HOOFDSTUK
HANDELAAR IN GROENTEN EN BRANDSTOF Hovenier en entrepreneur
In het glas in lood van de villa zijn de olieboor-
torens van Texaco afgebeeld en een tankwagen.
In de rechterbenedenhoek het symbool van Mercurius, de god van de handel.
‘Hier op deze historische plek waar geslacht op geslacht hebben gezwoegd om de aarde en dit land te bewerken. Hier aan beide kanten van het kanaal was eens het bekende hoveniersland Jongerius en Van Kraay. Twee families, wier namen sinds mensenheugenis bekend zijn en zullen blijven, hebben dit land steeds vruchtbaar gemaakt en de schoonste producten ter markt gebracht.’1 Dit citaat komt uit de revue die ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van Jan en Heinnie Jongerius op 18 februari 1939 werd opgevoerd. 25 jaar en één dag geleden, op 17 februari 1914 trouwde Jan Jongerius met Henrica Cornelia (Heinnie) van Kraay. Van Kraay was een bekende hoveniersfamilie die grond bezat aan de overkant (de stadskant) van het Merwedekanaal. Het 25-jarig jubileum gold niet alleen het huwelijk, maar ook het bedrijf, want op diezelfde dag nam Jan Jongerius het hoveniersbedrijf van zijn vader over. Zijn hele bezit bestond uit het hoveniersbedrijf en – als we de revueteksten mogen geloven – uit ‘18 gulden en dertig centen’.2 Een jaar later plaatste hovenier Jan een aantal advertenties in het Utrechtsch Nieuwsblad. Hij was op zoek naar wiedsters ‘tegen hoog loon’.3 In het voorjaar zag je overal op het land vooral vrouwen op hun knieën over de grond kruipen. Ze waren dan op de akker aan het onkruid wieden of aan het uitdunnen. Dat laatste sloeg op de iets te royaal uitgezaaide bieten en wortels die te dicht op elkaar uit de grond kwamen. Voor dit werk werden vaak wiedsters ingeschakeld, als de eigen menskracht van het gezin niet toereikend was. Zoals bij de hoveniers gebruikelijk was, bracht ook Jan zijn groenten in de vroege morgen naar de markt bij de Jacobikerk, want op tijd zijn om daarna snel ‘los’ te zijn was erg belangrijk. Het verkopen zat hem goed in de genen: ‘De manden opgeladen/ Weg van dit marktgedruis/ Wij komen als de eerste/ Met een
Jan en Heinnie Jongerius trokken na hun trouwen in een
nieuw huis. De oude woning van Jan’s vader stond er vlak
achter. Jan liet bij de geboorte van de eerste zoon de naam
Bastiaanshof in rode letters op de gevel schilderen. Maar ook de varkensstal had een naam – Varkenshof – en bood tevens onderdak aan het pluimvee, dat via een trappetje toegang
had tot de vliering. Een smal slootje liep tussen het huis en de stal en daar was ook een kleine ophaalbrug.
lege wagen thuis/ Die Jan, die kan verkoopen/ het is een slimme vos/ ’t Klinkt op de groentenmarkt: Die Jan, die is weer los’, zo zongen de als hoveniers verklede spelers op het 25-jarig jubileum. Jan Jongerius had blijkbaar ook een contract kunnen sluiten met het Haagse Koffiehuis, een bekend logement op de hoek van het Vredenburg. Dit etablissement was toen bekend om zijn biljart, de chique clientèle en een uitstekende keuken4, waar Jongerius alle groenten aan mocht leveren. Maar een andere ‘omstandigheid’ zou zorgen voor een nog veel grotere klandizie. In het jaar dat Jan als zelfstandig hovenier begon, brak immers ook de Eerste
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
2
23
24
H A N D E L A A R I N G R O E N T E N E N B R A N D S TO F
25
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
JIn 1879 werd aan de Leidseweg een grote kazerne
gebouwd voor de 1e regiment Veldartillerie. Het stond
bekend als de Veldkazerne. In 1939 werd het omgedoopt in
Van Sypesteynkazerne, naar Jan Willem van Sypesteyn, 18161866. De kazerne was bestemd voor de legering van
manschappen. Jan Jongerius leverde er tijdens de mobilisatie
van 1914-1918 groenten. De twee leeuwen boven de hoofdingang zouden na sloop van de kazerne in 1968 naar de voortuin van de villa verhuizen.
