Handleiding 2010
Foto recthen BoerenBond
Bij de sectorgids voor de primaire dierlijke productie (G-037)
Colofon
Deze brochure kwam tot stand in kader van het demonstratieproject ‘Vlot op weg met de sectorgids in de dierlijke productie’ (maart 2008-februari 2010) dat werd medegefinancierd door de Europese Unie en het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid. Dit document kan u ook downloaden van de website: www.codiplan.be.
Foto rechten Peter Cardoen
Deze brochure is een uitgave van CODIPLAN i.s.m. POVLT. Niets uit deze uitgave mag overgenomen en/of gereproduceerd worden zonder schriftelijke toestemming van de auteurs. Drukfouten en wijzigingen voorbehouden. Aan de inhoud van deze brochure kunnen geen rechten ontleend worden. CODIPLAN stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele gevolgen voortvloeiend uit het gebruik van deze brochure. © CODIPLAN vzw, maart 2010
Tekst: Tom De Winter, Isabelle Vuylsteke Foto’s: Peter Cardoen (cover), CODIPLAN, Filière Porcine Wallonne, BoerenBond. Ontwerp en opmaak: Proforma advertising, Vinkendreef 2, 3140 Keerbergen,
[email protected]
1
Voorwoord
Beste landbouwer, In deze brochure hebben wij gepoogd de autocontrolegids voor de primaire dierlijke productie (de G-037), te verduidelijken aan de hand van illustraties en praktische voorbeelden.
Hoe deze brochure gebruiken? De opbouw van deze brochure is gelijkaardig aan die van de gids zelf, zodat u makkelijk de voor u van toepassing zijnde hoofdstukken kunt terugvinden. Deze brochure heeft betrekking op alle diersoorten vermeld in de gids -behalve broeierijen, vleeskalveren, loopvogels en eenden en ganzen- maar u heeft enkel belang bij de voor u van toepassing zijnde diersoorten. De verschillende hoofdstukken zijn duidelijk gescheiden, wat toelaat om snel een bepaald hoofdstuk terug te vinden. Eerst komen de hoofdstukken aan bod die van toepassing zijn op ALLE bedrijven, ongeacht welke diersoorten er gehouden worden. Nadien komen de diersoortspeci fieke hoofdstukken, waarin de voorwaarden die specifiek zijn voor een bepaalde diersoort uitgelegd worden. Wij hopen dat deze brochure u op
Voorbeeld Heeft u bijvoorbeeld enkel varkens op uw bedrijf en produceert u zelf geen ruwvoeder of mengvoeder, dan zijn enkel de “Algemene bepalingen” en het hoofdstuk “Varkens” voor u van toepassing.
weg mag helpen in het behalen van uw autocontrolecertificaat. Veel succes!
Heeft u daarnaast ook nog melkvee en produceert u zelf ook ruwvoeder, dan zijn bijkomend de “Algemene bepalingen”, inclusief “eigen ruwvoederwinning”, en de hoofdstukken “Rundvee” en “Melkvee” van toepassing.
OPGELET! Deze brochure is een momentopname. Indien na het publiceren ervan de wetgeving zou wijzigen, dan moet deze ook gevolgd worden, ook al is deze nog niet vermeld in deze brochure.
3
Inhoud
1. Voorwoord
3
2. Inleiding 2.1. Bonus/Malus systeem van het FAVV 2.2. Relatie sectorgids met private lastenboeken
5 6 8
3. Algemene bepalingen 3.1. Diervoeder en drinkwater
9 10
Dierengezondheid 3.2. Dierenarts 3.3. Diergeneesmiddelen 3.4. Diergeneesmiddelendepot 3.5. Diergeneesmiddelenregister 3.6. Aangifteplicht besmettelijke ziekten 3.7. Noodslachtingen 3.8. Uitrusting en hygiëne 3.9. Meldingsplicht 3.10. Transport van dieren
13 13 14 14 15 16 16 17 18 19
4. Runderen Rundvee 4.1. Bedrijfsregistratie 4.2. Identificatie & registratie van de dieren 4.3. Dierengezondheid rundvee 4.4. Dierenwelzijn rundvee 4.5. Uitrusting en hygiëne rundvee 4.6. Transport rundvee
21 22 22 22 23 23 23 24
Melkvee 4.7. Registratie activiteit melkwinning 4.8. Uitrusting en hygiëne melkwinning 4.9. Melkproces 4.10. Hygiëne-eisen voor melkautomaten
25 25 25 26 26
5. Varkens 5.1. Bedrijfsregistratie 5.2. Identificatie en registratie van de dieren 5.3. Dierenvoeder en drinkwater 5.4. Dierengezondheid 5.5. Dierenwelzijn 5.6. Uitrusting en hygiëne 5.7. Transportbepalingen 6. Kleine herkauwers,schapen en geiten, hertachtigen 6.1. Bedrijfsregistratie 6.2. Identificatie en registratie van de dieren 6.3. Dierenwelzijn 6.4. Uitrusting en hygiëne bijkomende bepalingen i.v.m. melkwinning 6.5. Transport eigen dieren
33 34 34 35 36 38
7. 7.1. 7.2. 7.3. 7.4.
Konijnen Bedrijfsregistratie Dierengezondheid Dierenwelzijn Transport konijnen
39 40 40 40 40
8 8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 8.5. 8.6. 8.7.
Pluimvee Bedrijfsregistratie Reproductiepluimvee Legkippen Braadkippen Identificatie en registratie van de dieren Dierenvoeder en drinkwater Dierengezondheid Dierenwelzijn Uitrusting en hygiëne Transport
41 42 42 43 43 44 45 46 46 48 50
9. Paardachtigen 9.1. Bedrijfsregistratie 9.2. Transport
4
27 28 28 28 28 29 30 31
51 52 54
2
inleiding
2.1. Bonus/Malus systeem van het FAVV Ieder bedrijf dat een activiteit uitvoert dat op één of andere manier te maken heeft met voedselproductie, valt onder de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (het FAVV). Voor de financiering van dit orgaan wordt o.a. gewerkt met jaarlijkse heffingen. Voor de primaire productie bedroeg deze in 2008, €90. Om de deelnemers te stimuleren om het autocontrolesysteem (ACS) op hun bedrijf te laten certificeren of valideren, bestaat het zogenaamde “bonus-malussysteem”, waarbij volledig gecertificeerde bedrijven recht hebben op een bonus van 50%. Bedrijven waarbij niet alle activiteiten afgedekt zijn door een gecertificeerd autocontrolesysteem zijn onderhevig aan de malus. Dit wil zeggen dat deze een malus zullen betalen op hun jaarlijkse heffing van 20% in 2009, 60% in 2010 en 100% in 2011,wat neerkomt op achtereenvolgens €104, €144 en €180. Nadien blijft het maximumbedrag van toepassing. Hieronder is schematisch voorgesteld wat de impact hiervan is gedurende 3 jaar. 2011
Bijdrage FAVV zonder ACS
2012
2013
Wie is Codiplan vzw? Dit is een vzw die op 4/10/2006 opgericht werd door 3 landbouworganisaties FWA, BB en ABS. De doelstelling van deze vzw is het ontwikkelen en het up-to-date houden van de sectorgids, het informeren van de landbouwers en de Onafhankelijke Controle Instellingen (OCI), en de betrachting om combi-audits met andere sectorgidsen of private lastenboeken maximaal mogelijk te maken, zodat de auditkost en -duur zo beperkt mogelijk gehouden wordt. Hoe aansluiten? Hieronder is schematisch weergegeven wat de verschillende stappen zijn tot het behalen van het autocontrolecertificaat.
Voorbereiding Zelfcontrole
Totaal
Aanmelding 180
180
180
Contract met OCI afsluiten
540
Indien een bedrijf wel kan profiteren van de bonus geeft dat onderstaand resultaat.
Bijdrage FAVV met ACS Verschil
2011
2012
2013
Totaal
45
45
45
135
Initiële Audit Binnen 9 maanden na aanmelding
✓
Conform
405
Certificaat Dit geeft dus een verschil van €405 over een periode van 3 jaar, wat ook de looptijd is van het autocontrolecertificaat. Op die manier kunnen de auditkosten helemaal of gedeeltelijk bekostigd worden.
✗
Niet conform Aanvullende audit
Onaangekondigde audit –10%
Opvolgingsaudit Vernieuwing na 3 jaar
6
2
INLEIDING
Zelfcontrole Op de website van Codiplan (www.codiplan.be) is de checklijst te downloaden. Deze is opgebouwd uit een algemeen deel, en een deel specifiek per diersoort. Dit is een handig hulpmiddel om na te gaan of u aan de voorwaarden voldoet. Aanmelding Vervolgens neemt u contact op met een OCI (Onafhankelijke Controle Instelling) (contactgegevens zie ook p. 8) om de auditkost te kennen voor uw specifieke bedrijfssituatie. U kan daartoe ook het invulformulier op onze website gebruiken (owww.codiplan.be > Offerte Aanvraag), waarbij uw aanvraag automatisch doorgestuurd wordt naar de OCI van uw keuze. Het loont zeker de moeite om bij meerdere OCI’s een prijsofferte te vragen. U kan onderaan ook de telefoonnummers waarop u de OCI’s kan bereiken terugvinden. Wanneer u uw keuze gemaakt heeft, sluit u een overeenkomst af met de OCI van uw keuze, waarna de audit effectief moet uitgevoerd worden binnen de 9 maanden.
Bij iedere activiteit die beschreven is in deze handleiding, hebben we de activiteitencode en terminologie vermeld die gebruikt wordt door het FAVV. De Onafhankelijke Controle-Instelling (OCI) die bij u de audit uitvoert, moet bovendien nagaan of alle activiteiten die u uitvoert ook geregistreerd zijn bij het FAVV. Het is daarom aangewezen vooraf met uw Provinciale Controle Eenheid (PCE) (contactgegevens zie ook p. 8) contact op te nemen, om na te gaan hoe u precies geregistreerd bent bij het FAVV. Blijken deze registraties niet of niet helemaal overeen te stemmen met de werkelijkheid, dan kan u dit nog in orde brengen vooraleer de audit (=controlebezoek) plaatsheeft.
Certificatie Wordt er tijdens de audit vastgesteld dat er nog bepaalde zaken in orde moeten gebracht worden, dan heeft u daar na een initiële audit maximaal 3 maand de tijd voor. Na een hernieuwingsaudit is deze periode beperkt tot 1 maand. Ofwel kunnen deze rechtzettingen gebeuren d.m.v. nazenden van documenten of foto’s, ofwel is -tegen betaling- een bijkomend controlebezoek van de OCI noodzakelijk om de situatie ter plaatse te komen bekijken.
Hobbydieren Voor de meeste diersoorten is het aantal bepaald vanaf wanneer u heffingsplichtig bent, en dus een bijdrage aan het FAVV moet betalen. Heeft u van een bepaalde diersoort maar een beperkt aantal dieren, dan moet daar geen extra audittijd voor voorzien worden. Meerbepaald gaat het om volgende aantallen: • Varkens: niet meer dan 3 • Runderen: niet meer dan 2 • Kleine herkauwers: niet meer dan 10 vrouwelijke dieren die ouder zijn dan 6 maand op 15 december van het jaar voordien • Pluimvee: vanaf 200 • Konijnen: vanaf 20 fokkonijnen of 100 slachtkonijnen • Loopvogels: vanaf 4 struisvogels Het houden van varkens, runderen, schapen, geiten of herten moet -ongeacht het aantal gehouden dieren- wel steeds geregistreerd zijn bij het FAVV, en bij de audit voor de autocontrole moet de OCI ook steeds nagaan of deze dieren correct geïdentificeerd zijn. Het is dus belangrijk om te verifiëren of al deze dieren een oormerk in hebben, of in geval van paarden deze gechipt zijn en voorzien van een paspoort.
Registratie / Toelating / Erkenning Alle operatoren die in België actief zijn in de voedselketen dienen gekend te zijn bij het Voedselagentschap, en dus geregistreerd. Voor de uitoefening van bepaalde activiteiten is tevens een toelating of een erkenning vereist.
De activiteit “paarden” of “eenhoevigen” moet enkel geregistreerd worden bij het FAVV indien het een paardenmelkerij betreft, of indien de dieren gehouden worden specifiek met het doel “vlees productie”. Indien u enkel recreatiepaarden houdt, moet deze activiteit niet mee geauditeerd worden, ongeacht of deze dieren definitief uitgesloten zijn van de voedselketen of niet.
Audit Op een door u bevestigde, vooraf afgesproken datum en uur komt de inspecteur van de OCI langs. Hierbij worden alle voor uw bedrijf van toepassing zijnde punten beoordeeld.
7
2.2. Relatie sectorgids met private lastenboeken Er bestaan meerdere private lastenboeken en labels, die ofwel de sectorgidsvoorwaarden integraal opgenomen hebben in hun eigen lastenboek (zoals IKM en Belplume), en andere die vragen dat via een attest of een certificaat kan aangetoond worden dat aan de sectorgidsvoorwaarden is voldaan (zoals Certus, Meritus en BCV). Mogelijks zullen in de toekomst nog andere lastenboeken deze werkwijze volgen. Belangrijk hierbij is dat de mogelijkheid bestaat om een gecombineerde audit “sectorgids” en “privaat lastenboek” te laten plaatsvinden. Voor de details over de verhouding van het privaat lastenboek en de gids en welke OCI’s welke combinaties kunnen uitvoeren, geven we hieronder de contactgegevens mee.
Meritus (Rundvleeslabel) beheerd door Belbeef vzw tel: 02 552 81 17 e-mail:
[email protected] website:www.meritus.be Certus (Varkensvleeslabel) beheerd door Belpork vzw tel: 02 552 81 44 e-mail:
[email protected] website:www.certus.be BCV (Kalfsvleeslabel) beheerd door PBK vzw tel: 055 49 99 70 e-mail:
[email protected] website: www.bcv-kalfsvlees.be
IKM (Integrale Kwaliteitszorg Melk) beheerd door IKM Vlaanderen vzw tel: 02 552 81 15 e-mail:
[email protected] website: www.ikm.be Belplume (Integrale Kwaliteitsbeheersing Pluimvee) beheerd door Belplume vzw tel: 02 552 80 54 e-mail:
[email protected] website:www.belplume.be
Contactgegevens: OCI (Onafhankelijke Controle Instelling)
Provinciale Controle Eenheid (PCE) De telefoonnummers en emailadressen waarop de PCE te bereiken zijn:
De telefoonnummers waarop de OCI te bereiken zijn: BS Qualicert: 065 66 25 75 Carah : 068 26 65 84
West-Vlaanderen: 050 30 37 10 of
[email protected] Oost-Vlaanderen: 09 210 13 00 of
[email protected]
Certalent: 016 78 15 47 CKC: 051 27 32 80 Comité du Lait: 087 69 26 08
Antwerpen: 03 202 27 11 of
[email protected]
Integra: 03 287 37 60 Procerviq: 04 263 56 29
Vlaams-Brabant: 016 39 01 11 of
[email protected]
Promag: 084 46 03 46 Quality Partner: 04 240 75 01
Limburg: 011 26 39 84 of
[email protected]
SGS: 03 545 87 06
8
3
Algemene bepalingen
Deze bepalingen zijn geldig voor alle types bedrijven en alle diersoorten.
3.1. Diervoeder en drinkwater Waarom belangrijk Dierenwelzijn en dierengezondheid: De dieren moeten over voldoende, smakelijk en veilig voeder en drinkwater beschikken om een goede ontwikkeling toe te laten, de gezondheid niet te schaden en de dieren een voldoende graad van welbehagen te bezorgen. 1. Algemene bepalingen verstrekking en opslag: Voeder- en watervoorziening • Voorzie alle dieren steeds van voldoende, veilig en kwaliteitsvol voeder en water. • Zorg ervoor dat het verstrekte voeder is afgestemd op het type dier, de leeftijd en het gewicht van de dieren. • Verwijder tijdig resten van voeder en water, zodat het niet kan bederven of beschimmelen. Distributiesystemen • Bij gebruik ervan moet je deze systemen voldoende reinigen zodat ze steeds proper zijn. • Controleer dagelijks of deze systemen deugdelijk werken zodat de voeder -en drinkwatervoorziening gegarandeerd zijn. Voederopslag • Zorg ervoor dat dierenvoeder niet in contact kan komen met meststoffen, biociden, afval, enz. • Let er vooral op dat het voeder niet kan beschimmelen, en indien dit toch zou voorvallen verwijder dan dit beschimmeld voeder. • Neem maatregelen zodat ongedierte niet bij het voeder kan komen en aldus verontreiniging met uitwerpselen wordt voorkomen. Voederopslag in mengvoedersilo’s • Plaats mengvoedersilo’s op een verharde ondergrond. • Geef de silo’s een bedrijfsunieke identificatie, bijvoorbeeld door ze te nummeren. • Sla het mengvoeder apart op per diersoort.
