Hagar, Ismaël en de Islam Een schets vanuit bijbels perspectief
Jos Westerbeke
Inleiding Zoals de ondertitel al aangeeft volgt hier een onderzoek met de bijbel als uitgangspunt. In de Thora (de 5 boeken van Mozes die het begin van de bijbel vormen) wordt de geschiedenis van Abraham beschreven in Genesis hoofdstuk 12 t/m 25. Met name hoofdstuk 16 en 21 vormen de basis van dit stukje. Daarnaast is er aandacht voor de veel latere apostel Paulus die in zijn brief aan de Galaten aandacht vraagt omdat hij een verklaring geeft van de geschiedenis van Hagar. Belangrijkste bron blijft echter het boek Genesis waarin de lijnen geschetst worden van het Arabische volk. In de bijbel worden verschillende lijnen getekend. De geschiedenis van duizenden jaren kan er gevonden worden. De geschiedenis van de mens begint in de bijbel en ook haar einde, d.w.z. het einde van de tijd wordt beschreven in de bijbel. Het verleden, het heden en de toekomst kan men er in vinden. Het wordt wel het Profetisch Woord genoemd. Dat wil zeggen dat er verschillende typen in te vinden zijn. Oftewel een bepaalde gebeurtenis, persoon of architectuur wat een diepere en meerdere betekenis in zich heeft. Een daarvan is de geschiedenis van Hagar en Ismaël. Deze geschiedenis van Hagar en Ismaël vormt de oorsprong van de moslims. Deze geven immers zelf duidelijk aan dat ze Ismaël als hun vader zien. Hoe kunnen we dat nu zien? Langs twee onderwerpen wil ik het verband laten zien van Hagar en de Moslims van vandaag: Het Volk en hun Taal. Verder wil ik laten zien wat de bijbel zegt over Hagar en haar zoon Ismaël. Als laatste wil ik dan nog voornamelijk door het woord van anderen een profetische visie voor onze (komende) tijd weergeven. Voor de weergave van bijbelteksten is de Nederlandse Statenvertaling gebruikt.
December 2008, Jos Westerbeke Middelharnis
2
Het volk wat de Islam vormt. Het Islamitische volk is een broedervolk van Israël. Ismaël was immers de broer van Izaäk. Binnen de Islam wordt dat ook duidelijk geleerd: ze beroepen zich er maar al te graag op een afstammeling te zijn van Ismaël. Volgens de moslims is Mohammed een afstammeling van Ismaël. Over het ontstaan van de volkeren geeft de Bijbel ons informatie. Afgezien van het volk Israël is de informatie summier, maar het geeft wel een aantal belangrijke uitgangspunten. Toen Noach zich na de zondvloed vestigde op aarde had hij drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. In Genesis 10 wordt dan beschreven welke volken er uit deze drie personen voortkomen. Die 70 zonen staan voor de 70 volken die over de aarde verspreid zijn geworden. Abraham kwam voort uit Sem. Sem-Arfachsad-Sela-Heber-Peleg-Rehu-SerugNahor-Terach-Abraham. Al deze mensen leefden nog toen Abraham leefde, alleen Peleg en Nahur weten we niet. Sem heeft hij gekend tot dat hij 151 jaar was en Heber leefde zelfs nog 5 jaar langer dan Abraham. Abraham werd 175 jaar. Ismaël leefde van 1887 tot 1793 BCE, 137 jaar. (Gen.16:16 en Gen.25:17) Ismaël was 65 toen Sem stierf. (Gen.11:10,11) Ismaël was 89 toen hij samen met Izaäk die toen 75 was, zijn vader Abraham begroef. (Gen.25:9) Ismaël leefde in een wereld waarin nog maar net koninkrijken aan het ontwikkelen waren. Deze ontstonden door afspraken te maken met verschillende families. Want de 70 zonen vormden evenzoveel families. Deze waren in een paar honderd jaar sterk uitgebreid. De eerste koninkrijken ontwikkelden zich rond de tijd van de spraakverwarring. Nimrod de zoon van Cush begon de stad Babel te bouwen. Ook het Assyrische rijk kwam op. De Chaldeen1 bouwden de stad Ur. De volken en verschillende talen die door de spraakverwarring gekomen waren, ontwikkelden zich. Assyrie en de Chaldeen werden machtige volken. In deze wereld werd Ismaël opgevoed met gedegen kennis van allerlei zaken zowel politiek als zeker ook godsdienstig. Zijn vader Abraham zag in hem immers zijn opvolger. En Abraham stond hoog in aanzien. Er is een midrash de zegt dat Hagar een dochter van Farao was.2 Waarschijnlijk was Ismaël niet veel langer dan 17 jaar thuis. Daarna werd hij weggestuurd op bevel van God met tegenzin van zijn vader. Ismaël moest de woestijn in. Daar kreeg hij zonen en zo vormde zich daar de familie van Ismaëlieten. Nu is het bekend dat Izaäk of eigenlijk pas Jakob of Israël zijn identiteit als geen ander volk bewaard heeft tot op de dag van vandaag. Soortgelijk is dat bij de Ismaëlieten ook te vinden. Hierbij moeten we bedenken dat zo'n volk niet alleen puur door etniciteit gevormd wordt, maar dat daar ook een geestelijk aspect bij die vorming en instandhouding zit.3 Net zoals Israël niet alleen door vlees en bloed maar ook door geest en waarheid gekend wordt, zo kan ook de familie van Ismaëlieten gekenmerkt worden. Geest en waarheid vanuit het profetisch woord. Want ze zijn begonnen met een belofte van God. En de geschiedenis laat zien dat zij uitzonderlijk traceerbaar zijn als eigen-aardig volk. En dat heeft alles te maken met het ontstaan vanuit het profetisch woord. Daar worden de lijnen geschetst, daar ligt de blauwdruk van wat verder in geschiedenis tot ontwikkeling komt. Die afzondering van Ismaël neemt een profetische boodschap met zich mee. En die afzondering zal blijven totdat dat volk zal erkennen dat Izaäk de zoon van de belofte is. Met andere woorden, als ze de belofte zien, dan zullen ze net als Hagar de Levende zien en erkennen dat zij dienaar zijn. Tot die tijd is er een onderscheiding van dat volk. Met name de profeet Mohammed heeft in de 7e eeuw dat volk sterk onderscheiden van andere volken en bijeengehouden en gebracht door een exclusieve godsdienstige boodschap. Als wij het dan over een afzondering hebben, dan moeten we bedenken dat het van geen kleine betekenis is dat Ismaël ook besneden is. Abraham en Ismaël zijn als eersten besneden. 3
Hierbij is Ismaël direct in het verbond opgenomen. Natuurlijk zien we hier dat ook de "voorhuid des harten" weggenomen moet worden, wat uiteindelijk de definitieve toestand uitmaakt. Maar als de "Vader der gelovigen" dit bij zijn kind uitvoert, moeten we dat in betekenis meenemen. Tot op de dag van vandaag worden de Islamitische jongetjes besneden. Het vormt een bijzondere markering in de geschiedenis toen Mohammed met zoveel ontzag vele Arabieren als volgelingen kreeg. De spontane ontwikkeling van een nieuwe godsdienst heeft velen verbaast. Mohammed was iemand die oog had voor de gevoelens van de Arabieren en het ook kon verwoorden. Zo sprak hij in dichterlijke geest nieuwe godsdienstige lijnen uit die honderden jaren het Arabische volk gingen bepalen. Ik weet niet hoe het Arabische volk voor de profeet Jezus omging met de Joden. Gevoelsmatig denk ik dat ze vaak broederlijk handel dreven etc. Ook de tijd direct na Jezus was volgens mij nog gunstig als het gaat om betrekkingen tussen Arabieren, Joden en Christenen. Maar wat wel duidelijk is, is dat er in de tijd van Mohammed grote twijfel was onder de Arabieren of de Joden en Christenen het nu wel bij het rechte eind hadden. Zij hadden immers onderling ruzie. Ook de nieuwe gemeente van Christus die zich voor en tijdens Constantijn de Grote tot een algemene Christelijke kerk ontwikkelde waar allerlei afspraken gemaakt werden om zich als een grote eenduidige instelling te manifesteren, bleek veel interne verdeeldheid te bezitten. Het meest controversieel was wel de definitie over de drie-eenheid. De vele dwalingen die er te vinden waren in de christelijke kerk werkten als een katalysator voor vorming van de Islam. Dat kan dan ook zeker wel als de belangrijkste oorzaak genoemd worden van het zoeken van Mohammed naar de juiste leer. Mohammedanisme begon als Christelijke ketterij volgens Joseph Mede.4 Ook Bilderdijk heeft de gedachte dat het een Christelijke oorsprong had.5 Mohammed had echter maar weinig goede informatie betreffende de Christelijke leer.6 Hij zag vele gebreken. Voornamelijk het leerstuk van de drie-eenheid (wat door velen niet werd begrepen) was voor Mohammed een doorn in het oog. Hij dacht dat de Christenen in meer dan één God geloofden. Daarbij genomen was ook de Joodse rabbijnse godsdienst van die tijd met haar haat tegen de christenen en het Joodse superioriteitsgevoel, een nauwelijks aan te nemen waarheid. En daardoor lag de weg open naar een vernieuwde invulling van de aloude godsdienst, die van Abraham.
