Handboek Epidemiologie Sportblessures Versie 4.0
H. Valkenberg W. Schoots M. van Nunen W. Ormel I. Vriend
Uitgegeven door Stichting Consument en Veiligheid Postbus 75169 1070 AD Amsterdam Mei 2009
2
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Intern rapport: 456
Disclaimer Bij de samenstelling van deze publicatie is de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht genomen. Consument en Veiligheid aanvaardt echter geen verantwoordelijkheid voor eventuele, in deze uitgave voorkomende, onjuistheden of onvolkomenheden.
Overname van tekst of gedeelten van tekst is toegestaan, mits met de juiste bronvermelding. Indien tekst gebruikt wordt voor commerciële doelstellingen dient altijd vooraf schriftelijke toestemming verkregen te zijn
3
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Voorwoord
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS, Directie Sport) heeft Consument en Veiligheid gevraagd om een handboek op te stellen waarin de meest relevante informatie en afspraken met betrekking tot het registreren, analyseren, weergeven en interpreteren van beschikbare informatie over sportblessures worden vastgelegd. Betrouwbare basisinformatie is essentieel voor het monitoren van sportblessures en daarmee een belangrijke randvoorwaarde voor de beoordeling van de effectiviteit van programma’s en richtlijnen. Dit wordt ook benadrukt in het RGO-rapport ‘Advies Onderzoek Sportgezondheidszorg: Sport en Bewegen’ (2001). Dergelijke gegevens vormen de basis voor het stellen en evalueren van beleidsdoelen, het prioriteren van aandachtsgebieden en het bepalen van de inhoud van interventies, en ook voor het evalueren van (voorgenomen) interventies. Om de kennis en ervaring met betrekking tot de monitoring van sportblessures in Nederland af te stemmen, is eind 2004 op verzoek van het ministerie van VWS het platform Monitoren Sportblessures opgericht. In dit platform hebben experts op het gebied van de epidemiologie van sportblessures zitting namens hun organisatie. Leden zijn het NIVEL, NOC*NSF, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Vrije Universiteit Amsterdam (EMGO-Instituut), Universiteit Maastricht, TNO Kwaliteit van Leven, SCP, VSG, Consument en Veiligheid en het ministerie van VWS (Directie Sport); agendaleden zijn ZonMw en het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het Handboek Epidemiologie Sportblessures is bedoeld als praktisch hulpmiddel voor iedereen die zich actief bezig houdt met de epidemiologie van sportblessures en moet hulp bieden bij het maken van keuzes bij analyses en het opzetten van onderzoek/registraties. De actuele versie die voor u ligt, is opgesteld in nauw overleg met de betrokken experts van het Platform Monitoren Sportblessures. Wij zijn deze mensen dan ook zeer dankbaar voor hun bijdrage; zonder hen had het Handboek niet de waarde gehad die het nu heeft. Het Handboek is echter nooit af: we zullen het periodiek actualiseren en elementen toevoegen die afstemming vereisen.
Rob Bijlmer Directeur
5
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
1
Inleiding
9
1.1
Doel
9
1.2
Leeswijzer
9
2
Definities
11
2.1
Definitie van letsel/blessure
11
2.2
Definitie van sport
12
2.2.1
Theoretische definitie sport
12
2.2.2
Operationele definitie sport
12
2.2.3
Definities van deelgebieden sport
13
2.3
Definitie van een sportblessure
15
2.3.1
Theoretische definitie sportblessure
16
2.3.2
Operationele definitie sportblessure
16
2.4
Relevante determinanten van sportblessures
16
2.4.1
Medisch behandelde blessures /niet-medisch behandelde blessures
17
2.4.2
Plotseling ontstane blessures / geleidelijk ontstane blessures
17
2.4.3
Blessures met tijdelijke gevolgen / chronische blessures
17
2.5
Gevolgen sportblessures
17
2.5.1
Sportverzuim, een sportgerelateerd probleem
17
2.5.2
Arbeidsverzuim of schoolverzuim
18
2.5.3
Kosten van een blessure
18
2.5.4
Dodelijke sportongevallen en plotse dood door sport
18
3
Classificaties
19
3.1
Variabelen
19
3.1.1
Minimale set variabelen
19
3.1.2
Zeer wenselijke variabelen
19
3.1.3
Overige variabelen
20
3.2
Classificaties
20
3.2.1
Ontstaanswijze
20
3.2.2
Leeftijd en geslacht geblesseerde
20
3.2.3
Dag van de week/datum/periode oplopen blessure
20
3.2.4
Tak van sport
20
3.2.5
Ontstaansmechanisme
21
3.2.6
Opgelopen letsel
21
3.2.7
Behandeling/behandelaar
22
6
Handboek Epidemiologie Sportblessures
3.2.8
Organisatieverband
23
3.2.9
Verzuim
23
3.2.10
Locatie
23
3.2.11
Sportparticipatie
24
3.2.12
Hinderduur (chronische blessure)
25
3.2.13
Kosten sportblessure
25
4
Bronnen met gegevens over sportblessures
27
4.1
Bronnen met informatie over sportblessures
27
4.1.1
Statistiek niet-natuurlijke dood (NND)
28
4.1.2
Letsel Informatie Systeem (LIS)
29
4.1.3
Etiologische databank/(Continu) LIS Vervolgonderzoek (CLVO)
30
4.1.4
Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN)
31
4.1.5
Blessure Informatie Systeem (BIS)
33
4.1.6
Krantenknipselregistratie
35
4.1.7
Letsellastmodel (LLM)
36
4.1.8
Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LIPZ)
37
4.1.9
SMI-registratie Ecaris
38
4.2
Andere belangrijke bronnen
38
4.2.1
Doodsoorzakenstatistiek
38
4.2.2
Landelijke Medische Registratie (LMR)
40
4.3
Overige bronnen met informatie over sportblessures
41
4.3.1
Continue Morbiditeits Registratie (CMR) Peilstations
41
4.3.2
Eigen blessureregistraties van sportbonden
41
4.4
Bronnen met informatie over aanverwante onderwerpen
42
4.4.1
Verenigingsmonitor
42
4.4.2
Sportersmonitor
42
4.4.3
Nationale richtlijn sportdeelname onderzoek (RSO)
42
4.4.4
Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO)
42
4.4.5
Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS)
43
4.4.6
Sportcor
43
5
Kerncijfers sportblessureproblematiek
45
5.1
SEH-behandeling
46
5.2
Ziekenhuisopnamen
46
5.3
Overleden
46
5.4
Huisarts en sportarts
47
5.5
Behandelingen paramedische zorg
47
5.6
Overige behandelaars en niet-medisch behandelde sportblessures
47
5.7
Totaal aantal medisch behandelde sportblessures
47
5.8
Analyseperiode
47
5.9
Trendanalyses
48
7
Handboek Epidemiologie Sportblessures
5.9.1
Methode trendanalyses
48
5.10
Kosten van sportblessures
48
5.10.1
Methode kostenberekening
48
5.11
Conclusie
49
6
Nadere analyses
51
7
Presentatie van de gegevens
53
7.1
Algemeen
53
7.2
Nadere analyses
53
7.3
Bronvermelding
53
7.3.1
Statistiek niet-natuurlijke dood
54
7.3.2
Letsel Informatie Systeem
54
7.3.3
Etiologische databank
54
7.3.4
Ongevallen en Bewegen in Nederland
54
7.3.5
Blessure Informatie Systeem
55
7.3.6
Krantenknipselregistratie
55
7.3.7
Letsellastmodel
55
7.3.8
Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LIPZ)
56
8
Relevante platformen, werkgroepen en websites
57
8.1
Platformen
57
8.2
Werkgroepen
58
8.3
Websites
58
Literatuur
mmmmmmmmmmmmmmm
61
Bijlage 1
Lijst met afkortingen
65
Bijlage 2
Kostenparameters Letsellastmodel
67
9
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Inleiding
1.1
Doel Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, (Directie Sport), heeft Consument en Veiligheid gevraagd om in nauw overleg met alle betrokken partijen een handboek op te stellen waarin de meest relevante informatie en afspraken met betrekking tot epidemiologie van sportblessures worden vastgelegd. Deze afspraken zijn gemaakt via consensus in het Platform Monitoren Sportblessures, waarvan relevante partijen lid zijn (zie paragraaf 8.2). Deze informatie moet behulpzaam zijn. Het handboek is bedoeld als praktisch hulpmiddel voor iedereen die zich actief bezig houdt met de epidemiologie van sportblessures en moet hulp bieden bij eenduidige analyses, weergave en interpretatie van de beschikbare informatie over sportblessures, en het opzetten van onderzoek/registraties. Om het handboek ook in de toekomst actueel en daarmee bruikbaar te houden zal de inhoud regelmatig worden gecontroleerd.
1.2
Leeswijzer In hoofdstuk 2 staan een aantal definities, onder andere van sport en een sporter, en van wat wordt verstaan onder een (medisch behandelde) sportblessure. Ook worden belangrijke determinanten en gevolgen van een sportblessure besproken. In hoofdstuk 3 worden aanbevelingen gedaan over de te gebruiken classificaties bij het monitoren van sportblessures. Classificaties vormen immers de basis voor het opzetten van een registratie of onderzoek en het uitvoeren van analyses. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van de relevante bronnen met informatie over sportblessures in Nederland. Met name ten behoeve van onderzoek kan dit hoofdstuk geraadpleegd worden om te zien welke relevante bronnen er beschikbaar zijn in Nederland. Om een goed overzicht te krijgen van de totale omvang van sportblessures in Nederland worden de beschikbare bronnen vaak gecombineerd. In hoofdstuk 5 bespreken we de manier waarop de gegevens over sportblessures die momenteel beschikbaar zijn (via de bronnen uit hoofdstuk 4) het beste gebruikt kunnen worden. Afspraken over nadere analyses van sportblessures staan vermeld in hoofdstuk 6. Om eenduidigheid van de presentatie van gegevens over sportblessures te bevorderen, geven we in hoofdstuk 7 de afspraken hierover weer. Tenslotte geeft hoofdstuk 8 een overzicht van relevante werkgroepen, platformen en websites in Nederland. Afkortingen worden toegelicht in bijlage 1. Voor de volledigheid staan in de literatuurlijst de referenties opgenomen van eerder verschenen versies van het Handboek Epidemiologie Sportblessures (Ormel et al., 2005a/ 2005b / 2006).
11
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Definities
In dit hoofdstuk worden de beslissingen weergegeven ten aanzien van de definities van ‘letsel’, ‘sport’, ‘sportblessures’, ‘medisch behandelde blessures’, en ‘plotseling versus geleidelijk ontstane blessures’, zoals overeengekomen in het Platform Monitoren Sportblessures. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen theoretische definities en operationele definities. Bij de operationele definities wordt aangegeven hoe de grijze gebieden m.b.t. een variabele moeten worden geclassificeerd. Dit laatste is van belang voor het opstellen van instructies (bijvoorbeeld in een codeerhandleiding). Afsluitend worden relevante determinanten en gevolgen (verzuim, medische kosten) van sportblessures gedefinieerd.
2.1
Definitie van letsel/blessure Om tot een definitie van sportletsel te komen is het van belang om allereerst de term ‘blessure’, ofwel ‘letsel’ te definiëren (met de kanttekening dat met geen enkele definitie alle sportletsels/blessures te omvatten zijn). Hiervoor hanteren we de definitie zoals gebruikt binnen de ICECI, een internationale classificatie van letsel die deel uitmaakt van de WHO familie van internationale classificaties: Letsel: “Een (vermoede) lichamelijke verwonding die het gevolg is van een te grote blootstelling aan energie (hetzij mechanische, elektrische, chemische, stralings- of warmte-energie) die op het lichaam inwerkt in hoeveelheden of gehalten die de drempel van het fysiologisch verdraagbare overschrijden. In een enkel geval kan een letsel resulteren van een tekort aan vitale elementen, zoals zuurstof. Acute vergiftigingen en toxische effecten, inclusief overdoses van stoffen en verkeerde stoffen die per vergissing worden toegediend of ingenomen, zijn eveneens inbegrepen, net zoals complicaties en slechte reacties bij therapeutische, chirurgische en medische zorgen. Psychologische ‘pijn’ wordt in deze context uitgesloten. MERK OP: Deze definitie is afgeleid van de door de WHO ondersteunde ICECI classificatie met dien verstande dat het woord ‘acuut’ uit de definitie gehaald is. De strekking van deze definitie komt overeen met de strekking van ICD-10 hoofdstuk XIX.”
12
Handboek Epidemiologie Sportblessures
2.2
Definitie van sport
2.2.1
Theoretische definitie sport Het platform geeft de voorkeur aan de volgende definitie van sport: Een lichamelijke activiteit, met als doel het verbeteren van fitheid en/of gezondheid, of waarbij aan de prestatie bijzondere waarde wordt gehecht, of waarbij het plezier in het bewegen zelf voorop staat. Enkele bekende andere definities van ‘sport’ zijn: Definitie 1 (LIS en daaraan verbonden bronnen): Een lichamelijke activiteit die spelend wordt uitgevoerd en waarbij aan de prestatie bijzondere waarde wordt gehecht. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen sportbeoefening in georganiseerd verband, zoals wedstrijdsport en recreatiesport bij een vereniging, en sportbeoefening in ongeorganiseerd verband, zoals sportieve recreatie (Pannier, 1988). Definitie 2 (ICECI): Physical activity with a described functional purpose eg. competition, practicing for competition, improving physical health. This includes practice and training as well as pre-event (e.g., taping, dressing), warm-up, cool down, and post-event (eg. showering, dressing) activities. Travel to and from the event or activity is not included (WHO, 2002). Definitie 3 (RSO): Een menselijke activiteit die veelal plaatsvindt in een specifiek organisatorisch verband maar ook ongebonden kan worden verricht, doorgaans met gebruikmaking van een specifiek ruimtelijke voorziening en/of omgeving, op een manier die is gerelateerd aan voorschriften en gebruiken die in internationaal verband ten behoeve van prestaties met een competitie- of wedstrijdelement in de desbetreffende activiteit of verwante activiteiten tot ontwikkeling zijn gekomen (Bottenburg & Geesink, 2000).