• Vraag aan uw leveranciers een geldig (= nog niet vervallen) autocontrolecertificaat (G-001). • Een geldig (= nog niet vervallen) GMP-certificaat geeft ook de nodige garanties. U kan op de website van OVOCOM (owww.ovocom.be) de voederproducenten en handelaars terugvinden, met hun certificatiestatus. Indien u ruwvoeders of grondstoffen aankoopt bij een collegalandbouwer, is het aan te bevelen - maar niet noodzakelijk- dat deze over een G-012 certificaat (G-012 is de sectorgids voor de Primaire Plantaardige Productie) of een IKKB- certificaat, of een G-037 certificaat beschikt, omdat dit extra garanties biedt wat betreft het correct gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De aankoop ervan moet wel geregistreerd worden. • Noteer bij aankoop van ruwvoeders bij een collega landbouwer de datum, aard van het voeder, naam landbouwer en hoeveelheid in een register.
3. Bepalingen eigen voederwinning Indien de plantaardige productie volledig gebruikt wordt als voeder voor uw dieren, dan moet de activiteit “productie van akkerbouwgewassen” NIET geregistreerd worden bij het FAVV. Alleen als u plantaardige teelten levert aan derden, is deze registratie vereist. Dit dient te gebeuren via uw PCE (Provinciale Controle Eenheid van het FAVV, zie de contactgegevens onderaan pagina 8).
2. Bepalingen aangekocht voeder
Garanties van de leverancier Verzeker u ervan dat de professionele leveranciers van alle aangekochte voeders en voedermiddelen (mengvoeder, grondstoffen, natte voeders) voldoen aan de autocontrole.
10
Activiteiten Code
21021100
Activiteit
Productie van akkerbouw gewassen
Product Code
Registratie (R) Of Toelating (T)
0
R
3
algemene Bepalingen
Wat bij verkoop van voedergewassen aan derden? Als u voedergewassen teelt, die niet integraal gevoederd worden aan uw eigen dieren, maar waarvan een deel verkocht wordt aan collega landbouwers of aan de industrie, dan volstaat het om u te laten certificeren voor de G-037 (gids voor de primaire dierlijke productie). Het is de bedoeling om de dierlijke en de plantaardige sectorgids te laten samensmelten tot één gids voor de primaire productie, waardoor het zal volstaan om deze ene gids te volgen om aan de autocontrole te voldoen.
opgelet! Het is mogelijk dat uw afnemer altijd een G-012 of een IKKB certificatie vraagt. Informeer u daarom tijdig bij uw afnemer om onaangename verrassingen te vermijden. Gebruik van meststoffen • Bij gebruik van kunstmatige meststoffen en bodemverbeterende middelen moet er op toegezien worden dat deze toegelaten zijn. • Deze producten moeten voorzien zijn van een etiket, weegbon, leveringsbon of gelijk welk ander document waarop de naam en de samenstelling van het product vermeld zijn. Gebruik van slib • Bij gebruik van slib moet een wachttijd van 6 weken tussen gebruik en beweiding of oogsten gerespecteerd worden. • Het OVAM gebruikscertificaat (Vlaanderen) of het OWD begeleidingsdocument (Wallonië) moet aanwezig zijn • De analyseresultaten van het slib moeten voorhanden zijn. Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen • Deze producten moeten erkend zijn - Erkenning is na te gaan via owww.fytoweb.be • Gebruik van bestrijdingsmiddelen (incl. spuittoestel) - Elk werktuig, voorwerp of voertuig dat in contact gekomen is met het product moet zorgvuldig en zo snel mogelijk worden gereinigd
- Na elke behandeling worden de handen gewassen met vloeibare zeep en de kledij vervangen • Voorwaarden spuittoestel Niet van toepassing voor rugspuit- en lansspuittoestellen - Moet om de 3 jaar gekeurd worden, • Vlaanderen en Brussels Hoofdstedelijk Gewest: door het ILVO1 • Wallonië: door het CRA-W2 - Na controle brengt de controledienst een zelfklever aan op het toestel Bij het gebruik van een spuittoestel van een derde of van een machinering is het aangewezen over een copie van het keuringsattest te beschikkenBij het uitvoeren van de behandelingen door een derde moet deze u binnen de maand de gegevens van de gebruikte producten (behandelingsdatum, soort product, gebruikte hoeveelheid en wachttermijn) kunnen bezorgen. • Opslag van bestrijdingsmiddelen Dit moet gebeuren in een fytokast of fytolokaal. Fytokast: - Enkel gebruiken voor de opslag van gewasbeschermingsmiddelen, biociden en ev. behandelde zaden, maar duidelijk gegroepeerd. - Producten die niet meer erkend zijn mogen in afwachting van de ophaling ook hierin bewaard worden, maar dan moet dat duidelijk gescheiden van de andere producten gebeuren. - Producten moeten in hun oorspronkelijke verpakking bewaard worden met daarop het origineel etiket - Moet op slot zijn - Moet verlucht zijn - Voldoende verlichting (in nabijheid van kast) zodat etiketten makkelijk te lezen zijn - Moet aanduidingen “doodshoofd” en “vergif” dragen Fytolokaal: idem fytokast plus - Moet aanduiding “geen toegang voor onbevoegden” dragen Tip: een oude diepvriezer, die op slot kan, voorzien is van verluchtingsopeningen en de nodige pictogrammen draagt, is een goedkope oplossing om aan deze bepalingen te voldoen.
1 Dienst Keuring Spuittoestellen, Burgemeester Van Gansberghelaan 115 bus 1, 9820 Merelbeke tel: 09 272 27 57 - fax: 09 272 28 02 - E-mail:
[email protected] 2 CRA-W, Rue de Liroux, 9, B-5030 GEMBLOUX - tel: 081/62 65 55, fax: 081/62 65 59, E-Mail:
[email protected]
11
Teeltfiche: Registratie van gebruik van meststoffen, slib of gewasbeschermingsmiddelen Zie een voorbeeld van een teeltfiche op pagina 55. • Op een teeltfiche noteert men minimaal de zaai-/plantdatum, bemesting (aard, hoeveelheid en datum), toegepaste gewasbeschermingsmiddelen en oogstdatum • Het noteren van gewasbeschermingsmiddelen is verplicht. Dit moet minstens per teelt gebeuren. • Minimaal moet de datum van toepassing, het gebruikt product en de dosis genoteerd worden. • Ook de voorziene wachttijden vooraleer te oogsten of beweiding toe te staan moeten gerespecteerd worden.
micro-organismen verkregen eiwit, bijzondere stikstofverbindingen, vitaminen A en D, sporenelementen Cu en Se,, additieven of toevoegingsmiddelen. Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
17037400
Vervaardiging voor de exclusieve behoeften van zijn landbouwbedrijf van mengvoeders
6
T
Erkenning Worden daarnaast ook coccidiostatica of antibiotica gebruikt, dan is een erkenning nodig.
4. Bepalingen bij bedrijfseigen mengvoederproductie Al dan niet registratie, toelating of erkenning nodig? Geen registratie Als je enkel primaire producten gebruikt en met elkaar vermengd, zonder hierbij gebruik te maken van een eiwitkern, voormengsels, vitaminen A en D, sporenelementen Cu en Se, aanvullende diervoeders, additieven of toevoegingsmiddelen, dan is daarvoor geen registratie bij het FAVV nodig. Het maakt daarbij niet uit of het mengen met de hand gebeurt of machinaal d.m.v. een mengvoerwagen of een menginstallatie. Wel registratie Als naast de primaire producten ook gebruikt gemaakt wordt van “aanvullende diervoeders” (zie hiervoor het etiket), dan is hiervoor een registratie bij het FAVV nodig. Het maakt hierbij weerom niet uit of dit mengen manueel of machinaal gebeurt. Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
17037417
Vervaardiging voor de exclusieve behoeften van zijn landbouwbedrijf van mengvoeders
17
R
• Registratie moet gebeuren bij uw PCE (Provinciale Controle Eenheid van het FAVV). Toelating Als je naast de primaire producten ook gebruik maakt van één van de volgende producten, is een toelating van het FAVV vereist: zoötechnische additieven, andere additieven, antioxidantia, uit
12
Activiteiten code
Activiteit
Product code
Erkenning
17037400
Vervaardiging voor de exclusieve behoeften van zijn landbouwbedrijf van mengvoeders
5
E
Enkel het vervaardigen van mengvoeder waarvoor geen registratie of enkel een registratie nodig is, vallen onder de gids G-037.
Indien een Toelating of een Erkenning nodig is, dan valt dit buiten deze gids. Indien u toch in aanmerking wenst te komen voor de bonus op de FAVV-heffing, moet hiervoor een aparte certificatie (door een OCI) of validatie (door het FAVV) aangevraagd worden. Voor bedrijven die een erkenning nodig hebben kan hiervoor de sectorgids G-001 gevolgd worden. Voor bedrijven die een toelating nodig hebben voor hun mengvoederproductie, bestaat op er dit moment (april 2010) nog geen sectorgids en kan je enkel in aanmerking komen voor de bonus als u uw autocontrolesysteem laat valideren door het FAVV. Deze aanvraag moet gericht worden aan de PCE. 5. Gemedicineerd voeder Zie hiervoor de bepalingen bij de diersoorten pluimvee en varkens.
3
algemene Bepalingen
Dierengezondheid Gezonde dieren produceren gezonde producten. Daarnaast staan ze garant voor goede technische en economische resultaten op het veebedrijf. Een goede samenwerking tussen veehouders en dierenartsen is onontbeerlijk. Er bestaat immers een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de veehouder en de dierenarts voor wat betreft preventie van ziekten en verantwoord geneesmiddelengebruik en registratie van afgeleverde en toegediende geneesmiddelen. Er wordt daarom ook dieper ingegaan op de taken die uitgevoerd moeten worden door de dierenarts.
3.2. Dierenarts Erkende dierenartsen Als u beroep doet op een dierenarts moet deze ingeschreven zijn bij de “orde der dierenartsen”. Deze dierenarts moet dus in het bezit zijn van een “ordenummer”. Bedrijfsdierenarts Houders van runderen, varkens, vleeskalveren of meer dan 200 stuks pluimvee, moeten voor deze diersoorten een contract afsluiten met een bedrijfsdierenarts en een plaatsvervangende dierenarts. U en uw bedrijfsdierenarts hebben een gedeelde verantwoordelijkheid in de bestrijding van besmettelijke ziekten. Bij verdenking van een aangifteplichtige ziekte moet u de bedrijfsdierenarts laten komen. De bedrijfsdierenarts volgt de gezondheidstoestand en het preventieprogramma op voor de productieronden. Hij is verantwoordelijk voor het nemen van monsters voor verder onderzoek met het oog op het stellen van een juiste diagnose. Voor alle andere ziekten of problemen mag u een beroep doen op een andere dierenarts dan de bedrijfsdierenarts. Bezoeksfrequentie bedrijfsdierenarts: Indien deze wettelijk is vastgelegd is dit beschreven bij de specifieke diersoorten. Bedrijfsbegeleidende dierenarts Indien u dat wenst kan u per diersoort een bedrijfsbegeleidingscontract afsluiten met een bedrijfsbegeleidende dierenarts. Dit moet per diersoort dezelfde dierenarts zijn als uw bedrijfsdierenarts.
Dit is vooral van belang als u wenst te beschikken over een voorraad voorschriftplichtige diergeneesmiddelen. Enkel de bedrijfsbegeleidende dierenarts mag een groter volume diergeneesmiddelen dan voor vijf dagen voorschrijven of verschaffen (zie ook verder bij “diergeneesmiddelendepot”). U kan - maar hoeft niet - ook een plaatsvervangende bedrijfsbegeleidende dierenarts aanduiden. Deze moet dan wel dezelfde zijn als de plaatsvervangende bedrijfsdierenarts voor die diersoort. Bezoekfrequentie bedrijfsbegeleidende dierenarts (BBDA): • minstens 6 maal per jaar met een tussentijd van 2 maanden (of per productieronde indien de productieronde korter is dan 2 maanden, bijvoorbeeld bij braadkippen) - Tijdens dit bezoek moet ook het geneesmiddelenregister afgetekend worden door de dierenarts, ook al zijn er geen behandelingen uitgevoerd. - Deze dierenarts moet 4-maandelijkse evaluatierapporten opmaken volgens een vastgelegd model. Hiernaar zal gevraagd worden tijdens de audit, dus u houdt die best bij in een register.
OPGELET! het is niet zo dat uw BBDA zelf de termijnen in de gaten moet houden. Het is u als bedrijfsleider die de dierenarts moet verwittigen om langs te komen.
13
3.3. Diergeneesmiddelen Alle diergeneesmiddelen zijn aan bepaalde voorwaarden onderworpen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen voorschriftplichtige en niet- voorschriftplichtige diergeneesmiddelen. • Voorschriftplichtige: de veehouder kan deze geneesmiddelen enkel bekomen via de dierenarts, waarvoor dan een Toediening- en Verschaffingsdocument (TVD) opgemaakt wordt, of met een diergeneeskundig voorschrift bij de apotheker. • Niet voorschriftplichtige diergeneesmiddelen kunnen verkregen worden via de dierenarts en de apotheker- en dat zonder voorschrift.
3.4. Diergeneesmiddelen depot
Depot voor maximaal 2 maand Indien u wel een bedrijfsbegeleidingsocntract afgesloten heeft, mag deze bedrijfsbegeleidende dierenarts diergeneesmiddelen voorschrijven (met voorschrift) of afleveren (met TVD) voor een periode van maximaal 2 maanden. Dit betekent niet dat deze diergeneesmiddelen moeten opgebruikt zijn na deze 2 maanden. Dit betekent wel dat de voorraad niet groter mag zijn dan wat men zou kunnen verwachten nodig te hebben in deze periode, in verhouding tot het aantal aanwezige dieren. Het is dus zeker niet nodig dat elke 2 maand een nieuw TVD zou opgemaakt worden voor de nog aanwezige diergeneesmiddelen. Wel is het zo dat de bedrijfsbegeleidende dierenarts bij zijn tweemaandelijks bedrijfsbezoek, het diergeneesmiddelenregister moet aftekenen. Er zijn wettelijke voorwaarden voor wat betreft • de identificatie en traceerbaarheid van de aanwezige diergeneesmiddelen • de opslag en bewaring ervan (medicijnkast)
Depot voor maximaal 5 dagen Indien u geen bedrijfsbegeleidingscontract met uw bedrijfsdierenarts afgesloten heeft, mag u geen voorschriftplichtige diergeneesmiddelen in voorraad hebben. Wat wel aanwezig mag zijn, zijn diergeneesmiddelen voor de verderzetting van een door een dierenarts ingezette behandeling, en dit voor een periode van maximaal 5 dagen. Er moet hiervoor steeds een TVD of een voorschrift aanwezig zijn. U mag als veehouder eventuele restanten van deze diergeneesmiddelen niet toedienen aan andere dieren of een andere diergroep als deze vermeld op het TVD of voorschrift, of voor een periode langer dan 5 dagen voor de dieren of diergroep vermeld op het TVD of voorschrift. . Deze restanten kunnen enkel opnieuw aangewend worden indien naar aanleiding van een dierenartsbezoek, een nieuw TVD opgemaakt wordt, waarbij verwezen wordt naar het oorspronkelijk TVD of voorschrift, met daarop de indicatie en het dier of de diergroep vermeld. Praktisch betekent dit o.a. dat u geen onaangebroken flacons van voorschriftplichtige antibiotica in voorraad mag hebben indien u geen bedrijfsbegeleidingscontract afgesloten heeft. Ook het in voorraad hebben van droogzetters op een melkveebedrijf is niet toegestaan zonder bedrijfsbegeleidingscontract. Het is de dierenarts wettelijk niet toegestaan om de benodigde hoeveelheid achter te laten in spuiten, of de juiste hoeveelheid over te hevelen in een ander flesje, omdat op dat moment de identificatie van het geneesmiddel verloren gaat.
14
Identificatie • elk diergeneesmiddel moet in zijn originele verpakking bewaard worden • een sticker (vignet) van de dierenarts of de apotheker kleeft op het diergeneesmiddel en verklaart de herkomst • op dit vignet moet een nummer staan, dat overeenkomt met het nummer op het Toediening- en Verschaffingsdocument (TVD) of het voorschrift. OPGELET: tijdens de audit zal de auditor een steekproef doen van de aanwezige diergeneesmiddelen, om na te gaan of ze voorzien zijn van een nummer van een overeenkomstig TVD of voorschrift
Opslag • in een kast in een lokaal gescheiden van de dieren en de woonvertrekken - mogelijkheden zijn onder meer het sanitair sas, het keizersnedelokaal, het administratief lokaal van de stal, een garage,… maar NIET in de woning • indien nodig in een aparte koelkast • geneesmiddelen worden best gescheiden per doeldiersoort. Dit mag in hetzelfde depot, maar kan ook in een andere kast • er mogen zich op hetzelfde beslag op hetzelfde adres meerdere “afgesplitste” depots bevinden, maar dan moeten deze ook aan de geldende voorwaarden voldoen (in een kast in een lokaal ge-
3
algemene Bepalingen
scheiden van de dieren). Als er zich bijvoorbeeld meerdere varkensstallen op hetzelfde beslag bevinden, is het toegestaan om in meerdere stallen een afgesplitste voorraad diergeneesmiddelen te bewaren. • De diergeneesmiddelen mogen niet vervallen zijn. Als er vervallen diergeneesmiddelen worden aangetroffen moeten deze verwijderd worden. • Flesjes en spuiten mogen in geen geval rondslingeren in de stal. Tip: vervallen diergeneesmiddelen, gebruikte naalden, lege verpakkingen • Vervallen diergeneesmiddelen mogen in geen geval weggegoten worden of bij het restafval geplaatst worden. • Kleine hoeveelheden lege flesjes en verpakkingen mogen wel bij het restafval.