De taal van het volk Eigenlijk heeft Mozes ons overgeleverd dat de taal van het begin, van Adam, Hebreeuws was. Hoewel het meer uit de mondelinge overlevering komt, zijn er ook aanwijzingen in de schrift, met Heber als sleutelpersoon tijdens de spraakverwarring. Die heeft het Hebreeuws bewaard. Moderne wetenschappers echter proberen vanuit het hier en nu terug te kijken en komen dan niet verder dan Abraham. De taal van voor Abraham noemt men protosemitisch. Duidelijk is dat Abraham Hebreeuws sprak. Abraham was dus bekend met deze taal en het spreekt voor zich dat hij ook bekend was met de overlevering. De heilige schriften (d.w.z. Gods openbaring) bleven onder het volk (van God) in bewaring. Mozes heeft het in zijn eerste boek op zijn beurt weer aan ons overgeleverd. Abraham was de vader van Ismaël. Ismaël was dus met Hebreeuws opgevoed, althans door zijn vader en Sara. Zijn moeder was Hagar, het Egyptische dienstmeisje. De bijbel (Statenvertaling) zegt slavin. Vroeger kon dat echter ook gewoon hulp betekenen. We moeten niet denken dat Hagar een slavin was in de zin van dat ze maar een werkmeid was. Dat is veel te lage gedachte, ze was onderdeel van het gezin van Abraham en nog een belangrijke vrouw ook. Volgens de Joodse overlevering was Hagar de dochter van Farao. (Mishnah Rabbah) De taal die toen in Egypte gesproken werd was Egyptisch, wat verwant was aan de semitische talen. Maar aangezien Hagar al minimaal 10 jaar bij Abraham en Sara was (Gen.16:3) voordat Ismaël geboren werd en daarna nog 13 jaar plus de jaren dat Isaak gespeend werd, ligt het voor de hand dat zij ten minste toch wel behoorlijk goed 4
Hebreeuws sprak, omdat ze dus zo'n 30 jaar daar in huis leefde. We kunnen er dus vanuit gaan dat de moedertaal van Ismaël Hebreeuws was. Ook in de taal zijn de Israëlieten en de Ismaëlieten duidelijk als broeders te herkennen. De Arabische taal is nauw verwant aan het Hebreeuws. Tot op de dag van vandaag begroeten zij elkaar aldus: Shalom aleichem en Salam aliekoem. (Vrede zij over jullie.) Islam en Moslim zijn woorden die van dezelfde wortel komen: SLM שלם, meest bekend als Shalom. Ten diepste betekent dit "vrede met God" en wordt het ook wel met volledig, intact vertaald. Musjlaam ( )מושלםbetekent in het Hebreeuws perfect. In het algemeen wordt gezegd dat Islam "Onderwerping" betekent. Dat klopt, maar het is een vrije vertaling en interpretatie van een woord wat meer in zich heeft. Onderwerping is inderdaad nodig, anders is er nooit vrede met God. Mohammed is eveneens een Hebreeuws woord: Machamad, Machmad, begeerlijkheid, beminnelijkheid. Ook compliment. Het woord wordt o.a. gebruikt in Hoogl.5:16, al wat aan Hem is, is gans begeerlijk ()כלו מחמדים. Trooster, paracletos, zou ook (terug) vertaald kunnen worden naar Machmad. (Joh.16:7) Volgens sommige Islamitische geleerden zou dat er eigenlijk ook moeten staan.7 In Jesaja 40:1 en Jer.1:16 staat Menachem, Trooster (Nacham, Troost). Maar paracletos is eigenlijk niet letterlijk trooster, maar eerder helper, advocaat. En dus wordt Joh.16:7 over het algemeen naar Hebreeuws vertaald met: Ham'liets, aanbeveling. De OJB (Orthodox Jewish Bible) vertaald Joh.16:7: But I tell HaEmes (the truth), it is better for you that I go away. For if I do not go away, the Melitz Yosher (Praklit, Advocate, Counselor, Helper in Court) will not come to you. But if go, I will send Him (the Ruach Hakodesh) to you. Op dit moment actueel: Barack Obama. Het Arabische Barak zoals dat in de Koran gebruikt wordt, is hetzelfde als het Hebreeuws Baruch ()ברך, wat zegenen betekent. En wat te denken van Allah? Wij hebben geen Nederlands woord wat zo dicht bij het oorspronkelijke Hebreeuwse woord voor God komt: Elohim. Het is eigenlijk hetzelfde op de meervoudsvorm na. Het woord God komt van heidense oorsprong, het woord Allah heeft een bijbelse oorsprong. De discussies (onder Christenen) over de naam Allah zijn allemaal terug te voeren op wat Jezus zei: dat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. (Mat.13:13) Alle beelden van God zijn ijdelheid, zelfs verboden. Wie kent Zijn Naam? En zo zijn vele voorbeelden te noemen waaruit blijkt dat het Arabisch overeenkomt met Hebreeuws. Volgens Moslims echter was het Arabisch eerst. Islamitische bronnen geven aan dat het Arabisch de heilige taal is. Het werd eerst gebruikt door Adam en later, na de zondvloed is Ismaël ermee verder gegaan. Zij zeggen dat Adam na de val de heilige taal ook meer en meer verloor.8 De engelen echter hebben de taal behouden en later heeft Gabriel de waarheid in de juiste taal aan Mohammed verkondigd. Ibn Chazm uit Cordoba (overl.1064), een groot geleerde in het Islamitische Spanje, weerlegde verschillende theorieën over de oorsprong van het Arabisch en poneerde het volgende: De mens is in staat om één of meerdere talen te verstaan, maar alleen wanneer hij een eerdere beheersing van die taal heeft waarmee hij in staat is om dingen te identificeren en te determineren. Op de vraag of Arabisch eerst was antwoordde hij “dat wij simpelweg niet weten welke taal God sprak tot Adam. Wat die taal ook was, het was de meest perfecte, duidelijkste, de meest pakkende en rijkste taal van alle talen.” En alleen God weet of het Syrisch, Hebreeuws of Arabisch was.9
5