2.2.2
Operationele definitie sport Ten behoeve van het monitoren is een operationele definitie van sport belangrijker dan een theoretische definitie. Voor een operationele definitie is het bijvoorbeeld belangrijk om te weten bij welk type activiteit de blessure is ontstaan (fietsen, voetballen, etc.), en hoe de activiteit werd beoefend op het moment dat de blessure is opgelopen (training, wedstrijd, informeel, etc.). Bij het classificeren van activiteiten als wel/geen sport zijn er enkele grijze gebieden waarover discussie mogelijk is. Deze staan in tabel 2.1, waarbij wordt aangegeven of deze in OBiN (Ongevallen en Bewegen in Nederland), LIS (Letsel Informatie Systeem, en daaraan verbonden bronnen) en ICECI als sport worden gezien. Daarnaast staat vermeld wat de uiteindelijke beslissing is m.b.t. de classificatie van sport.
13
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Tabel 2.1
Toewijzing 'grijze gebieden' voor een aantal bronnen en de uiteindelijke beslissing (x=sport -=geen sport, ½=soms)
Grijs gebied algemeen
OBiN*
LIS
ICECI
Beslissing
Bewegingsonderwijs
X
X
X
X
Bedrijfssport
X
X
X
X
Professionele sport
X
X
X
X
Niet-georganiseerde sport
X
X
X
X
Kijken naar een sportactiviteit
-
-
-
-
Op de ‘reservebank’ zitten
-
X
?
X
Douchen/aan/uitkleden
-
X
X
-
Vervoer van/naar sportactiviteit
-
-
-
-
Warming up/cooling down
X
X
X
X
Uitglijden in zwembad**
X
X
?
X
Verzorgen van paarden t.b.v. paardrijden**
½
-
?
-
Recreatief wandelen
X
-
X
X
Recreatief fietsen
X
-
?
X
‘Functioneel’ wandelen/ fietsen (bv boodschappen doen)
-
-
?
-
Skaten/skeeleren
½
X
X
X
Zwemmen
X
X
X
X
Skateboarden
½
X
X
X
Rolschaatsen
½
X
X
X
Dansen
½
-
X
X
Fitness
X
X
X
X
Karten
½
X
X
X
Straatvoetbal
½
X
X
X
Funsporten (bv kitesurfen)
½
X
X
X
Aangepaste sporten
X
X
?
X
Denksporten
½
-
-
-
Tuintrampolines ½ * bij OBiN beslist de respondent zelf. In deze kolom is dan ook de verwachting vermeld. ** indien mogelijk dient in blessureregistraties onderscheid gemaakt te worden met blessures die ontstaan tijdens het zwemmen/paardrijden zelf.
2.2.3
Definities van deelgebieden sport In deze paragraaf wordt ingegaan op de definities van de deelgebieden ‘organisatieverband sport’, ‘bewegingsonderwijs’ en ‘bedrijfssport’. Deze worden in de praktijk veel toegepast. Organisatieverband sport Er zijn drie typen organisatieverband binnen de sport te onderscheiden: 1
sport, niet georganiseerd;
2
sporten bij een sportvereniging;
3
sport, anders georganiseerd.
-
14
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Bij het vaststellen van het organisatieverband moet de activiteit centraal staan; in welke context was de persoon aan het sporten op het moment van het oplopen van de blessure? Voorbeeld: op het moment dat een lid van een voetbalvereniging meedoet aan een voetbalcompetitie tussen verenigingen dan is hij/zij aan het sporten in verenigingsverband. Doet dezelfde sporter mee aan een hardloopevenement dat buiten de vereniging om gaat, dan valt de activiteit onder de definitie ‘anders georganiseerd’ ook al is de sporter lid van een voetbalvereniging. In tabel 2.2 is weergegeven hoe 'grijze gebieden' m.b.t. organisatieverband van de sportbeoefening moeten worden toegewezen als ‘ongeorganiseerd’ of als ‘anders georganiseerd’.
Tabel 2.2
Toewijzing 'grijze gebieden' met betrekking tot ongeorganiseerd en anders georganiseerd sporten Ongeorganiseerd
Anders georganiseerd
Sportscholen
X
Buitensportbedrijven
X
Loopgroepen o.l.v. freelance trainers
X
Clinics en cursussen
X
Fietsclubjes
X
Vaste voetbalclubjes in het park
X
Beroepssport (bv gymleraar)
X
Bedrijfssportdag
X
Recreatief evenement
X
Schoolgym
X
Schoolsportdag
X
Training zonder begeleiding
X
Schoolsport In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen bewegingsonderwijs en schoolsport. Schoolsport is een breder begrip dan bewegingsonderwijs. De term ‘bewegingsonderwijs’ is alleen bedoeld voor sportieve activiteiten die worden uitgevoerd binnen het kader van het onderwijsprogramma. Een schoolsportdag bijvoorbeeld wordt niet gerekend tot bewegingsonderwijs, maar valt wel onder schoolsport. Theoretische definitie schoolsport: Een sportieve activiteit die onder verantwoordelijkheid van een school wordt georganiseerd. Operationele definitie schoolsport: In tabel 2.3 is weergegeven welke 'grijze gebieden' er zijn met betrekking tot schoolsport en of ze wel of niet onder schoolsport vallen.
15
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Tabel 2.3
Toewijzing 'grijze gebieden' met betrekking tot schoolsport Schoolsport
Bewegingsonderwijs
X
Schoolsportdag
X
Sporttoernooi tussen scholen
X
Kennismakingstrainingen bij sportverenigingen, georganiseerd in
X
Geen schoolsport
samenwerking met school onder schooltijd X
Kennismakingstrainingen bij sportverenigingen, georganiseerd in samenwerking met school tijdens reguliere trainingstijden (bv in de avonduren) Trainers van sportverenigingen die (delen van) gymlessen verzorgen
X
‘Brede school’: school organiseert sportieve activiteit na schooltijd
X
‘Brede school’: buurtwerk organiseert sportieve activiteit na schooltijd
X
en maakt gebruik van faciliteiten van de school (bv gymzaal)
Bedrijfssport Theoretische definitie bedrijfssport: Een sportieve activiteit waarvoor de werkgever tijd en/of middelen beschikbaar stelt, waardoor werknemers in de gelegenheid worden gesteld om sport te beoefenen. Operationele definitie bedrijfssport: In tabel 2.4 is weergegeven welke ‘grijze gebieden’ er zijn met betrekking tot bedrijfssport en of ze wel of niet als bedrijfssport beschouwd worden.
Tabel 2.4
Toewijzing 'grijze gebieden' met betrekking tot bedrijfssport Bedrijfssport
Fitnessruimte binnen bedrijf
X
Bedrijvencompetitie en/of trainingen (bv volleybal), inschrijfgeld
X
Geen bedrijfssport
wordt (deels) betaald door werkgever Bedrijvencompetitie (bv volleybal), inschrijfgeld wordt betaald door
X
deelnemende werknemers Incidentele sportdag/clinic
2.3
X
Definitie van een sportblessure De op dit moment in de praktijk en literatuur gehanteerde termen zijn: sportletsel, sportongeval, sportblessure. We kiezen voor het woord ‘sportblessure’ aangezien dit het meest aansluit bij het algemeen gangbare spraakgebruik.
16
Handboek Epidemiologie Sportblessures
2.3.1
Theoretische definitie sportblessure De theoretische definitie van een sportblessure: Een blessure die opgelopen is als gevolg van sportdeelname.
2.3.2
Operationele definitie sportblessure Voorbeelden van (operationele) definities van sportblessures zijn: National Athletic Injury Registration System (NAIRS, US): The reportable injury is one that limits athletic participation for at least the day after the day of onset (Vinger, 1981). The Council of Europe: Any injury as a result of participation in sport with one or more of the following consequences: (a) a reduction in the amount or level of sports activity; (b) a need for (medical) advice or treatment; or (c) adverse social or economic effects (Vulpen, 1989).
2.4
Relevante determinanten van sportblessures Bij registraties van en onderzoeken naar sportblessures is het van belang dat zo veel mogelijk determinanten van sportblessures worden vastgelegd. Op deze manier kan gestreefd worden naar een zo goed mogelijke vergelijking van sportblessures binnen de verschillende registraties en onderzoeken. In elk geval moet in een rapportage worden vastgelegd welke aspecten zijn toegepast om een sportblessure te definiëren. Binnen de epidemiologie van sportblessures worden zowel medisch behandelde als niet-medisch behandelde letsels tot de sportblessures gerekend. Daarnaast is afgesproken om de term ‘overbelastingsblessure’ niet te gebruiken, omdat in principe iedere blessure het gevolg is van overbelasting. In plaats hiervan spreken we van een blessure die plotseling, dan wel geleidelijk is ontstaan met tijdelijke of blijvende (chronische) gevolgen. In de registraties van sportblessures kunnen drie relevante determinanten worden onderscheiden: -
medisch behandelde blessures / niet-medisch behandelde blessures;
-
plotseling ontstane blessures / geleidelijk ontstane blessures;
-
blessures met tijdelijke gevolgen / chronische blessure. In de volgende paragrafen worden deze determinanten nader toegelicht. Helaas zijn niet alle registratiesystemen in staat om alle soorten sportblessures te onderscheiden. In systemen die gebaseerd zijn op het registreren van medische consumptie (zoals LIS of LMR) zullen bijvoorbeeld geen blessures worden aangetroffen die niet-medisch behandeld zijn. In een registratie die uitgaat van de eigen ervaringen van een sporter (zoals OBiN) zal wel melding gedaan worden van
17
Handboek Epidemiologie Sportblessures
deze blessures. Het is daardoor niet mogelijk om in alle gevallen exact dezelfde definitie van een sportblessure te gebruiken.
2.4.1
Medisch behandelde blessures /niet-medisch behandelde blessures Een blessure is medisch behandeld indien deze is behandeld of onderzocht door een medicus of paramedicus die is opgenomen in het BIG-register (BIG=Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, www.bigregister.nl).
Tabel 2.5
Toewijzing 'grijze gebieden' met betrekking tot ‘medisch behandeld’ Wel medisch behandeld
Onderzocht door huisarts, geen verdere behandeling
Niet medisch behandeld
X
noodzakelijk Tijdens wedstrijd pleister geplakt door EHBO’er
X
Tijdens wedstrijd enkel verzwikt, gekoeld door EHBO’er
X
Behandeld door sportmasseur
X
Acupunctuur behandeling ondergaan
X
2.4.2
Plotseling ontstane blessures / geleidelijk ontstane blessures Van plotselinge ontstane blessures wordt gesproken als het letsel plotseling ontstaan is. Er is dus een duidelijk herkenbaar moment in de tijd wanneer de blessure ontstaan is. Er wordt in deze context ook wel gesproken over een sportongeval met sportletsel. Hier tegenover staan de geleidelijk ontstane blessures, die in de praktijk gedurende een langere periode ontstaan zijn.
2.4.3
Blessures met tijdelijke gevolgen / chronische blessures De hinderduur (tijdsduur tot herstel) van zowel plotseling ontstane blessures als geleidelijk ontstane blessures kan per blessure verschillen. De hinderduur van de blessure wordt als maat gebruikt voor het vaststellen van een chronische blessure. Een blessure wordt chronisch genoemd als de sporter er 3 maanden of langer hinder van ondervindt. Deze definitie sluit aan bij internationale literatuur (WHO) en wordt ook gehanteerd als richtlijn binnen fysiotherapie. Daarnaast is het een praktische maat voor respondenten en daarmee een operationele definitie.
2.5
Gevolgen sportblessures
2.5.1
Sportverzuim, een sportgerelateerd probleem Om de gevolgen voor sportbeoefening goed te kunnen overzien, kan de definitie van sportblessures worden verruimd naar die van een sportgerelateerd probleem.
18
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Hieronder worden naast sportblessures ook problemen verstaan die niet zijn ontstaan tijdens of door sportactiviteiten, maar wel leiden tot sportverzuim of een zorgvraag (Baarveld et al., 2003). 2.5.2
Arbeidsverzuim of schoolverzuim Er is sprake van arbeidsverzuim of schoolverzuim wanneer de sporter als gevolg van zijn blessure niet in staat is deze activiteiten te ondernemen.
2.5.3
Kosten van een blessure De definitie van de kosten van een sportblessure is afgeleid van de Europese definitie voor de kosten van een ziekte (Mulder et al., 2002). Kosten van een sportblessure: De totale kosten voor de maatschappij als gevolg van een specifieke blessure. Dit omvat zowel de directe medische kosten als de (niet-medische) indirecte kosten (verzuimkosten van arbeid). Directe niet-medische kosten worden hier niet toe gerekend. De directe medische kosten worden gedefinieerd als de kosten van gezondheidszorgconsumptie, de indirecte kosten als de kosten van arbeidsverzuim (zie bijlage 2). De kosten van een blessure geven een indicatie van de ernst en omvang van sportblessures.
2.5.4
Dodelijke sportongevallen en plotse dood door sport In het platform wordt onderscheid gemaakt tussen dodelijke sportongevallen en plotse dood door sport. Binnen de epidemiologie van sportblessures beperken we ons tot dodelijke sportongevallen. Oorzaken hiervan kunnen zijn: -
blootstelling aan extreme natuurlijke hitte;
-
overbelasting en inspannende en herhaalde bewegingen;
-
gebrek aan water. Dodelijk sportongeval: Overlijden als gevolg van een blessure of letsel opgelopen door sportdeelname, binnen 30 dagen na het ontstaan van het letsel. MERK OP: De termijn van 30 dagen is gebaseerd op de praktijk van het coderen van dodelijk letsel bij de Doodsoorzakenstatistiek en de statistiek Niet Natuurlijke Dood door het CBS.
19
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Classificaties
Regelmatig wordt een onderzoek of registratie opgezet met het doel om informatie te verzamelen ten behoeve van de preventie van sportblessures. Om de resultaten zo goed mogelijk te kunnen vergelijken met andere (standaard)bronnen, is het van belang dat de informatie zoveel mogelijk op eenzelfde manier wordt verzameld. In dit hoofdstuk bepalen we welke informatie minimaal verzameld moet worden (paragraaf 3.1) en volgens welke classificatie (paragraaf 3.2). Er is slechts één formeel erkende classificatie met onderdelen specifiek gericht op sportblessures: de International Classification of External Causes of Injuries (ICECI: geaccepteerd door de WHO) (www.iceci.org). Daarnaast is er nog een Nederlandse classificatie voor letsels, namelijk de Classificatie van Letsel-Diagnosen (CLD) (Consument en Veiligheid, 2003). Deze is gebaseerd op ICD-10.