Wat zijn de mogelijkheden: • Je kunt vervallen geneesmiddelen, mesjes en naalden eventueel meegeven met de dierenarts die ze geleverd heeft, maar hij is daartoe niet verplicht, en hij kan daarvoor een vergoeding vragen. • Als u diergeneesmiddelen aangekocht heeft bij een apotheker, kan u uw restanten daar soms weer kwijt. Als u geen “hobbyboer” bent, is hij daar niet toe verplicht. • In sommige gemeenten wordt dergelijk afval aanvaard in de containerparken, maar dat is niet overal zo. • Als u grote hoeveelheden hebt, is het aangewezen deze te verzamelen in een plastic container en te laten ophalen door een erkende ophaler van gevaarlijk medisch afval. Voor verdere info kan je contact opnemen met OVAM3. Sommige diergeneesmiddelen mogen nooit op een veebedrijf aanwezig zijn, andere mogen op een veebedrijf aanwezig zijn onder bepaalde voorwaarden. In de gids zelf is opgenomen welke diergeneesmiddelen al dan niet kunnen voorgeschreven of verschaft worden aan veehouders.
3 De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), Stationsstraat 110, 2800 Mechelen - tel: 015/284.284 - fax 015/203.275 E-mail:
[email protected] - http://www.ovam.be
3.5. Diergeneesmiddelen register Het diergeneesmiddelenregister omvat zowel de inkomende als de uitgaande (dus toegediende) geneesmiddelen. Het officieel geneesmiddelenregister kan aangevraagd worden bij DGZ. Het geneesmiddelenregister kan ook in elektronische vorm, dus via de computer bijgehouden worden. In dat geval moet er bij het 2-maandelijks bedrijfsbezoek een afprint van de laatste 2 maand gemaakt worden, zodat de bedrijfsbegeleidende dierenarts dit kan aftekenen. Het inkomend geneesmiddelenregister bevat: • De Toediening-en Verschaffingsdocumenten (TVD) van de dierenarts bij het afleveren van diergeneesmiddelen • De voorschriften van de dierenarts, als u medicamenten bent gaan afhalen bij een apotheker • De voorschriften voor gemedicineerde voeders van uw dierenarts of de dierenarts van de veevoederfirma. Deze 3 documenten vormen het inkomend register en moeten • Chronologisch bewaard worden • Voorzien worden van een volgnummer, beginnend bij nummer 1 Het uitgaand geneesmiddelenregister • Is van toepassing voor elke diersoort op het veebedrijf • Bevat o.a. het Toediening-en Verschaffingsdocument (TVD) bij het toedienen van diergeneesmiddelen door de dierenarts tijdens de risicoperiode. Het TVD moet dan de gegevens bevatten van het diergeneesmiddel en het dier of de diergroep dat hij (de dierenarts) heeft toegediend • registratie van elk gebruik van diergeneesmiddelen tijdens de risicoperiode. Deze risicoperiode verschilt per diersoort: - 2 maanden vóór het slachten • Runderen • varkens - 1 maand voor het slachten: • Paardachtigen • pluimvee voor vleesproductie (ook reform legpluimvee) • konijnen • kleine herkauwers • hertachtigen: - vanaf de leeftijd van 16 weken: Vleeskalveren - Altijd: Kippen in leg - eieren voor menselijke voeding
15
Wat moet er genoteerd worden in het uitgaand register? • de identificatie van het dier of het lot dieren; • de exacte benaming van het geneesmiddel; • het referentienummer van het geneesmiddel, dat kan zijn: a. het nummer van het TVD, wat ook genoteerd moet zijn op de sticker van de dierenarts op het medicament b. het nummer op het voorschrift, wat ook genoteerd moet zijn op de sticker van de apotheker op het medicament • de gebruikte hoeveelheden per geneesmiddel; • de datum van de behandeling; • het aantal gestorven dieren, tenzij deze gegevens beschikbaar zijn in andere registers. Notering in het diergeneesmiddelenregister is niet noodzakelijk in volgende gevallen: • behandelingen bij dieren in de opfokperiode of bij melkkoeien in productie Om te vermijden dat residuen van diergeneesmiddelen zouden aanwezig zijn in het geslachte dier of in de melk, moeten de behandelde dieren gekend zijn. De herkenning kan op verschillende manieren bereikt worden: • via het geneesmiddelenregister • door het merken van een hok of een compartiment bij groepsbehandeling • door het merken van individuele dieren d.m.v. bijvoorbeeld een pootband, plakband, elektronische aanduiding, merkteken op achterhand of merkteken op uier. Verhandelen van behandelde dieren tijdens de wachttermijn Wanneer een behandeld dier verkocht wordt tijdens de wachttermijn, moet een attest meegestuurd worden zodat de koper ook op de hoogte is en het dier niet in de voedselketen zou gebracht worden alvorens de wachttermijn verstreken is. Dit attest: • wordt opgemaakt in tweevoud. • Moet ondertekend worden door zowel de veehouder als de koper • Is niet nodig bij het verhandelen van - kalveren jonger dan 30 dagen - biggen van minder dan 25 kg.
16
3.6. Aangifteplicht besmettelijke ziekten De aangifteplicht van besmettelijke dierziekten maakt deel uit van de meldingsplicht. U kan een besmettelijke dierziekte vermoeden bij uw dieren indien er bijvoorbeeld wijzigingen optreden in groei / gewichtstoename / productie, bij uitzonderlijke sterfte, of als ze afwijkende symptomen of gedragingen vertonen zoals koorts, verminderde eetlust, abnormale speekselafscheiding,…. In zulke situaties moet onmiddellijk een dierenarts erbij gehaald worden. Bij rundvee, varkens of pluimvee moet dat de bedrijfsdierenarts of zijn plaatsvervanger zijn. De veehouder of de dierenarts doet aangifte bij de PCE.
3.7. Noodslachtingen Bij noodslachtingen kan het vlees van slachtdieren die buiten een slachthuis - op het veebedrijf - zijn gekeeld, enkel geschikt verklaard worden voor menselijke consumptie (op de Belgische markt), indien aan de volgende 3 voorwaarden tegelijkertijd is voldaan: 1. Het dier heeft een ongeval gehad - een plotse, onvoorziene of onverwachte gebeurtenis heeft schade of een letsel veroorzaakt bij het dier. 2. Het dier was en is gezond - het dier lijdt niet of is niet verdacht te lijden aan een ziekte en het dier is vrij van geneesmiddelenresiduen. 3. Het dier kan om welzijnsredenen niet levend naar een slachthuis worden vervoerd - bijvoorbeeld door gebroken ledematen of grote wonden. Het slachten omvat doden door verbloeding - na bedwelming. De noodslachting is slechts toegestaan indien een dierenarts: • het levend dier heeft beoordeeld, • toezicht houdt op de eventuele ter plaatse verwijdering van maag en darmen - de ingewanden vergezellen het dier naar het slachthuis, • het volledig ingevuld vervoerdocument aflevert. Het dier is vergezeld van de nodige documenten bij vervoer naar het slachthuis: • identificatiedocument • verklaring van de dierenarts • verklaring van de veehouder (zie hiervoor bijlage 24_7 van de gids G-037).
3
algemene Bepalingen
Het vervoer naar het slachthuis gebeurt • onder hygiënische omstandigheden: • minder dan twee uur na slachten • of na gekoelde opslag en met gekoeld transport (0 - 4°C) indien later dan twee uur na slachten - tenzij de omgevingstemperatuur 4°C of lager is. In het slachthuis volgt dan een bijzondere en diepgaande keuringsprocedure.
3.8. Uitrusting en hygiëne Verzorgd en proper Het veebedrijf en de bedrijfsomgeving zijn verzorgd en proper. Er moet vermeden worden dat afval zich ongecontroleerd opstapelt. Bijvoorbeeld verroeste wrakken en overtollige en onbruikbare plastic zeilen moeten verwijderd worden. Zorg er voor dat alle afval van het bedrijf passend wordt opgeslagen en afgevoerd. Bovendien maakt een net bedrijf de ongediertebestrijding veel makkelijker, omdat er minder schuilplaatsen zijn waar ze zich kunnen verstoppen. Hygiëne maatregelen Deze hebben tot doel mogelijke ziekte-insleep tot een minimum te beperken.
• Bedrijfskledij en schoeisel. Voorzie propere bedrijfskledij voor bezoekers. Dat kan een propere overall zijn, of een wegwerpoverall. Ook wegwerpschoenovertrekken, laarzen of gesloten klompen moeten aanwezig zijn. • Handwasgelegenheid Voorzie voor uzelf en bezoekers een lavabo met stromend warm en koud water, zeep en een handdoek. Reiniging en ontsmetting (R&O) Zorg voor een passende reiniging en ontsmetting van: • stallen en hokken na afvoer van dieren, • laad- en losplaatsen van dieren, • krengenbewaarplaats na ophaling van dode dieren, • alle materiaal dat in contact kwam met dieren met een besmettelijke ziekte • specifieke apparatuur - bijvoorbeeld melkinstallatie, voedersystemen. Daartoe zijn op het veebedrijf aanwezig: • passend materieel om te reinigen en te ontsmetten, • een voorraad reinigingsmiddelen en erkende ontsmettingsmiddelen4 . U volgt drie fasen bij iedere R&O: 1. droge reiniging met verwijdering van het vuil, 2. natte reiniging met water eventueel na voorweken, 3. eigenlijke ontsmetting.
Voorzie daarom voor eventuele bezoekers: • Een ontsmettingsvoetbad met toegelaten ontsmettingsmiddel. Hiervoor kan eventueel een doormidden gesneden bidon gebruikt worden. Het heeft geen zin een ontsmettingsvoetbad dag in dag uit te laten buiten staan als u geen bezoekers verwacht. Ideaal is om het ontsmettingsvoetbad te vullen met een adequaat en toegelaten ontsmettingsmiddel op de dag dat u bezoek verwacht. Op die manier is het ontsmettingsproduct vers en voldoende werkzaam. Dit voetbad kan zowel aan het begin van het bedrijf geplaatst worden, als aan de ingang van iedere stal of in het omkleedlokaal of hygiënesluis.
4 Voor de lijst met de erkende ontsmettingsmiddelen ga naar de website va de FOD Volksgezondheid via https://portal.health.fgov.be, en klik vervolgens: milieu > chemische stoffen > biociden > lijst van toegelaten producten.
17
Foto rechten Peter Cardoen
3.9. Meldingsplicht Elke exploitant in de voedselketen moet voldoen aan de meldingsplicht. Er wordt melding gemaakt indien een product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Voor de primaire dierlijke productie houdt deze meldingsplicht concreet in dat de veehouders verplicht zijn het FAVV te melden wanneer er een vermoeden of verdenking is van een aangifteplichtige dierenziekte. Indien een product een mogelijk gevaar voor de menselijke of dierlijke gezondheid inhoudt, dient dit alleen te worden gemeld indien de acties die op het bedrijf werden ondernomen niet voldoende waren om de schade te beperken. De meldingsplicht heeft tot doel zo snel mogelijk te kunnen optreden en verdere besmetting in de voedselketen te beperken.
Een grondige reiniging voorafgaand aan de ontsmetting is essentieel. Een ontsmettingsmiddel geeft immers onvoldoende resultaten indien nog organisch materiaal of vuil - in het bijzonder mest - aanwezig is. Goed te ontsmetten ruimten of materiaal dienen dan ook glad te zijn. Ongediertebestrijding Ongediertebestrijding is niet hetzelfde als ongedierteverdelging, het is m.a.w. niet noodzakelijk om vergif of vallen te gebruiken. Ongediertebestrijding betekent immers evengoed het zorgen dat insecten en ongedierte niet tot in de bedrijfsgebouwen kunnen komen. Als dat lukt d.m.v. goed afgesloten gebouwen, zoals bijvoorbeeld bij kippen- of varkensstallen, dan is er niet noodzakelijk verdelging nodig. Is er wel sprake van ongedierte en insecten in de stallen en de gebouwen, dan moeten de nodige maatregelen genomen worden om deze te verdelgen. Dit kan mechanisch gebeuren door bijvoorbeeld gebruik te maken van rattenvallen, of chemisch door gebruik van erkende ongediertebestrijdingsmiddelen. In dat geval dienen de plaatsen waar deze gebruikt worden minimaal tweemaal per jaar gecontroleerd worden.
18
Stel dus het FAVV onmiddellijk in kennis als er redenen zijn om aan te nemen dat een door u ingevoerd, geproduceerd, gekweekt, geteeld, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant. Stel het FAVV tevens in kennis van de maatregelen die u heeft genomen om risico’s te voorkomen. Concreet moet je telefonisch melden bij de PCE. Zie hiervoor de telefoonnummers vermeld onderaan pagina 8. Tevens kunnen derden melding doen bij het FAVV indien er redenen zijn om aan te nemen dat er producten in de handel zijn die niet beantwoorden aan de voedselveiligheidsvoorschriften. Specifiek kan melding gedaan worden door elk laboratorium, elk controleorganisme en iedere persoon die beroepshalve sanitair toezicht houdt op het veebedrijf. Op die manier is ook de controleur van de OCI die de audit voor de sectorgids uitvoert, verplicht situaties te melden die een gevaar voor de voedselveiligheid zouden kunnen inhouden.
3
algemene Bepalingen
3.10. Transport van dieren Dit hoofdstuk is alleen van toepassing voor veehouders die zelf hun eigen dieren vervoeren. Van zodra u dieren van iemand anders vervoert wordt dit beschouwd als “commercieel transport” en heb je hiervoor een toelating nodig. Dit valt buiten deze sectorgids. Toelating vervoerder Meestal heb je als vervoerder geen toelating nodig. Dat is zo als aan al de volgende voorwaarden voldaan is: • Transport van eigen dieren • Zelf uitvoeren of vergezellen • Met eigen voertuig of lichte aanhangwagen (<750kg) • Verplaatsingsafstand <50km. Verplaatsingsafstand: • Indien het transport gebeurt in het kader van de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld verplaatsen van dieren van en naar de weide, stal, kliniek, prijskamp enz., waarbij geen dieren verhandeld, verkocht of aangekocht worden, dan geldt deze afstandsbeperking NIET. • Indien dieren om commerciële redenen getransporteerd worden, bijvoorbeeld naar het slachthuis of een veemarkt, dan is WEL een toelating als vervoerder nodig indien de afgelegde afstand groter is dan 50 km. De toelating als vervoerder moet aangevraagd worden bij de PCE door middel van een aanvraagformulier. Contacteer uw PCE indien u hierover meer informatie wenst.
Gekeurd vervoermiddel Transportmiddelen moeten geschikt zijn voor het transport van dieren. Wanneer je geen toelating als vervoerder nodig hebt, is ook een keuring van het transportmiddel niet nodig. Administratieve formaliteiten bij transport Bij transport van eigen dieren naar het slachthuis of van en naar een veemarkt, moet u rekening houden met volgende administratieve verplichtingen: • Hou een register bij per vervoerde diersoort. Het register kan opgemaakt worden op papier of op computer. • Registreer de aanvoer of afvoer van de vervoerde dieren in Sanitel. Voor diersoortspecifieke bepalingen betreffende het vervoer zie bij de respectievelijke diersoorten. Dierengezondheid bij transport Zieke of gewonde dieren mogen niet vervoerd worden, tenzij in volgende uitzonderingsgevallen: • het vervoer veroorzaakt geen onnodig lijden, • het vervoer van individueel dier met het oog op diergeneeskundige verzorging.
Opmerking: Indien u inderdaad een toelating nodig heeft dan valt deze activiteit niet onder deze gids. Wilt u als transporteur toch van de bonus op de FAVV-heffing profiteren dan moet u dit commercieel transport laten valideren door het FAVV.
19
3
algemene Bepalingen
Dierenwelzijn Zie erop toe dat het welzijn van de dieren wordt gegarandeerd tijdens laden, transport en lossen. Daarbij gaat bijzondere aandacht naar: Hanteer een rustige rijstijl om geen bijkomende stress te veroorzaken. • Het gebruik van kalmeermiddelen en elektrische drijfmiddelen is verboden. • Ga na of de dieren in kwestie geschikt zijn voor en bestand zijn tegen het vervoer.
Uitrusting en hygiëne Tijdens het transport moeten dieren over voldoende ruimte beschikken om in hun natuurlijke houding rechtop te kunnen blijven staan. De dieren moeten worden beschermd tegen de bewegingen van het vervoermiddel, bijvoorbeeld door tussenschotten. Vervoermiddelen moeten steeds worden gereinigd en ontsmet in de volgende situaties • op verzamelcentra indien na het lossen opnieuw dieren worden geladen, • voordat een leeg voertuig het slachthuis verlaat - op een daarvoor ingerichte plaats van het slachthuis, met een bewijs van de uitbater van het slachthuis dat de reinigingsinstallatie van het slachthuis werd gebruikt; Dit wordt genoteerd in een ontsmettingsregister • reiniging en ontsmetting vóór het vervoer van dieren, indien voorafgaand een vervoer werd gedaan van producten die de gezondheid van de dieren kunnen aantasten. Het is in elk geval aan te bevelen om het vervoermiddel na elk transport grondig te reinigen en te ontsmetten.
rechten foto Filière Porcine Wallonne
Externe vervoermiddelen worden alleen op veebedrijven toegelaten wanneer zij visueel proper zijn.
