplosmiddel. c) Reinig en spoel de behuizing met een lichte minerale olie.
defecten. Het wordt aanbevolen de lagers met een geschikte spatel te vullen met vet. Bovendien mag de behuizing maximaal half gevuld zijn. 6.2.4 Mechanische asafdichtingen Geen aanpassingen mogelijk. Wanneer de lekken een onaanvaardbaar niveau bereiken, moet de afdichting worden vervangen. 6.2.5 Stopbuspakking De gedeelde drukring van de pakkingbus kan volledig worden verwijderd om een nieuwe pakking te geven of de toevoeging van extra ringen mogelijk te maken.
d) Gebruik geen vuile olie om de behuizing te reinigen. Om de lagers te reinigen: a) Veeg zo veel mogelijk vet eraf met een schone pluisvrije doek. b) Strijk de lagers in met warme kerosine (80 tot 90 °C/175 tot 195 °F) terwijl u de buitenste lagerring zachtjes draait. c) Draai elke kogel om er zeker van te zijn dat die schoon is.
Voor het verwijderen van hardnekkig erg geoxideerd vet: a) Ondersteun de rotor in een verticale positie en dompel de lager onder in warme kerosine of een mengeling van alcohol en licht mineraal oplossingsmiddel. b) Draai de lager zachtjes rond.
c) Droog en spoel de lager opnieuw met zuivere lichte olie. d) Het is belangrijk de lagers niet onder- of over te smeren. Dit leidt nl. tot oververhitting en vroegtijdige
Pagina 30 van 54
De pakkingbus is gewoonlijk uitgerust met een lantaarnstuk om een zuivere spoeling of spoeling onder druk van het centrum van de pakking mogelijk te maken. Indien niet nodig, kan dit worden vervangen door 2 extra pakkingringen. Er moet altijd een kleine lek zijn. Gewoonlijk is minstens 120 druppels per minuut naar de atmosfeer nodig om de pakking te smeren en te koelen. 6.2.6 Interne coating Indien de pomp een interne coating heeft, moet deze regelmatig geïnspecteerd worden. Slijtage of scheuren in de coating moeten onmiddellijk gerepareerd worden. Door dit niet te doen, kan de coating sneller verslijten en kan het blootgestelde onderliggende metaal corroderen, afhankelijk van het materiaal en de verpompte vloeistof. Let vooral op de randen van de coating. Coatingslijtage wordt altijd beschouwd als normale slijtage van de pomp en valt niet onder de garantie. Flowserve heeft de coating aangebracht volgens de instructies van de leverancier en kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor slijtage of scheuren in de coating na verloop van tijd.
6.3 Reserveonderdelen 6.3.1 Reserveonderdelen bestellen Flowserve houdt gegevens bij van alle geleverde pompen. Wanneer u reserveonderdelen bestelt, moet u de volgende informatie opgeven: 1) Serienummer van de pomp. 2) Pompafmetingen. 3) Onderdeelnaam – uit sectie 8. 4) Onderdeelnummer – uit sectie 8. 5) Aantal onderdelen nodig. U vindt de pompafmetingen en het serienummer op de naamplaat van de pomp. Om de voortdurende behoorlijke werking te garanderen, moet u reserveonderdelen voor de originele ontwerpspecificaties aanschaffen bij Flowserve.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Alle veranderingen aan de originele ontwerpspecificaties (wijziging of gebruik van niet standaard onderdeel) maakt het veiligheidscertificaat van de pomp ongeldig. 6.3.2 Opslag van reserveonderdelen Sla reserveonderdelen in een schone, droge, trilvrije ruimte op. Inspectie en herbehandeling van metalen oppervlakken (indien nodig) met conserveringsmiddel wordt elke 6 maanden aanbevolen.
6.4 Aanbevolen reserveonderdelen en verbruiksartikelen Voor opstarten: 1 - volledige set stopbuspakkingen 2 - asbus 1 - set pakkingen en afdichtingen (optioneel: 2 x mechanische asafdichtingen) Voor 2 jaar 1 - set lagers (radiaal en druk) 2 - sets stopbuspakkingen 2 - asbussen 2 - sets pakkingen en afdichtingen 2 - lantaarnstukken 2 - slijtringen behuizing (optioneel: 2 x mechanische asafdichtingen 2 x slijtringen waaier) Voor 4 jaar: 1 - set lagers (radiaal en druk) 2 - sets stopbuspakkingen 2 - asbussen 2 - sets pakkingen en afdichtingen 2 - lantaarnstukken 2 - slijtringen behuizing 1 - waaier (optioneel: 2 x mechanische asafdichtingen 2 x slijtringen waaier)
6.5 Vereist gereedschap Hieronder vindt u een lijst met het typische gereedschap dat u nodig heeft om deze pompen te onderhouden. Vrij verkrijgbaar in standaard gereedschapskisten en afhankelijk van pompafmetingen: Steeksleutels (moersleutels) voor schroeven/ moeren tot M 48 Dopsleutels (moersleutels), voor schroeven tot M 48 Inbussleutels, tot 10 mm (A/F) Reeks schroevendraaiers Zachte hamer
Pagina 31 van 54
Meer gespecialiseerd gereedschap: Lagertrekkers Lager inductieverwarmer Meetklok C-sleutel (moersleutel) - om de asmoer te verwijderen. (Als u moeilijkheden ondervindt om deze terug te vinden, neem dan contact op met Flowserve.)
6.6 Koppel bouten 6.6.1 Bouten in het gedeeld huis en de voet van de pomp De standaard boutklasse is A4-80, 8.8 of hoger met gesmeerde schroefdraad (vloeisterkte van respectievelijk 600 MPa en 640 MPa of hoger). Tenzij anders aangegeven op de AO-tekening van de pomp, moet het volgende koppel worden toegepast op de bouten in het gedeeld huis en de voet van de pomp: Koppel Nm (lbf•ft) voor bouten in voet en gedeeld huis van pomp Boutgrootte M 16 (⅝ in.) M 20 (¾ in.) M 24 (⅞ in.) M 27 (1 in.) M 30 (1⅛ in.) M 36 (1⅜ in.) M 42 (1⅝ in.) M 48 (1⅞ in.)
Duplex en A193 Gr super duplex B7M 160 (120) 113 (90) 135 (100) 310 (230) 218 (170) 262 (200) 535 (400) 376 (280) 451 (340) 785 (580) 552 (410) 662 (490) 1 100 (820) 773 (580) 928 (690) 1 850 (1 370) 1 301 (960) 1561 (1 160) 3 000 (2 220) 2 109 (1 560) 2 531 (1 870) 4 500 (3 320) 3 164 (2 340) 3 797 (2 810) Klasse 8.8
A4-80 150 (120) 291 (220) 502 (380) 736 (550) 1 031 (770) 1 734 (1 280) 2 813 (2 080) 4 219 (3 120)
Niet-metalen pakkingen zijn niet kruipvast - controleer daarom voor de inbedrijfname van de pomp of de bouten nog volgens het opgegeven koppel aangedraaid zijn en draai ze aan indien nodig. 6.6.2 Andere boutlocaties Koppel Nm (lbf•ft) voor andere boutlocaties Boutgrootte
Klasse 8.8
M 16 (⅝ in.) M 20 (¾ in.) M 24 (⅞ in.) M 27 (1 in.) M 30 (1⅛ in.) M 36 (1⅜ in.) M 42 (1⅝ in.) M 48 (1⅞ in.)
