HANBOEK WAVENET-MANAGER
VERSIE: april 2012
2
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
1.0
BELANGRIJKE INFORMATIE ___________________________3
2.0
INLEIDING ___________________________________________3
3.0
MOGELIJKE NETWERKSTRUCTUREN IN HET WAVENET____4
4.0
COMPONENTEN ______________________________________4
5.0
PROCEDURE ________________________________________4
6.0
SYSTEEMEISEN ______________________________________5
7.0
INSTALLATIE WAVENET MANAGER-SOFTWARE __________5
8.0
STARTEN WAVENET MANAGER ________________________5
9.0
8.1
HANDMATIG ____________________________________________ 5
8.2
VANUIT HET LSM ________________________________________ 6
WACHTWOORD.______________________________________7
10.0 WAVENET-MANAGER _________________________________7 10.1
NETZWERK ID ___________________________________________ 7
10.2
RADIOKANAAL __________________________________________ 8
10.3
WAVENET ______________________________________________ 8
11.0 BEHEER CENTRAL-, ROUTER- EN LOCKNODES__________10 11.1
CN_U(X), CN_S(X), RN_E(X), RN_W(X) – CONFIGURATIE ______ 10
11.2
CN_U(X), CN_S(X), RN_E(X), RN_W(X) – ONDERHOUD ________ 11
11.3
CONFIGURATIE LN_(X) __________________________________ 13
12.0 RESETTEN VAN CENTRAL- EN ROUTERNODES, LN.R/C ___15 12.1
ALLEEN WAVENET-CONFIGURATIE CENTRAL- EN ROUTERNODES ________________________________________ 15
12.2
WAVENET-CONFIGURATIE LN.R/C ________________________ 15
12.3
RESETTEN TCP/IP-CONFIGURATIE RN.E(X)/RN.W(X) _________ 15
3
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
1.0
BELANGRIJKE INFORMATIE SimonsVoss Technologies AG behoudt zich het recht voor om zonder voorafgaande aankondiging productveranderingen uit te voeren. Daarom kunnen beschrijvingen en illustraties in dit document afwijken van de meest recente product- en softwareversies. Te allen tijde is in twijfelgevallen het Duitse origineel de inhoudelijke referentie. Drukfouten en vergissingen voorbehouden. Meer informatie over de producten van SimonsVoss vindt u op internet op www.simons-voss.com. Door verkeerd geïnstalleerde en/of verkeerd geprogrammeerde componenten kan een deur worden geblokkeerd. SimonsVoss Technologies AG is niet aansprakelijk voor de gevolgen van een foutieve installatie, zoals materiële of andere schade of het feit dat de toegang naar gewonde of in gevaar verkerende personen kan worden geblokkeerd! Dragers van elektronische medische implantaten (pacemakers, gehoorapparaten etc.) moeten een afstand van ten minste 30 cm tussen het implantaat en de netwerkcomponenten aanhouden; hier moeten ze individueel op attent worden gemaakt. Veiligheidshalve dienen dragers van implantaten zich door hun arts te laten voorlichten over de mogelijke gevaren van draadloze modules (868/915 MHz).
2.0
INLEIDING Met de WaveNet Manager van SimonsVoss kunnen draadloze en/of kabelnetwerken zelfstandig worden opgezet. Er moet uitgebreide kennis over de applicatiesoftware (LSM), WaveNet-technologie en de SV-hardwarecomponenten aanwezig zijn. Verder is kennis op het gebied van IT-beheer Æ TCP/IP, LAN/WAN en COM-port vereist. De WaveNet Manager maakt het mogelijk alle netwerkknooppunten in een draadloos/kabelnetwerk (Central-, Router- en LockNodes) van SimonsVoss automatisch te adresseren (hex-adres). Met een “scan” worden alle reeds geïnstalleerde netwerkknooppunten geregistreerd. Elke component stuurt zijn eigen chip-ID aan de WaveNet Manager terug. Vervolgens wordt in de WaveNet Manager een netwerkstructuur afgebeeld en het automatisch gegenereerde hex-adres + chipID weergegeven. Deze structuur (= topologie [hex-adres]) wordt na het afsluiten van de WaveNet Manager aan het LSM doorgegeven. De topologie (LSMWNNet_XXYY_NetID.csv) kan ook handmatig in het LSM (versienummer lager dan 3.1) geïmporteerd worden. Dankzij de “automatische configuratie” zijn de geselecteerde sluitingen “in het netwerk opgenomen” en kunnen door de applicatiesoftware (LSM) beheerd worden. Een WaveNet dat met de WaveNet Manager geconfigureerd is, kan op elk moment gewijzigd, uitgebreid of gereset worden.