20
4
RUNDeren In dit hoofdstuk worden de voorwaarden beschreven die van toepassing zijn voor rundveebedrijven. Eerst volgen de bepalingen die van toepassing zijn voor alle rundveebedrijven, vervolgens de bijkomende voorwaarden voor melkveebedrijven.
RUNDVEE
4.1. Bedrijfsregistratie Een veebedrijf dient gekend te zijn als schakel in de voedselketen. De verplichte registratie van het bedrijf en de bijhorende activiteiten geschiedt voor elke veehouder via de PCE van het FAVV. Activiteiten code
Activiteit
23012000
Houden/ fokken van productiedieren Runderen (behalve vetmesten kalveren)
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
22
T
• U dient aankopen steeds manueel op een register aan te vullen binnen een termijn van 3 dagen • Van gestorven runderen zendt u het paspoort met sanitair vignet overgekleefd en vermelding ‘dood’ diagonaal op de achterkant, door naar DGZ.
Oormerken Alle aanwezige runderen zijn duidelijk en correct gemerkt met 2 officiële oormerken. Indien een dier 1 oormerk verliest dan vraagt u een heridentificatieoormerk aan bij DGZ en brengt het bij ontvangst onmiddellijk aan. Bij verlies van de 2 oormerken bij een rund, moet u uw PCE verwittigen.
Ieder veebedrijf vanaf 1 rund beschikt over een beslagfiche.
4.2. Identificatie & registratie van de dieren Daarnaast is een correcte registratie van de dieren en identificatie via oornummers noodzakelijk. Elk kalf moet, ten laatste op de leeftijd van 7 dagen geïdentificeerd worden door het aanbrengen van één paar officiële oormerken. Alle paspoorten van de runderen zijn aanwezig op het bedrijf. Registratie veebewegingen en register • Meld iedere geboorte en vertrek binnen de 7 dagen, ongeacht het meldsysteem. De melding geschiedt via Veeportaal of via het telefonisch meldingssysteem. • Het register dient binnen de 3 dagen na een wijziging, aankoop, verkoop, geboorte of sterfte aangevuld te worden. Het bijhouden van het register kan op papier of via PC (enkel uit te printen bij controle). Indien u meldt via internet en u beschikt niet meer over papieren register, dan dient u alle geboortes en vertrekken binnen de 3 dagen (ipv. binnen de 7 dagen) te melden.
Ga vóór een autocontrole audit na of alle dieren voorzien zijn van 2 oormerken en bestel indien nodig heridentificatie-oormerken.
Afvoer rundvee - Voedselketeninformatie (VKI) Dieren dienen verhandeld te worden met paspoort en met 2 oormerken. Verliest een rund een oormerk net voor transport naar het slachthuis, dan dient het slachthuisvignet gekleefd te worden op het paspoort. Bij afvoer naar het slachthuis is het voor de rundveesector tevens verplicht vanaf 01/01/2010 om VKI (voedselketeninformatie) te bezorgen aan de uitbater van het slachthuis. De VKI-gegevens hebben o.a. betrekking op de gezondheidsstatus van de dieren en toegediende geneesmiddelen. Voor runderen kan het doorgeven van de VKI-informatie gebeuren via een etiket5 dat u op de achterzijde van het paspoort kleeft. Indien er relevante informatie te melden is dan moet u tevens het daarvoor bestemde formulier invullen en 24 uur op voorhand bezorgen aan het slachthuis. U kan dit formulier terugvinden op de website van het FAVV onder: owww.favv-afsca.be > Startpagina > Beroepssectoren > Dierlijke productie > Dieren > V.K.I. > Rundersector
5 Deze etiketten zijn te bestellen bij DGZ/ARSIA, of indien u over een printer en blanco etiketten beschikt kan u via de website van DGZ/ARSIA die ook zelf afprinten.
22
4
RUND Vee
4.3. Dierengezondheid Aankoopprocedure runderen Wat te doen bij aankoop? Laat uw bedrijfsdierenarts komen binnen de 48u na aankomst van de nieuwe dieren voor de uitvoering van een aankooponderzoek. Plaats de aangekochte runderen in quarantaine en laat ze pas toe in het veebeslag na een analyse met negatief resultaat op tuberculose6. Om zoveel mogelijk insleep van ziekten te vermijden is het aan te bevelen deze quarantaineruimte zo te voorzien dat geen contact met de reeds aanwezige dieren mogelijk is. Aangekochte runderen moeten afkomstig zijn van een veebedrijf dat officieel vrij is van brucellose, leucose en tuberculose. Het gezondheidstatuut van een dier staat vermeld op het sanitair vignet (=doorschijnende kleefstrook) van het paspoort. Controleer of de oormerken en de identificatiedocumenten (paspoorten) van de aangekochte dieren overeenstemmen. Voor de algemene bepalingen rond dierengezondheid, zie p. 13 van deze handleiding.
4.4. Dierenwelzijn Het spreekt voor zich dat u uw dieren opvolgt en de gezondheidstoestand in de gaten houdt. Zorg voor een diervriendelijke huisvesting, met voldoende ruimte en met gebruik van aangepaste materialen waaraan de dieren zich niet kunnen kwetsen. Streef naar een gunstig stalklimaat door voldoende verlichting en verluchting. Toegelaten ingrepen Bij de runderen mogen enkel ingrepen uitgevoerd worden die wettelijk toegelaten zijn. Sommige ingrepen mogen enkel gebeuren mits tussenkomst van de dierenarts. Hieronder vindt u hierover een niet-limitatieve lijst.
Ingreep
Voorwaarden
Verdoving?
Perforeren / inkepen van oren
alleen voor het plaatsen van oormerken en oorplaatjes
Niet vereist
Verwijderen van hoorngroeipunt bij kalveren
alleen d.m.v. thermocauterisatie tot de leeftijd van 2 maanden
verdoving vereist (dierenarts)
Onthoornen
alleen indien noodzakelijk voor veiligheid van mens en dier
verdoving vereist (dierenarts)
Perforeren van neusseptum
alleen voor plaatsen van neusring bij stieren met gepaste tang
Niet vereist
Verwijderen van bijtepels
via chirurgische methode of via hemostatische tang
Sedatie vereist
Onthoornen Bij verwijderen van de groeipunten bij kalveren is enkel een gloeistaaf toegelaten, niet meer de pasta’s die vroeger dikwijls gebruikt werden. Onthoornen mag ook niet systematisch worden uitgevoerd. Als u onthoornt, moet de dierenarts tussenkomen voor een passende verdoving.
4.5. Uitrusting en hygiëne Quarantaineruimte Aangekocht vee dient men af te zonderen in een afzonderlijke ruimte gescheiden door hekwerk of een muur van ander aanwezig vee of door voldoende ruimte tussen te laten. Pootbad Een gevuld pootbad voor klauwbehandelingen ziet er proper uit en men dient een erkend klauwontsmettingsmiddel te gebruiken. Een leeg pootbad wordt als ‘niet gebruikt’ beschouwd. Facturen van ontsmettingsmiddelen voor het pootbad moeten bijgehouden worden in kader van traceerbaarheid.
6 vanaf 19 februari 2010, moet het onderzoek bij aankoop voor brucellose en leucose bij runderen niet meer worden uitgevoerd. Het aankooponderzoek voor beide ziekten blijft echter wel verplicht voor dieren afkomstig van of geboren in lidstaten van de EU die niet ‘officieel brucellose- of leucose-vrij’ zijn of bij iedere invoer uit derde landen van buiten de EU
Voor de algemene bepalingen rond uitrusting en hygiëne, zie p. 17 van deze handleiding.
23
4.6 Transport
Bezettingsnormen wegtransport runderen
Specifiek voor runderen moeten tijdens het transport volgende documenten aan boord zijn: • Indien papieren register: het blad uit het vervoerregister m.b.t. het bepaalde vervoer, • Paspoort van de runderen. • Het blad uit het ontsmettingsregister dat de laatste verrichtingen herneemt, Voor vervoer van eigen dieren binnen de 50 km moet het voertuig enkel gereinigd en ontsmet worden op de losplaats : • Indien dit een verzamelcentrum is waar er na het lossen dieren geladen worden (uitzondering : niet op prijskamp, wedstrijd, ...) • Indien dit een slachthuis is waar het voertuig leeg vertrekt Volgende gegevens moeten over deze reiniging beschikbaar zijn: • Datum en uur • Nummer van de toegelaten of erkende reinigings- en ontsmettingsinstallatie • Het gebruikte toegelaten ontsmettingsmiddel (naam of nummer) • Stempel en handtekening van de verantwoordelijke of zijn afgevaardigde, die de reiniging en ontsmetting gecontroleerd heeft
24
Type dier
Gewicht (kg )
Min. oppervlakte (m²/dier)
Fokkalveren
50
0,30 tot en met 0,40
Middelgrote kalveren
110
0,40 t/m 0,70
Zware kalveren
200
0,70 t/m 0,95
Middelgrote runderen
325
0,95 t/m 1,30
Grote runderen
550
1,30 t/m 1,60
Zeer grote runderen
meer dan 700
meer dan 1,60
Geen enkel rund op een transport dat een slachthuis aandoet, mag eens aangekomen op de terreinen van een slachthuis, het slachthuis nog verlaten. Voor het hoofdstuk “algemene bepalingen” rond het vervoer, zie p. 19 van deze handleiding.
4
MELK Vee
Bijkomende bepalingen voor MELKVEE
4.7. Registratie activiteit melkwinning
opend kunnen worden. • Het tanklokaal wordt proper gehouden. • De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet proper gehouden worden.
Een melkveebedrijf dient “melkwinning” als bijkomende activiteit - naast activiteit ‘houden van rundvee’; - te registreren via de PCE van het FAVV met volgende codes: Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
24012011
Melk productie
0
R
4.8. Uitrusting en hygiëne melkwinning
De productie van melk gebeurt op een hygiënische en veilige manier. Hygiënisch werken is van toepassing op alle handelingen, gebruikte middelen en ruimten bij het melken: de voorbereiding, de plaats van de melkwinning, de melkkoeltank, het tanklokaal en het melkhuisje. Veel van de aandachtspunten die hieronder staan weergegeven, zal u herkennen indien u als melkveehouder het IKM-lastenboek volgt. U zal tevens vaststellen dat het IKM-lastenboek op bepaalde punten nog bijkomende of strengere eisen stelt dan de sectorgids. Tanklokaal - melkhuisje, koeltank en melklokaal Tanklokaal en melkhuisje • dienen enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur, • hebben deuren met een afdoende afscheiding van de melkveestal en van het melklokaal, • de verlichting moet dag en nacht voldoende zijn en de neonlampen moeten beschermd zijn, • zijn efficiënt geventileerd, de verluchting gebeurt met verse buitenlucht en dus niet via de stallen. Er is een luchtinlaat en een luchtuitlaat voorzien. • hebben ramen die voorzien zijn van een muskietennet indien deze openen naar buiten. “Binnenvensters” mogen niet ge-
Tanklokaal en/of melkhuisje: • Er is een spoelbak met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit, voor het reinigen van het materiaal. • Er is een lavabo met warmwatervoorziening, zeep en handdoek of wegwerppapier. Tanklokaal: • wanden, vloeren en plafond bestaan uit bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. • bij nieuwbouw hebben de vloeren voldoende afschot voor een natuurlijke afvoer, • de toegang is goed reinigbaar en bestaat uit een verhard, wasbaar en proper oppervlak, • is volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor dieren, • er zijn geen ramen die opengaan naar een ander lokaal, • indien de buitendeur gebruikt wordt voor de verluchting is deze voorzien van een hor of vliegenraam. • De koelgroep wordt beschermd tegen dieren - inclusief insecten. Koeltank • heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme, • is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen • wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten. Melk moet zo snel mogelijk na melken gekoeld worden, • tot max. 6°C binnen de 2 uur na het einde van de instroom in de tank. • Bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten bedraagt maximaal 6°C. Ter info: IKM is op dit gebied strenger en vraagt maximaal 4°C.
25
4
MELK
Vee
Melklokaal • is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen, • heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren, • beschikt over water van drinkwaterkwaliteit, • beschikt over een goed functionerend verlichting- en luchtverversingssysteem. • Wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt.
4.9. Melkproces Melkwinningsapparatuur en toebehoren • zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper. • Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog. De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard “ wel in het tanklokaal of melkhuisje. • De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten. Er wordt systematisch nagespoeld met water van drinkwaterkwaliteit. • De goede werking van de melkinstallatie is belangrijk. Bij afwijkingen worden de oorzaken opgespoord en de nodige corrigerende maatregelen uitgevoerd.
Melkers en bedieners van de melkinstallatie • dragen propere en aangepaste melkkleding, • wassen zorgvuldig de handen vooraleer met het melken wordt gestart en herhalen dit indien nodig tijdens het melken, • zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn. Vereisten melk • Er mag enkel melk geleverd worden van gezonde dieren. • Er mag geen biestmelk geleverd worden. • de eerste melkstralen van elke koe moeten visueel beoordeeld en verwijderd worden. • Bij dippen of sprayen van de spenen na het melken, moeten daartoe erkende producten gebruikt worden. • Alle melk geleverd aan levensmiddelenbedrijven is onderworpen aan de reglementering betreffende de officiële bepaling van kwaliteit en samenstelling. Bij elke levering wordt ook getest op remstoffen.
4.10. Hygiëne-eisen voor melkautomaten Het plaatsen van een melkautomaat is onderhevig aan een registratie bij uw PCE. Er zijn in de versie 2 van de G-037 geen bepalingen opgenomen betreffende de melkautomaten. Het FAVV heeft in december 2009 een omzendbrief opgesteld, met daarin de aandachtspunten voor bedrijven die werken met een melkautomaat. U kan deze terugvinden op de website van het FAVV: owww.favv-afsca. be > Beroepssectoren > Dierlijke productie > Dierlijke producten > Melk en zuivelproducten. We willen hier wel meegeven dat u minstens tweemaal per jaar, 5 stalen moet laten nemen om te laten analyseren op E. Coli.
Normen water voor reiniging melkapparatuur Indien voor de reiniging en de naspoeling van de melkinstallatie en de koeltank geen leidingwater wordt gebruikt, gebeurt minstens elke twee jaar een analyse door een geaccrediteerd labo (lijst te vinden op owww.belac.be). Uit de resultaten moet blijken dat: • nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l, • nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l, • kiemgetal lager dan 100/ml, • totaal aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml, • aantal E-coli’s lager dan 1/100 ml. Als de analyse niet voldoet aan de normen kan u best overschakelen op leidingwater of het water behandelen en een nieuwe analyse laten uitvoeren voor de afwijkende parameters.
26
5
VARKENS In dit hoofdstuk worden de voorwaarden besproken die van toepassing zijn op varkensbedrijven, naast de algemene bepalingen vanaf p. 10.
5.1. Bedrijfsregistratie Voor het houden van varkens heeft men een toelating van het FAVV en een sanitair attest nodig. Het sanitair attest levert het bewijs dat is voldaan aan de sanitaire uitrustingsvoorwaarden voor het houden van varkens. De toelating wordt d.m.v. een toelatingsbrief afgeleverd door de PCE, het sanitair attest wordt opgemaakt door DGZ en nadien door de PCE ondertekend naar de varkenshouder gestuurd. Indien u één van beide documenten niet terugvindt, neem dan contact op met uw PCE. Het houden van varkens valt onder de onderstaande activiteitencode van het FAVV. Het is een toelatingsplichtige activiteit. Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/ fokken van productiedieren Varkens
27
T
5.2. Identificatie en registratie van de dieren Aan- en afvoer van varkens In de zogenaamde permanente inventaris of beslaginventaris wordt minstens wekelijks elke geboorte, aankomst, vertrek of sterfte van een varken genoteerd. Laad- en losbonnen worden bewaard. Identificatie van de dieren Alle op het varkensbedrijf aanwezige gespeende varkens moeten correct en duidelijk gemerkt zijn met één officieel oormerk. • Identificeer pasgeboren biggen ten laatste bij het spenen en in ieder geval vóór het vertrek uit het beslag met een (beslag)oormerk. • Voorzie ingevoerde varkens van een (verbonds)oormerk - binnen de 48 uur na aankomst op het varkensbedrijf. • Voorzie alle slachtvarkens van het klopnummer (=verkorte beslagnummer) aangebracht met een erkende klophamerstempel op zowel de linker- als de rechterflank binnen de 5 dagen vóór het vertrek uit het bedrijf. Bij verlies van oormerken moeten varkens in de regel niet hermerkt worden, tenzij bij verplaatsing naar een ander bedrijf.