Zwangerschap Hagar (Gen.16) Sara stelde voor om bij Hagar een kind te ontvangen. Dat was natuurlijk niet goed van Sara en ook niet van Abraham dat hij daarin bewilligde. Toen bleek dat Hagar zwanger werd, werd Hagar hoogmoedig, ze trotseerde Sara. Deze fout van Hagar zien we terug in het Islamitische volk: Ze willen de belofte toe-eigenen. Sara en Abraham zagen in dat dit niet goed was en Abraham zei: "de HEERE rechte tussen mij en tussen u". Dit is belangrijk wat hij zegt: De Heere moet het rechtzetten. Hierbij geeft hij de volmacht aan Sara om te doen wat goed is in haar ogen. Hagar wordt teruggezet op haar plaats als slaaf/helper in het gezin van Abraham. (Ondertussen gaat ze verder als moeder, maar niet de moeder van de belofte.) Hagar werd vernederd door Sara en vluchtte. En dit is belangrijk: Hagar vlucht wel weg uit het gezin van Abraham, maar de HEERE ging met Hagar mee. En hier volgt dan een geschiedenis tijdens de zwangerschap van Hagar die duidelijk laat zien hoe de Heere omgaat met een mens die in zijn verloren toestand door God getrokken en geleid wordt tot een herstelde toestand. Een verlossing uit de dood tot het leven door de Heere Jezus. Hagar vluchtte, ze werd vernederd door Sara omdat zij haar verachte. Ze was hoogmoedig, accepteerde haar vernedering niet en liep weg. Ze had het ook heel moeilijk gekregen onder Sara, het zal zeker hoog opgelopen zijn anders zou ze niet zomaar weglopen. Waarschijnlijk was het leven onder Sara nagenoeg onmogelijk. En eenmaal in de woestijn terecht gekomen zijnde, was het leven waarschijnlijk alleen nog maar moeilijker geworden. Daar moest de zwangere Hagar maar voor zichzelf zorgen. En hier zat ze dan bij een waterwel aan de weg van Sur. Terug kon ze waarschijnlijk niet meer. Maar hier is dan de tijd aangebroken dat de Heere haar kwam opzoeken. Want Hagar was van God geliefd. En daarom kan zij niet zomaar haar eigen weg gaan, maar wordt op een andere weg gebracht: En de Heere zond Zijn engel (dat is Jezus10) Die zei: "Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan?" En zij zei: "Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!" En de engel zei: "Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen." Is dat dan de verlossing? Gaat de Heere zo om met degene die Hij verlost? Ja. Hier moet Hagar terug naar haar huis en moet zich tevreden leren stellen met haar deel, onder de verdrukking van Sara. Maar, en dat is typisch voor Gods wegen, in deze weg krijgt zij een belofte mee. En daarmee gaat de band groeien tussen God en Zijn kind. Daar wordt geloof gewerkt. En daarmee kan ze teruggaan. Hier leerde Hagar de Naam des Heeren kennen: En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! ( )ּתָה אֵל ֳראִיwant zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? (Gen.16:13) En hierin horen we de belijdenis van iemand die niet naar God omzag, maar God zag wel naar haar om. Dat zij hier de Naam des Heeren noemt, betekent zoveel als dat zij daar kennis aan kreeg. Zij noemde Hem de God des aanziens. Dat is één van de eigenschappen van God, Hij ziet de mens aan. Maar Hij ziet de één wel aan en de ander niet. Hij ziet de mens in genade aan. Welke mensen ziet Hij dan aan? Zoals de Heere dat Zelf zegt: "Want de Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was." (Luk.19:10) Daarom openbaart zich God pas eerst hier persoonlijk aan Hagar. Hagar in haar verloren toestand, hier ontmoet ze de Heere. De Levende Die naar haar omziet. Zo herkende zij de Heere. Dit blijkt uit vers 14 want die waterwel werd "lachai roi" ( ) ְּבאֵר ַלחַי רֹאִיgenoemd, dat betekent de Levende Die mij aanziet. Hier kreeg Hagar een interessante belofte. Een woord dat zich uitstrekt tot de hedendaagse Islam: Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. (Gen.16:10-12) Hier is het profetisch woord gesproken. Hier ligt de openbaring van God over het zaad van Abraham en Hagar. En er volgt nog meer. We komen er hieronder op terug. Hagar ging terug naar Abraham en 6
Sara en baarde Ismaël. Ismaël (ִׁש ָמעֵאל ְ )יbetekent: de Heere hoort.
Instelling Besnijdenis/Verbond (Gen.17) Ondertussen groeide Ismaël op als jongen in het gezin en toen hij 13 jaar was kwam De Heere met Zijn woord tot Abraham: "Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen." (Gen.17:2) Nu was het duidelijk dat God het verbond met een zoon uit Sara zou oprichten, zoals de Heere dat aangaf. (Gen.17:15-16) "Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren? En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht!" (Gen.17:1718) Abraham lachte, hij verblijde zich. Ondertussen begreep hij dat die belofte betekenis had voor dat komende kind en dat had consequenties voor Ismaël. En dus bad hij dat Ismaël mocht leven voor Gods aangezicht. En deze hartelijke bede heeft grote betekenis. Want die werd ook kennelijk verhoord. Hoewel de Heere direct zei het verbond op te richten met Izaäk, zei Hij vervolgens: "En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen; Maar (nogmaals) Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten." (Gen.17:20-21) "En Hij eindigde met hem te spreken." Diezelfde dag nog voerde Abraham het verbond uit door de besnijdenis toe te passen: "Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, en al de ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had." (Gen.17:23) Zijn zoon Ismaël werd als eerste genoemd. En we kunnen er zeker van zijn dat dit voor Abraham een grote betekenis had. Verder deelde geheel Abraham's huis in de zegen van God. Maar Ismaël kreeg een bijzondere belofte mee: 12 vorsten zal hij gewinnen en hij zou "gans zeer vermenigvuldigen" en tot een ontelbaar groot volk worden.