Jan Jongerius en Heinnie van Kraay poseren op hun trouwdag op 11
februari 1914. Hij was op dat moment 25 en zij 23 jaar oud.
Wereldoorlog uit. Nederland bleef weliswaar neutraal, maar er kwam wel een algehele mobilisatie. Met name rondom Utrecht waren vele militairen in de kazernes en forten gelegerd. Utrecht nam met zijn ligging een centrale plek in de Nieuw Hollandse Waterlinie in, de stad lag op de grens van twee inundatiekommen: Blauwkapel en Lunetten (deze kom liep tot aan de stellingen bij Vreeswijk). Vanaf 27 juli 1914 werd gewerkt aan het in stelling brengen van de Linie en de inundaties. Op 30 juli 1914 werd de volledige mobilisatie afgekondigd en van de 70.000 soldaten die naar de versterkingen werden gestuurd, kreeg Utrecht er 10.000 op te vangen.5 ‘Hoort de trommelen roffelen. Soldaten komen van alle streken, trompetten schallen. ’t Is mobilisatie. Alles is druk in de
weer. En ook op het land van Jongerius is alles in de weer om voor de soldaten te zorgen (...) dat alles onder de leiding van Jan, die heel wat leverantie heeft en de ziel is van alles.’6 Niet alleen groenten werden geleverd, ook ‘hooi en stroo aan militaire afdelingen, welke bij Jutphaas gelegerd waren’.7 Naast deze leveranties aan het Rijk (het Ministerie van Oorlog), sloot Jongerius ook een lucratief contract met de gemeente voor de levering van groenten en ‘geschilde aardappelen, potklaar afgeleverd’.8 Dit laatste had te maken met de gemeentelijke organisatie van de voedseldistributie. Het uitbreken van de oorlog werd gevolgd door een enorme hamsterwoede onder de bevolking. De overheid besloot daarop meteen de regie te nemen, door middel van een Levensmiddelenwet. Prijsopdrijving van voedsel en export werden aan banden gelegd en sommige producten, zoals aardappelen, werden als ‘regeringsgoederen’ aangewezen en konden zo door de gemeente tegen lage prijzen aan de bevolking worden verkocht. Later volgden nog maatregelen als de invoering van levensmiddelenkaarten en de oprichting van een centrale keuken. Jongerius leverde ook voor de schoolkeukens.9 Zo kwam van het een het ander. ‘Jan had nooit geen bezwaar’, werd gezegd, en dat was dan ook de reden dat Jan Jongerius steeds meer handelaar werd naast hovenier. Hij legde een voorliefde aan de
26
H A N D E L A A R I N G R O E N T E N E N B R A N D S TO F
De brandstoffenhandel
Jan Jongerius leverde groenten en aardappelen ‘potklaar’
aan de gemeentekeuken tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Daarvoor had hij een aantal vrouwen ingehuurd die de groen-
ten schoonmaakten en de aardappelen schilden. Ze stonden
onder leiding van ‘vrouw Peperkamp’, die misschien wel hier is afgebeeld op dit detail uit het glas-in-loodraam uit 1939.
dag voor het opkopen en weer doorverkopen van partijen en goederen. Het kon werkelijk van alles zijn, zo had hij eens een partij ‘schoenmakersmachines, klompen en banken’ op de kop getikt en nadat hij deze doorverkocht had, bracht hij ‘een sleeperskar vol parapluies en jassen’ mee terug.10 Later zou hij een partij brandkasten opkopen uit
In 1921 liet Jan Jongerius zich bij de Kamer van Koophandel inschrijven als expediteur en als handelaar in groenten en fruit. Dat ging ook niet meer alleen met paard-enwagen, want rond 1914 zou de eerste Ford in beeld gekomen zijn. ‘Dat goeie Fordje, dat oude Fordje/ dat was een wagen, een oude rammelkast/ dat goeie Fordje, dat oude Fordje/ daar heeft de baas ons netjes mee verrast.’11 Een eerbetoon aan deze auto klonk op de revue 25 jaar later, gezongen door de medewerkers van het eerste uur: Jo van Gaal, Piet van Kuyk en Steven en Cobus de Ridder. Dat Jan Jongerius zo’n passie voor auto’s ontwikkelde en hij en enkele van zijn broers een belangrijke rol ging spelen in de auto-industrie, is niet verwonderlijk als men de tijd in ogenschouw neemt. De auto werd in de jaren twintig de overheersende verkeersdeelnemer op de wegen. In 1910 reden er zo’n 1600 auto’s in Nederland rond en in 1912 was het autobezit met 40 tot 50 procent gestegen, waarbij de provincie Utrecht de grootste stijging