28
5.3. Dierenvoeder en drinkwater • Varkens worden minstens éénmaal per dag gevoederd. • Zeugen en gelten beschikken over een toereikende hoeveelheid bulk- en vezelrijk voeder en energierijk voeder. • Varkens in groep moeten voldoende en allemaal tegelijk kunnen eten - behalve bij ad libitum of automatische individuele voedering. • De voedersilo’s worden van buiten de stallen gevuld. • Drinkwater is beschikbaar voor varkens vanaf de leeftijd van twee weken. Gemedicineerd voeder Gemedicineerd voeder wordt afzonderlijk van het gewone voeder bewaard. Volgende voorwaarden gelden: • indien verpakt: in de originele (geëtiketteerde) verpakking, • indien los: in een aparte silo op het moment van de levering door de fabrikant. Het etiket blijft aanwezig zolang er gemedicineerd voeder voorradig is om mogelijke verwarring met ander voeder uit te sluiten. • een kopie van het voorschrift voor gemedicineerde voeders moet aanwezig zijn • gebruik gemedicineerd voeder volgens de bepalingen van het voorschrift. Voor het hoofdstuk “algemene bepalingen” rond voeder en drinkwater, zie p. 10 van deze handleiding.
5.4. Dierengezondheid Gekoppeld aan de toelating om varkens te houden, bent u als varkenshouder verplicht de bedrijfsdierenarts driemaal per jaar met een tussentijd van minstens 3 maanden te ontbieden. Tijdens die bezoeken maakt de bedrijfsdierenarts een bezoekrapport. Zie ook de bijkomende voorwaarden bij het hoofdstuk “dierenarts” indien u een contract met een bedrijfsbegeleidende dierenarts zou afgesloten hebben!
5
varkens
Aujeszky De varkenshouder brengt enkel varkens op zijn bedrijf met een Aujeszky statuut dat gelijk is aan of hoger is dan dit van zijn varkensbeslag. Het Aujeszky statuut van een varkensbeslag is genoteerd in Sanitel. Salmonella bewakingsprogramma bij vleesvarkens Het belangrijkste doel van het programma is het aantreffen van Salmonella in vleesvarkens zodanig te verminderen dat deze geen belangrijke bron meer vormen voor Salmonellabesmettingen bij de mens. Daartoe moeten bloedonderzoeken uitgevoerd worden. Indien de resultaten onbevredigend zijn, wordt het bedrijf aanzien als een “risicobedrijf” en moet dit verplicht begeleid worden door de bedrijfsdierenarts.
5.5. Dierenwelzijn Toegelaten ingrepen bij varkens Er is wettelijk vastgelegd welke ingrepen bij varkens mogen uitgevoerd worden en welke niet. De wetgever heeft de bedoeling het routinematig uitvoeren van ingrepen zoveel mogelijk te beperken, en de varkenshouders aan te zetten tot het toepassen van managementtechnieken om deze ingrepen overbodig te maken. Voor sommige ingrepen, zoals het inkorten van de hoektanden en het couperen van de staarten, is het bewijs van de medische indicatie door de bedrijfsdierenarts vereist om het toch nog te kunnen uitvoeren.
Ingreep
Voorwaarden
Uit te voeren door/ verdoving?
Castratie
Uitsluitend met chirurgische methode
verdoving vanaf leeftijd van 7 dagen
Vijlen of knippen van de hoektanden
1. mag slechts gedurende eerste levensweek; 2. tanden moeten glad blijven en pulpaholte intact; 3. mag niet routinematig gebeuren maar slechts als op bedrijf kwetsuren aan uiers van zeugen en oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd, ingevolge het niet knippen; en nadat gebleken is dat staartbijten niet voorkomen kan worden door wijziging in bedrijfsvoering, met inbegrip van bezettingsgraad.
niet vereist
Inkorten slagtanden
bij beren
Onder verdoving, door de dierenarts
Couperen van een deel van de staart
1. mag slechts gedurende eerste levensweek; 2. mag niet routinematig gebeuren maar slechts als op bedrijf kwetsuren aan de staarten van de varkens zijn geconstateerd; en als staartbijten niet verholpen kan worden door wijziging in bedrijfsvoering, met inbegrip van bezettingsgraad.
niet vereist
Perforeren of inkepen van oren
enkel voor het plaatsen van oormerken en oorplaatjes
niet vereist
Perforeren van neusseptum
uitsluitend voor plaatsen van neusring bij varkens die buiten op een zachte ondergrond gehouden worden en bij fokberen
niet vereist
29
Voorwaarden thuisslachting varkens op het veebedrijf: • Dit vlees is enkel bestemd voor consumptie door de veehouder en inwonende gezinsleden en mag dus niet verkocht worden • Thuisslachtingen moeten gemeld worden aan de gemeente: - minstens 2 dagen voor de slachting - aangifte is 8 dagen geldig - aangiftebewijs bijhouden tot einde van jaar van slachting Voor het hoofdstuk “algemene bepalingen” rond dierenwelzijn, zie p. 13 van deze handleiding.
5.6. Uitrusting en hygiëne De wetgeving voorziet een aantal bepalingen voor de uitrusting van varkensstallen - zoals hieronder opgesomd. De schuin gedrukte bepalingen hieronder zijn slechts van toepassing in stallen die na 01.01.2003 in gebruik zijn genomen of worden verbouwd en in alle stallen vanaf 2013.
De varkensstal dient zo gebouwd dat varkens elkaar kunnen zien. Speelmateriaal Alle varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen - voor zover de dierengezondheid daardoor niet in gevaar komt. Voorbeelden van materiaal zijn onder meer stro, hooi, zaagsel, champignoncompost, turf, maar geen autobanden. De metaaldraad in autobanden kan immers aanleiding geven tot ontstekingen in de muil en de tong. Huisvesting biggen • Beschermd in kraamhok indien zeugen vrij kunnen bewegen • In kraamhok voldoende ruimte om ongehinderd te kunnen zuigen • Voldoende vloeroppervlakte van geschikt materiaal • Niet gespeend vóór 28 dagen ouderdom, maar kunnen vanaf 21 dagen worden gespeend indien zij daarna naar een speciale voorziening worden overgebracht. • Deze voorzieningen zijn - vóór het binnenbrengen van de biggen: - volledig leeg, - grondig gereinigd en ontsmet, - gescheiden van de voorzieningen waar zeugen worden gehouden.
30
Hok volwassen beren • Zo gelegen en gebouwd dat beer zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien en volledig vrij van obstakels. • Vrije vloeroppervlakte van ten minste 6 m² • Vrije vloeroppervlakte van ten minste 10 m² indien hok gebruikt voor dekken. • Voldoende oppervlakte vloer van geschikt materiaal om beer te laten liggen. Bij groepshuisvesting: • maatregelen nemen om afwijkend gedrag, bijvoorbeeld agressief vechten te voorkomen. • mogen varkens die buitengewoon agressief zijn of bedreigd worden, gewond of ziek zijn, tijdelijk worden opgesloten in een aparte box. Daarbij kan het dier zich gemakkelijk omdraaien in de box - indien niet strijdig met specifiek diergeneeskundig advies. • wordt zoveel mogelijk met stabiele groepen gewerkt. • De vrije vloeroppervlakte die minimaal moet beschikbaar zijn voor varkens in groepshuisvesting is: Levend gewicht varkens
Minimum vrije vloerruimte (m²)
Tot 10 kg
0,15
Van 10 tot 20 kg
0,20
Van 20 tot 30 kg
0,30
Van 30 tot 50 kg
0,40
Van 50 tot 85 kg
0,55
Van 85 tot 110 kg
0,65
Meer dan 110 kg
1,00
Gedekte gelten
1,64
Zeugen
2,25
5
varkens
Minimum balkbreedte (mm)
Maximum gleufbreedte (mm)
Biggen
50
11
Gespeende varkens
50
14
Gebruiksvarkens
80
18
Zeugen
80
20
In varkensstal • Vermijdt plots lawaai en een continu geluidsniveau van 85 dB of hoger. Om een idee te geven: 82 dB zou overeenkomen met het geluid dat geproduceerd wordt door druk verkeer. • Ten minste 8 uur per dag dient men een lichtintensiteit van ten minste 40 lux te voorzien. Ter indicatie: 40 lux is ruim voldoende om een tekst te lezen. • De varkensstal gebouwd na 01.01.03 heeft lichtdoorlatende openingen in dak en/of muren. Zeugen en gelten • Mogen niet aangebonden worden, • worden in groep gehouden vanaf vier weken na de inseminatie tot één week vóór de verwachte werpdatum. - Op bedrijven met minder dan tien zeugen, mogen zeugen en gelten apart worden gehuisvest “ mits de dieren zich gemakkelijk kunnen omdraaien in hun hok of box. • hebben hok met zijden langer dan 2,8 m - 2,4 m als groep < 6 dieren. • beschikken in de laatste week vóór het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal “ tenzij dat technisch niet uitvoerbaar is met de op het varkensbedrijf aanwezige mengmestmethode. • beschikken in het kraamhok over voldoende ruimte achter zich om het natuurlijke of begeleide werpen te vergemakkelijken. Kraamhokken - waarin zeugen zich vrij kunnen bewegen, zijn voorzien van een bescherming voor de biggen, bijvoorbeeld een zeugenbeugel. - worden “ indien nodig “ behandeld tegen uitwendige en inwendige parasieten. - worden grondig schoongemaakt voordat zij in het kraamhok worden gebracht.
rechten foto Filière Porcine Wallonne
Deze oppervlakte wordt verminderd of vermeerderd met 10% al naargelang in een groep respectievelijk minder dan zes dieren of meer dan 40 dieren leven. Gedekte gelten beschikken minimaal over 0,95 m² en drachtige zeugen over minimaal 1,30 m² vaste vloer of vloer met maximaal 15% afvoergaten. • Betonroosters bij varkens in groepshuisvesting hebben:
Verdere specifieke eisen voor het varkensbedrijf Omkleedlokaal Dit lokaal is afgesloten van de stalruimte en van de woongedeelten en voorzien van: • een wasbak met stromend water, zeep en propere of wegwerp handdoek, • een bak voor het reinigen en ontsmetten van schoeisel, • een gevuld ontsmettingsvoetbad aan de in- en uitgang. Voor de algemene bepalingen rond uitrusting, zie p. 17 van deze handleiding.
31
5
varkens
5.7. Transport
bepalingen specifiek voor varkens Vervoer eigen dieren in kader van handel De vervoersregistratie van varkens gebeurt in groep. Van elke groep varkens worden de bewegingen geregistreerd. Hierdoor weet men welke groep zich op welke plaats bevindt, met welke andere dieren deze in contact komt, … Specifiek voor eigen varkens moeten tijdens het transport in geval van handel - afvoer naar slachthuis bijvoorbeeld - volgende documenten aan boord zijn: • transport vergezeld van de laad- en losbon (=document in drievoud, indien papieren registers) of gegevens uit Veeportaal en duplicaat van laadbon met beslagvignet bij gebruik van de computer. • De gegevens van het vervoer worden geregistreerd in Sanitel, dit kan op heden via Veeportaal. Van elke groep varkens die verplaatst wordt, registreert men: - Vervoerder, nummerplaat van het voertuig - Datum, uur, plaats van laden - Datum, uur, plaats van lossen - Datum, uur en plaats van ontsmetten van het voertuig • Varkenshouder registreert verder reiniging en ontsmetting op laad- en losbon - met ondertekening door verantwoordelijke voor ontsmetting.
Verder geldt bij dergelijk transport in geval van handel: • Het wordt aanbevolen om varkens uit groepshokken samen te houden en niet te vermengen met andere dieren • Verboden om varkens van verschillende beslagen fysiek te vermengen • Verboden varkens over te laden op ander vervoermiddel. • Geen enkel varken dat op terrein van slachthuis is aangekomen, mag dit nog verlaten • Bezettingsnormen wegtransport varkens: Gewicht varkens (kg )
Bezettingsnorm minimum oppervlakte (m² / dier)
15
0,13
25
0,15
50
0,35
100 *
0,51
* Bezettingsdichtheid mag niet hoger zijn dan 235 kg/m². Deze min. oppervlakte kan met 20 % verhoogd worden in functie van ras, grootte, fysieke conditie, weersomstandigheden en reisduur. Indien binnen zone van 50 km rond bedrijf is geen erkenning als vervoerder en geen keuring van het vervoermiddel vereist. Voor de algemene bepalingen rond transport, zie p. 19 van deze handleiding.
32
Foto rechten Peter Cardoen
6
KLEINE HERKAUWERS Schapen en geiten, hertachtigen
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden besproken die van toepassing zijn op bedrijven waar schapen, geiten of hertachtigen worden gehouden.
6.1. Bedrijfsregistratie Een veehouder - die schapen, geiten en/of hertachtigen houdt op zijn bedrijf - laat zich registreren via DGZ. Deze voorwaarde geldt reeds vanaf het houden van één dier. Het veebeslag krijgt een beslagnummer. Zie ook de tekst betreffende Hobbydieren op pagina 7. Verder moet u via uw PCE deze activiteit laten registreren via onderstaande codes: Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren Schapen en geiten
29
R
Verplichte identificatie De veehouder is verplicht al zijn schapen, geiten en hertachtigen te identificeren, correct en duidelijk te merken dus. Wanneer tijdens de audit kleine herkauwers zouden opgemerkt worden zonder oormerk, dan is de OCI verplicht dit te melden aan de PCE. De uitgebreide informatie betreffende merken van kleine herkauwers vindt u terug via owww.dgz.be (Home > Regelgeving I&R > Veehouder > Schapen, Geiten en Hertachtigen). Schapen en geiten Belangrijk om weten: het verlies van beide oormerken (dieren geboren na 10.07.05) dient onmiddellijk gemeld te worden bij de PCE en DGZ. De betrokken dieren moeten opgestald worden.
Invoer uit derde landen Bij invoer uit derde landen wordt DGZ verwittigd voor het hermerken van de dieren binnen de drie werkdagen. Ingevoerde dieren uit EU-lidstaten daarentegen dienen niet hermerkt te worden.
6.2. Identificatie en registratie van de dieren Register De veehouder houdt een register bij van de kleine herkauwers op zijn bedrijf: • één register per diersoort, • in te vullen binnen drie dagen na elke veeverplaatsing, • jaarlijks vóór 15 januari wordt het document ‘15 decembertelling’ dat u van DGZ ontvangt, teruggestuurd of worden de telgegevens via Veeportaal geregistreerd. Inhoud • administratieve gegevens, • 15 decembertelling, • register dieren gemerkt met twee plastieken oormerken, • register bij gebruik van beslagoormerken, • gegevens van verplaatsingen - aan- en afvoer van dieren.
34
Afvoer naar slachthuis voedselketeninformatie (VKI) Sinds 1 januari 2010 dient u voor alle schapen en geiten die afgevoerd worden naar het slachthuis de VKI over te maken aan het slachthuis. De VKI-gegevens hebben o.a. betrekking op de gezondheidsstatus van de dieren en de toegediende geneesmiddelen tijdens de risicoperiode.(zie pagina ook pagina 13) U kan de VKI-informatie doorgeven via een etiket dat u kleeft op de achterzijde van het verplaatsingsdocument dat bezorgd wordt aan het slachthuis (=de losplaats). Indien er relevante informatie te melden is, dan moet tevens het daarvoor bestemde formulier ingevuld worden. Dit is terug te vinden op de website van het FAVV owww.favv.be via Startpagina > Beroepssectoren > Dierlijke productie > Dieren > V.K.I. > schapen & geitensector en dient 24 uur op voorhand te worden bezorgd aan het slachthuis.
6
KLEINE HERKAUWERS Schapen en geiten, hertachtigen
6.3. Dierenwelzijn Toegestane ingrepen De toegestane ingrepen bij schapen en geiten vindt u in de tabel hieronder. Voor hertachtigen zijn er geen bepalingen. Ingreep
Voorwaarden
Verdoving en/of pijnstillende middelen
Castratie
via chirurgische methode of via hemostatische tang
verdoving vereist kalmeringsmiddel vereist
Perforeren/ inkepen oor
alleen voor plaatsen van oormerken & -plaatjes
niet vereist
Staartamputatie
via chirurgische methode en enkel bij ooien, waarbij de vulva moet bedekt blijven
kalmeringsmiddel vereist vanaf leeftijd van 2 weken
Verwijderen bijtepels
via chirurgische methode of via hemostatische tang
kalmeringsmiddel vereist vanaf leeftijd van 6 weken
Verwijderen hoorngroeipunt
via thermocauterisatie
verdoving vereist
Particuliere slachting a. Voorwaarden thuisslachting van schapen en geiten op het veebedrijf: • Dit vlees is enkel bestemd voor consumptie door de veehouder en inwonende gezinsleden en mag dus niet verkocht worden • Thuisslachtingen moeten gemeld worden aan de gemeente: - minstens 2 dagen voor de slachting - aangifte 8 dagen geldig - aangiftebewijs bijhouden tot einde van jaar van slachting b. Ramadan, rituele slachtingen bij Offerfeest Ritueel slachten thuis is verboden! Voor rituele slachtingen gelden specifieke voorwaarden. Zie de website van het FAVV voor de specifieke voorwaarden betreffende rituele slachtingen van schapen en geiten.