160 (120) 310 (230) 535 (400) 785 (580) 1 100 (820) 1 850 (1 370) 3 000 (2 220) 4 500 (3 320)
Klasse 6.8 duplex 120 (90) 233 (180) 401 (300) 589 (440) 825 (610) 1 388 (1 030) 2 250 (1 660) 3 375 (2 490)
Klasse 5.8 100 (80) 194 (150) 334 (250) 491 (370) 688 (510) 1 156 (860) 1 875 (1 390) 2 813 (2 080)
A193 Gr B7M 135 (100) 262 (200) 451 (340) 662 (490) 928 (690) 1 561 (1 160) 2 531 (1 870) 3 797 (2 810)
Baseer u op goede industriepraktijken voor de aanhaalvolgorde. Zie sectie 10.3, Referentie 6, voor meer informatie.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
6.7 Spelingen bij hernieuwing Wanneer er slijtage optreedt tussen de waaier en de slijtring van de behuizing, zal de algemene doeltreffendheid van de pompset verminderen. Om de optimale doeltreffendheid te behouden, is het aanbevolen de ringen te vervangen en de waaier op te knappen wanneer de radiale speling uit sectie 3.4.2 verdubbeld is tot 0.6 tot 0.8 mm (0.024 tot 0.032 in.), afhankelijk van de pompafmetingen. Op LNNV wordt aanbevolen de met product gesmeerde lager te vernieuwen bij een diametrale speling van 0.5 mm (0.02 in.).
6.8 Ontmanteling Zie sectie 1.6, Veiligheid, vooraleer u de pomp ontmantelt. Vooraleer u de pomp ontmantelt voor revisie, moet u ervoor zorgen dat u over echte Flowserve reserveonderdelen beschikt. Zie de doorsnedentekeningen voor onderdeelnummers en -identificatie. 6.8.1 Rotoreenheid 6.8.1.1 LNN en LNNC a) Ontkoppel de motor en schakel de elektriciteitstoevoer uit volgens de plaatselijke regelgeving. b) Schakel aanzuig- en perskleppen uit. c) Verwijder de koppelingsbeschermingen en ontkoppel de koppelinghelften. d) Laat pomphuis leeglopen. Verwijder extra leidingen indien van toepassing. e) Schroef stelbouten van het lagerhuis los en verwijder ze [6570.4]. f) Schroef moeren los en verwijder ze [6580.1 of 6580.4] boven gesplitste flens op bovenste behuizing. g) Verwijder centreerpen [6810] (indien geplaatst) uit behuizingsflenshelften. Verwijder bovenste helft van de behuizing [1214]. h) Verwijder alle draaiende onderdelen en laat op twee blokken rusten. 6.8.1.2 LNNV Deze pomp wordt best uit het systeem verwijderd om een volledige ontmanteling uit te voeren. U zet ze best neer met de as horizontaal zodat de rotor kan worden verwijderd. a) Ontkoppel de motor en schakel de elektriciteitstoevoer uit volgens de plaatselijke regelgeving. b) Schakel aanzuig- en perskleppen uit.
Pagina 32 van 54
c) Verwijder de koppelingsbeschermingen en ontkoppel de koppelinghelften. d) Laat het pomphuis leeglopen en verwijder, indien van toepassing, de extra leidingen. e) Verwijder de motor volledig, met motorstoel en zet voorzichtig neer op een veilige plaats. f) Bewaar de bestaande opvulling tussen stoel en pomphuis. g) Verwijder de bouten die de pompaanzuiging en uitlaatflenzen bevestigen. h) Hef pomp zoals getoond in sectie 2.3 en neem de spanning. Verwijder de stelbouten die de voetplaat van de pomp aan het pomphuis bevestigen. i) Verplaats de pomp naar een veilige plaats en manoeuvreer de pomp in horizontale positie. j) Schroef de stelbouten [6570.4 en 6570.5] die het lagerhuis en het deksel vergrendelen [3200 en 3266] los en verwijder ze. Verwijder deksel. k) Schroef moeren los en verwijder ze [6580.5] boven gesplitste flens op bovenste behuizing. Indien geplaatst op de halve behuizingflenzen, verwijdert u de centreerpen [6810]. l) Verwijder de bovenste helft van de behuizing met vijzels. m) Verwijder voorzichtig het niet aangedreven einde van de pakkingbusbehuizing [4110] met het onderste lagerhuis [3200] en lagerbus [3300]. De waaier rust nu op de slijtring. n) Verwijder voorzichtig het volledige rotormechanisme. Bescherm de lager op de buitendiameter van de lagerring [3400] tegen beschadiging en plaats de rotor op twee steunblokken. o) Indien uitgerust met een optionele onderste met vet gesmeerde radiaallager, verwijdert u voorzichtig het volledige rotormechanisme na l) hierboven en de bovenste behuizinghelft zijn verwijderd. 6.8.2 Lagerhuis a) Verwijder stelbouten van lagerdeksel [6570.6] en verwijder sleutel [6700.2] van aseinde. b) Verwijder de asafdichtingsring [4305.2] en trek lagerhuis [3200] van de rotor. Als de lagerdeksels zijn uitgerust met lagerisolatoren of vaste labyrintafdichtingen, kunnen ze samen met de deksels worden verwijderd. Indien vervanging nodig is, kunnen ze uit de respectieve deksels worden geduwd. Pas op dat u de O-ringafdichtingen niet beschadigt wanneer geplaatst op de spiegleuf van as enz. c)
Het lagerhuis, de wentellagers en asafdichtingen kunnen worden verwijderd zonder de bovenste helft van de behuizing te verwijderen indien de pomp is uitgerust met een afstandskoppeling.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
d) Na het losmaken van de bouten van het lagerhuis, duwt u het achteruit met een wig, zoals hieronder aangegeven: SPIE
1214
6.8.6 Asafdichtig - onderdeel mechanische asafdichting Bekijk ook alle speciale instructies die met de mechanische asafdichting worden meegeleverd. a) Verwijder de schroeven van de afdichtingkap [6570.7] en trek de afdichtingkap eraf [4213] samen met de stationaire afdichtingring die op zijn plaats wordt gehouden door de O-ringafdichting. b) De mechanische asafdichtingkap kan ook worden verwijderd door een spie in de pakkingroef te stoppen, zoals hieronder: Spie 4110
3200 Afdichtingkap
6.8.3 Radiaallager 6.8.3.1 LNN en LNNC – aangedreven einde Verwijder lager [3011.2] van as met een lagertrekker. Zorg er hierbij voor dat er alleen trekkracht wordt uitgeoefend op het binnenste loopvlak. 6.8.3.2 LNNV – niet aangedreven einde Als de lagerbus tekenen van slijtage vertoont, moet ze worden verwijderd door ze uit het onderste lagerhuis te duwen [3200]. Indien het niet-aangedreven einde uitgerust is met de wentellagers met vetsmering, ontmantelt u de borgring [6544] en het schijfafstandsstuk [3645] van de as en verwijdert u de wentellager, [3011.2] voor LNN of [3011.1] voor LNNV, met een lagertrekker. Let erop dat u alleen kracht uitoefent op de binnenkant van de lager. 6.8.4 Druklagers a) Schroef de zelfborgende lagermoer los en verwijder ze [3712] en verwijder de lager [3011.1] met een lagertrekker zoals in 6.8.3.1 hierboven. b)
Op pompen met een as zonder bus, controleert u of er een afstandsring voor de lager is geplaatst tussen de lager en de asschouder. Indien dit het geval is, MOET deze worden bewaard om weer te plaatsen bij het opnieuw samenstellen.
6.8.5 Asdichting - stopbuspakking a) Verwijder de pakkingmoeren [6580.2] en drukring [4120]. b) Hef de zitting eruit [4131] aan de hand van zijn greepgroef. c) Verwijder de pakking [4130] en lantaarnstukken [4134] met een gebogen draad.