kende.12 De auto was niet langer alleen voorbehouden aan een groep bevoorrechten en liefhebbers. Naast de massaproductie van betaalbare auto’s – de TFord, maar daarover later meer – was de beschikbaarheid van de juiste brandstof essentieel voor de groei van het autogebruik. Sinds het derde kwart van de negentiende eeuw hadden diverse verbeteringen en uitvindingen ervoor gezorgd dat de auto zich verder ontwikkelde met een benzinemotor.13 Benzine was een bijproduct van petroleum of olie. De olie-industrie was sinds het einde van de negentiende eeuw in een stroomversnelling geraakt, vooral dankzij de verbeterde kennis over oliewinning. In Amerika, Oost-Azië en Oost-Europa werden in groten getale nieuwe olievelden tot ontwikkeling gebracht. De productie was aanvankelijk vooral gericht op één artikel: petroleum oftewel lampenolie. Dit product werd alom in huishoudens gebruikt voor verlichting en voor koken. Een bekend verschijnsel in het straatbeeld was lange tijd de petroleumman, die met een (hand)kar de producten aan
de man bracht. Maar met de groei van het autobezit werd een tweede product interessant: benzine. Aanvankelijk kocht men benzine vooral bij drogisterijen. In 1905 begon de American Petroleum Company met de verkoop van benzine in Nederland, in 1907 gevolgd door Shell en in 1911 door Texaco.14 Benzine werd aanvankelijk in literblikken, bussen en vaten verkocht. Het ‘tanken’ aan de benzinepomp kwam aan het einde van de Eerste Wereldoorlog met het Amerikaanse leger naar Europa.15 De benzinepompen stonden boven op ondergrondse tanks waarin de benzine werd opgeslagen. Ze werden niet alleen bij garages geplaatst, maar ook bij cafés, hotels of bij rijwielzaken, bij voorkeur dicht bij de openbare weg. Het was niet het Fordje, maar juist deze brandstoffenhandel die het begin zou markeren van het bedrijf Jongerius. ‘Door bijzondere omstandigheden kwam Jongerius omstreeks 1918-1919 in contact met de Continental Petroleum Company.’16 Wat die bijzondere omstandigheden dan wel waren, blijft in nevelen gehuld. Een naam die genoemd werd als contactpersoon voor Jan Jongerius was Thomas Rich Waterbury, die van 1921-1923 directeur van
de Nederlandse vestiging van de Continental Petroleum Company was.17 Net zo belangrijk – of beter nog: cruciaal – was dat er in 1922 op of net naast het land van Jongerius een opslag kwam van deze oliemaatschappij. Toen de C.P.C. in 1911 begon met de verkoop van petroleum in ons land, concentreerde men zich aanvankelijk in Rotterdam en Amsterdam. Voor de goede distributie waren echter meerdere locaties door het hele land een vereiste. Dat gold nog sterker toen de C.P.C – beter bekend onder de Amerikaanse naam Texaco – in 1921 begon met benzinedistributie. De producten kwamen per boot naar Nederland vanuit Amerika en Antwerpen en werden gelost in de petroleumhaven van Amsterdam, waar alle olieproducten geconcentreerd waren. Het grootste gedeelte van het vervoer landinwaarts geschiedde over de waterwegen, mede vanwege de goedkopere transportkosten. Vandaar dat Texaco een voorkeur had voor distributiecentra aan het water, waar hun eigen tankschepen genaamd de Texaco I, II en III vanuit Amsterdam naar toe konden varen. Om die reden was het niet zo verwonderlijk dat Texaco in 1922 voor het centrum van het land uitkwam op een locatie aan
De T-Ford was de perfecte auto voor de gewone man: niet te duur in aanschaf en onder-
houd en gemakkelijk in gebruik. De auto was een wereldwijd succes en domineerde al snel
overal de wegen. Op Jansveld 13 zat in 1921-1922 heel kort een inkoper van T-Fords.
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
de failliete boedel van de Hanzebank en weer doorverkopen. Toch zou Jan Jongerius het hoveniersbedrijf nooit helemaal loslaten. Ook toen zijn bedrijf groeide, bleef een groot stuk van de grond in gebruik als boomgaard en om te kweken. Er zou een modelkwekerij zijn voor ‘noviteiten’ en een proeftuin met verschillende soorten fruit. Er kwam een pruimenkas, een bloemenkas en de grootste particuliere perzikenkas van Nederland.