Foto rechten Peter Cardoen
Voor de ingrepen waarvoor een verdoving vereist is, moet deze door de dierenarts uitgevoerd worden. Een staartamputatie is enkel toegestaan bij vrouwelijke dieren op chirurgische wijze. In voorkomend geval: verwijderen van hoorngroeipunten mag enkel nog gebeuren met een gloeistaaf en niet meer met pasta’s want deze zijn niet meer toegelaten.
35
6.4. Uitrusting en hygiëne
Tanklokaal - melkhuisje, koeltank en melklokaal
bijkomende bepalingen i.v.m. melkwinning
De productie van melk gebeurt op een hygiënische en veilige manier. Hygiënisch werken is van toepassing op alle handelingen, gebruikte middelen en ruimten bij het melken: de voorbereiding, de plaats van de melkwinning, de melkkoeltank, het tanklokaal en het melkhuisje. De bepalingen die u hieronder kan vinden zijn niet noodzakelijk als dusdanig in één of andere wetgeving terug te vinden. Sommige bepalingen zijn gebaseerd op wetgeving die van toepassing is op melkveebedrijven of op de gangbare goede landbouwpraktijken. Wat cursief gedrukt staat is te beschouwen als aanbevelingen.
Tanklokaal en melkhuisje • dienen enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur, • hebben deuren met een afdoende afscheiding van de stal en van het melklokaal, • verlichting moet dag en nacht voldoende zijn en de neonlampen moeten beschermd zijn, • zijn efficiënt geventileerd, de verluchting gebeurt met verse buitenlucht en dus niet via de stallen. Er is een luchtinlaat en een luchtuitlaat voorzien. • hebben ramen voorzien van een muskietennet indien openen naar buiten. • De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet proper gehouden worden. Tanklokaal en/of melkhuisje: • is er een spoelbak met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit, voor het reinigen van het materiaal. • is er een lavabo met warmwatervoorziening, zeep en handdoek of wegwerppapier. Tanklokaal: • wanden, vloeren, plafond in bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. • bij nieuwbouw “ vloeren met voldoende afschot voor een natuurlijke afvoer, • toegang die goed reinigbaar is en bestaat uit een verhard, wasbaar en proper oppervlak, • is volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor dieren, • geen ramen die opengaan naar een ander lokaal, • buitendeur voorzien van hor of vliegenraam indien die dienst doet voor de verluchting. • koelgroep wordt beschermd tegen dieren - inclusief insecten.
36
6
KLEINE HERKAUWERS Schapen en geiten, hertachtigen
Koelen van de melk De melk moet zo snel mogelijk na het melken gekoeld worden. Vanaf bepaalde hoeveelheden is hiervoor een melkkoeltank aangewezen. Melk moet zo snel mogelijk na melken gekoeld worden tot max. 6°C binnen de 2 uur na het melken. • De bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten is 6°C. Koeltank • heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme • is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen • wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten. Melklokaal • is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen, • heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren, • wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt. • beschikt over een goed functionerend verlichting- en luchtverversingssysteem. Melkproces Melkwinningsapparatuur en toebehoren • zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper. • Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog. De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard “ wel in het tanklokaal of melkhuisje. • De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het verwijderen van melkresten. Er wordt systematisch nagespoeld met water van drinkwaterkwaliteit. • De goede werking van de melkinstallatie is belangrijk. Bij afwijkingen worden de oorzaken opgespoord en de nodige corrigerende maatregelen uitgevoerd.
Vereisten melk Melk voor leveren - hetzij aan de zuivelindustrie, hetzij rechtstreeks aan de consument en voor de productie van hoevezuivel: • moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn, • mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren “ de veehouder respecteert de officiële wachtperiode vóór melk mag geleverd worden. • Pas aangekochte dieren en zieke dieren worden afzonderlijk of op het einde gemolken. • de eerste melkstralen van elk dier worden visueel beoordeeld en verwijderd. • Alle melk geleverd aan levensmiddelenbedrijven is onderworpen aan de reglementering betreffende de officiële bepaling van kwaliteit en samenstelling van rauwe melk. Minstens tweemaal per maand wordt een representatief monster genomen dat door een geaccrediteerd labo moet onderzocht worden op kiemgetal en remstoffen. • Als u alle melk zelf verwerkt en bijgevolg geen melk levert naar een melkverwerkend bedrijf, zijn er geen officieel vastgelegde analysefrequenties bepaald. Maar in het kader van het HACCP-systeem moet u zelf wel een controlesysteem en bijhorende analyses uitwerken. Melkers en bedieners van de melkinstallatie • dragen propere en aangepaste melkkleding, • wassen zorgvuldig de handen vooraleer te starten met melken en herhalen dit indien nodig, • zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn.
37
6
KLEINE HERKAUWERS Schapen en geiten, hertachtigen
6.5. Transport eigen dieren Wanneer schapen, geiten en hertachtigen worden vervoerd voor handelsoeleinden, dus naar het slachthuis of naar een markt waar dieren verhandeld worden, dient deze vervoersbeweging geregistreerd te worden. Bij transport van eigen dieren voor handelsoeleinden dient u dus de vervoersbeweging te registreren. Dit moet gebeuren via een verplaatsingsdocument. Verplaatsingsdocument Tijdens het vervoer van kleine herkauwers beschikt de vervoerder steeds over een verplaatsingsdocument. De lay-out van het verplaatsingsdocument is wettelijk vastgelegd. Een blanco exemplaar vindt u op de website van DGZ: owww.dgz.be bij “formulieren”. Na het transport registreert de vervoerder de gegevens van het verplaatsingsdocument in de centrale databank Sanitel, hetzij via Veeportaal, hetzij via DGZ. Hoe correct invullen? Bij aanvang van het transport, op de laadplaats, vult de vervoerder het verplaatsingsdocument in. Dit doet hij in drievoud. Tijdens het transport wordt het document verder aangevuld. • Op de laadplaats vult de vervoerder volgende gegevens in: - eigen gegevens, - de gegevens van de losplaats - de geschatte reistijd. De verantwoordelijke van de laadplaats noteert op het document volgende gegevens: - gegevens van de laadplaats - de gegevens van de dieren - datum en uur van laden Beide partijen ondertekenen de 3 exemplaren. Eén exemplaar blijft op de laadplaats. Het document dient gedurende een termijn van minstens 5 jaar bewaard te worden. • Op de bestemming overhandigt de vervoerder de overige 2 exemplaren aan de verantwoordelijke van de losplaats. Deze laatste verifieert de gegevens op het verplaatsingsdocument en vult dit verder aan met datum en uur van lossen, waarna hij het document ondertekent. Eén exemplaar wordt op de losplaats bewaard gedurende minstens 5 jaar.
38
• Het derde (laatste) exemplaar blijft bij de vervoerder. Na het transport registreert hij de gegevens van het verplaatsingsdocument in de centrale databank, Sanitel. Hij bewaart het verplaatsingsdocument gedurende minstens 5 jaar in zijn ’register van het vervoer’. In- en uitvoer met eigen transport - ter info Bijkomende registratie bij uitvoer: • verantwoordelijke verwittigt min. 24u vóór inladen van dieren het FAVV-PCE: voor opmaak van certificaat • Kopie van het certificaat blijft op het beslag • Binnen 3 dagen register aanvullen Bijkomende registratie bij invoer: • verantwoordelijke verifieert het certificaat en maakt kopie • origineel certificaat overhandigd aan DGZVlaanderen: - Invoer derde landen: op het moment van hermerken - Invoer uit een lidstaat: binnen de 3 dagen na invoer • Kopie van het certificaat blijft op het beslag; • Binnen 3 dagen register aanvullen
Voor de algemene bepalingen rond transport, zie p. 19 van deze handleiding.
7
Konijnen
In dit hoofdstuk vindt u enkele bijkomende bepalingen voor konijnen. Voor de algemene bepalingen verwijzen we naar p. 10 over de aangehaalde thema’s. Er is momenteel redelijk wat te doen rond dierenwelzijn bij professionele konijnenhouders. Vermoedelijk zal in de komende maanden en jaren bijkomende wetgeving hierover van kracht worden.
7
konijnen
7.1. Bedrijfsregistratie
7.3. Dierenwelzijn
Zie hierover ook het gedeelte betreffende Hobbydieren.
Thuisslachtingen op het veebedrijf Het vlees bekomen bij thuisslachtingen is enkel voor de consumptie ervan door de veehouder en inwonende gezinsleden en mag dus niet verkocht worden.
Elke professionele konijnenhouder moet geregistreerd zijn bij het FAVV via DGZ. Als konijnenhouder met meer dan 20 fokdieren of meer dan 100 vleeskonijnen dient men volgende activiteit te registreren: Activiteiten code
23012000
Activiteit
Houden/fokken van productiedieren Lagomorfen
Product code
31
Registratie (r) of toelating (t)
R
Sinds 2008 wordt elke houder van voedselproducerende dieren geregistreerd in Sanitel via DGZ. Na registratie wordt in Sanitel een “beslag konijnen” toegekend.
7.2. Dierengezondheid Vaccinatie RHD (Rabbit Hemorrhagic Disease) • Het vaccineren van konijnen tegen RHD (Rabbit Hemorrhagic Disease) of het virale hemorragisch syndroom is nodig indien konijnen van verschillende konijnenhouders worden samengebracht - op markten, tentoonstellingen en prijskampen. • Het vaccineren gebeurt minimum zeven dagen en maximum zes maanden vóór het bijeenbrengen van de konijnen, met een goedgekeurd vaccin. • De dierenarts levert een certificaat van vaccinatie waarop ook de tatoeagenummers van de ingeënte konijnen worden vermeld. • De konijnen die samengebracht worden op markten, tentoonstellingen en prijskampen dragen in een van beide oren een goed leesbaar tatoeagemerk.
40
7.4. Transport konijnen Begeleidingsdocument transport Begeleidingsdocument ‘vervoer van levende dieren’ dient transport te vergezellen. Dit document is terug te vinden via: owww.favv.be > Beroepssectoren > dierlijke productie > dieren > vervoer van levende dieren > Bijlage12.
8
PLUIMVEE
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden beschreven voor pluimveebedrijven. Deze zijn zowel van toepassing voor • reproductiepluimvee (opfok en vermeerdering) • legkippen (opfok en vermeerdering) • productie van consumptie-eieren door pluimvee ander dan kippen • braadkippen Eerst worden de gemeenschappelijke punten besproken die van toepassing zijn voor alle pluimveebedrijven. In de latere hoofdstukken worden die zaken aangehaald die specifiek zijn voor een bepaald type bedrijf en die bovenop de algemene pluimveevoorwaarden van toepassing zijn.
8.1. Bedrijfsregistratie
Reproductiepluimvee
Het FAVV moet weten waar er kippen gehouden worden. Dit laat o.a. toe om gericht te kunnen ingrijpen indien er bv besmettelijke ziekten vastgesteld worden in een bepaalde regio. Om te kunnen profiteren van de bonus op de jaarlijkse heffing van het FAVV, moeten minstens alle activiteiten correct gekend zijn bij het FAVV. Daarom hebben we verder de activiteitencodes opgelijst, zodat dit kan geverifieerd worden. Een registratie bij SANITEL (DGZ of ARSIA, beslagnummer) is pas noodzakelijk vanaf het moment dat er 200 stuks pluimvee aanwezig zijn op het bedrijf. Indien er minder pluimvee gehouden wordt,waarvan de producten bestemd zijn voor particulier gebruik, worden deze aanzien als hobbydieren waarvoor geen registratie vereist is. Afhankelijk van het type bedrijf is er een registratie of een toelating nodig van het FAVV. In geval van een toelating zijn er strengere regels van toepassing dan in het geval van een registratie. Er is een specifieke activiteitencode voorzien door het FAVV (gebruikspluimvee bestemd voor uitvoer) voor het geval levende dieren naar een buitenlands pluimveebedrijf zouden gaan (bv. vuurvaste kuikens, legpoeljen, …). Voor deze activiteit is een toelating nodig i.p.v. een registratie. Voor pluimvee dat het land zou verlaten om afgevoerd te worden naar een buitenlands slachthuis, is deze activiteit niet van toepassing. Hieronder kan je terugvinden welke codes en activiteiten van toepassing zijn voor welk type bedrijf. In de rechterkolom kan je zien of er een registratie dan wel een toelating vereist is.
Gezondheidskwalificatie Steeds gezondheidskwalificatie A, uitgezonderd voor loopvogels (enkel een beslagnummer indien meer dan drie dieren worden gehouden). Zoötechnische erkenning (niet nodig voor opfokbedrijven) Bijkomend is een zoötechnische erkenning nodig indien uw capaciteit: • 100 stuks fokpluimvee of meer bedraagt • 1.000 broedeieren of meer bedraagt • Loopvogels: minstens 25 vogels of 250 broedeieren bedraagt Aan de zoötechnische erkenning is een nummer gekoppeld, bestaande uit BE gevolgd door 4 cijfers. Deze zoötechnische erkenning is een gewestelijke bevoegdheid. Voor Vlaanderen kan die via internet aangevraagd worden via owww.Vlaanderen.be > Landbouw en Visserij > Dier > Pluimvee & konijnen > Aanvraag erkenning vermeerderingsbedrijf Registratie of Sanitaire Toelating bij het FAVV (via de PCE) Opfok van fokpluimvee Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Fokpluimvee
23
T
Selectie of vermeerderingbedrijf
42
Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Fokpluimvee
23
T
24012051
Productie van broedeieren
0
T
8
PLUIMVEE
Productielegkippen
Legkippen Gezondheidskwalificatie Het beslag moet minstens voldoen aan: • gezondheidskwalificatie C: indien < 5.000 dieren • gezondheidskwalificatie B - vanaf 5.000 dieren
Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Gebruikspluimvee niet bestemd voor uitvoer
37
R
24012012
Productie van consumptie-eieren, Legkippen
47
R
Registratie of toelating bij het FAVV (via de PCE) Opfok van legkippen Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Gebruikspluimvee niet bestemd voor uitvoer
37
R
Indien reforme legkippen in het buitenland zouden afgemest worden, alvorens geslacht te worden, dan is opnieuw de toelating nodig (gebruikspluimvee, bestemd voor uitvoer)
Braadkippen
Opfok van legkippen, waarvan de dieren naar het buitenland gaan Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Gebruikspluimvee bestemd voor uitvoer
24
T
Gezondheidskwalificatie Het beslag moet minstens voldoen aan: • gezondheidskwalificatie C: indien < 5.000 dieren • gezondheidskwalificatie B - vanaf 5.000 dieren Registratie of toelating bij het FAVV (via de PCE) Indien de kippen worden afgemest in België, volstaat een registratie. Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Gebruikspluimvee niet bestemd voor uitvoer
37
R
43
Indien de braadkippen deels worden afgemest in het buitenland, is opnieuw de toelating nodig (gebruikspluimvee, bestemd voor uitvoer) Activiteiten code
Activiteit
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
23012000
Houden/fokken van productiedieren, Gebruikspluimvee bestemd voor uitvoer
24
T
Situatieschets of bedrijfsplattegrond moet aanwezig zijn. Deze bevat: Voor alle pluimveebedrijven: • stallen en hokgedeelten en geïdentificeerd met een cijfer of letter • opslagplaatsen van voeder, mest en krengen • laad- en losplaatsen • bedrijfstoegangen • bedrijfsgrenzen • loop- en rijroutes • hygiënesluis • meldpunt voor bezoekers Bijkomend legbedrijven en vermeerdering • eiersorteerplaats • eierbewaarlokaal
8.2. Identificatie en registratie van de dieren Hou van elke productieronde een bedrijfsregister bij – tot ten minste vijf jaar na de afvoer van de betreffende productieronde. U bent vrij om te kiezen hoe u de gevraagde informatie registreert. Dat kan bv. via de hokkaart, of elektronisch via de computer. Zolang maar alle gevraagde registraties makkelijk beschikbaar zijn.
44
Dit register bevat volgende gegevens: • Datum aanvoer dieren • Herkomstbedrijf dieren en erkenningsnummer • Aantal dieren (bij reproductiepluimvee uitgesplitst voor hennen en hanen) • Merk van de dieren • Geboortedatum eendagskuikens (braadkippen en opfok) • Feitelijk rendement - bijvoorbeeld eiproductie of gewichtstoename • Sterfte per dag • Aard en leveranciers voeder • Aard en gebruiksperiode voederadditieven en wachttijd • Verbruik voeder en drinkwater • Verrichte diergeneeskundige onderzoeken, gestelde diagnose, resultaten laboratoriumonderzoeken • Diergeneesmiddelenregister • Data toediening vaccins en aard vaccins • Resultaten eerder uitgevoerde analyses, zoals uitslagen reguliere onderzoeken voor Salmonella, NCD, M.g. indien van toepassing, en eventuele sectieonderzoeken • Aantal dieren dat moet worden geslacht • Waarschijnlijke slachtdatum • Hygiënogrammen • Uitslag onderzoek reinigingswater, indien van toepassing • Kopie document begeleiding slachtpluimvee en gezondheidscertificaat bij uitvoer (ter info: dit gaat veranderen naar VKIdocument) • Verslag slachthuis met resultaten antemortem- en postmortemkeuringen • Bedrijf van bestemming indien geen slachthuis • Bezoekersregister Bijkomend reproductiebedrijven: • Aantal geproduceerde eieren en erkenningsnummer broeierij van bestemming Informatie-overdracht Er moet voor gezorgd worden dat elke schakel de juiste informatie doorgeeft aan de volgende schakel. De ontvangende partij moet nagaan of alle noodzakelijke gegevens aangeleverd zijn of niet. De ontvanger van eendagskuikens ontvangt van de broeierij volgende gegevens: • minimum 72 uur op voorhand: - leveringsdatum van de kuikens, - aantal af te leveren kuikens, • uiterlijk gelijktijdig met de levering van de eendagskuikens: - geboortedatum, - merk van de eendagskuikens, - aantal eendagskuikens, eventueel uitgesplitst voor hennen en hanen (n.v.t. voor braadkippen) - reeds uitgevoerde entingen.