Pagina 33 van 54
c) Het mechanische asafdichtingmechanisme [4200.1] kan nu worden verwijderd. 6.8.7 Asafdichting – mechanische patroonafdichting Indien uitgerust met optionele mechanische patroonafdichting, raadpleegt u de afzonderlijk meegeleverde handleiding. Verwijder moeren [6580.2] om afdichtingmechanisme van de pakkingbusbehuizing te verwijderen [4110] en schuif het afdichtingmechanisme er volledig vanaf [4200]. 6.8.8 Asbus 6.8.8.1 LNN, LNNC beide einden en LNNV aangedreven einde a) Draai stifttap los [6814.2] en draai asmoer los [2910]. Verwijder asbus [2450] met haar trekgroef. b) Als er na het verwijderen van de afdichtingkap of cartridge afdichting geen asmoer [2910] zichtbaar is, betekent dat dat er een as zonder bus is geplaatst. Zie doorsnedentekeningen voor details. c) De asmoer en het afstandstuk zijn bereikbaar na het verwijderen van de pakkingbusbehuizing [4110] en moeten worden verwijderd zoals hierboven beschreven in a). 6.8.8.2 LNNV – niet aangedreven einde a) Verwijder tapbout [6579] en eindedop [6415] van aseinde. b) Verwijder onderste lagerring [3400] en onderste bus [2400].
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
c) Indien uitgerust met een optionele vetgesmeerde wentellager, moet de asbus worden verwijderd zoals opgegeven in sectie 6.8.8.1. 6.8.9 Waaier en slijtringen a) De waaier en slijtringen kunnen indien nodig worden verwijderd. b) Wanneer u de rotoreenheid verwijdert, zullen de slijtringen [1500] eraan vastzitten omdat ze zijn bevestigd door twee diametraal tegenovergestelde pennen [6811.1] in de slijtring en in de groeven van de onderste huishelft. c) Als er ook waaierringen [2300] zijn geplaatst, worden ze op de waaier gekrompen en vastgezet met borgschroeven [6814.1] tussen hun diametrale raakvlakken. d) Om de waaierringen te verwijderen, verwijdert u de borgschroeven en verwarmt u de ring tot hij er gemakkelijk af schuift.
6.9 Inspectie van onderdelen Gebruikte onderdelen moeten worden geïnspecteerd voor ze worden gemonteerd om te verzekeren dat de pomp naar behoren zal draaien. Vooral foutdiagnose is belangrijk om de betrouwbaarheid van de pomp en machines te verbeteren. 6.9.1 Behuizing, afdichtinghuis en waaier Controleer op aanzienlijke slijtage, putcorrosie, corrosie, erosie of beschadigingen en onregelmatigheden op het afdichtingoppervlak. Plaats opnieuw zoals vereist. 6.9.2 As en bus (indien geplaatst) Vervang indien gegroefd, putcorrosie of versleten. 6.9.3 Pakkingen en O-ringen Na ontmanteling weggooien en vervangen. 6.9.4 Lagers Het is aanbevolen lagers niet opnieuw te gebruiken na hun verwijdering van de as. De gewone met vloeistof gesmeerde lagers mogen opnieuw worden gebruikt als zowel de lagerbus als de lagerring geen tekenen van slijtage, groeven of corrosie vertonen. (Het wordt aanbevolen de bus en ring samen te vervangen.)
6.9.5 Lagerisolatoren, labyrintafdichtingen of lipafdichting (indien geplaatst) a) Het smeermiddel, de lagers en de lagerhuisafdichtingen moeten worden geïnspecteerd op aantasting en schade. Als een oliebadsmering wordt gebruikt, biedt die ook nuttige informatie over de bedrijfsomstandigheden binnen het lagerhuis. b) Als de lagerschade niet te wijten is aan normale slijtage en het smeermiddel verontreinigers bevat, moet de oorzaak worden opgelost vooraleer de pomp opnieuw wordt gebruikt. c) Labyrintafdichtingen en lagerisolatoren moeten worden geïnspecteerd op schade maar zijn gewoonlijk niet slijtende onderdelen die opnieuw kunnen worden gebruikt. d) Lagerafdichtingen zijn geen lekvrije onderdelen. Olie hieruit kan vlekken veroorzaken nabij de lagers.
6.10 Samenstelling Om de pomp samen te stellen, raadpleegt u de doorsnedentekeningen, zie sectie 8, Onderdelenlijst en tekeningen. Zorg ervoor dat draden en de raakvlakken van de pakkingen en O-ring zuiver zijn en dat C3 wentellagers geplaatst zijn. Zet afdichting geschikt voor draad op de dichtigbuisfittingen met draad zonder raakvlak. 6.10.1 Slijtringen a) Waaierringen (wanneer geplaatst) moeten worden verwarmd met een warme plaat of warm oliebad en vervolgens op de waaier worden geschoven en op de schouder worden geduwd. (Gebruik GEEN stalen hamer om ze op hun plaats te kloppen.) b) Boor en tap 3 gaten ongeveer 120 graden van elkaar in de diametrale raakvlakken van de ring en waaier en breng de borgscchroeven aan. (De bestaande half getapte gaten van de verwijderde waaierring kunnen niet opnieuw worden gebruikt.) 6814.1
2300
2200
c) Schuif de slijtringen van de behuizing over de waaierschoepen vooraleer u de rotor in de onderste huishelft monteert. Zorg er hierbij voor dat de pennen in de ringen in de gaten in de behuizing zitten.
Pagina 34 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
d) Controleer de draaispeling tussen de waaier en de slijtring volgens de pompafmetingen in sectie 3.4.2.
Speling 6 8 1 1. 1
1 5 00
6.10.2 Waaierplaatsing a) Wanneer u de waaier weer op de as plaatst, is het belangrijk haar zo te plaatsen dat de schoepenpunten niet naar de debietrichting wijzen.
Uitlaat
Aanzuiging
b) De rotor draait altijd naar het bredere sectie van het slakkenhuis. c) De twee asbussen en asmoeren die de waaier op zijn plaats houden, bepalen zijn positie op de pompas en dus ook op het pomphuis. d) De juiste axiale positie van de waaier en mechanische asafdichtingen kan worden gecontroleerd met de gegroefde controlemarkeringen op de pompas.
6.10.3 Asafdichting - stopbuspakking a) Plaats de waaiersleutel en schuif de waaier op de as. b) Stop de O-ring in de asbussen en schuif de bussen over de as in de waaierschoepen. Smeer de as en O-ring lichtjes om de montage te vergemakkelijken. Er zijn geen O-ringen geplaatst onder de met product gesmeerde lagerringen van de LNNV (zie doorsnedentekening). Op assen
Pagina 35 van 54
zonder bus, is er op elk uiteinde van het afstandsstuk een O-ring geplaatst. c) Draai de asmoeren aan en pas ze aan zodat hun afstand tot de groefmarkeringen hetzelfde zijn aan beide kanten. d) Vergrendel de asmoeren op hun plaats met borgschroeven. Draai tapbout aan (LNNV). e) Schuif de pakkingbusbehuizing over de as en plaats de O-ring [4510.6].
f)
Deze O-ring moet opnieuw worden geplaatst na elke ontmanteling. Plaats de zitting [4131] over de bus.