Spenen van Izaäk en Hagar weggestuurd (Gen.21) Toen Izaäk gespeend werd (2e of3e jaar volgens de Talmoed) was Ismaël 16 of 17 jaar oud. Er kwam weer een consternatie in het gezin van Abraham. Hagar moest nu definitief weg met haar zoon onder grote tegenzin van Abraham. Nu was het Ismaël die spotte met de kleine Izaäk. Dit zag Sara goed in en sommeerde Abraham dat hij moest zorgen dat Hagar en Ismaël de deur uitgingen. "Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izaäk, niet erven." De Heere bevestigde dat en Abraham stuurde ze weg. Dit wil niet zeggen dat er in geestelijk opzicht geen plaats was voor Ismaël. Net zo min als dat wij, heidenen, geen plaats zouden hebben in het verbond. Ja, alle naties zullen in het verbond van Abraham gezegend worden. (Gen22:18). Hij was echter niet het "zaad" waar de Heere Zijn verbond mee oprichtte. Desondanks leefde hij onder Abrahams en ook Gods zegen. Maar er is meer nodig dan alleen besneden te zijn. Men moest niet alleen van voorhuid, maar ook van hart besneden zijn. (Jer.4:4en9:26. Ook Gal.4) Pas dan kwam men in het verbond met God. Hagar kwam weer in de ellende terecht, En ditmaal van nog diepere aard dan eerst. Want Hagar had er nu zelf niet voor gekozen om te vluchten. Ze werd weggestuurd. Met Ismaël. Dit was Gods weg. Abraham echter vond het “een zeer kwaad woord”. Toch moest hij zo handelen van de Heere Zijn God. Zo werkte de Heere Zijn beloften uit. Zowel voor Izaäk als voor Ismaël. En zo gaf Abraham Hagar en Ismaël brood en water en zond hen weg in de woestijn Ber-sheva. Wonderlijke wegen Gods! Hier kwam Hagar weer in diepe ellende terecht! Weer de dood voor ogen. Het water raakte op. Haar zoon, inmiddels misschien een 7
jaar of 17, raakte uitgeteerd. Zij zag hem sterven en zette hem onder een struik. Daar liep zij vandaan zover dat ze hem niet meer zag. En ze huilde. En de jongen ook. Zij verzonken allebei in gedachten, woorden en gebeden. Hun leven was ten einde. Hier kwam ze met haar eerdere beloften terecht, alles verloren. Ten einde raad. Hagar kon er niet meer bij, ze kon niet meer geloven dat er nog beloften waren. En zo is het vaak met een volk dat door Gods Geest geleid wordt, die moeten altijd maar weer alles verliezen opdat God alleen overblijft. Hier in de woestijn was ze door iedereen verlaten. En wat er dan ook nog bij komt is dat ze zich door God verlaten voelde. Want wat houdt het eigenlijk in, als een mens zijn zondigheid gewaar wordt, ook nadat er genade en geloof ontvangen is, ook nadat er beloften van God zijn gegeven? Dan voelt men zich in alles schuldig en acht men Gods veroordelende weg rechtvaardig. Dit is (lijkt mij) wel het ergste bij Hagar. Want wat reden zou er zijn dat de Heere nog naar haar omziet? Nu Abraham door de wil des Heeren haar zo aan de kant moest schuiven, wat zal er wel niet door haar ziel gegaan zijn! Die Abraham, die HEERE, waar Hagar ook kennis van had, stuurden haar weg? Ja ze wist wel dat het oordeel recht was. Ze moest sterven en dan haar jongen ook nog. En ze schikte zich eronder. Wat moest dat voor Hagar geweest zijn! Hier zijn geen woorden voor! Wie kan dit indenken? Maar de HEERE spreekt recht! Hij is het die recht oordeelt en oordeelt het verlorene. Hij spreekt de weduwe recht, Hij hoort de wees en Hij heelt de verbrokenen van hart. Zijn oordeel is Recht en Gerechtigheid en dat gaat met Barmhartigheid en Vrede. Want Hij kan Zijn hart niet inhouden wanneer de verlorene en ellendige tot Hem roept! En Hij zond Zijn engel tot Hagar met de Goede Boodschap. Hij zoekt de zachtmoedigen op. Ja reeds Hagar kreeg die Zalf op haar wond, want Zijn Zoon was eerder dan de wereld geschapen werd. Hier kwam Hij als een engel des Heeren. Dit is de weg van Hagar, een zware weg, maar de HEERE werkt Zijn beloften uit. Gezegend diegenen die daarop wandelen! Want daarover heeft de dood geen macht. Dezen delen in een verbond wat meer is dan van Abraham alleen. Hierin is geen onderscheid tussen Hagar of Sara, Ismaël of Izaäk. Hier maakt de Allerhoogste een verbond uit genade en barmhartigheid persoonlijk met de mens. Lof zij de Hoogste in de hemelen die Zijn heerlijkheid uitspreidt op de aarde! De mond van de mens zal Hem lof toebrengen. "En God hoorde (ִׁשמַע אֱלֹהִים ְ )וַּיde stem van den jongen" (Gen.21:17) Het lag al in de naamgeving van de jongen opgesloten: "de Heere hoort". Hier zien we dat Ismaël zijn nood uitriep tot God. Vanaf hier zien we dat God ook met Ismaël was. "En de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zei tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is. Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand; want Ik zal hem tot een groot volk stellen." Hier hebben we de belofte weer bekrachtigd. God houdt Zijn woord, dat ziet Hagar hier weer. "En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken." Nu is het geloof er weer, nog dieper en met grotere zekerheid mag ze hier zien op de grote God in de hemel die alles bestuurd naar zijn oneindige wijsheid en er is, persoonlijk, in Jezus de Messias. En God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde in de woestijn, en werd een boogschutter. (Gen.21:20) Hier hebben we Ismaël. Hier hebben we de man die naast Izaäk zo'n veelbetekende rol zou spelen in de geschiedenis. Hij leeft! Zoals de Levende die aanziet, de God van zijn moeder en vader. Die zich in de Engel openbaarde.
8
Ismaël, het hoofd van een groot volk Een aantal profetische woorden bepalen ons bij de persoon Ismaël en zijn volk. "Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. En hij zal een woudezel van een mens ( ) ֶּפרֶא דָםzijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. (ִׁשּכֹן ְ י, ֶאחָיו- ְּפנֵי כָל-( ")וְעַלGen.16:11-12) Als er dan staat dat dat zaad zeer vermenigvuldigd wordt, dan kan dat niet anders inhouden dan dat er een groot volk uit voort zou komen. Een volk onderscheiden door de besnijdenis en andere overleveringen van Abraham. En dan volgt er een karakterbeschrijving wat tekenend is voor het volk. Een woudezel of wilde ezel staat voor een woest mens. Of een wilde ezel onder de mensheid. Hebr: pèrè adam. Het woordenboek geeft verder een wildeman, woestaard, onbeschaafd iemand. De karaktertrekken van een wilde ezel staan ook in het boek Job (literaire tijdgenoot) vermeld. “Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost? Dien Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige tot zijn woningen. Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des drijvers hoort hij niet. Dat hij uitspeurt op de bergen, is zijn weide; en hij zoekt allerlei groensel na.” (Job39:8-11) Kortom: Vrijheid en vlugheid, woont in de wildernis, belacht het stedelijk gewoel en heeft geen oor voor vreemde bevelhebbers. Hij woonde in de woestijn, en werd een boogschutter. (Gen.21:20) In Gen.25:16-18 staat de verdere uitwerking van de belofte beschreven. “Deze zijn de zonen van Ismaël, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. En dit zijn de jaren des levens van Ismaël, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. En zij woonden van Havila tot Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen voor het aangezicht van al zijn broederen.” Dat hij twaalf vorsten zou krijgen had de Heere gezegd tegen Abraham bij de instelling van de besnijdenis: “En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen.” Gen.17:20) Verder staat er dat "hij zal wonen voor het aangezicht van zijn broeders". Het volk woont nog steeds voor het aangezicht van hun broeders zowel letterlijk als figuurlijk. Letterlijk omdat de Moslims om Israël heen wonen. Figuurlijk, en dat is essentieel, omdat de Moslims in hun visie dat zij in Mohammed de juiste waarheid vertegenwoordigen, blijven volharden tegenover het Joodse volk en haar bijbel. Want hun ogen zijn veelal gericht op Israël omdat dat in Izaäk de “zoon der belofte” was en niet Ismaël en zijn volgelingen. Dit besef leeft enigszins bij hen en veroorzaakt vaak haat tegen Israël. Vooral na de stichting van de staat Israël en de annexatie van Jeruzalem. Ook de rotskoepel is een duidelijk teken en staat letterlijk (ten oosten van de klaagmuur) voor het aangezicht van hun broeders.
