H ET K O N IN K R IJK D ER N E D E R L A N D E N IN D E T W E E D E W E R E L D O O R L O G
1939-1945 D EEL 13
R IJK S IN S T IT U U T V O O R O O R L O G S D O C U M E N T A T IE
D R. L. D E JO N G
HET K O N IN K R IJK D ER N E D E R L A N D E N IN DE TW EEDE W ER E LD O O R LO G
D E E L 13
B IJL A G E N
L E ID E N / M A R T I N U S N IJH O F F / 1 9 8 8
C O P Y R IG H T ©
1 988
R IJK S I N S T IT U U T V O O R O O R L O G S D O C U M E N T A T IE A M STER D A M
D R U K : S D U D R U K K E R IJ -
’ S -G R A V E N H A G E
P R IN T E D IN T H E N E T H E R L A N D S
Inhoud Verantwoording
i
Voorgeschiedenis M ijn kwartaalverslagen M ijn werkwijze / De ‘fiches’ Voortgang van het project De televisieserie ‘De Bezetting’ H oe ik mijn taak onderschatte Bronnen D e kritische lezing der concept-manuscripten De discussies met de begeleidingsgroep Het aspect der verantwoordelijkheid Het aparte deel ‘Reacties’ Slot
Overzicht van wijzigingen Deel Deel D eel Deel D eel Deel Deel D eel Deel D eel D eel D eel D eel Deel Deel
i 13 15 20 22 26 32 52 66 70 76 78
79
1: ‘Voorspel’ 2: ‘Neutraal’ 3: ‘M ei '40’ 4: ‘M ei '40 —maart '4 1 ’ 5: ‘Maart '4 1 —ju li '42’ 6: ‘Ju li '42 —mei '43’ 7: ‘M ei '43 - ju n i '44’ 8: ‘Gevangenen en gedeporteerden’ 9: ‘Londen’ 10 a: ‘Het laatste jaar I’ 10 b: ‘Het laatste jaar II’ 1 1 a: ‘Nederlands-Indië I’ 1 1 b: ‘Nederlands-Indië II’ 1 1 c: ‘ Nederlands-Indië III’ 12 : ‘ Epiloog’
Registers
81 85 87 96 10 1 109 118 128 134 144 150 156 166 174 175 181
v
I SBN 90 689 0 272 5
Verantwoording Het geschiedwerk tot welks samenstelling ik in 1955 opdracht kreeg en waarvan de voltooiing meer dan dertig jaar in beslag heeft genomen, heeft niet alleen een eigen geschiedenis maar ook een eigen voorgeschie denis gekend. In deze Verantwoording w il ik weergeven hoe ik tot mijn opzet kwam, welke werkwijze ik heb gevolgd, welke bronnen ik bestu deerde, hoe mijn concept-teksten tot stand kwamen, welke personen o f instanties met die concept-teksten bemoeienis hadden en wat mijn ver antwoordelijkheid inhield. Dat ik eerst op de voorgeschiedenis inga, heeft niet alleen te maken met het feit dat zij er bij hoort maar vooral ook met de omstandigheid dat vele van de denkbeelden die ik bij het opzetten van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ging verw e zenlijken, mij al voor ogen stonden voordat ik de opdracht tot de samenstelling kreeg.
Voorgeschiedenis Een klein deel van de voorgeschiedenis ligt in Londen, een veel groter deel eerst in bezet en vervolgens in bevrijd Nederland. Wat Londen betreft, het volgende. Ik was in september '32, achttien jaar oud, geschiedenis (en sociale aardrijkskunde) gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waar van alle hoogleraren N. W. Posthumus (economische geschiedenis) mij het meest had aangesproken, vooral met zijn doctoraal-colleges over de Leidse lakenindustrie van de zestiende tot de achttiende eeuw —uit een veelheid van bronnen had hij een boeiend beeld opgebouwd. Ik had in novem ber '37 het doctoraal examen afgelegd, had vergeefs getracht een functie te krijgen bij het door Posthumus opgerichte Internationale In stituut voor Sociale Geschiedenis (er was geen geld), was in februari '38 redacteur geworden van het weekblad De Groene Amsterdammer en was èn op grond van mijn werkzaamheid bij dit blad èn op grond van mijn Joodse afkomst op 14 mei '40 naar Engeland uitgeweken. Daar werd ik per 1 ju li '40 redacteur van Radio O ranje — een functie
1
VERANTWOORDING waar ik mij met hart en ziel aan gaf. Maar ik bleef ook mijn studievak trouw. Begin '4 1 schreef ik op verzoek van het hoofd van de Regerings voorlichtingsdienst, A. Pelt, voor de Britse uitgever Lindsay Drummond een boekje over de gebeurtenissen in Nederland tijdens de Duitse invasie en in de eerste maanden van de Duitse bezetting dat onder de titel Holland fights the N a z i’s uitkwam. Vervolgens vroeg de Netherlands Publishing Company te Londen, uitgever van het ‘Londense’ Vrij Nederland, mij een samenvatting te schrijven van wat in Londen bekend was over Nederland in het eerste bezettingsjaar. Er is hieruit geresulteerd dat ik successievelijk vier boeken schreef (Je Maintiendrai I t.e.m. IV ), handelend over het eerste, tweede, derde en vierde jaar van de Duitse bezetting. De N eder landse dag- en weekbladen (alle via Lissabon o f Stockholm binnenge komen), de in Londen opgenomen uitzendingen van Radio Hilversum, de illegale bladen (in april '42 arriveerden de eerste in de Britse hoofd stad), m ededelingen van Engelandvaarders en (voor de delen III en IV) een snel wassende stroom van door de inlichtingengroepen naar Londen gezonden stukken en rapporten vormden mijn belangrijkste bronnen. D eel I steekt vol pathos, deel II is inform atiever en dat geldt, meen ik, vooral voor de delen III en IV. Dat alle delen nogal aan de oppervlakte moesten blijven, spreekt vanzelf. O ok ontbraken alle gegevens over de illegaliteit —die werden door het Bureau Inlichtingen terecht geheim ge houden. M et dat al heeft deze Londense serie in twee opzichten betekenis gehad voor mijn latere werk: zij noopte mij, een eerste structuur aan te brengen in mijn kennis van de ontwikkelingen in bezet gebied en ik leerde met grote snelheid een boek te componeren. Alle gegevens die ik per deel nodig meende te hebben, had ik door de typistes van Radio O ranje op aparte papiertjes, ‘fiches’, laten overtypen (een systeem dat ik als student al voor mijn doctoraal-scripties had gebruikt) en aan de hand van die ‘fiches’ typte ik elk deel van een paar honderd bladzijden in twee o f drie weken —meer tijd had ik er niet voor. Begin '44 w on ik de Londense minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dr. G. Bolkestein, voor het denkbeeld dat de regering na de bevrijding een rijksinstelling zou oprichten die zich zou belasten met het verzamelen van historisch materiaal over Nederlands oorlogs geschiedenis. Het tweede kabinet-Gerbrandy keurde dit denkbeeld goed en Bolkestein deed er vervolgens in maart '44 m ededeling van aan de luisteraars in bezet gebied, zulks in een door mij geschreven toespraak.’
1 Tekst in: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie:Jaarverslag ig 4 5—ig4Ó, p. 36-38.
2
HET PLAN VAN P O S T H U M U S N iet aan dit initiatief is het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie ontsproten maar aan een initiatief dat in bezet gebied was genomen. Posthumus, in januari '42 door de bezetter ontslagen, had nadien allerlei clandestien circulerend materiaal laten verzamelen en medio '43 een memorie geschreven1 waarin hij bepleit had, ten eerste, dat na de bevrijding de functie van ‘directeur-generaal voor ’s rijks oorlogsarchie ven ’ (die had hij zichzelf toegedacht) zou worden ingesteld, welke functionaris met zijn dienst alle Duitse archieven en archieven van ‘foute’ instellingen en organisaties zou moeten verzamelen, en, ten tweede, dat een particuliere organisatie zou worden opgericht om in opdracht van de overheid tot publikaties over te gaan. ‘Daarvoor zullen’ , schreef hij, ‘in alle lagen der bevolking en in alle delen des lands vele maanden lang de gegevens verzameld moeten worden, in het bijzonder die welke als m ondelinge wetenschap bestaan’ — evenwel zou voor ‘enige onderwer pen’ ‘een officiële enquêtecommissie’ moeten worden ingesteld: een commissie dus met wettelijke bevoegdheden. De particuliere organisatie zou van haar bevindingen ‘in een geregeld verschijnende wekelijkse, soms tweewekelijkse, periodiek’ verslag doen en in driejaar klaar moeten zijn. Dat alles zag Posthumus ‘als voorbereidend werk voor de weten schappelijke publikatie over de geschiedenis van de bezettingstijd in al haar aspecten’, w elk werk hij w ilde doen schrijven door ‘een aantal vooraanstaande historici o f historisch aangelegde personen (juristen, kerkhistorici enz.).’ Het moest in drie delen, elk van ca. 600 pagina’s, verschijnen in een oplaag van 3 000 exemplaren maar daarnaast diende in een oplaag van 10000 exemplaren een uit één deel bestaand populair werk uit te komen. V oor zijn memorie vond Posthumus de instemming van een hoofd ambtenaar die op een sleutelpositie zat: mr. J. K. van der Haagen, chef van de afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming van het departe ment van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (onder die afdeling ressorteerde o.m. het rijksarchiefwezen). De secretaris-generaal van dat departement, prof. dr. J. van Dam, was ‘fout’, van der Haagen was ‘goed’ —hij stimuleerde Posthumus om door te gaan en bracht hem in contact met van Dams voorganger, prof. dr. G. A. van Poelje, in de zomer van '40 door de bezetter ontslagen, van w ie aangenomen mocht worden dat hij na de bevrijding weer secretaris-generaal zou worden. Posthumus had vele contacten in socialistische kringen —van Poelje ried
1 Tekst: a.v., p. 32 e.v.
3
VERANTWOORDING hem aan, de basis van het te ondernemen werk te verbreden en Posthu mus betrok daar toen een katholieke en een gereformeerde hoogleraar bij, resp. prof. mr. B. H. D. H erm esdorf (Katholieke Universiteit N ijm e gen) en prof. dr. Z. W. Sneller (in die tijd verbonden aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam, spoedig na de bevrijding aan de Vrije Universiteit te Amsterdam). Met hen beiden voerde Posthumus enkele clandestiene besprekingen. Zonder hun medeweten vroeg hij bovendien aan zijn Amsterdamse, eveneens door de bezetter ontslagen collega dr. J. M. Rom ein, een opzet te ontwerpen voor de eerder bedoelde ‘wetenschappelijke publikatie’. O ok Romein dacht aan een werk van drie delen. D eel i, Kroniek, zou ‘bestaan uit een beredeneerd verslag der feitelijkheden, gevolgd door een chronologische lijst der gebeurtenissen’, deel 2, Aspecten, ‘een aantal onderwerpen systematisch moeten behande len’, deel 3, Geschiedenis, de ‘ synthese’ bevatten, ‘die geschreven kan worden op grond van de delen i en 2 en van and«re, inmiddels eventueel verschenen publikaties, documentenverzamelingen, verhoren, enz.’ In de hongerwinter bestendigde Posthumus zijn contact met van Poelje en van der Haagen en het gevolg was dat enkele dagen na de bevrijding van W est-Nederland, nl. op 8 mei '45, door van Poelje, weer secretaris generaal van het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen, een besluit werd ondertekend waarbij een ‘ Rijksbureau voor docu mentatie van de geschiedenis van Nederland in oorlogstijd’ werd inge steld hetwelk tot taak had, die documentatie bijeen te brengen en te ordenen en aan de hand daarvan ‘publikaties te doen verschijnen.’ Het besluit werd gepubliceerd op gezag van het C ollege van Vertrouwens mannen en, mèt alle andere door het college genomen o f goedgekeurde besluiten, om formele redenen vrijw el onm iddellijk door het M ilitair Gezag geannuleerd. Dat verhinderde het Rijksbureau (het ging zich spoedig ‘ Rijksinstituut’ noemen, omdat de term ‘ Rijksbureau’ te veel deed denken aan de Rijksbureaus voor handel en nijverheid) niet om zijn w erk aan te vatten — dat gebeurde van 15 september '45 a f onder mijn dagelijkse leiding. Posthumus, voorzitter van het zich toen ‘Directorium’ noem end bestuur, had mij dat gevraagd en ik w ilde niets liever dan juist deze functie uitoefenen. In samenwerking met van der Haagen ontwierp Posthumus een wet die het Rijksinstituut een nieuwe form ele basis zou geven en bovendien een commissie in het leven zou roepen met enquêtebevoegdheden, gelijk aan die welke de Tweede Kamer bezat. Dat wetsontwerp, goedgekeurd door het kabinet-Beel, werd door koningin W ilhelmina veel te omslach tig geacht —het kabinet besloot toen een eenvoudiger regeling te treffen
4
H E T P U B L I K A T I E P L A N V A N 1 948 en het Rijksinstituut werd in september 47 bij koninklijk besluit' her opgericht; dat besluit bepaalde kortaf: ‘ Er is een Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dat tot taak heeft een wetenschappelijk onderzoek in te stellen naar de geschiedenis van Nederland gedurende de Tweede W ereldoorlog’ ; naast het Directorium kwam er (dat was een denkbeeld van mij geweest) een Com m issie van Bijstand, waarin o.m. de georgani seerde oud-illegaliteit en de belangrijkste Kamerfracties vertegenwoor digd waren. Enkele maanden later nu, in januari '48, verzocht de minister, dr. Jo s J. Gielen, het Directorium, hem een publikatieplan voor te leggen. Het stuk, door mij in overleg met de wetenschappelijke staf van het instituut in concept opgesteld, werd in mei aan de minister toegezonden2 en bevatte omtrent wat binnenskamers ‘het H oofdw erk’ was gaan heten, het volgende: ‘Van de aanvang a f heeft het in de bedoeling gelegen van het Directorium, de arbeid van het Rijksinstituut te bekronen met een wetenschappelijk werk, dat op grond van de totale verzamelde kennis een gedetailleerd beeld zou geven van de geschiedenis van Nederland in de Tw eed e W ereldoorlog. Het Directorium hoopt, dat in deze geschiedenis te zijner tijd ook de lotgevallen van de overzeese gebiedsdelen beschreven zullen kunnen worden. Het accent zal echter stellig vallen op de geschiedenis van bezet Nederland in engere zin. Kennisneming van hetgeen tot dusver als samenvattende historie van Nederland in de Tw eede W ereldoorlog verschenen is o f verschijnt, heeft bij het Directorium slechts de overtuiging versterkt, dat een samenvattend werk, als hier bedoeld, wenselijk is. In dat samenvattende werk zullen alle aspecten van het onderzoek van het Rijksinstituut, welke niet in andere publikaties tot uiting gebracht worden, hun plaats kunnen vinden. M et de voorbereiding dier uitgave zal veel tijd gemoeid zijn. M en hoede zich voor overhaasting. Zou men te vroeg overgaan tot het op schrift stellen van een relaas, dan zou men de kans lopen, het geschrevene telkens op grond van nieuw materiaal te moeten herschrijven. O ver de vraag, o f de leiding bij het voorbereiden en schrijven van dit hoofdwerk aan één dan w el meerdere historici toevertrouwd moet worden, hoopt het Directorium U w e Excellentie binnen afzienbare tijd een nader advies te doen toekomen. Het vertrouwt echter, dat met inachtneming van alle genoemde factoren deze wetenschappelijke geschiedenis van Nederland in de Tw eede W ereldoorlog in de periode 19 5 5 -1 9 6 0 zal kunnen verschijnen. Aan de voorbe
1 Tekst in a.v.: Jaarverslag 1947, p. 44.
2 Tekst in a.v.: Jaarverslag 1948, p. 62 e.v.
5
VERANTWOORDING reiding zullen uiteraard de medewerkers van het Rijksinstituut op tal van gebie den onontbeerlijke assistentie kunnen verlenen.’
Voorgesteld werd óók om naast dat H oofdw erk een samenvattende uitgave te doen verschijnen ten behoeve van het voortgezet onderwijs — die ‘schooluitgave’ diende in een omvang van minder dan 10 vel (160 pagina’ s) in '50 gereed te zijn, voor het H oofdw erk werd gedacht aan v ijf in de jaren '56 t.e.m. ’6o te publiceren delen, elk van meer dan 20 vel (320 pagina’s). D rie maanden na het indienen van het publikatieplan bereikte het instituut de m ededeling dat de ministers Gielen en Lieftinck (Financiën) samen besloten hadden, het instituut per 1 januari '50 op te heffen. Dat w erd voorkomen. Met steun van Drees (nu minister-president) werd bereikt dat het instituut na 1 januari '50 buiten de rijksbegroting om zou worden gefinancierd uit overheidsgelden die door de Stichting Nationaal Steunfonds werden beheerd, en dat het voorlopig tot 1 januari '59 mocht doorwerken — een termijn die enkele malen werd verlengd, de eerste keer tot 1 januari ’6 i, waarna de voor het instituut nodige gelden tenslotte van het begrotingsjaar '65 a f w eer normaal op de rijksbegroting werden aangevraagd. Het denkbeeld van de ‘schooluitgave’ verdween uit het zicht maar voor de plannen voor het H oofdw erk (nu als ‘het Geschiedwerk’ aange duid) gold dat niet. Toen eenmaal de financiering van het instituut via de Stichting N a tionaal Steunfonds was geregeld, vond ik dat het op mijn w eg lag, het Directorium mijn visie te geven op de problemen die bij de voorberei ding van dat Geschiedwerk zouden rijzen: ik dicteerde daartoe begin ju li '49 een lange nota' waarin ik allereerst de wenselijkheid van dat werk onderstreepte. ‘ M en kan de vraag opperen’, stelde ik in dat verband, ‘o f het niet de voorkeur verdient, het schrijven van het Geschiedwerk over te laten aan een later geslacht: dat zou, zo is w el betoogd, de uitgebreidheid der documentatie en de objectiviteit van oordeel ten goede komen. Ik acht die voordelen gering. Historici plegen, uitgaande van hun eigen levens- o f wereld beschouwing, elkaar over kwesties van eeuwen her even fel te bestrijden als over ‘actuele’ historische vraagstukken: dat de ‘objectiviteit’ met het tijdsverloop zou toenemen, is een onbewezen stelling. Voorts ge lo o f ik, dat latere generaties aan de documentatie, die wij in het Geschiedwerk kunnen verwerken, relatief weinig
1 Tekst in dr. L. de Jong: Tussentijds. Historische studies (1977), p. 11 e.v.
6
MI J N N O T A U I T J U L I 1 9 4 9 zullen hebben toe te voegen. Daarentegen kunnen wij onze objectiviteit van oordeel verhogen door persoonlijk contact met de voornaamste figuren uit de periode i 9 4 0 -19 4 5 ; dezen kunnen nu nog antwoord geven op gestelde vragen en daardoor in vele gevallen een bijzonder licht werpen op bewaard gebleven documenten. D ie verificatie van schriftelijke gegevens zal later niet mogelijk zijn; bovendien zal men zich dan de ‘atmosfeer’ van de oorlogs- en bezettingsjaren alleen nog kunnen indenken — men zal haar niet beleefd en ervaren hebben. En juist die ‘atmosfeer’ moet in het Geschiedwerk bewaard blijven. Dan alleen ontstaat een werk, dat door de tijdgenoot als waarachtig erkend wordt - aan welke erkenning het een deel van zijn objectieve betekenis voor de toekomst ontlenen zal.’
‘N een ’, zo betoogde ik verder, ‘het Geschiedwerk is niet een min o f meer toevallige afsluiting van de arbeid van ons Instituut; het is er het meest wezenlijke deel van: het hoge doel, waar van meet a f aan op toe is gewerkt. N iet alleen de auteur, onze gehele instelling zal zich eerst in dat Geschiedwerk ten volle kunnen ontplooien, zoals zij ook eerst met dat Geschiedwerk een werk kunnen vervaardigen dat ver buiten de wetenschappelijke kringen zijn invloed kan doen gelden.’
Ik gaf vervolgens een overzicht van de voor dat Geschiedwerk reeds beschikbare documentatie, eindigend met deze conclusie: ‘Het materiaal, dat de auteur in het Geschiedwerk zal kunnen verwerken, is dus even uitgebreid als veelzijdig. Zal niet hij, en zullen niet met hem zijn assistenten, erin verdrinken? Slechts de praktijk zal het bewijs van het tegendeel kunnen leveren doch ik koester het vertrouwen, dat een verstandige organisatie van het werk de auteur voor de verdrinkingsdood zal behoeden.’
M en ziet: ik sprak van ‘de auteur’. ‘Eén o f meer auteurs?’ was de vraag die ik vervolgens behandelde. ‘ O ok hier’, aldus mijn antwoord, ‘zal de praktijk een voornaam w oord meespreken. W anneer er niemand te vinden zou zijn, die bereid is en in staat geacht wordt om als ‘de’ auteur van het Geschiedwerk te fungeren, zou u w college noodgedwongen naar een andere oplossing moeten zoeken. Persoonlijk zou ik er het meest voo r voelen, wanneer althans in eerste instantie gezocht werd naar één auteur. Deze zou auteur zijn in zoverre, dat hij het gehele manuscript schrijft. Natuurlijk behoeft hij niet per soonlijk alle onderzoekingen te verrichten. Hij is leider van een équipe. Z ou één auteur het Geschiedwerk schrijven, dan zou dat twee nadelen hebben. Het eerste nadeel is dat hij over sommige onderwerpen met minder persoon lijke deskundigheid zou schrijven dan over andere: de historicus, die een voor
7
VERANTWOORDING treffelijk beeld weet te schetsen van de snelle bloei van de Nederlandse Unie, behoeft niet persé in staat te zijn, even duidelijk w eer te geven, waarom de Nederlandse landbouwers zich tegen de invoering van de koolzaadteelt verzet hebben. D it eerste nadeel acht ik naar verhouding gering: er is geen onderwerp uit de oorlogs- en bezettingsjaren, waaromtrent de auteur niet spoedig van betrouwbare en deskundige zijde de voorlichting en de gegevens zal kunnen krijgen, die hij dan zelf op zijn eigen w ijze in zijn manuscript zal kunnen verwerken. Van wezenlijker belang acht ik het tweede nadeel: dat een werk, door één auteur geschreven, altijd in diens persoon geworteld zal blijven en zijn geest met zijn ruimten (naar ik hoop), doch ook met zijn beperktheden (naar ik vrees) zal weerspiegelen. En toch: w il het Geschiedwerk adequaat zijn aan de geschiedenis van Nederland in de Tw eed e W ereldoorlog zelve, dan moeten N S B ’ers en communisten, K P ’ers en aangebleven hoge ambtenaren, strijdbare humanisten en van de wereld afgewende christelijke gereformeerden ‘zich zelf erin herken nen’ en, de betrokken passages lezend, moeten toegeven: ‘Ja — zo hebben w ij toen gedacht.’ D ie ‘zelf-herkenning’ zou men door benoeming van meerdere auteurs wellicht vergemakkelijken. D och ik acht het nadeel, dat dan een verbrokkeld werk ontstaat, van overwegend belang. Zou men trouwens aannemen, dat één histo ricus niet in staat zou zijn, van v ijf jaar geschiedenis van een volk van negen m iljoen zielen een adequaat beeld te geven, dan zou men impliciet het overgrote deel van alle historiografie van onwaarde moeten verklaren. Daar komt bij, dat de auteur in staat zal zijn — in staat moet zijn — om door persoonlijk contact met andersgezinden zoveel mogelijk de nadelen op te heffen, samenhangend met het feit, dat hij, als ieder mens, in een bepaald milieu opgegroeid is en daar zijn psychische en geestelijke vorm ing ontvangen heeft. Is de auteur zich van zijn eigen onvermijdelijke beperktheden bewust, dan zal hij, naar ik aanneem, gaarne beschrijvingen van personen, groepen, gebeurtenissen o f ontwikkelingen, waar hij van zichzelf uit vreemd tegenover stond, ter toetsing voorleggen aan personen o f instanties, die door u w college o f door hem voor het uitbrengen van een advies competent geacht worden.’
D ie ene auteur moest zich, meende ik, ‘geheel o f nagenoeg geheel aan de voorbereiding van het Geschiedwerk wijden.’ Hij zou zich moeten beperken ‘tot de op het eerste gezicht belangrijkste delen van onze collecties.’ ‘Van de Duitse en Nederlandse documenten kan hij beginnen met de regesten’ (inhoudssamenvattingen die door de afdeling Beschrij vin g van het instituut werden vervaardigd en waarvan de gestencilde lijsten toen al duizenden pagina’s telden), ‘waar nodig teruggrijpend op de oorspronkelijke stukken; alle delen van de Parlementaire Enquêtecommissie zal hij van a tot z moeten doorwerken, van de
MI J N N O T A U I T J U L I 1 9 4 9 overige in Nederland verschenen werken zal hij slechts sommige geheel, vele andere alleen maar gedeeltelijk begeren te lezen; de volledige jaargangen van de voornaamste illegale bladen (tien tot twintig) zal hij zelf moeten bestuderen; de honderden illegale uitgaven, die alleen nieuws bevatten, behoeft hij niet per soonlijk te excerperen. Ik stel mij voor, dat hij ook een aantal dag- en weekbladen uit de jaren 1940—1945 in hun geheel zal wensen te lezen; in verreweg de meeste zal hij zich echter slechts bij uitzondering behoeven te verdiepen. Z o zal de auteur overal zijn eigen werkzaamheden beperken
(m o e te n
beperken: anders komt hij
nooit klaar) tot die gedeelten van onze verzamelingen, die hem relatief veel bouwstenen zullen geven voor het monument, door hem op te trekken. W at die bouwstenen betreft, nog dit: het lijkt mij wenselijk, dat aan de auteur verzocht wordt, elke aantekening, elk citaat, elke verwijzing, ja elke gedachte, die hem invalt, te noteren o f te laten noteren op een apart standaard-fiche. H oeveel typewerk dat met zich zal brengen, is niet te voorzien. Het voordeel lijkt mij dat zodoende de gehele schriftelijke voorbereiding van het Geschiedwerk zo los mogelijk gemaakt wordt van de persoon van de auteur, die ook maar een kwetsbaar en sterfelijk mens is. Van essentieel belang acht ik het, dat de auteur in persoonlijk contact treedt met de voornaamste figuren uit de jaren van oorlog en bezetting. W at t h e m a n in t h e Street dacht en voelde, zullen hem de door het instituut verzamelde dagboeken verhalen, doch met vele, zeer vele anderen zullen langdurige en vertrouwelijke gesprekken gevoerd moeten worden. T o t hen zullen bij voorbeeld behoren: vooraanstaande Duitsers, voor zover nog te achterhalen en voor zover zij nog niet benaderd zijn; de ministers uit de Londense kabinetten; Londense hoofdambtenaren; de Nederlandse secretarissen-generaal; Nederlandse hoofd ambtenaren; provinciale en gemeentelijke gezagdragers; personen, die tijdens de bezetting op politiek terrein actief waren; voormannen van het verzet in al zijn vorm en en schakeringen; vooraanstaande figuren uit de N S B en aanverwante organisaties — enzovoort.’
Ik meende dat de auteur twee full-tim e assistenten moest krijgen — daarvoor kwamen A. J. van der Leeuw en B. A. Sijes, beiden lid van de wetenschappelijke staf van het instituut, in aanmerking. ‘Verder’, zo stelde ik, ‘zou het naar mijn mening aanbeveling verdienen, wanneer uw college aan de auteur in overw eging w ild e geven zijn manuscript in geheel o f bij gedeelten, alvorens tot zetten overgegaan wordt, aan al diegenen ter vertrouwelijke lezing toe te zenden, die door u o f door hem in staat geacht worden, waardevolle op en aanmerkingen te maken. In hoeverre hij van die op- en aanmerkingen gebruik wenst te maken in het manuscript, dat hij uiteindelijk aan u voorlegt, staat natuurlijk ter beoordeling van de auteur. Ik zie zulk een w erkwijze niet als een hinderlijke beperking van zijn vrijheid, doch als een mogelijkheid tot verbetering
9
VERANTWOORDING en verrijking van het Geschiedwerk - en tevens als een waarborg, die de regering redelijkerwijs m ag stellen.’
Het volgende punt dat ik behandelde, was ‘de begrenzing van de sto f. Daarbij bepleitte ik dat ook ‘Londen’, de West, het Nederlands-Indische bewind ‘tot aan de capitulatie op Ja va ’ en ‘zijn uitlopers in Engeland, de Verenigde Staten en Australië’ beschreven zouden worden, en eveneens ‘de lotgevallen van de Nederlandse burgers in de Japanse concentratie kampen’ (ik vergat de krijgsgevangenen) maar ik vreesde dat de inmiddels opgerichte Indische Afdeling van het instituut niet voldoende gegevens bijeen zou kunnen krijgen om ook ‘de Japanse bezetting van Indonesië’ te doen behandelen. Ik kwam tenslotte tot ‘de indeling van het Geschiedwerk’. Ik kritiseerde Romeins opzet: deel I Kroniek, deel 2 Aspecten, deel 3 Geschiedenis. D e nadelen daarvan vond ik ‘evident’ : ‘ Ik zie het voornaamste nadeel in de willekeurige scheiding, door hem gemaakt tussen ‘feit’ en synthese. Ik acht die scheiding ken-theoretisch niet houdbaar. Immers, een feit ontleent zijn belang eerst aan de plaatsing binnen een bepaald systeem. O o k een zogenaamde eenvoudige synchronische feitenlijst veronder stelt impliciet de synthese - die er nog niet zou zijn. Eerder is het mijns inziens zo, dat feiten, ‘aspecten’ en synthese met betrekking tot de geschiedenis van Nederland in de Tw eed e W ereldoorlog, in de afgelopen jaren tegelijk en samen gegroeid zijn. W aar nog bij komt, dat vele belangrijke ‘ feiten’ pas veel later aan het daglicht gekomen zijn dan tijdens de bezetting door velen vermoed werd. Z o zal men van het Englandspiel, dat in de periode herfst 1941-h erfst 1943 voor de ontwikkeling van het Nederlandse verzet, en dus voor de gehele bezettingsgeschiedenis van Nederland, van fundamentele betekenis geweest is, de voor naamste ‘feiten’ eerst kunnen opmaken uit het betrokken rapport van de Parle mentaire Enquêtecommissie. W at prof. Romein met deel 2 Aspecten wilde, is en wordt verwezenlijkt in de uitgave Onderdrukking en Verzet: een zeer los samenhangende behandeling van de in systematische onderdelen gesplitste oorlogs- en bezettingsgeschiedenis door deskundigen.' Deel I K roniek zou in zoverre aangehouden kunnen worden, dat aan het Geschiedwerk een chronologische lijst van de voornaamste feiten en
1 Onderdrukking en Verzet. Nederland in oorlogstijd is een uitgave geweest van van Loghum Slaterus en J. M. Meulenhoff die in de jaren 19 4 8 -19 55 in tot vier delen gecombineerde afleveringen is verschenen onder redactie van mr. J. J. van Bolhuis, prof. dr. C. D. J. Brandt, H. M. van Randwijk en prof. mr. B. C. Slotemaker. Deze delen bevatten bijdragen van 106 auteurs.
10
MI J N N O T A U I T J U L I 1 9 4 9 gebeurtenissen zou kunnen w orden toegevoegd — eventueel een serie chronolo gische tabellen. V o or het overige meen ik, dat het Geschiedwerk, nu wij zoveel jaren verder zijn, een synthese behoort te wezen van de drie door prof. Romein voorgestelde delen: gewone, normale geschiedschrijving dus — zuiver en onge splitst.’
Geheel in het midden latend hoeveel boeken daarvoor nodig zouden zijn, zag ik de indeling van het werk als volgt: Inleiding: ‘ Het Koninkrijk der Nederlanden aan de vooravond van de Tw eede W ereldoorlog’ Deel 1: D e neutraliteitsperiode Deel 2: D e Duitse invasie Deel 3: Bezet Nederland t.e.m. de Februaristaking van 1941 Deel 4: Bezet Nederland t.e.m. de uitroeping van de N S B tot enig toegelaten partij, december 1941 Deel 5: Londen t.e.m. de val van Indië, maart 1942 Deel 6: Bezet Nederland t.e.m. de April—Meistakingen van 1943 Deel 7: Bezet Nederland t.e.m. ‘D olle D insdag’ (5 september 1944) Deel 8: Londen tot begin september 1944 Deel 9: D e periode september 1944-m ei 1945 Deel 10: De Nederlanders in Japanse gevangenschap, Japans ineenstor ting en ‘de voorbereiding van de terugkeer van het Nederlandse gezag’ Deel 1 1 : Suriname en de Nederlandse Antillen Epiloog: ‘Terugblik en Overzicht van het Koninkrijk der Nederlanden na afloop van de Tweede W ereld oorlog. . . Het Overzicht sluit het gehele werk a f door in korte lijnen te verhalen van de terugkeer naar normale verhoudingen in Nederland en van de beginnende politieke m oeilijk heden in Indië.’ ‘Dat’, zo eindigde ik, ‘het probleem van het voordragen van één o f meer auteurs in toenemende mate urgent wordt, spreekt vanzelf.’
★
Het leek mij van belang, hier zo uitgebreid stil te staan bij deze in ju li '49 gedicteerde nota: men vindt er een groot deel van de grondgedachten in terug die ik bij het opzetten van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog in het oog hield. W el te verstaan: het stuk dicterend
11
VERANTWOORDING (en spoedig volledig vergetend1), hield ik het voor uitgesloten dat ik zelf die ene auteur zou worden. Ik gaf leiding aan een staf van een kleine honderd medewerkers, kon mij onm ogelijk op zulk een werk concen treren en kwam er, meende ik, ook niet voor in aanmerking: ik was nog niet eens gepromoveerd. Ik had w èl het gevoel dat ik, als de omstandig heden zich ooit zouden wijzigen, het werk zou aankunnen. N iet zo heel veel later, namelijk in april '5 1, werd het Geschiedwerk op voorstel van het Directorium (daarin was de plaats van Posthumus ingenomen door prof. dr. jhr. P. J. van Winter, en die van Sneller door prof. dr. T. P. van der Kooy) met instemming van de Com m issie van Bijstand door de minister aan vier ervaren historici toevertrouwd: de drie hoogleraren dr. I. J. Brugmans (liberaal), dr. C. D. J. Brandt (socialist), dr. L. J. Rogier (katholiek) en de gepensioneerde leraar dr. J. C. H. de Pater (protestant) — een ‘verzuilde’ opzet. En een ietwat hachelijke omdat, terwijl dr. de Pater voldoende tijd kon vrijmaken, de drie anderen door hun hoogleraarsfunctie al zwaar belast waren. De wetenschappelijke staf en ik boden hun alle m ogelijke hulp — te hunnen behoeve werden ca. 60 ‘ Notities voor het Geschiedwerk’ ge schreven2 en onderwerp-schema’s opgesteld (al die stukken werden uit gebreid met hen besproken) maar er kwam geen schot in het werk. In novem ber '53 promoveerde ik op het proefschrift De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog en in de loop van '54 kwamen de vier auteurs tot het inzicht dat zij beter om ontheffing van hun opdracht konden vragen —zij waren het die aan het Directorium het denkbeeld voorlegden dat hun taak door mij zou worden overgenomen en dat zij zelf verder als adviseurs bij het project betrokken zouden blijven, in welk kader zij, als zij er tijd voor hadden, ook eigen deelstudies konden gaan schrijven.3 Het Directorium nam de denkbeelden van de vier oorspronkelijke auteurs over, zag ze goedgekeurd door de Com m issie van Bijstand en legde ze op 15 februari '55 aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voor; deze, mr. J. M. L. Th. Cals, ging er met een schrij-
1 Toen mijn secretaresse, mevr. A. E. Heuwekemeijer-de Lange, het mij in '72 op nieuw toonde, had ik er geen enkele herinnering aan bewaard. 2 Te mijnen behoeve later ca. 100, uit welke serie de studies van A. J. van der Leeuw vaak van veel betekenis waren. 3 De enige die dat gedaan heeft, was dr. de Pater —zijn belangrijkste werkstuk werd de in '69 verschenen monografie Het Schoolverzet. Daarnaast heeft Brugmans zich speciaal verdienstelijk gemaakt bij het onder zijn leiding door dr. H. J. de Graaf, mevr. A. H. Joustra en kapitein-ter-zee b. d. A. G. Vromans samenstellen van het in ’6o verschenen werk Nederlands-Indië onder Japanse bezetting.
12
DE O P D R A C H T V A N 2 0 A P R I L 1 9 5 5 ven d.d. 20 april '55 akkoord mee. ‘M et name keur ik goed’, schreef hij o.a., ‘dat de heer dr. L. de Jo n g zal worden belast met de samenstellling van [het] Geschiedwerk, onder toezicht en redactionele verantwoordelijkheid van uw college. Ik stel het zeer op prijs dat de heer de Jo n g zich bereid heeft verklaard, deze zeer omvangrijke en moeilijke taak op zich te nemen. Aan mijn goedkeuring is uiteraard de voorwaarde verbonden dat dit Geschiedwerk uiterlijk op 1 januari 19 61 zal zijn voltooid.’
Wat betekende die bij,het Directorium gelegde ‘ redactionele verant w oordelijkheid’ ? Ik maakte er mij geen zorgen over. Evenmin maakte ik mij zorgen over de datum 1 januari 19 6 1; wij hadden de opheffmgsdatum van het instituut, 1 januari '50, al opgeschoven weten te krijgen, eerst naar 1 januari '59 en vervolgens naar 1 januari ’6i —waarom zou dat de laatste opschuiving zijn? Ik was er van overtuigd dat uit de spoedig te verschijnen nieuwe publikaties van het instituut (de voorafgaande waren uitstekend ontvangen) en uit de diensten die wij aan overheid en samen leving bewezen, zou voortvloeien dat van opheffing per 1 januari ’6i geen sprake zou zijn. Wanneer zou ik klaar zijn? Misschien, zo hoopte ik, omstreeks '65 —viel alles tegen, dan zou het wellicht '70 worden.
Mijn kwartaalverslagen Het feit dat de minister voor mijn werk een eindtermijn had bepaald, was voor mij een extra stimulans om over de voortgang met regelmaat en uitgebreidheid te rapporteren in de vorm van kwartaalverslagen die voorgelegd zouden worden aan het Directorium (van 1 januari ’6o af heette dit ‘Bestuur’ 1 en ruilde ik mijn titel van C h e f voor die van Directeur), aan de Com m issie van Bijstand, aan de wetenschappelijke staf van het instituut, aan de minister en aan enkele buitenstaanders van wie ik wist dat zij er belangstelling voor zouden hebben. Ware die eindter mijn niet gesteld, dan zou ik, neem ik aan, toch tot het dicteren van kwartaalverslagen zijn overgegaan, maar ik was mij ervan bewust dat ik, zo ik voor mijn eigen werk meer tijd nodig zou hebben, de kansen op
1 Over de samenstelling van het Bestuur in latere jaren vindt men de nodige gegevens in de paragraaf ‘De kritische lezing der concept-manuscripten’.
