HANDLEIDING E-LINE DNB RAPPORTAGE BETAALINSTELLINGEN EN EGI’S
Versie 1.2 december 2013
Pagina 1
Inhoud 1
INLEIDING .................................................................................................................... 3
2
INDIENINGSPERIODE EN HANDHAVING ................................................................ 3
3
PROCEDURE INDIENING IN E-LINE DNB ................................................................ 3
4
FINANCIËLE INFORMATIE ........................................................................................ 4 4.1
OPBOUW RAPPORTAGE ................................................................................... 4 4.1.1 Balans en V&W ........................................................................................... 4 4.1.2 Buiten de balans posten en Overige informatie ............................................ 6
4.2
Berekening Methode A, B C en D ........................................................................ 6 4.2.1 Methode A. .................................................................................................. 6 4.2.2 Methode B. .................................................................................................. 6 4.2.3 Methode C................................................................................................... 7 4.2.4 Methode D .................................................................................................. 7
5
VERKLARING .............................................................................................................. 8
Versie 1.2 december 2013
Pagina 2
1
INLEIDING
Sinds 1 november 2009 staan betaalinstellingen (bi’s) onder prudentieel toezicht van DNB. Om effectief toezicht te kunnen houden is, conform de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), een rapportage ontwikkeld die met ingang van ultimo juni 2012 twee keer per jaar wordt uitgevraagd (ultimo juni en ultimo december). De rapportage per ultimo december geldt over een heel kalenderjaar, zijnde 1 januari tot en met 31 december van het betreffende jaar, tenzij de instelling een gebroken boekjaar aanhoudt. De rapportages per 30 juni gelden over de periode 1 januari tot en met 30 juni van het betreffende jaar. De rapportage is tevens geschikt gemaakt voor Elektronisch Geld Instellingen (EGI’s). Het opleggen van een rapportageplicht is geregeld in artikel 3:72, Wft. In deze handleiding wordt een toelichting gegeven over de rapportage. 2
INDIENINGSPERIODE EN HANDHAVING
De rapportage en ondertekende bijbehorende bestuursverklaring moeten uiterlijk binnen 30 werkdagen na afloop van de rapportageperiode worden ingediend in e-Line DNB. Vanaf de rapportage over 2013 (de rapportage per 31-12-2013) zal DNB een strikt handhavingsbeleid voeren op tijdigheid van indiening en kwaliteit van de invulling van de rapportages. 3
PROCEDURE INDIENING IN E-LINE DNB
Op de site https://e-line.dnb.nl treft u onder Betaalinstellingen en elektronisch geld instellingen onder gebruikersdocumentatie de rapportagemodule en informatie over de module. De rapportagemodule dient u te downloaden, in te vullen en daarna via de rapportagetool e-Line DNB terug te sturen. Om hiervoor toegang te krijgen worden ontvangt u een registratiebrief met een inlogcode. Verder treft u onder Algemene gebruikersdocumentatie de gebruikershandleiding, gebruikersvoorwaarden en systeemeisen aan. Wij verzoeken u hiervan goed kennis te nemen. Rapportageprocedure 1. inloggen met instellingsnummer en password; 2. kies de van toepassing zijnde rapportage periode; 3. vul op het scherm de regels 1.1, 1.2 en 1.3 in; 4. vul regel 3.1, 3.2 en eventueel regel 3.3 in door het attachment toe te voegen. Op de te voorschijn gekomen pagina “onderhouden attachment” zoekt u via bladeren de rapportage die u wilt insturen. Deze slaat u op. U krijgt een melding “attachment is toegevoegd”; 5. kies nogmaals voor opslaan (links onderin het scherm); 6. kies voor controleren (onderin het scherm) en sluiten; 7. kies voor terug (onderin het scherm) en ok; 8. zet uw muis vlak onder periode, kies voor controleren, kies voor sluiten en daarna voor ja. 9. Zet uw muis wederom vlak onder periode, kies voor insturen. Dan krijgt u de pagina inzenden rapportage set te zien. Waarna u wederom voor insturen kiest. In geval van technische problemen kunt u contact opnemen met de helpdesk op telefoonnummer 020 524 6111.