Paulus' allegorie (Gal.4:20-31) In zijn brief aan de Galaten roept Paulus een beeld op van Hagar en Sara. (hfdst.4:20-31) Het onderwerp wat hier behandeld wordt is het verbond. Het is nodig om dit aandachtig te bekijken omdat hier een theologisch zwaartepunt ligt binnen de kerk, waaruit al snel een standpunt kan voortvloeien m.b.t. Hagar's deel aan het genadeverbond, of verbond van de vrijheid. Zonder dat men ook nog maar naar de geschiedenis van Hagar zelf kijkt. Paulus stelt hier twee verbonden voor: het verbond van de vrijheid en het verbond van de dienstbaarheid. het eerste leidt tot het leven, het tweede tot de dood. Sara stelt het eerste voor, Hagar het tweede. Door dit beeld zou de gedachte op kunnen komen dat Hagar geen deel heeft aan het genadeverbond en dus een onbekeerde vrouw is. Dit is een gewichtig oordeel. Maar ook lichtvaardig en ondoordacht. Daarom hier aandacht voor dit stuk.
9
Wat we als eerste duidelijk in het oog moeten hebben is de doelstelling van de gehele brief van Paulus aan de Galaten. Binnen de gemeente van Galatie waren een aantal vooraanstaande Joden die goed thuis waren in de schriften. Voor hen was het ontzettend moeilijk om de nieuwe bekeerlingen uit de volken (Grieken) te zien als volwaardige deelgenoten van het Verbond. De zo uitdrukkelijke opgave om de wet te houden met als een van de belangrijkste zaken de besnijdenis, was voor hen reden om de nieuwelingen te leren dat ze toch zeker wel de besnijdenis moesten uitvoeren om in het verbond te komen wat God gesloten had met Abraham. Daarin zou immers iedereen gezegend worden? (Gen.17) Paulus wil de Galaten uitleg geven dat het echt alleen het geloof is wat deelgenoot maakt van het verbond. Niet de besnijdenis, geen shabbat, geen "Gij zult niet begeren", ja zelfs geen liefde maakt deelgenoot, maar alleen door het geloof wordt men deelgenoot, wat dan vervolgens al het voorstaande door ontvangenis van God vervult, wat tot uitdrukking wordt gebracht in een nieuwe wil, een nieuwe mens die God verheerlijken kan. Door wedergeboorte uit God wordt dit geloof ontvangen. Paulus spreekt hier die Joodse mensen aan door hun eigen schriften te laten spreken. "Zegt mij, gij, die onder de wet wilt zijn, hoort gij de wet niet?" Ik zou wel wensen dat er onder de christelijke kerken eens wat meer aandacht en uitleg gegeven wordt aan de wet. Want dit woord wordt over het algemeen niet goed begrepen. In de bijbel staat "de wet" bijna altijd voor de Thora. Ook in het NT staat het woord Griekse woord Nomos in principe voor de Thora. Zonder twijfel hebben de apostelen dit bedoeld. Zeker ook hier. En Thora is een begrip wat je moet leren. Het is niet alleen de tien geboden en ook niet alleen de 5 boeken van Mozes. Het zijn de leefregels die het volk Israël kreeg van God. Die staan in de 5 boeken van Mozes, dat is de schriftelijke Thora, maar die bestaan ook uit de mondelinge Thora, vaak gezien als de Halaga. Het is de Openbaring van God aan Israël. En hoewel het de vrijheid in zich had, is het de bedeling van dienstbaarheid totdat de Heere Jezus als offerande gediend had en die dienstbaarheid vervult had. Als Paulus dan zegt: Hoort gij de wet niet? Dan bedoelt hij: weten jullie niet wat de Thora te zeggen heeft? Die hoogst gewaardeerde Thora die jullie zo graag dienen? En dan gaat Paulus zijn verhaal beginnen, wat wel als een kernpunt van heel de brief aan de Galaten gezien kan worden. Het gaat over de vrijheid die al in de Thora verklaard lag, maar nu pas na de opstanding van Jezus toegepast werd, zonder ook maar iets van menselijke dienstbaarheid of bijkomstigheid. Paulus gaat hier een allegorie gebruiken. Dit staat letterlijk in de schrift: αλληγορεω Het is de enige keer dat dit woord in het NT gebruikt wordt. De statenvertaling zegt het als volgt: "Hetwelk dingen zijn, die andere beduiding hebben." Precies zoals een allegorie gebruikt wordt: een vroegere gebeurtenis een andere betekenis geven. Het is een soort gelijkenis met dit verschil, dat bij een gelijkenis x lijkt op y, maar bij een allegorie representeert x y. Zo worden hier twee vrouwen als twee verbonden gezien. De vrouwen worden hier als twee Typen genomen. Paulus allegoriseert hier dus. Dat is hem en zijn toehoorders helemaal niet vreemd. Het is eigenlijk een methode die in de Midrash vaker gebruikt wordt. De messiaanse Tim Hegg ziet dat Paulus hier dan ook zijn eigen midrash maakt.11 Paulus geeft hiermee een buitengewoon scherpe illustratie van zijn theologisch hoofdpunt van zijn brief. En beschouwende de geinspireerde tekst van het NT, dan hebben we hier een geheiligde uitleg van deze oude geschiedenis. Deze twee typen stellen het oude en het nieuwe verbond voor. Hoewel het nieuwe verbond pas bij Jezus gegeven werd, wordt het hier al voorgesteld. Mathew Henry verklaard het ook zo. Hagar stelt hier de oude verbond voor (ofschoon, zegt hij, een bedeling van genade) wat voor dienstbaarheid stond. Het nieuwe verbond zou uiteindelijk de vrijheid geven, waarvan Sara het type was.12 Ook John Gill geeft duidelijk aan dat het (niet het werk- en genadeverbond, maar) het oude en nieuwe verbond (Jer.31) vertegenwoordigd.13 Kolhbrugge noemt in zijn uitleg over Gal.4 wel het werk- en genadeverbond, maar komt later ook met de uitleg dat het over het oude en nieuwe verbond gaat. 10