13
VERANTWOORDING de verlening daarvan belangrijk zou vergroten als ik met mijn kwartaal verslagen zou aantonen dat ik mij inderdaad in een maximaal tempo aan mijn opdracht gaf en dat ik vorderingen maakte; ook nam ik aan dat uit die verslagen zou blijken hoe uitgebreid de materie was waarin ik mij moest verdiepen. Ik vertrouwde erop dat zij zouden bevorderen dat de verantwoordelijke bewindsman en zijn hoofdambtenaren begrip zouden krijgen voor de problematiek waarmee ik werd geconfronteerd, en dat zich uit dat begrip een reëel medeleven zou ontwikkelen - ‘m edeleven’ niet in de zin van ‘m edelijden’ maar van ‘gelijk-op denken’. D e verslagen hadden niet betrekking op wat ik in mijn functie van C h e f (later Directeur) deed — het waren verslagen van de ‘auteur G e schiedwerk’. Zij gaven nauwkeurig weer wat ik per kwartaal had gedaan: w elke stukken en publikaties ik had gelezen en met w ie ik had gesproken (en waarover). D ie stukken en publikaties werden niet alleen alle vermeld maar ook becommentarieerd: ik g a f aan in w elk opzicht ze voor mij van betekenis waren, veelal ook wat ik op de inhoud tegen had. Het werden, met name in de eerste jaren waarin ik mij vooral in de Verslagen van de Parlementaire Enquêtecommissie ‘ Regeringsbeleid 19 4 0 -19 4 5 ’ verdiepte (maar heel vaak ook later), stukken van tientallen pagina’s. Ik begon derhalve mijn verslag van het derde kwartaal '56 (het telde 39 pagina’s) met de volgende passage: ‘ D e uitgebreidheid van dit verslag doet het mij wenselijk voorkomen, er, w ellicht ten overvloede, opnieuw op te wijzen dat de verslagen die ik elk kwartaal pleeg uit te brengen, verschillende functies vervullen. Zij dienen ertoe, de instanties die daarop recht hebben, inzicht te geven in de ontwikkeling van een project dat zich nog over vele jaren zal uitstrekken. Daarnaast zijn zij voor mij persoonlijk van betekenis omdat ik hier in een gemakkelijk te raadplegen vorm allerlei details vastleg die, wellicht eerst na geruime tijd, w ederom voor mij van belang kunnen zijn. W at dit verslag aangaat, leek het mij in het bijzonder wenselijk dat, zoals ook in vorige verslagen geschied is, alle punten vastgelegd zouden worden, hoe gering ook, waar mijn voorlopig oordeel van dat van een zo gezaghebbend lichaam als de Enquêtecommissie van de Tw eed e Kamer verschilt o f waar ik op de w erkw ijze van de commissie aanmerkingen heb. Het zal verm oedelijk niet m ogelijk zijn dat dat alles t.z.t. in het Geschiedwerk in den brede opgenomen w ordt; het lijkt mij goed dat mijn kritische visie dan toch in detail vastligt. Het is voorts een functie dezer verslagen, op concrete punten lezers tot het verstrekken van aanvullende gegevens o f het uiten van tegenspraak te stimuleren; ook dat doel is slechts te bereiken wanneer men zich niet tot vage algemeenheden beperkt doch in bijzonderheden afdaalt. Tenslotte koester ik de hoop dat mijn verslagen juist door hun gedetailleerd
14
KWARTAALVERSLAGEN heid opmerkingen kunnen bevatten die voor de arbeid van andere medewerkers van het instituut o f van instellingen als de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van de Generale Staf en het Bureau Maritieme Historie van de M arinestaf van belang zijn.’ 1
De kwartaalverslagen werden door mij steeds èn met het bestuur èn met de wetenschappelijke staf van het instituut besproken —bestuurs- en stafleden konden dus op de inhoud reageren, bijvoorbeeld voorstellen dat ik mijn onderzoek in bepaalde richtingen zou uitbreiden o f beperken; ook kon kritiek worden geleverd op voorlopige beoordelingen die ik in de verslagen had opgenomen en (in een later stadium) op in de verslagen weergegeven denkbeelden inzake de structuur van het gehele te schrijven werk o f van bepaalde delen daarvan. Het spreekt vanzelf dat alle kwartaalverslagen bewaard zijn gebleven2; zij tellen vanaf het eerste (het verslag over het tweede kwartaal '55) tot en met het verslag over het eerste kwartaal ’883, 1 789 pagina’s en bieden, meen ik, als geheel een gedetailleerd overzicht van de voortgang van het mij toevertrouwde project.
Mijn werkwijze / De ‘fiches’ Bij elke historische studie doet zich het probleem voor hoe men de gegevens vastlegt die men voor het schrijven van de tekst (in mijn geval: de concept-tekst) nodig heeft. Ik vermeldde al dat ik het in mijn in juli '49 gedicteerde nota wenselijk noemde dat voor dat vastleggen gebruik zou worden gemaakt van ‘standaard-fiches’ —de ‘ fiches’ die ik zelf ging gebruiken, waren papieren velletjes van ca. 10 bij ca. 15 cm die aan twee kanten beschreven o f betypt konden worden en waarvan bij langere citaten twee o f meer aan elkaar geniet konden worden. Beschreven werden zij slechts wanneer ik zelf iets aantekende —bijna alle zijn betypt, soms door mij maar in veruit de meeste gevallen door typistes van het instituut, van welke er steeds één maar vaak ook w el twee louter voor
1 Kwartaalverslag 1956 III, p. 1- 2 . 2 Het eerste dat ik uitbracht, is opgenomen in de bundel Tussentijds. 3 Dat was het kwartaal waarin ik de uiteindelijke tekst van deel 12, Epiloog, vaststelde.
15
VERANTWOORDING mij aan het werk waren. Ik legde zelf alle gegevens vast die ik in vele honderden gesprekken verw ierf, maar ook wel voorlopige conclusies o f bepaalde invallen. De typistes van het instituut typten de passages over van welke ik op de documenten o f in de publikaties die ik las, met haakjes had aangegeven dat zij overgetypt moesten worden. Onderaan elk ‘fiche’ kwam de bron te staan en elk ‘fiche’ kreeg voorts bovenaan een korte aanduiding van de inhoud, een ‘titel’ — dat zou het indelen vergem ak kelijken. Voorzover uit documenten o f publikaties overgetypt moest worden, werd gecontroleerd o f inderdaad alle passages welke ik had aangegeven, op de ‘fiches’ stonden en o f de bronaanduidingen klopten. A lle ‘fiches’ werden in de laden van een brandkast opgeborgen en toen na enkele jaren de eerste brandkast vol was, kwam er een tweede. Ik schat dat in totaal aan de verschillende delen van mijn werk ca. 120000 ‘fiches’ ten grondslag hebben gelegen. Zij werden aanvankelijk per bron bijeengehouden. Toen ik deel i, Voorspel, moest gaan schrijven, haalde ik uit die grote (en zich steeds uitbreidende) verzameling de ‘fiches’ die ik voor dat deel nodig had: vele duizenden. D ie werden aan de hand van de ‘titels’ in hoofdstukken ingedeeld en de hoofdstukken in deelonderwerpen —dat konden er per deel enkele honderden worden. Was ik van oordeel dat een zinvolle volgorde tot stand was gekomen, dan begon ik te schrijven. Z o ging het bij elk deel. Ik was mij ervan bewust dat dit systeem een evident nadeel had: ik maakte elk gegeven (elk ‘fiche’) los van de samenhang waarin ik het had aangetroffen. Zeker, ik kon, als ik dat wenste, bij het schrijven het betrokken document o f de betrokken publikatie opnieuw aan mij laten voorleggen teneinde mij van die samenhang te vergewissen maar de bedoeling was juist dat ik dat niet zou doen. M en kan bij het voorbereiden van een historische studie drie metho den volgen: alles onthouden wat men nodig heeft (hetgeen in mijn geval evident onm ogelijk was), ‘fiches’ maken o f laten maken (zoals ik deed) waarop al die gegevens zijn vastgelegd, o f per onderwerp verwijzingsaantekeningen maken. Als student had ik voor mijn kandidaats-scripties die derde methode gevolgd maar daarbij had ik bemerkt dat veel hinder ontstond en tijd verloren ging doordat ik talrijke bronnen waarnaar veelvuldig werd verwezen, telkens opnieuw ter hand moest nemen — door toen voor mijn doctoraal-scripties alle gegevens die ik wellicht nodig zou hebben, op aparte ‘fiches’ vast te leggen, maakte ik mij bij het schrijven als het ware los van mijn bronnenmateriaal. D ie methode was mij ook bij het typen van de vier delen van J e Maintiendrai goed bevallen.
16
MI J N ‘ F I C H E ’ - S Y S T E E M D e nadelen van de derde methode bleken ten institute overduidelijk in de jaren waarin Presser zijn werk Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom schreef — hij had per onderwerp een blocnootpagina gevuld met verwijzingen naar de passages in documenten en publikaties waar hij iets over dat onderwerp had gevonden. Was hij aan dat onderwerp toe, dan moesten uit de collecties van het instituut alle desbetreffende documenten en publikaties naar hem toe gebracht worden. Was hij met dat onderwerp klaar, dan werden die documenten en publikaties weer opgeborgen (andere onderzoekers hadden ze ook nodig). V oor het volgende onderwerp had hij dan weer andere maar vaak ook dezelfde documenten en publikaties nodig —er zijn er geweest die in de jaren waarin hij schreef, tientallen malen naar hem toe gebracht en even vaak weer opgeborgen moesten worden. Dit gebeuren versterkte mijn overtuiging dat ik voor mijn eigen opdracht het beste het ‘fiche’-systeem kon volgen. ‘Het voordeel van dit systeem is’, schreef ik in mijn verslag over het tweede kwartaal van '57 (ik was toen ruim twee jaar met mijn onderzoek bezig), ‘dat men bij het schrijven van het manuscript de oorspronkelijke collecties niet meer nodig heeft. W erkt men niet met deze fiches, dan moet men voor iedere alinea uit dozijnen collecties een vracht stukken aanslepen; voor de volgende alinea heeft men dan weer andere stukken nodig. D oor dit alles zou de compo sitorische arbeid voortdurend geremd worden. Een belangrijk psychologisch gevolg van de door mij gekozen werkwijze is, dat ik mijn geheugen thans niet met details behoef te bezwaren. Ik weet dat datgene wat ik misschien over v ijf o f zes jaar, o f nog later, opnieuw onder ogen moet krijgen, nu al vastgelegd is. W at ik w èl poog vast te houden, zijn algemene indrukken, uit het contact met de materie voortvloeiend. D e moeite, ook bij zonderheden bewust in het geheugen te fixeren, neem ik mij niet; zou ik dat wel doen, dan zou mijn geest na korte tijd bezwijken. D e verantwoordelijkheid voor het te schrijven werk drukt op zichzelf al zwaar genoeg. In technische zin brengt het fiche-systeem een belangrijke, ja onmisbare verlichting van zorg.’ 1
Er rijst een vraag: hoe weet men wat men wèl c.q. niet op ‘fiches’ moet laten vastleggen (of waarnaar men wèl o f niet moet verwijzen)? M en laat datgene vastleggen waarvan men denkt: dat kan ik nodig hebben. Die
1 Kwartaalverslag 1957 II, p. 5-6.
17
VERANTWOORDING beslissing vloeit voort uit het geheel van de vragen waarmee men aan het onderzoek begint, uit het primaire ‘beeld’. Dat ‘beeld’ was bij mij in '55 als gevolg van het schrijven van de vier delen J e Maintiendrai, van alles wat ik tussen '45 en '55 had gelezen en van wat ten institute aan discussies was gevoerd, o.m. met de vier ‘eerste’ auteurs, al rijkelijk gedifferentieerd maar mocht natuurlijk niet als een vaststaande grootheid w orden beschouwd. Integendeel: het groeide, een boom gelijk, naar alle kanten uit en werd steeds gedifferentieerder. Anders gezegd: het aantal vragen die bij het onderzoek een rol speelden, nam toe. Maar had ik dan niet in een vroege fase van het onderzoek allerlei gegevens over het hoofd gezien omdat ik toen nog slechts van het primaire ‘beeld’ uitging? Zonder twijfel. Het is dan ook wenselijk dat men al zijn bronnenmateriaal minstens twee keer leest — bij de tweede en eventueel volgende lezing treft men, zij het in afnemende mate, gegevens aan waar men in eerste instantie overheen heeft gelezen. Doordat ik mij in een overstelpende hoeveelheid bronnen moest verdiepen (ik zal daar nog opgave van doen) en mijn tijd beperkt was, heb ik veruit de meeste van mijn bronnen maar één keer kunnen lezen —ik heb dat met geconcentreerde aandacht gedaan, zodat veel dat ik niet op ‘fiches’ vastlegde o f liet vastleggen, toch in mijn geheugen bleef hangen, maar ik twijfel er niet aan o f er zijn in de documenten en publikaties welke ik doorwerkte, gegevens blijven zitten waar ik over heen gelezen heb. Dat zag ik als onvermijdelijk. Een voorbeeld. O p normaal boekformaat omgerekend tellen de negentien delen Ver slagen van de Parlementaire Enquêtecommissie ‘Regeringsbeleid 1940— 1945’ ca. 30000 pagina’s. Het aandachtig en kritisch doorlezen van die Verslagen heeft mij meer dan anderhalf jaar gekost —had ik daar voor een tweede lezing nog eens meer dan anderhalf jaar aan moeten toevoegen? Had ik, algemeen gesteld, alle duizenden publikaties en honderdduizen den documenten die ik onder geen beding mocht overslaan, tweemaal, misschien driemaal moeten lezen? U it wetenschappelijk oogpunt was dat zonder enige twijfel wenselijk maar het zou de totale voorbereidingstijd voordat ik de verschillende delen ging schrijven, met ca. vijftien jaar hebben verlengd. Dat vond ik onaanvaardbaar. 'L e mieux est l ’ennemi du bien’ — Posthumus hield ons als studenten dat gezegde van Voltaire menigmaal voor. Ik heb er vaak aan gedacht.
★
18
HET SCHRIJVEN Ik kom nu tot het schrijven. G elijk gezegd, vormden mijn ‘fiches’ daarbij het uitgangspunt. Ik had in mijn uit ju li '49 daterende nota al aangegeven hoe de totale materie kon worden ingedeeld — daar kwamen enkele wijzigingen in. In de geschiedenis van bezet Nederland tussen de Februaristaking van 41 en de April—Meistakingen van '43 kwam de caesuur niet te liggen in de cember '41 maar in ju li '42, bij het begin van de Jodendeportaties; verder schreef ik in plaats van twee ‘delen’ over Londen in de periode mei ’40-begin september '44 er één dat iets eerder, nl. in juni '44, eindigde; het ‘deel’ over Suriname en de Nederlandse Antillen werd voorts niet meer dan een paragraaf in het deel over Londen; en tenslotte bleek een apart deel onontbeerlijk om de lotgevallen van de door de Duitsers gevangengenomen en gedeporteerde Nederlandse ingezetenen weer te geven. Had ik de op een bepaald deel betrekking hebbende ‘fiches’ bijeen, dan begon het proces van hun indeling dat tot enkele weken kon uitlopen. Dat indelen trof mij telkens als misschien wel het meest wezenlijke onderdeel van mijn taak: het kwam er telkens weer op aan, binnen het geheel van elk deel een volgorde der hoofdstukken en binnen elk hoofdstuk een volgorde der onderdelen te vinden welke niet alleen logisch was maar ook een zekere immanente spanning kende. Ik moest daar vaak geruime tijd over nadenken —soms, als ik ging slapen zonder een oplossing gevonden te hebben, was die oplossing er opeens als ik wakker werd. Elk deel beschouwde ik, daargelaten o f het in één o f twee boeken zou verschijnen', als één geheel: ik schreef de eerste bladzij pas als ik wist wat er op de laatste behandeld zou worden. Alle manuscripten schreef ik op ongelinieerde blocnootpagina’s: dan was er ruimte voor het aanbrengen van correcties. M erkwaardig was het, telkens w eer te ervaren dat pas als alle ‘fiches’ over een bepaald onderwerp bij elkaar kwamen (‘fiches’ die voortvloeiden uit verschillende bronnen die veelal met tussenpozen van jaren, los van elkaar, gelezen waren), opeens bleek hoe bepaalde zaken in elkaar hadden gezeten — het was o f een landschap dat weggezonken was, boven water kwam. Vaak deden
1 Dit was ten dele een technische kwestie: de boeken van de z.g. populaire editie konden met het oog op het binden niet langer worden dan ca. 700 pagina’s tekst. Ik vond dat bovendien een maximum, wilde bereikt worden dat men het boek bij het lezen gemakkelijk in de hand kon houden.
19
VERANTWOORDING zich nieuwe problemen voor die voortgezette studie vergden; vaak ook b le ef ik met vragen zitten die niet meer beantwoord konden worden. Ik had bijvoorbeeld over de Londense periode langdurige en diepgaande gesprekken gevoerd met koningin W ilhelm ina en minister-president Gerbrandy en hun toen alle vragen gesteld die ik van mijn toenmalige kennis uit kón stellen, maar toen ik in '78—1'79 deel 9 (Londen) schreef, kwamen er talrijke nieuwe vragen in mij op die ik helaas aan geen van hen beiden meer kon voorleggen: Gerbrandy was in ’6 i, W ilhelmina in '62 overleden. Ik wist dat wat ik schreef, ook in andere opzichten onvolmaakt zou blijven: van het totale beschikbare documenten-materiaal had ik maar een betrekkelijk klein, zij het zorgvuldig geselecteerd gedeelte gelezen, van het totale aantal beschikbare ‘getuigen’ had ik slechts met een kleine minderheid gesproken en de duizenden studies van anderen, die ik als bron gebruikte, had ik meestal niet kunnen verifiëren. A l die onvolkom enheden nam ik voor lief, mij troostend met de gedachte dat mijn concept-manuscripten in elk geval nog door enkele tientallen deskundigen zouden worden gelezen voor zij in druk zouden verschijnen. Een historicus dient te streven naar zorgvuldigheid maar alle perfec tionisme is uit den boze: w ie zichzelf de eis stelt dat hij geen boek schrijft voor en aleer hij alle bronnenmateriaal gelezen en herlezen, met alle nog levende getuigen gesproken en alle door hem gebruikte studies van derden volledig geverifieerd heeft, zal nooit de pen op papier zetten.
Voortgang van het project Het lijkt mij nuttig dat ik nu de voortgang van het project beknopt weergeef. D e periode van het tweede kwartaal '55 tot en met het eerste kwartaal ’ S7 wijdde ik aan de al verm elde bestudering van de Verslagen van de Parlementaire Enquêtecommissie ‘Regeringsbeleid 1940—1945’ en van een groot aantal daarmee samenhangende andere publikaties alsmede aan het voeren van talrijke gesprekken met vooraanstaanden w ier beleid door de Enquêtecommissie was onderzocht. In het tweede, derde en vierde kwartaal van '57 bestudeerde ik het z.g. Londense archief van het Kabinet der Koningin en maakte ik een begin met het doorwerken van alle in de bibliotheek van het instituut aanwe
20
V A N D E E L I T O T D E E L 12 zige werken over de geschiedenis van Nederland in engere zin in de oorlogs- en bezettingsjaren. Dat doorwerken werd in de jaren '58 en '59 voortgezet, gecombineerd met de bestudering van de kabinetsnotulen uit de jaren '40—'45, van diverse archiefstukken van het M ilitair Gezag, van de notulen en circu latiestukken van het C ollege van Secretarissen-Generaal en van een aantal van Gerbrandy verworven dossiers. In ’6o, het jaar waarin ik van de tot '65 doorlopende televisieserie De Bezetting drie programma’s samenstelde en presenteerde (op die serie kom ik nog terug), begon ik aan de bestudering van de collecties van het instituut —die zette ik in de jaren ’6i t.e.m. ’66 voort, gecombineerd met het lezen van talrijke boeken; van het tweede kwartaal van '66 a f con centreerde ik mij op die collecties en boeken welke ik voor het schrijven van de eerste drie delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede 'Wereldoorlog nodig had. Ik begon deel I, Voorspel, te schrijven in februari '67 —het concept was in maart ’68 af. D eel 2, Neutraal, begon ik te schrijven in mei ’68 —het kwam in oktober van dat jaar gereed. Het schrijven van deel 3, M ei '40, sloot hier onm iddellijk bij aan —het concept was a f in september '69. Er volgde een periode waarin ik ter aanvulling van mijn kennis collecties en boeken bestudeerde welke ik voor de eerste vier over bezet Nederland handelende delen nodig had. Vervolgens werd deel 4 (M ei ’40-maart ’41 ) in concept geschreven in de periode augustus '7 1 —maart '72, deel 5 (Maart ’4 t-ju li ’42) in de periode december ’72-novem ber '73, deel 6 (Juli '42—mei '43) in de periode december ’73-augustus '74. deel 7 (M ei '43— ju n i '44) in de periode novem ber '74—februari ’y6. V oor de delen 8 (Gevangenen en gedeporteerden) en 9 (Londen) moest ik mij weer eerst in allerlei collecties en litteratuur verdiepen. Deel 8 schreef ik in concept in de periode ju li '76—augustus '77, deel 9 in de periode februari ’78-februari ’79Opnieuw volgde een onderbreking voor aanvullende studie over de materie die in de delen 10 a en 10 b (Het laatste jaar I en II) beschreven moest worden. M et het concept van deel 10 a begon ik in ju n i '79 —het was a f in mei ’8o, met het concept van deel 10 b in ju li ’ 8o en dat was af in januari '82. Vervolgens was een periode van onderbreking nodig om de drie over Nederlands-Indië handelende delen in nadere voorbereiding te nemen. Het concept voor deel 1 1 a (Nederlands-Indië I) werd nadien geschreven
21
VERANTWOORDING in de periode novem ber '82—februari '84, dat voor deel 11 b (NederlandsIndië II) in de periode augustus '84— ju li '85, dat voor deel 11 c (NederlandsIndië III) in de periode september ’85-april ’86. Een laatste periode van onderbreking diende er toe om mij nader te verdiepen in de materie die ik in deel 12 (Epiloog) aan de orde w ilde stellen. Ik begon het concept voor dat deel in novem ber ’86 te schrijven en kwam daarmee klaar in september '87. Op de vele werkzaamheden die ik nog voor elk deel verrichten moest tussen het gereedkomen van de concept-tekst en de verschijning van het betreffende deel, w il ik hier niet in bijzonderheden ingaan (die volgen nog wat betreft de kritische lezing der concepten en de bewerking der ontvangen kritische opmerkingen), behoudens dat ik w il vermelden dat ik alle drukproeven driemaal las, voor de serie als geheel 208 kaarten ontwierp en, na een voorselectie door medewerkers van het instituut, 1 740 illustraties uitkoos. Van wezenlijk belang bij dit alles was dat ik mij in de jaren waarin ik de arbeid aan Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog moest combineren met de dagelijkse leiding van het instituut (ik ging per 1 mei '79 als directeur met pensioen), toch in de vereiste mate op mijn werk als auteur kon concentreren — de stafleden van het instituut waren er aan gewend, in grote zelfstandigheid te werken. Zeer kwam mij te stade dat drs. A. H. Paape (hij werd mijn opvolger als directeur), adjunct-directeur van 1 ju li '7 1 af, mij in die functie tal van werkzaam heden uit handen nam. Ik laat hier verder mijn activiteiten als directeur en de andere taken die ik ter hand nam, terzijde1 : zij zijn in deze Verantwoording niet relevant. Relevant is wèl de al genoemde televisieserie De Bezetting.
De televisieserie ‘De Bezetting’ Eind '59 w erd mij namens de Nederlandse Televisie Stichting, de N T S,
1 Terzake wil ik alleen het rechtstreeks uit de voorbereiding van het Geschiedwerk voortvloeiend onderzoek vermelden dat ik in mei en juni '72 instelde naar de vraag o f Himmlers therapeut Felix Kersten inderdaad, zoals hij had beweerd, begin '41 het Nederlandse volk had bewaard voor deportatie naar Oost-Europa. Mijn conclusie was dat hij dat verhaal goeddeels had gefantaseerd en dat zijn z.g. uit de oorlogsjaren daterende bewijsstukken alle na de oorlog door hem waren gefabriceerd.
22
DE F U N C T I E V A N *DE B E Z E T T I N G ’ gevraagd o f ik bereid was, een televisieserie samen te stellen en te presenteren over de geschiedenis van het koninkrijk in de Tweede W ereldoorlog. Ik was toen vier-en-een-half jaar met mijn onderzoek bezig en zag niet in hoe ik de voortzetting daarvan met een groot televisieproject kon combineren; daarbij was van belang dat op dat moment het bestaan van het instituut slechts tot i januari '65 gewaarborgd was. Er werd op mijn voorstel een andere samensteller/presentator aan getrokken maar twee maanden voordat in mei ’6o het eerste (al aangekondigde!) programma moest worden uitgezonden, bleek dat deze de taak niet aan kon. Ik verklaarde mij toen bereid, voor dat eerste program ma zorg te dragen. Dat bleek mij w einig tijd te kosten en de wijze waarop dit programma werd ontvangen, maakte het mij vrijw el onm ogelijk mij aan de samenstelling en presentatie van de overige te onttrekken. Het bestuur van het instituut deelde die opinie; daarbij werd overwogen dat het bij uitstek op de w eg van de instelling lag om er toe bij te dragen dat via het relatief jon ge medium van de televisie een verantwoord beeld van Nederlands oorlogsgeschiedenis zou worden gegeven. D e teksten die ik voor alle programma’s schreef (het werden er in totaal 21), waren concepten —zij werden met het bestuur en de wetenschappelijke staf van het instituut grondig besproken. Wat ik niet had voorzien was hoeveel baat de voorbereiding van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog aan de televisieserie De Bezetting zou ontlenen. Er bestond in ’6o het reële gevaar dat ik zou verdrinken in de alleen al door het instituut opgebouwde collecties —de serie De Bezetting bracht structuur in mijn onderzoek. Ik werd gedwongen mij te beperken teneinde de vier programma’s die jaarlijks van mij verwacht werden (zij werden geproduceerd door M ilo Anstadt en Ben Klokman en door Anstadt geregisseerd), op tijd gereed te hebben, en toen de serie voltooid was, had ik mijn algemene kennis van alle aspecten van Nederlands oorlogsgeschiedenis dusdanig uitgebreid dat nadien voor de verschillende delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog slechts aanvullend onderzoek nodig was, zij het dat dat onderzoek, over de verschillende delen o f groepen van delen verdeeld, toch nog, zoals bleek, in totaal omstreeks zes jaar in beslag nam. D e directe voorbereiding van elk programma (d.w.z. het schrijven, bespreken en herschrijven van het scenario, de correspondentie, het voeren van voorafgaande besprekingen met enkele belangrijke ‘getui gen’, het doornemen van het door Anstadt en Klokman bijeengebrachte historische filmmateriaal en het repeteren van de uitzending) kostte mij telkens ca. twee weken. Dit was een nadeel. Maar, zo schreef ik in mijn
23
VERANTWOORDING verslag over het tweede kwartaal ’6o, ‘ hier staan factoren tegenover die, lijkt mij, niet van belang ontbloot zijn. O m te beginnen acht ik het van hoge waarde dat het instituut door middel van deze serie bevordert dat men in vele honderdduizenden huisgezinnen een verantwoord beeld krijgt van de geschiedenis van het koninkrijk in de Tw eede W ereldoorlog. D it zal, naar men mag hopen, in het algemeen tot sterker belang stelling voor het oorlogsgebeuren leiden; ook moet men niet onderschatten dat niets de nabestaanden van de vele tienduizenden die in de strijd omgekomen zijn, dieper grieft dan dat ons volk soms de indruk wekt, achteloos aan de gebrachte offers voorbij te leven. Ik heb de wetenschap der geschiedenis nooit als een maatschappelijke luxe gezien; een volk kan kracht ontlenen aan bezinning op het verleden; daar steken lessen in die men niet straffeloos veronachtzaamt. Bovendien draagt wetenschappelijk historisch onderzoek er toe bij dat een gezu i verd beeld van het verleden tot het volksbewustzijn doordringt. O p wetenschap pelijk onderzoek gebaseerd begrip zal vaak bevorderen dat de relativiteit van oude tegenstellingen helderder beseft wordt. Prof. van der K ooy heeft in dit verband van het sociatrisch effect van de geschiedschrijving gesproken. W elnu: het is in het algemeen zo dat de historicus die sociatrische functie via zijn publikaties, wanneer zij eenmaal in de les- en leerboeken overgenomen zijn, ten aanzien van een volgende generatie uitoefent; met de serie D e Bezetting evenwel oefent het instituut deze functie ten aanzien van het nu levende geslacht uit - en veel effectiever en dieper dan met uitsluitend wetenschappelijke geschriften mogelijk is. D e televisie is zich ook in ons land meer en meer tot een volwaardig medium voo r massacommunicatie aan het ontwikkelen. Het instituut zal door middel van de serie televisieprogramma’s, zij het in niet-wetenschappelijke vorm , toch een op wetenschappelijke bezinning gebaseerd historisch beeld aan de massa van het Nederlandse volk overdragen. Het instituut heeft deze functie niet gezocht; nu de zaken zo gelopen zijn dat zij aan de instelling toegevallen is, mag zij, naar het mij voorkom t, de nieuwe taak zien als een van de belangrijkste die zij in de jaren tot 1965 te verrichten krijgt. M aar hiermede is niet alles gezegd. Ik zie ook belangrijke directe voordelen ten aanzien van mijn eigen hoofdtaak: de voorbereiding van het samenvattend Geschiedwerk. Van aanzienlijke betekenis is het proces van bezinning dat aan de samenstelling van ieder programma voorafgaat. Elk programma dwingt mij, mij tezamen met de daarvoor in aanmerking komende leden van de wetenschappe lijke staf rekenschap te geven van de vraag, wat nu eigenlijk de belangrijke aspecten zijn in het thema dat voor de televisie behandeld moet worden. Er w orden m.a.w. nu reeds in en door deze programma’s hoofdlijnen getrokken die tezamen een deel van de structuur van het latere Geschiedwerk zullen vormen. Bovendien ontwikkelt zich de voorbereiding van de programma’s tot een belang rijk samenbindend element tussen de staf en mij persoonlijk. Voorts mag opgemerkt worden dat uit de voorbereiding dier programma’s contacten voortvloeien die tot het verwerven van belangrijke nieuwe gegevens,
24
DE F U N C T I E V A N ‘ D E B E Z E T T I N G ’ soms ook van nieuw documentair materiaal leiden. M en mag tenslotte aannemen dat de reeks uitzendingen de plaats van het instituut in den lande zal versterken, de belangstelling voor al onze publikaties ten goede zal komen en met name nu reeds interesse zal gaan wekken voor een samenvattend werk waarin alles wat in de televisieprogramma’s toch maar beknopt en schetsmatig aangeduid kan w o r den, veel breder uitgewerkt zal worden met alle rijkdom van historische schake ringen.’ 1
M en ziet: hier noemde ik nog niet wat voor mij het belangrijkste effect van de serie De Bezetting was: dat er structuur kwam in mijn onderzoek. Op de serie terugziend schreef ik evenwel in het tweede kwartaalverslag over 1965 dat ik dat effect ‘spoedig’ ging beseffen: ‘D e historische stof die te onderzoeken valt, is in zichzelf praktisch onbegrensd: w ie zich tot taak zou stellen, alles te lezen en te verwerken wat door onze instelling aan stukken verzameld is, is daar enkele honderden jaren mee bezig. Het bieden van een historisch beeld vergt het vermogen tot het scheppen van een historische structuur; die structuur moet in het onderzoek aangebracht worden en vindt daarna in het geschreven werk zijn neerslag. Misschien was ik er ook zonder de televisieserie w el toe gekomen, in mijn onderzoek die nood zakelijke structuur aan te brengen - feit is dat de noodzaak tot grondige oriëntatie op hoofdpunten die uit het periodiek uitzenden der programma’s voortvloeide, met zich bracht dat die structuur in het onderzoek als het ware vanzelf, d.w.z. als functie van de televisieserie, tot stand kwam. Z o werd het grootste gevaar bezworen dat mij sinds 1955 bedreigd heeft: dat ik zo lang bij bepaalde onder delen van het totale werk zou blijven verwijlen dat, als gevolg daarvan, te veel jaren verloren zouden gaan en bovendien het totale beeld in de onderzoekfase scheefgetrokken zou worden. N a het voorbereidend onderzoek dat ik (op grond slag van eigen oorlogservaringen, mijn werk in Londen en mijn arbeid bij het instituut in de eerste tien jaren van zijn bestaan) in de periode 19 5 5 —1960 verrichtte, is de arbeid aan de televisieserie een solide terreinverkenning geweest waardoor ik in alle aspecten van het gebeuren zow el hier te lande als overzee de hoofdlijnen heb leren ontwaren en voor m ijzelf met enige nauwkeurigheid heb kunnen vaststellen op welke onderdelen ik in aanvullend en afrondend onder zoek dieper moet ingaan en w elke bronnen daartoe het meest dienstig zijn. Daarvan afgezien meen ik het vertrouwen te mogen koesteren dat de televi sieserie niet alleen aan de belangstelling en ontvankelijkheid voor het werk van het instituut in het algemeen ten goede gekomen is, maar speciaal ook aan die voor het Geschiedwerk dat mij opgedragen is en dat mijn leven blijft vullen.’2
' Kwartaalverslag 1960 II, p. 4 -5 .
2 A.v., 1965 II, p. 2 2 -23.
25
Hoe ik mijn taak onderschatte Eerder schreef ik dat ik, toen ik in '55 mijn opdracht kreeg, vertrouwde dat ik deze wellicht in tien jaar en, als alles tegenviel, in elk geval in hoogstens vijftien jaar zou kunnen uitvoeren. Ik heb mijn taak onderschat. ‘ Stond mij dan’, aldus de vraag die ik in het Voorw oord van Epiloog stelde, ‘de structuur van het gehele werk niet duidelijk voor ogen? Wel degelijk’ (ik verwijs naar mijn uit ju li '49 daterende nota). ‘Het enige dat ik niet kon voorzien, was zijn lengte. D ie zou worden bepaald door de mate van detaillering die mij bij het schrijven noodzakelijk zou voorko men.’ Op die onderschatting w il ik wat dieper ingaan. Zij is vooral duidelijk gebleken in de jaren '55—’66, toen ik nog niet aan het schrijven toe was. Nadien kreeg ik een reëlere kijk op de verm oedelijke duur van het gehele project, zij het dat ik ook toen menigmaal te optimistisch bleef denken over de verm oedelijke lengte van verscheidene delen die ik nog moest schrijven. In de jaren '55—’66 was van belang dat ik voor m ijzelf nog in het geheel niet had bepaald o f mijn gepubliceerd werk het karakter diende te krijgen van een beknopte samenvatting (die op zichzelf evenveel voorstudie zou vergen als een uitgebreider werk) dan w el van een meer gedetailleerde beschrijving. Geenszins stond voor mij vast dat, zoals in mijn nota uit ju li '49 als mogelijkheid geopperd was, de ‘Inleiding’, de ‘delen’ 1 t.e.m. 1 1 en de ‘Epiloog’ aparte boeken moesten worden — ik zag die indeling toen als betrekking hebbend op een werk waarvan de lengte nog in het geheel niet vaststond. D e evolutie van mijn denkbeelden komt in de kwartaalverslagen duidelijk tot uiting. In '56 dacht ik dat deel 1 (toen w èl gedacht als een apart boek) de inleiding en de beschrijving van de neutraliteitsperiode en de Duitse invasie moest bevatten. In '57 schreef ik in mijn derde kwartaalverslag dat ik, terwijl ik sinds '55 aan ‘een werk van aanzienlijke uitgebreidheid’ had gedacht (‘vier tot v ijf delen’), er nu meer voor voelde, ‘een manuscript te schrijven waarin vóór alles de spanning der tijden weerspiegeld w ordt’ : ‘één flink deel van de omvang van 600—800 pagina’s’.1 Daarbij was van belang dat ik in
' A.v., 1957 III, p. 2.
26
VERANDERENDE DENKBEELDEN overleg met de wetenschappelijke staf van het instituut tot de conclusie was gekomen dat ik, als ik ‘de door het instituut verzamelde collecties en de ons bekende collecties elders’ alle zou gaan doorwerken (zij het aan de hand van de beschrijvingshulpmiddelen), pas ‘in de periode 1970—19 75’ mijn werk zou hebben voltooid — dat noemde ik ‘onaan vaardbaar’.1 In '59 was ik er nog steeds van overtuigd dat mijn werk ‘omstreeks het midden van de jaren ’6o’ moest zijn voltooid ‘in plaats van tien jaar later - men mag aannemen’, schreef ik o.m., ‘dat een in 1965 gepubliceerd Geschiedwerk veel meer respons zal vinden onder het Nederlandse volk dan een in 1975 gepubliceerd boek, hetgeen voor het ‘doorgeven’ van het historische beeld aan de jeugd niet zonder betekenis is.’ Ik stelde mij toen voor, m edio ’6i ‘een eerste gedetailleerde opzet te maken voor het gehele werk (ik kan niet genoeg onderstrepen dat het bij uitstek een organisch geheel moet worden)’, welke opzet ik met de staf, de adviseurs en het bestuur w ilde bespreken.2 In ’6i was het mijn voornemen, mijn onderzoek tot omstreeks 1 januari '65 voort te zetten en vervolgens in drie jaren tijd het gehele Geschiedwerk te schrijven. In '64 was ik ervan overtuigd dat in elk geval ‘een uitvoerig w erk’ moest ontstaan ‘dat in meerdere delen gepubliceerd wordt’ - ik noemde het toen ‘wenselijk, aan de tekst uitgebreide voetnoten toe te voegen waardoor het aan de beoordelaars, maar met name ook aan historici van latere generaties duidelijk zal zijn, op welke gegevens de auteur zijn beschrijving en zijn conclusies gebaseerd heeft’ ; ik schreef toen voorts: ‘ D e volgorde van het Geschiedwerk zal in hoofdzaak een chronologische w orden, waarbij het algemene oorlogsverloop als achtergrond telkens kort ge schetst w ordt; binnen die opzet zullen bepaalde onderwerpen apart behandeld worden, zoals de sociaal-economische geschiedenis van bezet Nederland, de lotgevallen van Nederlanders in gevangenissen en concentratiekampen, het re geringsbeleid in Londen, de geschiedenis van Nederlands-Indië en van Suriname en de Nederlandse Antillen’3 —
hier ligt de oorsprong van hoofdstuk 1 (‘Verarmend Nederland’) uit deel 7, van deel 8 (Gevangenen en gedeporteerden), van deel 9 (Londen) en van de Indische delen.