6.10.4 Asafdichtig – mechanische componentafdichting Bekijk ook alle speciale instructies die met de mechanische asafdichting worden meegeleverd. a) Schuif het draaiende mechanisme van de mechanische asafdichting op de asbus tot de klemring de juiste plaats op de bus heeft bereikt. Draai de borgschroeven aan om hem op zijn plaats te vergrendelen. b) Stop de O-ring in de asbussen en schuif de bussen over de as in de waaierschoepen. Smeer de as en O-ring lichtjes om de montage te vergemakkelijken. c) Draai de asmoeren aan en pas ze aan zodat hun afstand tot de groefmarkeringen hetzelfde zijn aan beide kanten. d) Vergrendel de asmoeren op hun plaats met borgschroeven. Draai tapbout aan (LNNV). e) Schuif de pakkingbusbehuizing over de as en plaats de O-ring [4610.6]. Deze O-ring moet opnieuw worden geplaatst na elke ontmanteling. f) Schuif de afdekkingen van de mechanische asafdichting [4213] samen met hun geïnstalleerde stationaire afdichtingonderdelen en O-ringen over de as. g) Indien mechanische asafdichtingen moeten worden geplaatst. Bekijk ook alle speciale instructies die met de mechanische asafdichting worden meegeleverd. Cartridge afdichtingen worden gewoonlijk rechtstreeks op de pompas geplaatst, zoals getoond in sectie 8.1.2. 6.10.5 Wentellagers - LNN, LNNC Vooraleer u de lagers plaatst, gaat u als volgt te werk: a) Plaats de asafdichtingsringen [4305.1] op de as en schuif de lagerklep [3260.1] over de as. Indien meegeleverd, plaatst u ook de asafdichtingsring [4305.3] in de as.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
b) Pompen met vetgesmeerde lagers hebben alleen V-ringafdichtingen op de buitenkant van het lagerdeksel. Pompen met oliegesmeerde lagers hebben, daarnaast, asafdichtingsringen [4305.3 en 4305.4] op de binnenkant van de lagerdeksels. De binnenste V-ringen hebben twee kleine perforaties in de lip. De binnenste V-ringen zitten vast in de groeven in de as. c) Als er nieuwe optionele lagerlabyrintafdichtingen worden geplaatst, drukt u ze in hun respectieve deksels vooraleer u de deksels op de as monteert. Pas op dat u de O-ringen niet beschadigt. Zorg ervoor dat een vloeistofkeerplaat [2540] op de as is geplaatst voor het lagerdeksel [3260.1] op de as wordt geschoven. d)
Als er nieuwe optionele lagerlabyrintafdichtingen worden geplaatst in de lagerdeksels, bekijk dan de afzonderlijke instructies die met de isolatoren worden geleverd. e) Bepaal de dikte van de gelamineerde vulplaat op de druklagerkant. Plaats de lager voorlopig in het lagerhuis tegen de borgring en drukring. f) Meet afstand 'Z' tot het pasvlak van het lagerhuis. g) Meet afstand 'Y' op lagerdeksel. h) Vulplaatdikte voor correcte opening is 'Z' min 'Y' = 0.02 tot 0.1 mm (0.001 tot 0.004 in.). Plaats juiste vulplaatjes op de as.
i)
De vulplaat bestaat uit gelamineerd materiaal met een originele dikte (T) van 1.0 mm (0.039 in.) en gelamineerde dikte van 0.05 mm (0.002 in.). Hierdoor kan de dikte variëren met 0.05 mm (0.002 in.) door lagen eraf te pellen om zo de vereiste axiale opening te verkrijgen.
Pagina 36 van 54
j)
Alleen bij oliegesmeerde eenheden plaatst u de asafdichtingsring [4305.3] in de asgroeven voor de juiste positie. k) De lager moet worden opgewarmd tot 100 C (212 F) met een ontstekingsplaat, warm oliebad of inductieverwarmer en vervolgens op de as tegen de schouder worden geschoven. l) Aan de kant van de druklager, plaatst u de zelfborgende ringmoer.
3011.1
3712 m) Lageropstellingen met een paar hoekwentellagers moeten naar met de schouders van de binnenringen worden gemonteerd, zoals getoond:
6.10.6 Lagers - LNNV a) Ga te werk zoals in sectie 6.10.5 voor de vetgesmeerde kogeldruklager aan het aangedreven einde, zorg ervoor dat de correcte vulplaatdikte wordt gekozen voor de juiste opening. b) Indien uitgerust met een vloeistofgesmeerde lager aan het niet aangedreven einde, drukt u een nieuwe lagerbus [3300] in het onderste lagerhuis [3200.21. Zorg er hierbij voor dat de buitenkant van de bus vlak tegen het einde van het huis zit. c) Maak het onderste lagerhuis vast in de pakkingbusbehuizing. d) Schuif de pakkingbusbehuizing, met de lagerbus, over de as en plaats de O-ring [4610.6]. e) Indien uitgerust met een optionele vetgesmeerde onderste lager, schuift u de vloeistofkeerplaat [2540.1, 4610.3, 6814.3] en het lagerdeksel [3260.1, 2500] op de as. f) De lager moet worden opgewarmd tot 100 C (212 F) met een ontstekingsplaat, warm oliebad of inductieverwarmer en vervolgens op de as tegen de schouder worden geschoven. g) Maak vast aan de as met het schijfafstandsstuk [3645.1] en de borgring [6544.1].
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
6.10.7 Rotoreenheid a) Na de voltooiing van de voorgaande stappen, plaatst u de rotor zorgvuldig in de onderste pomphuishelft. Zorg ervoor dat de bevestigingspennen van de slijtringen juist in de groeven van de behuizing passen en zorg ervoor dat de fixeerpinnen in de pakkingbusbehuizing juist zijn geplaatst. b) Hoewel beide pakkingbusbehuizingen identiek zijn, zijn de fixeerpinnen in de onderste behuizinghelft anders voor de aangedreven en niet aangedreven kant. De pakkingbusbehuizing moet zo worden gedraaid dat de juiste opening bij de juiste pen zit. De lange pen met de kleine diameter past in de smalle diepe opening terwijl de pen met de korte grotere diameter past in de minder diepe, bredere groef. 6.10.8 Pakking pomphuis a) De pakking moet uit asbestvrij plaatmateriaal van 1 0.8 + 0.1/- 0.05 mm ( /32 in.) dik worden gesneden door de omtrek van de eigenlijke binnenbehuizing van de onderste behuizinghelft te volgen. b) Er moet speciaal worden gelet op de openingen en pakkingbusbehuizing. c) De pakking moet nauwkeurig worden uitgesneden en vlak op deze openingen worden geplaatst om lekken aan de O-ring te voorkomen. d) Plaats de pakking voorzichtig op het gereinigde oppervlak van de onderste behuizinghelft. e) Coat de flens van de onderste behuizinghelft van de wand tussen de aanzuig- en uitlaatzijde met een contactlijm, zoals hieronder: Kleefpasta 1500
f)
Om de montage te vergemakkelijken, vooral bij grotere afmetingen, is het raadzaam om ook op de sleutelpunten rond deze flens kleefmiddel te gebruiken. Druk de pakking vlak tegen de pakkingbusbehuizing en bevestig de pakking plaatselijk opnieuw met de bovenstaande kleefpasta. Pakking
g) Plaats de bovenste behuizinghelft op de pomp, zorg ervoor dat de pennen of pakkingbus en lagerhuis juist uitgelijnd zijn. h) Draai moeren/schroeven van bovenste behuizinghelft aan met juist koppel. 6.10.9 Lagerhuis a) Breng de borgring [6544] en schijfafstandsstuk [3645] in het druklagereinde. De borgring en drukring mogen niet aan het radiaallagereinde worden geplaatst. LNN en LNNC - druklager aan niet aangedreven einde. LNNV - druklager aan aangedreven einde.