Versie 1.2 december 2013
Pagina 3
4
FINANCIËLE INFORMATIE
Betaalinstellingen en elektronisch geld instellingen moeten een bepaald eigenvermogen aanhouden om aan de wettelijke prudentiële vereisten te voldoen. Het toetsingsvermogen dient ten minste gelijk te zijn aan de uitkomst van de berekening van het benodigd eigen vermogen (methode A, B, C en/of D). Bovendien dient het eigen vermogen tenminste gelijk te zijn aan de minimum eigen vermogenseis c.q. het aanvangskapitaal (artikel 57, onder a en b, van Richtlijn 2006/48/EG). De minimum eigen vermogenseis voor betaalinstellingen en elektronisch geldinstellingen is gerelateerd aan de verleende vergunning(en) voor het uitvoeren van de soorten betaaldiensten. De minimum vermogenseis moet ingevuld worden op het tabblad ‘Verplichtingen buiten de balans / Overige informatie’ en is als volgt: - betaaldienst 1-5 125 duizend; - betaaldienst 6 20 duizend; - betaaldienst 7 50 duizend; - combinatie betaaldienst 1-5 en 6 125 duizend; - combinatie betaaldienst 1-5 en 7 125 duizend; - combinatie betaaldienst 1 t/m 7 125 duizend; - elektronisch geld instellingen 350 duizend. De berekening van het benodigd eigen vermogen (methode A, B, C en/of D) vindt grotendeels automatisch plaats in de rapportage zelf. De voor de betaalinstelling van toepassing zijnde methode is gecommuniceerd in de brief over de vergunningverlening en eventueel nadien bij wijziging van de methodiek. Met betrekking tot de werkzaamheden van elektronisch geld instellingen, die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend aan de hand van een van de drie methoden (A, B of C). De bevoegde autoriteiten bepalen in overeenstemming met de nationale wetgeving welke methode wenselijk is. De instellingen worden ook wel als hybride instellingen gekarakteriseerd. Om inzicht te krijgen of aan bovengenoemde vermogenseisen wordt voldaan, moeten de volgende formulieren worden ingestuurd in e-Line DNB: - vennootschappelijke balans (Activa, Passiva); - verplichtingen buiten de balans / Overige informatie (o.m. methode D); - vennootschappelijke winst- en verliesrekening (V&W); - berekening toetsingsvermogen; - berekening van het benodigd eigen vermogen (methode A, methode B en methode C); - bestuursverklaring (ondertekend en separaat indienen in e-Line DNB). 4.1
OPBOUW RAPPORTAGE
Onderstaand is per formulier aangegeven welke informatie DNB opvraagt. U moet de bedragen altijd in duizenden euro’s en positief invullen. Dus geen min teken voor bijv. een verlies. 4.1.1
Balans en V&W
Versie 1.2 december 2013
Pagina 4
De balans (onderverdeeld naar activa en passiva) en V&W zijn gebaseerd op BW, Titel 9 en dienen op vennootschappelijke basis te worden opgesteld. Vanuit de balans worden het eigenvermogen en het toetsingsvermogen herleidt. Eigen vermogen, berekening wordt herleid uit de balans. Het eigen vermogen bestaat uit de volgende onderdelen: - aandelenkapitaal (volgestort) (voor cv/v.o.f. /coöperatie gelijksoortig kapitaal); - reserves (exclusief herwaarderingsreserve); - tussentijds door een accountant beoordeelde positieve resultaten; - verlies lopend boekjaar (-/-). Hier worden posten die onder artikel 89 van het Bpr vallen, conform artikel 50, lid 2, Bpr, van afgetrokken. Dit zijn de volgende aftrekposten: - gelden die niet onmiddellijk en zonder beperking ter beschikking staan (o.a. vorderingen op de aandeelhouder die niet liquide zijn en gelden die langdurig ter beschikking zijn gesteld aan andere partijen; - materiële vaste activa die niet kunnen worden verkocht (bijvoorbeeld verbouwing huurpand); - latente belastingvordering (zodra de onderneming haar activiteiten staakt is deze immers oninbaar); Naast bovenstaande wordt ook een tussentijdse dividenduitkering op het vermogen in mindering gebracht. Toetsingvermogen (TV), berekening wordt direct herleid uit de balans. Het TV is opgebouwd uit kern- en aanvullend kapitaal. Overig kapitaal is onderdeel van het TV, maar is niet van toepassing op betaalinstellingen omdat dit deel het marktrisico afdekt. Kernkapitaal: bestaat uit eigen vermogen (inclusief aftrekposten) aangevuld met de volgende onderdelen: - belang van derden, exclusief deel achtergestelde leningen (+/+); - vermogensbestanddelen die voldoen aan artikel 91a, Bpr (+/+); - negatieve onderdelen van de herwaarderingsreserve (-/-); - immateriële activa (-/-); Aanvullend kapitaal: bestaat uit hoger aanvullend kapitaal en lager aanvullend kapitaal. Het hoger aanvullend kapitaal bestaat uit: - herwaarderingsreserve (exclusief deel betrekking op kernkapitaal); - cumulatief preferente aandelen met onbepaalde looptijd, voor zover deel uitmakend van het gestorte kapitaal); - belang van derden, exclusief deel dat tot het kernkapitaal behoort. Het lager aanvullend kapitaal bestaat uit: - preferent en cumulatief preferente aandelen met een vaste looptijd; - achtergestelde leningen (moet voldoen aan een aantal specifieke voorwaarden).