3.1
Variabelen
3.1.1
Minimale set variabelen Afhankelijk van het doel van het onderzoek of de registratie wordt informatie verzameld. Als het onderzoek zich richt op sportblessures, dan moeten minimaal de volgende gegevens vastgelegd worden: -
ontstaanswijze blessure (plotseling/geleidelijk);
-
leeftijd en geslacht geblesseerde;
-
datum oplopen blessure;
-
tak van sport;
-
ontstaansmechanisme;
-
opgelopen letsel;
-
behandeling/verwijzing.
3.1.2
Zeer wenselijke variabelen Als het onderzoek of de registratiemethode het toelaat, is het zeer wenselijk om de volgende gegevens vast te leggen: -
organisatieverband;
-
verzuim;
-
locatie oplopen blessure.
20
Handboek Epidemiologie Sportblessures
3.1.3
Overige variabelen Overige variabelen die geregistreerd kunnen worden, zijn bijvoorbeeld:
3.2
-
tijdstip oplopen blessure;
-
tijdens training/wedstrijd/warming up/cooling down/etc. ;
-
dag van de week oplopen blessure;
-
blessure ontstaan door contact met tegenstander of medespeler;
-
gebruik van beschermingsmiddelen;
-
ondergrond (sportvloer, gras/kunstgras);
-
sportniveau;
-
eerder opgelopen letsel;
-
etniciteit/sociaal economische status;
-
opgelopen tijdens vakantie (binnenland/buitenland);
-
sportparticipatie (uren/week);
-
informatie met betrekking tot sportgerelateerde blessures;
-
doodsoorzaak of aanleiding.
Classificaties Om resultaten uit verschillende onderzoeken zo goed mogelijk vergelijkbaar te maken, zijn voor de minimale set variabelen en de zeer wenselijke variabelen standaard classificaties opgesteld.
3.2.1
Ontstaanswijze Plotseling ontstaan/geleidelijk ontstaan.
3.2.2
Leeftijd en geslacht geblesseerde Geslacht: man / vrouw / onbekend. Leeftijd: bij voorkeur ‘in jaren’.
3.2.3
Dag van de week/datum/periode oplopen blessure Bij plotseling optredende blessures: bijv. donderdag 11-11-2004 Bij blessures die geleidelijk zijn ontstaan: (week/) maand/jaar waarin de symptomen voor het eerst zijn gesignaleerd.
3.2.4
Tak van sport Wanneer je streeft naar volledigheid zal een lijst met sporttakken eindeloos lang worden, terwijl veel sporten nauwelijks beoefend worden en/of nauwelijks blessures opleveren. We kiezen er daarom voor om de lijst met sporttakken te beperken tot een top 25 van sporten die op basis van cijfers en kosten de meeste aandacht verdienen (Stam, 2004).
21
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Aan deze lijst zijn, op basis van het grote aantal beoefenaren, fitness, wandelen en fietsen toegevoegd. Gezien het speciale karakter dient schoolsport als aparte tak van sport te worden geregistreerd. Veldvoetbal
Volleybal
Motorsport
Handbal
Paard- of ponyrijden
Tennis
Wielrennen
Skiën
Mountainbiken
Karten
Trampolinespringen
Squash
Skateboarden
Badminton
Vechtsport
Korfbal
Gymnastiek/turnen
Hardlopen/joggen
Hockey
Fitness
Rugby
Wandelen
Skaten/skeeleren
Fietsen
Basketbal
Schoolsport
Zaalvoetbal
Overig
Zwemmen
Onbekend
Schaatsen
3.2.5
Ontstaansmechanisme Verstappen, zwikken, verdraaien Val van hoogte Val door sprong Overige valongevallen Stoten Geraakt worden door een voorwerp Lichamelijk contact Fysieke overbelasting Overig Onbekend
3.2.6
Opgelopen letsel Letsel wordt ingedeeld aan de hand van twee assen, namelijk (A) het getroffen lichaamsdeel (locatie van het letsel), en (B) de aard van het letsel. In ieder geval dient het ernstigste letsel te worden vastgelegd.
22
Handboek Epidemiologie Sportblessures
A
Getroffen lichaamsdeel Hoofd
Hand
Ogen
Vingers
Nek/hals
Heup (incl. lies)
Borst/buik/billen
Bovenbeen
Rug
Knie
Sleutelbeen/AC-gewricht
Onderbeen
Schouder
Achillespees
Bovenarm
Enkel
Elleboog
Voet
Onderarm
Tenen
Pols
Onbekend
B Aard van het letsel Kneuzing/schaafwond Verstuiking/distorsie Spier-/peesontsteking Verrekking/ruptuur spier/pees Kraakbeenletsel/irritatie Open wond Luxatie Fractuur Oogletsel Ander letsel, namelijk..... Geen, onduidelijk
3.2.7
Behandeling/behandelaar Ziekenhuisopname Polikliniek/specialist Spoedeisende Hulp-/ Eerste Hulpafdeling ziekenhuis Huisarts/huisartsenpost Fysiotherapeut Sportarts Overige professionele behandelaar (ostheopaat, manueel therapeut, etc.) Verzorger/masseur, EHBO’er Overige, niet-professionele behandelaar Niet behandeld/zelf behandeld
Bij meerdere behandelaars per sportblessure dienen alle behandelaars te worden vastgelegd. Per behandelaar dient - indien mogelijk - de ‘hoogste kwalificatie’ van de behandelaar in kwestie vastgelegd te worden (wanneer een behandelaar bijvoorbeeld verzorger en fysiotherapeut is, dient ‘fysiotherapeut’ te worden geregistreerd).
23
Handboek Epidemiologie Sportblessures
3.2.8
Organisatieverband De volgende soorten ‘organisatieverband’ kunnen worden onderscheiden: Sport, niet georganiseerd Sporten bij een vereniging Sport, anders georganiseerd: -
Schoolsport
-
Bedrijfssport
-
Beroepssport
-
Commerciële organisatie
-
Anders, namelijk:............
3.2.9
Verzuim Verzuim wordt ingedeeld aan de hand van (A) de aard van het verzuim en (B) de duur van het verzuim. A
Aard verzuim Sportverzuim: -
sporten is geheel onmogelijk gedeelte van een training/alternatieve training is wel mogelijk Arbeidsverzuim Schoolverzuim Verzuim anders, namelijk: ............
B
Duur verzuim Uitdrukken in kalenderdagen (sportverzuim), werkdagen (arbeidsverzuim), schooldagen (schoolverzuim). Deze classificatie komt overeen met die in OBiN, CLVO en het LLM.
3.2.10
Locatie De locatie zal uiteraard afhangen van de tak van sport waarbij de blessure is opgelopen. Verschillende dimensies zijn te onderscheiden om de variabele ‘locatie’ te classificeren: A
overdekte locatie / niet overdekte locatie
B
specifieke locatie:
C
-
sportzaal/-hal, gymzaal -- sportveld
-
bos/ natuurgebied -- openbare weg
-
zwembad -- open water
-
ijshal/-baan -- natuurijs
-
anders: ......
binnenland / buitenland
24
Handboek Epidemiologie Sportblessures
3.2.11
Sportparticipatie Voor de classificatie van sportparticipatie kan het best de vraagstelling in OBiN worden gevolgd. Deze is gebaseerd op de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (RSO). Essentieel daarbij zijn een terugvraagperiode van 12 maanden en het gebruik van een toonblad met de sporten. De vraagstelling in OBIN: De volgende vragen gaan over sportbeoefening. Sporten die u tijdens de vakanties heeft beoefend tellen wel mee; sporten tijdens gymnastiek op school niet. Welke sporten heeft u de afgelopen 12 maanden beoefend? Voor alle sporten die in de regel in een sportschool worden beoefend, zoals fitness (cardio/kracht), aerobics, spinning, steps, tae bo, body shape, body pump, pilates de eerste antwoordmogelijkheid ‘aerobics/fitness/conditietraining’ gebruiken. De lijst met sporten: aerobics/fitness/conditietraining -- atletiek -- badminton -- basketbal -biljart/poolbiljart/snooker -- bowlen -- bridge -- dammen -- danssport (alle dansvormen) -- darts -- golf -- gymnastiek/turnen -- handbal -- hardlopen -hockey -- honkbal/softbal -- jazzballet -- jeu de boules -- judo -klimsport/bergwandelen -- korfbal -- motorsport -- mountainbiken -nordic walking -- paardensport -- roeien -- schaatsen -- schaken -skaten/skeeleren -- skiën -- snowboarden -- squash -- tafeltennis -tennis -- vecht- en verdedigingssporten (sporturen exclusief judo) -- veldvoetbal -volleybal -- wandelsport/sportief wandelen (exclusief nordic walking) -waterpolo -- wielrennen/toerfietsen -- yoga -- zaalvoetbal -- zeilen/(wind)surfen -zwemmen/aquajogging/aquarobics -- anders, nl. ………. Het jaarlijks aantal uren sportbeoefening per sport is belangrijk als noemer voor incidentiedichtheidscijfers. In OBiN worden deze op de volgende wijze bevraagd: Hoeveel weken of keren schat u, dat u deze sport de afgelopen twaalf maanden heeft beoefend? U kunt slechts 1 vakje invullen: weken of keren. (Indien weken) Hoeveel keer per week beoefent/beoefende u deze sport gemiddeld? Alle vormen van beoefenen samen, dus zowel wedstrijd, training als een andere vorm van beoefenen van deze sport. Hoeveel tijd in uren en/of minuten besteedt/besteedde u per keer gemiddeld aan deze sport?
25
Handboek Epidemiologie Sportblessures
3.2.12
3.2.13
Hinderduur (chronische blessure) In OBiN wordt de volgende classificatie gebruikt voor hinderduur door een letsel:
1
tot en met 3 maanden;
2
4 tot en met 6 maanden;
3
7 tot en met 12 maanden;
4
13 tot en met 18 maanden;
5
gemiddeld 2 jaar;
6
gemiddeld 3 jaar;
7
gemiddeld 4 jaar;
8
gemiddeld 5 jaar;
9
6 tot 10 jaar;
10
11 tot 20 jaar;
11
langer dan 20 jaar. Kosten sportblessure De directe medische kosten worden gedefinieerd als de kosten van gezondheidszorgconsumptie; de indirecte kosten als de kosten van arbeidsverzuim. In bijlage 2 staan de stelposten voor de zorgconsumptie genoemd, zoals deze binnen het Letsellastmodel (zie paragraaf 4.1.7) worden meegenomen, en wordt de berekening van de kosten van arbeidsverzuim toegelicht.
27
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Bronnen met gegevens over sportblessures
Iemand die een sportblessure oploopt wordt, afhankelijk van het soort blessure, vaak behandeld door meerdere behandelaars. De belangrijkste patiëntenstromen tussen medische behandelaars die optreden na het ontstaan van een sportblessure zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1
Behandelingen en patiëntstromen van medisch behandelde slachtoffers van sportblessures Ambulancevervoer Polikliniek, specialist
Huisarts(post) -consult
Sportblessure
SEHbehandeling Ziekenhuisopname Fysiotherapieconsult Tandartsconsult Sportartsconsult
Revalidatiebehandeling
e
1 behandeling vervolgbehandeling
Bron: Kosten van sportblessures in Nederland. Stichting Consument en Veiligheid, 2005.
Gegevens over sportblessures die worden behandeld door verschillende medische behandelaars worden bijgehouden in verschillende (registratie)bronnen. In dit hoofdstuk geven we de meest relevante kenmerken van de bronnen in Nederland die informatie bevatten over sportblessures.
4.1
Bronnen met informatie over sportblessures In onderstaande paragrafen staan bronnen van sportblessures die aan de volgende criteria voldoen:
28
Handboek Epidemiologie Sportblessures
-
de bron bevat informatie over sportblessures;
-
er is sprake van continue dataverzameling of de dataverzameling wordt ten minste elke 4 jaar herhaald (dus geen eenmalige onderzoeken).
4.1.1
Statistiek niet-natuurlijke dood (NND) Verantwoordelijke organisatie Centraal Bureau voor de Statistiek. Contactpersoon/-afdeling: Ingeborg Keij-Deerenberg (
[email protected], 070-3375931). Gegevens zijn tevens verkrijgbaar bij Consument en Veiligheid: 020 511 45 98. Inhoud Gegevens over slachtoffers van een niet-natuurlijke dood (uitwendige doodsoorzaak) die in Nederland woonachtig waren inclusief ingezeten van Nederland die in het buitenland door een niet-natuurlijke dood overlijden. Bij de verkeersdoden worden ook niet-inwoners van Nederland geteld voor zover het verkeersongeval in Nederland heeft plaatsgevonden. Onderzoeksmethode De Statistiek NND is gebaseerd op meerdere bronnen die op recordniveau met elkaar worden vergeleken en gekoppeld, te weten de doodsoorzakenverklaring die door een arts wordt afgegeven en dossiers van politieonderzoek die opgeslagen zijn bij de parketten van de Officieren van Justitie (bij de rechtbanken). Voor informatie over verkeersdoden wordt tevens gebruikgemaakt van de Verkeersongevallenregistratie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en voor bedrijfsongevallen van de bedrijfsongevallenregistratie van de arbeidsinspectie. Er is sprake van niet-natuurlijke dood als het overlijden is veroorzaakt door van buitenaf komend onheil. Sportblessures In de Statistiek NND kunnen slachtoffers van een dodelijk sportblessure geselecteerd worden via de variabelen ‘type ongeval’ = privé-ongeval en ‘activiteit’ = sport. Definitie sport In de statistiek NND is ‘sport’ een subcategorie van privé-ongeval. ‘Sport’ als zodanig is niet gedefinieerd. Definitie dodelijk privé-ongeval: ‘overleden ten gevolge van een ongeval in of om woning en in openbare gebouwen, ongevallen in recreatieve sfeer, sportblessures en ongevallen op openbare weg voor zover geen verkeersongeval’. Omvang Circa 6.100 overledenen aan een niet-natuurlijke dood per jaar waaronder gemiddeld 11 sportdoden (2002-2006).