8
PLUIMVEE
De ontvanger van de eendagskuikens verstrekt aan de toeleverende broeierij • uiterlijk twee weken na aflevering • het aantal uitgevallen kuikens per lotnummer in de eerste week na aflevering. Opfokker van legpoeljen verstrekt aan de volgende schakel: • de resultaten van de Salmonella controle op 16 weken • een verklaring van vaccinatie tegen Salmonella Enteritidis De opfokker van reproductiedieren verstrekt aan de vermeerderaar, voor de levering van de opfokdieren: • geboortedatum, • merk van de dieren, • opzetaantal(len) - uitgesplitst voor hennen en hanen, • uitgevoerd entschema, • uitgevoerd licht- en voederschema, • uitval • uitslagen van alle uitgevoerde onderzoeken voor Salmonella, De monstername voor Salmonellaonderzoek mag niet langer dan 14 dagen voorafgaand aan de overplaatsing/bijplaatsing hebben plaatsgevonden. • uitslagen van de laatste onderzoeken voor M.g. en NCD, indien gekend. De opfokker en/of vermeerderaar van reproductiedieren meldt binnen de 8 dagen elke opzet van een nieuwe groep dieren aan DGZ/ARSIA. Dit kan gebeuren door middel van de ingangscontrole Salmonella. Leghennenhouders moeten de opzet melden aan hun bedrijfsdierenarts.
De vermeerderaar verstrekt aan de broeierij: • éénmalig bij de eerste zending broedeieren afkomstig van een nieuwe productieronde: - geboortedatum van de moederdieren, - merk van de dieren, - aantallen opgezette hennen en hanen; • gedurende de productieronde: - uitgevoerde entingen, - uitval - door de bedrijfsdierenarts vastgestelde diagnoses en geneesmiddelenverstrekkingen, - aantal geleverde broedeieren, aantal geleverde buitennesteieren en aantal niet-broedeieren, - datum en aantal bijgeplaatste hanen, - alle beschikbare uitslagen van onderzoeken voor NCD, M.g. en Salmonella en eventuele sectieonderzoeken.
8.3. Dierenvoeder en drinkwater Voedersilo’s • De voedersilo’s moeten van buiten de stallen gevuld worden. • Van elke levering van voeder of enkelvoudige grondstoffen wordt hetzij een stofstaal hetzij een voederstaal genomen en bewaard • Na elke ronde moet het voedersysteem leeg zijn. Voeder dat na de ontruiming nog aanwezig is, moet afgevoerd worden en mag niet meer gebruikt worden voor de volgende productieronde. Gemedicineerd voeder Gemedicineerd voeder wordt afzonderlijk van het gewone voeder bewaard. Volgende voorwaarden gelden: • indien verpakt: in de originele (geëtiketteerde) verpakking, • indien los: in een aparte silo op het moment van de levering door de fabrikant. Het etiket blijft aanwezig zolang er gemedicineerd voeder voorradig is om mogelijke verwarring met ander voeder uit te sluiten. • een kopie van het voorschrift voor gemedicineerde voeders moet aanwezig zijn • gebruik gemedicineerd voeder volgens de bepalingen van het voorschrift. Voor de algemene bepalingen rond het voeder en drinkwater, zie p. 10 van deze handleiding. Uitvasten vóór de slacht Bij dieren bestemd voor de slacht moeten de voederpannen minstens zes uur vóór het laden leeg zijn of omhooggetrokken worden. Op die manier is het pluimvee nuchter bij het slachten. Drinkwater daarentegen mag niet beperkt worden. Drinkwater • Wordt op het pluimveebedrijf water ander dan leidingwater gebruikt als drinkwater en/of reinigingswater dan moet de waterkwaliteit jaarlijks gecontroleerd worden (Enkel verplicht voor reproductiebedrijven en bedrijven met kwalificatie A) • De stallen beschikken over een gesloten drinkwatersysteem. Wordt gebruik gemaakt van een buffervat, dan is dit minstens afgesloten met een deksel. • Open drinkplaatsen - bijvoorbeeld drinkgoten en ronddrinkers - worden regelmatig gereinigd opdat de dieren steeds over proper drinkwater kunnen beschikken.
45
8.4. Dierengezondheid Zie ook het hoofdstuk “dierenarts, geneesmiddelendepot en geneesmiddelenregister” uit het algemeen gedeelte.
Salmonella, Pseudovogelpest of Newcastle Disease en bij reproductiebedrijven ook Mycoplasma, zijn wettelijk bestreden ziekten waarvoor een officiële bestrijding is vastgelegd per type pluimveebedrijf. Deze specifieke bestrijdingsmaatregelen en verplichte onderzoeken zijn NIET in deze handleiding opgenomen. We verwijzen hiervoor naar de sectorgids zelf, of naar de specifieke wetgeving. Uw bedrijfsdierenarts kan u hiervoor ook met raad en daad bijstaan.
8.5. Dierenwelzijn Er is wettelijk vastgelegd welke de ingrepen zijn die mogen uitgevoerd worden bij pluimvee, en welke eventueel de bijkomende voorwaarden zijn. Ze zijn hieronder opgelijst: Ingreep
Voorwaarden
Verdoving en/of pijnstillende middelen
Wegnemen van minder dan één derde van de bek
• mag niet routinematig gebeuren; • slechts in gevallen waar kannibalisme niet door wijziging van de bedrijfsvoering voorkomen of verholpen kan worden • enkel bij kippen, kalkoenen en fazanten
niet vereist
Wegnemen van eerste phalanx van achterste en middelste teen
uitsluitend bij mannelijke kuikens jonger dan 72 uren en bestemd voor de reproductie
niet vereist
Verwijderen van de groeipunt van sporen
uitsluitend bij mannelijke kuikens jonger dan 72 uren en bestemd voor de reproductie
niet vereist
Leewieken
• via chirurgische methode of door thermocauterisatie; • slechts tot leeftijd van 72 uur bij andere soorten dan ganzen, eenden en zwanen - waarbij maximum 10 dagen geldt; • mag niet routinematig gebeuren; • slechts in die gevallen waar de mogelijkheid tot vliegen moet worden ingeperkt om ernstiger lijden te voorkomen: - om het ontsnappingsrisico te beperken bij siervogels en pluimvee die gewoonlijk niet in afgesloten ruimten gehouden worden, - om verwondingen door opvliegen te vermijden bij voor de productie gehouden fazanten, patrijzen en parelhoenders
niet bepaald
46
8
PLUIMVEE
Dierenwelzijn voor bedrijven met legkippen: Verder zijn er voor bedrijven met legkippen bijkomende dierenwelzijnsnormen. De minimumnormen ter bescherming van legkippen zijn van toepassing op bedrijven met minstens 350 legkippen - niet voor opfokbedrijven. Verlichtingsnormen • In geval van daglicht moeten de lichtopeningen zo aangebracht zijn dat een gelijkmatige verdeling van het licht in de lokalen gewaarborgd is. • De verlichting is zodanig afgesteld dat er in een 24-uurcyclus: - Duisternis: ongeveer acht uur ononderbroken, zodat de kippen kunnen rusten, - Halfduister periode, zodat de kippen op stok kunnen gaan. Een inrichting met meer lagen op elkaar heeft passende voorzieningen of maatregelen die het mogelijk maken alle lagen rechtstreeks en moeiteloos te inspecteren en de kippen gemakkelijk te verwijderen. Verrijkte of aangepaste kooien: • Elke kip beschikt over: - een kooioppervlakte van ten minste 750 cm² - een nest - een met strooisel bedekte ruimte om te scharrelen en bodempikken - een geschikte zitstok met een lengte van ten minste 15 cm. • Er is een vrij beschikbare voederbak aanwezig, met een lengte van ten minste 12 cm vermenigvuldigd met het aantal kippen in de kooi. • Elke kooi is voorzien van een passend watervoorzieningsysteem. • De rijen kooien zijn van elkaar gescheiden door gangen van ten minste 90 cm breed • De onderste kooien bevinden zich ten minste 35 cm boven de vloer • De kooien zijn uitgerust met passende voorzieningen om het doorgroeien van de nagels tegen te gaan (bij voorbeeld nagelgarnituur).
Niet-verrijkte of niet-aangepaste kooien Deze zijn nog toegelaten tot 31.12.2011 voor zover deze kooien in gebruik werden genomen vóór 01.01.2005. Daarbij geldt: • Elke kip beschikt over een kooioppervlakte van ten minste 550 cm². • Er is een vrij beschikbare voederbak aanwezig met een lengte van ten minste 10 cm vermenigvuldigd met het aantal kippen. • Elke kooi is voorzien van een passend watervoorzieningsysteem. • De kooien zijn over 65% van de kooioppervlakte ten minste 40 cm hoog en zijn nergens lager dan 35 cm. • De bodem van de kooien kan alle naar voren gerichte tenen van beide poten steunen. • De bodemhelling bedraagt niet meer dan 14% of 8 graden, behalve wanneer voor de bodem ander dan rechthoekig draadgaas wordt gebruikt. • De kooien zijn uitgerust met passende voorzieningen om het doorgroeien van de nagels tegen te gaan. Alternatieve houderijsystemen: • Voederbakken - Langwerpig: ten minste 10 cm lengte per kip - Rond: ten minste 4 cm lengte per kip, • Drinkgoten of -bakjes: - Langwerpig: ten minste 2,5 cm lengte per kip - Rond: ten minste 1 cm lengte per kip, • minstens één nest per zeven legkippen • bij gemeenschappelijke nesten: 1m² beschikbare nestruimte per groep van maximum 120 kippen. • geschikte zitstokken met ten minste 15 cm zitruimte per kip, • ten minste 250 cm² bedekt met strooisel per kip. • De bodem van de voorzieningen kan alle naar voren gerichte tenen van beide poten behoorlijk steunen. • De bezetting: maximaal negen legkippen per m² bruikbare oppervlakte. Uitzondering voor houderijen die het systeem op 03.08.1999 toepassen en tot 31.12.2011: Indien de bruikbare oppervlakte gelijk is aan het beschikbare vloeroppervlak: maximaal twaalf kippen per m² beschikbare oppervlakte toegestaan.
47
8.6. Uitrusting en hygiëne De bedrijfsgebouwen op het pluimveebedrijf zijn afgesloten zodat het betreden van de hokgedeelten enkel mogelijk is onder begeleiding van de pluimveehouder en na gebruik van de hygiënesluis. Hygiënesluis • Per beslag • Per productieronde of toom, indien meer dan 1 productieronde of toom aanwezig is op het beslag • Handwasgelegenheid bevat minimaal: - een wasbak en een afvoer - stromend water - zeep - ontsmettingsmiddel - een propere of wegwerp handdoek • bedrijfseigen kleding en schoeisel bestemd voor verzorgers en voor bezoekers; • Enkel voor legkippenbedrijven: Als een productieronde gespreid is over meerdere hokken, moet er ook hokeigen kleding aanwezig zijn. Ingeval van meerdere hokken - met dieren van eenzelfde productieronde - die verbonden zijn door één centrale voorruimte is hokeigen kleding niet verplicht. - Per hok wordt een fysische barrière voorzien waar verzorgers en bezoekers verplicht hokeigen schoeisel aantrekken. - Bij nieuwbouw en verbouwing dient een douche en toilet geplaatst te worden (niet voor braadkippenbedrijven) De voorruimte: Voor alle types bedrijven: • is volledig afgesloten van de leefruimte van de dieren, • omvat een voeder- en dienstlokaal, Bijkomend voor bedrijven met leggende kippen • een eiersorteerplaats waar de eieren worden gesorteerd, ingepakt en gestempeld. • een eierbewaarlokaal - voor de opslag van de eieren - moet stofvrij zijn - geïsoleerd en/of voorzien van klimaatregelingapparatuur zodat condensvorming op de eieren wordt vermeden. Bijkomend voor vermeerderingsbedrijven • Beschikt over een opslagcapaciteit van 7 productiedagen. • Nadat de eieren zijn opgehaald, wordt minstens de vloer van het eierbewaarlokaal gereinigd en ontsmet. • Indien er geen afzonderlijke dienstingang is voor de ophaling en de eieren dus via de voorruimte afgehaald worden, moeten alle looproutes gereinigd en ontsmet worden nadat de eieren zijn opgehaald.
48
Bedrijfsgebouwen • Er worden geen huisdieren, landbouwhuisdieren of andere sieren nutsgevogelte toegelaten. • ander pluimvee of siervogels kunnen de pluimveestallen niet benaderen en hun verzorging gebeurt strikt gescheiden. • De bedrijfsgebouwen zijn vogeldicht. - Uitzondering: pluimveebedrijven speciaal geregistreerd volgens bijzondere houderijsystemen, waar er luiken zijn naar de uitloop in open lucht. • De looproutes van en naar de pluimveehokken zijn verhard. • Er is een afdoende afwatering op het bedrijf ten opzichte van de pluimveehokken. (deugdelijke dakgoten, vlotte waterafvoer). De krengenopslagplaats • bevindt zich op een vaste plaats op het bedrijf • is op bedrijven met een kwalificatie A voorzien van een koelinrichting. • Er is een brievenbus aanwezig bij de ophaalplaats. (N.V.T. voor Wallonië: daar worden geen documenten afgeleverd bij afhalen van de krengen; deze worden nadien opgestuurd). • Recipiënten dienen na elke ophaalbeurt gereinigd en gedesinfecteerd te worden Uitgeselecteerd pluimvee (enkel reproductiebedrijven) • moet in zorgvuldig gereinigde en ontsmette kratten aangeboden worden. • Kratten en transportmiddelen van poeliers en slachthuizen mogen niet op het bedrijfsterrein gebracht worden. • De kratten dienen na elke ophaalbeurt gereinigd en ontsmet te worden. Ongediertebestrijdingsplan • alle acties met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte wordt hierin vastgelegd. • Indien het ongediertebestrijdingplan niet effectief blijkt, moet het plan bijgestuurd worden (bv. verplaatsen van lokazen, andere producten gebruiken…). • Er worden enkel erkende ongediertebestrijdingsmiddelen gebruikt. Bodem- en neststrooisel • Opgeslagen bodem- en neststrooisel en verpakkingsmateriaal moet zodanig opgeslagen zijn, dat deze schoon, droog en schimmelvrij blijven. • houtkrullen, stro, vlaslemen, boekweitdoppen, rijstvliezen, zand of turf • mogen niet meer dan 20% vocht bevatten • schoon en vrij van toxische stoffen. • kunststoffen nestbekleding dient visueel schoon te zijn
8
PLUIMVEE
Reiniging en ontsmetting • Na elke productieronde • het volledige hok - met inbegrip van ventilatoren, drinkwatersysteem, voorraadtank, voedersysteem • gebruik erkende ontsmettingsmiddelen • voorzie daarna een periode van sanitaire leegstand minstens tot de stal volledig droog is. • Er dient steeds minimum 10 liter ontsmettingsmiddel voor hokken aanwezig te zijn op het bedrijf. Hygiënogram • Dient om de doeltreffendheid van de reiniging en ontsmetting na te gaan • In het kader van de gezondheidskwalificatie mogen voor gebruikspluimvee de stalen genomen worden door de bedrijfsdierenarts, en moeten de analyses uitgevoerd worden door erkende labo’s. • Bij fokpluimvee wordt zowel de analyse als de bemonstering uitgevoerd door DGZ/ARSIA. • Braadkippenbedrijven: - Wordt minimaal 1 maal per jaar en minimaal om de 3 ronden uitgevoerd - Sinds 2010 moet na elke ronde die positief bevonden is voor Salmonella een hygiënogram uitgevoerd worden door DGZ of ARSIA. Afhankelijk van het resultaat van dit hygiënogram moet al dan niet nog een bijkomend hygiënogram uitgevoerd worden na deze ronde. • Legkippenbedrijven (inclusief opfok) - Wordt uitgevoerd door een erkend labo vóór de opzet van elke nieuwe productieronde • Reproductiebedrijven - Wordt uitgevoerd door een erkend laboratorium vóór de opzet van elke nieuwe productieronde.