Versie 1.2 december 2013
Pagina 5
De rapportage balans is afgestemd op de balans van uw onderneming. Mochten er echter regels ontbreken, dan kunt u ons verzoeken om de rapportage aan te passen. U dient dan een e-mail te sturen naar
[email protected]. Wij nemen uw verzoek dan in behandeling. Overige rapportage-vragen van inhoudelijke aard kunt u ook via dit e-mailadres stellen. 4.1.2
Buiten de balans posten en Overige informatie
Onder buiten de balansposten wordt o.a. verstaan afgegeven garanties, huurcontracten et cetera. De post overige informatie bevat de volgende door elektronisch geld instellingen en betaalinstellingen in te vullen posten: - elektronisch geld instellingen: “gemiddeld uitstaand elektronisch geld”: het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand. - betaalinstellingen: het betalingsvolume is 1/12 deel van het bedrag aan betalingstransacties die het jaar voorafgaand aan het rapportagejaar zijn verricht); - de minimum eigenvermogenseis c.q. het aanvangskapitaal (20, 50, 125 en/of 350 in bedragen van duizenden euro’s). 4.2
Berekening Methode A, B C en D
Berekening van (minimum) eigen vermogen: toetsingsvermogen Onverminderd de vereisten voor het minimum eigen vermogen, verplichten de lidstaten de betaalinstellingen ertoe te allen tijde een eigen vermogen aan te houden dat berekend wordt conform één van de volgende methoden, als bepaald door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving: 4.2.1
Methode A.
Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag van ten minste 10 % van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De bevoegde autoriteiten mogen dit vereiste aanpassen in geval van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de betaalinstelling sinds het voorgaande jaar. Wanneer de betaalinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend bedraagt het vereiste inzake eigen vermogen 10 % van de in haar bedrijfsplan begrote vaste kosten, tenzij de bevoegde autoriteiten een aanpassing van dit plan verlangen. 4.2.2
Methode B.
Het eigenvermogen is minimaal gelijk aan schaalfactor k * multiplicator B De schaalfactor k die in methode B wordt gebruikt, is: a) 0,5 wanneer de betaalinstelling alleen betalingsdienst 6 verricht; b) 0,8 wanneer de betaalinstelling alleen betalingsdienst 7 verricht; c) 1,0 wanneer de betaalinstelling betalingsdienst 1-5 of een combinatie van betaaldienst 1-5 en betaaldienst 6 of 7.
Versie 1.2 december 2013
Pagina 6
De multiplicator B is gelijk aan de som van de volgende elementen waarbij het betalingsvolume een twaalfde is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betaalinstelling het voorgaande jaar heeft verricht: a) 4,0 % van het deel van het betalingsvolume tot 5 miljoen EUR, plus b) 2,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 5 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR, plus c) 1 % van het deel van het betalingsvolume boven 10 miljoen EUR tot 100 miljoen EUR, plus d) 0,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 100 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR, plus e) 0,25 % van het deel van het betalingsvolume boven 250 miljoen EUR. 4.2.3
Methode C.
Het eigenvermogen is minimaal gelijk aan schaalfactor k * relevante indicator * multiplicator C De schaalfactor k die in methode C wordt gebruikt, is: a) 0,5 wanneer de betaalinstelling alleen betalingsdienst 6 verricht; b) 0,8 wanneer de betaalinstelling alleen betalingsdienst 7 verricht; c) 1,0 wanneer de betaalinstelling betalingsdienst 1-5 of een combinatie van betaaldienst 1-5 en betaaldienst 6 of 7. De relevante indicator is de som van de volgende posten: — rente-inkomsten; — rente-uitgaven; — ontvangen provisies en vergoedingen, en — overige bedrijfsopbrengsten. Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht, kunnen de relevante indicator verlagen als de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onder het toezicht krachtens deze richtlijn valt. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalf maandelijkse waarneming aan het eind van het boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het laatste boekjaar. Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder de 80 % van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen bedrijfsramingen worden gebruikt. De multiplicator C is: a) 10 % van het deel van de relevante indicator tot 2,5 miljoen EUR, b) 8 % van het deel van de relevante indicator boven 2,5 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR, c) 6 % van het deel van de relevante indicator boven 5 miljoen EUR tot 25 miljoen EUR, d) 3 % van het deel van de relevante indicator boven 25 miljoen EUR tot 50 miljoen EUR, e) 1,5 % boven 50 miljoen EUR. 4.2.4
Methode D
Het eigen vermogen van instellingen voor elektronisch geld is voor de uitgifte van elektronisch geld ten minste gelijk aan 2 % van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld aan het einde van elke kalenderdag van de afgelopen zes maanden gedeeld door het aantal kalenderdagen in die zes maanden.
Versie 1.2 december 2013
Pagina 7
Wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten minder lang dan bovengenoemde zes maanden heeft uitgeoefend, wordt haar vereiste eigen vermogen berekend op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen aan dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd. 5
VERKLARING
Hierin worden de twee wettelijke prudentiële vereisten automatisch berekend. 1. Voldoet de onderneming aan de minimum vermogenseis c.q. het aanvangsvermogen (20, 50, 125 en/of 350 in bedragen van duizenden euro’s).? 2. Is het eigen vermogen minimaal gelijk aan het benodigd eigen vermogen conform de van toepassing zijnde methode A, B, C en/of D? De verklaring moet ondertekend worden door de directie (de statutaire bestuurders). Het formulier dient separaat van de rapportage als extra attachment in e-Line DNB ingeleverd worden.
Versie 1.2 december 2013
Pagina 8