1 A.v.
2 A.v., 1959 II, p. 5, 7, 14.
3 A.v., III en IV, p. 2.
27
VERANTWOORDING In de zomer van '65 (de serie De Bezetting was achter de rug) diende ik nieuwe voorstellen in ‘met betrekking tot de hoofdindeling van het werk en van de nog te verrichten werkzaamheden’ 1. In de geschiedenis van bezet Nederland zag ik de April—Meistakingen van '43 en ‘de zomer van '44, wellicht ju n i’, toen als duidelijke caesuren — Suriname en de Nederlandse Antillen w ilde ik behandelen in het aan ‘het beleid van de Nederlandse regering te wijden deel’ en over Indië w ilde ik ‘een apart deel’ schrijven. Zo kwam ik tot zes ‘delen’, nu inderdaad gedacht als zes boeken: Deel 1. Het koninkrijk tussen de twee wereldoorlogen (‘200 bladzij den’); de neutraliteitsperiode (‘ 150 bladzijden’); de Duitse invasie (‘200 bladzijden’). Delen 2 en j . Bezet Nederland van mei '40 tot de April-M eistakingen van '43. Deel 4. Bezet Nederland van de April-M eistakingen van '43 tot in de zom er van '44; de sociaal-economische geschiedenis van bezet N eder land; gevangenen en gedeporteerden; de regering in Londen met inbe grip van Suriname en de Nederlandse Antillen. Deel 3. ‘Het laatste bezettingsjaar’. Deel 6. Nederlands-Indië ‘tot aan de capitulatie van Japan’, ‘Slotbe schouwing’. Ik schatte toen de om vang van die zes delen op tezamen 3 000 a 4 000 pagina’s en het leek mij ‘van groot belang dat [het] eerste deel zo spoedig m ogelijk verschijnt.’ In februari '67 legde ik aan het bestuur, de adviseurs en de weten schappelijke staf van het instituut een uitgewerkte indeling van het bedoelde deel 1 voor (‘met name wat de neutraliteitsperiode en de M eidagen van 1940 betrof, was het alsof het uitgebreide aantekenmateriaal zich haast vanzelf in een logische volgorde schikte’). Ik dacht dat ik de bedoelde zes delen in ongeveer zes jaar zou kunnen schrijven, schatte de periode van voortgezette bronnenstudie voor de delen 2 t.e.m. 5 op drie tot vier en voor deel 6 op één tot twee jaar en dacht dus dat, ‘als zich geen ernstige tegenslag van welke aard ook voordoet, het gehele w erk omstreeks 1980 voltooid zal zijn.’2 In diezelfde maand februari '67 begon ik, zoals al vermeld, ‘deel 1 ’ te schrijven.3 Het eerste onderdeel, ‘het koninkrijk tussen de twee wereld
1 Bijlage bij kwartaalverslag 1965, III. 2 Kwartaalverslag 1967 I, p. 15, 17. 3 In de loop van dat jaar kwam ik tot de overtuiging dat het Geschiedwerk niet geïllustreerd
28
VERANDERENDE DENKBEELDEN oorlogen’, dijde uit tot meer dan 600 pagina’s druks. Er zouden dus méér dan zes ‘delen’ komen (‘acht o f negen’ schatte ik in het Voorw oord van Voorspel) en er zou voor het schrijven dus meer dan omstreeks zes jaar nodig zijn; bovendien achtte ik het begin ’68 wenselijk, ‘aan het geheel een epiloog toe te voegen die misschien wel iets meer voorbereiding vergt dan ik thans voorzie’ — nu schreef ik dat ‘ik, als mij leven en gezondheid gelaten worden, tussen 1980 en 1985 het gehele project [zal] kunnen voltooien. Een belangrijk kortere termijn lijkt mij uitgesloten; anderzijds neem ik aan dat ik die termijn ook niet in vérgaande mate zal overschrijden.’ 1 In april '69, midden in het schrijven van deel 3 (M ei ’40), werd ik door een hersenvliesbloeding getroffen die, gelukkig, spoorloos aan mij voor bijging.2 Het herstel in het ziekenhuis gaf mij, schreef ik in mijn verslag over het tweede kwartaal '69, ‘de gelegenheid, over de indeling van de resterende delen nog eens rustig na te denken’ —ik dacht toen dat ik voor bezet Nederland 1940—44 ‘een stuk o f v ijf delen’ nodig zou hebben, waarvan één gewijd zou worden ‘aan het lot van de vervolgde groepen’. Dan zou ‘Londen’ komen, dan ‘het laatste jaar’ en ‘het aparte deel over Nederlands-Indië’ en tenslotte Epiloog waarin ‘het accent zal moeten vallen op die aspecten in de naoorlogse ontwikkelingen die rechtstreeks met de Tw eede W ereldoorlog in verband staan.’3 Begin '7 1 stond voor mij vast dat ik, gezien de hoeveelheid gereed staande ‘fiches’, voor ‘het laatste jaar’ twee delen nodig zou hebben; ik koos toen voorts ‘het begin van de Jodendeportaties’ (juli '42) als caesuur in de periode maart '4 1-m ei '43. Overigens bleef ‘mijn streven gericht op de voltooiing van het gehele project in het begin van de jaren ’8o.’4 D e nieuwe opzet, waarbij ik tot 12 delen kwam 5, werd in ju li '71 diepgaand besproken met het bestuur, de adviseurs en de wetenschappe lijke staf van het instituut.
moest worden. ‘Over de oorlogsjaren’, schreef ik, ‘zijn al tal van goede geïllustreerde werken verschenen die ook later in ruime mate in bibliotheken te vinden zullen zijn; wezenlijk nieuwe illustraties kunnen wij aan de reeds gepubliceerde niet toevoegen. Bovendien ben ik van mening dat historische werken juist door illustraties sneller een verouderde indruk maken.’ (a.v., III, p. 8). Mijn vriend Presser maakte mij toen duidelijk dat illustraties juist bij het historische beeld passen. 1 A.v., 1968 I, p. 9-10 . 2 Was ik toen overleden, dan had mijn opvolger (of hadden mijn opvolgers) in elk geval gebruik kunnen maken van al mijn ‘fiches’. 3 A.v., 1969, II, p. 14 -15 . 4 A.v., 19 71, II, p. 2 1, 24. 5 In feite tot 13 omdat ik wat later deel 10 a en deel 10 b ging heten (Het laatste jaar I en II), aanduidde als ‘deel 10’ en ‘deel
1 1 ’. 29
VERANTWOORDING In '72 wist ik dat deel 4 (M ei '40—maart '4 1 ) in twee boeken zou moeten uitkom en; daarop wijzend schreef ik ‘dat het voor mij vaststaat dat de tekst van de delen 5 t.e.m. 10 aanzienlijk korter zal worden.’ 1 Daarin vergiste ik mij. Toen ik m edio '74 deel 6 (Maart '4 1— ju li ’42) afh ad , constateerde ik dat ik, ‘wat het aantal delen betreft’ (ik had tot dan toe aan tw aalf gedacht) ‘halverwege gekom en’ was. ‘Dat is een prettig gevoel’ , schreef ik, eraan toevoegend dat ik het ‘nog steeds een redelijke veronderstelling acht dat ik het gehele project. . .in o f omstreeks 1985 voltooid zal hebben’2 —maar de delen I t.e.m. 6 hadden negen boeken gevergd en dat zouden er voor de delen 7 t.e.m. 12 zeventien worden. Dat voorzag ik niet. Integendeel: ik dacht twee jaar later, in '76 dus, dat de delen 8, 9, 1 1 en 12 elk slechts één boek zouden vullen en alleen deel 10 twee. In feite waren er voor de delen 8, 9 en 10 a en b al acht nodig. In afwachting van een open hart-operatie schreef ik in mei ’8o het slot van deel 10 a (Het laatste jaar I) in prof. dr. D. Durrer’s hartkliniek.3 Na mijn herstel gaf ik mij opnieuw rekenschap van de problemen der resterende delen. Deel 10 b (Het laatstejaar II) bood geen moeilijkheden. V oor deel 1 1 (Nederlands-Indië) achtte ik een bezoek aan Indonesië wenselijk (dat werd begin '83 gebracht). Ik onderstreepte dat ik in dat deel 1 1 ook op de Indische voorgeschiedenis w ild e ingaan. ‘Ik beschouw’, schreef ik in februari ’ 8i in de definitieve versie van een (met bestuur, adviseurs en staf besproken) nota ‘D e voltooiing van het Geschiedwerk’, ‘ de kolonisatie van Indië als een ambivalent proces: die kolonisatie heeft in verscheidene opzichten grote baten opgeleverd voor de bevolkingsgroepen in de archipel - zij heeft anderzijds de vestiging betekend van een als vreemd aange voeld gezag dat op allerlei terreinen het ontstaan van een ‘eigen’ ontwikkeling heeft afgeremd. D e Europese kolonisatie had in 1940 haar tijd gehad, en ik zie het als een van de belangrijkste gevolgen van de Tw eed e W ereldoorlog dat het dekolonisatieproces is versneld. D e problemen van kolonisatie en dekolonisatie zullen dus in deel 11 alle aandacht dienen te krijgen.’
Ik gaf voorts aan, welke thema’s ik in deel 12 (Epiloog) ‘in bijzonder heden’ w ilde behandelen (‘en wat te doen met het militaire ingrijpen in Nederlands-Indië, uitlopend op de erkenning van de Indonesische soeve-
' Kwartaalverslag 1972 I, p. 2. 2 A.v., 1974 III, p. 12. 3 Voor die operatie schreef ik aan de directeur van het instituut, Paape, een brief met mijn denkbeelden hoe het project in geval van mijn overlijden zou kunnen worden voltooid.
30
VERANDERENDE DENKBEELDEN reiniteit? Ik ben geen moment van plan, hier gedetailleerd op in te gaan maar kan er ook niet over zwijgen; daarvoor is het Indonesische conflict in de jaren '45—49 van te veel betekenis geweest’). De kritieken die ik graag als onderdeel van mijn werk gepubliceerd zag (daarop kom ik nog terug) en die ik aanvankelijk in deel 12 w ilde laten opnemen, zag ik nu als een, door ‘een apart college’ samen te stellen, onderdeel van deel 13, Bijlagen, waarin ook een overzicht van wijzigingen, een algemeen register en ‘een overzicht van het tot stand komen van het gehele w erk’ (deze Verantwoording) een plaats zouden krijgen.' M en ziet: ik zag deel 1 1 (Nederlands-Indië) als één deel —begin '82 nam ik aan dat het er twee zouden worden; het werden er in werkelijkheid drie. Ik had dus veel méér te schrijven. In ju li '83 verzocht ik het bestuur, bij de minister van Onderwijs en Wetenschappen het verzoek in te dienen dat de eindtermijn voor mijn w erk (wel te verstaan: tot en met deel 13, Bijlagen) van 3 1 december '85 zou worden verlengd tot 3 1 december '87. Dat verzoek werd ingewilligd. Het concept voor deel 12, Epiloog, voltooide ik, zoals al vermeld, in september '87 maar de twee onderdelen die ik voor deel 13 moest schrijven: de Verantwoording en het Overzicht van wijzigingen, had ik pas in maart ’88 in concept gereed. Toen was ook de onafhankelijke commissie gevorm d die een deel 14, Reacties, zou samenstellen.
★
M en kan uit dit overzicht afleiden hoezeer mijn denkbeelden over de aard van het Geschiedwerk (samenvatting o f juist een gedetailleerd relaas?), over de aantallen delen en over de lengte van de delen gefluc tueerd hebben. Het denkbeeld van een in één deel neer te leggen samenvatting heb ik maar korte tijd gehuldigd — wat mij eigenlijk van meet a f aan aantrok en b leef aantrekken was juist dat gedetailleerde relaas. Ik heb, daaraan vasthoudend, mij moeten onderwerpen (en heb dat, eerlijk gezegd, met w einig hartzeer gedaan) aan de eisen die de materie bleek te stellen. Al mijn schattingen hoeveel tijd het project zou vergen, waren er aanvankelijk ver naast maar nog voordat ik in februari '67 deel
1 Nota: ‘De voltooiing van het Geschiedwerk’, p. 4, 8, 11.
31
VERANTWOORDING i ging schrijven, voorzag ik, zoals bleek, dat ik het project pas ‘omstreeks 1980’ zou kunnen voltooien. Toen het eerste van de drie onderdelen van deel 1 een apart deel (tevens een apart boek) werd, wist ik voorts dat ik dat ‘omstreeks 1980’ moest wijzigen tot ‘tussen 1980 en 1985’. Ik dacht toen aan in totaal tw aalf delen (zijnde tw aalf boeken) — die tw aalf zijn er, de delen 10 b, 1 1 b en 1 1 c als aparte delen meegeteld, vijftien geworden en het totaal aantal boeken werd in plaats van tw aalf zes-entwintig. Het ‘tussen 1980 en 1985’ is in feite (ik laat mijn bijdragen voor deel 13 , waaraan in '67 en ’68 nog niet werd gedacht, even terzijde) september 1987 geworden. Terugziende op het gehele project, constateer ik dat ik van de in totaal 32 V2 jaar die het in beslag nam (van april '55 tot september '87), bijna 15 jaar (177 maanden) nodig waren voor het schrijven. D e directe voorbe reiding van de 2 1 programma’ s van de serie De Bezetting vergde ca. tien maanden en ik schat dat de werkzaamheden die ik voor de vijftien delen verrichten moest tussen het gereedkomen van de concept-manuscripten en hun verschijning in druk ca. twintig maanden hebben gevergd. Het voorbereidende onderzoek van het gehele project nam ca. 15 jaar in beslag, anders gezegd: het schrijven heeft ongeveer evenveel tijd gevergd als het voorbereidende onderzoek. D it zijn allemaal termijnen en omstandigheden geweest die ik in '55 niet heb voorzien. Ik troost mij met de gedachte dat de gecompliceerdheid en de duur van de meeste wetenschappelijke projecten bij hun aanvang ernstig on derschat worden.1 Gelukkig maar!
Bronnen Ik heb drie soorten bronnen gebruikt: archiefstukken, publikaties (boe-
1 In het Voorwoord van deel 12, Epiloog, wees ik er op dat de Parlementaire Enquê tecommissie ‘Regeringsbeleid 19 4 0 -19 4 5’, toen zij eind '47 werd ingesteld, dacht in één jaar met haar werk klaar te zijn - dat werden er negen. N o g twee voorbeelden: in '69 werd erop vertrouwd dat de officiële documenten over het NederlandsIndonesisch conflict 1945—1949 vier delen zouden vullen en dat zullen er negentien worden en toen in '46 aan de befaamde jurist Meijers de opdracht werd gegeven om een nieuw Burgerlijk Wetboek te ontwerpen werd daarvoor gedacht aan een termijn van vier jaar — dat nieuwe B W is nu, meer dan veertig jaar later, nog verre van voltooid.
32
H E T P R O B L E E M V A N DE V O E T N O T E N ken, artikelen in periodieken, soms ook artikelen in dagbladen) en mondelinge o f schriftelijke mededelingen. Uit wetenschappelijk oogpunt zou het natuurlijk de voorkeur hebben verdiend wanneer ik bij elke passage zou hebben aangegeven, welke bronnen daaraan ten grondslag lagen. Dat heb ik nagelaten. Veruit de meeste lezers van mijn werk hadden daar naar mijn overtuiging geen belangstelling voor: zij waren geïnteresseerd in mijn teksten, in mijn ‘verhaal’, niet in de bronnen waarop ik dat ‘verhaal’ baseerde.' In de populaire editie werden derhalve in het geheel geen bronnen aangegeven. Ik had dat in de wetenschappelijke kunnen en misschien wel moeten doen maar daar heb ik mij er toe beperkt, alleen de vindplaatsen van gebruikte citaten in de voetnoten te vermelden. Dat laatste sprak voor mij vanzelf: ik mocht niet een passage uit een document o f uit een publikatie aanhalen zonder aan te geven, w elk document en welke publikatie het betrof (en in het geval van een document bovendien tot welke collectie het behoorde) — evenmin mocht ik een mondelinge mededeling weergeven zonder te vermelden door w ie en op welke datum die aan mij was gedaan. Verder ben ik niet gegaan. Leden van de begeleidingsgroep (op die groep kom ik straks terug) hebben er herhaal delijk op aangedrongen dat ik w èl al mijn bronnen zou vermelden, hetgeen ook, zoals bleek, mijn oorspronkelijke bedoeling was — ik heb hun steeds geantwoord dat ik alle begrip had voor hun aandrang maar dat feitelijke omstandigheden het mij onm ogelijk maakten om er gevolg aan te geven. Ik heb vrijw el geen alinea geschreven die niet op verschei dene ‘fiches’, d.w.z. op verscheidene bronnen is gebaseerd. M et een opgave van die bronnen zou niet alles gezegd zijn, immers: bronnen spreken elkaar vaak tegen en de ene bron is betrouwbaarder dan de andere —er gaat dus aan de formulering van al die alinea’s een proces van afwegen vo oraf dat, w il men werkelijk doen uitkomen hoe die alinea’s tot stand kwamen, weergegeven zou moeten worden. Had ik besloten dat te doen, dan had ik bij elke pagina het descriptieve werk moeten onderbreken om een aantal meer analytische, in vele gevallen uitgebreide o f zelfs zeer uitgebreide voetnoten te formuleren. D ie onderbrekingen kwamen mij hoogst onaantrekkelijk voor. Bovendien moest ik aannemen dat het
' ‘De Amerikaanse toneel- en filmspeler John Barrymore schreef eens’, aldus Rob Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische Spiegel, ‘dat hij zo ’n hekel had aan voetnoten. Het is, zei hij, alsof je tijdens je huwelijksnacht telkens de trap af moet omdat er gebeld wordt.’ (p. 623).
33
VERANTWOORDING geheel van de voetnoten waarin alle bronnen aangegeven en tegen elkaar afgewogen zouden worden, de totale arbeidstaak die op mij rustte, misschien w el met de helft zou verzwaren: voor een deel dat ik anders in een jaar tijd zou kunnen schrijven, zou ik dan wellicht anderhalf jaar nodig hebben en de totale duur van het project zou met zeven tot acht jaar worden verlengd. Dat beschouwde ik als onaanvaardbaar, zulks niet alleen om persoonlijke maar ook om algemeen-maatschappelijke rede nen: ik vond de periode van bijna twintig jaar waarin de eerste drukken van de verschillende historiografische delen zouden uitkomen (deel i werd gepubliceerd in '69, deel 12 in ’ 88), toch al aan de lange kant. O verigens: de ‘fiches’ zijn bewaard gebleven, gegroepeerd per deel, binnen elk deel per hoofdstuk, binnen elk hoofdstuk per paragraaf, binnen elke paragraaf per onderdeel daarvan. Het is dus niet alleen mij, het is ook elke geïnteresseerde mogelijk, precies na te gaan op grond van w elke bronnen ik een bepaalde passage heb geschreven. Het enige dat men niet aangetekend vindt, is het proces van afwegen van het ene gegeven tegen het andere.
★
Ik kom nu tot de drie soorten bronnen die ik eerder noemde: archief stukken, publikaties, mondelinge o f schriftelijke mededelingen. Van de personen met w ie ik, sinds ik in '55 mijn opdracht kreeg, gesprekken, meestal langdurige, voerde teneinde mijn kennis uit te breiden, zal ik een volledige opgave laten volgen 1 maar dat w il ik voor de archiefstukken en de publikaties achterwege laten. Ik schat dat zulk een volledige opgave van de archiefstukken meer dan 50 pagina’s in beslag zou nemen en van de publikaties meer dan 100. Ik vind dat om twee redenen overbodig. D e eerste is dat al die gegevens vastgelegd en voor serieuze onderzoe kers toegankelijk zijn. Wat de archiefstukken betreft vormden de collecties van het instituut mijn belangrijkste bron. Ik kon beschikken over de beschrijvingshulpmiddelen (inventarissen en regestenlijsten) die daar in de loop der jaren tot stand waren gekomen o f kwamen. D ie beschrijvingshulpmiddelen
1 Doordat ik de namen der talloze betrokkenen niet noteerde, is dit wat de verstrek kers der schriftelijke inlichtingen betreft niet wel mogelijk
34
B E S T U D E E R D E A R C H I E V E N EN C O L L E C T I E S (overzichten die tezamen meer dan 30000 pagina’s tellen) heb ik twee maal doorgewerkt, erop aantekenend welke stukken ik w ilde zien —men kan dus ook constateren wat ik ongelezen heb gelaten. W ie de contem poraine geschiedenis beoefent en alles w il lezen dat bewaard gebleven is, verdrinkt in de kortste keren in immense hoeveelheden stukken: men moet durven overslaan, men moet durven kiezen. Van elke collectie die ik doorwerkte, vaak ook van elke bundel stukken die ik las, hield ik aantekeningen bij op aparte kaarten —al die aantekeningen zijn opgeno men in mijn kwartaalverslagen en de kaarten zelf, alle systematisch gegroepeerd, zijn bewaard gebleven. Hetzelfde geldt voor de publikaties. Van elke publikatie legde ik een kaart aan waarop ik niet alleen de gebruikelijke bibliografische gegevens vermeldde maar ook het jaar en de maand waarop ik die publikatie las en (aan de achterzijde) in w elk opzicht zij voor mij van betekenis was. O ok deze gegevens werden in mijn kwartaalverslagen opgenomen en ook deze kaarten (alfabetisch gerangschikt) zijn bewaard gebleven. D e tweede reden waarom ik een volledige opgave van doorgewerkte archiefstukken en publikaties overbodig vind, is dat zulk een opgave een suggestie van volledigheid zou wekken waarvoor geen enkele reden is. Ik heb mij in honderdduizenden stukken verdiept maar in m iljoenen niet —ik heb over de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tw eede W ereldoorlog duizenden publikaties gelezen, maar ook duizen den (speciaal die welke in de laatste vijftien jaar zijn uitgekomen) onge lezen moeten laten. Anders gezegd: mijn volledige opgave zou voor verder onderzoek door derden onvoldoende zijn. W ie tot dat onderzoek w il overgaan, dient zich te oriënteren aan de hand van de beschrijvingshulpmiddelen en het Centraal Trefwoorden-register alsmede van de systematische bibliotheek-catalogus van het instituut. ★
Wat de archiefstukken betreft welke ik doorwerkte, w il ik mij tot de volgende beknopte mededelingen beperken. D ie archiefstukken waren, zoals al vermeld, in de eerste plaats stukken die in collecties van het instituut zijn opgenomen. Van die collecties resp. archieven, voorzover doorgewerkt (dit betrof vrijw el steeds een selectie, gemaakt aan de hand van de beschrijvingshulpmiddelen), laat ik hier een opgave volgen. De volgorde sluit aan bij de nummers (ze zijn tussen haakjes vermeld) die de betrokken collecties resp. archieven binnen de
35
VERANTWOORDING verzamelingen van het instituut hebben gekregen. Men dient bij de opgave in het oog te houden dat van de archieven van ‘foute’ instellingen en organisaties slechts een gedeelte, veelal een klein gedeelte, is bewaard gebleven en dat, als niet-‘foute’ instellingen vermeld worden, de naams verm elding niet anders zeggen w il dan dat het stukken, soms maar weinige, uit het betrokken archief betreft. Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden ( i—12) Gericht des Marinebefehlshaber in den Niederlanden (13) Reichskommissariat in den besetzten niederlandischen Gebieten Stab (14) Fernschreibstelle (15) Notstandsbeihilfe (16) Deutsches Theater in den Niederlanden (16 a) Prasidialabteilung (17) Generalkommissar fü r Verwaltung undJustiz Stab (20) Hauptabteilung fü r allgemeine Angelegenheiten Abteilung Niederlandische Personalangelegenheiten (21) Abteilung Rechtsetzung (21) Abteilung Planung (22) Abteilung Archivwesen (24) Hauptabteilung Inneres (25) Abteilung Volksgesundheit (27) Abteilung Veterinarwesen (28) Abteilung Angelegenheiten deutscher Staatsangehörigen (29) Hauptabteilung Erziehung und Kirchen (32) Hauptabteilung Justiz (33) Abteilung Gnadensachen (34) Obergericht (35) Generalkommissar fü r Finanz und Wirtschaft Stab (39) Referat Handels- und Devisenpolitik (40) Abteilung Feindvermögen (43) Wirtschaftsprüfstelle (44) Kartellreferat (45) Devisenreferat (47) Abteilungfür besondere wirtschafiliche Angelegenheiten (48)
36
B E S T U D E E R D E A R C H I E V E N EN C O L L E C T I E S Hauptabteilung Erndhrung und Landwirtschajt (49) Hauptabteilung Gewerbliche Wirtschafi (50) Hilfsausschuss fü r die Deutschen in den Niederlanden (52) Abteilung Preisbildung (54) Abteilung Forst- und Holzwirtschaft (55) Abteilung Siedlung und Bauten (56) Generalkommissar zur besonderen Verwendung (61—76) Stab und Geschaftsführung Hauptabteilung Politischer Aufbau Hauptabteilung Volksaufkldrung und Propaganda Referat Sonderf'ragen, ‘Stimmungsberichte’ Höherer S S - und Polizeiführer (77) Germanische Leitstelle SS-Schule A vegoor Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des S D (78) Referat I V B 4 ‘Meldungen aus den Niederlanden ’ ‘Berichte über die Dienstbesprechungen bei Generalkommis sar Schmidt’ Befehlshaber der Wajfen-SS Landwacht / Landstorm Germaanse SS in Nederland (83) Beauftragten des Reichskommissars (86) Arbeitsbereich der N S D A P in den Niederlanden (88) Deutsche Handelskammer fü r die Niederlande (90) Beauftragte fü r die Niederlande des Reichsministers fü r Rüstung und Kriegsproduktion (92) Rüstungs-Inspektion Niederlande (92 b) Zentralauftragsstelle (93) A. Flesche (97) Ufa-Tobis (98 d) Nederlandse Arbeidsdienst (99) Vredegerechtshof en vrederechters (101) Collectie-mr. K. J. Frederiks (10 1 a) Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (102) Secretaris-generaal Kabinet A fdeling Radio-om roep A fdeling Perswezen Afdeling Toneel en Dans
37
VERANTWOORDING A fdeling M uziek Propagandaraad Com m issie voor pers-reorganisatie ‘Noten voor de redacties’ ‘Verslagen der persconferenties’ Nederlandse Kultuurkamer (104) Hoofdbureau Gilden algemeen Persgilde (105) Nederlandse Kultuurraad (113 ) Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming Bureau Volkscultuur en Volksontw ikkeling (114) Gemachtigde van de Reichskommissar voor het toezicht op de orde en de rust in de scholen (114 a) Inspecteur voor het onderwijs in algemene dienst (114 b) Departement van Financiën Vertaalbureau (115 ) Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart (116 ) Afdeling Economisch Onderzoek Bureau Nijverheidsonderzoek Centraal Distributie Kantoor (117) Com m issie tot uitzending van landarbeiders naar Oost-Europa (120 a) Nederlandse Tandartsenkamer (12 1) Nederlandse Apothekerskamer (12 1 a) Nederlands Arbeidsfront (122) N S B (12 3 -16 8 ) Leider Algemene Raad Raad van beleid Hoofdkwartier Plaatsvervangend leider Secretaris-generaal Secretarie van Staat Nationale Jeugdstorm Nationaal-Socialistische Vrouwen-Organisatie Opvoedersgilde Studentenfront Economisch Front Rechtsfront
38
B E S T U D E E R D E A R C H I E V E N EN C O L L E C T I E S Front van N ering en Ambacht Afweerdienst Evacuatiebureau Hoge Raad van Discipline Bureau van de Kamerfracties Landelijk leider van de organisatie van NSB-Statenleden Het Nationale Dagblad Nationale Omroep Raad van katholieken Raad voor de volkshuishouding Gewestelijke, kring- en groepsraden Volk en Vaderland Diverse gewesten en districten Algemeen Toezicht Leden Verdinaso (168 a) N SN A P -van Rappard (168 b) N SN A P-K xuyt (168 c) Zwart Front / Nationaal Front (168 d) Collectie-m r. H. C. van Maasdijk (171) ‘D e D riehoek’ — ‘ Het B olw erk’ (173) De Waag (174) De Schouw (174 c) Uitgeverij ‘Hamer’ (174 e) Uitgeverij ‘W estland’ (174 f) Nederlands-Duitse Kultuurgemeenschap (175) Collectie-P. J. M eulenberg (177) Nederlandse Spoorwegen, Railwacht (178) Nederlandse Volksdienst / Winterhulp Nederland (179) Nederlandse U nie (181) Com ité voor Joodse vluchtelingen (18 1 b) Voorzitter Protestants Hulpcomité voor uitgewekenen om ras o f g elo o f (18 1 c) Joodse Coördinatie-Com m issie (18 1 d) Collectie-Jacques Aa (18 1 g) Joodse Raad (182) Collectie-m r. M. Bosboom (182 a) Commissaris voor niet-commerciële verenigingen en stichtingen (182 b) Collectie-prof. dr. ir. J. Goudriaan (182 d) Collectie-m r. B. de Gaay Fortman (182 e)
39
VERANTWOORDING Interkerkelijk Bureau Noodvoedselvoorziening Den Haag (182 f) Collectie-prof. mr. M. G. Levenbach (182 g) C ollege van Vertrouwensmannen (183) Grote Adviescommissie der Illegaliteit (184) L O / L K P (184 a) Raad van Verzet en Radiodienst R W (185) Vrij Nederland (185 a) Nationaal Com ité van Verzet (186) Verzetsgroep-CS 6 (186 a) C ollectie-J. J. (‘K oos’) Vorrink (186 c) Collectie-H . M. van Randw ijk (186 d) C ollectie-J. C. Bührmann (186 e) Collectie-L. Neher (186 f) Collectie-m r. M. A. Tellegen (186 j) Zwitserse W eg A (187) V rije Groepen Amsterdam (189) Keurtroep [van de Binnenlandse Strijdkrachten] Heemstede (189 a) Binnenlandse Strijdkrachten, Rotterdam (192 a) Aanvullingscomm issie Voorlopige Staten-Generaal (193 a) Zuiveringscom m issie Staten-Generaal (193 b) Com m issie voor de Perszuivering (194) Ik beperkte mij tot het doorwerken van de volgende dos siers: AN P, Arbeiderspers, Neerlandia-pers, Nieuwe Rotter damse Courant, De Standaard, De Telegraaf/Het Nieuws van de Dag, De Tijd, Verenigde Persbureaus. Com m issie inzake het Driemanschap van de Nederlandse Unie ( 195) Landelijke Ereraad van de Illegaliteit (197 d) Gemeenschap O ud-Illegale Werkers Nederland (197 dd) Foreign Office/State Department (207) D it is de z.g. FO /SD -collectie, bestaande uit fotokopieën van archiefstukken van het Auswartige Amt en de Reichskanzlei die ten tijde van het onderzoek beheerd werden namens het Britse Foreign Office en het Amerikaanse State Department Office o f Military Government fo r Germany (United States), Finance Division (rapporten over financiën bezet Nederland) (208) Presse-Anweisungen (209) Berlin Document Center (210), fotokopieën van stukken uit archiefcollecties, hoofdzakelijk van de N S D A P , H im m ler en het SS-com plex
40
B E S T U D E E R D E A R C H I E V E N EN C O L L E C T I E S Collectie-dr. H. M. Hirschfeld (212 a) Collectie-m r. J. Verdam (212 h) Geheime Staatspolizei, Staatspolizeileitstelle Düsseldorf (213) Collectie fotokopieën Duitse Staatsinstellingen ( Volksgerichtshof, Oberreichsanwalt beim Volksgerichtshof, Reichsministerium fü r Volksaufklarung und Propaganda, Grenzpolizeikommissariat Kleve, Reichskriegsgericht, onderdelen Deutsche Wehrmacht, Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, Befehls haber der Sicherheitspolizei und des SD, Reichsministerfü r Volks aufklarung und Propaganda, Deutsches Rote Kreuz) (215) Collectie Nederlandse Overheidsinstellingen C ollege van Secretarissen-Generaal (notulen en circulatie stukken), departementen van Justitie (en diverse politieinstanties), Financiën, Waterstaat, Sociale zaken, Binnen landse zaken, Opvoeding, wetenschap en cultuurbescher ming, Handel, nijverheid en scheepvaart, Landbouw en vis serij (216) American Joint Distribution Committee (fotokopieën uit het N ew Yorks archief) (217 a) Londense archieven en collecties (218—235) Particuliere dagboeken (244) Van de meer dan 1 200 die het Rijksinstituut in origineel o f in fotokopie bezit, las ik er 38 die op grond van de inhouds analyses voor mij van speciaal belang leken. Doc I (248) en Doc II (249) Dit zijn twee van de belangrijkste collecties van het instituut. D oc I bevat stukken over ca. 2 000 personen, Doc II stukken over ca. 1 000 zaken. Een deel van die stukken bestaat uit kopieën uit het Centraal A rchief Bijzondere Rechtspleging. Diegenen die dit en andere archieven doorwerkten, hebben een keuze moeten doen: alleen al in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging bevinden zich meer dan 400000 persoonsdossiers. D ie keuze bleef beperkt tot personen resp. zaken die van enig algemeen historisch belang leken te zijn. Van alle Doc-dossiers bestaan beschrijvingslijsten —ik maak te mijn keuze op grond van die lijsten. De nadere opsom ming van de vele honderden dossiers die ik doorwerkte (alle gegevens staan onder de groepen 248 en 249 op mijn archief kaarten aangetekend en zijn ook vermeld in mijn kwartaal
4i
VERANTWOORDING verslagen), laat ik hier achterwege — zij zou ca. 10 pagina’s in beslag nemen. Afdeling Onderzoek Gevangenissen en Concentratiekampen. A l gemene verslagen (251). D it zijn in hoofdzaak verslagen van de interviews die door medewerkers van het instituut in de eerste naoorlogse jaren zijn afgenomen aan bevrijde politieke gevangenen en gede porteerden, soms ook verslagen die door de betrokkenen z elf zijn geschreven. Ik heb ze alle doorgewerkt en uit 176 verslagen gedeelten laten overtypen o f er eigen notities over gemaakt. Collectie LO / LKP (251 a) Deze collectie is in de eerste naoorlogse jaren opgebouwd in opdracht van de Stichting LO / LK P ter voorbereiding van het in '5 1 verschenen werk Het Grote Gebod: Gedenkboek van het verzet in L O en L K P . Illegale bladen (263) Ik beperkte mij tot De Baanbreker, Het Bulletin, Bulletin van het A[arx]L(enin]L[uxemburg] Front, Christofoor, Geïllu streerd Vrij Nederland, De Geus, Geuzenberichten, Katholiek Kompas, De Maasbode, J e Maintiendrai, Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, Ongetekende brieven aan oude strijdmakkers, Ons Volk, Ons Vrije Nederland, De Oranjekrant, Paraat, Het Parool, De Ploeg, Politieke brieven (CPN), Slaet op den Trommele, Spartacus, De Toekomst, Trouw, De Vakbeweging, Verzet, De Vonk, Vrij Nederland, De Vrije Katheder, De Vrije Kunstenaar en De Waar heid. Office o f C hief o f Counsel fo r War-Crimes, Neurenberg (264-266) kopieën van documenten, gebruikt bij de Neurenberger processen, voorzover speciaal van belang voor Nederland Documenten van de Nederlandse delegatie te Neurenberg, verza meld ten behoeve van het proces tegen Seyss-Inquart (269) Collectie Bijzondere Rechtspleging (270 a) stukken over het beleid der bijzondere rechtspleging Stukken, verzameld door dr. H. W. van der Vaart Smit over de misstanden in de kampen van politieke delinquenten (270 b) Collectie-prof. dr. J. H. W. Verzijl (271 b) Collectie Zuivering (deze collectie en de hier volgende hebben geen nummer gekregen) Een in de jaren ’8o—'85 door dr. N. K C. A. in ’t Veld
42
B E S T U D E E R D E A R C H I E V E N EN C O L L E C T I E S opgebouwde collectie kopieën van zich elders bevindende stukken betrekking hebbend op de naoorlogse zuivering in al haar aspecten. Collecties afkomstig van bepaalde personen Vrijwel steeds zijn dit personen geweest met w ie ik in de loop van mijn onderzoek contact opnam. Ik verw ierf stukken van: mr. J. R. M. van Angeren, mr. R L. baron d’Aulnis de Bourouill, jhr. J. J. G. Beelaerts van Blokland, dr. G. Bolke stein, J. M. de Booy, mr. J. A. W. Burger, ds. J. J. Buskes, prof. mr. R. R Cleveringa, dr. W. Drees, A. Q. H. Dijxhoorn, prof. mr. R S. Gerbrandy, mr. G. J. van Heuven Goedhart, mr. Ch. H. J. F. van Houten, R A. Kerstens, mr. E. N. van Kleffens, jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude, dr. H. J. van M ook, J. G. van Niftrik, mr. J. J. Oyevaar, prof. dr. J. Presser, jhr. P. J. Six, M. Sluijser, dr. J. van den Tempel, mr. H. A. Wassenbergh, Ch.J. I. M. Welter. ★
Ik kom nu tot de niet tot de verzamelingen van het instituut behorende archieven en collecties welke ik doorwerkte. O ok hier was veelal grote o f zeer grote beperking noodzakelijk. Algemeen Rijksarchief Collectie-mr. J. R. H. van Schaik M ilitair Gezag Raad voor het Rechtsherstel Secretariaat Afdeling Rechtspraak, Centrale Griffie Nederlands Beheersinstituut Rijksarchief Noord-Brabant A rchief Arnold M eyer Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Collectie-mr. J. M. Barents C ollectie-J. Engels Kabinet der koningin Geheim archief 1939, 1940-1946 ‘Londens archief Kabinet van de minister-president
43
VERANTWOORDING Ministerraad, 1933-m ei 1940 Ministerraad, 18 mei 1940-juni 1945 Com m issie Terugkeer Nederland Com m issie O orlogvoering Koninklijk Instituut van Ingenieurs Collectie-jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude M inisterie van buitenlandse zaken M inisterie van defensie, Centraal archievendepot O D -archief M inisterie van defensie, Sectie M ilitaire Geschiedenis Landmacht staf o.a. stukken van J. J. G. baron van Voorst tot Voorst, com mandant Veldleger M inisterie van justitie Procureur-generaal Amsterdam Rapporten over verzetshandelingen 1940—1941 Bijzondere Raad van Cassatie Dossiers van J. A. Dekker, A. J. Fey, A. Fiebig, C. van Geelkerken, jhr. mr. D. J. de Geer, W. Goedhuys, mr. P. M. C. J. Hamer, ir. A. A. Mussert, prof. mr. J. J. Schrieke, A. F. en C. F. de Vilder Bijzonder Gerechtshof Amsterdam Dossiers van J.Ph. van Kampen, prof. dr. G. A. S. Snij der, mr. A. J. Zondervan Bijzonder Gerechtshof Den Haag Dossiers van mr. L. J. Broersen, J. J. Weissman Procureur-fiscaal Arnhem Dossier van ir. C. Staf Tribunaal Den Haag Dossier van prof. dr. J. van Loon Tribunaal Zutphen D ossier van C. L. ten Cate M inisterie van landbouw en visserij Rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd, C o l lege van overleg M inisterie van marine, bureau maritieme historie ‘D e Koninklijke M arine in de Tw eede W ereldoorlog’ , ge publiceerd in Mededelingen van de Marinestaf M inisterie van onderwijs, kunsten en wetenschappen Ereraden voor de kunst, Centrale Ereraad voor de kunst
44
B E S T U D E E R D E A R C H I E V E N EN C O L L E C T I E S M inisterie van oorlog Generale Staf, Centrale Inlichtingendienst M ilitair Gezag, zeer geheim en geheim archief chef-staf Com m issie van onderzoek inzake de redding van de Waal brug te Nijm egen in september 1944 M inisterie van sociale zaken stukken betreffende Joodse vluchtelingen uit Duitsland Nederlandse Spoorwegen Raad van commissarissen, notulen Rijksuniversiteit Groningen, Documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen A rchief J. Schilthuis Staten-Generaal, Tw eede Kamer, Enquêtecommissie ‘ Regerings beleid 1940—1945’ A lle niet gepubliceerde bijlagen' en alle met betrek king tot punt n (‘het beleid betreffende de overzeese gebiedsdelen, daaronder begrepen het beleid der N ederlands-Indische regering’) afgenomen, niet-gepubliceerde verhoren Yad Vashem instituut, Jeruzalem Joodse Coördinatie-Com m issie Zwitserland
★
Ik heb in het voorafgaande nog geen melding gemaakt van de archieven en collecties welke ik speciaal doorwerkte voor de drie Indische delen: 1 1 a, 1 1 b en 1 1 c. M ijn uitgangspunt vorm de daarbij de z.g. Indische Collectie van het Rijksinstituut. Ik werkte de inventaris door en liet mij voorlichten door het hoofd van de Indische afdeling, F. de Rochemont. Ik las: Stukken van gouverneur-generaal jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer en verslagen van met hem gevoer de gesprekken 190 stukken met z.g. IC-nummers
1 De commissie heeft in totaal 3 446 bijlagen verzameld maar daarvan slechts 780 in de Verslagen opgenomen.
45
VERANTWOORDING soms betrof dit stukken van slechts enkele maar soms ook van vele honderden pagina’s. Documenten van het proces voor het International Military Tribunal fo r the Far East te Tokio D iverse uitgebreide studies en chronologisch geordende gegevens van kapitein-ter-zee b. d. A. G. Vromans Nigis (Netherlands Indies Government Information Service): Monitoring reports, Press-messages Regeringspubliciteitsdienst: Persoverzicht en Overzicht van de Inland se (later: Indonesische) en Chinees-Maleise pers Uittreksels (met citaten) uit 49 particuliere dagboeken Voorts verdiepte ik mij ten behoeve van de Indische delen in de volgende archieven c.q. collecties die niet tot de verzamelingen van het instituut behoren: Algemeen Rijksarchief M inisterie van koloniën, Londen Gezantschap Canberra Algem ene Secretarie Batavia, Eerste zending Parket procureur-generaal Collectie-m r. P. J. A. Idenburg Collectie-P. A. Kerstens Collectie-dr. H. J. van M ook Collectie-Ch. O. van der Plas Collectie-ir. C. J. Warners M inisterie van defensie, Centraal archievendepot Nefis, M elbourne ★
G elijk gezegd w il ik de publikaties welke ik las, in deze Verantwoording niet vermelden. Terzake w il ik toch w el iets schrijven. 1. M ijn uitgangspunt was dat ik de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tw eede W ereldoorlog schetsen moest als onder deel van de algemene geschiedenis van die oorlog. Er zijn over die oorlog tienduizenden publikaties verschenen waarvan zich een groot deel in de bibliotheek van het instituut bevindt. Ik heb mij beperkt tot het bestu deren van algemene werken over de geschiedenis van Duitsland en van Japan alsmede van de beste werken over de politieke en militaire strategie van de grote oorlogvoerende mogendheden.