3645 6544
3126 Opvulplaatjes 0.02 tot 1 mm (0.001 tot 0.004 in.)
Vloeistofafdichting
Opening tussen buitenvlak van lager en lagerhuis
b) Zorg er op oliegesmeerde eenheden voor dat de asafdichtingsringen [4305.3] in de groeven in de as zitten. c) Schuif de lagerhuizen over hun respectieve lagers en stop ze in de uitsparingen van het pomphuis. d) Plaats stelbouten van lagerhuis [6570.4] en draai aan. e) Breng vloeistofafdichting aan op lagerdekselflens. f) Zorg voor de juiste positie van de vulplaat. g) Draai lagerdeksel in juiste positie: Vetgesmeerde eenheden – vetnippel naar bovenste behuizinghelft. Oliegesmeerde eenheden – plug naar onderste behuizingshelft. h) Maak lagerdeksel aan lagerhuis vast en druk de asafdichtingsring [4305.1] tegen het lagerdeksel. Het afdichtingoppervlak van de V-ring moet bedekt zijn met vet en voorzichtig tegen het lagerdeksel worden geduwd, anders wordt het te warm!
Vlak tegen rand
Pagina 37 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4 30 5. 1
Ve t i)
Plaats pluggen, verluchtingen, oliereservoirs enz. opnieuw waar van toepassing. j) Op oliegesmeerde eenheden aan het aangedreven einde, plaatst u de asafdichtingsring [4305.4] over de as en in de groef om hem tegen het deksel te sluiten. k) Plaats het deksel [3260.2] en de asafdichtingsring [4305.2], smeer met vet en druk tegen het deksel. l) Aan het niet aangedreven einde, plaatst het lagerdeksel [3266] en draait u de schroeven aan [6570.5]. 6.10.10 Pakkingbusmechanisme 6.10.10.1 Stopbuspakking Monteer twee pakkingringen, vervolgens de lantaarnstukhelften en ten laatste 2 of 3 pakkingringen. Plaats de drukring losjes [4120] en sluit spoelkanaal aan. 6.10.10.2 Component mechanische asafdichting [4200.1] Bekijk ook de afzonderlijke handleiding die met de mechanische asafdichting wordt meegeleverd. Maak afdichtingdeksels vast [4213] met de O-ring [4610.9] met de schroeven [6570.7]. Sluit spoelkanaal aan. Sluit extra leidingen aan. 6.10.10.3 Cartridge mechanische asafdichting [4200] Als er optionele patroonafdichtingen zijn geplaatst, bekijkt u de afzonderlijke handleiding die met de afdichting wordt meegeleverd voor het vastmaken en activeren van de afdichting.
Pagina 38 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
7 STORINGEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN Storingsymptoom Pomp oververhit en stopt Lagers hebben korte levensduur
Pomp trilt of is lawaaierig
Mechanische asafdichting heeft korte levensduur
Mechanische asafdichting lekt overdreven
Pomp vraag overdreven veel stroom
Pomp verliest vulling na opstarten
Onvoldoende drukontwikkeling
Onvoldoende capaciteit geleverd
Pomp levert geen vloeistof
MOGELIJKE OORZAKEN
MOGELIJKE OPLOSSINGEN A. Systeemstoringen
Pomp niet gevuld.
Pomp of aanzuigleiding niet helemaal gevuld met vloeistof.
Aanzuighoogte te hoog of peil te laag. Onvoldoende marge tussen aanzuigdruk en stoomdruk.
Controleer aanzuiglijn op dampbellen.
Lucht lekt in aanzuiglijn.
Controleer dat aanzuigleiding luchtdicht is.
Lucht lekt in pomp door mechanische asafdichting, Controleer en vervang defecte onderdelen. mofverbindingen, behuizingnaad of pluggen. RAADPLEEG FLOWSERVE. Voetklep te klein. Onderzoek mogelijkheid om voetklep te vervangen.
Voetklep gedeeltelijk verstopt.
Snelheid te hoog.
Soortelijk gewicht van vloeistof anders dan in ontwerp. Viscositeit van vloeistof verschilt van die waarvoor het werd ontworpen.
RAADPLEEG FLOWSERVE.
Controleer systeemverliezen. Los op of RAADPLEEG FLOWSERVE.
Controleer en RAADPLEEG FLOWSERVE.
Meet waarde en controleer toegestaan minimum. Los op of RAADPLEEG FLOWSERVE. Meet waarde en controleer toegestaan maximum. Los op of RAADPLEEG FLOWSERVE.
Werkt met heel lage capaciteit.
Controleer systeemontwerp.
RAADPLEEG FLOWSERVE.
Totale opvoerhoogte van systeem hoger dan verval van pomp. Totale opvoerhoogte van systeem lager dan opvoerhoogte van pompontwerp.
Reinig voetklep.
Inlaat van aanzuigleiding onvoldoende ondergedompeld. Snelheid te traag.
Controleer en tap leidingen en systeem af.
Lucht of dampbel in aanzuiglijn.
Controleer NPSHA>NPSHR, goede onderdompeling, verliezen aan filters en fittings.
Te veel lucht of gas in vloeistof.
Controleer volledige vulling. Verlucht en/of vul.
Werkt met heel hoge capaciteit.
B. Mechanische storingen
Pagina 39 van 54
Foute uitlijning door belasting op leiding.
Fout ontworpen fundering. Bocht in as.
Controleer de flensverbindingen en elimineer spanningen door het gebruik van elastische koppelingen of een toegestane methode. Controleer plaats van voetplaat: maak vast, pas aan, ondervul zoals vereist. Controleer dat asverbuiging binnen aanvaardbare waarden valt. RAADPLEEG FLOWSERVE.
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Storingsymptoom Pomp oververhit en stopt Lagers hebben korte levensduur
Pomp trilt of is lawaaierig
Mechanische asafdichting heeft korte levensduur
Mechanische asafdichting lekt overdreven
Pomp vraag overdreven veel stroom
Pomp verliest vulling na opstarten
Onvoldoende drukontwikkeling
Onvoldoende capaciteit geleverd
Pomp levert geen vloeistof
MOGELIJKE OPLOSSINGEN
Draaiend onderdeel wrijft intern tegen stationair onderdeel. Lagers versleten.
Controleer en RAADPLEEG FLOWSERVE, indien nodig. Vervang lagers.
Slijtringoppervlak versleten.
Vervang slijtring/oppervlakken.
Waaier beschadigd of afgeschuurd.
Vervang of RAADPLEEG FLOWSERVE voor verbeterde materiaalselectie. Vervang verbinding en controleer op schade.
MOGELIJKE OORZAKEN
Lek onder bus omwille van gebrek in verbinding.
Asbus versleten of aangevreten of niet gecentreerd.
Controleer en vernieuw gebrekkige onderdelen.
Mechanische asafdichting fout geïnstalleerd.
Controleer uitlijning van pasvlakken of beschadigde onderdelen en gebruikte montagemethode.
Fout type mechanische asafdichting voor bedrijfsomstandigheden. As loopt niet gecentreerd door versleten lagers of foute uitlijning. Waaier niet in balans, wat resulteert in trillingen.
RAADPLEEG FLOWSERVE.
Bijtende oplosmiddelen in gepompte vloeistof.
Controleer en RAADPLEEG FLOWSERVE.
Interne slechte uitlijning van onderdelen voorkomen dat afdichtingring en afdichting naar behoren raken.
Mechanische asafdichting loopt droog.
Interne slechte uitlijning omwille van slechte herstelling waardoor waaier schuurt.
Overdreven druk door mechanische fout in de pomp. Te veel vet in wentellagers.
Gebrek aan smering voor lagers.
Slechte installatie van lagers (beschadiging tijdens montage, foute samenstelling, fout type lager, enz.).
Beschadigde lagers omwille van vervuiling.
Controleer uitlijning en corrigeer indien nodig. Indien uitlijning goed is, controleert u de lagers op slijtage.