29
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit De beoordeling van de aard van het overlijden, is er sprake van een natuurlijke of een niet-natuurlijke dood, blijkt vaak problemen op te leveren. (Das & Van der Wal, 2004(a); Das & Van der Wal, 2004(b)) De codeurs krijgen geen instructie ten aanzien van wat een sportblessure is: ze moeten dat zelf bepalen. Dat komt de betrouwbaarheid niet ten goede. Het percentage onbekend is bij de variabele ‘activiteit’ erg groot (70 à 75%). De informatie die het CBS ontvangt is niet in alle gevallen volledig. In die gevallen maakt het CBS een schatting van de ontbrekende gegevens (www.cbs.nl). Vermoedelijk komen bepaalde dodelijke sportongevallen terecht bij andere categorieën. Als een wielrenner van zijn fiets valt wordt deze geregistreerd als een verkeersongeval en een verdrinking in open water (van bijv. een zeiler) waarbij verdere informatie ontbreekt zal niet als sportongeval geoormerkt worden. Een gevolg van dit alles is dat er waarschijnlijk sprake is van een onderschatting van het aantal doden ten gevolge van letsel door sport. Beschikbare jaren Vanaf 1996. Bij Consument en Veiligheid: vanaf 1996. Verschijningsdatum: ongeveer in oktober na het betreffende verslagjaar. Bronvermelding: Statistiek niet-natuurlijke dood jaar-jaar, Centraal Bureau voor de Statistiek. 4.1.2
Letsel Informatie Systeem (LIS) Verantwoordelijke organisatie Consument en Veiligheid. Contactpersoon/-afdeling: Loes Lanting (
[email protected], 020 - 511 45 74). Inhoud Informatie over patiënten die zich voor behandeling op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling hebben gemeld. Onderzoeksmethode Continue registratie door artsen en verpleegkundigen van SEH-afdelingen bij een selectie van algemene- en academische ziekenhuizen. LIS is gebaseerd op een steekproef van 10-15% van de ongeveer 100 algemene en academische ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Er kunnen landelijke schattingen gemaakt worden. De gebruikte classificaties zijn compatibel met de ICD-10 en de International Classification of External Causes of Injuries (ICECI) (Hout et al., 2001; Consument en Veiligheid, 2004(a)). Sportblessures LIS heeft een aparte module voor sportblessures.
30
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Definitie sport Een lichamelijke activiteit die spelend wordt uitgevoerd en waarbij aan de prestatie bijzondere waarde wordt gehecht. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen sportbeoefening in georganiseerd verband, zoals wedstrijdsport en recreatiesport bij een vereniging en sportbeoefening in ongeorganiseerd verband, zoals sportieve recreatie (Pannier, 1988). Omvang Via LIS worden jaarlijks in totaal gegevens van ongeveer 100.000 letselpatiënten geregistreerd. Daaronder bevinden zich circa 18.000 slachtoffers met sportblessure waarvan er gemiddeld 940 na behandeling op de SEH-afdeling worden opgenomen in het ziekenhuis (2002-2006). Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit Via ophoging worden landelijke gegevens berekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gegevens over aantallen ziekenhuisopnamen afkomstig uit de Landelijke Medische Registratie van Prismant. Tevens wordt de betrouwbaarheid en validiteit regelmatig bepaald (Consument en Veiligheid, 2004(b)). Beschikbare jaren Vanaf 1984. Verschijningsdatum: ongeveer een half jaar na het betreffende verslagjaar. NB periode 1984-1996 alleen privé- en sportongevallen. Bronvermelding Letsel Informatie Systeem jaar-jaar, Consument en Veiligheid. 4.1.3
Etiologische databank/(Continu) LIS Vervolgonderzoek (CLVO) Verantwoordelijke organisatie Consument en Veiligheid. Contactpersoon/-afdeling: Loes Lanting (
[email protected], 020 - 511 45 74). Inhoud Informatie over patiënten die zich voor behandeling op een Spoedeisende Hulp afdeling hebben gemeld. In een enkel geval worden ook gegevens uit niet aan LIS gerelateerd onderzoek naar ongevallen geregistreerd, bijvoorbeeld hockeyblessures. Onderzoeksmethode Via enquêteonderzoek onder een selectie van slachtoffers die geregistreerd zijn in LIS van Consument en Veiligheid wordt nadere informatie verzameld over het slachtoffer zelf, het ongeval en het opgelopen letsel. De informatie wordt vastgelegd in de Etiologische databank waarbij de gebruikte classificaties compatibel zijn met de ICD-10 en ICECI. Gegevens verzameld via onderzoek naar
31
Handboek Epidemiologie Sportblessures
een bepaald type ongevallen (bijvoorbeeld paardrijdongevallen) worden opgenomen in de Etiologische databank, maar ook gegevens verzameld via een continu uitgevoerd LIS-vervolgonderzoek, het Continu LIS Vervolgonderzoek (CLVO). De gegevens uit het CLVO (random steekproef van circa 7%) kunnen dankzij LIS geëxtrapoleerd worden naar cijfers op nationaal niveau. Terugvraagperiode: variabel (CLVO: 2 maanden) (Vriend & Den Hertog, 2004). Sportblessures Het is mogelijk slachtoffers met een sportblessure te selecteren. Definitie sport Zie LIS. Omvang Jaarlijks worden er via het CLVO enkele honderdtallen sportblessures opgenomen in de Etiologische databank. Het aantal sportblessures dat via andere typen onderzoek in de Etiologische databank wordt opgenomen is per onderzoek verschillend. Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit Omdat de slachtoffers zelf een (uitgebreide) beschrijving van het ongeval geven is de Etiologische Databank/(Continu) LIS Vervolgonderzoek bij uitstek geschikt als kwalitatieve bron van achtergrondinformatie van ongevallen. Beschikbare jaren -
Eerste onderzoeksgegevens in Etiologische databank dateren uit 1992. Verschijningsdatum: variabel.
-
CLVO: vanaf juni 2002. Verschijningsdatum: ongeveer een half jaar na het betreffende verslagjaar. Bronvermelding Etiologische Databank jaar-jaar (1992 tot heden), Consument en Veiligheid. Continu LIS Vervolgonderzoek jaar-jaar, Consument en Veiligheid.
4.1.4
Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN) Verantwoordelijke organisatie ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (secretariaat: Consument en Veiligheid; overige deelnemende organisaties: Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Universitair Centrum Sportgeneeskunde UMC Utrecht, TNO Preventie en Gezondheid, WJH Mulier instituut). Contactpersoon/-afdeling: Consument en Veiligheid, Loes Lanting (
[email protected], 020 - 511 45 74).
32
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Inhoud Gegevens over letsels door ongevallen en blessures (al dan niet medisch behandeld), sportparticipatie en bewegen. Gegevens over toepassen preventieve maatregelen door sporters. Onderzoeksmethode Een continu uitgevoerde telefonische enquête en via internet onder Nederlandse huishoudens. Door middel van weging van de enquêtegegevens wordt de steekproef in overeenstemming gebracht met de landelijke bevolking, waardoor betrouwbare landelijke schattingen mogelijk zijn (Hertog et al., 2003, Vriend et al., 2005). Vanwege een verandering van onderzoeksmethode met ingang van 2006 is een sterke trendbreuk ontstaan in de gegevens. Terugvraagperiode sportblessures: gemiddeld 3½ maand. Sportblessures Omdat het aantal ondervraagden per type ongeval relatief klein is, is OBiN met name geschikt om een algemeen overzicht te geven van bijvoorbeeld het totaal aantal sportblessures (zie onder). Definitie sport Een sportblessure is een letsel dat ontstaat door een plotselinge gebeurtenis tijdens sportbeoefening of dat geleidelijk ontstaat ten gevolge van het sporten. Letsels die tijdens schoolsport en bij sportbeoefening onder werktijd ontstaan behoren ook tot de sportblessures. Letsel opgelopen tijdens het bekijken van sportwedstrijden worden niet tot de sportblessures gerekend. Omvang In totaal worden per jaar circa 11.000 personen ondervraagd, hetgeen leidt tot jaarlijks ongeveer 700 recente sportblessures (ontstaan tijdens terugvraagperiode, medisch en niet medisch behandeld) en 500 chronische sportblessures (2006-2007). Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit OBiN is sinds 2006 een continu uitgevoerde enquête (telefonische en via internet) onder Nederlandse huishoudens. Personen in instellingen (2% van alle Nederlanders) worden niet ondervraagd. Personen onder de 12 jaar worden proxy ondervraagd (ouder/verzorger). Om te zorgen voor een optimale kwaliteit van de gegevens van het telefonische gedeelte van het onderzoek, is een uitgebreide instructie geschreven voor de interviewers. De gegevens voor OBiN worden opgehoogd naar de totale Nederlandse bevolking (nationale schattingen). Ten einde vertekening door de steekproefopzet en door non-respons te voorkomen, wordt gequoteerd en herwogen naar hoogst genoten schoolopleiding, huishoudgrootte, werkzaamheid, stedelijkheid woonplaats, Nielsen regio en leeftijd en geslacht.
33
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Betrouwbaarheidsintervallen van nationale schattingen kunnen worden bepaald aan de hand van het onderliggende n-getal. Omdat het aantal ondervraagden (ngetal) per type ongeval relatief klein is, is OBiN met name geschikt om een algemeen overzicht te geven van bijvoorbeeld het totaal aantal sportblessures. Beschikbare jaren 2000-2005, 2006-2007. Bronvermelding Ongevallen en Bewegen in Nederland jaar-jaar, Consument en Veiligheid. 4.1.5
Blessure Informatie Systeem (BIS)
Verantwoordelijke organisatie TNO Kwaliteit van Leven, Bewegen & Gezondheid in samenwerking met NOC*NSF, de sportbonden en UMC Utrecht. Contactpersonen/-afdeling: TNO KvL afd. B&G, dr. J. H. Stubbe (
[email protected]) Inhoud Systematische gegevensverzameling via internet over sportblessures (achtergrondkenmerken, blessures en herstel) in samenwerking met sportbonden en -verenigingen. Onderzoeksmethode Registratie van blessures in de breedte- en topsport via internet, waarvoor twee methoden beschikbaar zijn: 1
Prospectief onderzoek voor teamsporten Dataverzameling via blessurecontactpersonen bij een representatieve groep van verenigingen, aangevuld met informatie afkomstig van andere verenigingen. Terugvraagperiode: blessures worden gemeld direct volgend op ontstaan, sporters worden een bepaalde periode (doorgaans een seizoen) continu gevolgd;
2
Retrospectief onderzoek voor meer individueel gericht sporten Sporters worden zelf direct eenmalig benaderd met een digitale vragenlijst. Terugvraagperiode: afgelopen drie maanden. Sportblessures Er is sprake van een blessure indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan: - het letsel is ontstaan door beoefening van een sport; - de speler kan minimaal drie dagen niet meedoen aan eventuele wedstrijden en/of trainingen met de groep, met uitzondering van blessures aan het hoofd en gebitsletsel die altijd gemeld dienen te worden. NB. In geval van een plotse blessure wordt de dag van het optreden van de blessure niet meegerekend. In praktijk betekent dit dat de blessure ongeveer een halve week moet duren voordat het een blessure genoemd mag worden. Bij eenmaal per week een
34
Handboek Epidemiologie Sportblessures
training en eenmaal per week een wedstrijd, betekent dit dat we spreken van een blessure als een wedstrijd of training met de groep gemist wordt. Uitgangspunt blijft: drie dagen na het ontstaan nog zo veel last hebben dat sportparticipatie niet goed mogelijk is. Uitzondering hierop vormt het betaald voetbal waarbij afgesproken is een uitval van één dag aan te houden (conform UEFA registratie). In de paardensport worden tevens ongevallen geregistreerd waarbij er géén uitval is. Definitie van sport BIS wordt ingezet bij sportverenigingen en individuele sporters in nauwe samenwerking met de sportbonden. Er wordt geen expliciete definitie van sport gehanteerd. Omvang BIS is ingezet in verschillende jaren voor een groeiend aantal sporten. Conform de planning draait BIS in de loop van 2008 voor 18 verschillende sporten zoals onderstaand wordt weergegeven. 2003
Betaald voetbal
2004-2006
Hockey, korfbal, amateur voetbal, hardlopen
2007
Betaald voetbal, schaatsen, tennis, fitness, paardrijden
2007-2008
Volleybal, vrouwenvoetbal eredivisie
2008
Skaten, skiën, futsal
2008-2009
Zwemmen, turnen, squash,badminton, dansen, vechtsporten, fietsen
De betrokken sportbonden hebben hun medewerking hieraan verleend. Voor de teamsporten (hockey, korfbal, voetbal, volleybal, futsal) is er prospectief geregistreerd en voor de overige individuele sporten retrospectief. Bij de teamsporten namen er ongeveer 10 verenigingen deel aan een panel met ca. 100 sporters, waardoor er uiteindelijk 1000 sporters gevolgd werden. Bij de retrospectieve variant zijn verschillende aantallen sporters benaderd, echter wel met als doel ook hier van ongeveer 1000 sporters een reactie te krijgen. Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit Resultaten zijn afhankelijk van de medewerking van sportbonden en sportverenigingen. Volledigheid van de informatie is afhankelijk van gebruik door de sportverenigingen en individuele sporters. Validiteit is gewaarborgd door het opstellen van de informatieverzameling in overleg met de sportbonden. Door gebruik van representatieve panels van sportverenigingen of organisaties is de informatie een afspiegeling van de tak van sport. Beschikbare jaren Per sport verschillend. Dataverzameling loopt vanaf 2003 (zie voorgaande overzicht).