4
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
De radiofrequentie voor Europa en Azië bedraagt 868 MHz en er staan 12 verschillende radiokanalen ter beschikking. Voor de Verenigde Staten is dit 915 MHz en tien kanalen. Er worden twee speciale frequenties voor Hongkong en Maleisië ondersteund. Reeds bestaande WaveNet-installaties die niet met de WaveNet Manager gemaakt zijn, kunnen niet met de WaveNet Manager beheerd worden! In een draadloos netwerk kunnen per netwerk (= netwerk-ID) maximaal 1790 routers en per router 25 LockNodes geadresseerd worden. In een kabelnetwerk kunnen 250 routers en per router 250 LockNodes geadresseerd worden. LSM ≤ 3.X kan slechts één netwerk (= netwerk-ID) beheren! Noteer voor elke installatieplaats het betreffende chip-ID, zodat u altijd kunt achterhalen waar de netwerkknooppunten zich precies bevinden! Houd er rekening mee dat een precieze en goed bijgehouden documentatie en het maken van back-ups voor een stabiele werking vereist zijn!
3.0
MOGELIJKE NETWERKSTRUCTUREN IN HET WAVENET TCP/IP, WLAN met WNM.RN.E(X), WNM.RN.W(X), WNM.CN.U(X) USB of WNM.CN.S(X) serieel. Draadloos 868 MHz (915 MHz voor de VS) en/of bekabeld RS485.
4.0
COMPONENTEN Central-, Router- en LockNodes moeten WNM-componenten zijn. Alleen componenten die met “WNM” beginnen (bestelcode), zijn voor autoconfiguratie geschikt. WaveNet Manager: gratis download van internet Æ WWW.SIMONS-VOSS.COM Zorg ervoor dat er zich in het draadloze bereik alleen WNM-componenten bevinden die geconfigureerd/geprogrammeerd moeten worden. Sluitplansoftware LSM Æ Locking System Management.
5.0
PROCEDURE Alle sluitingen (cilinders, SmartRelais etc.) moeten correct geprogrammeerd zijn en daardoor deel uitmaken van het sluitplan. Bij gebruik van het LSM moeten de CommNode Server en het/de communicatieknooppunt(en) correct geconfigureerd zijn (indien nodig). WNM.RN.E(X) / WNM.RN.W(X) moet met de vereiste netwerkparameters (IP-adres, gateway, SSID etc.) geconfigureerd zijn. Alle benodigde drivers moeten van tevoren geïnstalleerd zijn! Indien nodig configuratie van VPN voor LAN/WAN.
5
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
6.0
SYSTEEMEISEN ALGEMEEN • Lokale administratorrechten voor de installatie • Communicatie TCP/IP (NetBios actief), LAN (advies: 100 mbps) • Windows-domein • Acrobat Reader (voor de helpfunctie) CLIENT | MINIMALE HARDWARE-EISEN • Beeldscherm min. 19” (of groter voor weergave in matrix-view) • Processor: 2,66 GHz (of sneller) • 2 GB RAM (of meer) • Besturingssysteem van de client (vast IP-adres, naamresolutie voor LSM) • MS Windows XP Prof. SP3 • MS Windows Vista Business • MS Windows 7 Professional • NET Framework 2.0 (voor LSM) • RS-232- en/of USB-interface/LAN-aansluiting • Resolutie 1024x768
7.0
INSTALLATIE WAVENET MANAGER-SOFTWARE De WaveNet Manager moet in dezelfde map als het LSM geïnstalleerd worden.