46
‘system atisch e
g e s p r e k k e n
’
2. Een tweede uitgangspunt was dat ik, voordat ik een bepaald deel begon te schrijven, zoveel m ogelijk alles had gelezen wat op dat moment over de te beschrijven materie in ons land was gepubliceerd —ik had dus bijvoorbeeld, toen ik aan deel 3 (M ei ’40) begon, nagenoeg alles gelezen wat door anderen over de Duitse invasie was geschreven. Toen ik deel 3 a f had, kwamen er weer nieuwe publikaties, soms uitgesproken waar devolle - het zijn die nieuwe publikaties die ik, bezig met het schrijven van deel 4 en volgende delen, niet heb kunnen bestuderen. 3. Elke publikatie was voor mij een met voorzichtigheid te hanteren bron —ik heb daarbij geen verschil gemaakt tussen werken van historici en van amateur-historici c.q. journalisten. O ok aan de onderzoekingen van leden van die laatste twee groepen heb ik vaak veel te danken gehad. ★
M ijn derde bron vorm den gegevens, verworven in gesprekken. Ik noem deze bron als derde omdat hij, als geheel genomen, de minst belangrijke was. Zeker, mondelinge mededelingen zijn soms van grote, een heel enkele keer zelfs van vitale betekenis geweest maar ik heb er niet naar gestreefd, daarop mijn relaas te baseren. M en doet een beroep op het geheugen van tijdgenoten als aanvullende gegevens nodig zijn - meestal weet men al heel veel van de zaken die ter sprake komen. Eerder schreef ik over ‘gesprekken, meestal langdurige, teneinde mijn kennis uit te breiden’ — die gesprekken (‘interviews’) had ik in de regel degelijk voorbereid. Er zijn daarnaast nog talloze andere gesprekken geweest. Ik kwam van '45 a f in contact met honderden personen die elk hun eigen ervaringen in de Tw eede W ereldoorlog hadden gehad, hetzij in Europa, hetzij overzee. Deze meer losse gesprekken droegen bij tot de vorm ing van een algemeen beeld maar leidden er in de regel niet toe dat ik bepaalde aantekeningen maakte. Bij de langdurige, meer systematische gesprekken was dat w èl het geval. Ik begon er al mee in '55, zodra mij bij de bestudering van het eerste en het tweede Verslag van de Enquête commissie bleek dat veel niet voldoende opgehelderd was. Ik voerde toen gesprekken met Gerbrandy en van Kleffens alsmede (over de con flicten die zich in de neutraliteitsperiode hadden voorgedaan tussen de regering en de toenmalige opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal I. H. Reynders) met het toenmalige hoofd van de sectie krijgs geschiedenis van de Generale Staf, kolonel O. J. Siersema. Deze gesprek
47
VERANTWOORDING ken vermeldend merkte ik in mijn eerste kwartaalverslag (d.w.z. mijn verslag over het tweede kwartaal '55) op, ‘dat ik, voorziende dat ik in de loop der komende jaren met een groot aantal mensen over tal van onderwerpen zou moeten spreken, mij afgevraagd heb op w elke w ijze aldus te verkrijgen gegevens het beste vastgelegd kunnen worden. Het is denkbaar dat in som m ige gevallen van stenografen o f van draadgrammofoon s' gebruik gemaakt zal moeten w orden; over het algemeen lijkt het mij echter het beste dat zulks nagelaten w ordt en dat genoegen genomen w ordt met een situatie waarin ik, eventueel aan de hand van korte aantekeningen, zelf na het gesprek datgene opschrijf wat mij de moeite van het vastleggen waard lijkt. M en kan opmerken dat de op deze w ijze te verkrijgen teksten geen authenticiteit zullen verwerven die boven alle twijfel verheven is. Ik kan dat slechts beamen doch moet daarbij naar voren brengen dat ik, waar het hier veelal om het verkrijgen van vertrouwelijke o f zelfs zeer vertrouwelijke gegevens zal gaan, vrees geen succes te zullen boeken wanneer degene met w ie ik spreek, w eet dat ieder woord nauwkeurig vastgelegd wordt.’
Terugziende op alle meer systematische gesprekken die ik heb gevoerd, meen ik dat ik in '55 een juiste beslissing nam. Ik week overigens enigszins van mijn voornem en af: tijdens vrijw el elk gesprek maakte ik korte aantekeningen; degene met w ie ik sprak, zag mij dat ook doen en hij o f zij kende mijn opdracht. Aan de hand van die aantekeningen legde ik, per onderwerp op een apart ‘fiche’ , de mij gedane mededelingen vast met verm elding van de zegsman o f zegsvrouwe en van de datum van het gesprek. Ik heb in mijn werk als geheel enkele honderden van dergelijke mededelingen als citaten opgenomen —geen van diegenen die ik spre kend invoerde, heeft mij ooit verweten dat ik hem o f haar woorden in de mond had gelegd die hij o f zij niet had geuit. N oem ik de namen van diegenen met w ie ik van '55 a f (voordien had ik al gesprekken gevoerd met Rauter en andere vooraanstaande Duitsers alsook met een aantal vooraanstaande N S B ’ers) dat meer systematische contact had, dan teken ik daarbij aan dat vaak van veel meer dan één gesprek sprake was (met Gerbrandy voerde ik er bijvoorbeeld zes, met Hirschfeld tien) — ik geef dat niet nader aan. Ik had van de namen één alfabetische lijst kunnen opnemen maar het lijkt mij zinvoller dat ik ze groepeer. H ier volgt dan mijn opgave.
' Zo noemden wij ten institute de zogenaamde u/ire-recorders (pas later werden het band-recorders) welke in die tijd nog zeer schaars waren.
48
GE SP REK KE N MET W I E ? ★
l e d e n v a n h e t k o n i n k l i j k h u i s - koningin W ilhelmina, ko
ningin Juliana, prins Bemhard. o u d - m i n i s t e r s - ir. J. M. Albarda, mr. J. R. M. van Angeren, dr. G. Bolkestein, J. M. de Booy, mr. J. A. W. Burger, J. Th. Furstner, jhr. mr. D. J. de Geer, prof. mr. P. S. Gerbrandy, mr. dr. G. J. van Heuven Goedhart, P. A. Kerstens, mr. E. N. van Kleffens, mr. dr. A. A. van Rhijn, mr. M. P. L. Steenberghe, Ch. J. I. M. W elter.1 m i l i t a i r e s e c t o r — kolonel C. M. Olifiers (sectie III B Generale Staf), generaal-m ajoor b.d. H. J. Phaff (adjudant van koningin W ilhel mina), generaal-m ajoor b.d. J. G. M. van der Plassche (hoofd sectie III B), generaal b.d. I. H. Reynders, J. C. Roelofsen (medewerker sectie III B), luitenant-generaal b.d. H. F. M. baron van Voorst tot Voorst (chef van de landmachtstaf), luitenant-generaal b.d. J. C. C. P. W ilson (chef sectie operaties Algemeen Hoofdkwartier).2
‘ l o n d e n ’ —mr. J. G. de Beus (secretaris van Gerbrandy), dr. M. van Blankenstein (hoofdredacteur van het Londense Vrij Nederland), mr. C. L. W. Fock (Bureau Inlichtingen), K. de G raaf (Bureau Bijzondere O p drachten), mr. Ch. H. J. F. van Houten (Bureau Inlichtingen), A. M. de Jo n g (Zweedse Weg), F. J. Klijzing (Bureau Bijzondere Opdrachten), luitenant-generaal b. d. mr. H. J. Kruis (M ilitair Gezag), mr. H. P. Lint horst Homan (M ilitair Gezag), kapitein-ter-zee b.d. C. M oolenburgh (marine-attaché), S. Noach (Engelandvaarder), schout-bij-nacht b.d. J. W. F. N uboer (adviseur van Gerbrandy), dr. A. Pelt (hoofd Regeringsvoor lichtingsdienst), W. Chr. Posthumus M eyjes (M ilitair Gezag), ir. J. B. G. M. ridder de van der Schueren (Militair Gezag), F. van ’t Sant (secretaris van de koningin), M. Sluijser (Buitengewone Raad van Advies), dr. J. M. Somer (Bureau Inlichtingen), C. van Stolk (regeringscommissaris voor de voedselaankopen), P. Tazelaar (geheime operaties), ds. W. A. Visser ’t Hooft (Zwitserse W eg A).
' Inzake oud-minister A. Q. H. Dijxhoorn, overleden voor ik mijn opdracht kreeg, nam ik contact op met zijn weduwe. 2 Inzake generaal H. G. Winkelman, overleden voor ik mijn opdracht kreeg, nam ik contact op met zijn dochter.
49
VERANTWOORDING o v e r h e i d b e z e t n e d e r l a n d — m ajoor b.d. J. N. Breunese (Op bouw - en Arbeidsdienst), prof. dr. J. van Dam (secretaris-generaal), mr. K. J. Frederiks (secretaris-generaal), dr. H. M. Hirschfeld (secretaris-ge neraal), F. Q. den Hollander (directeur Artillerie-Inrichtingen), dr. W. Hupkes (Nederlandse Spoorwegen), mr. S. J. R. de M onchy (burgemees ter), mr. H. J. Reinink (hoofdambtenaar), C. Ringeling (secretaris-gene raal), mr. C. J. M. Schaepman (secretaris C ollege van Secretarissen-Generaal). nederlandse unie
— H. Roelfsem a, dr. H. G. van der Wielen.
n s b - mej. C. W. van Bilderbeek (Musserts secretaresse), M. M euldijk (N S B en Nederlandse Arbeidsdienst), E. J. Roskam (‘Boerenleider’). j o d e n v e r v o l g i n g — L. Asscher (zoon van Abr. Asscher, voorzitter Jo o d se Raad), prof. dr. D. Cohen (voorzitter Jo o dse Raad), mr. dr. W. Diamand (schoonzoon van A. Asscher), Ch. Engel en S. Engel-W ijnberg (deelnemers aan de Sobibor-opstand), M. H. Gans (voorzitter van de Joodse Coördinatie-Com m issie in Zwitserland), prof. mr. I. Kisch (lid van de Joodse Coördinatie-Com m issie in bezet Nederland), E. Spier (notaris). v e r z e t e n i l l e g a l i t e i t —vier leden van de familie Allers (geheim agent van Hamel), mr. P. L. baron d’Aulnis de Bourouill (geheim agent), Einar Berkovich (groep-Gerrit van der Veen), W. A. H. C. Boellaard (OD), Joh . Bogaard (Joodse onderduik), A. M. Boissevain-van Lennep (groep-CS 6), mr. L. H. N. F. H. Bosch ridder van Rosenthal (verzetswerk van zijn vader), mr. C. Brouw er (groep-Albrecht), prof. W. Bruin (kun stenaarsverzet), ds. J. J. Buskes (kerkelijk verzet), prof. mr. R. P. C leveringa (College van Vertrouwensmannen), J. Carels (geheime telefoon verbindingen), mr. J. Cram er (College van Vertrouwensmannen), prof. dr. Ch. D efresne-Ruys (hooglerarenverzet), ir. H. Deinum (groep-Packard), mgr. J. A. E. van Dodewaard (kerkelijk verzet), G. A. D ogger (OD), dr. W. Drees (Vaderlands Com ité, C ollege van Vertrouwensmannen, Contact-Com m issie), C. J. Engel-O ostwal (Raad van Verzet), J. J. van der Gaag (Raad van Verzet, C ollege van Vertrouwensmannen), mgr. dr. J. Geerdinck (kerkelijk verzet), A. J. Gelderblom (Nationaal Steunfonds), ds. K. H. E. Gravemeijer (kerkelijk verzet), dr. J. F. Ph. Hers (geheim agent van Hamel), jhr. mr. M. L. van Holthe tot Echten (Bosch van Rosenthal), schout-bij-nacht b.d. H. Jo lles (OD), W. C. de Jon g-W eb er (CS-6), M.
50
G ES P REK KE N MET W I E ? K iek (geheim agent M l- g ), dr. E. Kits van Waveren (BS), mr. A. B. J. Koch (spionage), H. Ch. Kohlbrugge (OD, Zwitserse Weg), H. J. de Koster (groep-‘ Peggy’), W. Ch. J. M. van Lanschot (ID), mr. E. E. Menten (financiering verzet), S. M inco (de Geuzen), Chr. Navis (OD), dr. L. N eher (Nationaal Com ité van Verzet, C ollege van Vertrouwensmannen), Ed. de N ève (pilotenhulp), dr. W. F. Noordhoek Hegt (illegaliteit Den Haag), mr. J. Ie Poole (College van Vertrouwensmannen), H. M. van Randwijk ( Vrij Nederland), F. Reuter (CPN), dr. J. H. van Roijen (College van Vertrouwensmannen), jhr. mr. J. A. G. Sandberg (financiering ver zet), W. J. H. B. Sandberg (groep-van der Veen), L. Scheepstra (LKP), J. M. Schuilenga (CID), W. Schwarz-van Santen (CS-6), jhr. P. Six (OD), K. C. van Spronsen (prof. dr. K. Schilder), K R. van Staal (contacten met A. van der Waals), mr. M. A. Tellegen (Nationaal Com ité van Verzet), P. M. C. Toepoel (Raad van Verzet), M. R. Tuininga-Boissevain (BS), P. Veerman (Dutch-Paris), C. Verbiest (groep-van der Veen), W. B. Vreugdenhil (groep-Frans Duwaer), G. Wagenaar (CPN , Raad van Verzet), dr. H. M . J. I. Wagenaar (kerkelijk verzet), W. Wagenaar (Stijkelgroep), mr. J. C. S. W arendorf (Het Parool), mr. H. A. Wassenbergh (verzet rechter lijke macht), drs. E. P. W ellenstein (illegaliteit Den Haag), G. W olffensperger-Rübsaam (groep-van der Veen), generaal-m ajoor b.d. J. Zwart (OD). b e v r i j d e z u i d e n —dr. J. Hoekstra (arrestatiebeleid), mr. E. L. M. H. baron Speyart van W oerden (procureur-generaal Den Bosch), ir. Th. P. Trom p (relaties M ilitair Gezag). n e d e r l a n d s - i n d i ë e n d e w e s t - J. P. K van Eechoud (Nica), luitenant-admiraal b.d. C. E. L. Helfrich (commandant-zeemacht, B evel hebber Strijdkrachten Oosten), mr. J. A. Jonkm an (voorzitter Volksraad), mr. J. E. van Hoogstraten (directeur Economische Zaken), J. W. M eijer Ranneft (vice-president Raad van Nederlands-indië), mr. K. G. P. M ichielsen (Nejis), dr. H. J. van M ook (luitenant-gouverneur-generaal), mr. J. J. Quéré (geheime operaties), jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (gouverneur-generaal), G. J. J. Wouters (gouverneur der A n tillen). Ik heb dus van 1955 a f grondig voorbereide gesprekken gevoerd met in totaal honderdzeven-en-veertig personen. Ik zou dat cijfer niet méér willen noemen dan een redelijk minimum.
5i
De kritische lezing der concept-manuscripten In '58 schreef ik het hoofdstuk over Nederland in de Tw eede W ereld oorlog dat opgenomen zou worden in de Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Het concept legde ik niet alleen aan het bestuur, de adviseurs en de wetenschappelijke staf van het instituut voor maar ook aan Presser en aan generaal-m ajoor b. d. V. E. Nierstrasz en enkele andere deskun digen van de Krijgsgeschiedkundige A fdeling van de Generale Staf. Van allen ontving ik nuttige opmerkingen en dat leidde er toe dat ik in mijn eerste kwartaalverslag over 1958 het volgende opmerkte: ‘D eze contacten (voor de dagelijkse contacten met de wetenschappelijke staf van het instituut geldt hetzelfde) versterkten mijn overtuiging dat het manuscript dat ik t.z.t. hoop te schrijven, nauwkeurig gelezen moet worden door talrijke personen die elk op eigen terrein speciale deskundigheid verworven hebben; het probleem zal zijn, hun kritische opmerkingen tot hun recht te laten komen zonder aan de eenheid van vorm geving te veel geweld aan te doen. Ik heb alle hoop dat dit vraagstuk in een praktijk van goede samenwerking een harmonische oplossing zal vinden.’
Het voorleggen van de concept-teksten aan een brede kring kritische lezers leek mij niet alleen uit wetenschappelijk oogpunt wenselijk maar ook op grond van het feit dat ik in opdracht van de regering schreef: ik was van oordeel dat de minister, werd hij ooit wegens een gepubliceerd deel van mijn werk ter verantwoording geroepen, er op moest kunnen wijzen dat bij de voorbereiding daarvan grote zorgvuldigheid was be tracht. D e kritische lezers vielen in drie groepen uiteen: historische deskun digen, al o f niet betrokken bij de arbeid van het instituut, officiële instanties in Den Haag en eertijds vooraanstaanden w ier daden ik zou beschrijven o f op w ier kritisch oordeel ik om andere redenen prijs stelde. W ie hebben als kritische lezers gefungeerd? Ik laat een volledige opgave volgen. *
alle delen
z ijn in c o n c e p t v o o r g e le g d a a n :
1. het bestuur van het instituut. D e concept-delen 1, 2, 3 en 4 zijn gelezen
52
W I E L A Z E N MI J N C O N C E P T E N ? door de hoogleraren van W inter (voorzitter), van der K ooy en Hermesdorf, het concept-deel 4 bovendien door de hoogleraren dr. J. A. de Jon ge, dr. P. W. Klein en dr. A. F. Manning, de concept-delen 5 en 6 door het bestuur in zijn nieuwe samenstelling: M anning (voorzitter), de Jo n ge en Klein. De Jonge overleed in april '75 —hij werd opgevolgd door mr. P. J. Verdam. Manning, Klein en Verdam zijn als bestuursleden lezers geweest van de concept-delen 8, 9, 10 a en 10 b — Verdam heeft toen plaats gemaakt voor de hoogleraar mr. E. J. H. Schrage. Ten tijde van de voorbereiding van de delen 1 1 a, 1 1 b, 1 1 c en 12 bestond het bestuur dus uit M anning (voorzitter), Klein en Schrage. 2. de adviseurs voor het Geschiedwerk. Van de vier oorspronkelijke advi seurs (de hoogleraren Brandt, Brugmans en Rogier en dr. de Pater) overleed Brandt nog voor ik de concept-tekst van deel I begon te schrijven. Brugmans, Rogier en de Pater zijn als kritische lezers opgetre den van de concept-delen 1, 2 en 3. Na het overlijden van de Pater hebben Brugmans en Rogier de concept-tekst van de delen 4 en 5 gelezen, 5 samen met van W inter en Herm esdorf die na hun aftreden als bestuurslid adviseur waren geworden. Rogier overleed voordat hem de concept-tekst van deel 6 kon worden voorgelegd. Adviseurs bij de delen 6, 7 en 8 waren Brugmans, Herm esdorf en van Winter. Voordat deel 9 in concept gereed was, overleed H erm esdorf — prof. dr. B. A. Sijes werd toen adviseur. Adviseurs voor de delen 9, 10 a en 10 b waren Brugmans, van W inter en Sijes, aan welke groep Sijes in ’8i kwam te ontvallen — zijn plaats werd ingenomen door A. J. van der Leeuw. Toen het concept voor deel 10 b besproken was, beëindigde van W inter zijn adviseurstaak. V oor de con cept-delen 1 1 a, 1 1 b en 1 1 c (de drie ‘ Indische’ delen) werden op mijn voorstel de hoogleraar dr. C. Fasseur en drs. R. C. Kwantes (de bewerker van de in de periode '75—'83 verschenen vier delen De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Nederlands-indië) als adviseurs aangetrokken, voor deel n c bovendien luitenant-generaal b.d. F. van der Veen. M et betrekking tot de concept-tekst van deel 12 ging Verdam opnieuw als adviseur fungeren en met betrekking tot hoofdstuk 7 (‘D e worsteling met de Republiek Indonesië’) deden dat bovendien Fasseur, Kwantes en van der Veen alsmede Brugmans die zijn adviseurstaak met betrekking tot dat deel tot hoofdstuk 7 heeft beperkt. Van de bestuursleden van het instituut heeft dus van W inter hetzij als bestuurslid, hetzij als adviseur zijn aandacht tot tien van de tw aalf delen kunnen uitstrekken en van de vier oorspronkelijke adviseurs is Brugmans de enige geweest die het project tot het einde toe heeft begeleid.
53
VERANTWOORDING 3. De wetenschappelijke staf van Oorlogsdocumentatie. Aan e lf staf- resp. oud-stafleden zijn alle delen in concept voorgelegd: mevr. P. C. Gerritse, drs. E. G. Groeneveld, mevr. mr. E. Groeneveld-O ttow , mevr. A. E. Heuwekem eijer-de Lange, mevr. A. H. Joustra, A. J. van der Leeuw (vanaf deel 10 b tevens adviseur), drs. A. H. Paape, E de Rochemont, drs. C. J. F. Stuldreher, dr. N. K C. A. in ’t Veld en J. Zwaan. Aan andere stafleden, die het project van deel x a f volgden, werd door hun overlijden o f als gevolg van hun pensionering o f door hun vertrek uit de kring van het instituut slechts een gedeelte van de serie in concept voorgelegd. D it waren: P. A. Bos (t.e.m. deel 10 a), dr. R. de Bruin (t.e.m. deel 1 1 a), mevr. drs. E. Fraenkel-Verkade (t.e.m. deel 10 a), P. Rijser (t.e.m. deel 3), Sijes (t.e.m. deel 10 a), kapitein-ter-zee b.d. A. G. Vromans (t.e.m. deel 7). W eer andere stafleden konden pas ingeschakeld worden nadat zij, terwijl het project al gaande was, bij het instituut in dienst waren getreden. D it waren: drs. D. Barnouw (vanaf deel 10 a), mevr. E. P. Dütting (deel 12), drs. D. van Galen Last (vanaf deel 9), drs. R. Havenaar (deel 7 t.e.m. deel 1 1 b), drs. J. Th. M. H ouw ink ten Cate (vanaf deel 1 1 a), mevr. drs. M . de Keizer (vanaf deel 10 b), mevr. A. Kloosterman (deel 6), P. F. F. van Leeuwen (deel 6), mevr. drs. P. Micheels (deel 4 t.e.m. deel 8), J. A. van Rhijn (deel 7), drs. P. Rom ijn (vanaf deel 1 1 a), mevr. A. SchölvinckStork (deel 4) en drs. G. P. van der Stroom (vanaf deel 8). 4. De hoofden van de secties voor militaire geschiedenis van de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht. De bena mingen van deze secties zijn nogal eens veranderd en elke sectie heeft in de jaren ’68—’88 verscheidene hoofden geteld —bij de Koninklijke Marine commandeur b.d. J. F. van D uim (delen 1 t.e.m. 4), kapitein-luitenant ter zee F. C. van Oosten (delen 5 t.e.m. 1 1 a) en drs. G. J. A. Raven (delen 1 1 b, ix c en 12), bij de Koninklijke Landmacht luitenant-kolonel G. J. van O jen jr (delen 1 t.e.m. 6), dr. C. M . Schuiten (deel 7 t.e.m. deel 1 1 c) en drs. P. M. Kamphuis (deel 12), bij de Koninklijke Luchtmacht kolonel F. J. A. Lutz (deel I t.e.m. deel 3), mr. J. W. Th. Bosch (deel 4), kolonel J. A. Drijgers (delen 5 en 6), luitenant-kolonel P. H. A. Schmidt Crans (deel 7), luitenant-kolonel H. M. G. Coolen (delen 8 t.e.m. 10 b) en luitenantkolonel J. A. Boon (deel 1 1 a t.e.m. deel 12). D e genoemden hebben menigmaal bij het maken van kritische opmerkingen deskundige stafle den ingeschakeld, van w ie ik in verband met haar kritische opmerkingen bij het concept-deel 12 speciaal mevr. drs. P. M. H. Groen w il noemen.
54
W I E L A Z E N MI J N C O N C E P T E N ? 5. Een hoofdambtenaar van het ministerie van Algemene Zaken. D e concept teksten van de delen 1 t.e.m. 4 zijn voorgelegd aan de secretaris-generaal, jhr. mr. A. M. van Nispen tot Pannerden; zijn taak is na zijn overlijden overgenomen door H. de Ru, aanvankelijk directeur van de Regerings voorlichtingsdienst, later raadadviseur (oud-raadadviseur) in het Kabinet van de minister-president.' 6. Een hoofdambtenaar van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. D e concept-teksten van alle delen zijn voorgelegd aan dr. E. Haas, chef van de directie bevordering wetenschapsbeoefening; hij is ook na zijn pensionering het project blijven begeleiden.2
★
Hebben de onder 1 tot 6 genoemde instanties resp. personen bemoeienis gehad met alle concept-delen, er zijn daarnaast instanties resp. personen geweest, aan w ie slechts één o f meerdere concept-delen voorgelegd werden. d e d e l e n i t . e . m . io a aan mr. E. N. van Kleffens, oud-minister van buitenlandse zaken. d e d e l e n i t .e .m de delen
. 10 b aan dr. W. Drees, oud-minister-president.
i (Voorspel), 2 (Neutraal) en 3 (Mei '40) aan prof. dr. J.
Presser. d e e l 2 bovendien aan oud-minister mr. M. P. L. Steenberghe, luite nant-generaal b.d. H. F. M. baron van Voorst tot Voorst (onder generaal W inkelm an chef-staf van de landmacht), K. W. L. Bezemer (deskundige t.a.v. de geschiedenis van de Koninklijke Marine en de Nederlandse koopvaardij) en kolonel b.d. F. J. Molenaar (deskundige t.a.v. de geschie denis van de luchtverdediging).
1 Ter voorkoming van misverstand: van Nispen tot Pannerden en de Ru hebben hun kritische opmerkingen steeds a titre privé gemaakt. 2 Ook dr. Haas heeft zijn opmer kingen steeds a titre privé gemaakt.
55
1
VERANTWOORDING d e e l 3 aan de vier zojuist genoemde personen en bovendien aan oud-m inister mr. dr. A. A. van Rhijn. d e e l 4 (M ei ’jo-maart ’4 1 ) aan de leden van het Driemanschap van de Nederlandse U nie: mr. L. Einthoven, mr. J. Linthorst Homan en prof. dr. J. E. de Quay. d e e l 8 (Gevangenen en gedeporteerden) aan de oud-gevangenen resp. -gedeporteerden mr. F. B. Bakels, W. A. H. C. Boellaard, dr. E. A. Cohen, H. P. J. van Ketwich Verschuur, drs. A. Treurniet en N. W ijnen en bovendien aan prof. dr. J. Bastiaans, A. Hiemstra-Timmenga (eerder hoofd van de afdeling Onderzoek gevangenissen en concentratiekampen van Oorlogsdocumentatie), W. van der Noordaa-van der Veer (hoofd van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis) en mr. C. R. C. Wijckerheld Bisdom (tijdens de bezetting verdediger van talrijke politieke gevangenen). d e e l 9 (Londen) aan de oud-ministers mr. J. A. W. Burger en van Rhijn, aan dr. A. Pelt (hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst), dr. P. A. Kasteel (tot mei '42 secretaris van Gerbrandy, nadien gouverneur van de Nederlandse Antillen), dr. J. G. de Beus (Kasteels opvolger als secre taris van Gerbrandy), jhr. mr. H. F. L. K. van Vredenburch (ambtenaar van de buitenlandse dienst) en drs. (later prof. dr.) A. E. Kersten (bewerker van de serie Documenten over de Nederlandse buitenlandse politiek, 194 0—1 Q45). d e d e l e n 10 a (Het laatste jaar I), 10 b (Het laatste jaar II) en 12 (Epi loog) aan het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. d e e l 10 a voorts aan prins Bernhard, de Beus, van Vredenburch, Kersten, mr. C. L. W. Fock (tijdens de hongerwinter hoofd van het Bureau Inlichtingen te Londen) en verder nog aan acht leidende figuren uit de illegaliteit: jhr. P. J. Six (chef-staf van de ‘derde’ Ordedienst), prof. dr. ir. H. van Riessen en P. W. Hordijk (de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen), G. Wagenaar (Raad van Verzet), mr. J. Cramer, J. van der Gaag en mr. J. Ie Poole (allen C ollege van Vertrouwensmannen) en drs. J. M eijer (Contact-Comm issie der Illegaliteit); jhr. Six betrok bij zijn adviezen zes van zijn vroegere medewerkers: Boellaard, mr. C. J. F. Caljé, ir. J. A. van Heerde, mevr. Kohlbrugge, Chr. Navis en C. Ch. Westerveld.
56 1
W I E L A Z E N MI J N C O N C E P T E N ? d e e l i o b, e e r s t e h e l f t aan prins Bernhard en de achttien overige zojuist onder deel 10 a genoemde personen. deel
1 0 b,
tweede
h e l f t aan dezelfden (behalve van Vreden
burch). d e e l i i a (Nederlands-indië I) aan een grote groep Indische deskun digen: Raden Abdoelkadir W idjojoatm odjo (in Indië voorzitter van de Vereniging van Ambtenaren van het Inlands Bestuur en nadien mede werker van de uitgeweken luitenant-gouverneur-generaal dr. van Mook), prof. dr. H. W. Bachtiar (hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië te Djakarta), Bezemer, kapitein-luitenant-ter-zee dr. Ph. M. Bosscher (ge schiedschrijver van de Koninklijke Marine in de Tweede W ereldoorlog), mr. dr. P. Creutzberg (bewerker van de documenten over het in Nederlands-Indië gevoerde economische beleid 1 900-1942), dr. P. D rooglever (bewerker van het seriewerk Officiële bescheiden over de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945—1949), dr. Go Gien Tjw an (wetenschappelijk medewerker van het Instituut voor moderne Aziatische geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam), dr. J. van Goor (wetenschappelijk me dewerker voor Oost-Aziatische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Utrecht), kolonel b.d. C. A. Heshusius (deskundige t.a.v. het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger), mr. van Hoogstraten (directeur van het de partement van Economische Zaken te Batavia), prof. Kersten, W. Kielich (in Indië geboren publicist), mr. J. G. Kist (voor de oorlog ambtenaar van de gemeente Batavia, nadien medewerker van van Mook), dr. P. J. Koets (tot '41 leraar te Batavia), prof. dr. J. M. Pluvier (hoogleraar in de moderne Aziatische geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam), prof. dr. Sartono Kartodirdjo (hoogleraar aan de Gadjah Mada-universiteit te Djokjakarta), mr. B. van Tijn (voorzitter van de Indische Sociaal-D em ocratische Partij), dr. D. van Velden (deskundige op het gebied van de Japanse interneringskampen voor burgers), ir. C. J. Warners (hoofd van de Technische Dienst en de Telefoonexploitatie der Indische PTT), prof. dr. W. F. Wertheim (oud-hoogleraar in de geschiedenis en sociologie van Indonesië aan de Universiteit van Amsterdam) en E. van Witsen (des kundige op het gebied van de Japanse kampen voor krijgsgevangenen). d e e l 11 b aan de onder 11 a vermelde personen behalve Creutzberg, Kielich en van Witsen (Creutzberg en van Witsen waren overleden, Kielich woonde tijdens de oorlog in Nederland) en voorts aan dr. Ide Anak Agoeng Gde Agoeng (oud-minister-president van de deelstaat
57
VERANTWOORDING Oost-Indonesië) en S. S. Diredja (deskundige op het gebied van de romoesja- inzet). d e e l I I c aan de onder 1 1 a vermelde personen (behalve Creutzberg, Kielich, van Witsen, prof. Bachtiar en van Tijn) en bovendien aan mr. J. J. Quéré (in '42—'43 belast met het uitzenden van geheime agenten naar Nederlands-indië) en H. V. Quispel (in Australië hoofd van de Netherlands-Indies Government Information Service). d e e l 1 2 als geheel is slechts voorgelegd aan de leden van de eerder onder 1- 6 opgesomde groepen (de ‘vaste lezers’).