35
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Bronvermelding Blessure Informatie Systeem, TNO (www.tno.nl/bis) www.sportblessuremelden.nl 4.1.6
Krantenknipselregistratie Verantwoordelijke organisatie Consument en Veiligheid. Contactpersoon/-afdeling: Loes Lanting (
[email protected], 020 - 511 45 74). Inhoud Krantenknipsels over privé-, sport- en arbeidsongevallen die in landelijke en regionale dagbladen zijn verschenen. Onderzoeksmethode Een knipselbureau levert Consument en Veiligheid krantenknipsels over ongevallen uit alle landelijke (en regionale) dagbladen die zijn geselecteerd op basis van criteria opgesteld door Consument en Veiligheid. Per ongeval wordt een record aangemaakt en gevuld met de informatie die de betreffende knipsels over dat ongeval opleveren. Sportblessures In de Krantenknipselregistratie worden krantenknipsels over sportblessures opgenomen. Definitie sport Zie LIS. Omvang Per jaar worden gemiddeld ongeveer 900 krantenknipsels geregistreerd waaronder 40 krantenknipsels over sportblessures (2002-2006). Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit De ongevallen waarover berichten in kranten verschijnen, zijn over het algemeen ernstig. De Krantenknipselregistratie is geen basis om kwantitatieve uitspraken te doen over ongevallen, maar geeft wel achtergrondinformatie over ernstige ongevallen. Beschikbare jaren Vanaf 1986. Verschijningsdatum: ongeveer 3 maanden na publicatie van het krantenartikel. Bronvermelding Krantenknipselregistratie jaar-jaar, Consument en Veiligheid.
36
Handboek Epidemiologie Sportblessures
4.1.7
Letsellastmodel (LLM) Verantwoordelijke organisatie Consument en Veiligheid in samenwerking met Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. Contactpersoon/-afdeling: Consument en Veiligheid, Hidde Toet (
[email protected], 020 511 45 98). Inhoud Een rekenmodel waarmee de zorgconsumptie, de directe medische kosten (bijvoorbeeld kosten van ambulance-spoedvervoer, spoedeisende hulp, overige poliklinische hulp, ziekenhuisverpleging, nazorg door de huisarts en geneesmiddelengebruik), het verzuim en de kosten daarvan en het algemeen functioneren na letsel bepaald kunnen worden van alle op een SEH-afdeling behandelde letsels in Nederland zoals geregistreerd in LIS. Onderzoeksmethode De benodigde informatie om het Letsellastmodel te ontwikkelen is afkomstig uit LIS, standaardregistraties zoals de LMR, een LIS-vervolgonderzoek onder een steekproef van LIS-patiënten, en uit bronnen met kostprijsinformatie. Terugvraagperiode: vervolgonderzoek wordt uitgevoerd 2½ maand, 5 maand, 9 maand, en 2 jaar na SEH-behandeling (Meerding et al., 1999; Meerding et al., 2000). Sportblessures Het Letsellastmodel is gekoppeld aan LIS waardoor het mogelijk is voor iedere selectie (dus ook sportblessures) berekeningen te maken. Definitie sport Zie LIS. Omvang Omdat het Letsellastmodel gekoppeld wordt aan LIS, kunnen in principe van alle slachtoffers/letsels in LIS de directe medische kosten en verzuim bepaald worden. Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit Door de koppeling van het Letsellastmodel aan LIS beperkt het zich tot patiënten die zich melden op een Spoedeisende Hulpafdeling. Het Letsellastmodel brengt de kosten van letsels in kaart en niet de kosten van ongevallen. Blessurebehandeling door sportartsen wordt niet meegerekend in het Letsellastmodel. Beschikbare jaren Vanaf 1997. Bronvermelding Letsellastmodel 2007, Consument en Veiligheid i.s.m. Erasmus Medisch Centrum.
37
Handboek Epidemiologie Sportblessures
4.1.8
Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LIPZ) Verantwoordelijke organisatie Nederlands Instituut voor Onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL). Contactpersoon: NIVEL, Cindy Veenhof (
[email protected], 030 - 272 97 00). Inhoud
De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ) is een landelijk representatief geautomatiseerd registratienetwerk van extramuraal werkzame reguliere fysiotherapeuten, oefentherapeuten Cesar, oefentherapeuten Mensendieck en diëtisten waarin continu zorggerelateerde gegevens worden -
verzameld. In 2006 registreerden voor LiPZ: 84 fysiotherapeuten, verspreid over 39 praktijken;
-
24 oefentherapeuten Cesar, verspreid over 20 praktijken;
-
21 oefentherapeuten Mensendieck, verspreid over 18 praktijken;
-
vanaf 1 januari 2006 registreren ook diëtisten gegevens voor LiPZ. Onderzoeksmethode
Maandelijks worden de LiPZ-gegevens, aangevuld met de standaard declaratiegegevens, geëxtraheerd uit de praktijkregistratie zonder daarbij privacygevoelige informatie mee te nemen. Vervolgens worden de gegevens elektronisch of per post naar het NIVEL gestuurd. Iedere aanlevering bevat gegevens van de laatste drie maanden. Aangezien de praktijken frequent gegevens aanleveren, overlappen de gegevens van opeenvolgende aanleveringen elkaar. De kans op het ontbreken van gegevens is hierdoor minimaal. Sportblessures Sinds 2008 wordt in de registratie de vraag naar de oorzaak van de klacht opgenomen. Oorzaak ‘sportblessure’ is daarbij een aparte categorie (‘ontstaan tijdens het sporten’). Hierdoor is LIPZ in de nabije toekomst een te raadplegen bron om aantallen sportblessures in de paramedische zorg vast te stellen. Definitie sport Geen. Beschikbare jaren
De registratie door fysiotherapeuten en oefentherapeuten Cesar en Mensendieck is in het voorjaar van 2001 met een beperkte gegevensverzameling gestart, waarbij alleen gegevens uit de declaraties van ziekenfondsverzekerden werden verzameld. Vanaf medio 2002 is de registratie uitgebreid met gegevens van particulier verzekerden en met gegevens die niet tot het declaratieverkeer behoren. De therapeuten vullen de LiPZ-module op twee momenten in: bij het begin en bij de afsluiting van de behandelepisode.
38
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Omvang Fysiotherapie: 12.750 patiënten (2006) Oefentherapie Cesar: 2.091 patiënten (2006) Oefentherapie Mensendieck: 1.671 patiënten (2006) Bronvermelding
De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ); Nederlands Instituut voor Onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht, 2001-2006. 4.1.9
SMI-registratie Ecaris Ecaris is een informatiesysteem en sportmedisch dossier (elektronisch patiënten dossier) voor de sportarts, ontwikkeld in opdracht van de Federatie Sportmedische Instellingen. Hierin is ook het registratieformulier voor plotselinge hartdood (Lausanne-protocol) opgenomen, dat ontwikkeld is in samenwerking met de Werkgroep Cardiovasculaire Screening en Sport (hoofdstuk 8, zie ook Sportcor, paragraaf 4.4.5). Momenteel is Ecaris operationeel bij zes sportmedische instellingen. Naar verwachting zullen spoedig meer sportmedische instellingen volgen. In samenwerking met NOC*NSF werkt de VSG aan de inrichting van Topsportmedische Samenwerkingsverbanden waaruit op termijn ook gegevens over het monitoren van topsporters beschikbaar zullen zijn.
4.2
Andere belangrijke bronnen In onderstaande paragrafen worden bronnen genoemd die belangrijk zijn, maar waarin sportblessures beperkt te onderscheiden zijn.
4.2.1
Doodsoorzakenstatistiek Verantwoordelijke organisatie Centraal Bureau voor de Statistiek. Contactpersoon/-afdeling: -
Ingeborg Keij-Deerenberg (
[email protected], 070 337 59 31).
-
Wim van den Berg (
[email protected]. 070 337 52 97). Gegevens zijn tevens verkrijgbaar bij Consument en Veiligheid: 020 511 45 98. Inhoud Gegevens over de doodsoorzaken van alle in Nederlandse bevolkingsregisters ingeschreven overledenen (www.cbs.nl; www.tellenenmeten.nl). Onderzoeksmethode Continue registratie van gegevens via het wettelijk verplichte meldingssysteem waarbij de behandelend of lijkschouwend geneeskundige de doodsoorzaakverklaring (B-formulier) invult. Op dit formulier moet de geneeskundige onder andere aangeven of sprake is van een niet-natuurlijke dood (dood door externe oorzaak). Via de ambtenaar van de Burgerlijke Stand wordt dit
39
Handboek Epidemiologie Sportblessures
formulier naar het CBS doorgestuurd. De verklaringen worden vergeleken met de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Het CBS neemt in de statistiek alleen personen op die door de GBA als overleden zijn gemeld. De oorzaak van overlijden wordt gecodeerd volgens International Classification of Diseases, 10th revision (ICD-10) (Sonsbeek, 2003; Das & Van der Wal, 2004(a); Das & Van der Wal, 2004(b)). Sportblessures De ICD-10 biedt slechts een beperkte mogelijkheid om dodelijke sportblessures te onderscheiden. Definitie sport Niet van toepassing. Omvang Circa 140.000 overleden personen per jaar (2002-2006). Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit De Doodsoorzakenstatistiek bevat gegevens van alle overledenen die in Nederland woonachtig waren en opgenomen waren in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van een gemeente in Nederland. Dit betekent dat personen die tijdens bijvoorbeeld vakantie in het buitenland overlijden ook worden opgenomen in de statistiek, buitenlanders die hier tijdelijk verblijven en tijdens hun verblijf in Nederland overlijden daarentegen niet. Er wordt uitsluitend gerapporteerd over primaire doodsoorzaken. De primaire doodsoorzaak is de ziekte of gebeurtenis waarmee de keten van gebeurtenissen die tot de dood leidde een aanvang nam. Gevolgen of complicaties hiervan worden meestal als secundaire doodsoorzaak beschouwd. Bij een niet-natuurlijke dood wordt vrijwel altijd de gebeurtenis als primaire doodsoorzaak aangemerkt en het ontstane letsel als secundaire doodsoorzaak. De beoordeling van de aard van het overlijden, is er sprake van een natuurlijke of een niet-natuurlijke dood, blijkt overigens vaak problemen op te leveren. (Das & Van der Wal, 2004(a); Das & Van der Wal, 2004(b)). Beschikbare jaren Vanaf 1899 op papier; vanaf 1955 in bestandsvorm. Bij Consument en Veiligheid: vanaf 1979. Verschijningsdatum: ongeveer in oktober na het betreffende verslagjaar. Bronvermelding: Doodsoorzakenstatistiek jaar-jaar, Centraal Bureau voor de Statistiek. Opmerking De gegevens van CBS Doodsoorzakenstatistiek en NND zijn nog niet gekoppeld beschikbaar.
40
Handboek Epidemiologie Sportblessures
4.2.2
Landelijke Medische Registratie (LMR) Verantwoordelijke organisatie Prismant. Contactpersoon/-afdeling: Willem Hoogen Stoevenbeld (
[email protected], 030 234 55 58). Gegevens zijn tevens verkrijgbaar bij Consument en Veiligheid: 020 511 45 98. Inhoud Medische en administratieve gegevens van patiënten die klinisch of in dagverpleging opgenomen zijn geweest in een ziekenhuis in Nederland (incl. in ziekenhuis geborenen, klinisch of dagverpleging maar excl. poliklinische bevallingen)(www.prismant.nl; www.tellenenmeten.nl). Onderzoeksmethode Continue registratie van uit het ziekenhuis ontslagen patiënten door ziekenhuizen. Van het totaal aantal ziekenhuisontslagen in Nederland, zowel klinisch (zowel eerste opname als herhalingsopname) als dagverpleging, wordt 99 procent door de LMR geregistreerd. Er wordt gebruikt gemaakt van de International Classification of Diseases, 9th revision (ICD-9) en Classificatie van Verrichtingen (1990). Sportblessure In LMR kunnen slachtoffers met een sportblessure meestal niet onderscheiden worden van slachtoffers met letsel door een privé- of arbeidsongeval. Voor enkele typen sportblessures bestaan specifieke codes bijvoorbeeld E886.0 ‘Val op een zelfde niveau door botsen, duwen of schuiven, door of met een andere persoon bij sport’ en E917.0 ‘Botsen tegen of niet-opzettelijk geraakt worden door voorwerpen of personen bij sport’. Definitie sport Niet van toepassing. Omvang Gemiddels bijna 200.000 klinisch ontslagen patiënten, waarvan ongeveer 21.000 dagverplegingen (2001). Verder gemiddeld 84.000 ziekenhuisopnamen in verband met een privé-, sport- of arbeidsongeval (2002-2006). Betrouwbaarheid/validiteit/representativiteit Prismant heeft een onderzoek uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van de LMR. Uit dit onderzoek is gebleken dat LMR een betrouwbare registratie is. De betrouwbaarheid van de persoonsgegevens en van de opname- en ontslaggegevens is zeer goed. Van de gecontroleerde gegevens bleek 99% op de juiste manier in de LMR opgenomen te zijn. De betrouwbaarheid van de hoofd- en nevendiagnosen is goed: bij de hoofddiagnosen is 84% op de juiste manier in de
41
Handboek Epidemiologie Sportblessures
LMR opgenomen en bij de nevendiagnosen 87%. De betrouwbaarheid van de verrichtingen is ook goed: 92% blijkt op de juiste manier in de LMR opgenomen te zijn (Paas & Veenhuizen, 2002). Beschikbare jaren Vanaf 1986 zijn alle algemene en academische ziekenhuizen in Nederland aangesloten bij LMR. Bij Consument en Veiligheid: vanaf 1986. Verschijningsdatum: ongeveer een half jaar na het betreffende verslagjaar. Bronvermelding Landelijke Medische Registratie jaar-jaar, Prismant.
4.3
Overige bronnen met informatie over sportblessures Naast de bronnen die zijn beschreven in de paragrafen 4.1 en 4.2 bestaan er andere bronnen die interessante informatie kunnen verschaffen over sportblessures, maar die niet continu geregistreerd worden. De belangrijkste bronnen worden kort beschreven.
4.3.1
Continue Morbiditeits Registratie (CMR) Peilstations Met ingang van 2005 zijn gedurende 3 jaar sportblessures in de huisartsenpraktijk geregistreerd via de Continue Morbiditeits Registratie (CMR) van het NIVEL. De huisarts vult tijdens of kort na het consult een vragenformulier in. Bij het opstellen van de vragen en antwoordcategorieën is rekening gehouden met vergelijkbaarheid van de antwoorden met OBiN en LIS. Contactpersoon: Ingrid Vriend (
[email protected], tel 020 5114516).