Herkomst dieren Specifiek reproductiebedrijven: • Alle dieren van één productieronde worden binnen de 72 uur opgezet. - Opmerking: Dit geldt niet voor het bijplaatsen van hanen. • Aangevoerde legrijpe poeljen voor de productie van broedeieren zijn afkomstig van bedrijven waar tijdens alle uitgevoerde onderzoeken voor Salmonella geen te bestrijden zoönotische Salmonella’s zijn aangetoond. • Aanvoer van behandelde of van in behandeling zijnde dieren is toegestaan, mits de afnemer hiervan op de hoogte wordt gesteld, met uitzondering van fokpluimvee dat positief is voor S. Enteritidis, Typhimurium, Hadar, Infantis of Virchow. Een antibioticatherapie is verboden voor het behandelen van pluimvee tegen zoönotische Salmonella. Bijplaatsing van hanen: • bij het koppel van herkomst, mag nooit één van de te bestrijden zoönotische Salmonella’s en M.g. zijn aangetoond • de laatste monstername voor Salmonella en M.g. onderzoek mag niet langer dan 14 dagen vóór de bijplaatsing hebben plaatsgevonden, • een officieel gezondheidscertificaat aanwezig is bij import of intracommunautaire handel van hanen. Deze gegevens dienen uiterlijk gelijktijdig met de aflevering doorgegeven te worden aan de afnemer van de dieren. • Ingeval van bijplaatsen van hanen tijdens een productieronde gebeurt een ingangscontrole op Salmonella door bacteriologisch onderzoek van een mengmeststaal, verspreid genomen in de kratten die gebruikt worden voor het transport. Specifiek legkippenbedrijven • Legpoeljen moeten eveneens vrij zijn van Salmonella Enteritidis of Salmonella Typhimurium. • Legpoeljen mogen niet overgeplaatst worden vooraleer het resultaat van het onderzoek op Salmonella gekend is en bij positief resultaat het tegenonderzoek werd uitgevoerd of geweigerd. Indien het tegenonderzoek lopende is mag de toom worden overgeplaatst naar de legeenheid maar wordt de toom beschouwd als een positieve toom (swabcontrole opfokstal, kanalisatie eieren, …) tot het resultaat van het tegenonderzoek gekend is.
49
8
PLUIMVEE
Verzamelen van broedeieren Specifiek vermeerdering • Gebeurt minimaal twee keer per dag. • Alle broedeieren worden afzonderlijk gestempeld op het ouderdierenbedrijf met het erkenningnummer van dit bedrijf. - De letters en cijfers worden aangebracht met onuitwisbare zwarte inkt en zijn ten minste twee millimeter hoog en één millimeter breed. • Broedeieren worden uitsluitend per bedrijf aangeboden. Per container wordt de dag vermeld, waarop begonnen is met het vullen van de container en is aangegeven van welke hok(ken) de broedeieren afkomstig zijn. • Broedeieren worden verzameld in - Kartontrays (nog nooit gebruikt en visueel schoon) - plastic trays (ontsmet en visueel schoon) - voorbroedladen (ontsmet en visueel schoon) • Uitgesorteerde eieren worden apart en herkenbaar aangeboden. • Bevuilde, buiten de legnesten gelegde broedeieren of gewassen broedeieren - een schriftelijke toestemming van de afnemer is vereist om deze te mogen leveren - deze broedeieren moeten apart en herkenbaar aangeboden worden - Indien op dezelfde container met de andere broedeieren • Moeten dan op een aparte etage staan of op de onderste broedladen • Moeten gekenmerkt zijn. Specifiek braadkippenbedrijven: • Braadkippen uit een hok met een positieve uitgangscontrole op Salmonella, worden steeds als laatste van de productieronde en de dag opgeladen. • Het uitladen van braadkippen wordt enkel uitgevoerd door gecertificeerde vangploegen of bedrijfsinterne personen die geen contact hebben met andere pluimveebedrijven. Ingeval van dreiging of crisis van aviaire influenza kunnen andere procedures van kracht zijn voor het uitladen. Deze worden dan meegedeeld op de website van het FAVV: owww.favv.be
Alle bedrijfstypes: Medewerkers, hulp van derden, bezoekers • Alleen bezoekers toelaten die voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk zijn • schriftelijke werkinstructies moeten aanwezig zijn en mondeling verduidelijkt betreffende hun - verantwoordelijkheden en bevoegdheden - hygiënisch werken - diervriendelijke omgaan met pluimvee • Zij dragen schone bedrijfseigen kleding en schoeisel • Vullen het bezoekersregister in, met naam en reden van het bezoek • Voorzie in een passend gevulde EHBO-kist. - Moet in de bedrijfsruimten aanwezig zijn, zodat ze onmiddellijk ter beschikking is indien nodig. - Bevat minstens ontsmettingsmiddel en pleisters
8.7. Transport • Het slachtpluimvee dient bij levering aan het slachthuis vergezeld te zijn van het document begeleiding slachtpluimvee (ondertussen spreken we over het VKI document). • Bij export, import of intracommunautaire handel van kippen of eieren is de lading vergezeld van een gezondheidscertificaat • Alle transport van levende dieren, niet bestemd voor het slachthuis, is vergezeld van het begeleidingsdocument vervoer voor levende dieren.
50
9
PAARD ACHTIGEN
Dit hoofdstuk geeft de specifieke voorwaarden weer waaraan houders van paardachtigen moeten voldoen - naast het hoofdstuk “algemene voorwaarden” op p. 10. De voorwaarden in deze gids gelden voor houders van paarden, ezels, muilezels en muildieren die NIET uitgesloten zijn voor de voedselketen en die: • gericht zijn op de melkproductie, bijvoorbeeld paardenmelkerijen • gehouden worden met als doelstelling de productie van vlees. Hier wordt wel degelijk een activiteit bedoeld die specifiek gericht is op het houden van de paarden voor de productie van vlees (aankoop met het oog op vetmesting en slachting). Het houden van paarden (eenhoevigen) voor sport, recreatie, ... en waarvan het paspoort vermeldt dat ze NIET zijn uitgesloten voor de voedselketen, wordt niet automatisch beschouwd als gehouden voor de productie van vlees.
Op landbouwbedrijven waar paarden gehouden worden voor recreatie en sportieve doeleinden (jumping, dressuur e.d.) vallen deze paarden buiten het bestek van de gids primaire dierlijke productie, en zullen de bepalingen uit de gids die van toepassing zijn voor paarden, niet geauditeerd worden tijdens de autocontrole voor zover ze geen negatieve invloed hebben op de andere activiteiten van het landbouwbedrijf. Opgelet: de auditor is wel verplicht om na te gaan of de aanwezige paarden gechipt zijn en over een pasport en mutatiedocument beschikken.
9.1. Bedrijfsregistratie Indien u onder de hierboven beschreven categorieën valt, moet de activiteit “Eenhoevigen” geregistreerd zijn via bij uw PCE. Indien u een paardenmelkerij uitbaat, moet u de naast de activiteit “eenhoevigen” ook de activiteit “melkproductie” met code 24012011 laten registreren bij uw PCE. Activiteiten code
23012000 23012000
Activiteit
Houden/fokken van productiedieren, Eenhoevigen Melkproductie
Product code
Registratie (r) of toelating (t)
33
R
11
R
Indien er paarden aanwezig zijn op uw bedrijf, maar die niet op uw naam staan, dan is deze registratie niet nodig. Bovendien zullen de bepalingen uit de gids die van toepassing zijn voor paarden, niet geauditeerd worden tijdens de autocontrole. U moet er wel op toezien dat het houden van deze paarden geen negatieve invloed heeft op de andere beroepsactiviteiten. Identificatie en registratie van de dieren De identificatie van paardachtigen d.m.v. een microchip en een paspoort is sinds 2005 wettelijk geregeld. Alle paarden in België moeten voorzien zijn van een microchip, een paspoort en een mutatiedocument. Op dit paspoort staat ook vermeld of het dier uitgesloten is van de voedselketen of niet. In de gids zelf kan je alle relevante informatie terugvinden i.v.m. de identificatie van paarden.
52
Dierengezondheid Voedselketeninformatie (VKI) • Bij paardachtigen die afgevoerd worden naar het slachthuis moet minstens gelijktijdig met het dier de voedselketeninformatie (VKI) bezorgd worden aan het slachthuis • Deze informatie kan zowel elektronisch als op papier aangeleverd worden, waarbij gebruik kan gemaakt worden van het modelformulier, wat terug te vinden is op de website van het FAVV: o http://www.favv.be/dierlijkeproductie/dieren/ vki/paarden/_documents/2008-12-03_VKIEq-verklaringdefinitief V218.11.2008.pdf (bijlage EQ _2) Paardenmelk Paardenmelkerijen die melk leveren aan de zuivelindustrie of rechtstreeks aan de consument, of voor de productie van hoevezuivel: • moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn • mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren - de paardenhouder respecteert de officiële wachtperiode vóór melk mag geleverd worden. • Pas aangekochte of zieke dieren worden afzonderlijk en op het einde gemolken zodat er geen contact is met de gezonde dieren.
Dierenwelzijn De toegestane ingrepen bij paardachtigen worden hieronder weergegeven
Ingreep
Voorwaarden
Verdoving en/of pijnstillende middelen
Castratie
via chirurgische methode of via hemostatische tang
verdoving vereist
Vriesbranden
niet bepaald
niet vereist
Brandmerken
nooit toegelaten
Het blokstaarten en brandmerken van paardachtigen is verboden in België sinds 2001 (KB 17.05.2001). Blokstaarten kan enkel om diergezondheidsredenen. Er mogen in principe geen dieren aanwezig zijn waarvan de staart gecoupeerd is of die gebrandmerkt zijn in België na 2002. Uitzondering hierop zijn geblokstaarte dieren met een attest van de dierenarts van medische noodzaak, of dieren waar het blokstaarten of brandmerken uitgevoerd is in een land waar dit wel toegelaten is.
3
Paard achtigen
Uitrusting en hygiëne Hier gelden de “algemene bepalingen” zoals beschreven op p. 17. Er zijn enkele bijkomende bepalingen indien de paarden gemolken worden met het oog op menselijke consumptie. De productie van melk gebeurt op een hygiënische en veilige manier. Hygiënisch werken is van toepassing op alle handelingen, gebruikte middelen en ruimten bij het melken: de voorbereiding, de plaats van de melkwinning, de melkkoeltank, het tanklokaal of de plaats waar de melk bewaard wordt en het melkhuisje. De melkers en de bedieners van de melkinstallatie • dragen propere en aangepaste melkkleding • wassen zorgvuldig de handen vooraleer met het melken wordt gestart en herhalen dit, indien nodig, tijdens het melken • zorgen ervoor dat de uier en de spenen schoon zijn Het melken • Bij het melken in de stal wordt de voormelk in een passend recipiënt verwijderd. • Indien na het melken de spenen gedipt of gesprayd worden, dan gebeurt dit met een erkend product • De geleverde melk bevat geen biest Het melklokaal • is zo gebouwd dat ieder gevaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen • heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vloeren • beschikt over een voorziening van water van drinkwaterkwaliteit • beschikt over een goed functionerend verlichtingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen melken • beschikt over een goed functionerend luchtverversingssysteem De melkwinningsapparatuur en toebehoren • zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten en zijn proper • Bij het melken in een stal is deze proper en droog. De melkklauwen worden niet in de stal bewaard - wel in het tanklokaal of melkhuisje De melk • wordt zo vlug mogelijk na het melken gekoeld d.m.v. een koeltank of een adequate koelruimte • wordt bij maximum 6°C bewaard tussen twee melktijden De melkkoeltank (indien aanwezig) • heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaalritme, de verkoop of de verwerking. • is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig te mengen
De plaats waar de melk bewaard wordt • dient enkel voor melkbehandeling en melkwinningsapparatuur • heeft deuren met een afdoende afscheiding van de stal en van het melklokaal • heeft afgeschermde lampen. Op die manier kunnen er bij breuk van de lamp geen stukjes glas in de melk terechtkomen. • is efficiënt geventileerd. De verluchting gebeurt met verse buitenlucht en dus niet via de stallen. Er is een luchtinlaat en een luchtuitlaat voorzien • heeft ramen voorzien van een muskietennet indien openend naar buiten, zodat insecten en ongedierte buiten gehouden wordt. • heeft wanden, vloeren en plafond dat bestaat uit bestendig materiaal dat gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. • heeft - bij nieuwbouw - vloeren met voldoende afschot voor een natuurlijke afvoer van water zodat er zich geen plassen vormen • heeft een toegang die goed reinigbaar is en bestaat uit een verhard, wasbaar en proper oppervlak. • is volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor dieren • heeft geen ramen die opengaan naar een ander lokaal • heeft een buitendeur voorzien van hor of vliegenraam indien die dienst doet voor de verluchting • Indien er een koelgroep aanwezig is wordt deze beschermd tegen dieren - inclusief insecten. Het lokaal waar de melkwinningsapparatuur zich bevindt • Kan in het hetzelfde lokaal kan waar de melk bewaard wordt • bevat een spoelbak, met passende en voldoende bevoorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit, voor het reinigen van het materiaal • bevat een lavabo met warmwater¬voorziening, zeep en handdoek - of wegwerppapier • wordt na elke melkbeurt schoongemaakt en proper gehouden. Reiniging en ontsmetting melkinstallatie en/of melkrecipiënten • De melkinstallatie wordt direct na elke melkbeurt gereinigd en de melkkoeltank of melkrecipiënten iedere keer als ze leeg zijn • Er worden enkel geëigende producten gebruikt. Indien het etiket van het product ook ontsmetting claimt dan moet het product erkend zijn (zie de lijst van de toegelaten producten op de website van de FOD Volksgezondheid www.health.fgov.be) • Na de reiniging wordt de melkinstallatie en de koeltank of recipiënten systematisch nagespoeld met water van drinkwaterkwaliteit
53
Wateranalyse indien geen leidingwater gebruikt wordt • minstens tweejaarlijks wordt een wateranalyse door een geaccrediteerd laboratorium uitgevoerd. (voor de lijst met labo’s zie www.belac.be) • De parameters en aanbevolen normen zijn - nitraatgehalte lager is dan 50 mg/l, - nitrietgehalte lager dan 0,5 mg/l, - kiemgetal lager dan 100/ml, - totaal aantal coliforme bacteriën lager dan 10/100 ml, - aantal E.coli lager dan 1/100 ml. • Indien de wateranalyses niet conform zijn met de normen kan men best overschakelen op leidingwater of het water behandelen en een nieuwe analyse laten uitvoeren voor de afwijkende parameters Melkkwaliteit • Minimaal 2 keer per maand wordt een representatief monster genomen. Dit kan zowel door de afnemer gebeuren als door de veehouder zelf. • Dit monster moet geanalyseerd worden door een geaccrediteerd labo op - kiemgetal (maximaal 1.500.000/ml) - remstoffen (afwezig) • Niet-conforme resultaten vallen onder de meldingsplicht en moeten dus gemeld worden aan het FAVV. • Indien gedurende 4 opeenvolgende maanden het maandresultaat voor kiemgetal niet-conform is, volgt een leveringsverbod. • Elke vaststelling van remstoffen leidt tot een onmiddellijk leveringsverbod. • Een overschrijding van het kiemgetal van de melk wijst op een onvoldoende reiniging van de melkinstallatie of een ontoereikende uiergezondheid. Er moeten hiervoor corrigerende maatregelen genomen worden om de resultaten te verbeteren. • Er kan door de producent een monstername en analyse aangevraagd worden door een geaccrediteerd labo voor de parameter waarvoor een leveringsverbod geldt. Bij gunstige resultaten kan de melk opnieuw in de handel gebracht worden.
54
9.2. Transport De beschreven voorwaarden in hoofdstuk is alleen van toepassing voor paardenhouders die zelf hun eigen dieren vervoeren. Er dient bovendien een onderscheid gemaakt te worden tussen commercieel en niet-commercieel transport. Onder niet-commercieel transport verstaat men vervoer: • Van en naar wedstrijden • Van en naar prijskampen • Van en naar maneges • Van en naar de weide of tussen stallen • Van en naar dierenklinieken • Van politiepaarden • Vervoer in het kader van de fokkerij als niet-landbouwactiviteit Onder commercieel transport verstaat men vervoer: • Waarvoor de vervoerder betaald wordt • Naar het slachthuis • Van en naar een veemarkt • Van en naar een paardenbeslag, bvb een paardenmelkerij • Paarden ingezet voor de arbeid, vb. bosbouw Documenten die het transport vergezellen bij niet commercieel transport en commercieel transport van eigen dieren over een afstand van minder dan 50 km: Identificatiedocument - paspoort of identificatieattest Het VKI document indien het transport naar een slachthuis betreft
Teelt- of Perceelsfiche Teelt:
Naam landbouwer:
Percelen
Naam:
Oppervlakte:
Perceel: Perceel: Perceel: Zaaien of planten
Datum zaaien/planten: Toepassingen (bemesting, bestrijdingsmiddelen,…)1
Datum
Naam product
Dosis/ha12
Opmerkingen (uitvoerder, behandelde opp.,…)
Behandeling zaaizaad: enkel indien zelf uitgevoerd
Bemesting: enkel indien zelf uitgevoerd
Herbiciden, fungiciden en insecticiden
Oogst
Oogstperiode: Enkel toepassing van gewasbeschermingsmiddelen moet verplicht geregistreerd worden Indien dosis/ha wordt ingevuld, dient de oppervlakte van het perceel / de percelen gekend te zijn via perceelsregistratie of de totaal behandelde oppervlakte dient ingevuld te worden
1 2
55
CODIPLAN Tervurenlaan 182/b4 1150 Brussel Tel: 02 775 80 71 Fax: 02 775 80 75