★
Ik kom nu tot de opgave van de namen van diegenen aan w ie niet gehele delen maar alleen bepaalde hoofdstukken o f gedeelten van hoofdstukken in concept werden voorgelegd. Bij d e e l 1 ( Voorspel) waren dit koningin Juliana, prins Bernhard, prins Claus en dr. E. Diem er: aan de koningin en prins Bernhard werd uit het concept-hoofdstuk 14 (‘Nederland en Duitsland’) de paragraaf ‘Prins Bernhard’ voorgelegd waarin o.m. hun verloving en huwelijk beschreven w erden; koningin Juliana ontving bovendien alle tekstgedeelten welke op stukken uit het archief van het Kabinet der Koningin gebaseerd waren, en prins Bernhard bovendien het concept-hoofdstuk 15 : ‘De defensie’. Aan prins Claus legde ik het concept-hoofdstuk 13 (‘ Das Dritte Reich') voor. Dr. E. D iem er gaf mij advies inzake het tekstgedeelte over de persoon van Gerbrandy. Van d e e l 2 (Neutraal) werd hoofdstuk 1 (‘Koningin W ilhelm ina’) in concept voorgelegd aan koningin Juliana, aan de minister-president (P. J. S. de Jong), aan de minister van Onderwijs en Wetenschappen (dr. G. H. Veringa) en bovendien aan drie personen die veelvuldige contacten hadden gehad met koningin W ilhelm ina: mevr. mr. M. Tellegen (na de bevrijding directeur van het Kabinet der Koningin), drs. M. Kohnstamm en mevr. J. C. M. Geldens (na de bevrijding haar particuliere secretarissen) en Th. B ooy (o.m. haar m edewerker bij de voorbereiding van haar autobiografie Eenzaam maar niet alleen), en aan Henriëtte L. T. de Beaufort
58
W I E L A Z E N MI J N C O N C E P T E N ? (schrijfster van het in '65 verschenen werk Wilhelmina 18 80-19 6 2. Een levensverhaal). Ik deed voorts een beroep op het inzicht van twee mij goed bekende psychologische deskundigen: dr. A. Lampl-de Groot en E. IsaacEdersheim. Van d e e l 4 (M ei '40—maart ‘4 1 ) werd hoofdstuk 16 (‘ Het begin van de Jodenvervolgin g’) in concept voorgelegd aan mr. dr. J. Donner (be trokken bij het eerste kerkelijke protest tegen die vervolging) en voorts aan kardinaal B. Alfrink en mr. Joan Th. Stakenburg - de eerste in verband met het gebruik van stukken uit het aartsbisschoppelijk archief, de tweede in verband met het gebruik van stukken uit het archief van Arnold Meyers Nationaal Front. Van d e e l 5 (Maart '4 1— ju li '42) werden de concept-hoofdstukken 1, 2 en 3 waarin de Nederlandse U nie ter sprake kwam, voorgelegd aan de eerder genoemde leden van dat Driemanschap en op hun verzoek bo vendien aan drie personen met w ie zij in de jaren '40—'42 veel contact hadden gehad: G. Boekhoven, mgr. A. C. Ramselaar en dr. J. H. van Roijen. Hoofdstuk 6 (‘Naar het ghetto’) werd in concept voorgelegd aan prof. mr. I. Kisch (lid van de Joodse Coördinatie-Com m issie en een van de zeer weinigen die het lidmaatschap van de Joodse Raad neerlegden) en de historicus dr. J. Melkman (Michman), hoofdstuk 8 (‘Van kerken en kunstenaars’) aan D onner en dr. H. M. J. Wagenaar (naaste medewer ker van dr. Gravemeyer, de voorman van het verzet der Nederlandse Hervorm de kerk), de hoofdstukken 9 (‘D e illegaliteit’) en 10 (‘Contact met Londen’) aan twee van diegenen die in '4 1—42 betrokken waren bij het opbouwen van een geheime verbinding uit Engeland ‘via het strand’ : mr. S. E. Hazelhoff Roelfzema en R Tazelaar, en hoofdstuk 12 (‘Naar de Endlösung’) aan Kisch. Bovendien werden alle passages in deel 5 waarin gebruik was gemaakt van archiefstukken van het Nationaal Front, voor gelegd aan mr. Stakenburg. Van d e e l 6 (Juli '42—mei '43) werden de hoofdstukken 1 (‘Joden de portaties, eerste fase’) en 4 (‘Jodendeportaties, tweede fase’) in concept voorgelegd aan Kisch, hoofdstuk 3 (‘D e illegaliteit’) aan R Wijbenga (geschiedschrijver van het verzet in Friesland), L. Pot (oprichter van een spionagegroep) en aan Six en drie van zijn naaste medewerkers: B oel laard, Navis en mevr. Kohlbrugge; het gedeelte uit hoofdstuk 3 waarin de overval te Joure beschreven werd, werd bovendien voorgelegd aan D. D. B. van Veen, die daar een belangrijke rol bij had gespeeld, en aan
59
VERANTWOORDING Sjoerd Leiker die van deze overval een speciale studie had gemaakt. Hoofdstuk 8 (“ In naam van het recht” ) werd in concept voorgelegd aan Donner, mr. H. A. Wassenbergh (tijdens de bezetting officer van justitie te Amsterdam) en mr. D. Giltay Veth. U it hoofdstuk 9 (‘Toenemend verzet’) werd de paragraaf ‘D e aanslag op het Amsterdamse bevolkings register’ in concept voorgelegd aan een van de deelnemers aan die aanslag, prof. dr. F. Dekking. O ver de concept-hoofdstukken 9 en 10 (‘D e AprilM eistakingen’) w on ik nog het oordeel in van prof. dr. P. J. Bouman, auteur van de in opdracht van het Rijksinstituut geschreven, aan die stakingen gewijde monografie. Van d e e l 7 (M ei ’4 j-ju n i ’44) werd hoofdstuk 1 (‘Verarmend N eder land’), handelend over de economie van bezet Nederland in de periode zomer ’40-zom er '44, in concept voorgelegd aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, aan drie economische deskundigen: de hoogleraren dr. E. W. Hofstee, dr. J. Pen en dr. J. H. van Stuyvenberg, en bovendien aan dr. M. W. Holtrop (de eerste naoorlogse president van de Nederland se Bank) en dr. B. Pruijt (tijdens de oorlog verbonden aan de Dienst van de Gemachtigde voor de Prijzen), de hoofdstukken 2 (‘Jodendeportaties, derde fase’) en 3 (‘ Slot der Jodenvervolging’) aan Kisch en M elkman (en uit hoofdstuk 3 de Weinreb-paragraaf bovendien in verband met enkele form uleringen op psychologisch gebied aan de Amsterdamse hoogleraar in de psychiatrie dr. P. C. Kuiper), en de hoofdstukken 6, 7, 8 en 9, handelend over de illegaliteit in de periode mei '43—ju n i '44, aan een brede groep leidende figuren uit de illegaliteit: prof. dr. H. van Riessen (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers), L. Scheepstra (Landelijke Knokploegen), mr. G. van Hall (Nationaal Steunfonds), G. Wagenaar en F. Reuter (de illegale C P N en de Raad van Verzet), mr. G. H. Slotemaker, mr. J. Cramer, dr. W. A. Visser ’t Hooft en drs. E. Eisma (allen: de ‘Zwitserse W eg’), mr. P. L. baron d ’Aulnis de Bourouill (geheim agent van het Bureau Inlichtingen), H. J. de Koster (spionagegroep‘Kees’), mevr. Tellegen (Nationaal Com ité van Verzet), mr. A. H. van Nam en (VrijNederland), C. J. Rübsaam (de Persoonsbewijzencentrale) en aan jhr. S ix (Ordedienst), nu met zeven van zijn vroegere medewerkers: behalve de drie die wij zojuist onder deel 6 noemden, ook G. A. van Borssum Buisman, Caljé, van Heerde en C. Ch. Westerveld. Van d e e l 8 (Gevangenen en gedeporteerden) werd hoofdstuk 2 (‘Krijgs gevangenen’) in concept voorgelegd aan luitenant-generaal b.d. A. V. van de W all Bake, hoofdstuk 3 (‘ Gijzelaars’) aan drie oud-gijzelaars: H. van
60
W I E L A Z E N MI J N C O N C E P T E N ? Wermeskerken, prof. mr. P. Sanders en prof. mr. J. H. W. Verzijl, hoofd stuk 9 (‘Hulp van buiten’) aan twee vrouwen die ten nauwste bij die hulp betrokken waren: L. A. H. M. van O vereem -Ziegenhardt en G. W ijsm uller-M eijer; bovendien werd dit hoofdstuk via het bestuur van het N e derlandse Rode Kruis voorgelegd aan het bestuur van het Internationale Rode Kruis. Van d e e l 9 (Londen) werden de hoofdstukken 4 (‘ Indië bedreigd’) en 5 (‘D e val van Indië’) in concept voorgelegd aan prof. dr. S. L. van der Wal (de eerste bewerker van het seriewerk Officiële bescheiden over de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945—1949), hoofdstuk 10 (‘Koopvaar dij’) aan Bezemer, L. Ruys (hoofdmedewerker van de Nederlandse Scheepvaart- en Handelscommissie te Londen), mr. D. A. Delprat (lid van het Nederlands Scheepvaart Com ité te N ew York), mr. H. L. Hoek stra (een van Delprats medewerkers) en mr. J. J. Oyevaar (na de bevrijding directeur-generaal van de koopvaardij). De hoofdstukken 1 1 (‘Geheime diensten’) en 12 (‘Het Englandspiel') werden voorgelegd aan Fock, prof. dr. G. Duisterwinkel (griffier van de subcommissie van de Enquêtecom missie ‘ Regeringsbeleid 1940—1945’, die de geheime diensten en het Englandspiel had onderzocht), H. M. G. Lauwers (geheim agent van de Special Operations Executive) en Jelte Rep, auteur van het in '77 verschenen werk Englandspiel. Spionagetragedie in bezet Nederland 1942—1944. H oofd stuk 14 (“ Vernieuw d’ N ederland?’) ontvingen in concept de hoogleraren dr. C. W. M önnich en J. Kamphuis, zulks in verband met de tekstgedeel ten over resp. de Nederlandse Hervormde Kerk en het dogmatische geschil binnen de Gereformeerde Kerken. Hoofdstuk 16 (‘Economische en sociale wederopbouw’) werd voorgelegd aan mr. H. van Blankenstein (hoofdambtenaar van het Londense departement van Economische Za ken). Tenslotte werden van hoofdstuk 6 (‘Doorvechten!’) de paragraaf over de regeringsfinanciën in concept voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer en de directie van de Nederlandse Bank, de paragraaf ‘De W est’ aan dr. J. Hartog (historicus van de Nederlandse Antillen), de paragraaf‘Prinses Juliana / prins Bernhard’ aan koningin Juliana en prins Bernhard. O ok ontvingen de koningin en de minister-president, mr. A. A. M. van Agt, de concept-paragraaf‘Van ’t Sant’ uit hoofdstuk 11. Van d e e l 1 0 a (Het laatstejaar I) werden de hoofdstukken 8 t.e.m. 12, alle handelend over de ontwikkelingen in het bevrijde Zuiden, in concept voorgelegd aan drs. L. J. G. van Oudheusden en drs. J. A. M. Verboom,
61
VERANTWOORDING auteurs van de in '77 verschenen studie Herstel- en Vernieuwingsbeweging in het bevrijde Zuiden. Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Waalwijk 1944—194$. Van d e e l 10 b (Het laatste jaar II) werd hoofdstuk 1 (‘Naar de katastrofe’) in concept voorgelegd aan drs. P. R. A. van Iddekinge (des kundige t.a.v. het leegroven van Arnhem), hoofdstuk 3 (‘Hongerwinter’) aan van Stuyvenberg, het gedeelte uit hoofdstuk 5 (‘Terreur’), handelend over de besprekingen van Haagse illegale werkers met de Haagse SD, aan drs. E. P. W ellenstein en dr. W. F. N oordhoek Hegt (beiden bij die zaak betrokken), hoofdstuk 6 (‘Illegaal w erk’) aan van Namen, de hoofd stukken 7 (‘Koot, Thijssen en van Bijnen’) en 8 (‘De Binnenlandse Strijdkrachten’) aan A. G. Kloots (vertegenwoordiger van de Landelijke Knokploegen in het Delta-Centrum), Th. A. W. Ruys (commandant van de brigade-Rotterdam van de Raad van Verzet) en C. J. D udok van H eel-Lee (een van Thijssens koeriersters), hoofdstuk 1 1 (‘D e illegaliteit en het naoorlogs bestel’) aan mr. H. Drion en mr. A. J. Andrée Wiltens (beiden goede kenners van deze materie), hoofdstuk 16 (‘ Redding uit de nood’) tenslotte aan oud-minister Tromp, kapitein-ter-zee N uboer (een van Gerbrandy’s adviseurs) en A. J. van der Vlis (de historicus van de opstand der Georgiërs op Texel). Van d e e l 1 1 a (Nederlands-indië I) werd hoofdstuk 1 (‘Capitulatie’) in concept voorgelegd aan drs. H. Hagenaar en prof. dr. A. F. P. Hulsewé (de twee Nederlandse tolken bij de capitulatiebespreking te Kalidjati op 8 maart '42), hoofdstuk 2 (‘D e Kom penie’) aan prof. dr. J. G. de Casparis (hoogleraar in de geschiedenis van het oude Java aan de Rijksuniversiteit te Leiden), hoofdstuk 3 (‘ Negentiende eeuw’) aan prof. dr. G. Stuiveling (deskundige t.a.v. Multatuli), de hoofdstukken 6 (‘ Indië ontwaakt’) en 7 (‘T w ee bewogen decennia’) aan de Franse historicus J. Leclerc (een goed kenner van de geschiedenis van de Indonesische nationalistische bewe ging) en hoofdstuk 8 (‘ Nippon’) aan dr. W. R. van Gulik en K. Vos (resp. directeur en wetenschappelijk m edewerker van het Rijksmuseum voor Volkenkunde) alsmede aan dr. L. G. M . Jaquet (na '40 ambtenaar van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken te Batavia) en A. H. J. Lovink (tot '42 hoofd van laatstgenoemde dienst). Van d e e l 1 1 b (Nederlands-indiëII) ging hoofdstuk 1 (‘Hoe Japan de oorlog verloor’) in concept naar prof. dr. H. B. G. Casim ir (in verband met datgene wat ik schreef over de eerste atoombommen), hoofdstuk 6 (‘Verzet en illegaliteit’) naar G o Gien Tjw an (arts te Soerabaja die daar
62
W I E L A Z E N MI J N C O N C E P T E N ? in '42—'43 samenwerkte met een illegale groep) en M. Hamelink (die bij een poging om naar Australië te ontsnappen in Japanse handen viel) en hoofdstuk 8 (‘ Krijgsgevangenen’) naar v ijf oud-krijgsgevangenen: prof. dr. N. Beets, generaal-m ajoor b.d. B. van Dijken, dr. W. M ooy, J. H. W. Veenstra en Erik K. de Vries — bovendien werd het aan de ondergang van de ‘Joenio Maroe' gewijde gedeelte van hoofdstuk 8 aan een van de overlevenden van deze scheepsramp voorgelegd, B. Kruys. Van d e e l 1 1 c (Nederlands-indië III) werd hoofdstuk 4 (‘ De geheime diensten’) in concept voorgelegd aan mr. J. Th. A. de Man (deskundige t.a.v. het van C eylon uit ondernomen geheime werk), en hoofdstuk 6 (‘Van M ooks gouvernement’) aan prof. dr. G. W. Locher (in '43—'45 leraar aan de Bestuursschool in Australië) en ontving mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken (lid van het eerste Rapwi-team dat op 8 september '45 Batavia bereikte) de concept-hoofdstukken 8 (‘Na Japans capitulatie’) en 9 (‘ Slot’). Van het laatste historiografische deel tenslotte, d e e l 1 2 (Epiloog), werden de hoofdstukken 1 (‘Anno 1985’) en 3 (‘W ederopbouw’) in concept voorgelegd aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, hoofdstuk 1 voorts aan prof. Bastiaans (speciaal voor de paragraaf ‘Geschonden groepen’), hoofdstuk 2 aan prins Bernhard, Th. B ooy en mevr. Geldens (die laatste twee voor het aan koningin W ilhelmina gewijde tekstgedeel te), hoofdstuk 4 (‘Zuivering’) aan le Poole en drs. W. van Norden (de eerste had als Tw eede Kam er-lid veel met de zuivering te maken, de tweede als directeur van Het Parool met de perszuivering), hoofdstuk 5 (‘ Bijzondere Rechtspleging’) aan le Poole (eertijds directeur van de Stich ting Toezicht Politieke Delinquenten) en voorts aan prof. mr. A. D. Belinfante (auteur van het in '78 verschenen werk In plaats van Bijltjesdag. De geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog), mr. J. Zaaijer (procureur-fiscaal bij het Haags Bijzonder Gerechtshof) en prof. mr. G. E. Langemeijer (advocaat-fiscaal bij de Bijzondere Raad van Cassatie) — uit dit hoofdstuk werd verder de concept-paragraaf ‘Gratie beleid’ voorgelegd aan prinses Juliana en aan de minister-president, drs. R. F. M. Lubbers. O ok werden uit hoofdstuk 5 (alsmede uit hoofdstuk 1) de tekstgedeelten, handelend over de naoorlogse ervaringen van kinde ren van ‘foute’ ouders, voorgelegd aan het bestuur van de voor deze ‘geschonden groep’ optredende W erkgroep Herkenning. Hoofdstuk 6 (‘Rechtsherstel’) ging in conceptvorm naar mr. S. Boas (eerst adjunctgriffier van de A fdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel,
63
VERANTWOORDING vervolgens lid van de com m issie-M eijers die voor de belangen der Joodse beroofden opkwam), naar een medewerker van het Algemeen Rijksarchief die veel van deze materie afwist: H. A. J. van Schie, en naar een oud-functionaris van het Nederlands Beheersinstituut, mr. J. W. Kersten. V oor het lezen van de concept-tekst van hoofdstuk 7 tenslotte (‘D e worsteling met de Republiek Indonesië’) deed ik een beroep op een brede groep deskundigen —dertien lezers noemden wij al in verband met de delen 1 1 a, 1 1 b o f 1 1 c: Abdoelkadir, Anak Agoeng, Bezemer, Bosscher, Drooglever, Heshusius, Kist, Koets, Pluvier, van Tuyll van Serooskerken, Veenstra, Warners en Wertheim, maar aan hen werden nog acht toegevoegd: dr. R. A. Gase (auteur van het in ’86 verschenen w erk Beel in Batavia. Van contact tot conflict. Verwikkelingen rond de Indone sische kwestie in 1948), mr. L. F. de Groot (lid, later president van de Temporaire Krijgsraad te Batavia), ir. J. A. Manusama (voor alle passages over de Ambonnezen), kolonel b.d. J. J. N ortier (deskundige t.a.v. de landmacht-operaties), kapitein-luitenant-ter-zee b.d. F. C. van Oosten (idem t.a.v. de marine-operaties), mr. I. Samkalden en prof. dr. P. Sanders (in '46—'47 beiden secretaris van de Commissie-Generaal) en mr. E. M. J. A. Sassen (tot februari '49 minister van overzeese gebiedsdelen in het kabinet-Drees/van Schaik).1
*
M en ziet: ik heb in het bovenstaande een zekere groepering aangebracht — had ik voor elk deel apart de namen vermeld van diegenen die alle hoofdstukken o f één o f meer hoofdstukken o f gedeelten van hoofdstuk ken in concept ontvingen, dan had ik lijsten moeten opstellen waarin
1 Als gevolg van het uitlekken van de concept-tekst van.de paragraaf ‘Oorlogsmis drijven’ uit hoofdstuk 7 ontving ik (naast brieven van instemming waarin mij niet eerder bekende ‘excessen’ werden beschreven) rechtstreeks, via de minister van Onderwijs en Wetenschappen en via prof. Bastiaans kritische beschouwingen van een groot aantal personen, veelal namens organisaties verzonden; die beschouwingen waren naar de inhoud over het algemeen van gelijke strekking. Ik heb ze alle gelezen en bovendien de beschouwingen, ontvangen van het Oud-Strijders Legioen, van generaal-majoor drs. B. Bouman en van mr. J. H. Verstegen (eertijds een van de verdedigers bij de Bondowoso-zaak) aan de begeleidingsgroep voor hoofdstuk 7 voorgelegd.
64
SCHATTING
CA.
1 00 000
OPMERKINGEN
men veelal (men denke bijvoorbeeld aan de onder i t.e.m. 6 genoemde ‘vaste lezers’ alsmede aan Drees en van Kleffens) dezelfde namen zou zijn tegengekomen. Zinvol lijkt het mij w èl hier te vermelden dat het concept-deel i als geheel o f gedeeltelijk voorgelegd is aan 35 personen c.q. instanties; deel 2 aan 42; deel 3 aan 35; deel 4 aan 40; deel 5 aan 43; deel 6 aan 45; deel 7 aan 62; deel 8 aan 47; deel 9 aan 56; deel 10 a aan 53; deel 10 b aan 63; deel 1 1 a aan 60; deel 1 1 b aan 58; deel 1 1 c aan 52; deel 12 tenslotte aan 67. Tel ik de personen en instanties op die in deze opsomming eens o f meermalen voorkomen, dan kom ik tot een totaal van 227. Ik heb het mij dus niet gemakkelijk gemaakt maar het spreekt vanzelf dat ik het aantal van diegenen aan w ie ik de verschillende delen o f gedeelten daarvan had kunnen voorleggen, zonder moeite had kunnen vertienvoudigen. Dit zou zeker de uiteindelijk gepubliceerde teksten ten goede zijn gekom en; anderzijds zou het mij w eer met veel extra arbeid hebben belast — één ding moest ik steeds in het oog houden: het werk als geheel diende binnen afzienbare tijd voltooid te worden. Het totale aantal van diegenen w ier oordeel ik inwon, was geenszins een maximum maar eerder, meen ik, een redelijk minim um —die term gebruikte ik al eerder. De betrokkenen hebben niet steeds op mijn concept-teksten gerea geerd: van sommige, met eigen werkzaamheden al zwaar belaste mede werkers van het instituut was het bij tijd en w ijle te veel gevraagd om ook die teksten kritisch te lezen en er waren soms leidende figuren van illegale groepen uit de bezettingstijd die het niet opbrachten om, zich verdiepend in wat ik aan hen voorlegde, geconfronteerd te worden met smartelijke herinneringen. Ik heb er in moeten berusten dat sommigen (zij zijn een kleine minderheid geweest) om geldige redenen mij niet de hulp konden verlenen waarop ik prijs stelde.
★
A lle manuscripten zijn bewaard gebleven, zo ook de rondgezonden concept-teksten. In mijn exemplaar van de rondgezonden concept-teksten bracht ik de correcties aan waartoe de ontvangen kritische opmerkingen mij aanlei ding gaven. H oeveel opmerkingen, hoeveel correcties? Ik tro f in mijn kwartaalverslagen slechts een schatting aan met betrekking tot het aantal
65
VERANTWOORDING opmerkingen naar aanleiding van de concept-tekst van deel i (Voorspel): 4- tot 5 000. Op grond van dit gegeven schat ik dat het totaal aantal opmerkingen van de orde van grootte van 100000 is geweest. Heel vaak betroffen zij kleine zakelijke onjuistheden o f onvolledigheden — vaak ook werd eenzelfde opmerking door verschillende lezers gemaakt. A lle tezamen hebben de opmerkingen tot tienduizenden verbeteringen van m ijn concept-teksten geleid. Dat is allemaal vastgelegd. M ijn werkwijze was namelijk deze dat ik op de desbetreffende brief o f m em orie bij elke kritische opmerking in rood aantekende wat ik er mee had gedaan (had de opmerking tot de bepleite wijziging geleid, dan kwam er ‘acc’ naast te staan) —de kritische lezers kregen steeds te horen tot welke wijzigingen hun kritiek had geleid. D e leden van de staf van het Rijksinstituut ontvingen hun memorie met kritische opmerkingen terug met mijn aantekeningen erbij en werden aldus in de gelegenheid gesteld om bij het weer inleveren van het stuk op de aangestipte zaken terug te komen — diezelfde gelegenheid kregen alle andere kritische lezers: zij konden in antwoord op mijn brieven desgewenst kritiek die ik had afgewezen, al o f niet met nieuwe argumenten herhalen. A lle brieven en memories met kritische opmerkingen (en mijn reacties daarop) zijn bewaard gebleven, gegroepeerd per deel en binnen elk deel per hoofdstuk, soms per samenhangende groep hoofdstukken.
De discussies met de begeleidingsgroep U it wetenschappelijk oogpunt èn uit het oogpunt der ministeriële ver antwoordelijkheid leek het mij niet voldoende om mijn concept-manuscripten aan een brede kring kritische lezers voor te leggen — ik moest, meende ik, nog een stap verder gaan. Toen ik in '67 enigermate gevorderd was met het schrijven van de concept-tekst voor deel 1, stelde ik in mijn derde kwartaalverslag voor, ‘dat alle ontvangers en beoordelaars van het manuscript mij hun opmerkingen die op punten van gering belang betrekking hebben, schriftelijk doen toekomen. Het lijkt mij niet nodig dat daar nader beraad over plaats vindt. Ik kan een gegeven vergeten hebben o f men kan een bepaalde formulering minder juist achten: dat kan vlug afgehandeld worden. Ik stel mij evenwel voor dat er ook talrijke algemenere kritische opmerkingen zullen komen. . . . Dat soort opmerkingen leent zich voor gedachtenwisseling. Ik zou w illen voorstellen dat die meer
66
S A M E N S T E L L I N G V A N DE B E G E L E I D I N G S G R O E P algemene punten mij ook als punten (onder verwijzing naar de betrokken pagina’s) kenbaar gemaakt w orden door de lezers van het manuscript. Het is mijn bedoeling die punten (het is alleszins denkbaar dat meerdere lezers dezelfde passages aan de orde willen stellen) op te nemen in een systematisch ingedeeld overzicht dat grondslag kan vorm en voor de eigenlijke discussie. D ie discussie zou ik in tweeën willen splitsen: één met de staf van het instituut, één met bestuur en adviseurs tezamen - eerst die eerste discussie, daarna de tweede. . . . Ik vertrouw dat vooral deze geschetste gang van zaken (aangenomen dat zij de instemming van het bestuur vindt) de minister van Onderwijs en W eten schappen die jegens de volksvertegenwoordiging staatkundige verantwoordelijk heid draagt voor de verschijning van het Geschiedwerk, de waarborg biedt dat hij die verantwoordelijkheid ook dragen kan. Immers, het te publiceren manu script is dan tevoren onderworpen aan een gedegen beoordeling door een ruime groep erkende deskundigen. Dat alles zal w el tijd en energie kosten maar dat mag niet als beletsel gelden.’
M ijn voorstel werd door het bestuur goedgekeurd. Een discussie met de wetenschappelijke staf heeft slechts plaatsgevon den met betrekking tot de opzet van deel i, de opzet van de delen na deel 3 en de opzet van de delen 12 en 13 —die staf kreeg echter wel van meet a f aan eigen vertegenwoordigers in de op mijn voorstel gevormde z.g. begeleidingsgroep en het is die groep geweest waarmee het nadere overleg heeft plaatsgevonden. Zij bestond uit het bestuur, de adviseurs en, zoals al gezegd, enkele leden van de staf van het instituut: eerst alleen van der Leeuw en Sijes, van deel 4 a f bovendien Paape, van deel 1 1 a a f (Sijes was toen overleden) ook nog in ’t Veld. Gezien de betekenis van het overleg dat ik met de begeleidingsgroep pleegde, lijkt het mij wenselijk weer te geven hoe de groep bij de verschillende delen was samengesteld. Deel 1, 2 en 3: van Winter, Hermesdorf, van der K ooy (bestuur), Brugmans, de Pater, Rogier (adviseurs), van der Leeuw en Sijes. Deel 4: de vorigen benevens de Jonge, Klein en M anning (bestuur) mèt Paape maar zonder de Pater. Deel 3: Manning, de Jo n ge en Klein (bestuur), Brugmans, Hermesdorf, Rogier, van W inter (adviseurs), van der Leeuw, Paape en Sijes. Delen 6 en 7: de vorigen, behalve Rogier. Deel 8: de vorigen, met vervanging van de Jo n ge door Verdam. Delen 9 en 10 a: Manning, Klein en Verdam (bestuur), Brugmans, Sijes en van W inter (adviseurs), van der Leeuw en Paape. Deel 10 b\ de vorigen, behalve Sijes wiens plaats als adviseur door van der Leeuw was ingenomen.
67
VERANTWOORDING Delen 1 1 a en 1 1 b: Manning, Klein en Schrage (bestuur), Brugmans, Fasseur, Kwantes, van der Leeuw (adviseurs), Paape, in ’t Veld. Deel 1 1 c\ de vorigen en van der Veen (adviseur). Deel 12 : Manning, Klein, Schrage (bestuur), van der Leeuw en Verdam (adviseurs), Paape, in ’t Veld, met toevoeging van Brugmans, Fasseur, Kwantes en van der Veen als adviseurs voor hoofdstuk 7 (‘D e worsteling met de Republiek Indonesië’). D e discussies met de begeleidingsgroep werden steeds door mij voor bereid. Ik stelde daartoe zo vaak als nodig was (in de regel was dat het geval wanneer de kritiek op een groep concept-hoofdstukken door mij was behandeld) een z.g. discussienota op. In elk van die nota’s werden de punten opgesomd ten aanzien van w elke ik behoefte had aan nader beraad (en had een van de kritische lezers wiens kritiek ik had afgewezen, de wens geuit dat het betrokken punt ter discussie zou worden gesteld, dan werd dat ook telkens in de discussienota opgenomen). O nder de titel van het betrokken punt verscheen dan meestal eerst de concept-passage o f concept-formulering waartegen zich de kritiek had gericht - vervol gens werd de kritiek w elke die passage o f formulering had uitgelokt (veelal niet bij één maar bij verschillende lezers), weergegeven in de oorspronkelijke bewoordingen en daarop volgde dan mijn verweer. M et betrekking tot de concept-tekst van deel 1 stelde ik 10 1 punten ter discussie; van deel 2: 4 1; van deel 3: 18; van deel 4: 97; van deel 5: eveneens 97; van deel 6: 35; van deel 7: 110 ; van deel 8: 4 1; van deel 9: 57; van deel 10 a: 28; van deel 10 b: 5 1; van deel 1 1 a: 9 1; van deel 1 1 b: 48; van deel 1 1 c: 57; van deel 12 tenslotte: 60. Ik heb dus in totaal 932 punten ter discussie gesteld, zulks in discussienota’s die tezamen 1 279 pagina’s tellen. Van de discussies werden verslagen gemaakt, aanvankelijk door m ij zelf, van deel 10 a a f door Paape. D ie verslagen tellen tezamen 240 pagina’s.
★
D e bedoeling van de discussies was niet dat daar bepaald werd wat ik uiteindelijk zou publiceren —dat werd geheel aan mij overgelaten. Ik was bevoegd, eventueel een unaniem tot uitdrukking gebrachte opinie naast mij neer te leggen, maar zo ging het in de praktijk niet. Hier vond overleg plaats met door mij hooggeachte personen, in de regel tevens ervaren
68
DE A F F A I R E - V A N ’ t S A N T wetenschappers, op w ier oordeel ik prijs stelde (personen bovendien die jegens de minister van Onderwijs en Wetenschappen verantwoordelijk waren voor het algemene gehalte van mijn werk) — ik heb hun oordeel in talloze gevallen zwaar laten wegen bij de formulering van mijn uiteindelijke tekst, zuiver en alleen omdat ik bij nader inzien erkende dat voor de ingebrachte bezwaren meer te zeggen was dan ik aanvankelijk meende. In verscheidene gevallen leidden de discussies er toe dat ik gehele hoofdstukken o f gedeelten van hoofdstukken herschreef — dan werden de nieuwe teksten opnieuw aan het oordeel van de begeleidings groep onderworpen. Rechtstreeks overleg met critici pleegde de groep (in mijn aanwezigheid) slechts in één geval: het Driemanschap van de Nederlandse U nie werd op 28 mei 1973 in de vergadering ontvangen teneinde de tegen de concept-tekst van mijn deel 5 door het college ingebrachte bezwaren (uitgebreid op schrift gesteld, door mij even uit gebreid beantwoord) persoonlijk toe te lichten. A lle bijeenkomsten van de begeleidingsgroep (zij vonden tot en met deel 4 onder leiding van van Winter, nadien onder die van M anning plaats) verliepen in de gewenste rust, hoe scherp ook de meningsverschil len soms waren. Er is slechts één keer gestemd, zulks op mijn verzoek. Het ging toen om de vraag o f het uit wetenschappelijk oogpunt nood zakelijk was dat ik in deel 9 (Londen) de in veel opzichten delicate van ’t Sant-affaire uit de doeken zou doen —verscheidenen van mijn kritische lezers, onder w ie Drees en van Kleffens, hadden dat met klem van argumenten ontraden. Ik was van mening dat die argumenten niet rele vant waren maar achtte het met het oog op het beraad dat ik nog met de minister-president en wellicht ook met de minister van Onderwijs en Wetenschappen moest plegen, van belang dat ik precies zou kunnen weergeven, in welke mate de begeleidingsgroep het met mij eens was; zij schaarde zich bij die gelegenheid met op één na algemene stemmen aan mijn zijde. De kritische lezers en de leden van de begeleidingsgroep hebben mij grote diensten bewezen. Hoezeer ik ook in eerste instantie mijn concep ten naar beste weten schreef, het bleek met betrekking tot nagenoeg elke bladzij wenselijk dat ik wijzigingen aanbracht en vervolgens leidden de discussies met de begeleidingsgroep tot weer nieuwe wijzigingen. A l die w ijzigingen hebben mij niet in het minst het gevoel gegeven dat het w erk als geheel niet bleef wat het in oorsprong was: mijn werk. Ik heb niet anders gedaan dan streven naar een zo goed mogelijke verbetering van mijn concept-teksten —dat meende ik aan de wetenschap en aan mijn opdrachtgever verplicht te zijn.
69
Het aspect der verantwoordelijkheid Eerder gaf ik w eer dat in de b rief d.d. 20 april '55, gericht aan het Directorium van het instituut, waarin mijn opdracht was vervat, door de minister werd geschreven dat ik nu belast was ‘met de samenstelling van het Geschiedwerk, onder toezicht en redactionele verantwoordelijkheid van uw college.’ Ik zou de form ulering ‘het voorbereiden en het schrijven’ juister en in ieder geval duidelijker hebben gevonden dan de formulering ‘de samenstelling’. Dat het Directorium op mijn werk ‘ toezicht’ zou houden, sprak voor mij vanzelf, maar wat hield die bij het college gelegde ‘redactionele verantwoordelijkheid’ in? Geen onzer stond daar bij stil en, gelijk al gezegd, ik maakte mij er geen zorgen over. Het instituut was een rijksinstelling. V oor elk van zijn publikaties was van meet a f aan een machtiging van de minister nodig, zijnde een machtiging om de voor die publikatie aangevraagde en toegestane begrotingsgelden inderdaad uit te geven. Uiteraard lag er bij de minister geen enkele verantwoordelijkheid voor de inhoud — voor die inhoud droeg het Directorium (later: het bestuur) een zekere algemene verant woordelijkheid jegens de bewindsman in die zin dat het college hem waarborgde dat als publikatie van het rijk een werk zou verschijnen dat op het vereiste wetenschappelijke niveau stond. Wat precies de inhoud van het werk was, was de minister niet bekend. Het was wèl bekend aan het bestuur maar dit college respecteerde de wetenschappelijke vrijheid van de onderzoeker/auteur: hij had het onderzoek verricht, hij had het manuscript geschreven en bij meningsverschil had hij tenslotte bepaald wat er gepubliceerd zou worden — de volle wetenschappelijke verant woordelijkheid lag dus bij hem. Het leek mij wenselijk om, wat mijn eigen werk betrof, die volle wetenschappelijke verantwoordelijkheid duidelijk op mij te nemen. D er halve bevatte het Voorwoord van deel 1, Voorspel, de volgende passage: ‘D e staatkundige verantwoordelijkheid voor de verschijning van dit deel zo goed als van de overige delen van H et K oninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ligt (dat vloeit uit de positie van het Rijksinstituut voort) bij de minister die tot dat verschijnen machtiging gaf. Ik w il aan die verantwoordelijk heid niet tornen en evenmin aan de waarde van de bemoeienissen die anderen (bestuur en medewerkers van het instituut in de eerste plaats) met de door mij geschreven tekst hadden, wanneer ik er van getuig dat ik mij als auteur z e lf verantwoordelijk beschouw voo r hetgeen hier wereldkundig gemaakt wordt.’
In '72 nu deden zich drie gebeurtenissen voor die op dat aspect van de
70
EEN P RO CES verantwoordelijkheid betrekking hadden: de e x -N S B ’er dr. H. W. van der Vaart Smit deed mij een proces aan om iets wat ik in Voorspel over hem had gepubliceerd, een der bestuursleden, prof. van der Kooy, nam ontslag omdat hij geen verantwoordelijkheid, ook geen algemene, w en ste te dragen voor een bepaald aspect van de inhoud van deel 4, M ei '40—maart ’4 1, en het Driemanschap van de Nederlandse U nie gaf zich moeite om er de regering toe te bewegen de verschijning van deel 4 te verhinderen. O ver die drie gebeurtenissen iets meer. Van der Vaart Smit was door ds. J. J. Buskes in diens in '59 verschenen memoires Hoera voor het leven gekwalificeerd als ‘een deugniet die liegen kon dat het zwart zag’ - ik had die uitspraak in Voorspel geciteerd. Pas toen drong tot van der Vaart Smit door wat Buskes over hem had geschreven. Hij deed Buskes een proces aan, daarbij o.m. eisend dat aan Buskes verboden zou worden, zijn uitspraak in een nieuwe druk van Hoera voor het leven o f op andere wijze te herhalen. D e Amsterdamse rechtbank, van oordeel dat Buskes iets verder was gegaan dan in het normale maatschappelijke verkeer gepast was, wees die eis toe en Buskes die geen behoefte had aan een voortgezet geding (en die wist dat Hoera voor het leven niet zou worden herdrukt), legde zich bij de uitspraak van de rechtbank neer. Prompt eiste van der Vaart Smit nu o.m. dat mij verboden zou worden, het citaat uit Buskes in een nieuwe druk van Voorspel op te nemen. D ie eis werd in juni '72 door de Amsterdamse rechtbank afgewezen. Van der Vaart Smit ging bij het Amsterdamse H o f in beroep. Dat H o f wees in april '73 arrest. O pnieuw werden alle vorde ringen van van der Vaart Sm it (hij had ook schadevergoeding geëist) afgewezen, waarbij het H of, aldus zijn arrest, ‘het volgende voorop stelt: dat de passages waardoor appellant zich gegriefd gevoelt, voorkomen in het eerste deel, Voorspel, van het werk H et K oninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dat geïntimeerde als geschiedkundige schrijft in opdracht van de Nederlandse regering; dat door het met die opdracht beoogde doel (het tot stand brengen van een gezaghebbend geschiedwerk over het in de titel van het werk tot uitdrukking gebrachte onderwerp) het algemeen belang onbetwistbaar in hoge mate wordt gediend; dat geïntimeerde de hem opgedragen taak, waardoor dat doel en mitsdien het algemeen belang w ordt gediend, niet naar behoren zou kunnen vervullen indien hem niet in ruime mate de vrijheid zou zijn gelaten om naar eigen inzicht het in aanmerking komend materiaal te verzamelen, het gehalte daarvan te waarde
71
VERANTWOORDING ren, en te bepalen wat daarvan zal worden gebruikt onderscheidenlijk ter zijde gelaten; dat hem een zelfde mate van vrijheid moet worden gelaten in het weergeven van zijn bevindingen en van de gevolgtrekkingen waartoe deze naar zijn oordeel leiden, alsook in het, in dat verband, geven van onverbloemde oordelen omtrent de aan zijn onderzoek onderworpen gebeurtenissen en de personen die daarbij een rol hebben gespeeld, behorende ook dit laatste tot het doel van de onderhavige contemporaine geschiedschrijving.’ 1
Van der Vaart Smit vroeg cassatie aan bij de H oge Raad maar het arrest van het H o f werd door dit college bekrachtigd. N odeloos te zeggen dat ik in de afloop van dit in drie stadia gevoerde geding (de Landsadvocaat was telkens voor mij opgetreden) een belang rijke rechtsbescherming zag voor mijn verdere arbeid.2 In elk geval was mijn wetenschappelijke verantwoordelijkheid als auteur (met de daaruit voortvloeiende juridische aansprakelijkheid) duidelijk onderstreept. N u het heengaan van van der Kooy. Van der K ooy was tijdens de bezetting een der naaste medewerkers van secretaris-generaal Hirschfeld geweest maar was in rapporten van de S D die zich in de collecties van het instituut bevonden, ‘ die Seele des Widerstandes’ op het departement genoemd. In '5 1 had zijn benoeming tot lid van het Directorium er toe geleid dat de vertegenwoordigers van de georganiseerde oud-illegaliteit in de Com m issie van Bijstand hun functie hadden neergelegd —zij meenden dat van der K ooy zou kunnen bewerkstelligen dat de economische collaboratie in publikaties van het instituut zou worden goedgepraat. Dat was naar het oordeel van de voorzitter van de Com m issie (oud-minister Bolkestein), van alle overige leden, van de overige bestuursleden (van W inter en Hermesdorf), van de stafleden van het instituut en van mij een ongegronde vrees. Nadien hadden wij van der K ooy leren kennen als een goed beoordelaar en als een karaktervolle man. Hij nu had bezwaren gehad tegen wat ik in het concept van deel 4 over de persoon en het beleid van Hirschfeld had geschreven —ik had die bezwaren afgewezen en was dat na een grondige discussie in de begeleidingsgroep blijven doen. Daarop meende van der K o oy dat hij het jegens zichzelf niet kon verantwoorden indien hij enige algemene verantwoordelijkheid voor deel 4 zou aanvaarden. Hij w ilde
1 Aangehaald in Kwartaalverslag 1973 II, p. 3. 2 Van der Vaart Smit diende ook nog een klacht in bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens te Straatsburg — daarvan heb ik verder niets vernomen.