8.0
STARTEN WAVENET MANAGER
8.1
HANDMATIG Voer het bestand “WaveNetManager.exe” uit.
Als er meer dan een WaveNet-topologie aanwezig is, verschijnt er een dialoogvenster om het gewenste netwerk te selecteren. Als er geen topologie wordt geselecteerd (annuleren), start de WaveNet Manager en kan er een nieuw netwerk worden opgezet.
6
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
Dit dialoogvenster verschijnt niet als de WaveNet Manager via het menu uit het LSM opgeroepen is.
8.2
VANUIT HET LSM
7
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
9.0
WACHTWOORD. Het wachtwoord kan vrij worden gekozen, 1-8 tekens. Het wordt in alle WaveNetcomponenten geprogrammeerd. Het is niet mogelijk het wachtwoord achteraf te wijzigen! Het wachtwoord is nodig om te voorkomen dat reeds bestaande/andere netwerken per ongeluk worden geherprogrammeerd.
10.0 WAVENET-MANAGER 10.1
NETZWERK ID
8
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
Het standaard netwerk-ID is: DDDD (default). Alle nog niet geprogrammeerde WaveNet-componenten bezitten dit netwerk-ID. Op een later tijdstip moet handmatig een nieuw netwerk-ID verstrekt worden (zie 10.3). Met een bliksemschicht wordt aangegeven dat de configuratie in dit segment voor deze component niet kon worden uitgevoerd (zie ook 11.1).
10.2
RADIOKANAAL Alle nog niet geprogrammeerde WaveNet-componenten bezitten een standaardfrequentie (standaard radiokanaal). Op een later tijdstip moet handmatig een ander radiokanaal gekozen worden. Het standaard radiokanaal wordt altijd in aanvulling op het handmatig gekozen kanaal gebruikt. Zo kunnen in reeds bestaande draadloze netwerken nieuwe componenten toegevoegd worden. Er wordt dus tijdelijk op twee verschillende frequenties na elkaar gezonden. In normaal bedrijf wordt slechts één radiofrequentie gebruikt.
10.3
WAVENET Door (in de WaveNet Manager) op “WaveNet_11_5” of “WaveNet_8_8” te dubbelklikken of er met de rechter muisknop op te klikken, kan het beheer worden gestart.
Topologie actualiseren: Automatische configuratie van het gehele netwerk, gevolgd door de weergave in de WaveNet Manager van alle bereikte netwerkknooppunten/componenten met hun hex-adres en chip-ID. Dit kan, afhankelijk van de grootte, enkele minuten duren. Zoeken naar CN_U(X), RN_E(X) of RN_W(X): Er wordt alleen naar deze componenten gezocht (zie 11.2 Zoekresultaat). Zoeken naar chip-ID: In het gehele netwerk/topologie zoeken naar een component op basis van zijn chip-ID.
9
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
Toevoegen: CN_U(X), CN_S(X), RN_E(X) of RN_W(X): Deze componenten worden direct via een COM-port of IP-adres aan de topologie toegevoegd.
WaveNet-statistiek: Geeft alle geconfigureerde WN-componenten weer. Als er een nieuw netwerk herkend of gemaakt moet worden, moet een netwerk-ID worden ingevoerd. Mogelijke tekens: 0,1,2,3,4,5,6,7,8,9,A,B,C,D,E,F – max. vier tekens. De adressen 0000, 0001, DDDD en FFFF zijn niet als netwerk-ID toegestaan. Daarnaast moet er ook een radiofrequentie handmatig worden geselecteerd. Daarbij kan gekozen worden uit de kanalen 1-10. 11 en 12 zijn speciale frequenties, die voor Hongkong en/of Maleisië gebruikt mogen worden. Kanaal 11 en 12 mogen ook in Europa worden gebruikt. Bovendien kan het subnetmasker worden geselecteerd, waarmee tevens het aantal segmenten wordt vastgelegd. Als het dialoogvenster met “Ja” wordt afgesloten, worden het netwerk-ID en de radiofrequentie in de nieuwe componenten geprogrammeerd. Bij reeds bestaande netwerken verschijnt dit dialoogvenster niet. Door middel van het subnetmasker wordt de toekomstige adressering (adres en masker) bepaald.