Controleer staat van mechanische asafdichting en oorzaak van drooglopen en herstel. Controleer montagemethode, mogelijke schade of zuiverheid tijdens montage. Los op of RAADPLEEG FLOWSERVE, indien nodig. Controleer slijtage van de waaier, spelingen en vloeistofdoorgang. Controleer nasmeermethode. Controleer werkuren sinds laatste nasmering, het schema en de basis ervan. Controleer samenstellingmethode, mogelijke schade of zuiverheid tijdens samenstelling en type lager gebruikt. Los op of RAADPLEEG FLOWSERVE, indien nodig. Controleer bron van vervuiling en vervang beschadigde lagers.
C. ELEKTRISCHE PROBLEMEN MOTOR
Foute draairichting.
Wissel 2 fases om in aansluitkast.
Motor draait maar op 2 fases.
Controleer voeding en zekeringen.
Motor draait te traag.
Controleer aansluitingen in aansluitkast van motor en spanning.
Pagina 40 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8 ONDERDELENLIJST EN TEKENINGEN
6570.6
6515.2
4595.6
*
4305.3
4305.4
3260.2
2100
6700.2
4305.2
4305.1
3011.2
4595.5
6814.2
3260.1
4120 2910
1
4131
6570.4
4420 4610.6
1
6811.2
4200
1 3645
3200
6570.5
6544
3266
3712
3011.1
4510.1
3126
4213
6569.4
'A '
6572.3
6580.2
1
4610.1 4590
6569. 2
1500
1214
6811.1
2200
1213
4595.3
6521
6700.1
4130
4134
6811.3
6575
2450
A'
4110
0. 2
.2
6569.3
3853
*
8.1 Doorsnedentekeningen, LNN en LNNC – vetgesmeerd, met aspakking en onderdeel mechanische asafdichtingoptie – uitlaat van max. 350 mm
Lekvrij materiaal Casco 145 of Marston Hydrosil 100RTV siliconensamenstelling. * Opmerking: artikelen 4305.3 en 4305.4 - alleen oliegesmeerd. (Tekening uit C751/010.)
Pagina 41 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.1.1 Onderdelenlijst – LNN en LNNC – uitlaat van max. 350 mm Ref no 1213 1214 1500 2100 2200 2450 2910 3011.1 3011.2 3126 3200 3260.1 3260.2 3266 3645 3712 3853 4110 4120 4130 4131 4134 4213 4305.1 4305.2 4305.3 4305.4 4420 4510.1 4590 4595.1 4595.2 4595.3 4595.4 4595.5 4595.6 4610.1 4610.6 6515.1 6515.2 6521 6544 6569.1 6569.2 6569.3 6569.4 6570.1 6570.2 6570.3 6570.4 6570.5 6570.6 6572.1 6572.2 6572.3 6575 6580.1
Beschrijving Onderste helft behuizing Bovenste helft behuizing Slijtring behuizing As Waaier Asbus Asmoer Wentellager Wentellager Vulplaat Lagerhuis Lagerkap Lagerkap Lagerdeksel Schijfafstandsstuk Lagermoer Vetnippel Pakkingbus behuizing Drukring Pakking Volger (pakkingring) Lantaarnring Mechanische asafdichtingskap Asafdichtingsring Asafdichtingsring Asafdichtingsring Asafdichtingsring Afdichting leiding Afdichtingsring Dichting Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring O-ring O-ring Aftapplug Aftapplug Ontluchtingsplug Borgring Plug Plug Plug Plug Schroef Schroef Schroef Schroef Schroef Schroef Tapbout Tapbout Tapbout Stelschroef Moer
Pagina 42 van 54
6580.2 6700.1 6700.2 6810 6811.1 6811.2 6811.3 6814.2
Moer Toets Toets Stelpen Cilindrische pen Cilindrische pen Cilindrische pen Stelschroef Zicht op pijl A
6570.1
6570.3
6810
6572.1
6572.2
4595.1 6569.1
4595.4
6570.2
6580.1
6515.1
6575
6569.2 4595.2
8.1.2 Optionele onderdelenlijst – LNN en LNNC – uitlaat van max. 350 mm Ref no 2300 2540 3855 4200 4305.1 4305.3 4330.1 4330.2 4330.3 4330.4 4510.3 4595.4 4595.6 4610.4 4610.5 6515.2 6529 6569.2 6572.3 6580.3 6814.1 8161
Beschrijving Slijtring waaier Keerplaat (vloeistof) Oliereservoir voor constant peil Mechanische asafdichting (patroon) Asafdichtingsring Asafdichtingsring Labyrintring Labyrintring Labyrintring Labyrintring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring O-ring O-ring Aftapplug Verluchtingsapparaat (ontluchting) Plug Tapbout Moer Stelschroef Koellichaam deflector
flowserve.com
3855
6515.2
6569.2
4595.4
4595.6
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13 BEARING ISOLATORS Lagerisolatoren
8.1.3 Opties dwarsdoorsnede 4330.1
OI L LUBRI CATI ON
Cartridge afdichtingen
4330.2 BEARING LABYRINTH SEALS
4510. 3
6529
4305. 3 4305. 1 2540 4330. 3
IMPELLER HUB4595.6 RING 4595.4 6569.2 3855 6515.2
3855
4200
6515. 2
4610. 4
4610. 54330. 4
4595. 6 4595. 4 6569. 2
BEARI NG I SOLATORS
OILLUBRICATION 6814.1
BEARING ISOLATORS
4330. 1
6572.3 2300 6580.2
4330. 2
4330.1
IMPELLER HUB RING
4
BEARING LABYRINTH SEALS
Dwarsdoorsnede van cartridge 4305.3 4305.1 6529rechtstreeks 4510.3 SLEEVE & WI TH CARTRI DGE SEAL afdichting op pompas bevestigd SCRAP SECTI ON SHOWI NG SHAFT WI THOUT
IMPELLER HUB RING
6814. 1
Lagerlabyrintafdichtingen
2300
2 5 4 0 4 3 3 0 .3
4 6 1 0 .4
4 6 1 0 .5 4 3 3 0 .4
Waaierringen
6 8 1 4 .1 2300 OIL LUBRICATION 3855
6515.2
4595.6 4 5 1 0 .3
4595.4 6569.2 Oliesmering 6529
4 3 0 5 .3 4 3 0 5 .1
BEARING LABYRINTH SEALS Koellichaam deflector 2 5 4 04 3 3 0 . 3
4 6 1 0 .4
4 6 1 0 .54 3 3 0 .4
BEARING ISOLATORS 4330.1
4330.2
IMPELLER HUB RING
3 8 5 5 6 5 1 5 .2 4 5 9 5 .6 4 5 9 5 .4 6 5 6 9 .2
Zie ook sectie 8.1 voor plaatsing van de afdichtingsringen aan het aandrijfeinde [4305.1, 4305.2, 4305.3 en 4305.4] 6 8 1 4 .1
2300
B EAR ING ISOLATOR S 4 3 3 0 .1
4 3 3 0 .2
flowserve.com
Pagina 43 van 54 IMPELLER HUB RING
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.2 LNN en LNNC – optie met vetsmering en pakking – uitlaat groter dan 350 mm
(Tekening uit A-1975663.)