72
CENSUUR ? het instituut niet in opspraak brengen en vroeg ontslag ‘om gezondheids redenen’ ; dat werd hem verleend. Tenslotte de activiteit van het Driemanschap van de Nederlandse Unie. In het concept voor deel 4 van mijn werk waren de oprichting en de eerste activiteiten van de Nederlandse Unie uitgebreid beschreven en daarbij had ik onderstreept dat in het beleid van het Driemanschap, met name in het begin, elementen van aanpassing aan het Derde Rijk onmis kenbaar aanwezig waren. A lle hoofdstukken van dat deel had ik, zoals al verm eld, aan Einthoven, Linthorst Homan en de Q uay voorgelegd —ik w ilde dat zij datgene wat ik over de Nederlandse U nie geschreven had, in het geheel van deel 4 zouden kunnen beoordelen. O ver wat vervolgens hunnerzijds ondernomen is, heeft Martin van Amerongen in het nummer van Vrij Nederland van 22 oktober 1983 het nodige gepubliceerd (zulks op grond van hem in handen gespeelde kopieën van stukken uit het persoonlijke archief van de Quay). Het volgende bleek. In april '72 had het Driemanschap de laatste concept-hoofdstukken ontvangen — begin mei pleegde het spoedoverleg in Utrecht. Vervolgens nam de Quay ex-prem ier Beel in de arm; Beel stelde zich in verbinding met de directeur-generaal voor de wetenschappen, dr. A. J. Piekaar, en kreeg van deze te horen dat bij publikaties van het instituut de auteur steeds het laatste woord had. Dus wendde Einthoven zich tot jhr. mr. M. L. de Brauw, minister zonder portefeuille, belast met de aangelegenheden van het wetenschapsbeleid en het wetenschappelijk onderwijs, en drong er bij deze op aan, mij onm iddellijk van mijn opdracht te ontheffen (dat deed Einthoven mij ook weten). In augustus sprak de Quay met de pas opgetreden nieuwe minister-president, mr. B. W. Biesheuvel, en met de minister van Onderwijs en Wetenschappen, mr. C. van Veen —opnieuw werd door het op censuur beluste Driemanschap de vraag aan de orde gesteld o f de regering geen mogelijkheid had om de verschijning van deel 4 tegen te houden.' Van Veen betoogde dat hij geen enkele verant woordelijkheid droeg voor de inhoud. Dat deelde hij ook in een gesprek ten departemente, waarbij ik niet aanwezig was, aan het bestuur van het instituut mee. Vervolgens stelde hij de zaak in de ministerraad aan de orde en na de daar gevoerde discussie deed hij de Quay weten:
' Op eenzelfde censuur werd eind '87 en begin ’88 aangedrongen door een deel van diegenen die kennis hadden genomen van de uitgelekte concept-tekst van de paragraaf ‘Oorlogsmisdrijven’ van hoofdstuk 7 van deel 12.
73
VERANTWOORDING ‘Van een geschiedschrijving door de Staat is in dit geval geen sprake en kan mijns inziens in het Nederlandse staatsbestel ook geen sprake zijn. D e minister raad heeft zich met deze visie kunnen verenigen en heeft besloten dat de gevraagde machtiging tot het doen verschijnen van deel 4 van het onderhavige geschiedeniswerk kan worden verleend.’
N a deze voor mijn werk en voor het instituut in het algemeen belangrijke beslissing werd de zaak van de verantwoordelijkheid (zij was niet alleen voor mijn project maar ook voor enkele andere onder O n derwijs en Wetenschappen ressorterende projecten van betekenis) nader bekeken, o.m. op grond van een rapport dat op verzoek van het bestuur van het instituut was opgesteld door mr. Y . Scholten. Daarin werd onderscheid gemaakt tussen de staatkundige, de wetenschappelijke, de civielrechtelijke, de strafrechtelijke en de auteursrechtelijke verantwoor delijkheid c.q. aansprakelijkheid. Bevestigd werd dat de wetenschappelij ke verantwoordelijkheid bij een werk als het mijne bij de auteur berustte en daarmee werd ten volle rekening gehouden, toen in de zomer van '79 (van mijn Geschiedwerk zouden nadien nog de delen 10 a, 10 b, 1 1 a, n b, 1 1 c en 1 2 verschijnen) bij koninklijk besluit, gecontrasigneerd door de minister van Onderwijs en Wetenschappen, dr. A. Pais, een ‘nieuwe regeling’ en bij ministerieel besluit een ‘reglement’ voor het instituut werden vastgesteld.1 Artikel 4 (‘verantwoordelijkheid wetenschappelijk onderzoek’), lid I van het koninklijk besluit bepaalde: ‘O nze minister heeft geen bemoeienis met de inhoud van het ten laste van de begroting van het instituut verrichte wetenschappelijke onderzoek. D e verant woordelijkheid voor de onderzoeksresultaten en de openbaar gemaakte weergave van die onderzoeksresultaten berust bij de onderzoeker.’
Artikel 8 (‘adviseurs’) hield o.m. in dat het bestuur adviseurs kon
1 In september '47 had het koninklijk besluit waarbij het instituut werd (her)opgericht o.m. de bepaling bevat: ‘De werkwijze van het instituut en de taak en de bevoegdheden van de Commissie van Bijstand zullen worden omschreven in een door onze minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vast te stellen reglement.’ Ik had nadien voor dat reglement een concept opgesteld dat aansloot bij de praktijk van ons werk en het eerste functioneren van de Commissie van Bijstand, maar van der Haagens opvolger als chef van de afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming, E. A. Kui pers, had zich op het standpunt gesteld dat er aan een reglement geen behoefte was omdat het instituut toch maar een tijdelijke instelling was. De ‘nieuwe regeling’ is gepubliceerd in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1979, no. 426.
74
HET ‘R E G L E M E N T ’ aanwijzen ten behoeve van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Artikel 14 van het door minister Pais vastgestelde reglement bepaalde o.m.: ‘V o o r alle publikaties w elke geheel o f ten dele ten laste komen van de begroting van het instituut, vraagt het bestuur bij de voltooiing van het desbe treffende manuscript machtiging aan de minister tot het financieel mogelijk maken van de uitgave. Deze aanvrage bevat een verklaring van het bestuur dat het manuscript van zodanig wetenschappelijk niveau is, dat het verdient te worden gepubliceerd’,
en artikel 15 bepaalde: ‘ Bij de machtigingsaanvrage voo r de publikatie van elk van de delen van het geschiedwerk H et K oninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog wordt tevens een verklaring omtrent het advies van de in artikel 8 van het koninklijk besluit genoem de adviseurs overgelegd.’
Ten aanzien van mijn werk was het enige nieuwe element in deze regelingen dat de verklaringen van het bestuur en van de adviseurs omtrent het niveau van de alsnog te verschijnen delen van elkaar werden gescheiden. Overigens waren deze regelingen een codificatie van de praktijk die van de aanvang a f bij alle wetenschappelijke publikaties van het instituut was gevolgd, de delen van mijn werk (het enige project waarbij ook adviseurs waren betrokken) inbegrepen. Ik voeg hier nog aan toe dat ik met het oog op de algemene verant woordelijkheid der adviseurs in het W oord vooraf van deel 11 a (Nederlands-Indië I) m elding maakte van de van de mijne afwijkende inzichten van Brugmans en Kwantes, dat ik van een der adviseurs voor hoofdstuk 7 (‘ De worsteling met de Republiek Indonesië’) van deel 12 (Epiloog), van der Veen, een eigen beschouwing opnam als een der bijlagen en dat de verschijning van deel 1 1 a leidde tot de oprichting van een Com ité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-indië, w elk comité o.m. langs gerechtelijke w eg de regering trachtte te dwingen, aan één o f meer andere historici opdracht te geven, een deel van de in deel 1 1 a beschreven materie opnieuw te beschrijven.
75
Het aparte deel ‘Reacties’ W anneer men uit het voorafgaande concludeert dat ik bij belangrijke beslissingen ten aanzien van de organisatie van mijn werk rekening hield met de staatkundige verantwoordelijkheid van de minister, dan is die conclusie juist. Ik was, zo voelde ik het, een in wetenschappelijke onaf hankelijkheid werkende auteur maar ik was ook een ambtenaar en ik zag het als mijn taak om als ambtenaar te bevorderen dat de minister mij de wetenschappelijke onafhankelijkheid zou laten waaraan mijn werk be hoefte had. Ik overw oog hierbij dat ik op talrijke terreinen omstreden kwesties zou moeten behandelen, waarop ik (na al het intern te voeren beraad) mijn visie zou moeten geven —die visie zou met machtiging en met gelden van de overheid gepubliceerd worden. Zou het dan niet verstandig beleid van die overheid zijn om, als onderdeel als het ware van de aan mij verstrekte opdracht, ook visies te publiceren die van de mijne afweken, en was dat niet ook uit weten schappelijk oogpunt wenselijk? Ik meende van wel. Begin april ’68, toen het manuscript voor Voorspel in concept gereed was, schreef ik aan het slot van het eerste kwartaalverslag van dat jaar: ‘ N o g één denkbeeld w il ik . . . opperen. Het w erk dat ik schrijf, zie ik vooral voo r volgende generaties van ons volk als het eerste werk waar men naar grijpt wanneer men, door serieuze belangstelling gedreven, de geschiedenis van het koninkrijk in de Tw eede W ereldoorlog w il nagaan. Ik ge lo o f dat bij diegenen die later voor dit werk op zichzelf al belangstelling zullen hebben, ook de vraag zal rijzen: hoe heeft de tijdgenoot dit historische beeld beoordeeld dat tenslotte door één historicus neergelegd is, al heeft hij zijn oordeel ook aan dat van anderen getoetst? Ik neem aan dat aan de verschillende delen vrij uitvoerige besprekingen gewijd zullen worden die vaak ook een kritisch karakter zullen dragen en ik zou het, vooral in het perspectief van later, van belang vinden indien, hetzij als toevoeging bij de Epiloog, hetzij als een apart deel alle beoordelingen afgedrukt zouden worden die zakelijk van belang zijn. Misschien zal dat de waarde van het beeld dat ik zelf vastleg, enigszins relativeren: dat acht ik niet alleen geen bezwaar, ik acht het een voordeel. Geschiedschrijving is, aldus G eyl, een discussie zonder eind en het zou w el eens kunnen zijn dat de discussie waartoe de verschijning van de verschillende delen aanleiding geeft, het waard is, in het seriewerk opgenomen te worden. D oet men dat niet, dan zal het vooral later nauwelijks doenlijk zijn, de misschien vele en waardevolle kritische beschouwingen die aan het w erk gewijd worden, in de dag-, w eek-, maandbladen en andere periodieken uit de periode 19 6 8 -19 8 5 terug te vinden.’ 1 1 Kwartaalverslag 1968 I, p. 1 0 -1 1 .
76
DEEL I 4 - ‘R E A C T I E S ’ M en ziet: ik schreef hier niets over de beleidsfactor die ik eerder noemde, maar ik meen mij met stelligheid te herinneren dat ik daar ook toen w èl aan heb gedacht. Hoe dit zij, mijn denkbeeld werd nadien intern herhaaldelijk besproken. Ik vergat daarbij dat ik in ’68 de mogelijkheid had geopperd dat de kritieken op mijn werk eventueel ‘als een apart deel’ zouden verschijnen —fk zag ze in de jaren '70 eerder als een onderdeel van het slotdeel, Epiloog. In mijn in februari ’8i opgestelde nota ‘De voltooiing van het Geschiedwerk’ stelde ik evenwel voor dat zij in deel 13 , Bijlagen, opgenomen zouden worden en toen opperde ik ook het denkbeeld dat dat onderdeel door ‘een apart college’ (d.w.z. niet door mij) zou worden samengesteld. Het denkbeeld van de onafhankelijke commissie werd overgenomen maar het opnemen van de kritieken in deel 13 leek niet aanbevelens waardig. D eel 13 zou immers in verband met het daarin opgenomen algemeen register snel op deel 12 (Epiloog) moeten volgen, maar viel niet te verwachten dat pas enige tijd na de verschijning van deel 12, d.w.z. na de voltooiing van de mij opgedragen geschiedschrijving, kritische be schouwingen over het gehele werk gepubliceerd zouden worden die voor opname in aanmerking zouden komen? Daar kwam nog bij dat het het bestuur van het instituut en de door het college geraadpleegde historici wenselijk leek om niet alleen gepubliceerde kritieken op te nemen maar ook intern opgestelde, niet-gepubliceerde, die menigmaal op kernele menten van mijn werk betrekking hadden gehad. U it die uitgebreidere opzet (ik had tegen die uitbreiding geen enkel bezwaar) vloeide voort dat, met machtiging van de minister, besloten werd, als deel 14 een apart deel, Reacties, te laten verschijnen en dat deel te doen samenstellen door een onafhankelijke commissie. D ie commissie is, terecht, buiten mij om samengesteld. Zij bestaat uit de emeritus hoogleraren dr. E. H. Kossmann (voorzitter) en dr. I. Schöffer, de hoogleraren dr. J. Th. M. Bank, dr. C. Fasseur en dr. A. F. M anning alsmede uit drs. A. H. Paape, directeur van het Rijksinstituut voor O or logsdocumentatie; drs. P. Rom ijn, lid van de wetenschappelijke staf van het instituut, treedt als secretaris op. Het spreekt vanzelf dat de commissie, voorzover zij dat wenst, van mij alle m edewerking zal krijgen.
77
Slot Het is misschien goed, duidelijk aan te geven wat deze Verantwoording w èl en wat zij niet is. Zij is een verantwoording van de totstandkoming van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Ik heb ^ n de voorgeschiedenis van de opdracht verhaald, mijn werkwijze geschetst (met de voor- en nadelen daarvan), doen uitkomen welke specifieke betekenis de televi sieserie De Bezetting voor de uitvoering van mijn opdracht had, onder streept hoezeer ik vele jaren lang die opdracht onderschatte, weergegeven van w elke bronnen ik gebruik maakte, vermeld door w ie mijn conceptmanuscripten gelezen en met w ie de belangrijkste door mij afgewezen kritische opmerkingen besproken zijn, aandacht besteed aan het aspect van de verantwoordelijkheid en tenslotte uiteengezet waarom tot het deel Reacties besloten werd, het enige deel uit de serie waarvoor ik geen verantwoordelijkheid draag. Niet verantwoord heb ik de resultaten van het project, d.w.z. de inhoud van de zes-en-twintig boeken welke ik schreef. Had ik dat w èl willen doen, dan zou ik, zoals ik eerder al aanstipte, aan die zes-en-twintig boeken nog eens tien o f meer moeten toevoegen. Ik voel mij daar niet toe geroepen. Tenslotte w il ik opmerken dat ik mij ervan bewust ben, een werk te hebben geschreven waaraan, hoezeer ik er ook naar heb gestreefd, fair te blijven, persoonlijke opvattingen ten grondslag liggen, dat de door mij beschreven materie op talloze punten verder kan worden uitgediept en w ellicht dient te worden gecorrigeerd en dat de mogelijkheid blijft bestaan om het in mijn werk geschetste totaalbeeld in andere belichtingen te plaatsen. V oor mij is dit werk een eindpunt —niet voor de geschiedschrijving.
78
Overzicht van wijzigingen Ik hoop dat uit het voorafgaande gedeelte (‘Verantw oording’) blijkt dat ik mijn opdracht zo zorgvuldig m ogelijk heb uitgevoerd —desniettemin heb ik van meet a f aan geweten dat mijn werk onvolkom enheden zou bevatten: ten eerste was het mensenwerk en dus feilbaar, ten tweede is er altijd heel veel meer gebeurd dan uit de bewaardgebleven documen tatie blijkt, en ten derde heb ik van die documentatie slechts een deel kunnen bestuderen. Er is door medewerkers van Oorlogsdocumentatie en door m ijzelf met in totaal enkele duizenden tijdgenoten gesproken maar er zijn er uiteraard heel veel meer met w ie niet gesproken is. Uit de bewaardgebleven archieven heb ik, zoals uiteengezet, een keuze moeten doen. D e beschikbare litteratuur, betrekking hebbend op een bepaald deel, heb ik kunnen bestuderen voordat ik dat deel ging schrijven, maar was het af, dan had ik, aan volgende delen bezig, over het algemeen geen tijd om mij te verdiepen in de litteratuur die nadien uitkwam. Ik wees daar al op maar het heeft zin, een enkel cijfer te geven. Welnu, van 1970 a f zijn in ons land per jaar gemiddeld ca. 200 oorspronkelijke studies verschenen, vele kort, andere uitgebreid, die op de door mij beschreven materie betrekking hebben — een klein deel (en dan vooral die werken w elke over Nederlands-indië en over de naoorlogse periode handelen) heb ik gelezen, een groot deel niet. Ik twijfel er niet aan o f er bevinden zich in de duizenden na 1970 verschenen maar door mij niet gelezen studies gegevens die mij, las ik die studies alsnog, aanleiding zouden geven mijn teksten op bepaalde punten te herzien — dat laat ik nu na. G ing ik w èl tot die herziening over, dan zou dat enkele jaren werk betekenen —werk bovendien dat onverm ijdelijk een onvolledig karakter zou dragen, want er zouden na die enkele jaren weer nieuwe studies gepubliceerd worden. Geschiedschrijving is nooit ‘a f. H oe zijn dan de wijzigingen die nu volgen, tot stand gekomen? Zij zijn voor een klein deel gevolg geweest van het feit dat ik zelf bepaalde onjuistheden constateerde, voor een veel groter deel van de
79
O V E R Z I C H T VAN W IJZ IG IN GE N omstandigheid dat anderen (willekeurige lezers van mijn w erk' dan wel auteurs van gepubliceerde kritische beschouwingen) opmerkingen maak ten die mij ju ist leken. Het gevolg was dat de tweede (en latere) drukken van de verschillende delen in de regel al enkele tientallen wijzigingen bevatten. Maar hoe konden die wijzigingen onder de aandacht worden gebracht van de grootste groep lezers: de lezers van de eerste drukken? Noodzakelijk leek het mij om in dit deel een volledig overzicht op te nemen van alle wijzigingen die ik reeds aanbracht maar ook van die welke ik nu alsnog w il aanbrengen. D it overzicht volgt thans. Ik maak er de volgende opmerkingen b ij: 1. Correctie-fouten hebben alleen dan tot aangegeven wijzigingen geleid, wanneer zij zinstorend waren. 2. Onjuistheden in de (in oorlogstijd frequent verhoogde) rangen van militairen hebben alleen bij militairen van de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht en het Koninklijk Nederlands-Indische Leger tot wijzigingen geleid. 3. Ik heb de wijzigingen aldus aangegeven dat eerst het onderwerp wordt vermeld waarop zij betrekking hebben. 4. D e wijzigingen zijn gegroepeerd per deel en binnen elk deel naar de pagina-volgorde. 5. Soms heb ik wijzigingen aangebracht in mijn beoordeling van personen o f in de verm elding van gegevens die tot die beoordeling konden bijdragen — het leek mij wenselijk om de lezer speciaal op die wijzigingen attent te maken; zij zijn vóór het onderwerp aangegeven met het teken *. 6. Een beperkt aantal wijzigingen draagt het karakter van een aanvul ling van de tekst. Belangrijke aanvullingen zijn eveneens met het teken * aangegeven. 7. D e mogelijkheid bestaat dat deel 14 een opgave zal bevatten van aanvullende wijzigingen (met name in deel 12 : Epiloog) waartoe ik na het afsluiten van de kopij voor dit deel zou w illen overgaan.
' Aan twee hunner: mr. J. M. G. A. Dronkers (Den Haag) en drs. P. H. Werner (Velp), ben ik in het bijzonder dank verschuldigd, omdat zij mij van de verschijning van deel 6 af lijsten deden toekomen van onnauwkeurigheden die huns inziens in de verschil lende delen voorkwamen.
80
Deel 1 : ‘Voorspel’ (p. 20, r. 1 7 e.v.). D e PTT opende in 1 904 in Scheveningen een voor het publiek bestemd radiostation; dat werd meer en meer van belang voor de koopvaardijvloot. D e marine kreeg eigen radioverbin dingen. b e g i n r a d io
h e r v o r m d e k e r k ( p . 2 5 , r. 4 v.o.). De aanduiding ‘ Nederduitse Hervormde Kerk’ is onjuist (idem p. 78, r. 3 v.o. en p. 360, r.6).
n e d e rla n d se
tw eede arbeiders internationale
(p.34, r. 17). Is opgericht in
1891.
‘ m a r x i s t e n ’ i n d e s d a p (p.36, r.20 e.v.). Onder leiding van D. J. W ijnkoop, W. van Ravesteyn en J. C. Ceton (die uit de SD A P geroyeerd waren) hadden de ‘M arxisten’ met hun weekblad De Tribune een groep van ca. vijfhonderd volgelingen in de Sociaal-Democratische Partij bij eengebracht. K O N I N G I N - M O E D E R E M M A I N N O V E M B E R 1 9 1 8 (p. 5 I, r.25). Zij was toen zestig jaar. e e r s t e r a d i o - u i t z e n d i n g e n (p. 82, r.6 e.v.). In 19 10 was ir. H. H. Schotanus a Steringa Idzerda met de eerste uitzendingen begonnen. De eerste regelmatige vonden van december '20 a f in Amsterdam plaats: de beurskoersen. D e Vereniging voor de Effectenhandel droeg er ten be hoeve van abonnees zorg voor met een zender waar het persbureau Vaz Dias ruim een jaar later gebruik van ging maken voor het uitzenden van nieuwsberichten, ook al alleen voor abonnees. r a d i o b e s t e l (p. 82, r. 27 e.v.). De vrijheid waar de omroepverenigingen
over beschikten, droeg een beperkt karakter. V oor beide zenders, H il versum en Huizen, gold dat alle programma’s onder de preventieve en repressieve censuur stonden van de Radio-O m roep-C ontrole-C om m issie. De programma’s moesten tevoren aan die commissie voorgelegd worden, elke te spreken tekst moest tevoren ingezonden worden. Daarbij hield de commissie de regel aan dat politieke uitzendingen die een duidelijk polemisch karakter hadden, uit de aether geweerd dienden te worden.
81
OV E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N S T A K I N G E N I N DE T W E N T S E T E X T I E L I N D U S T R I E (p. 98, r. 15). Vielen in de jaren '3 1 en '32. h et
nas
(p .99,
noot
2).
Was syndicalistisch, niet anarchistisch
(p. 1 0 7 ,
r. 2 7 ) . b e l a s t i n g d r u k 1 9 2 0 —2 1 (p. 103, eerste alinea). Tot '3 1 moest behal ve rijksinkomstenbelasting ook gemeente-inkomstenbelasting worden betaald. o p r i c h t i n g c o m m u n i s t i s c h e p a r t i j (p. 108, laatste alinea). Juiste
datum: 17 november ’ i8. h i t l e r s v e r o o r d e l i n g i n 19 2 4 (p. 157, tweede alinea). Van de v ijf jaar tuchthuisstraf was vier-en -een-h alf jaar voorwaardelijk opgelegd — Hitler kwam in oktober '24 weer vrij.
‘ d e z e v e n p r o v i n c i ë n ’ (p. 175—76). D e passage over de betrokken heid van de Komintern vervalt. Er staat een betere tekst in deel 1 1 a, P-373-
d e o v e r v a l o p c u r a i j a o (p. 192, laatste alinea). Deze vond plaats op het gouvemementscentrum, het Fort Amsterdam. de
plan- economie
in
de
so w jet- unie
(p.224, laatste alinea).
Begon in '28.
DE L A T E R A A N S E V E R D R A G E N ( 1 9 2 9 ) EN H E T H U W E L I J K S R E C H T (p. 243, r. 20 e.v.). Dat ‘alle Italiaanse huwelijken voortaan kerkelijk ge sloten (moesten) w orden’, is niet juist: w ie dat wilde, kon het bij een burgerlijk huwelijk laten. Een kerkelijk huwelijk had evenwel dezelfde rechtskracht en de paus verbood de katholieken een burgerlijk huwelijk te sluiten. N iet alleen de kerk kende de echtscheiding niet maar deze kwam ook in het uit 1865 daterende Italiaanse Burgerlijk W etboek niet voor. b e r t u s z u u r b i e r (p.248, r.2). Zuurbier nam aan de raadsvergaderin gen deel en voerde een aantal malen het woord —de pers nam er volgens onderlinge afspraak niets van over. Hij werd niet herkozen.
82
DEEL I e r i c h w i c h m a n n (p.269, eerste alinea). ‘W ichm ann’, aldus een oog getuige, ‘voerde de hele nacht geen klap uit en deed niets dan warhoofdig kletsen en drinken.’ (J. H. van den Hoek Ostende: ‘Zuurbier in de raad’ , Amstelodamum, 1963, p. 1—6). m a j o o r c . j . a . k r u y t (p.274, r. 5). Was majoor b. d. van de K onink lijke Landmacht. h e t b e l g i s c h v e r d r a g (p.281, r. 17 v.o.). Werd in novem ber '26 door de Tw eede Kamer goedgekeurd en in maart '27 door de Eerste verworpen. mr. a.
j.
van vessem
( p . 282, r. 12). Was in Rotterdam geboren en geen
vluchteling uit België.
DE NS B BIJ DE V E R K I E Z I N G E N V A N 1 9 3 5 I N Z E E L A N D (p. 3 0 2 , r. 19 e.v.). In Zeeland deed de N S B verscheidene partijen kiezers verliezen, daaronder ook Kerstens Staatkundig Gereformeerde Partij.
* m r . a . d . v a n b u u r e n (p. 337, r. 8 v.o. e.v.). Bij Musserts bezoek aan Italië hielp hem, op verzoek van de Italiaanse gezant in Den Haag, mr. A. D. van Buuren, goed kenner van Italië en het Italiaans. Er is ten onrechte van hem vermeld dat hij lid was van de N SB. k a r l b a r t h (p. 360, r. 12). Was een Zwitserse theoloog die enkele jaren
in Duitsland had gedoceerd maar zich in '35 in Bazel had gevestigd.
* d r . h . w . v a n d e r v a a r t s m i t (p. 361, r. 18 e.v.). Werd in septem ber '36 geheim lid van de N SB . Hij kreeg in dat jaar op eigen verzoek eervol ontslag als predikant bij de gemeente die hij zeven jaar had gediend; ‘gestoorde onderlinge verhoudingen’ waren daar debet aan. O verigens werden juist in '36 Nazileer en N S B door de gereformeerden veroordeeld, principieel en algemeen, d.w.z. door de kerkelijke gemeen schap. * d s . c . v a n d e r v o o r t v a n z i j p (p. 361, r.2 v.o.). Zijn naam moet geschrapt worden — hij was geen medestander van Mussert. * c o m i t é v a n w a a k z a a m h e i d (p. 368, r. 10 v.o. e.v.). Op de oprich ting daarvan had de schrijver E. du Perron al in '34 aangedrongen. Hij en M enno ter Braak behoorden tot de initiatiefnemers. Onjuist is dat ik het
83
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N Franse Comité de Vigilance des Anti-fascistes intellectuels een ‘communistische mantelorganisatie’ noemde.
* h . w . d e t e r d i n g (p. 394, eerste alinea). Het citaat uit M eyer Schwencke’s artikel waarin antisemietische uitspraken werden weerge geven w elke Deterding zou hebben gedaan, dient te vervallen. Overigens blijkt uit niets dat de situatie waarin de Joodse bevolkingsgroep in Duitsland kwam te verkeren, enige afbreuk deed aan de positieve gevoe lens welke Deterding ten aanzien van Duitsland was gaan koesteren. d e k r i e g s m a r i n e i n s e p t e m b e r ’ 39 (p.463, laatste alinea). Telde
o.m. 22 torpedobootjagers en 56 U-Boote. oppakken
joodse
vluchtelingen
in
december
'38
(p.542,
(p.
Was
40
laatste alinea). De juiste datum is 19 december. Z A KG ELD VOOR JO O DSE VLUCH TELIN GEN
p e r w e e k , n i e t p e r dag.
543,
r.
13).
C ent
v o r m i n g v i e r d e k a b i n e t - c o l ij N (p. 659, r. 9). Noch de liberalen, noch de vrijzinnig-democraten waren bereid, de passage over het ‘positief-christelijke’ karakter van het te voeren beleid te aanvaarden. Het gevolg was dat in Colijns vierde kabinet drie in plaats van v ijf partijen vertegenwoordigd waren. h e t v i j f d e k a b i n e t - c o l i j n (p.667, r.7). Het telde zes, niet zeven
nieuwelingen.
G. w . s a n n e s (p.690, r. 15 v.o.). Is ten onrechte als H. W. J. Sannes aangeduid. g e r b r a n d y ’ s t o e t r e d e n t o t h e t k a b i n e t - d e g e e r (p.697, slot
eerste alinea). Hierbij speelde ook een rol dat zijn verhouding met het bestuur van de Vrije Universiteit, dat kort tevoren o.m. had geëist dat hij al zijn nevenfuncties zou neerleggen, grondig was verstoord.
w.
naudin
t e n c a t e (p.727). Was lid van de C H U , met liberale
sympathieën.
84
Deel 2: ‘Neutraal* K O N I N G I N W I L H E L M I N A EN DE K A B I N E T S F O R M A T I E I N I 9 O I (p. 32, r. 3 v.o.). De bedoelde generaal was niet W. Cool maar A. Kool, chef van de generale staf. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 56, foto 17). M oet luiden:
‘Duitse soldaten op weg naar Polen ‘om Joden een pak slaag te geven’.’ Een w el heel domme vertaalfout! Maar ik had dan ook bij mijn gymna siaal eindexamen een onvoldoende voor Duits.
* e m i l e l a l i e u (p.76, r. 1 1 —io v.o.). De zin ‘Tijdens de bezetting bleef hij allerlei werkzaamheden voor de Abwehr verrichten’ vervalt. * j a c k i e h o o p e r e n d e a b w e h r (p. 84, r. 1-5). De mededeling omtrent Hoopers contact met de Abwehr vervalt. . j . h . v a n r o i j e n (p. 98, r. 8 v.o.). Zijn naam is in de delen 2, 3, 4, 5, 7 en 9 abusievelijk aangegeven als: van Royen.
dr
K O S T E N VE R B L I J F S C H E P E N I N H A V E N S (p. 169, r. 10). f I per dag waren de totale kosten, niet alleen het liggeld. G. j . H.
000 o f f 2 000
s e e l e n (p.233, r. 17). Was in die tijd inspecteur van politie te
Maastricht.
(p .2 3 Ó , r. 15 v.o.). Was sous-chef van de generale staf, niet chef van de landmachtstaf.
generaal carstens
D I S P U U T O V E R DE P E E L - R A A M - ST E LLI N G (p.255, kaart VIII). Verzuimd is, het door Belgisch Limburg lopende deel van de Zuid-W illem svaart aan te geven. Generaal W inkelm an wenste dat de Belgen achter de westelijke oever troepen zouden opstellen. * G E H E I M C O N T A C T M E T DE B R I T S E M A R I N E (p. 267-68). Toegevoegd moet worden dat op Brits verzoek tussen 4 en 9 mei '40 ook de nodige gegevens over de ligging van de Nederlandse mijnenvelden aan de Admiralty zijn verstrekt.
85
O V E R Z I C H T VAN W I J Z I G I N G E N J H R . M R . H. F . L. K. V A N V R E D E N B U R C H (p .2 7 3 , nO O t 3). Z ijn VO Orle tte r s z ijn o n j u is t a a n g e g e v e n e n h ij w a s in d ie tijd n i e t k a b in e t s c h e f v a n B u i te n l a n d s e Z a k e n m a a r s o u s - c h e f v a n d e a f d e l in g d i p lo m a ti e k e z a k e n . * BEWERING
VAN
DE A B W E H R - O F F I C I E R
RICHARD
GERKEN
(p. 320, r.2—I v.o.). Deze bewering over ‘een hoogst interessante N eder landse bron’ moet beschouwd worden als een produkt van ’s mans fantasie.
DE D U I T S E A A N V A L O P DE G R E B B E L I N I E (p.338, r. 8 V.O.). De twee Duitse divisies en de twee regimenten waren numeriek niet zwakker dan de vier Nederlandse divisies.
DE D U I T S E V E R K E N N I N G V A N DE G R E B B E L I N I E (p. 3 4 I , tweede ali nea). Deze werd niet door Generalmajor F. Z ick w o lf uitgevoerd maar door Oberst H. von Zitsewitz, chef-staf van het Armee-Oberkommando 18. De stafbespreking bij von Bock vond niet op 3 0 maar op 2 0 maart plaats. DE W A F F E N - S S - E E N H E D E N BIJ DE A A N V A L O P N E D E R L A N D (p.358, r. 5—9). Deze zin vervalt.
D E D U I T S E S C H A T T I N G V A N DE S T E R K T E V A N H E T N E D E R L A N D S E v e l d l e g e r (p.358, noot 1). Ten onrechte is vermeld dat de schatting betrekking had op de Nederlandse Landmacht.
V E R B E T E R D E F O T O - O N D ER S C H R I F T E N (na p. 360). Foto 78 is een opleidingsvliegtuig van de Marineluchtvaartdienst, foto 79 een gevechts vliegtuig. Het onderschrift van foto 85 moet luiden: Een patrouillevaar tuig bij Den Helder, en dat van foto 9 1: Een mitrailleurkoepel die nog met beton en aarde om geven moet worden. h e t 1 0 c m - v e l d g e s c h u t (p. 3 6 8 , r. 18 e.v.). D it geschut is ten onrechte als ‘niet werkelijk up-to-date’ aangeduid; wat ontbrak waren moderne houwitsers.
DE T E G E N N E D E R L A N D I N G E Z E T T E B O M M E N W E R P E R S V A N DE LU FT w a f f e (p. 378, r . n ) . Het juiste aantal is 260. de ‘w i l l e m v a n k o m e n , n i e t in '38.
der z a a n
’ (p. 380, r . 4 v .o .). Was in '39 g e r e e d g e
86
DE E L VERDEDIGING
VAN
GRO NINGEN,
3 DRENTE
EN
FRIESLAND
(p.
390,
derde alinea). De beschikbare troepen waren wel in linies opgesteld maar er waren nog geen verdedigingswerken aangelegd. g r e b b e b e r g (p. 3 9 6 , r. 1 1 - 1 2 ) . Niet het Grebbefront had een breedte van 4 km maar de voorpostenlijn voor de Grebbeberg.
v e rd e d ig in g
o o S T - n E D E R l a n d (p. 420, r. 14 - 13 v.o.). De provincie Groningen moet worden toegevoegd. o n tru im in g
d r . m i c h a e l g r a f s o l t i k o w (p.465, r. 1 5 - 1 1 v .o .). Zijn betrokken heid bij het uitwissen van de sporen van wat Oster had gedaan, staat niet vast. de
d u itse
o v e r v a l
op
de
m a re c h a u sse e -k a z e rn e
TE V L O
7 o p 8 m e i '4 0 (p. 480—84). D e twee personen die de brug bij Roosteren wilden verkennen, gingen op maandag 6, niet op dinsdag 7 mei op pad. D it waren de Nederlander J. F. Orta (niet Ortha) en de Sudetenduitser O. Heller. Beiden werden aangehouden en naar de marechaussee-kazerne te Vlodrop overgebracht. Orta beweerde onder w eg te zijn naar zijn moeder in Susteren en werd vrijgelaten, H eller in arrest gehouden. Het was Orta die de Abwehr-oSicicrcn in het kamp Arsbeck waarschuwde en de in de nacht van 7 op 8 mei ondernomen overval op de kazerne te .Vlodrop diende er toe om Heller, niet Orta, te bevrijden. Deze laatste werd vervolgens in Susteren gearresteerd en naar Roerm ond overgebracht; daar werd hij op 10 mei door de Duitsers bevrijd. DROP in d e n a c h t v a n
h e t s o n d e r v e r b a n d h o c k e (p.487, r. 5 e.v.). O ok de fietsers van dit Sotiderverband kwamen niet verder dan Borgharen.
Deel 3 : ‘Mei ’40 ’ d u i t s e g e v e c h t s r a p p o r t e n (p. 5, r. 9). Wij schreven dat er geen bewaard zijn gebleven — dat moet zijn: enkele.
DE V E R D E D I G I N G V A N H E T V L I E G V E L D V A L K E N B U R G (p. 10, r. 4
«7
O V E R Z I C H T VAN W IJZ IG IN GE N v.o.). D e versterkingen bij de mitrailleurs waren niet afgedekt doordat er nog geen gelden voor ter beschikking waren gesteld.
DE V E R D E D I G I N G V A N H E T V L I E G V E L D Y P E N B U R G (p. 13 , r. 13 V.O.) Het betrokken bataljon telde niet ca. duizend maar ca. zevenhonderd man en er waren niet acht maar zes lichte pantserwagens, (p. ió, r. 20) Na de eerste Duitse aanvallen vluchtte niet een groot deel maar een deel van de Nederlandse troepen en (p. 16, r. 30 e.v.) toen de eerste Duitse transporttoestellen landden, waren van de negen zware mitrailleurs nog zeven bemand en van de e lf lichte zes en waren de pantserwagens nog aanwezig. v e r b e t e r d e k a a r t (p. 15, kaart III). D e zwarte pijl richting zuid-oost vervalt.
D E V E R D E D I G I N G V A N H E T V L I E G V E L D O C K E N B U R G (p. 18, r. 5 e.V.). D e verdedigers (nauwelijks geoefende troepen die hier en daar toch stevig van zich afgebeten hadden) werden geleidelijk van het vliegveld w eg gedrukt; vooral bij hun terugtocht leden zij zware verliezen: op elke vier man sneuvelde er één. DE V E R D E D I G I N G V A N H E T V L I E G V E L D W A A L H A V E N (p. 24, r. 19). Er waren niet omstreeks duizend maar omstreeks zeshonderd verdedi gers.
V E R B E T E R D f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 32). Foto 9 beeldt op de achtergrond niet de ‘Statendam’ a f maar de ‘Veendam ’.
DE K O M S T V A N G E N E R A A L W I N K E L M A N O P H E T A L G E M E E N H O O F D K W A R T I E R I N D E V R O E G E O C H T E N D V A N 10 M E I (p. 59, r. 12). Wij schreven dat de generaal ‘verm oedelijk omstreeks kwart voor v i jf op zijn post was —hij was er in werkelijkheid omstreeks vier uur.
v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p .72). Foto 22 is niet in Heer len gemaakt maar in Vaals.
d e v e r d e d i g i n g v a n d e m a a s l i n i e ( p . 75, r. 13). D e zeven N eder landse bataljons waren samen minder dan één divisie.
v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p .80). Wat op foto 29 wordt afgebeeld, speelt zich niet op de Maas a f maar op het Julianakanaal.