4.3.2
Eigen blessureregistraties van sportbonden Diverse sportbonden hebben zelf een blessureregistratie opgezet. Deze registraties kunnen mogelijk informatie bieden over blessures binnen de specifieke sporttak. Ook informatie met betrekking tot plotse dood tijdens het sporten wordt door sommige bonden (KNHB) vastgelegd. Van de volgende bonden is bekend dat ze blessureregistraties uitvoeren of dat ze dit van plan zijn: KNAF – autosport
NHB – handboogschieten
KNGU – gymnastiek
NKB – kaatsen
KNKBV – klim- en bergsport
NOB – onderwatersport
KNKV – korfbal
NTTB – tafeltennis
KNLTB – tennis
TBN – taekwondo
KNVB – voetbal
KNHB – hockey (hoofdletsel)
NHB – handbal
42
Handboek Epidemiologie Sportblessures
4.4
Bronnen met informatie over aanverwante onderwerpen Naast de bronnen met informatie over sportblessures zijn er diverse bronnen die informatie bevatten over aanverwante onderwerpen zoals sportparticipatie.
4.4.1
Verenigingsmonitor Deze monitor is een verzameling kengetallen (onder meer NAW-gegevens, organisatiestructuur, aanbod, ledental, soort medewerkers, accommodaties) van de Nederlandse sportverenigingen. De monitor kent een jaarlijkse rapportage en is ontstaan in 2000 in opdracht van NOC*NSF en het ministerie van VWS. Het verzamelen van gegevens gaat via het verenigingspanel, dat in 2007 is uitgebreid van 250 naar 1.000 verenigingen. Het W.J.H. Mulier Instituut is betrokken bij de uitvoering. Contactpersoon: Janine van Kalmthout (
[email protected], 073 612 6401).
4.4.2
Sportersmonitor Net als bij de verenigingsmonitor gaat het bij dit instrument om kengetallen, maar nu van individuele sporters. De informatie betreft onder meer NAW-gegevens, sportdeelname, sportmotieven, imago en tevredenheid. De monitor is ingesteld in opdracht van NOC*NSF en het ministerie van VWS en bij de uitvoering is het W.J.H. Mulier Instituut nauw betrokken. Het verzamelen van gegevens verloopt eveneens via een panel. Vanaf 2008 is gekozen om de monitor te laten uitvoeren via een panel van het bureau voor marktonderzoek GfK. De rapportage is tweejaarlijks.
4.4.3
Nationale richtlijn sportdeelname onderzoek (RSO) Nationale richtlijn sportdeelname onderzoek (RSO) is een landelijk representatief onderzoek onder de bevolking van 6 jaar en ouder naar de frequentie en wijze van sportbeoefening. Het onderzoek is voor het eerst gehouden in 1999 (N=1.803) en is in 2000, 2001, 2002 en 2005 herhaald (N=circa 2.000). In het onderzoek wordt volledig gebruik gemaakt van de RSO (Richtlijn Sportdeelname Onderzoek; http://www.mulierinstituut.nl/documentatie/rso). Daarnaast worden zogenaamde RSO kengetallen geproduceerd. Respondenten zijn afkomstig uit het CENTERpanel. Respondenten krijgen de vragenlijst via internet toegestuurd en sturen hem ook weer langs deze weg terug. Een deel van de resultaten is gepubliceerd door Hoyng et al. (2004) en Breedveld en Tiessen-Raaphorst (2006).
4.4.4
Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO) Het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek (AVO) is een vierjaarlijks onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) om gegevens te verkrijgen over het gebruik van maatschappelijke en culturele voorzieningen door de Nederlandse bevolking. Het onderzoek richt zich zowel op meting van het gebruik van voorzieningen als op meting van een breed scala van kenmerken die een huishouden en de individuele personen binnen een huishouden
43
Handboek Epidemiologie Sportblessures
karakteriseren. In het AVO worden onder andere vragen gesteld over sportparticipatie (www.scp.nl). Contactpersoon: Annet Tiessen-Raaphorst (
[email protected], 070 340 7157). 4.4.5
Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS) In 1981 is het CBS gestart met een continue landelijke gezondheidsenquête. De enquête heeft tot doel een zo volledig mogelijk overzicht te geven van ontwikkelingen in de gezondheid, medische consumptie en leefstijlaspecten van de Nederlandse bevolking. Eén van de onderwerpen die wordt gemeten is de sportdeelname van de Nederlandse bevolking. In 1990 waren in de gezondheidsenquête, naast vragen over sportparticipatie, enkele vragen opgenomen met betrekking tot sportblessures (Swinkels et al., 1994). Vraaggesprekken voor de enquête vinden plaats bij een aselecte steekproef van woonadressen. De responsgroep (ca. 9.000 personen per jaar) komt goed overeen met de Nederlandse bevolking wat betreft leeftijd, geslacht en dergelijke. (www.cbs.nl).
4.4.6
Sportcor De Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) en de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) registreren plotse hartdood bij sporters in de databank Sportcor. Deze registratie (en databank) is gestart per januari 2008. Doel is het registreren van gevallen van plotselinge hartstilstand bij de sportende bevolking in Nederland om meer inzicht te krijgen in het aantal slachtoffers per jaar en de oorzaken van de hartstilstanden. Het is dus niet dat sport zelf de oorzaak is van de hartstilstand, maar een hartaandoening. Indien een sporter in Nederland getroffen wordt door een plotselinge hartstilstand kan dit gemeld worden op www.sportcor.nl. Deze aanmelding kan gedaan worden door familieleden, betrokken artsen, eventuele partner of andere betrokkenen. In de toekomst worden ook keuringsgegevens van levende sporters in de databank opgenomen. Wanneer veel meldingen in de databank zijn verzameld, kan in principe iedere arts of onderzoeker een aanvraag indienen voor gegevens uit de Sportcor-registratie ten behoeve van een specifieke, wetenschappelijke vraagstelling. Contactpersoon: Prof. Dr. D.E. Grobbee of Prof. Dr. P.A.F.M. Doevendans (www.sportcor.nl).
45
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Kerncijfers sportblessureproblematiek
In dit hoofdstuk geven we weer welke bronnen we willen gebruiken om de omvang van de problematiek van sportblessures te bepalen voor het totaal aantal blessures en het aantal blessures per type behandeling. Daarbij wordt rekening gehouden met de overlap tussen de diverse bronnen. Tabel 5.1 geeft weer voor welke typen behandelingen de diverse bronnen uit hoofdstuk 4 informatie verstrekken. Mogelijk kunnen LIPZ (par. 4.1.8) en ECARIS (par. 4.1.9) worden toegevoegd zodra er voldoende data verzameld zijn. Factsheets met actuele kerncijfers over sportblessures en blessuregegevens voor de afzonderlijke sporttakken zijn beschikbaar via www.veiligheid.nl/sportblessures.
Tabel 5.1
Beschikbaarheid van informatie over aantallen en typen behandelingen per bron
Type behandeling
OBiN
LIS
LLM
NND
BIS
Krantenknipse l-registratie
SEH-behandeling
X
X
X
-
X
-
Ziekenhuisopname
X
X
X
-
X
-
Overleden
-
X
X
X
X
X
Sportarts
X
-
-
-
X
-
Huisarts
X
-
X
-
X
-
(Sport)fysiotherapeut
X
-
X
-
X
-
Andere therapeut/(para)medicus
X
-
-
-
X
-
Niet medisch behandeld
X
-
-
-
X
-
Totaal medisch behandeld
X
-
-
-
-
-
medisch behandeld)
X
-
-
-
-
-
Sporters met verzuim
X
X
X
-
-
Verzuimduur
X
X
X
-
-
Totaal blessures (medisch+niet
Verzuimkosten
X
X
X
-
-
Directe medische kosten
X
X
X
-
-
Recent
21.000
21.000
11
Indicatie onderliggende n-getal/N-getal (gemiddeld per jaar)
230; chronisch 200
?
40
46
5.1
Handboek Epidemiologie Sportblessures
SEH-behandeling In principe beschikken zowel BIS, OBiN als LIS over aantallen SEH-behandelingen als gevolg van sportblessures. Daar de betrouwbaarheid van LIS het grootst is, nemen we LIS als basis voor het aantal SEH-behandelingen.
5.2
Ziekenhuisopnamen LMR is de beste bron voor informatie over aantallen ziekenhuisopnamen. Helaas kunnen via deze bron sportblessures niet onderscheiden worden. Als alternatief hebben we BIS, OBiN en LIS. BIS geeft wel een beeld van aantal en type blessures binnen de in BIS onderzochte sporttakken maar niet voor het totaal aantal sportblessures in Nederland. Het nadeel van OBiN is dat de n-getallen voor ziekenhuisopnamen relatief klein zijn (jaarlijks ongeveer n =10). Daarentegen bevat LIS alleen informatie over ziekenhuisopnamen die via de SEH-afdeling plaatsvinden (dus met name ziekenhuisopnamen in verband met acute letsels). Het aantal ziekenhuisopnamen van letselpatiënten wordt geschat middels de LISziekenhuisopnamen na SEH. De verwachting is dat in de toekomst het Letsellastmodel gebruikt kan worden als bron voor het aantal ziekenhuisopnamen als gevolg van sportblessures.
5.3
Overleden Er zijn vier bronnen die in principe informatie bevatten over dodelijke ongevallen (sportblessures met fatale afloop). Voor LIS en dus ook voor het Letsellastmodel geldt dat hierin alleen dodelijke ongevallen worden geregistreerd als het slachtoffer op de SEH-afdeling overlijdt, of tijdens de meteen op de SEH-behandeling volgende ziekenhuisopname. Overlijden ter plekke wordt niet via LIS vastgelegd. Een betere bron is de Statistiek NND van het CBS. Deze geeft echter zeer waarschijnlijk een onderschatting van het jaarlijks aantal dodelijke sportblessures. Ook de Krantenknipselregistratie bevat informatie over dodelijke sportblessures omdat dergelijke ernstige ongevallen vaak de krant zullen halen. We kunnen er echter niet van op aan dat alle dodelijke sportblessures via de krant de Krantenknipselregistratie zullen bereiken. Conclusie: met de huidige bronnen kunnen we alleen een minimum aantal dodelijke sportblessures vaststellen. We gebruiken daarvoor de Statistiek NND.
47
5.4
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Huisarts en sportarts De Continue Morbiditeitsregistratie Peilstations Nederland (CMR) bevat gegevens over sportblessures die door de huisarts zijn gezien. Voor een landelijke schatting van aantallen blessures bij de huisarts lijkt OBiN de meer betrouwbare bron, vanwege enige onderregistratie in de huisartsenregistratie CMR. Voor nadere onderverdelingen van typen letsels, advies/behandeling of doorverwijzingen is de CMR een redelijk betrouwbare bron.
5.5
Behandelingen paramedische zorg In de Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LIPZ) is sinds 2008 sport als oorzaak van het letsel toegevoegd. Daarmee is LIPZ een bron voor het vaststellen van aantallen paramedische behandelingen naar aanleiding van een sportblessure.
5.6
Overige behandelaars en niet-medisch behandelde sportblessures Een belangrijke beperking van LIS en LLM is dat alleen die sportblessures worden geregistreerd die in ieder geval op de SEH-afdeling zijn behandeld. Sportblessures, die bijvoorbeeld alleen door een huisarts gezien zijn of niet medisch behandeld zijn, ontbreken dus in deze registraties. Ecaris wordt nog niet door voldoende SMI gebruikt om een bijdrage te kunnen leveren.Voor informatie over overige behandelaars, zoals de huisarts, en over niet-medisch behandelde sportblessures zijn we voorlopig aangewezen op OBiN en, voor de huisarts, ook gegevens uit de CRM.
5.7
Totaal aantal medisch behandelde sportblessures Om het totale aantal medisch behandelde sportblessures te bepalen, zouden we van iedere bron de meest relevante informatie kunnen gebruiken. Dit is echter omslachtig. Er is slechts één bron waarmee alle typen behandelingen worden vastgelegd: OBiN. Deze bron gebruiken we dan ook om het totaal aantal medisch behandelde sportblessures in Nederland aan te geven.
5.8
Analyseperiode Om te voorkomen dat totaalcijfers onderhevig zijn aan incidentele fluctuaties, is het wenselijk om een gemiddelde te nemen van een aantal jaren. De afspraak is dat, wanneer mogelijk, het gemiddelde wordt berekend op basis van de meest recente gegevens van de afgelopen vijf jaar. Een periode van vijf jaar biedt bij
48
Handboek Epidemiologie Sportblessures
registratiesystemen die gebaseerd zijn op een steekproef van slachtoffers voldoende data om een betrouwbare schatting te kunnen maken van jaarlijkse aantallen slachtoffers. Een gemiddelde berekenen over een periode van langer dan vijf jaar is niet aan te bevelen, aangezien de data dan mogelijk beïnvloed worden door tijdseffecten in bijvoorbeeld sportparticipatie of veranderende inzichten in behandeling/doorverwijzing.
5.9
Trendanalyses Om de ontwikkeling in het totaal aantal sportblessures in Nederland te kunnen monitoren, zijn trendanalyses onontbeerlijk. Helaas leent niet iedere bron zich daarvoor. Van belang is het aantal geregistreerde blessures per jaar, de representativiteit en de consistentie in onderzoeksmethode. Wat betreft het aantal en de representativiteit van de gegevens zijn alleen LIS en het LLM beschikbaar voor trendanalyses.
5.9.1
Methode trendanalyses Om een trendanalyse met LIS- en LLM-data te kunnen uitvoeren zijn gegevens over een periode van ten minste vijf jaar noodzakelijk. Met behulp van multiple regressie wordt een model gefit dat bestaat uit één of meer aan elkaar gekoppelde rechte lijnstukken, die ieder een vijfjaarsperiode bestrijken. Waar nodig, biedt de methode de mogelijkheid om te corrigeren voor seizoens- en weersinvloeden en voor veranderingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking aangezien gebruik wordt gemaakt van maandaantallen. Waar mogelijk worden de data gecorrigeerd voor trendbreuken die een gevolg zijn van veranderingen van de opzet van LIS. Bij te kleine aantallen ongevallen per maand (onbetrouwbaar) kan men ervoor kiezen een trendanalyse te doen op basis van jaaraantallen.