27
28
E E N D RO O M H U I S A A N H E T K A N A A L
H A N D E L A A R I N G R O E N T E N E N B R A N D S TO F
H
enry Ford begon te experimen-
kope auto’s en in 1908 kwam hij met
maar hoefden te verrichten. Tegenover
teren met auto’s in 1896 en
de beroemde T-Ford op de markt, de
deze monotonie van het werk stond een
was al snel zeer succesvol,
eerste auto voor ‘de gewone man’. Maar
achturige werkdag en een minimumloon
aanvankelijk vooral met het produceren
Ford had nog veel meer vernieuwende
van 5 dollar per dag dat bijna een ver-
van raceauto’s. In 1903 richtte hij de
ideeën. Tot op dat moment was het ge-
dubbeling van het loon betekende en te-
Ford Motor Company op. Henry Ford
bruikelijk dat de verschillende onderde-
gelijkertijd de gemiddelde werkdag met
was bijzonder geïnteresseerd in een se-
len van de auto door diverse fabrieken
twee uur verkortte. De T-Ford die vanaf
riematige productie van lichte en goed-
Henry Ford (1863-1947) met zoon Edsel Ford (1893 -1943) en twee
kleinkinderen. Henry Ford was de grote man achter de Fordfabrieken en de uitvinder van de lopende band.
werden vervaardigd, maar Henry Ford
1914 van de geautomatiseerde produc-
streefde ernaar om alle onderdelen zelf
tielijn rolde was inderdaad de perfecte
te produceren. In 1913 was de Ford
auto voor de gewone man: niet al te
Motor Company zover dat zij als eerste
duur in aanschaf en onderhoud en ge-
autofabrikant alle onderdelen van de
makkelijk in gebruik, ook op mindere
motor tot en met het chassis zelf
wegen. Het succes van Henry Ford was
maakte. In 1910 was Ford ook begon-
ongekend, niet alleen werd hij binnen
nen te experimenteren met het stan-
korte tijd een van de grootste autofabri-
daardiseren en synchroniseren van de
kanten in Amerika én daarbuiten, zijn
productiemethode. Het gehele produc-
productiemethode en lopende band wer-
tieproces van de auto werd opgedeeld in
den in andere bedrijfstakken overgeno-
een serie handelingen en tijdseenhe-
men. De eerste vestiging van Ford in
den. In 1912 installeerde hij de eerste
Europa volgde in 1908 in Parijs, het-
lopende banden in zijn fabriek. De ver-
zelfde jaar dat de T-Ford op de markt
schillende machines en bijbehorende
kwam. Dankzij de productietechniek
handelingen werden op een zodanige
kon de Ford ook in onderdelen ver-
manier in de fabrieksruimte geplaatst
scheept worden en in het land van aan-
dat het samenstellen van ‘het product
komst in elkaar worden gezet: het as-
auto’ de kortste route volgde, zonder dat
sembleren. De eerste assemblagefabriek
er ook maar één overbodige handeling
in Europa werd in 1911 in Manchester
werd uitgevoerd. Vervolgens werd het
Engeland gevestigd en daarmee begon
geheel op een continu lopende band ge-
de wereldwijde expansie pas echt. Tij-
plaatst en zo introduceerde Ford als eer-
dens de Eerste Wereldoorlog bewees de
ste fabrikant ter wereld het principe van
T-Ford opnieuw zijn waarde op matige
de lopende band. De totale productie-
en slechte wegen: de auto’s werden in-
tijd van een auto daalde substantieel,
gezet voor vervoer van munitie en an-
evenals de productiekosten. De arbei-
dere zaken op zo goed als alle slagvel-
ders aan de lopende band werden on-
den. Na afloop van de oorlog steeg de
derdeel van de productielijn en zo ge-
export van Amerikaanse auto’s naar an-
plaatst dat ze alleen die ene handeling
dere werelddelen fors, met Ford aan kop
het Merwedekanaal in de gemeente Jutfaas. ‘Ondergeteekende, Continental Petroleum Company, van beroep Importeurs van Petroleum en Byproducten, wonende (...) te Rotterdam, verzoekt vergunning tot het oprichten van een installatie voor opslag van ca 150.000 liter petroleum,
voerde deze de benzine naar een tweede glazen cilinder, zodat men kon doorwerken. Een vlotter op het telwerk zorgde voor de juiste weergave van de hoeveelheid benzine die werd getankt. Het vervaardigen van de pompen met hun omhulsel, de telwerken, de slangen en dergelijke werd door speciale fabrieken gedaan. In Nederland gebeurde dat tot begin jaren dertig eigenlijk niet, maar wel in Duitsland, België en Frankrijk. Vandaar dat veel onderdelen van de pompen in Nederland vanuit het buitenland werden geïmporteerd. Alleen het ijzeren omhulsel werd hier ter plaatse vervaardigd, aangezien dit voordeliger was. Het lijkt erop dat de pompen, die Jongerius plaatste voor Texaco afkomstig waren uit Engeland.23 De eerste pomp
100.000 liter benzine en 10.000 kg smeerolie op te slaan in bovengrondse tanks en in yzeren vaten en deze te mogen vertappen en af te leveren in bussen en vaten op een terrein gelegen langs het Merwedekanaal.’18 Naast de tanks, werden er ook enkele loodsen op het terrein neergezet.