88
DEEL
3
h e t g e v e c h t b i j m i l l (p. 84, r. 14 v.o.). Er waren niet negen maar twaalf oude kanonnen opgesteld, zulks in formaties van vier. v e r b e t e r d e k a a r t (p. 90, kaart XII). De twee bruggen over het Maas-
Waal-kanaal die in Neerbosch lagen, ontbreken. Beide werden vernield. Er is daar geen strijd geleverd. de
r e g i m e n t e n h u z a r e n o p d e v e l u w e (p.94, r. 15 v.o.). Zij beschikten tezamen ook nog over achttien sterk verouderde pantserwa gens. v e r b e t e r d e f o t o - o n d e r s c h r i f t e n (na p.96). Foto 43 toont de bij
Zutphen (niet Westervoort) opgeblazen bruggen en foto 47 een tot ontsporing gebrachte locom otief op de spoorbrug over de Willemsvaart in de lijn Zwolle-Kam pen.
(p. 97). ‘ 17 u u r ’ bij W ageningen moet zijn: ‘ 19 u u r ’ en aan de 227ste Infanterie-Division was slechts één SS-Standarte toege voegd. verbeterde kaart
H E T S S - B A T A L J O N O P W E G N A A R DE G R E B B E B E R G (p. 98, r.6 V .O .). Van Arnhem oprukkend ondervond het bataljon (het is ten onrechte als ‘regiment’ aangeduid) plaatselijk tegenstand. d e d u i t s e r s b i j d o e s b u r g (p.99, r. 12). D e eerste Duitsers kwamen
om zeven uur des ochtends over de IJssel maar de doorbraak werd pas in de middag geforceerd. Vervolgens werd de schipbrug hersteld. D er halve moet vóór ‘Zutphen’ (r. 14) het woord ‘ook’ worden ingevoegd.
D E V E R D E D I G I N G V A N DE N O O R D E L I J K E P R O V I N C I E S ( p . I O I , r. 10 e.v.). D e iste Kavallerie-Division was met haar zes versterkte bataljons numeriek in de meerderheid.
K O M S T V A N DE D U I T S E V O O R H O E D E I N L E E U W A R D E N (p. 1 02, r. 9 v.o. e.v.). De voorhoede werd er begroet door twee politiefunctionarissen die zich spoedig als handlangers van de bezetter zouden ontpoppen. DE I N L E E U W A R D E N O P S T R A A T G E Z E T T E D U I T S E V L U C H T E L I N G E N u i t w e s t e r b o r k (p. 106, r. io e.v.). Zij zijn nadien gehuisvest en verzorgd door de Joodse gemeente.
89
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N p l u n d e r i n g e n i n r h e n e n (p. 108, r. 8). De woorden ‘ en de zakken
vo l gouden ringen’ vervallen.
N E E R S C H I E T E N VAN EEN DU ITS T R AN S P O R T T O E S T E L B OV EN DEN H A A G O P 1 0 M E I E V E N N A H A L F Z E S DE S O C H T E N D S (p. 1 1 5, r. IÓ). Het vliegtuig werd door enkele van een dak afgevuurde karabijnsalvo’s getroffen.
DE
z . g . v i j f d e c o l o n n e i n d e n h a a g (p. 117 , r.2 v.o.). Er was niet slechts één onopgehelderd geval maar er waren er enkele.
STERKTE VAN
DE D U I T S E
LUCHTLANDINGSTROEPEN
TUSSEN
h a a r l e m e n h o e k v a n h o l l a n d (p. 130, r. 8 v.o.). Juiste cijfer: bijna
negen-en-dertighonderd man.
i o m e i (p. 132, r. 14). De betrokken compagnie trok in goede orde naar Katwijk aan de Rijn terug, van waaruit het schieten op de Duitsers werd voortgezet.
d e s t r i j d bij v a l k e n b u r g o p
d e d u i t s e g r o e p i n v a l k e n b u r g (p. 180, r. 10). D e groep had geen
radioverbinding met G ra f von Sponeck.
* d e ‘ f a h n d u n g s l i s t e h o l l a n d ’ (p. 19 1, r. 1). D e Rotterdamse publicist Loek Elfferich heeft het met diverse publikaties aannemelijk gemaakt dat deze lijst niet alleen betrekking had op personen die gear resteerd moesten worden maar ook op enkelen op w ier medewerking de Einsatzgruppe Feldmatin een beroep zou doen. D E S T RI J D I N DE V O O R P O S T E N LI NI E V A N DE G R E B B E B E R G O P I I m e i (p.207, r. 8 v.o.). Som m ige groepen Nederlandse militairen boden
m oedig verzet, enkele gaven zich spoedig over. k a a r t c o r r e c t i e (p.214). Op kaart X X III moeten de namen Boxtel
en Vught worden verwisseld.
DE F R A N S E A A N V A L O P H E T D U I T S E B R U G G E H O O F D BIJ M O E R D I J K O P 1 2 m e i (p.2 17 , r. 15 v.o.). De tweede Franse poging werd op de 12de niet ondernomen maar slechts voorbereid.
90
DEEL
3
W A P E N DE R K O N I N K L I J K E M A R E C H A U S S E E (p. 220, r. 5). Is ten onrechte aangeduid als Korps.
* d e e v a c u a t i e v a n b r e d a (p.222, r. io en 4 v.o.). Deze evacuatie begon niet op maandag 13 , maar op zondag 12 mei. Op p. 223, r. 7 moet 12 mei gewijzigd worden tot: 13 mei. h e t g e v e c h t b i j d e w a s s e n a a r s e s l a g (p.236, r. 5 v.o. e.v.). Hierbij
was aan Nederlandse kant slechts een verzwakt bataljon betrokken. Het werd door ca. driehonderd vijftig Duitsers aangevallen. k a a r t c o r r e c t i e (p.239). Op kaart X X V I staat ten onrechte aangege ven dat op de aanvallen op 12 mei van Delft uit in de richting van Overschie terugtochten volgden.
D E N E D E R L A N D S E A R T I L L E R I E BIJ D E S T RI J D O M DE G R E B B E B E R G o p 1 2 m e i (p.253, r. 13 v.o.). Het betrokken gebied is w el degelijk door de divisie- en legerkorpsartillerie bestookt maar de uitwerking daarvan was veel geringer dan de avond tevoren.
E E N S E R G E A N T G E F U S I L L E E R D W E G E N S D E S E R T I E (p. 256, r. 4). Deze fusillering werd aan de troepen die de Grebbelinie verdedigden, wèl bekend gemaakt.
D E R E G E R I N G S P E R S D I E N S T I N DE M E I D A G E N (p. 286, r. 1 1 e.V.). Dat de ministers niets van deze dienst (die slechts v ijf man telde) vernamen, was gevolg van het feit dat de dienst geheel door de binnen- en buiten landse journalisten in beslag werd genomen.
HET
K A B I N E T S B E R A A D O P 13 ME I (p. 3O5, r. I 3 - I 4 ) . Jhr. mr. H. F. L. K. van Vredenburch, sous-chef van de afdeling diplomatieke zaken van Buitenlandse Zaken, was hier niet bij aanwezig. Hij reed (p. 3 0 9 , r. 13) ook niet in een der ministeriële auto’s naar Hoek van Holland maar bereikte die plaats met een eigen auto. Van Kleffens had hem verzocht, zich naar Londen te begeven. * H E T M I N I S T E R I Ë L E B E R A A D I N H O E K V A N H O L L A N D O P DE middag van
13 m e i (p. 309). Aan onze beschrijving voegen wij toe dat enkele ministers er enige tijd op hebben aangedrongen dat de regering zou capituleren. Tenslotte werd besloten dat de ministers zich via Enge
9i
O V E R Z I C H T VAN W I J Z I G I N G E N land naar Zeeland zouden begeven. Daarop doelde het woord ‘elders’ in het in H oek van Holland opgestelde en op p. 3 13 verm elde regeringscommuniqué.
v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 320). Foto 85 toont de brand in de «S/ie/Z-installatie te Vlaardingen na het Britse bombardement van 20 m ei 1940. d e o p m a r s n a a r o v e r s c h i e o p 14 m e i (p. 329, r.2 e.v.). Deze werd door meer troepen ingezet dan de tekst in de eerste druk doet vermoeden. d e S T R I J D BIJ r h e n e n o p 14 m e i (p.335, r. 13 v.o.). N iet ‘heel wat’ maar slechts sommige militairen deserteerden.
D E T E R U G T O C H T n a a r e l s t o p 14 m e i (p. 336, r. 11- 14 ) . D e regi mentscommandant voerde deze terugtocht in goede orde en nog vol strijdlust uit.
k a p i t e i n t e r m a t e n (p. 339, r. 13 v.o.). Is abusievelijk aangeduid als: Termoten.
d e w a t e r t o r e n b i j d e g r e b b e l i n i e (p. 343, r. 12 v.o.). Deze lag niet ten westen maar ten oosten van de commandopost van kolonel van Loon. Bij die commandopost (p. 343, r. 10 en r. 8) lag een villa die door de Nederlandse artillerie onder vuur werd genomen. d e a f d e l i n g a r t i l l e r i e d i e in g o e d e o r d e Va n h e t f r o n t a a n d e g r e b b e w e s t w a a r t s t r o k ( p .3 4 4 , r. 15 v.o.). Deze afdeling
stond onder commando van reserve-m ajoor J. H. Kramer.
o n j u i s t e f o t o - o n d e r s c h r i f t e n (na p .344). Foto 8 6 is niet bij de Grebbeberg genomen. In het onderschrift bij foto 92 moet Achterberg vervangen worden door: Achterveld. Foto 95 toont de resten van een aangevallen Duitse transportcolonne.
d e d u i t s e a a n v a l b i j o c h t e n o p 1 3 m e i (p.346, r. 1 v.o.). Deze aanval werd door ca. duizend Duitse militairen ondernomen. 1 3 M E I . DE B R I T S E M I L I T A I R E M I S S I E I N D E N H A A G (p. 356, r. 8). Deze missie stond onder leiding van Major-General Heywood.
92
DEEL 3 * d e r o d e l i c h t k o g e l s b i j R o t t e r d a m (p. 378-79). De Rotter damse publicist Loek Elfferich heeft in '87 betoogd dat de rode lichtkogels w elke de Duitse generaal Schmidt op 14 mei '40 om 13 uur 22 en om 13 uur 25 liet afvuren, niet de bedoeling hadden het bombardement van Rotterdam door de Luftwaffe a f te gelasten maar alleen maar de plaats van Schmidts troepen duidelijk wilden maken. Elfferich heeft evenwel het Duitse document waarop hij zich heeft beroepen, verkeerd geïnterpre teerd en aangezien wij in eerste instantie (ietwat onvoorzichtig) aan zijn conclusie steun hebben verleend, stellen wij er prijs op, nu als ons oordeel te geven dat wij die conclusie niet aanvaarden. H E T G E B R U I K V A N B R A N D B O M M E N BIJ H E T B O M B A R D E M E N T V A N r o t t e r d a m (p.385, r.7—8). In de tekst staat: ‘brandbommen gebruikte de Luftwaffe nog niet’. Deze mededeling is verm oedelijk onjuist: er zijn aanwijzingen dat op Rotterdam w el degelijk ook brandbommen afge worpen zijn.
HET U U R VAN U I T Z E N D I N G VAN GE NE RAAL W I N K E L M A N S P R O C L A M A T I E O V E R DE C A P I T U L A T I E EN V A N Z IJN R A D I O T O E S P R A A K terzake
(p.405, tweede alinea). Anders dan wij schreven, is er een tijdsverschil geweest tussen de uitzending van de proclamatie en die van de toespraak. D e radio-uitzending van de proclamatie begon om kwart over zeven ’s avonds en W inkelm an begon pas om kwart over tien te spreken (ook op p. 446, derde alinea, staan deze tijdstippen verkeerd vermeld).
* O N T S N A P P I N G V A N V L I E G T U I G E N O P DE A V O N D V A N 1 4 ME I (p. 4 11). Er zijn na de capitulatie twee kleine toestellen van Schiphol naar Engeland overgevlogen: een z.g. luchttaxi van de K LM , een Koolhoventoestel, en een in oktober '39 van een Nederlandse burger gevorderde D e Havilland-M oth. W ie dit tweede toestel overgevlogen heeft, is niet. bekend — met het eerste ontsnapte een onderofficier van de M ilitaire Luchtvaart, Justus Heymans, die van Joodse afkomst was.
D E B E Z E T T I N G V A N S C H I E R M O N N I K O O G O P I Ó M E I (p.412, r. 7 e.V.). Het geciteerde Duitse rapport berust niet op fantasie; de bezetting vond overigens op 16 en niet op 18 mei plaats. 1 5 M E I . DE C A P I T U L A T I E - O V E R E E N K O M S T M E T B E T R E K K I N G T O T d e m a r i n e (p.4 15 , r. 8—9). Anders dan wij schreven was deze overeen
93
O V E R Z I C H T VAN WIJ ZIG ING EN komst aan generaal W inkelman bekend: schout-bij-nacht Heeris ontving het stuk van generaal W inkelm an die hem opdracht gaf, het verder a f te handelen.
* DE O R D E R D I E S C H O U T - B I J - N A C H T H E E R I S I N DE M I D D A G V A N 14 m e i l i e t u i t g a a n (p.423, r. i e.v.). In de eerste druk schreven wij dat in deze order, waarin opdracht werd gegeven om alle vernielingen uit te voeren en zoveel m ogelijk personeel en materieel van de marine naar Engeland te zenden, het codewoord ‘gramschap’ was ‘vergeten’. Dat was niet juist. Heeris nam aan dat dat codewoord dat al anderhalve dag in gebruik was, aan de Duitsers bekend was geworden en meende bovendien dat zijn order door zijn inhoud ontwijfelbaar echt was.
‘ m e d u s a ’ (p.424, laatste alinea en p.425, eerste alinea). Verzuimd is te vermelden dat ook dit schip naar Engeland ontkwam.
de mijnenlegger
D E C O D E - A M B T E N A A R V A N B U I T E N L A N D S E Z A K E N (p.432, r . 2 1 22). Deze is ten onrechte aangeduid als ‘een ambtenaar van de codeafdeling’ : die afdeling bestond niet en er was maar één ambtenaar die dit werk deed. DE B R I T S E O F F I C I E R D I E O P 1 4 M E I M E T E E N G E H E I M E O P D R A C H T I N i j m u i d e n a a n k w a m ( p .4 4 1, derde alinea). Het staat vast dat deze na een bezoek aan Amsterdam (wat hij daar verricht heeft, is niet bekend), ’s avonds Ijm uiden weer heeft verlaten. z e l f m o o r d e n n a d e c a p i t u l a t i e (p.451, derde alinea). Aan de drie verm elde gevallen waarin niet-Joden zelfm oord pleegden, moeten nog w orden toegevoegd die van de Zaanse leraar en publicist Sipke Lootsma en van de Haagse officier van gezondheid, luitenant-kolonel W'. S. Göbel en zijn echtgenote. m i j n e i g e n o n t s n a p p i n g u i t i j m u i d e n (p.452, r. i v.o.). Ik hoorde
’s avonds om kwart over zeven in een hotelletje te Velsen niet W inkelmans radiotoespraak maar zijn proclamatie, voorgelezen door het ANP.
D E V L U C H T P O G I N G V A N A B R A H A M A S S C H E R (p.455, r.2-3). D e tekst moet luiden: nu constateerde hij wanhopig dat de kustvaarder waarop hij
94
DEEL 3 zich bevond, niet uitvoer; zijn vrouw maakte die dag een einde aan haar leven.
* H E T V E R L A T E N V A N DE B A T H - S T E L L I N G O P DE A V O N D V A N 1 4 m e i (p.4 71, laatste alinea). Anders dan wij schreven, is het oude raadhuis
van de gemeente Rilland, waarin de commandopost was gevestigd, door de adjudant van de bataljonscommandant opzettelijk in brand gestoken teneinde de zekerheid te hebben dat geen enkel geheim stuk de Duitsers in handen zou vallen. De gemeentekas en het bevolkingsregister waren tevoren uit het gebouw verwijderd. Het bevel tot ontruiming van de stelling is door de bataljonscommandant gegeven in opdracht van de commandant van het regiment infanterie waartoe het betrokken bataljon behoorde. d e S S - S T A N D A R T E ‘ d e u t s c h l a n d ’ (p.472, r .4). Is ten onrechte in de tekst, op kaart X LI en op p.480, r. 12 ‘ SS-Standarte 'Gross-Deutschland” genoemd. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p.480). De opname van foto
140 is in Kapelle (Zuid-Beveland) gemaakt. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p.480). De opname van foto
146 is gemaakt in 1941. p r i n s b e r n h a r d s t o c h t n a a r z e e l a n d (p.486—87). De eerste die
in Londen het denkbeeld opperde dat de prins zich naar Zeeland zou begeven, was jhr. van Vredenburch; hij vergezelde de prins ook op deze tocht.
* D E D U I T S E W E H R M A C H T EN H E T N E D E R L A N D S E I E G E R (p. 509, r. 12 v.o.). Anders dan wij in de eerste druk schreven, was de Duitse Wehrmacht voorzover tegen Nederland ingezet, kwantitatief enigszins superieur aan het Nederlandse leger. * h e t a a n t a l d e s e r t e u r s (p. 510, r. 18). Wij schreven in de eerste druk over ‘duizenden’ — beter is: ‘velen’. verbeterd
foto- onderschrift
Bosch genomen.
95
(na p. 520). Foto 164 is in Den
Deel 4: ‘Mei '40—maart ’4 1 ’ D E P R E S I D E N T - D I R E C T E U R V A N H E T A N P , H. H. J . V A N DE P O L , I N d e m e i d a g e n v a n '4 0 (p. 9, r. 7-8). Zijn poging om naar Engeland te ontkomen vond in opdracht van de regering plaats. de p r o v in c ia l e en nijmeegse c o u r a n t
(p. 13 , r. 12—13). Ten on
rechte aangeduid als: Nijmeegs Dagblad. * d e k r o o p 1 5 m e i '4 0 (p. 15, r.7—8). Er was van ontslag van het KRO -personeel geen sprake — w el kreeg dat personeel op die dag een maand salaris uitbetaald.
* D E D O O R W . V O G T O P 2 1 M E I ' 4 0 G E G E V E N O N T S L A G E N (p. IÓ, r. 6). N iet alle Joodse medewerkers werden ontslagen maar alleen diege nen hunner die aan de uitzendingen plachten deel te nemen. daniël
wolf
(p. 119 , r. 5—4 v.o.) V oor ‘grootindustrieel’ leze men:
groothandelaar.
M R . H. P.
marchant
(p. 148, r. i i —13). Hij werd in '3 1, niet in '23, in
D en Haag wethouder.
H E T H O O G L E R A A R S C H A P V A N D R . G. A. V A N P O E L J E (p. I4 8 , r. IÓ). Z ijn leeropdracht was bestuurswetenschap.
. D. g . w . s p i t z e n (p. 15 3, r.2). Hij was w el een uitnemend pianist maar had geen conservatorium doorlopen. m r
* d e a f k o m s t v a n d r . h . m . h i r s c h f e l d (p. 163, laatste alinea). Hij had een Joodse vader maar zijn moeder was niet-Joods. Hij was dus (p. 166, r.7 en r.2 v.o., en p. 167, r.2) niet een Jo o d maar (volgens de Nazi-begrippen) een h alf-Jood — hij had twee, niet (p. 166, r. 10) drie Jood se grootouders. O ok p. 168, r. 5 moet gecorrigeerd worden. Tenslotte m oet p. 168, r. 1 2 - 1 0 v.o. gecorrigeerd worden tot: Hirschfelds beide ouders waren nog in leven, hij woonde met zijn enige zuster samen. DE C O M M I S S A R I S V A N D E K O N I N G I N I N N O O R D - H O L L A N D , MR. d r . A. b a r o n r ö e l l (p. 16 1, tweede alinea). Deze is niet begin '41 door Seyss-Inquart ontslagen maar in november '40 overleden.
96
DE E L
4
DE A M S T E R D A M S E I N S P E C T E U R V A N P U B L I E K E W E R K E N W . P A T h u i s (p. 19 1, r .9). Is abusievelijk H. Pathuis genoemd. t e k s t c o r r e c t i e (p.245, noot 2). Voor ‘Voor pleit er voor’ leze men: ‘V eel pleit er voor’.
D E B R O C H U R E - V E R S I E V A N DE T O E S P R A A K V A N M R . D R . J. I N ’ t v e l d o p 2 1 m e i 19 4 0 (p.256, r. 8-6 v.o.). Ds. F. J. Krop had als voorzitter van de M arnix-Stichting na de capitulatie een aantal patriotti sche brochures doen verschijnen. De nog aanwezige exemplaren waren na het verbod van de Rijkscommissaris om over nog levende leden van het Koninklijk Huis publikaties uit te geven vernietigd. In ’t Velds toespraak is dus niet door de S D in beslag genomen.
L E D E N T A L V A N H E T N A T I O N A A L J O N G E R E N V E R B O N D (p.285, noot 5). Het verbond had in '40 ca. vijf-en-zeventighonderd leden.
t h . N. b a u t z ( p . 287, r. 7 v.o.). Abusievelijk gaven wij de voorletters aan als: Th. M.
DE ‘ L O Y A L I T E I T S V E R K L A R I N G ’ D E R B E R O E P S M I L I T A I R E N
(p. 3 2 6 ,
r. 14). D e groep van de adelborsten die ook geweigerd had, werd, merk waardig genoeg, over het hoofd gezien.
m a j o o r c . g i e b e l (p. 326, r. 19). Is abusievelijk aangeduid als: G. Giebel.
d e p h o h i - z e n d e r (p. 340, r. 3). Was een korte-golf-, niet een ultrakorte-golfzender.
h e l d r i n g & p i e r s o n (p.419, r. 14 v.o.). Abusievelijk aangeduid als: Pierson, Heldring & Pierson.
a r b e i d e r s g e m e e n s c h a p v a n w o o d b r o o k e r s (p.455, r.7—8). Ten onrechte wordt hier het Religieus-Socialistisch Verbond genoemd. * J. B. B R O E K S Z I N '4 1 E N V O L G E N D E J A R E N (p. 479 , n O O t i). Toegevoegd moet worden dat Broeksz na twee maanden ontslag nam als chef van de administratie van ‘de Nederlandse O m roep’.
97
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N B O N D V A N A R B E I D E R S - M U Z I E K V E R E N I G I N G E N (p. 490, r. 14—1 5). Is ten onrechte aangeduid als: Bond van Arbeiders Zang- en M uziekvere nigingen. *
jhr
. j.
a
.
h
.
van der does
( p . 494, r.2—3). Deze had in '38 als lid
van de N S B bedankt.
‘ h e t G E M E N E B E S T ’ EN D E W O U D S C H O T E N - C O N FE R E N T I E S (p. 5O7, tweede alinea). Het eerste nummer van Het Gemenebest kwam in oktober '38 uit en de belangrijkste W oudschoten-conferenties vonden plaats in januari en april '39. d e n c s v (p. 507, r. 18). D e juiste volledige naam is: Nederlandse Christen-Studenten Vereniging (zelfde correctie: p. 755, r. 12 v.o.).
* DR. J O H A N B R O U W E R S B R O C H U R E ‘ GEESTELIJKE V E R W A R R I N G ’ (p. 509, tweede alinea). Deze passage dient te vervallen, aangezien zij geen fair beeld geeft van Brouwers opvattingen. M R . G . E. V A N W A L S U M E N ‘ D E N E D E R L A N D E R ’ (p. 5 2 8 , r. 1 4 —1 3 V.O.).
Van Walsum was niet hoofdredacteur (dat was Q. A. de Ridder) maar lid van de commissie die namens de C H U toezicht op De Nederlander uitoefende.
‘ i n o n s i s o l e m e n t l i g t o n z e k r a c h t ’ (p. 561, r.2 v.o.). Dit is een w oord niet van Kuyper maar van Groen van Prinsterer. p r o f . d r . h u g o v i s s c h e r ( p . 570, r.7). Hij was een voorman van de tot de Nederlandse Hervormde Kerk behorende Gereformeerde Bond. f . e . f a r w e r c k e n d e v r i j m e t s e l a r i j (p. 582, r .3 e.v.) Farwerck was lid van een internationaal genootschap dat door een Franse Jo o d werd geleid maar niet tot de officiële Vrijmetselarij behoorde. c.
m
.
dosker
,
directeur
van
‘d e
nieuw e
koerier
’
(p.613,
r. 18). Deze werd in oktober '40 een van de ‘Indische’ gijzelaars.
* p r o f . d r . k . s c h i l d e r (p. 621, r. 2—1 v.o., en p. 622, eerste en tweede alinea). Deze alinea is als volgt gewijzigd: ‘ Aan dat verbod hield hij zich, ja hij nam aanvankelijk aan dat het hem zelfs niet m ogelijk zou zijn, als
98
DEEL
4
predikant op te treden. Was hem de gevangenschap toch zwaarder geval len dan hij gedacht had? Een feit is in elk geval dat, hoewel hij een groot deel van zijn energie ging concentreren op een dogmatisch geschil binnen de Gereformeerde Kerken, na enige tijd weer verzetsimpulsen van hem uitgingen. Aan de Hogeschool te Kampen hield hij bij enkele gelegen heden weerbare toespraken en ook trad hij weer meermalen als voorgan ger op in Gereformeerde diensten waar hij zich impliciet tegen SeyssInquarts gelijkschakelingsbeleid uitsprak. Het onverhulde getuigen even w el, dat zijn optreden in de zomer van '40 gekarakteriseerd had, liet hij achterwege.’ Op p. 622, r. 1 0 - 1 1 vervallen de w oorden: ‘ Eigenlijk was hij een groot kind’. Voetnoot 1 op deze pagina begint met de woorden ‘Buiten het luchtledige van de beginselen enz.’ . j . h u i j t s (p.626). Is op de pagina’s 626, 627, 628 (noten p .635 ten onrechte aangeduid als: mr. J. Huyts. m r
1
en 2) en
h u i j t s ’ a r t i k e l e n i n d e z o m e r v a n '4 0 (p.626, r. 5-4 v.o.). Voor ‘enkele artikelen in de geest van het ‘nieuwe Europa” leze men: ‘een o f meer artikelen over Europese ruimtepolitiek’.
*
*
D E B R I E F D I E H U I J T S E I N D J U L I ' 4 0 A A N M R . M. R O O Y S C H R E E F
(p.627, r. 16). Aan het citaat moet worden toegevoegd: ‘Hij meende overigens dat het Nederlandse volk ‘in staat [zou] zijn om onder nieuwe omstandigheden zijn volkskarakter nog eens te bevestigen.” *
DE
OPINIE
VAN
DE
BUITENWERELD
OVER
HUIJTS
(p. 628, r. 3).
V oor ‘rancune’ leze men: zelfoverschatting. . m . c . h o l d e r t (p.628, r.4 -3 v.o.). Deze leerde het drukkersvak in Duitsland, niet in Nederland, en (p.630, r. 19) vestigde zich in ’ i j , niet in de jaren ’zo, in Frankrijk. Hij overleed (p. 632, r. 10) in Bussum, niet in Frankrijk.
h
‘ d e v r i j e w e s t f r i e s ’ ( p . 640,
r.6). D it
blad
verscheen in Enkhuizen,
niet in Hoorn. * D E K R O E N D E R U N D F U N K B E T R E U U N G S S T E L L E (p.653, r . 6 V.O. e.v.). D e geciteerde b rief is niet van de hand geweest van pater Dito en directeur Speet maar was een door mr. G. P. J. M. Bosman eind ju n i '40 opgesteld concept dat naar het oordeel van Dito en Speet te ver ging.
99
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N *
DE
BETALINGEN
o n t s l a g e n
VAN
j o o d s e
IR.
DUBOIS
p e r s o n e e l
AAN
HET
DOOR
DE
AVRO
r. 8-9). Het geld daartoe werd
(p. 6 6 6 ,
door de Avro ter beschikking gesteld. h e t k a d e r v a n d e o p b o u w d i e n s t (p. 670, r. i v.o.). Er is ten aanzien van de bedoelden geen sprake geweest van vrijw illigheid — zij werden als beroepsmilitairen bij de O pbouwdienst ingedeeld.
H E T O P R O L L E N V A N DE O R A N J E G A R D E ,
HERFST
'41
(p. 6 9 6 , r. io).
D it heeft aan ca. tien personen het leven gekost. a c t i v i t e i t
v a n
de
l e e u w e n g a r d e
(p.697, r.2-3). Enkele van de
bedoelde plannen zijn uitgevoerd. j . a . a . m e k e l (p.703, r. 13). Zijn voorletters zijn abusievelijk aangege ven als: J. J. A. Z E E M A N J . V A N D R I E L (p. 706, r. 15). Inderdaad is zijn missie door de Special Operations Executivegeorganiseerd; hij werd (noot 1, r. 7) in de nacht van 17 op 18 augustus '40 aan land gezet. Hij had een zender bij zich waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt o f heeft kunnen maken. DE D OOR SOE U I T G E Z O N D E N
( p . 708, r. i o ) . Hij was oud-adjudant-onderofficier van G S III (zelfde correctie: p .7 1 1 , r.7).
j. h . k . a l l e r s
d e a r r e s t a t i e v a n l o d o v a n h a m e l c .s . (p.710, r.6). Geschiedde door een gemeenteveldwachter en een wachtmeester van de rijksveldwacht (niet van de marechaussee).
. r . p. s ’ j a c o b verm eld als: ’s Jacob.
(p.717, r. 5 v.o.). De achternaam is abusievelijk
*
a r i ë r v e r k l a r i n g
m r
p e r s o n e n
d ie
de
w e i g e r d e n
te t e k e n e n
(p. 764, r. 1). O ok moeten nog vermeld worden mr. F. Ligtenberg, kan tonrechter te Leiden, en prof. mr. J. G. Koopmans, hoogleraar te Rotter dam; op p. 763, r. 10 v.o. leze men voor ‘W ijkerslooth’ : de Wijkerslooth. m r
. j . le p o o l e
(p.
763, r. 8 v.o.). Ten onrechte zijn zijn voorletters als
J. L. aangegeven.
10 0
DEEL 5 c . w e s s e l s s .j. (p. 778, r. 8 v.o.). Was niet de hoofdredacteur maar een medewerker van het maandblad Studiën.
p a t e r
c l e v e r i n g a
’s
pr o t e s t
t e g e n
h et
a a n
m eijers
v e r l e e n d e
(p.795, tweede alinea). Het gesprek tussen Cleveringa en Telders heeft plaatsgevonden tijdens een op vrijdag 22 novem ber ten huize van Cleveringa gehouden vergadering van de juridische faculteit, waar goedgevonden werd dat Cleveringa namens die faculteit zou spre ken. Cleveringa had zich daartoe na overleg met zijn vrouw bereid verklaard. ‘o n tsla g ’
strijd in o o s t - a f r i k a ( p . 807, r.6 -5 v.o.). Hierbij waren van Britse zijde Afrikaanse, Zuidafrikaanse en Brits-lndische strijdkrachten betrokken —de Australiërs en N ieuw-Zeelanders vochten in de Western Desert.
de
* M R . G. E. V A N W A L S U M E N D E N E D E R L A N D S E U N I E (p. 832, r. 2l). Van Walsum en zijn groep zochten in september '40 niet aansluiting bij maar contact met de Nederlandse Unie.
r a b b ijn
L. h . s a r l o u i s
(p. 884, r. 13). Is ten onrechte als ‘opperrabbijn’
aangeduid. j a n
j a n s e n s
c o n c e p t
- oproep
t o t
de
f e b r u a r i s t a k i n g
(p. 914, r. 1 1 v.o.). Werd op de zondag, niet de zaterdag vóór de staking geschreven. s c h i j v e s c h u u r d e r (p.929, r. 12). Dit is de juiste naam, niet Schijvenschuurder (zelfde correctie: p. 934, r. 1 1 v.o.).
l een
t e k s t v e r b e t e r i n g
(p.938, noot
i).
In plaats van ‘gearresteerd’ leze
men: gefusilleerd.
Deel 3 : ‘Maart '4 1-ju li '42’ h et
f r a n s e
m a n d a a t g e b i e d
s y r i ë
een ‘Franse kolonie’ genoemd.
101
(p. 8, r.4 v.o.). Is ten onrechte
O V E R Z I C H T VAN WIJ ZIG ING EN de
b r it s e
s l a g k r u i s e r
‘h o o d ’
(p.
i i
,
r .9-8 v.o.). Is ten onrechte
een ‘slagschip’ genoemd. f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 16). Onder foto 2 moet ‘Hollandse Schouw’ zijn: Haagse Schouw.
v e r b e t e r d
* D E P E R S C H E F V A N D E N E D E R L A N D S E U N I E , R. K R A U S (p. 40, r. I v.o. en p .41, r. 1—2). Hij werd na zijn arrestatie enkele weken in de Cellenbarakken te Scheveningen vastgehouden. * M R . G. E. V A N W A L S U M E N D E N E D E R L A N D S E U N I E (p. 49, noot 3). Voor: ‘hij stond er in de herfst van '40 met grote sympathie tegenover’ leze men: hij g a f zich in de herfst van '40 veel moeite om de tegenstelling tussen de Unie en de politieke partijen te overbruggen. . g . h a r m s e n (p.99, noot 1). Abusievelijk aangeduid als: G. W. Harmsen (zelfde correctie: p. 819, noot 1, r. 4).
d r
v o o r n a m e n v a n m r . i . p. h o o y k a a s (p. 118 , noot 1). Deze had zijn eerste voornaam, Isaac, niet bij het begin van de bezetting maar in februari '39 gewijzigd tot: Johannes.
d e
. j . a . d e w i l d e (p. 138, r. 8 v.o. e.v.). Behoorde tot de grote groep der gearresteerde vooraanstaande anti-revolutionairen maar kreeg niet, zoals C olijn, een gedwongen verblijfplaats in een hotel aangewezen. De W ilde kreeg w èl (p. 139, r. 10 v.o.) na zijn vrijlating zulk een gedwongen verblijfplaats, nl. in een hotel in Vught. m r
f o t o - o n d e r s c h r i f t e n (na p. 152). Op foto 19 wordt een brug in Amsterdam, niet in Den Haag afgebeeld en de op foto 22 afgebeelde afdruk van een linoleumsnede is niet in de zomer van '41 maar in die van '44 in circulatie gebracht. v e r b e t e r d e
HET
PROTEST
VAN
EEN A A N T A L
SECRETARISSEN-GENERAAL
TE
GEN DE C O N FI SC A T IE VAN HET V E R M O G E N VAN DE K O N IN K LI JK E f a m il ie
*
(p.
1 60,
noot
1).
D it protest is verzonden.
B U R G E M E E S T E R S D I E W E I G E R D E N DE I N S T R U C T I E S OP TE V O L
GEN TEN A A N Z IEN l e v e n d e
l e d e n
VAN
v a n
HET V E R W I J D E R E N
HET o r a n j e h u i s
102
VAN
DE N A M E N
VAN
(p. 166, tweede alinea). Dit
DEEL
5
is ook nog door een tweede burgemeester geweigerd: mr. M. M. Kwint (Velsen); ook hij werd ontslagen. DE G E D E P U T E E R D E
VAN
GRONINGEN
E. H.
EBELS
( p . 2 5 5 , r. 4 V.O.).
De eerste voorletter is abusievelijk aangegeven als: L. * a a r t s b i s s c h o p d e j o n g e n ‘ d e t i j d ’ (p. 306, r. 13 -14 ). M en leze: de aartsbisschop was van opinie dat met een voor de bezetter aanvaardbare figuur althans een proef genomen kon worden.
*
j o h
. r a a t g ev er , h o o fd red acteur
d a g b l a d
’
v a n
‘het
n a t io n a l e
(p .313, r.7). Abusievelijk ‘J. G. Raatgever’ genoemd.
e e r s t e k a b i n e t - c o l i j n (p. 383, r. 8 v.o.). Ten onrechte is hier het tweede kabinet-Ruys de Beerenbrouck vermeld.
h et
C H R . W. J. V A N DE B I LT, V O O R Z I T T E R V A N DE A L G E M E N E N E D E R L A N D S E m i j n w e r k e r s b o n d (p.371, r.9-8 v.o.). Zijn voorletters zijn abusievelijk aangegeven als: C. L. * w o u t e r l u t k i e (p. 391, noot 3, r. 3-4). D e zin ‘In Den Bosch was het W outer Lutkie die Seyss-Inquarts eis telefonisch do o rgaf, dient te vervallen. *
DE C N V ’ ERS DI E NA DE P O G I N G
to t
GELIJKSCHAKELING
VAN
(p. 400, derde alinea). D e passage, beginnend met de woorden: ‘maar dat bedanken deed zich bij het C N V niet zo algemeen voor als bij het R K W V ’ , corrigeren wij aldus: ‘Volgens de door het N V V na de bevrijding gepubliceerde gegevens deed zich dat bedanken bij het C N V niet zo algemeen voor als bij het R K W V , waar, gelijk meegedeeld, meer dan 96% van de leden zich uit de organisatie terugtrok. Bij het C N V lag, aldus de gegevens van het N V V , dat percen tage in de buurt van 75 en zouden ongeveer dertigduizend leden hun vakbondslidmaatschap niet hebben opgezegd. Van hen zou bijna een derde bestaan hebben uit leden van de Christelijke Landarbeidersbond; van de twee-en-twintigduizend leden van die bond zouden er namelijk meer dan negenduizend naar de corresponderende N W - b o n d zijn over gegaan. Laat men deze Landarbeidersbond buiten beschouwing, dan zou volgens de gegevens van het N V V het percentage van bedankjes bij de C N V -b onden ongeveer 80 hebben bedragen. O ok dat vinden wij een h e t
c n v
lid
w e r d e n
v a n
h et n v v
103
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N imposant cijfer, zij het dat het iets minder imposant is dan bij de katholieke vakcentrale.’ Bij deze passage dient de volgende voetnoot geplaatst te worden: ‘Dr. M. Ruppert, die in december '40 tot voorzitter van de Christelijke Landarbeidersbond was benoemd, heeft na de bevrij ding geschat dat aanvankelijk 70% van de C N V -led en bedankte maar dit percentage zou volgens hem spoedig opgelopen zijn tot 90 a 95. Is zijn schatting juist, dan zouden met name de N V V -gegevens met betrekking tot de Christelijke Landarbeidersbond als gefantaseerd beschouwd m oe ten worden. Onzerzijds achten wij het in elk geval begrijpelijk dat, gegeven de sociale noden op het platteland, naar verhouding minder leden van de Christelijke Landarbeidersbond dan van de andere C N V bonden hun vakbondslidmaatschap hebben neergelegd. Waarschijnlijk lijkt ons óók dat C N V ’ers die aanvankelijk de uittocht niet meemaakten, w èl deelgenomen hebben aan de grote uittocht die zich voordeed toen het N W (waarover straks meer) op I mei '42 werd omgezet in het Nederlands Arbeidsfront.’ . d . u . s t i k k e r ( p . 4 0 3 , r . 7 —8). N iet hij maar H. P. Gelderman C. M zn was voorzitter van het Verbond van Nederlandse Werkgevers.
m r
DR.