Pagina 44 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.2.1 Onderdelenlijst – LNN en LNNC – uitlaat groter dan 350 mm Ref no 1213 1214 1500 2100 2200 2450 2910 3011.1 3011.2 3126 3200 3260.1 3260.2 3266 3645 3712 3853 4110 4120 4130 4131 4134 4213 4305.1 4305.3 4420 4590 4595.1 4595.2 4595.3 4595.4 4595.5 4595.6 4595.7 4610.1 4610.2 4610.6 6515.1 6515.2 6521 6541 6544 6569.1 6569.2 6569.3 6569.4 6570.4 6570.5 6570.6 6570.9 6572.1 6572.2 6572.3 6572.4 6572.5 6575 6580.1
Beschrijving Onderste helft behuizing Bovenste helft behuizing Slijtring behuizing As Waaier Asbus Asmoer Wentellager Wentellager Vulplaat Lagerhuis Lagerkap Lagerkap Lagerdeksel Schijfafstandsstuk Lagermoer Vetnippel Pakkingbus behuizing Drukring Pakking Volger (pakkingring) Lantaarnring Mechanische asafdichtingskap Asafdichtingsring Asafdichtingsring Afdichting leiding Dichting Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring O-ring O-ring O-ring Aftapplug Aftapplug Ontluchtingsplug Borgring Borgring Plug Plug Plug Plug Schroef Schroef Schroef Schroef Tapbout Tapbout Tapbout Tapbout Tapbout Stelschroef Moer
Pagina 45 van 54
6580.2 6580.3 6580.4 6580.5 6700.1 6700.2 6810 6811.1 6811.2 6811.3 6814.2
Moer Moer Moer Moer Toets Toets Stelpen Cilindrische pen Cilindrische pen Cilindrische pen Stelschroef Zicht op pijl A
Opstelling pakkingbus
flowserve.com
.2
2540 4330.3
4610.5
4610.4
4330.4
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
4595.6
MPELLER
6814.1
4305.1
Oliesmering
8.2.2 Optionele onderdelenlijst – LNN en LNNC – uitlaat groter dan 350 mm Ref no Beschrijving 1630 Ring regelklep 2300 Slijtring waaier 2450 Asbus 2540 Keerplaat (vloeistof) 3011.1 Wentellager 3855 Oliepot met blijvend peil 4200 Mechanische asafdichting (patroon) 4200.1 Mechanische asafdichting 4213 Mechanische asafdichtingskap 4305.1 Asafdichtingsring 6569.2 4595.4 4305.3 Asafdichtingsring 4330.1 Labyrintring 4330.2 Labyrintring 4330.3 Labyrintring 4330.4 Labyrintring 4510.3 Afdichtingsring 4595.4 Afdichtingsring 4595.6 Afdichtingsring 4595.8 Afdichtingsring 4610.3 O-ring 4610.4 O-ring 4610.5 O-ring HUB 4610.9 RING O-ring 6515.2 Aftapplug 6529 Verluchtingsapparaat (ontluchting) 6569.2 Plug 6570.7 Schroef 6572.3 Tapbout 6580.3 Moer 6814.1 Stelschroef 6814.3 Stelschroef
4305.3
6529
4510.3
BEARING ISOLATORS Lagerisolatoren
4330.1
3855
6515.2
4330.2
4595.6
4595.4 6569.2
Mechanische asafdichtingen en patroonafdichtingen met en zonder asbus 2300
IMPELLER HUB RING Waaierringen
Twee eenrijige hoekcontactwentellagers
6 8 1 4 .1
Pagina 46 van 54
2300
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.3 Doorsnedentekening, LNNV glijlager type – vetgesmeerd, onderdeel mechanische asafdichting en met aspakkingoptie – uitlaat van max. 350 mm 6544
3712
4305.2
2100
6700.2
3260.2
4510.2
6570.9
3200
4595.6
6515.2
3645 4595.5 6570.6
6569.3 3011.1
6814.2
3126 2910 3260.1 6572.3 4305.1 6580.2
3853 4610.2
6570.4
4200
4213 4137 4610.6
4120
4420 4131 6811.3
4110
4130 4134
6521 4595.3
2450
2200
6700.1
1214 1213
1500 4590
6811.1 2400 6700.3
3400
4595.7
3300
6570.5
6569.4
3266
3200.1
6579
6415
6570.8
6811.2
Lekvrij materiaal Casco 145 of Marston Hydrosil 100RTV siliconensamenstelling. Schroef vast met Casco ML type 119 of Loctite 270. (Tekening uit C751/011.)
Pagina 47 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.3.1 Onderdelenlijst – LNNV – uitlaat van max. 350 mm Ref. no. 1213 1214 1500 2100 2200 2400 2450 2910 3011.1 3126 3200 3200.1 3260.1 3260.2 3266 3300 3400 3645 3712 3853 4110 4120 4130 4131 4134 4137 4213 4305.1 4305.2 4420 4510.2 4590 4595.1 4595.2 4595.3 4595.4 4595.5 4595.6 4595.7 4610.2 4610.6 6415 6515.1 6515.2 6521 6544 6569.1 6569.2 6569.3 6569.4 6570.1 6570.2 6570.3 6570.4 6570.5 6570.6 6570.8
Beschrijving Onderste helft behuizing Bovenste helft behuizing Slijtring behuizing As Waaier Bus Asbus Asmoer Wentellager Vulplaat Lagerhuis Lagerhuis Lagerkap Lagerkap Lagerdeksel Lagerbus Lagerbus Schijfafstandsstuk Lagermoer Vetnippel Pakkingbus behuizing Drukring Pakking Volger (pakkingring) Lantaarnring Lekbak Mechanische asafdichtingskap Asafdichtingsring Asafdichtingsring Afdichting leiding Afdichtingsring Dichting Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring O-ring O-ring Dop Aftapplug Aftapplug Ontluchtingsplug Borgring Plug Plug Plug Plug Schroef Schroef Schroef Schroef Schroef Schroef Schroef
Pagina 48 van 54
6570.9 6572.1 6572.2 6572.3 6575 6579 6580.2 6580.5 6700.1 6700.2 6700.3 6810 6811.1 6811.2 6811.3 6814.2
Schroef Tapbout Tapbout Tapbout Stelschroef Inbusstelschroef Moer Moer Toets Toets Toets Stelpen Cilindrische pen Cilindrische pen Cilindrische pen Stelschroef Zicht op pijl A
6810 6570.1
6572.2 6570.3
6569.1 4595.1
6580.5
6572.1
6575
6570.2
6515.1 4595.2
4595.4
6569.2
VIEW ON ARROW 'A'
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.3.2 Optionele onderdelenlijst – LNNV – uitlaat van max. 350 mm Ref. no. 2300 2500 2540.1 3011.2 3200 3266 3645.1 4510.1 4610.3 6544.1 6570.5 6814.1 6814.3
GREASE LUBRICATED BOTTO
Beschrijving Slijtring waaier Ring Keerplaat (vloeistof) Wentellager Lagerhuis Lagerdeksel Schijfafstandsstuk Afdichtingsring O-ring Borgring Schroef Stelschroef Stelschroef
IMPELLER HUB RING Waaierringen
2500 3645.1 6814.1
2300
GREASE LUBRICATED BOTTOM BEARING Vetgesmeerde onderste lager
6544.1 3266
1
6814. 3 4610. 3
2500
2540. 1 1
3645. 1
3011. 2 6544. 1
3200 3266
4510. 1
6570. 5
Opmerking: op de LNNV kunnen er optioneel ook een patroonafdichting, lagerisolatoren en labyrintafdichtingen geplaatst zijn. Zie sectie 8.1.2 hierboven voor meer gegevens hierover.
Pagina 49 van 54
flowserve.com
4510.1
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.4 LNNV glijlagertype – optie met vetsmering en pakking – uitlaat groter dan 350 mm
(Tekening uit A-1975665.)