In 1922 vestigde zich de Continentale Petroleum Com-
pany (Texaco) aan het Merwedekanaal als buurman van
De Bowser benzi-
nepomp, ingevoerd
Jan Jongerius. De tanks stonden naast de varkensstal en een
in Europa aan het einde
denkbaar. Aan de ene kant de varkensstal met een houten
oorlog. De pomp
beter contrast tussen de oude en de nieuwe tijd was niet
toilethokje en de kar van Jongerius en aan de andere zijde de stalen brandstoftanks.
Als adres werd opgegeven Merwedekade/kanaal 32719 en daarmee was Texaco de buurman geworden van Jan Jongerius. Volgens dochter Aletta ‘kwam Texaco naast ons en vader ging eens langs om te praten’. Hoe het ook precies in zijn werk was gegaan, Jongerius werd op een gegeven moment ingeschakeld bij de pompenzetterij. Aanvankelijk leverde Texaco alle materialen en zette Jongerius alleen de pompen op de plaats, inclusief het ingraven van de tanks. Dat laatste zou hij doen met hulp van de expertise van ‘den heer Waisvisz’ een naam die expliciet genoemd werd bij het 25-jarig jubileum. De exacte rol van deze heer Waisvisz blijft wat onduidelijk, maar in 1929 blijkt B. Waisvisz in ieder geval een van de aandeelhouders van Texaco te zijn.20 Volgens de burgemeester van Jutfaas, zou Jongerius een van de eersten in Nederland zijn die belast werden met het ‘ingraven van benzinetanks’21, wat aan strenge regels onderhevig was.22 De tank had een aanvoerbuis, afgesloten door een ventiel. Hier kwam ook de aanvoerbuis van de eigenlijke pomp op uit. Aanvankelijk werden deze pompen via een zwengel met de hand bediend. De pomp zoog de benzine aan en perste de vloeistaf in een glazen cilinder. Was deze cilinder vol, dan ging automatisch een ventiel open naar de afvoerbuis waardoor de benzine in de autotank of in een ander vat getankt kon worden. Tegelijkertijd werd de afvoer van de pomp gesloten en
van de Eerste Wereldwerkte nog met de hand.
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
H E N RY F O R D E N D E T - F O R D
29
31 30
H A N D E L A A R I N G R O E N T E N E N B R A N D S TO F
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
JONGERIUS VILLA, FAMILIE EN FABRIEK
kwam er naast de pompenzetterij een tweede belangrijke taak bij omdat Jan Jongerius gevraagd werd zijn licht te laten schijnen over de petroleummaatschappij De Toekomst, een onderafdeling van de C.P.C. in Amsterdam.
De Toekomst
Een benzinetank voor een benzinestation wordt bij een
garage ingegraven, terwijl de garagehouder en zijn zoon
toekijken. Na de Eerste Wereldoorlog verschenen de eerste benzinestations in Nederland. Jan Jongerius kreeg opdracht
van Texaco om ‘pompen te zetten’ en bekwaamde zich in het ingraven van de tanks.