5.10
Kosten van sportblessures Het is mogelijk met behulp van gegevens uit de enquête Ongevallen en Bewegen in Nederland en het Letsellastmodel schattingen te doen van de directe medische kosten en de indirecte kosten van sportblessures (Toet et al., 2005).
5.10.1
Methode kostenberekening Met behulp van het Letsellastmodel kunnen voor alle sportblessures die worden behandeld op een SEH-afdeling van een ziekenhuis of waarvoor opname in het ziekenhuis plaatsvindt, de gezondheidszorgconsumptie en het arbeidsverzuim worden bepaald. Deze gegevens worden aangevuld met gegevens uit OBiN over sportblessures die zijn behandeld door een huisarts, fysiotherapeut en/of specialist waarbij sportblessures die op een SEH-afdeling zijn behandeld of waarvoor het slachtoffer is opgenomen in het ziekenhuis zijn uitgesloten. Voor beide bronnen geldt dat het arbeidsverzuim betreft van sportgeblesseerden die betaalde arbeid verrichten.
49
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Voor het berekenen van de kosten van de gezondheidszorgconsumptie, de directe medische kosten, zijn kostprijzen van medische behandelingen uit het Letsellastmodel beschikbaar. Een berekening van het aantal behandelingen maal de gemiddelde kosten per behandeling leidt tot een schatting van de totale directe medische kosten ten gevolge van sportblessures (zie bijlage 2 voor de stelposten). De indirecte kosten van verzuim worden berekend door het aantal dagen arbeidsverzuim te vermenigvuldigen met de kosten per verzuimdag. Hiervoor moeten de verzuimgegevens uit OBiN omgezet worden van kalenderdagen in werkdagen. Voor de kosten per verzuimdag wordt gebruik gemaakt van de Toegevoegde Waarde (TW) per arbeidsuur, uitgedrukt in kosten, zoals die gebruikt wordt in het Letsellastmodel (zie bijlage 2).
5.11
Conclusie Als we het aantal sportblessures per type behandeling of voor het totaal willen bepalen, dan gebruiken we de bronnen zoals aangegeven in tabel 5.2.
Tabel 5.2
Aanbevolen bronnen per type behandeling en (verzuim)kosten
Type behandeling
OBiN
LIS
LLM
NND
BIS
Krantenknipselregistratie
Overleden
X 1
Ziekenhuisopname
X
SEH-behandeling
X
Sportarts
X
Huisarts
X
(Sport)fysiotherapeut
X
Andere therapeut/paramedicus
X
Niet medisch behandeld
X
Totaal medisch behandeld
X
Totaal aantal blessures
X
Trend
X
X2
Sporters met verzuim
X
X
X
Verzuimduur
X
X
X
Verzuimkosten
X
X
X
Directe medische kosten
X
X
X
(X)3
X = op dit moment aanbevolen (X) = verwachting voor de toekomst 1 Schatting d.m.v. ophoging van ziekenhuisopnamen via Spoedeisende Hulpafdeling naar alle ziekenhuisopnamen. 2 Alleen trend SEH-behandelingen, gegevens over ziekenhuisopnamen niet geschikt voor trendanalyse 3 Indien aantallen voldoende groot X = op dit moment aanbevolen
51
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Nadere analyses
Om nadere analyses (dus verder dan alleen de omvang van het totale probleem van sportblessures, zie hoofdstuk 5) te kunnen uitvoeren op de bronnen in hoofdstuk 4, is van belang om te weten welke bronnen deze specifieke gegevens bevatten, evenals de absoluut geregistreerde aantallen (n-getal) op basis waarvan de analyses uitgevoerd worden. Het n-getal kan opgehoogd worden door meerdere jaren samen te nemen. Wat betreft de beschikbaarheid van specifieke variabelen met kwantitatieve informatie blijkt dat op dit moment alleen OBiN en LIS geschikt zijn voor nadere analyses. OBiN en LIS kunnen wel representatieve resultaten opleveren, maar de beperking ligt bij het aantal geregistreerde cases. Het minimale n-getal waarmee nog betrouwbare schattingen kunnen worden gedaan met gegevens uit OBiN en LIS is tien. Voor LIS geldt dat als er minimaal 30 blessures geregistreerd zijn er uitspraken over de aantallen gedaan kunnen worden. Dit minimum voor LIS geldt ook voor het Letsellastmodel, omdat deze bron gelieerd is aan LIS. Voor trendanalyses binnen LIS geldt een minimum aantal van gemiddeld tien geregistreerde blessures per maand alvorens betrouwbare trends kunnen worden bepaald. Als er niet aan deze voorwaarde voldaan kan worden kunnen jaaraantallen gebruikt worden. Ook met gegevens uit BIS is het inmiddels mogelijk om nadere analyses uit te voeren dan de kerncijfers. Echter, men moet bij deze bron, net als bij LIS en OBiN, de methode van gegevens registratie in het achterhoofd houden als men conclusies wil trekken op basis van deze gegevens. Natuurlijk geldt dat de onderzoeker andere beperkingen kan tegenkomen waardoor geen uitspraken kunnen worden gedaan, ook niet als voldaan is aan het minimum aantal geregistreerde blessures. Het is uiteraard aan te raden om bij analyse van de gegevens altijd de breedte van het betrouwbaarheidsinterval in de gaten te houden. Daarnaast is het aan te bevelen om, indien van toepassing, overeenkomstige gegevens uit verschillende registratiesystemen met elkaar te vergelijken.
53
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Presentatie van de gegevens
In de praktijk blijkt dat gegevens uit diverse bronnen of publicaties lastig te vergelijken zijn, omdat bij het presenteren van de resultaten onvoldoende informatie wordt verstrekt. Daarnaast is het van belang dat binnen het terrein van sportblessurepreventie zoveel mogelijk volgens een vast stramien wordt gepubliceerd, zodat duidelijk is dat afstemming gepleegd is. We gaan er vanuit dat bij de analyse van de gegevens vastgehouden wordt aan de afspraken uit voorgaande hoofdstukken. In dit hoofdstuk geven we de afspraken weer voor het presenteren van de totale omvang van blessureproblemen, van de nadere analyses en de bronvermelding.
7.1
Algemeen Eenmaal per jaar wordt, op basis van de resultaten van diverse bronnen, afgesproken wat de totale omvang van de problematiek van sportblessures is. Deze cijfers worden gepubliceerd als factsheets via www.veiligheid.nl/ sportblessures. Op dit moment is de afspraak dat de omvang wordt weergegeven als: Jaarlijks xx miljoen sportblessures, waarvan xxx plotseling ontstaan (bron OBiN). Dit is de minimumtekst die vermeld moet worden als men het over de omvang van het probleem heeft. Daarnaast wordt ook de omvang per type behandeling (op basis van hoofdstuk 5) weergegeven. Om vergelijkbare resultaten te kunnen produceren dient zo veel mogelijk voor dezelfde analyseperiode te worden gekozen.
7.2
Nadere analyses Bij nadere analyses moet mimimaal vermeld worden wat het n-getal is waarop de analyse gebaseerd is en op welke jaren de analyse betrekking heeft. Daarnaast verdient het aanbeveling om het betrouwbaarheidsinterval te bekijken en eventueel te vermelden.
7.3
Bronvermelding Natuurlijk moeten altijd de gebruikte bronnen en de geanalyseerde jaren vermeld worden. De standaardvermelding per bron staat aangegeven in de paragrafen 2.1 tot en met 2.10. Zoals gebruikelijk moet de originele bron vermeld worden en dus niet een literatuurbron die de gegevens zelf overgenomen heeft.
54
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Daarnaast is er behoefte aan standaardteksten met de meest relevante kenmerken van de diverse bronnen. Als basis zijn de volgende teksten afgesproken. 7.3.1
Statistiek niet-natuurlijke dood De Statistiek niet-natuurlijke dood (NND) van het CBS bevat informatie over alle overledenen door een niet-natuurlijke dood, die in Nederland woonachtig waren inclusief ingezeten van Nederland die in het buitenland door een niet-natuurlijke dood overlijden. Bij de verkeersdoden worden ook niet-inwoners van Nederland geteld voor zover het verkeersongeval in Nederland heeft plaatsgevonden. De informatie in de Statistiek niet-natuurlijke dood is gebaseerd op de doodsoorzakenverklaring die door een arts wordt afgegeven en op dossiers van politieonderzoek. Voor informatie over verkeersdoden wordt tevens gebruik gemaakt van de verkeersongevallenregistratie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en voor informatie over arbeidsdoden van de bedrijfsongevallenregistratie van de arbeidsinspectie. De volgende oorzaken van overlijden worden onderscheiden: privé-ongeval, arbeidsongeval, verkeersongeval, zelfdoding en geweld (moord/doodslag). Euthanasie wordt buiten beschouwing gelaten.
7.3.2
Letsel Informatie Systeem In het Letsel Informatie Systeem (LIS) van Consument en Veiligheid staan slachtoffers geregistreerd die na een ongeval, geweld of zelfmutilatie zijn behandeld op een Spoedeisende Hulpafdeling (SEH) van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. Deze ziekenhuizen vormen een representatieve steekproef van ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Dit maakt het mogelijk cijfers op nationaal niveau te berekenen.
7.3.3
Etiologische databank In de Etiologische Databank van Consument en Veiligheid wordt informatie vastgelegd die wordt verzameld in aanvullend onderzoek onder een selectie van slachtoffers die geregistreerd zijn in het Letsel Informatie Systeem van Consument en Veiligheid. In het aanvullende onderzoek wordt nadere informatie verzameld over het slachtoffer zelf, het ongeval en het opgelopen letsel. De slachtoffers geven hierbij zelf een (uitgebreide) beschrijving van het ongeval. De Etiologische databank is daarom bij uitstek geschikt als kwalitatieve bron van achtergrondinformatie van ongevallen.
7.3.4
Ongevallen en Bewegen in Nederland Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN), voorheen Ongevallen in Nederland, is een continu uitgevoerde enquête onder Nederlandse huishoudens naar letsels door ongevallen en blessures. Het gaat daarbij zowel om medisch behandelde als niet-medisch behandelde letsels. Tevens wordt gevraagd naar sportparticipatie en bewegen in Nederland. In totaal worden per jaar circa 10.000 personen ondervraagd door middel van telefonische interviews. Door middel van weging van
55
Handboek Epidemiologie Sportblessures
de enquêtegegevens wordt de steekproef in overeenstemming gebracht met de landelijke bevolking. Omdat het aantal ondervraagden per type ongeval relatief klein is, is OBiN met name geschikt om een algemeen overzicht te geven van ongevalsproblematiek. 7.3.5
Blessure Informatie Systeem
In het Blessure Informatie Systeem (BIS) staan blessures geregistreerd die zijn ontstaan in de breedtesport en topsport. Het BIS wordt uitgevoerd door TNO Kwaliteit van Leven in samenwerking met NOC*NSF, de sportbonden en het UMC Utrecht. Voor 18 sporten werken de betrokken sportbonden mee aan het BIS. De registratie vindt plaats via internet, voor teamsporten door contactpersonen bij verenigingen bij een panel van ongeveer 10 verenigingen per sporttak. Voor individuele sporten vindt de registratie plaats dor directe benadering van individuele sporters waarbij gestreefd wordt naar reactie van 1000 sporters per tak van sport. Het BIS is bij uitstek geschikt als bron om kwantitatieve alsook kwalitatieve analyses te doen bij specifieke takken van sport. Het levert dan ook unieke en gedetailleerde informatie op over onder meer: incidentie, aard, ernst van en risico’s op blessures en het herstelproces. 7.3.6
Krantenknipselregistratie In de Krantenknipselregistratie van Consument en Veiligheid worden alle berichten over privé-, sport- en arbeidsongevallen geregistreerd die in landelijke en regionale dagbladen zijn verschenen. De ongevallen waarover berichten in kranten verschijnen, zijn in het algemeen ernstige ongevallen. De Krantenknipselregistratie is daarom geen basis om kwantitatieve uitspraken te doen over ongevallen, maar geeft wel veel achtergrondinformatie over de ongevallen die geregistreerd worden.
7.3.7
Letsellastmodel Om de direct medische kosten, het functioneren en het verzuim van een selectie van behandelde slachtoffers op Spoedeisende Hulp (SEH)-afdelingen in Nederland te berekenen, is door Consument en Veiligheid en het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg) een rekenmodel (Letsellastmodel) ontwikkeld dat uit diverse modules bestaat. Met behulp van de kostenmodule van dit model kunnen de direct medische kosten geschat worden van alle op een SEH-afdeling behandelde letsels in Nederland zoals geregistreerd in het Letsel Informatie Systeem (LIS). Bij direct medische kosten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kosten van ambulance-spoedvervoer, spoedeisende hulp, overige poliklinische hulp, ziekenhuisverpleging (zowel initieel als heropnamen), nazorg door de huisarts en geneesmiddelengebruik. De benodigde informatie om het Letsellastmodel te ontwikkelen is afkomstig uit het Letsel Informatie Systeem, standaard zorgregistraties zoals onder meer de Landelijke Medische Registratie, een aanvullend enquêteonderzoek onder een steekproef van LIS-patiënten, en uit bronnen met kostprijsinformatie.
56
Handboek Epidemiologie Sportblessures
7.3.8
Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LIPZ)
De Landelijke Informatievoorziening Paramedische Zorg (LiPZ) is een landelijk representatief geautomatiseerd registratienetwerk van extramuraal werkzame reguliere fysiotherapeuten, oefentherapeuten Cesar, oefentherapeuten Mensendieck en diëtisten waarin continu zorggerelateerde gegevens worden verzameld.