Pagina 50 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.4.1 Onderdelenlijst – LNNV – uitlaat groter dan 350 mm Ref. no. 1213 1214 1500 2100 2200 2400 2450 2910 3011.1 3126 3200 3200.1 3260.1 3260.2 3266 3300 3400 3645 3712 3853 4110 4120 4130 4131 4134 4137 4305.1 4305.2 4305.3 4420 4590 4595.1 4595.2 4595.3 4595.4 4595.5 4595.6 4595.9 4610.1 4610.2 4610.6 4610.7 4610.8 4610.10 6415 6515.1 6515.2 6521 6541 6544 6569.1 6569.2 6569.3 6569.4 6569.5 6570.4 6570.5
Beschrijving Onderste helft behuizing Bovenste helft behuizing Slijtring behuizing As Waaier Bus Asbus Asmoer Wentellager Vulplaat Lagerhuis Lagerhuis Lagerkap Lagerkap Lagerdeksel Lagerbus Lagerbus Schijfafstandsstuk Lagermoer Vetnippel Pakkingbus behuizing Drukring Pakking Volger (pakkingring) Lantaarnring Lekbak Asafdichtingsring Asafdichtingsring Asafdichtingsring Afdichting leiding Dichting Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring Afdichtingsring O-ring O-ring O-ring O-ring O-ring O-ring Dop Aftapplug Aftapplug Ontluchtingsplug Borgring Borgring Plug Plug Plug Plug Plug Schroef Schroef
Pagina 51 van 54
6570.6 6570.8 6570.9 6572.1 6572.2 6572.3 6572.4 6572.5 6575 6579 6580.1 6580.2 6580.3 6580.4 6580.5 6700.1 6700.2 6700.3 6810 6811.1 6811.2 6811.3 6814.2
Schroef Schroef Schroef Tapbout Tapbout Tapbout Tapbout Tapbout Stelschroef Inbusstelschroef Moer Moer Moer Moer Moer Toets Toets Toets Stelpen Cilindrische pen Cilindrische pen Cilindrische pen Stelschroef Zicht op pijl A
Opstelling pakkingbus
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
8.4.2 Optionele onderdelenlijst – LNNV – uitlaat groter dan 350 mm Ref. no. 1630 2300 2450 2500 2540.1 3011.2 3200 3266 3645.1 4200 4200.1 4213 4510.1 4610.3 4610.9 6544.1 6570.5 6570.7 6814.1 6814.3
Mechanische asafdichtingen en patroonafdichtingen met en zonder asbus
Beschrijving Ring regelklep Slijtring waaier Asbus Ring Keerplaat (vloeistof) Wentellager Lagerhuis Lagerdeksel Schijfafstandsstuk Mechanische asafdichting, patroon Mechanische asafdichting Mechanische asafdichtingskap Afdichtingsring O-ring O-ring Borgring Schroef Schroef Stelschroef Stelschroef
GREASE LUBRI
8.5 Tekening algemene opstelling
IMPELLER HUB RING Waaierringen
De typische algemene opstellingstekening en alle specifieke tekeningen vereist door het contract worden afzonderlijk naar de aankoper verstuurd tenzij het contract specifiek vraag deze bij de handleiding te voegen. Indien deze tekeningen afzonderlijk worden geleverd, moet de aankoper ze bij de handleiding bewaren.
2500 3645.1 6814.1 2300 GREASE LUBRICATED BOTTOM BEARING Vetgesmeerde onderste lager
6544.1
326 1
6814.3 4610.3
2500
2540.1 1
3645.1
3011.2 6544.1
3200 3266
4510.1
6570.5
Opmerking: Op LNNV kunnen er optioneel een componentafdichting en patroonafdichting, lagerisolatoren en labyrintafdichtingen geplaatst zijn. Zie sectie 8.2.2 hierboven voor meer gegevens.
Pagina 52 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
9 CERTIFICATEN Certificaten bepaald door de contractvereisten worden waar van toepassing met deze instructies geleverd. Voorbeelden zijn certificaten voor CEmarkering, ATEX- markering enz. Indien nodig moeten exemplaren van andere certificaten die afzonderlijk naar de aankoper worden gestuurd bekomen worden van de aankoper om samen met deze handleiding te worden bewaard.
10 ANDERE RELEVANTE DOCUMENTEN EN HANDLEIDINGEN 10.1 Extra handleidingen Extra handleidingen zoals voor een aandrijving, instrumenten, regelaar, afdichtingen afdichtingsystemen enz. worden als afzonderlijke documenten in hun originele vorm geleverd. Indien hier meer exemplaren van nodig zijn, moeten ze worden bekomen bij de leverancier en bewaard worden met deze handleiding.
10.2 Opmerkingen betreffende aanpassingen Indien aanpassingen, overeengekomen met Flowserve Pump Division, worden uitgevoerd aan het product na de levering, moeten de gegevens van ervan worden bewaard bij deze handleiding.
10.3 Bijkomende informatiebronnen Referentie 1: NPSH for Rotordynamic Pumps: a reference guide, Europump Guide No. 1, Europump & World Pumps, Elsevier Science, United Kingdom, 1999. Referentie 2: th Pumping Manual, 9 edition, T.C. Dickenson, Elsevier Advanced Technology, United Kingdom, 1995. Referentie 3: nd Pump Handbook, 2 edition, Igor J. Karassik et al, McGraw-Hill Inc., New York, 1993. Referentie 4: ANSI/HI 1.1-1.5, Centrifugal Pumps - Nomenclature, Definitions, Application and Operation. Referentie 5: ANSI B31.3 - Process Piping. Referentie 6: ESA – Richtlijnen voor veilige afdichtingen (flenzen en pakkingen).
Pagina 53 van 54
flowserve.com
HANDLEIDING LNN, LNNV en LNNC NEDERLANDS 71569077 08-13
Uw Flowserve fabriek contactgegevens: Nominaal pompdebiet <= 350: Flowserve GB Limited Lowfield Works, Balderton Newark, Notts NG24 3BU Verenigd Koninkrijk Telefoon (24 uur) +44 (0)1636 494 600 Verkoop & Admin Fax +44 (0)1636 705 991 Herstelling & Onderhoud Fax +44 (0)1636 494 833 Email
[email protected]
FLOWSERVE REGIONALE VERKOOPKANTOREN: USA en Canada Flowserve Corporation 5215 North O’Connor Blvd., Suite 2300 Irving, Texas 75039, USA Telefoon +1 972 443 6500 Fax +1 972 443 6800 Europa, Midden-Oosten en Afrika Flowserve Worthington S.r.l.
Nominaal pompdebiet > 350: Flowserve Pompes 13 Rue Maurice Trintignant CS10001, 72234 Arnage Cedex Frankrijk
Via Rossini 90/92
Telefoon (24 uur) +33 43 40 57 75 Verkoop & Admin. +33 43 40 57 57 Herstelling & Onderhoud Fax +33 43 40 58 17
Latijns-Amerika en Caraïben
20033 Desio (Milan), Italië Telefoon +39 0362 6121 Fax +39 0362 303 396
Flowserve Corporation 6840 Wynnwood Lane Houston, Texas 77008, USA Telefoon +1 713 803 4434
Uw plaatselijke Flowserve kantoor/ vertegenwoordiger:
Fax +1 713 803 4497 Azië Stille Oceaan
Flowserve Pump Division 5310 Taneytown Pike, PO Box 91 Taneytown, MD 21787-0091, USA
Flowserve Pte. Ltd
Telefoon (24 uur) +1 410 756 2602 Herstelling & Onderhoud Fax +1 410 756 2615
Telefoon +65 6771 0600
Flowserve Pump Division Av. D. Hélder Camara 5451 Rio de Janerio RJ, Brasil Zip: 20771-001, Brazilië Telefoon Fax
+55 21 599 4000 +55 21 599 4124
Om uw plaatselijke Flowserve vertegenwoordiger te vinden, gebruikt u het Sales Support Locator Systeem op www.flowserve.com
10 Tuas Loop Singapore 637345 Fax +65 6862 2329