Paulus laat vervolgens zien dat deze twee typen, de vrijheid en de dienstbaarheid, de belofte en het dienende, niet samen kunnen gaan. Sterker nog, er bestaat grote vijandschap tussen. "Doch gelijkerwijs toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde dengene, die naar den Geest geboren was, alzo ook nu." Hij heeft het hier over Ismaël en Izaäk. Ismaël lachte ( ) ְמ ַצחֵקIzaäk uit. (Gen.21:9) Hetzelfde woord wordt ook gebruikt wanneer Potifar's vrouw zegt dat Jozef met haar spotte (( ) ְל ַצחֶקGen.39:17) Rashi legt uit dat dit ook sexueel aanranden kan betekenen. De midrash over Gen.21:9 geeft ook duidelijk aan dat het hier niet over een lichtmatige kwestie gaat, maar dat Ismaël op zeer ernstige wijze Izaäk vernederde. Rabbi Azarja zegt in deze midrash: Toen onze vader Izaäk geboren werd juichte iedereen, maar Ismaël zei: Jullie dwazen, ik ben de eerstgeborene en zal dubbel ontvangen.14 Verder is Rashi heel duidelijk over de staat van Ismaël. Hij is de slechterik. Dit was bij de Joden uit Paulus' dagen ook al bekend en daarom moest het ze hier ook wel aanspreken dat ze daar niet bij moesten horen. En toch is het diezelfde Rashi die zegt bij Gen.25:9, wanneer Izaäk en Ismaël Abraham begraven, dat de naam van Izaäk eerst wordt genoemd voor Ismaël, waarop hij zegt: "Vanaf hier zien we dat Ismaël zich bekeerde (teshuva deed) en het toeliet dat Izaäk voor hem ging." Maar de Talmoed en de Midrash zeggen dat Ismaël zich al bekeerde tijdens Abrahams leven.15 Wat mij overigens opvalt is dat de naam van Izaäk ( )יִ ְצחָקuit dezelfde letters bestaat en dus ook iets van die betekenis in zich heeft.16 Het bevreemd me dat ik hier nog niets over gelezen heb. Maar het zit dan dus al in die naam dat er vijandschap is tussen de zoon van de dienstbare en zoon van de vrije. Bovendien is dit een diepe vijandschap, want het is opstand tegen de vrijmachtige verkiezende genade van God die vrij maakt. Paulus heeft voor zijn bekering vanuit die vijandschap (vanuit de dienstbaarheid) zelf de gemeente van Christus vervolgt. Overigens zien we hier ook duidelijk dat de moslims om die reden zo'n vijandschap koesteren tegen het vrij uitverkorene volk Israël. En die vijandschap die Paulus daar al aan het licht stelt bij de zonen van Abraham, die loopt dwars door het verbond heen. Ik kan me het niet voorstellen dat iemand dit intenser heeft beleeft dan Paulus zelf die als leerling van de grote rabbi Gamliel als voorvechter de volgelingen van Jezus zelf bestreed, ja genoegen had in hun dood zoals hij dat zelf zegt. Paulus heft met zijn allegorie een zwaard op wat dwars door de gelovige heen snijdt. Paulus maakt hier een tweedeling, daar, waar het eigenlijk niet is. Want hij onderscheidt hier de dienstbare en de vrije. En deze verkeren allebei onder de Thora. Allebei zijn ze in dit verbond begrepen. Het is niet zo dat Paulus hier de Thora in het algemeen gelijk stelt met dienstbaarheid, in die zin dat er geen vrijheid in te vinden is. Dit zou nooit kunnen. Want de Thora begint met deze woorden: Ik heb u uitgeleid uit Egypte, uit de dienstbaarheid. De ontvangenis van de Thora is juist het verkrijgen van de vrijheid. In dat opzicht is de Thora hetzelfde als Jezus: Het is God Die tot de mens komt en hem in vrijheid stelt. Dit is een persoonlijke zaak. En hierin ligt dan ook het verschil, want de Heere verkiest soeverein en vrijmachtig, de één wel en de ander niet. Uiteindelijk maakt dat de dienstbaarheid of vrijheid uit. Vandaar dat er ook zo'n vijandschap is. Dus onder de Thora waren er ook twee verbonden, zogezegd. Net zoals de kerk leert met de doop door water (uitleiding) en de doop door de Heilige Geest (ontvangenis). Toch zijn deze één en hetzelfde. Men kan van oud en nieuw spreken, maar het is één verbond: de Thora en Jezus. Alleen verkeren er dienstbaren en vrijen onder. Als er dan staat "werpt de dienstbare uit", dan betekent dit mijns inziens dat alle eigen verdienstelijke werken uitgebannen dienen te worden teneinde volkomen door het geloof in Jezus verlost te worden van de zonde en vrijgesproken van schuld. Om hersteld te worden naar het beeld Gods, wat alleen kan door Jezus. De werkingen van "vlees contra geest" zijn in alle (vrije) gelovigen aanwezig tot aan de dood. De Thora wordt vervuld door de "vrijen" in Jezus. Deze hebben een (nieuwe) vrije wil en begeerte hem te vervullen. En dan komen we tot het punt om nogmaals te zeggen dat Paulus hier een allegorie geeft. En ik denk dat we hier dan ook niet mogen stellen dat door deze uitleg het niet mogelijk zou 11
zijn dat Hagar of zelfs ook Ismaël niet meer tot dat genadeverbond zouden kunnen komen. Paulus immers verkeerde (voorheen) ook onder de dienstbaarheid? En bovendien, wanneer de uitleg zodanig is dat de lijn van Hagar hier onder de wet, de Thora valt, dan is dat zo slecht nog niet. Integendeel, vanuit die wet wordt men tot Christus gebracht. Paulus heeft hier een totaal andere bedoeling voor ogen. Hij dringt door tot in het verbond van God met Abraham Izaäk en Jakob. Hij komt tot de verkiezing van God Die de zondaar vrijstelt door het offer van Jezus. Hij geeft aan dat de heiligmaking uit God is door de belofte: "Ik zal Mijn Thora in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven." (Jer.31:33) en Hij "zal u met vuur dopen" (Math.3:11) tot zuivering en heiligmaking. Wie is er uiteindelijk een Jood? Dat is de vraag die speelt. Of, hoe wordt men een echte Jood, een Jehudi, een God-lover? Hoe komt men in Gods' verbond? Dat probeert Paulus hier duidelijk te maken aan de gemeente van Galatie. Ook in de brief aan de Romeinen speelt deze vraag. Uiteindelijk komt het daarop neer, dat het ware Israël gevormd wordt door het geloof. Daardoor worden mensen van andere volken ingeënt in Israël. (Rom.11) "Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God." (Rom.2:28-29) Dit beschouwend zegt James Dunn over Gal.4: "In zekere zin kunnen we zeggen dat Paulus hier een reformatie voor ogen had binnen het Jodendom, eerder dan het Jodendom af te schrijven."17 Vaak wordt er ook een anti-Joodse uitleg gegeven. De eerste kerkvaders hebben nooit een anti Joodse uitleg gegeven aan Paulus' allegorie. Integendeel zelfs. Maar halverwege de derde eeuw veranderde dit: Hagar stond voor de synagoge en Sara voor de kerk. Dit had verstrekkende anti Joodse gevolgen.18 Uiteindelijk gaat het er hier om wanneer men in het verbond is begrepen. Paulus legt uit dat het verbond uit de belofte is en niet uit het vlees. Oftewel niet uit het houden van de wet/Thora , maar uit het geloof, ontvangen door de belofte. Sara's kinderen zijn dan uit de belofte en delen in het verbond. Hagars kinderen zijn uit de dienstdoende en representeren niet-wedergeboren mensen die uit plicht de wet houden. Paulus stelt Hagar gelijk aan het houden van de Thora. Wat echter nodig is zien we juist ook duidelijk in Hagar: Ze krijgt de Heere geopenbaard als haar God die naar haar omziet. En dat is het belangrijkste volgens Paulus, de Heere brengt Zijn volk eerst door het ware persoonlijke geloof in het verbond. Wanneer er dan sprake is van zaligmakend geloof, zo is zij dan uit de vrije.