57
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Relevante platformen, werkgroepen en websites
8.1
Platformen Platform Monitoren Sportblessures Het platform Monitoren Sportblessures is eind 2004 opgericht om de kennis en ervaring met betrekking tot de monitoring van sportblessures in Nederland af te stemmen, met als doelen: -
eenduidige analyse, weergave en interpretatie van beschikbare informatie over sportblessures;
-
verbeteren van bronnen met gegevens over sportblessures;
-
inspelen op knelpunten die het ministerie van VWS en NOC*NSF ervaart op het gebied van basisgegevens voor sportblessures. Leden zijn het ministerie van VWS (Directie Sport), Consument en Veiligheid, NIVEL, NOC*NSF, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Vrije Universiteit Amsterdam (EMGO-Instituut), Universiteit Maastricht, TNO Kwaliteit van Leven, SCP, en de VSG. Agendaleden zijn ZonMw en het Universitair Medisch Centrum Groningen. Platform Sportblessurepreventie Het Platform Sportblessurepreventie gaat in 2009 in functie, met als belangrijke doelen:
-
inhoud en vorm geven aan het beleid voor sportblessurepreventie in Nederland;
-
uitwisseling van kennis, good practices en relevante ontwikkelingen;
-
afstemming en communicatie tussen landelijke organisaties die betrokken zijn bij sport en blessurepreventie. Beoogde leden zijn in ieder geval landelijke organisaties die betrokken zijn bij sport en blessurepreventie. Consument en Veiligheid is voorzitter van het platform en neemt de organisatie op zich. Landelijk Overleg SportgezondheidsOnderzoek (LOSO) Één van de aanbevelingen van het ZonMW onderzoeksprogramma ‘Sport, Bewegen en Gezondheid’ (2004) was het centraliseren van sport en bewegingsgeneeskundig onderzoek in Nederland rond vier universiteiten. Mede met de financiering die uit dit onderzoeksprogramma beschikbaar is gekomen is nu een stevige basis gelegd voor sport en bewegingsgeneeskundig gerelateerd onderzoek onder de paraplu van het Landelijk Overleg Sportgezondheids Onderzoek, of kortweg: LOSO. Het LOSO bestaat uit de volgende instituten:
-
Universitair Centrum voor Sport, Beweging en Gezondheid van het UMCG, Rijksuniversiteit Groningen;
-
EMGO Instituut/VuMC, Vrije Universiteit Amsterdam;
58
Handboek Epidemiologie Sportblessures
-
Sportgeneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht;
-
Universitair Centrum voor Sport, Beweging en Gezondheid, Academisch Ziekenhuis Maastricht.
8.2
Werkgroepen Werkgroep Cardiovasculaire Screening en Sport De Werkgroep Cardiovasculaire Screening en Sport is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Study Group of Sport Cardiology of the European Society of Cardiology, de Werkgroep Cardiologie en Sport van de NVVC, NOC*NSF, SMC-KNVB, KNVB secties BV en AV en de VSG. Doelstelling van de werkgroep is te komen tot de ontwikkeling en implementatie van een multidisciplinaire richtlijn met betrekking tot de cardiovasculaire screening van sporters.
8.3
Websites
Tabel 8.1
Relevante websites met epidemiologische informatie sportblessures
Website
Toelichting
www.sportcor.nl
Sportcor is een nationale registratiebank (gestart in 2008), waarin gevallen van plotselinge hartstilstand bij de sportende bevolking worden geregistreerd. Sportcor wordt draaiende gehouden door Stichting Sportcor. Deze stichting wordt gevormd door de NVVC (Nederlandse Vereniging voor Cardiologie) en de VSG (Vereniging voor Sportgeneeskunde). Daarnaast is er betrokkenheid van de werkgroep cardiovasculaire screening en sport. Sportblessuremelden.nl (TNO) is met name gericht op de web based registratie van sportblessures via het Blessure Informatie Systeem (BIS) en geeft ook informatie over optimale zorg en preventie van sportblessures via internet. Doelgroep: sportbonden, sportverenigingen en hun sporters. Sportzorg.nl (VSG) richt zich op verantwoord sporten en gezond bewegen door advisering en begeleiding van sporters en zorg rond een blessure. De website is met name gericht op secundaire en tertiaire preventie van sportblessures. Doelgroep: sporters en organisaties (afnemers en aanbieders van sportzorg). www.veiligheid.nl/sportblessures (Consument en Veiligheid) geeft actuele sportblessurecijfers voor sport algemeen en voor 12 sporttakken. In het Nationaal Kompas Volksgezondheid kunt u antwoord vinden op allerlei vragen over de volksgezondheid en zorg in Nederland, waaronder informatie over de omvang en preventie van sportblessures.
www.sportblessuremelden.nl (https://bis.pgdata.nl) www.tno.nl/bis www.sportzorg.nl
www.veiligheid.nl/sportblessures http://www.rivm.nl/vtv/root/o6.html
59
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Tabel 8.2
Relevante websites met informatie over blessurepreventie
Website
Toelichting
www.voorkomblessures.nl
Voorkomblessures.nl (Consument en Veiligheid) geeft advies-op-maat en sportspecifieke informatie over primaire blessurepreventie via internet bij voetbal, hockey, tennis, hardlopen, fitness, korfbal, volleybal, mountainbiken, wegwielrennen, skateboarden, skaten, skiën en snowboarden. De site wordt aangevuld met andere sporttakken. Doelgroep: georganiseerde en ongeorganiseerde sporters (18-35 jaar). Sportblessuremelden.nl (TNO) is met name gericht op de web based registratie van sportblessures via het Blessure Informatie Systeem (BIS) en geeft ook informatie over optimale zorg en preventie van sportblessures via internet. Doelgroep: sportbonden, sportverenigingen en hun sporters. Sportzorg.nl (VSG) richt zich op verantwoord sporten en gezond bewegen door advisering en begeleiding van sporters en zorg rond een blessure. De website is met name gericht op secundaire en tertiaire preventie van sportblessures. Doelgroep: sporters en organisaties (afnemers en aanbieders van sportzorg). Sport.nl (NOC*NSF) is met name gericht op algemene sportblessurepreventie. Doelgroep: sporters, trainers, verenigingen. Veiligheid.nl (Consument en Veiligheid) geeft veiligheidsadviezen over algemene blessurepreventie (sporttakoverstijgend), veilig bewegingsonderwijs en veiligheid van sportaccommodaties. In het Nationaal Kompas Volksgezondheid kunt u antwoord vinden op allerlei vragen over de volksgezondheid en zorg in Nederland, waaronder informatie over de omvang en preventie van sportblessures.
www.sportblessuremelden.nl (https://bis.pgdata.nl)
www.sportzorg.nl
www.sport.nl www.veiligheid.nl
http://www.rivm.nl/vtv/root/o6.html
61
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Literatuur
mmmmmmmmmmmmmmm
Baarveld, F., van Enst, G., Meyboom-de Jong B., Schuling, J. (2003) Sportgerelateerde problemen bij de huisarts. Geneeskunde en Sport; 36(4): 117-21. Bottenburg, M., Geesink, I. (2000) Onderzoeksprogrammering in de sport. Knelpunten en kansen voor de programmering van sociaal-wetenschappelijk onderzoek op sportgebied. Den Bosch : Diopter. Breedveld, K., Tiessen-Raaphorst, A. (red.). (2006) Rapportage sport 2006. Den Haag : Sociaal en Cultureel Planbureau. Consument en Veiligheid (2003) Classificatie van Letsel-diagnoses (CLD). Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Consument en Veiligheid (2004) De representativiteit van LIS. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid (a). Consument en Veiligheid (2004) Letsel Informatie Systeem Factsheet 2003. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid (b). Consument en Veiligheid (2005) Kosten van Sportblessures in Nederland. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Das, C., van der Wal, G. (2004) Natuurlijke en niet-natuurlijke dood: beoordeling en beleid door de gemeentelijke lijkschouwer. Tijdschrift Sociale Geneeskunde (a);82(3):175-9. Das, C., van der Wal, G. (2004) De beoordeling van niet-natuurlijke sterfgevallen. Tijdschrift Sociale Geneeskunde (b);82(6):135-9. Den Hertog, P.C., van Kampen, L.T.B., Ooijendijk, W.T.M., et al. (2003) Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN). Verantwoording en resultaten 2000-2002. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid.
62
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Hout, E., Hutten, S., Hoyinck, S., et al. (2001) Kwaliteit LIS-gegevens. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Hoyng, J., Roques, C., van Bottenburg, M. (2004) Kerngegevens sportdeelname. Sportdeelname in Nederlandse gemeenten. Nieuwegein : W.J.H. Mulier Instituut/ Arko Sports Media. Meerding, W.J., Birnie, E., Mulder, S., den Hertog, P.C., et al. (1999) Kosten van letsel door ongevallen in Nederland. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid; 1999. Meerding, W.J., Birnie, E., Mulder, S., den Hertog, P.C., et al. (2000) Kosten van letsel door ongevallen in Nederland. Wetenschappelijke verantwoording. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Mulder, S., Bloemhoff, A ., Harris, S., van Kampen, L.T.B., Schoots, W. (1993) Ongevallen in Nederland, opnieuw gemeten. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Mulder, S., Blankedaal, F., Vriend, I., Schoots, W., Bouter, L. (2002) Epidemiological data and ranking home and leisure accidents for priority setting. Accident Analysis & Prevention 34:695-702. Ormel, W., Stam, C., Schoots, W., Mulder, S. (2005) Handboek Epidemiologie Sportblessures (Versie 1.0). Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid; (a). Ormel, W., Stam, C., Schoots W., Mulder, S. (2005) Handboek Epidemiologie Sportblessures (Versie 2.0). Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid; (b). Ormel, W., Stam, C., Schoots, W., Mulder, S. (2006) Handboek Epidemiologie Sportblessures (Versie 3.0). Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Paas, G.R.A., Veenhuizen, K.C.W. (2002) Onderzoek naar de betrouwbaarheid van de LMR. Utrecht : Primant. Pannier, J.L. (1988) Bewegingsopvoeding in een gezondheidsperspectief. In: Lysens, R. (red.) Sportmedische advisering voor bewegingsopvoeding op school. Amersfoort : ACCO.
63
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Stam, C. (2004) Sportblessures op de Spoedeisende Hulpafdeling 1998-2002. In: Hildebrandt, V.H., Ooijendijk, W.T.M., Stiggelbout, M., Hopman-Rock, M. (red.) Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2002/2003. Hoofddorp : TNO Arbeid. Swinkels, H., Backx, F.J.G., Bol, E. (1994) Gezondheidsenquêtes: sportblessures in Nederland. Maandbericht gezondheidsstatistiek; 10: 5-15. Toet, H., Schoots, W., den Hertog, P.C., Mulder, S. (2005) Kosten van sportblessures in Nederland. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Van Sonsbeek, J. (2003) Geschiedenis van de Nederlandse doodsoorzakenstatistiek. Bevolkingstrends. Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland; 51:36-37. Van Vulpen, A.V. (1989) Sport for all: sports injuries and their prevention. Oosterbeek : Council of Europe, Nationaal Instituut voor Sportgezondheidszorg. Vinger, P.F. (1981) Eye and face protection for United States hockey players: a chronology. International Ophthalmology Clinic; 21:83-86. Vriend, I., den Hertog, P.C. (2004) Continu LIS Vervolgonderzoek 2001-2003. Verantwoordingsverslag. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid. Vriend, I., den Hertog, P.C., van Kampen, B., Schmikli, S., Eckhardt, J., et al. (2005) Ongevallen en Bewegen in Nederland 2000-2003. Letsels en sportblessures in kaart gebracht. Amsterdam : Stichting Consument en Veiligheid.
65
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Bijlage 1
Lijst met afkortingen
AVO
Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek
BIG
Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
BIS
Blessure Informatie Systeem
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CLD
Classificatie van Letseldiagnosen
CLVO
Continu LIS Vervolgonderzoek
CMR
Continue Morbiditeits Registratie
GBA
Gemeentelijke basisadministratie
ICD-9/-10
International Classification of Diseases, 9th/ 10th revision
ICECI
International Classification of External Causes of Injuries
LIS
Letsel Informatie Systeem
LLM
Letsellastmodel
LMR
Landelijke Medische Registratie
NND
Niet-natuurlijke dood
NIVEL
Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg
NVVC
Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
OBiN
Ongevallen en Bewegen in Nederland
POLS
Permanent Onderzoek Leefsituatie
RSO
Richtlijn Sportdeelname Onderzoek
SCP
Sociaal Cultureel Planbureau
SEH
Spoedeisende Hulpafdeling
SMI
Sportmedische Instellingen
VSG
Vereniging voor Sportgeneeskunde
WHO
World Health Organization
67
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Bijlage 2
Kostenparameters Letsellastmodel
Kosten weergegeven in €
2005
2006
2007
praktijkconsult
21,63
28,03
28,48
telefonisch consult
10,81
14,02
14,24
visite
43,25
56,06
56,96
Gemiddelde per opgenomen patiënt
30,59
36,59
37,17
Gemiddelde per niet-opgenomen patiënt
24,23
29,14
29,61
Kosten per spoedrit a
482,05
487,41
495,21
Kosten per bestelde rit b
184,69
186,75
189,74
verpleegdag academisch
563,39
569,66
578,77
verpleegdag algemeen
412,37
416,96
423,63
Huisarts
Ambulance
Ziekenhuis
IC dag
1.568,76
1.586,22
1.611,60
dagverpleging
582,07
588,55
597,96
polikliniek-bezoek
159,48
161,25
163,83
- verpleegdagen
349,00
352,89
358,53
- klinische RBU
86,21
87,17
88,57
- poliklinische RBU
86,21
87,17
88,57
- dag in poliklinische behandeling
23,91
24,18
24,57
Kosten per verpleegdag
213,97
216,35
219,81
Kosten per dagbehandeling
125,68
127,08
129,11
23,00
23,26
23,63
huishoudelijk
22,54
22,79
23,16
verpleging
41,96
42,43
43,11
Revalidatie Kostprijzen
Verpleeghuis
Fysiotherapie Kosten per zitting Thuiszorg
68
Handboek Epidemiologie Sportblessures
Arbeidsverzuim Kosten per arbeidsuur 2007 zijn opgebouwd uit uurloon + netto toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde is berekend uit het nationale cijfer gedeeld door het totaal aantal arbeidsuren. Eerst wordt berekend hoeveel arbeidsjaren in Nederland zijn gewerkt. Vervolgens wordt dit gedeeld door 1.654 uren (52 (weken) * 36 (uren per week) = 1.872 uren 168 vakantie-uren - 50 uren feestdagen). Voor 2006 is de gemiddelde netto toegevoegde waarde 37,07 euro per gemiddeld uurloon = 37,07/18,44=201%. De kosten per arbeidsuur worden voor elke categorie berekend door het gemiddelde uurloon per leeftijd/geslacht te vermenigvuldigen met 201%.