werd gezet in Almelo, daarna volgden Tilburg die ‘moeder Heinnie’ werd genoemd door de pompenzetters omdat het de verjaardag was Heinnie Jongerius-van Kraay en de derde volgde in Delft. Uiteindelijk ging de pompenzetterij dwars door het land, tot aan Texel toe. Juist door het plaatsen van de benzinepompinstallaties deed Jongerius contacten op door heel Nederland. Contacten die hem bij de uitbouw van het bedrijf van pas zouden komen. Al snel
‘Olieman mijn vreugde stijgt ten top/ Olieman mijn bus is alweer op/ Geen roet, geen stank, mijn keuken wit als krijt/ De olie van Jongerius is van reuze kwaliteit (bis).’ Dat zongen de als oliemannen verklede lieden op het 25-jarig jubileum. Petroleumhandel De Toekomst verkocht petroleum aan particulieren en bedrijven. Blijkbaar was er een conflict ontstaan met de directie (de heer Van Werken) en Texaco vroeg Jan Jongerius om de zaak te reorganiseren.24 Het resultaat was dat de directie werd uitgekocht en Jongerius het bedrijf overnam. Maar in die jaren rond 1926 was Jan ook bezig met het aangaan van het Forddealerschap. Om die reden werd broer Michiel Jongerius uitgekozen om naar Amsterdam te gaan en de directie over De Toekomst op zich te nemen. Michiel Jongerius was vier jaar jonger dan Jan en had al een relatief bewogen carrière achter zich. Hij was op jonge leeftijd uit het ouderlijk huis vertrokken, nadat hij van school was gehaald om op het hoveniersland te gaan werken.25 Omdat hij daar echter geen zin in had, vertrok hij naar het zuiden: naar Brabant en Limburg. Na zijn huwelijk met de Limburgse Anna Toebosch in 1917 keerde hij terug naar Utrecht. Daar kwam hij echter in de problemen omdat hij illegaal autobanden verhandelde, een zwarte handel in schaarse autobanden die overigens welig tierde in die tijd.26 Om de straf te ontlopen stuurden zijn oudere broers Jos en Jan hem naar Duitsland, waar hij in Berlijn echter opnieuw in de problemen kwam en er gevangenisstraf dreigde. Om ook die straf te ontlopen, kwam hij terug naar Nederland alwaar hij alsnog zijn straf van zes maanden voor de illegale handel moest uitzitten. Hij kreeg in 1925 de positie van directeur van De Toekomst en vertrok met vrouw en kinderen naar Amsterdam, waar een bovenhuis werd betrokken in de Buermanstraat. Het depot was om de hoek in de Buermandwarsstraat op het terrein van een brouwerij. Aanvankelijk werd de petroleum uitgevent in kleine kannetjes, die werden gevuld in het depot om de hoek. Elke ochtend vertrokken er zo’n tien handkarren met per kar 24 busjes petroleum. Maar de zaak breidde al snel uit, enkele concurrerende handelaren werden overgenomen en al snel voorzag De Toekomst grote delen van Amsterdam van petroleum. Daarnaast begon de maatschappij ook benzine te distribueren, aanvankelijk eveneens met bussen,
Petroleummaatschappij De Toekomst in Amsterdam ver-
Zowel Texaco als Ford had een eigen vloot. De New Zea-
bracht ze rond met een handkar. Michiel Jongerius, de jongere
en voer op Europa. Het schip had een capaciteit van 110.000
kocht petroleum in kleine blikken. De petroleumman
broer van Jan, werd in 1925 directeur van De Toekomst.
land (het middelste schip in beeld) behoorde aan Texaco
vaten olie. In Nederland werd de brandstof weer verder ver-
voerd via de binnenwateren op de schepen de Texaco I, II of III.
Deze laatste is als onderste schip in dit glas in lood afgebeeld.
maar later ook in tankwagens die 3000 liter konden bevatten. De benzinepompen kwamen uit Jutfaas bij broer Jan vandaan, evenals de ketels. En nog was de uitbreiding van geleverde producten niet voorbij, ook andere nevenproducten als motorolie en motorvet werden in productie genomen en aan de klanten geleverd. Sinds Jongerius zich in 1921 had ingeschreven als expediteur en was gaan leveren voor Texaco, had het bedrijf al een aardige groei doorgemaakt. In 1925 was daar De Toekomst in Amsterdam bijgekomen en de volgende paar jaar zouden
De Texaco III had een capaciteit van 300 vaten. Het bovenste
schip in dit raam verbeeldt het schip dat de Fordchassis naar Nederland vervoerde.
een ongekende groei betekenen voor Jongerius. Vanaf 1926 zou ook het vastgoed gaan uitbreiden en werd de eerste steen gelegd worden voor een nieuw kantoor aan het Merwedekanaal. Na Texaco en de petroleum, kwam het dealerschap voor Ford op de weg van Jan Jongerius.