Toekomstverwachting Sommigen zien op basis van deze woorden uit de bijbel nog een gunstige toekomst in voor het volk van Ismaël. Het meest in het oog springend voor zover ik zien kan, zijn Izaäk Da Costa en Willem Bilderdijk. Zij verwachtten met de bekering van de Joden ook een bekering van de Moslims. Willem Bilderdijk Willem Bilderdijk was heel positief over de Moslims. Hij zag er een bijzonder volk in. Dat volk was dichter bij God, zei hij, dan het verlichte Christendom van zijn dagen. Hij zag de Islam zelfs als een wegbereiding voor het Christendom. Wel is volgens Bilderdijk het heil uit de Joden op grond van de belofte aan Abraham. Daarom moeten de nakomelingen van Hagar het eerstgeboorterecht van Israël erkennen.19 Bilderdijk meent dat de Ismaëlieten een roeping hebben om de heidenen tot de God van Abraham te brengen.20
12
In het gedicht “De Marokkane” beschrijft Bilderdijk een samenspraak tussen een Christen en een Moslim. Hier is de Christen bekeerd en verkeerd dus onder het kruis van Jezus. Dit wonderlijke kruis of innerlijk lijden wat de Christen vrijwillig draagt, verbaast de Moslim. Hij wordt bekeerd door het ontdekken van de waarheid die in beider mensen schuilt. Naar mijn mening gebruikt Bilderdijk deze figuranten als type van het Christendom en de Islam. In wezen gaat het dan hier om de bekering van de Moslims, wanneer de sluier van de onwetendheid wordt weggenomen, als de tijd daar is. Met hun spreken over Jezus uit zowel de bijbel als de Koran, komen zij bij elkaar. Dit gebeurt op een menselijke manier, maar niet los van de verlichting van de Heilige Geest. Het eerlijk hart van de Moslim werd getrokken waarop hij zegt: “’k Wil aan Issa toebehoren, ‘k wil de Zijne zijn…” Waarop de Christen zegt: “Rijs dan, lieve! rijs Christinne! Leef thands zuiver, onbevlekt, En vereer met heel uw wandel Hem naar Wien u ’t harte trekt!” En de Moslim antwoord: “Dit, dit geef mij Gods genade, Issaas bloed, door beider Geest! Hier ontspringt voor mij het leven:21 ‘k Ben tot heden dood geweest.” Verder geeft Bilderdijk aan het eind van het gedicht nog een opmerkelijke mededeling: “Christen, wilt ge thands vertrekken? Zie dit goud in mijnen schoot! ’t is uw losprijs…” Dit goud komen we namelijk ook tegen in de profetie van Daniël over de Arabieren als bezit (Dan.11:43) en bij de komst van de koningin van Scheba (2 Kron. 9:1 en 13-14) en bij de wijzen uit het Oosten (Matth.2:11) als gift. In het schitterende gedicht “Hagar aan Sara” laat Bilderdijk zich wat concreter uit. Hij gaat hier een verhandeling doen over de gevoelens van Hagar zoals de bijbel die geeft. Zeer fijngevoelig geeft hij uitleg over het hart van Hagar, waar eerst trotsheid in leefde, maar wat later vergeving vroeg aan Sara. Toen Hagar door de Geest des Heeren volledig overstag ging en de belofte in Izaäk accepteerde, toen ze daar zwierf in de woestijn in de aanblik van het sterven van Ismaël, dat moment, dat vertelde ze als volgt aan Sara: Toen, dankzij d’ Eeuwige die me aanzag van omhoog! Zeeg troost en laafnis neêr als nooit mijn hart beproefde; Een beek vertoonde zich aan mijn ontneveld oog; Mijn dierbre was gered; en – zalig, ik, bedroefde! Toen galmde heel mijn ziel van de eerste Godspraak weêr, Die me op den weg van Sur naar u te rug deed keren: “Uw zoon zal machtig zijn, ontzachlijk in ’t geweer, “En, woestaart uit het woud, wat om hem is braveeren.” ‘k Herdacht, en ’t klonk my thands met meer, met voller troost Door borst en ingewand: ’t was of me een nieuwe zegen Doorvloeide: een schitterstraal van ‘d uchtendbarende Oost Ontsproot, en loeg me in ’t hart met middagluister tegen. ‘k Zag, docht my, dieper in die toekomst. ‘k Zag zijn vuist In strijdbaar nageslacht de halve wareld temmen; ‘k Zag, door zijn stouten voet het Heidendom vergruist; En Godgevloekten Cham in zijn gareel beklemmen. ‘k Zag – ja! vervul, ô God, dit schittringvol verschiet! Zijn arm, onwetend zelfs, voor aller Heiland strijden, 13
En, daar heel ’t Oost en West geloovig samenvliet, De Hoop van Abraham in Abrams God belijden. Hier laat hij duidelijk blijken dat de Islam een gunstige voorbereidende werking heeft op het Christendom ten opzichte van het heidendom. Afrika, als nakomelingen van Cham, zou in het gareel geklemd worden. De Islam zou de halve wereld “temmen”. En het is waar, in de moderne wereld bewaart de Koran de Oosterse mens tot nu toe in ieder geval voor de secularisering en de vrijheidsdwang waardoor de mens ontaart in zijn verdorven toestand. Het Westen is ten voorbeeld. Hoewel de Islam dwaalt, is voor Bilderdijk duidelijk dat wanneer de Arabieren de Hoop van Abraham belijden (dat is Jezus), dan zal het Oosten en het Westen gelovig samengaan in één God en één godsdienst, wanneer de tijd zal aanbreken dat de Koning der Koningen Zijn heerschappij zal aanvangen. Izaäk Da Costa Izaäk Da Costa, die we beschouwen als een leerling van Bilderdijk, heeft een bijzonder mooi gedicht geschreven, genaamd: Hagar. Hij schreef het in 1847. In het op één na laatste couplet laat Da Costa zien welke verwachting hij heeft voor de Moslims. “Op gezette tijden” zal op het verhoorde gebed van Abraham “Ach, dat ook Ismaël genade mag vinden in Uw ogen en leve!” Ismaël als volk “de schedel diep buigen en getuigen van zijns broeders eer.” Als type van die gebeurtenis ziet hij de volgende heilshistorische feiten: De vermelding van de komst van de koningin van Scheba toen het vrederijk van Salomo was aangebroken en de wijzen uit het oosten die de geboren Vredekoning geschenken gaven. Met name dat laatste was slechts een “eersteling van ruimer heilverschiet.” Wanneer “de tijden, vast voorzegd,” van de bekering van de Joden en “van grote schuldvergeving en een zalige herleving op geheel de aarde” zijn aangebroken, dan zullen tijdens de viering van “Jezus’ naam en koninklijk gebied” tussen de volkeren in Sions stad zelfs de rammen en de kamelen van de Arabieren aanwezig zijn. Da Costa ziet dus bij de bekering van de Joden ook de bekering van de Moslims liggen. Waarin bestaat dan die bekering van de Moslims? Dat ze zich evenals Hagar schikken onder de belofte. Dit is de strekking van het laatste couplet. Zich schikken onder “Gods ordning”. Zichzelf overgeven, “de hoogten” die zich in een mens manifesteren, het hoogmoedig hart, de eigenwilligheid, de zelfgenoegzaamheid, de eigengerechtigheid, dit alles, het gehele eigen ik, laten vallen. Om zo vervolgens in verwondering op Gods aanbiddelijk werk te zeggen: “Gij zaagt neder, ook op mij!” Zo zullen ze deel krijgen aan de Belofte welke is Jezus. En zij zullen openbaar voor aller ogen “hun dwazen trots bekennen” tegenover Israël, hun broeder. Hun trotsheid zal daarin wegvallen en zij zullen God de eer geven. Maar wij mogen ook bedenken dat zij als Abrahams volk alsdan mogelijkerwijs in hun eer hersteld worden, zoals ook Hagar eertijds een eervol geslacht mocht nalaten. Dan zal de stad Gods weer klinken van vreugde: “Deze en die is daarin geboren!” Babel, de Moor, de Tyriër, de Palestijn. En als er dan ook nog een Moorman is die in zijn gemis terugkomt van Jeruzalem en daar gaat naar de Gazastrook, dan is er een Philippus die hem alsnog de blijde boodschap verkondigd. Dan zal de Heere Koning zijn over de gehele aarde en zal Hij één zijn en Zijn Naam één. (Zach.14:9) Justus Vermeer (1696-1745) zegt in Cath.48-II, wanneer hij handelt over "Uw koninkrijk kome" en de bekering van de Joden: "Dan zal de volheid der heidenen ingaan in dit Koninkrijk. Zij zullen dan met de Joden tot één, tot de vernieuwde kerk vergaderd worden. Een opmerkelijk woord is hier ook Jesaja (19:24-25): "Te dien dage zal Israël de derde wezen met de Egyptenaren en met de Assyriërs, een zegen in het midden van het land. Want de Heere der heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriërs, het werk Mijner handen, en, Israël, Mijn erfdeel." Niet geheel zonder grond scheppen enigen hier hoop voor de bekering van de Turken, onder het zinnebeeld en de naam van de Assyriërs. Want dezen worden 14
onder die andere naties tegelijk in de profetieën genoemd." Een voorzichtige toepassing op het reeds ontstane land en volk Israël zou mogelijk zijn. Immers zijn er redenen genoeg in om aan te nemen dat onze tijd de profetieën van het rijk van Christus spoedig vervuld zullen worden. Egypte sloot vrede met Israël in 1979. En dit jaar 2008, zij het moeizaam, zijn er vredesbesprekingen begonnen tussen Syrie en Israël. Hoe moeilijk het er ook naar de mens gesproken uitziet, het is nu eenmaal wel een feit.