10
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
11.0 BEHEER CENTRAL-, ROUTER- EN LOCKNODES 11.1
CN_U(X), CN_S(X), RN_E(X), RN_W(X) – CONFIGURATIE Door in de WaveNet Manager op een CentralNode te dubbelklikken of er met de rechter muisknop op te klikken kan het beheer worden gestart.
Controleren: De configuratie van de betreffende component wordt gecontroleerd. Vervangen met chip-ID: Om een component te vervangen, kan de nieuwe component door het invoeren van zijn chip-ID aan het geselecteerde segment toegevoegd worden. De configuratie wordt naar het nieuwe netwerkknooppunt gekopieerd. Let op: 1. Als het IP-adres van de CentralNode veranderd is, kan het vervangen meteen gebeuren. 2. Als het IP-adres gelijk blijft, moeten de twee segmenten (slave/master) eerst uit het LSM verwijderd worden (WaveNet beheren). 3. Als de COM-port gewijzigd wordt, kan de vervanging worden uitgevoerd, maar de nieuwe COM-port moet in het LSM worden ingevoerd (lokaal aansluitapparaat). 4. Als de COM-port gelijk blijft, moeten de twee segmenten (slave/master) eerst uit het LSM verwijderd worden (WaveNet beheren). Als het -symbool bij een component wordt weergegeven, kan geprobeerd worden een nieuwe configuratie te programmeren zonder het chip-ID te veranderen, zodat de nieuwe configuratie aan het geselecteerde mastersegment kan worden toegevoegd.
11
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
Resetten/verwijderen: De geselecteerde component wordt gereset en vervolgens uit het scherm WaveNet Manager verwijderd. De component bezit weer de standaard configuratie (standaard netwerk-ID: DDDD/radiokanaal: standaard). Naar een ander mastersegment verplaatsen: Niet mogelijk.
11.2
CN_U(X), CN_S(X), RN_E(X), RN_W(X) – ONDERHOUD Mastersegment doorzoeken:
Zoekresultaat: Leidt naar het overzicht een mogelijke configuratie in dit mastersegment.
De drie kolommen beschrijven en evalueren (RSSI) de bereikte componenten/knooppunten van het geselecteerde mastersegment. Bij bekabelde componenten staat de RSSI-waarde altijd op 0 (nul).
12
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
De drie kolommen beschrijven en evalueren (RSSI) de bereikte componenten/knooppunten van het geselecteerde mastersegment. Bij bekabelde componenten staat de RSSI-waarde altijd op 0 (nul). Knooppunten in dit segment: In deze kolom worden alle componenten/ knooppunten weergegeven die door het vooraf geselecteerde mastersegment beheerd worden. Knooppunten van andere segmenten: In deze kolom worden alle knooppunten weergegeven die weliswaar draadloos door dit mastersegment bereikt kunnen worden, maar niet tot dit mastersegment behoren. Nieuwe knooppunten: In deze kolom worden alle nieuwe knooppunten weergegeven die nog niet aan een mastersegment zijn toegewezen. De knooppunten kunnen aan dit mastersegment worden toegewezen door erop te dubbelklikken of door ze naar de eerste kolom (knooppunten in dit segment) te slepen. De toewijzing kan enkele seconden tot enkele minuten duren, aangezien de routingtabel geactualiseerd moet worden. RSSI (dBm): Received Signal Strength Indication = sterkte ontvangen signaal Æ indicatie voor de sterkte van de ontvangst. Hoe negatiever de waarde in dBm, hoe slechter de te verwachten kwaliteit van het radiosignaal! Pad actualiseren: Nog niet geprogrammeerde componenten worden automatisch op basis van de RSSI-waarde in het pad opgenomen. Zoeken naar chip-ID:
Nadat een mastersegment is geselecteerd, kan een andere component via zijn chipID gezocht worden. Het geselecteerde mastersegment en de segmenten daaronder worden doorzocht. Ping: Voor de geselecteerde component wordt een beschikbaarheidstest uitgevoerd. Opnieuw starten: Start de geselecteerde component opnieuw op.
13
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
11.3
CONFIGURATIE LN_(X) Door in de WaveNet Manager op een LockNode te dubbelklikken of er met de rechter muisknop op te klikken kan het beheer worden gestart.
Controleren: De configuratie van de betreffende component wordt gecontroleerd. Vervangen met chip-ID: Bij het vervangen van een component kan de nieuwe component door het invoeren van zijn chip-ID aan het geselecteerde segment toegevoegd worden. De configuratie wordt naar het nieuwe netwerkknooppunt gekopieerd. Als het -symbool bij een component wordt weergegeven, kan geprobeerd worden een nieuwe configuratie te programmeren zonder het chip-ID te veranderen. Resetten/verwijderen: De geselecteerde component wordt gereset en vervolgens uit het scherm WaveNet Manager verwijderd. De component bezit weer de standaard configuratie (standaard netwerk-ID: DDDD/radiokanaal: standaard). Naar een ander mastersegment verplaatsen: Mogelijkheid om de verbinding te testen en evt. naar een ander segment te verplaatsen.
14
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
Hierbij geldt: hoe negatiever de RSSI-waarde, hoe slechter de draadloze verbinding! Door op het betreffende item te dubbelklikken of het te selecteren en vervolgens op de OK-knop te klikken, kan de LN_(X) / RN_(X) naar een ander segment verplaatst worden. De routingtabel wordt bij het toevoegen van routers automatisch geactualiseerd. Bij het verplaatsen van RN_(X) kan er een uitroepteken (!) voor een router staan. Deze router kan dan niet geselecteerd worden. De oorzaak hiervan ligt in de reeds bestaande netwerkstructuur. De router wordt in zo’n geval enkel voor de volledigheid weergegeven.
15
HANDBOEK WAVENET-MANAGER
12.0 RESETTEN VAN CENTRAL- EN ROUTERNODES, LN.R/C 12.1
ALLEEN WAVENET-CONFIGURATIE CENTRAL- EN ROUTERNODES 1. 2. 3. 4.
Onderbreek de stroomvoorziening (de stekker eruit trekken) Wacht 20 seconden Verwijder het deksel van de behuizing (4 schroeven) Druk de knop op de printplaat in (vlakbij de stekker voor de energievoorziening) en houd deze ingedrukt 5. Sluit de stroom weer aan (stekker) 6. Laat de knop los als de rode led gaat branden (na ongeveer twee seconden) 7. De WaveNet-configuratie is gereset (standaardwaarden)
12.2
WAVENET-CONFIGURATIE LN.R/C 1. Onderbreek de stroomvoorziening (aansluitkabel bij LN.C/de twee batterijen bij LN.R) 2. Wacht 20 seconden 3. Verwijder het deksel van de behuizing (de kant van het deksel met het opschrift SimonsVoss voorzichtig opwippen) 4. Druk de knop op de printplaat in en houd deze ingedrukt 5. Sluit de stroom weer aan (zie punt 1.) 6. Laat de knop los als de rode led permanent brandt 7. De WaveNet-configuratie is gereset (standaardwaarden)
12.3
RESETTEN TCP/IP-CONFIGURATIE RN.E(X)/RN.W(X) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Onderbreek de stroomvoorziening (de stekker eruit trekken) Wacht 20 seconden Verwijder het deksel van de behuizing (4 schroeven) Druk de knop op de printplaat in (vlakbij de stekker voor de energievoorziening) en houd deze ingedrukt Sluit de stroom weer aan (stekker) Houd de knop ingedrukt totdat de rode en groene leds beurtelings knipperen Laat de knop los De TCP-IP-configuratie is gewist