Samuel M. Zwemer (1867-1952), was professor aan de theologische school te Princeton, heeft vele studies gemaakt en boeken geschreven over de Islam. Hij wordt wel de "apostel van de Islam" genoemd. Hij schrijft o.a.: "Er is geen land in de wereld en geen volk, uitgezonderd de Joden, wat zo dicht bij de oude verbonden leeft en de Oude testamentische beloften, dan Arabie en de Arabieren. De beloften voor de uiteindelijke overwinning van God's rijk in Arabie zijn groot en vele. Deze beloften concentreren zich rond zeven namen: Ismaël, Kedar, Nebajot, Sheba, Seba, Midian en Efa. Zie hiervoor Isaiah xxxv. 1-3, xl. 3, xli. 19, xliii. 19, li. 3; Ezekiel xxxiv. 25, xlvii. 8; Ps. lxxii. 9, etc."22 Aan het eind van dit zo’n 400 pag. tellend boek haalt hij de laatste coupletten aan van het gedicht Hagar van Izaäk Da Costa. En hij besluit dan met: Het Leven voor Arabie moet komen van de Leven-Gever. “Och dat Ismaël mocht leven…. En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord.”
15
Noten:
1. Nakomelingen van Aram, de zoon van Sem, leefden in Mesopotamie, taal was Aramees. 2. Midrash Genesis Rabbah, 45 "Hagar was the daughter of the Pharaoh who captured Sarah, and on restoring her to Abraham he presented Sarah with Hagar as her maid." 3. Een volk dat wordt in de bijbel niet per definitie uit etniciteit gevormd. Veeleer uit religie. Zoals b.v. de uitspraak in Rom.9:5: "Want die zijn niet allen Israël die uit Israël zijn." Zo vormt religie evengoed een volk of groepering. Eigenlijk is dit van nog veel meer betekenis: Maakte een besneden proseliet geen volwaardig deel uit van het volk? Of werden de heidenen niet bij het volk Israël ingeent wanneer zij zich bekeerden? (Rom.11) En zo heeft Mohammed eigenlijk vernieuwde kaders voor het Ismaëlietische volk neergezet. Natuurlijk kwamen er sympathisanten bij die geen zonen van Ismaël zijn, maar grotendeels is het gevormd door kinderen van Ismaël. En later breidde het uit met vele bekeerlingen. 4. Joseph Mede (1586-1639) was een Engelse theoloog. Hij is bekend door zijn verklaring van het boek Openbaringen. 5. "De Islam is een historische variant van het Christelijk Nestorianisme", volgens Bilderdijk. Geciteerd door Joris Eijnatten in Hogere Sferen, blz.645 6. De meeste historici gaan ervan uit dat Mohammed nooit de originele Hebreeuwse of Griekse bijbelse geschriften gelezen heeft. Gezien de namen in de Koran zijn de bijbelse verhalen waarschijnlijk gebaseerd op Syrische en Aramese vertalingen. Islam voor dummies, Malcolm Clark en Nijmegen Fontline, p.288 7. Volgens spreker op Arabische conferentie, RD, pag.2,31-juli-08 8. The Arabic Language, Anwar G. Chejne, p.10 9. Cited in: The Arabic Language, Anwar G. Chejne, p.10/11 10. Dat met "De Engel des Heeren" de messias bedoeld wordt, is duidelijk weergegeven door Abraham Capadose in zijn geschrift: Jehova - Jezus. 11. a Study of Galations, Tim Hegg, p. 168. "But it is equally possible, in my opinion, that Paul uses the term allegory to represent a midrashic approach to this particular section of the Abrahamic narrative. Midrash seeks to find in the text other ways to interpret it then the simple reading of the words." 12. Mathew Henry, Commentaar op de bijbel, Gal.4:21-31 13. John Gill's expositor on Gal.4:21-31 14. Midrash Rabbah, Genesis 53.11 15. Cited in: The Gutnick Edition Chumash - Genesis, Rabbi Chaim Miller, p.127 16. Het werkwoord tschak(lachen) wordt gebruikt door Abraham toen hij van God hoorde dat Sara een zoon zou krijgen. (Gen17:17) Het is een emotie die tot uitdrukking komt. Abraham reageerde hier positief, want hij geloofde het gelijk getuige zijn direct gebed voor Ismaël: och dat hij mocht leven. (Hij zag de consequentie in.) En God zei gelijk dat dat de naam moest zijn: Jitschak. Sara echter "lachte" uit twijfel. (Gen.18) En in Gen.21 was het lachen weer goed: "God heeft mij een lachen gemaakt." Het was een bovennatuurlijke gave en verwondering waarin zei verkeerden. Ismaël kon daar niet tegen: Hij "lachtte" uit spot. 17. The Parting of the Ways, Between Christianity and Judaism and their significance for the character of Christianity, James D.G. Dunn, p.148 18. Hagar, Sarah and her children, Phyllis Trible, Letty M. Russell a. o., p.8. 19. Volgens het gedicht Hagar aan Sara, Bilderdijks Dichtwerken V, pag.231
16
20. Ismaël (…) zal zijn afkomst eeren doen uit zwerver Abraham en ’t woeste heidendom voor Abrams God doen beven, Dichtwerken V, pag. 233. Daarmee acht Bilderdijk de Islam een waarachtig heil voor Azië, Geschiedenis des Vaderlands, III, pag.243. Zie ook Bilderdijk en het Jodendom, Dr. L. Engelfried, pag.51 21. Het Leven, zoals beloofd aan Ismaël (Gen.17:18en20) 22. Samuel M. Zwemer (1867-1952), Arabia: The Cradle of IslamStudies in the Geography, People and Politics of the Peninsula, with an Account of Islam and Mission-Work. pag.407
17