H. W A M S T E K E R ,
LID VA N
HET EERSTE
‘ CENTRUM ’ VAN
ME
(p.431, r. 12 v.o.). Zijn naam is abusievelijk met twee e’s gespeld (dezelfde onjuistheid in deel 6, p. 70 1, r. 16 en deel 7, p. 560, r. 15).
DISCH c o n t a c t
e r a s m u s e n d e j o d e n h a a t (p.483, r. 3—i v.o.). De juiste vertaling van het gegeven citaat is: ‘Indien het christelijk is, Joden te haten, dan zijn wij hier allen bij uitstek christelijk.’
b u r g e m e e s t e r s (p. 504, r.4 v.o.). Een o f twee Joden zijn vóór de Duitse bezetting burgemeester geweest van kleine gemeenten.
j o o d s e
m r
. H. e d e r s h e i m
(p.
525, r. 12). Deze was jurist maar geen advocaat.
(p.557, r.6 v.o.). V oor ‘psychopaten’ leze men: gees telijk onvolwaardigen.
t e k s t c o r r e c t i e
d e
h a l i f a x
- bo m m en w erpers
(p.620, r. 13 v.o.). Hadden vier, niet
twee motoren.
104
DEEL DE P U B L I K A T I E , 4 D E C E M B E R
5
I94I,
VAN ROOSEVELTS ‘ VICTORY
(p. 633, noot i). D e Chicago Tribunekieeg de geheime stukken van een isolationistische senator, aan w ie zij door een legerkapitein in handen waren gespeeld. p r o g r a m
de
’
g i l b e r t
- eilanden
(p. 644, r. 10 v.o.). Waren niet Amerikaans maar
Brits bezit. D E A M E R I K A A N S E H I S T O R I C U S S A M U E L E. M O R I S O N (p.652, r.21 v.o.). Als zijn voornaam is abusievelijk ‘ Stanley’ aangegeven. H I T L E R S T O E S P R A A K V A N I I D E C E M B E R I 9 4 I (p.6j5, r. I I V.O.). Als datum is abusievelijk 10 december vermeld (derhalve moet p. 656, r. 18 ‘Eén dag later’ luiden: Dezelfde dag).
DE
AFZETTING
VAN
DE
H O O FD R ED A C T E U R
VAN
‘STORM-SS’
(p. 684, r. 3). Geschiedde in de lente van '44, niet van '43 (r.6 : ‘in september van dat jaar’ wordt dan: in september '43). *
DE
J E H O V A ’ S GETUIGEN
NA
DE
MASSALE
ARRESTATIES
VAN
'4 1 (p.687, derde alinea). Wij schreven: ‘Het is onze indruk dat de Nederlandse groep deze haar in de herfst van '41 toegebrachte slag tijdens de bezetting niet te boven is gekomen.’ Daarvoor leze men: ‘Het was een zware slag voor de Nederlandse groep maar zij zette onder leiding van W. C. Reijntjes haar actie voort en wist deze na enige tijd zelfs nog uit te breiden.’ o k t o b e r
H E T A A N T A L P R E D I K A N T E N D E R G E R E F O R M E E R D E K E R K E N (p. 6 8 9 ,
r. 6 v.o.). Dit waren er ca. achthonderd, niet ca. vijfhonderd (op p. 696, r. 3 leze men voor ‘ca. vijfhonderd’ : een kleine achthonderd). D S . G. H. K E R S T E N E N ‘ H E T V A R E N V A N D E P R I N S E S OP Z O N D A G ’
(p. 7 12 , r. 10—1 1 en noot 2). Kersten doelde niet op het uitwijken van de prinses naar Engeland maar op een boottocht die het prinselijk paar eens op een zondag met de ‘Piet H ein’ op het IJsselmeer had gemaakt. DE A R R E S T A T I E V A N J O H A N
BUZIAU
ALS G I J Z E L A A R
(p. 767,
nOOt
777,
r. 1 3
1). Vond plaats in ju li, niet in mei '42. HET
VERZET
VAN
DE
CHRISTELIJKE
105
AUTEURSKRING
(p.
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N e.v.). Wij noemden H. M. van Randwijk en dr. K. H. Heeroma als de initiatiefnemers maar toen de vraag van de aanmelding bij de Kultuur kamer aan de orde kwam, stond voor vrijw el alle leden al vast dat die aanmelding zou worden geweigerd. HET TEGEN DE NSB G E RI CH T E GE DI C H T DAT IN APRIL ' 4 2
I N *DE
noot 2) . D it is niet geschreven door Werumeus Buning maar door A. Roland Holst.
g i d s
’ w erd
g e p u b l i c e e r d
(p.778,
* A N T O O N C O O L E N E N D E K U L T U U R K A M E R (p. 780). Coolen heeft zich na de eerste brief van Bergfeld niet aangemeld, wèl na de tweede waarin met de S D werd gedreigd. Hij deed Bergfeld toen echter weten dat zijn aanmelding bepaald geen aanvraag inhield om als lid te worden erkend.
788, noot I , r. 5). Was niet de dochter maar een nicht van de Haagse uitgever W outer Nijhoff.
D E E C H T G E N O T E V A N M R . G . V A N H A L L (p.
d e l i g g i n g v a n w e s t m a a s (p.796, r.
I I —12). Dit dorp ligt midden
in de Hoekse Waard.
* h a n s l u t e r a a n (p. 819, noot i, r. 8 -7 v.o.). Deze naam leze men voor: ‘zekere ‘V elo” (r. 3—2 v.o.: Luteraan bleef inderdaad in leven). Op p. 833, r. 8 leze men in plaats van ‘V elo’ : Luteraan. jan
willem
schouten
(p.823, r .5 v.o.). Zijn tweede voornaam is
abusievelijk niet vermeld. p i e r r e v e r s t e e g h , ‘ c h e f - s t a f ’ v a n d e o d i n '4 1 (p.835, r. 1 2 - 1 1 v.o.). Deze was als luitenant-kolonel van de marechaussee niet ontslagen maar op non-actief gesteld. JHR. JOAN
S C H I M M E L P E N N I N C K EN ZI J N ‘ R A A D V A N D I R E C T E U
(p. 839, noot 2). Het zinsgedeelte over mr. F. R M ijn lieff moet geschrapt worden. REN’
H E L D R I N G & P I E R S O N (p. 8 5 4 , r. ten onrechte genoemd: Pierson, Heldring & Pierson.
HET B A N K I E R S H U IS
*
DE O N T SN A P PI N G ,
6 MEI
19 4 1,
106
VAN
GOVERT
I4-I3
STEEN
V.O.). Is
MET EEN
DEEL 5 f o k k e r - w a t e r v l i e g t u i g (p. 863-64). Bij de twee passagiers: jhr. J. J. G. Beelaerts van Blokland en W. J. Lindeman die wij noemden, was er nog een derde: een mecanicien, E. W. Boomsma. Van deze is het plan uitgegaan om met een Junkers-52 te ontsnappen en het denkbeeld om in plaats daarvan gebruik te maken van een Fokker T VIII W, is niet van Beelaerts uitgegaan maar van Steen. Op de Fokker-toestellen was hij gewezen door een van de invliegers van Fokker, Gerben Sonderman.
n i f t r i k (p. 867, r.6). Was geen steenfabrikant maar fabrikant van kunststoffen. D e Hagenaar die hem hielp (p. 867, r. 10), was een accountant. Verm eld dient ook te worden dat van Niftrik in zijn illegale werk krachtig door zijn vrouw geholpen was.
j . G. v a n
c o l o n e l
r a b a g l i a t t i
(p.
869, r. 9). Zijn juiste voorletters zijn: C. E. C.
. a . p . v a n d e r m e e r e n d e v e r r a d e r v a n d e r W A A L S (p.879, r. 12 e.v.). Het contact met mr. Otto Verdoorn en Jan van den Ende werd niet door ir. van der M eer gelegd maar door diens illegale relaties die met van der Waals in verbinding waren gekomen.
i r
R E S E R V E - L U I T E N A N T J . DE G E U S (*L
6 3 ’ ) (p. 880, r. 20—2 1 ). W a S ge en
b ero ep so fficier en had de kap iteinsrang n o g n iet bereikt (ze lfd e correcties: d eel
6, p. 142, r. 8-9 en p. 224, r. 20—21).
v a n j o h a n n e s k l i n g e n (p.881, r. 19). Was verborgen in de bibliotheek niet van het seminarium maar van het broederhuis te Heemstede.
DE z e n d e r
i r
. j . a . a . m e k e l (p.
881, r. 5 v.o.). Als tweede voorletter is abusievelijk
een J vermeld. V A N D E N E N D E E N D E V E R R A D E R V A N D E R W A A L S (p. 882, tweede alinea). D e drie verm elde arrestatie-acties van de SD zijn ver m oedelijk aan van den Ende niet bekend geweest maar voor hem stond w èl vast dat van der Waals een verrader was. Na van den Ende’s arrestatie, begin augustus 19 4 1, vielen aan van der M eer en mr. Verdoorn de schellen van de ogen. Zij besloten toen met van der Waals a f te rekenen maar enkele pogingen om hem uit de w eg te ruimen mislukten.
JAN
*
DE
SPIONAGEGROEP
VAN
DR.
107
M.
BROUWER
(p. 8 8 5 ,
r. 1 6) .
De
OV ERZ ICHT VAN WIJZIGINGEN verraadster kreeg niet de opdracht, ‘het vriendinnetje’ van Brouwer te worden maar om bij hem onder te duiken.
DE O V E R V A L O P DE Z E N D E R V A N A A R T A L B L A S , E I N D A U G U S T U S I 94 I (p. 894, noot 3). Op de dag van de overval werd de gehele familie H oogervorst (behalve de dochter die de zender van Alblas uit het huis gesmokkeld had) gearresteerd. D e fam ilie hield vol dat Alblas een kennis was van wiens illegale werk ze geen denkbeeld had gehad. D e Duitsers konden het tegendeel niet bewijzen en de fam ilie werd toen vrijgelaten. D e bedoelde dochter werd ca. een jaar later gearresteerd en toen om streeks anderhalf jaar gevangen gehouden.
DE G E H E I M E A G E N T J O H A N N E S T E R L A A K (p. 898, r. 18). Abusievelijk als ‘Terlaak’ aangeduid (zelfde correctie op de pagina’s 901, 903, 904, 905, 9 17, 918, 954 en 1118 ). d e o n t s n a p p i n g v a n j . e m m e r (p.929, r. 19 en r.22). Deze ontsnap ping vond niet plaats samen met jhr. mr. E. de Jonge. Aangezien de arts B olle Em m er had geholpen, was het (p. 929, r. 24—25) niet nodig dat M I-6 diens adres aan Emmer als aanloopadres gaf - w èl keurde M I-6 goed dat Em m er allereerst naar B olle zou gaan.
. m r . e . d e j o n g e (p.930, r. 8). Deze was in '41 naar Londen gekom en uit Curagao waar hij werkzaam was geweest bij de BPM.
jhr
h e t o p r o e p e n v a n d e b e r o e p s o f f i c i e r e n , a d e l b o r s t e n en c a d e t t e n (p.980, r. 17 -18 ). Zij zijn ten onrechte aangeduid als ‘het
militaire beroepskader’ — de beroepsonderofficieren die ook tot het beroepskader behoorden, werden namelijk niet opgeroepen (zelfde on juistheid: p. 1 1 1 4 onder 15 mei 1942). v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 1052). In r.2 van het onder
schrift onder foto 96 leze men ‘kleindochters’ in plaats van ‘dochters’. d e b u r g e r s v a n c a l a i s ( 1 3 4 7 ) (p. 10 6 1, noot 2). Zij werden niet opgehangen maar kregen gratie.
‘ n e l i s ’ e n ‘ ‘m a l h e r u n t e r ! " i n h e t c o n c e n t r a t i e k a m p A m e r s f o o r t (p. 1072, noot 2). ‘N elis’ was de bijnaam van Schutzhajtla-
108
DEEL 6 gerfiihrer Stöver, “ mal herunter!” die van een Duitse kampbewaker. *
c a f é h o u d e r s
in
f r ie s l a n d
d ie
in
'4 1
,
w e i g e r d e n
het
(p. 1076, r.23—24). Er zijn er twee geweest: R Walda te Hindeloopen en J. L. Kabel te Lekkum. b o r d j e
DE TI EN
‘v e r b o d e n v o o r j o d e n ’ op te h a n g e n
EIND
MEI
'42
IN M A A S T R I C H T
GEARRESTEERDE JODEN
(p. 1078, zesde alinea). Een van hen die gem engd-gehuwd was, werd vrijgelaten, de negen anderen werden via Amersfoort en Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd waar zij allen omkwamen. *
DE
SPOEDVERGADERING
VAN
DE J O O D S E
RAAD
OP
30
APRIL
'4 2 (p. 1087, r. 5-6). N iet Gertrud van Tijn liep verontwaardigd de ver gaderzaal binnen maar een medewerkster van de Joodse Raad, m evrouw Gerzon-Hurwitz.
Deel 6: ‘J u li '42—mei '43’ D E Z E N T R A L S T E L L E F Ü R J Ü D I S C H E A U S W A N D E R U N G (p. 2, r. 5-4 v.o.). Was te Amsterdam gevestigd in de christelijke hbs (hogere burger school), niet in de gemeentelijke hbs voor meisjes.
*
DE A M S T E R D A M S E
INSPECTEUR
VAN
POLITIE MR. J.
VAN
DEN
(p. 3 1, r.2 v.o.). Als zijn achternaam is abusievelijk ‘van der H oeven’ vermeld (zelfde onjuistheid: p. 32, r. 16 v.o.). o e v e r
*
POLITIEFUNCTIONARISSEN
DIE
MEDEWERKING
AAN
HET
OP
(p. 38). Toegevoegd moet worden dat in D e Bilt brigadier van politie A. D. van der Haar ook weigerde en deswege werd ontslagen (dezelfde toevoeging: p. 242, tweede alinea). HALEN v a n j o d e n w e i g e r d e n
HET
FUSILLEREN
VAN
DE
‘ VIJF
GIJZELAARS
VAN
ROTTERDAM’
(p. 75, r. 5). Geschiedde in de bossen bij Goirle (bezuiden Tilburg), niet bij St. Michielsgestel. J . C. F R A E N K E L S H O O F D A R T I K E L I N ‘ D E T E L E G R A A F ’ V A N I J
109
AU
O V E R Z I C H T VAN WIJ ZIG ING EN g u s t u s 19 4 2 (p. 76, laatste alinea). D e door Fraenkel aangehaalde pas
sage uit de Londense bekendmaking is ook in andere dagbladen gepu bliceerd; de perschef van het Reichskommissariat had haar doorgegeven in de verwachting dat zij louter opgevat zou worden als een waarschuwing om zich van verzet-nü te onthouden. DE V ^ F T I E N
IN OKTOBER
'42
GEFUSILLEERDE GIJZELAARS
(p.
79,
eerste alinea en noot). J. H. Roebers en A. J. Ym kers waren revolutionairsocialisten. Er zijn dus tien communisten terechtgesteld, niet twaalf.
HET G EZ IN W A A R I N G E R R I T - J A N VAN DER VEEN W E R D G E BOR EN (p. 102, r. 2—i v.o.). Het was een ontwikkeld gezin. Zijn vader was her vorm d, zijn moeder luthers maar de sfeer thuis was niet kerkelijk.
* DE I L L E G A L E W E R K E R H A R R Y R E E S K A M P (p. 112 , r.6). Hij werd in Friesland niet door velen maar slechts door sommigen ongunstig beoor deeld. Dat (p. 118 , r. 9 v.o.) Theo Dobbe het vertrouwen in hem had verloren, staat niet vast. Dat Reeskamp en Leendert van der Groep een deel van de buit van de overval te W om m els verkochten (p. 119 , r. 5—6), gebeurde om geld te krijgen voor de voortzetting van het illegale werk. Reeskamp (p. 1 19, r. 1 1 v.o.) dook na zijn ontsnapping uit het Amsterdamse Binnengasthuis opnieuw in Friesland onder. oranjew oud
(p. 1 12, r. 13). Is een plaats, even ten zuidoosten van
Heerenveen.
* D E O P R I C H T I N G V A N DE L A N D E L I J K E O R G A N I S A T I E V O O R H U L P a a n o n d e r d u i k e r s (p. 126 e.v.). In aansluiting op het het na de oorlog
door de LO en de LK P samengestelde boekwerk Het Grote Gebod hebben wij in onze beschrijving slechts de namen genoemd van ds. Frits Slomp en Helena Theodora Kuipers-Rietberg (‘tante R iek’) maar verm elding verdient dat bij deze oprichting ook een illegale werker uit Driebergen, J. van Manen, een rol heeft gespeeld. Hij was tot in '38 onderwijzer in Aalten geweest maar was toen wegens m oeilijkheden ter plaatse naar Driebergen verhuisd waar hij een onderwijs-instituut annex accountants bureau had opgericht. In de zomer van '42 hielp hij talrijke Joden , velen uit Rotterdam, onderduiken. Hij kwam vervolgens met ds. Slom p in contact en er zijn aanwijzingen dat hij ongeveer te zelfder tijd als ‘tante R iek’ en misschien nog eerder dan zij op het denkbeeld kwam dat ten behoeve van de hulp aan de onderduikers een landelijke organisatie
110
DEEL 6 moest worden opgericht. Hij organiseerde de hulp aan die onderduikers in de streek van Driebergen en vertegenwoordigde dit gebied geruime tijd op de vergaderingen van de landelijke ‘beurs’. In '43 organiseerde hij een knokploeg (KP) die eind september '43 haar eerste overval pleegde op het distributiebureau te Amerongen. In dat jaar kwam hij in conflict met de landelijke leiding van de LO omdat hij het opstellen van lijsten met namen van onderduikers en van adressen waar zij ondergebracht zouden worden (lijsten die op de ‘beurs’ uitgewisseld werden) gevaarlijk achtte. In novem ber '43 moest het gehele gezin-van Manen onderduiken — het werd nadien in Amerongen bij allerlei plaatselijk verzetswerk betrokken. Na de bevrijding werd van Manen ervan beschuldigd dat hij een deel van de buit van de overval te Amerongen ten eigen bate zou hebben verkocht — een ongefundeerde beschuldiging die hem evenwel zo diep griefde dat hij weigerde aan het onderzoek terzake m edewerking te verlenen. Zijn rol bij de oprichting van de LO wordt in Het Grote Gebod niet gememoreerd.
d e s d - g e v a n g e n i s t e h a a r e n (p. 136, r. 14 v.o.). Was in het Groot-, niet het Kleinseminarie gevestigd (zelfde correctie: p. 2 2 1, r. 17 v.o.).
* HET ONTSTAAN
VAN
DE I N L I C H T I N G E N G R O E P
‘PA CKARD’
(p. 146). D e initiatiefnemers, H. Deinum en M. Vader, waren toentertijd Delftse studenten. Hun vriend die in ju ni '42 naar Zw eden uitweek, was Hans van der Stok. In oktober '42 sloot A. A. de Roode, die tot mei '40 verkeersleider bij de Rijksluchtvaartdienst op Schiphol en daarvóór radiotelegrafist was geweest, zich bij Deinum en Vader aan. D e Roode was het die de door Deinum gebouwde zender zou gaan bedienen. Zijn verdiensten voor de goede zaak zijn niet minder geweest dan die van Deinum en Vader (dezelfde correctie moet worden aangebracht in deel 9, p. 928, noot 1). d e z e n d s c h e m a ’s
‘ e t o n i i i ’ e n ‘ e t o n i v ’ (p. 15 1, r. 15). Zijn ten onrechte ‘zenders’ genoemd (zelfde correctie: p. 194, r. 14 v.o., r. 10 v.o., r. 8 v.o., r. 5 v.o., r. 3 v.o. en p. 833, r. 12—13). H. K O N I N G , M A R C O N I S T V A N DE G R O E P O O S T E R H U IS - B O E R E M A (p. 156, r. 22). Was leraar aan de Zeevaartschool te Delfzijl, niet te Gro ningen.
in
O V E R Z I C H T VAN WIJ ZIG ING EN v . E. w luitenant-kolonel.
k o l o n e l
i l m a r
(p. 1 8 2 , r . 9
DE GE H E IM E V E R B I N D I N G E N
v.o.). Is ten onrechte aangeduid als:
VAN JHR.
P. S I X
IN DE LENTE VAN
'4 3 (p. 194, r. 16 v.o.). M et gebruikmaking van de zendschema’s ‘Eton III’ en ‘Eton IV ’ liet S ix zenden met de ‘W olseley’ , nadat deze was gerepa reerd. D E G E H E I M E V E R B I N D I N G V A N J A N T H I J S S E N I N A P R I L '4 3 (p. 195, r. 15). Regel 15 moet luiden: met een zender en twee prima zendschema’ s.
*
DE V E R R A D E R
ANTON
VAN
DER W AA LS
EN DE D O C H T E R
VAN
(p.209, r- 1 3 —! 4 )- Van Loois dochter was w èl even enthousiast als haar vader over van der Waals’ z.g. prestaties maar het is niet tot een verloving, laat staan een huwelijk, gekomen. Op p. 219, r. 8-7 v.o. vervallen de woorden: ‘de W ilde’s vrouw ’. le v in u s
v an
lo o i
HET T E L E G R A M DAT ‘ DE W I L D E ’ (DE V E R R A D E R V A N DER W A A L S ) b e g i n m a a r t '4 3 a a n v o r r i n k t o o n d e (p .213, derde alinea). Dit telegram was niet door Schreieder gefantaseerd o f uitgelokt.
*
DE
VERZETSGROEPEN
DIE
KOOS
VORRINK
IN
MAART
'43
NA
ZI J N C O N T A C T MET ‘ DE W I L D E ’ (DE V E R R A D E R V A N DER W A A L S ) v o r m e n (p.217). Wat Groningen betreft beschikken wij over nadere bijzonderheden. H ier voerde Adri Vorrink, de broer van Koos, begin maart een gesprek met enkele vertrouwde sociaal-democraten, onder w ie H. van Kuilenburg. Adri Vorrink deelde toen mee dat het in mei tot een Brits-Amerikaanse invasie van Nederland zou komen en dat in Groningen twintig parachutisten en twee ton springstof zouden w or den gedropt — voor die parachutisten moesten schuilplaatsen, voor de springstof bergplaatsen gevonden worden. Adri Vorrink zei ook dat die hulp bij de invasie de positie van de SD A P in een naoorlogse regering ten goede zou komen. Toen nu van Kuilenburg korte tijd later hoorde dat ‘de W ilde’ persoonlijk bij een antirevolutionaire directeur van een machinefabriek verschenen was ook al met het verzoek, twintig parachu tisten en twee ton springstof te laten verstoppen, hetgeen, had hij gezegd, de positie van de A R P in een naoorlogse regering ten goede zou komen, gingen van Kuilenburg en de anderen de zaak zozeer wantrouwen dat zij weigerden, de door hen inmiddels verzamelde adressen aan Koos Vorrink door te geven. Deze deed toen weten dat hij door de m ededeling
liet
112
DE E L 6 dat ‘de W ilde’ zich ook tot een A R P ’er had gewend, geschokt was maar dit gebeuren heeft toch kennelijk het vertrouwen dat hij in ‘de W ilde’ was gaan stellen, niet doen verdwijnen. j a n s c h o u t e n n a z i j n a r r e s t a t i e (p.221, r. io—9 v.o.). Jan Schou
ten is in eerste instantie naar Sachsenhausen gezonden en niet naar Mauthausen.
H E T O P H A L E N V A N DE J O O D S E A R B E I D E R S U I T DE W E R K K A M P E N (p.237, r.21). Zaterdag 3 oktober 1942 is ten onrechte als Grote Verzoen dag aangeduid.
* P R O F . D R . D. C O H E N EN DE O N D E R D U I K A D R E S S E N V A N J O O D S E k i n d e r e n (p.264, noot i). De passage waarin vermeld wordt dat van
prof. Cohen vast zou staan dat hij in een aantal gevallen de Duitsers de onderduikadressen gaf van Joo d se kinderen, is geschrapt. M en leze het begin van de noot aldus: ‘D e vertegenwoordiging van de Joodse Raad in Den Haag heeft in een aantal gevallen Joodse kinderen die als onderduikers gepakt waren, ten behoeve van I V B 4 op bepaalde adressen ondergebracht, zulks ter inleiding van hun deportatie.’
DE U I T W I S S E L I N G S T R A N S P O R T E N V A N J O D E N U I T D U I T S L A N D (p.277, r.7—9). Er waren er drie: het eerste in december '4 1, het tweede in novem ber '42, het derde in februari '43.
DE H U I S V E S T I N G V A N DE J O D E N V A N DE ‘ B L A U E R E I TE R ’ - G R O EP (p. 285, r. 9 v.o.). Geschiedde in Doetinchem in de gereformeerde, niet de hervormde pastorie.
* DE V E R Z E T S G R O E P ‘ N O M E D O S ’ EN DE J O D E N (p. 343, r. 1 1 V.O.). Som m ige leden van deze groep hebben w èl hulp aan Joden geboden. H E T A A N T A L J O O D S E O N D E R D U I K E R S I N B R O E K H U I Z E N (p. 353, r.6 e.v.). Er waren in dit Noordlim burgse dorp in totaal acht-en-dertig Joden ondergedoken (kinderen en volwassenen), zulks op een bevolking van ca. 180 gezinnen.
ZÖPFS SCHATTING VAN HET AANTAL JO O D S E ON D E R D U I K E R S
(P-359> r- 18 e.v.). In Zöpfs overzicht uit eind april '43 was het aantal op dat moment gedeporteerde Joden met tweeduizend te hoog aangegeven.
113
O V E R Z I C H T VAN W IJZ IG IN GE N Zijn schatting van tien- tot vijftienduizend Joodse onderduikers was dus niet ruim tweeduizend maar ruim vierduizend te laag.
C O R R I E T E N B O O M S L E E F T I J D I N '4 4 (p. 364, r.22-23). Zij was toen tw ee-en-vijftig, niet twee-en-zestig.
* r o s a r o o z e n d a a l (p. 367, r. 8). Rosa Roozendaal mag niet op één lijn worden gesteld met iemand als Ans van Dijk. Zij viel als meisje van negentien in handen van de S D en werd gechanteerd met de mededeling dat zij, als zij geen m edewerking verleende, met haar moeder die even eens was opgepakt, gedeporteerd zou worden. Zij heeft, steeds onder dwang, in een beperkt aantal gevallen over een periode van ruim vier maanden de S D geholpen maar slaagde er toen in, via Baarn, waarnaar zij was overgeplaatst, met haar moeder in N ijm egen en vervolgens in Heumen onder te duiken. Daar g af zij in de laatste oorlogswinter belang rijke hulp aan de illegaliteit. De bijzondere rechtspleging hield met dit alles rekening: zij werd tot slechts tw ee-en-een-half jaar gevangenisstraf veroordeeld en de burgerrechten werden haar niet ontnomen. D E W E H R M A C H T I N T U N E S I Ë , A P R I L '4 3 (p. 422, r.7). Stond niet langer onder bevel van Rommel.
AF VOER VAN HET B E R OE PS K AD ER IN K RI J GS G EV A N G E N S C H A P , m e i '4 2 (p.423, noot 2). D e beroepsonderofficieren werden niet afge
voerd. a d m i r a l e r n e s t j . k i n g (p. 522, r. 14 -15 ). Ten onrechte ‘Harold E.
K ing’ genoemd. d e z e e r o u t e n a a r m o e r m a n s k e n a r c h a n g e l (p.528, noot i, r. 6). Deze route kon meestal in de zomermaanden niet gebruikt worden.
* HET PROTEST VAN VEERTIG AMSTERDAMSE STUDENTEN TEGEN H E T B E L E I D V A N DE R E C T O R - M AG NI F I C U S , H. A. B R O U W E R (p. 587, r. 9). Anders dan wij schreven werd het protest niet door ‘een groot deel’ van de veertig ‘ingetrokken’ — zij deden Brouw er slechts weten dat zij zijn betrouwbaarheid als persoon niet in tw ijfel trokken.
* l e v e n s l o o p v a n d r . j o h a n b r o u w e r (p.592). Deze passage dient aldus te luiden: ‘Brouwer, geboren in 1898, had een bewogen leven
114
DEEL 6 achter de rug. In zijn jeugd (hij behoorde toen tot de meest orthodoxe richting der hervormden) w ilde hij zendeling worden, maar hij verliet die opleiding, werd een tijdlang verpleegd in een psychiatrische inrich ting, legde vervolgens het staatsexamen a f en ging nadien Oosterse talen studeren. In de jaren '20 werd hij als medeplichtige aan moord op iemand die zijn broer gechanteerd had, tot gevangenisstraf veroordeeld —hij werd in de eenzaamheid van de cel een overtuigd katholiek. D e rol die de katholieke kerk in de Spaanse burgeroorlog speelde (Brouwer had zich, wat bij katholieken nogal zeldzaam was, aan de Republikeinse kant geschaard), vervreemdde hem van zijn geloof. In de zomer van '40 publiceerde hij een brochure die zich fel tegen het vooroorlogse Neder land en de Nederlandse U nie keerde, maar waarin overigens, gegeven Duitslands suprematie, op ‘berusting’ aangedrongen werd. Nu, er was spoedig in Brouw er geen spoor van berusting meer aanwezig —van '41 af, enz.’ DE i l l e g a l e w e r k e r
c
. l. b a r en t sen , hoofd
v a n
de
d i s t r i
-
r. 2 —i v.o.). Hij is ten onrechte als hoofd van deze dienst te Voorburg vermeld (zelfde correctie: p. 7 1 7 , r. 1 1 —1 2 ) .
b u t i e d i e n s t
te
p i jn a c k e r
(p.6n,
d u itse str afm aatreg elen na de a anslag op de z o o n van
DE N S B ’ ER M R . J. F E I T S M A , P R O C U R E U R - G E N E R A A L BIJ H E T A M S T E R D A M S g e r e c h t s h o f (p.6i2, eerste alinea). D e bezetter heeft nadien vijftig Amsterdammers in het concentratiekamp Vught opgeslo ten, van w ie de meesten pas na bijna v ijf maanden w eer vrijkwamen.
DE G E R E F O R M E E R D E K E R K E N EN DE K A N S E L A F K O N D I G I N G V A N z o n d a g 2 1 f e b r u a r i '4 3 (p.6 3 1 , noot 2). Deze noot dient aldus te
luiden: ‘Het tekort aan voorbereidingstijd is niet de enige factor geweest die bij de gereformeerden een rol gespeeld heeft. Zij konden zich met het aan Seyss-Inquart te richten adres geheel verenigen maar zij meenden dat het slechts in zeer bijzondere gevallen tot een publiek getuigenis moest kom en; bovendien hadden zij bezwaar tegen de door Gravemeyer voorgestelde procedure: zij waren van oordeel dat, zoals ook bij vorige gelegenheden geschied was, de kerken eerst tot de Reichskommissar en pas nadien tot de gelovigen moesten spreken. O ok tro f het hen pijnlijk dat de hervormden samen met de kleinere protestantse kerken, maar zonder overleg met hen, reeds alle nodige stukken hadden opgesteld.’
115
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N *
ARRESTATIES
TE
ASSEN
VAN
POLITIEAGENTEN
DIE
WEIGER
D E N , A A N D E J O D E N D E P O R T A T I E S M E E T E W E R K E N ( p . 6 3 5 , r. I - 4 ) .
Aan de twee genoemde functionarissen (G. van Schaik was rechercheur) m oet nog één worden toegevoegd: de rechercheur H. Woppenkamp. O ok hij werd naar Dachau gezonden. HET
WEER
IN
GEBRUIK
NEMEN
VAN
DE
CELLENBARAKKEN
TE
(p.676, r.2—I v.o.). Geschiedde niet in de zomer van '40 maar in maart '41. Voordien waren de door Duitsers gedetineerden louter opgesloten in de Deutsche Abteilungen van Nederlandse gevange nissen. SCHEVENINGEN
h e t
fo r t
s p i jk e r b o o r
(p. 678,
r.
1).
Ligt in N oord-H olland, niet in
Utrecht. HET PROTEST TEGEN DE B E H A N D E L IN G VAN DE G E V A N G E N E N VAN (p. 6 8 6 , r. 3—2 v.o.). Het aanschrijven van de ziekenhuizen in het oosten des lands was al geschied door mr. W. de Vries.
o m m e n
*
DE B I J E E N K O M S T V A N DE P R E S I D E N T E N EN V I C E - P R E S I D E N T E N
E N D E O F F I C I E R E N V A N J U S T I T I E T E A M S T E R D A M OP
20
FEBRUARI
'4 3 (p. 689, r.4—5). N iet ‘de Arnhemse rechtbank’ b leef hier w eg maar de president van die rechtbank — ook had deze de uitnodiging niet aan anderen doorgegeven. *
DE
AANSLAG
OP
HET
AMSTERDAMSE
BEVOLKINGSREGISTER
(p. 7 16 e.v.). Van der Veen (p. 716 , r. 1 —2) kreeg de bedoelde gegevens van een betrouwbare politieagent: Cornelis (niet Cornelius, zoals op p. 723, r. 13 v.o. en op p. 727, r. 8 staat) Roos, werkzaam op de seinkamer van het hoofdbureau. D e m ededeling (p. 7 17 , r. 14—15) dat C. L. Barentsen ver loofd was met Antje Roos, is onjuist (ook te corrigeren op p. 723, r. 14 v.o.). A ntje Roos was bevriend met Grögers vriendin, de verpleegster Geertruida (niet Geertruida A., zoals op p. 723, r. 15 v.o. vermeld staat) van Essen. D e uniformpet (p.719, r.2) die als model diende voor de nagemaakte petten, kreeg Einar Berkovich van Cornelis Roos. Dat Bloemgarten Cornelis Roos over de aanslag had ingelicht (p. 7 2 1, r. 10—9 v.o.), is onjuist. D e aanslag van Roos op een Rijksduitser (p. 727, noot 2) is mislukt. *
DE
BERECHTING
VAN
DE
PLEGERS
IIÓ
VAN
DE
AANSLAG
OP
HET
DEEL 6 a m s t e r d a m s e b e v o l k i n g s r e g i s t e r (p. 73o e.v.). Het ‘vreemd man
netje’, door Dekking bedoeld (p .731, r. 18 e.v.), was niet Kemp maar de tandtechnicus G otjé die in het Huis van Bewaring was vergeten en nu in allerijl naar het Koloniaal Instituut was overgebracht waar het proces plaatsvond. Van Musschenbroeks stiefvader van Doorn werd (p. 732, r. 5 v.o. en p. 733, r. 8) niet geëxecuteerd maar kreeg gratie: v ijfja a r tuchthuis, en er zijn dus in totaal twaalf, niet dertien (p. 733, r. 9) illegale werkers gefusilleerd. Gotjé (p. 733, r. 12 v.o.) kreeg twee jaar tuchthuisstraf. tekstcorrectie
(p.756, r.6 v.o.). Na ‘maart’ is het woord ‘maar’
weggevallen.
DE N I E T - ' T E K E N A A R S ’ O N D E R DE K A T H O L I E K E S T U D E N T E N A A N d e u n i v e r s i t e i t v a n a m s t e r d a m ( p . 757, noot i). D e bedoelde ca. driehonderdzestig studenten waren diegenen die lid waren van de Room s-Katholieke Studentenvereniging ‘Thomas van A quino’.
D E S T U D E N T E N G R O E P I N E E N K A M P V A N DE J U N K E R S - V LI E G t u i g f a b r i e k e n b i j s t r a a t s b u r g (p.760, r. 14). Deze groep was na
een jaar verspreid geraakt.
H E T B O M B A R D E M E N T O P R O T T E R D A M V A N DE A M E R I K A A N S E e i g h t h a i r f o r c e O P 3 I m a a r t '4 3 (p.762, r. 3 v.o.). D it was niet het eerste Amerikaanse bombardement op een doel in Nederland maar het eerste grote. d e m e l k r a n t s o e n e r i n g i n d e z o m e r v a n '4 2 (p.764, r .5). G e
rantsoeneerd werd toen de taptemelk.
DE A C T I V I T E I T V A N D E G E H E I M E A G E N T J H R . DE J O N G E I N DE l e n t e v a n '4 3 (p. 817, r. 5—6). Van hem kwamen niet geen maar slechts w einig berichten in Londen binnen. g e r b r a n d y ’s b e s l i s s i n g t e n a a n z i e n v a n d e r a d i o o r a n j e u i t z e n d i n g o p 30 a p r i l '4 3 (p.817, r. 17). Gerbrandy heeft de
overige ministers w èl geraadpleegd. r u t g e r j a n s c h i m m e l p e n n i n c k (p.853, r. 10 -9 v.o.). Hij heeft in
1806 zijn functie verloren en daarop is in 18 10 de inlijving van Nederland gevolgd.
117
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N b e r e n d t r i p (p. 859, r.20). Was hervormd, niet gereformeerd.
Deel 7 : ‘Mei '43-juni ’44 ’ D E F A M I L I E R E L A T I E T U S S E N M R . H. L. W O L T E R S O M E N MR . DR. L. G. k o r t e n h o r s t ( p . 2 2 , r. 5 —4 v.o.). Kortenhorst was gehuwd met een zuster van W oltersom, niet omgekeerd.
B. J. M. V A N S P A E N D O N C K , D I R E C T E U R V A N H E T R I J K S B U R E A U V O O R w o l EN l o m p e n (p.25, r. 5—6). Is ten onrechte als ‘industrieel’ aangeduid —hij was een bedrijfsorganisator. d e k a m e r s v a n k o o p h a n d e l (p.29, r.4-5). Deze werden inderdaad van 36 tot 1 1 teruggebracht maar de 25 die op papier werden opgeheven, bleven in feite als bijkantoren van de 1 1 nieuwe bestaan.
I R . C. T. C. H E Y N I N G , W A A R N E M E N D D I R E CT E U R - G EN E R A A L V A N d e w a t e r s t a a t (p. 50, r. 1 2 - 1 0 v.o.). Hij werd via het concentratiekamp
Vught naar een van de concentratiekampen in Duitsland gezonden.
- o n d e r s c h r i f t (na p .70). D e opname van foto 4 is in Driebergen gemaakt, niet in Bilthoven. verbeterd foto
n e d e r l a n d s e d o k - m a a t s c h a p p i j (p.9 4 , r. 1 4 ) . Is ten onrechte aan geduid als: Nederlandse D ok- en Scheepsbouwmaatschappij. *
DE N E D E R L A N D S E W E R V E N
E N D E K R I E G S M A R I N E ( p . 9 5 , r. 3 —4).
Op stapel gezet zijn 60, niet 100 mijnenvegers die ook afgebouwd zijn. D e genoemde 12 torpedobootjagers waren in werkelijkheid torpedoboten — daarvan zijn er 4 te water gelaten; geen van die 4 is afgebouwd. Toegevoegd moet worden dat ook onder meer 16 torpedo-oppik-boten en 2 bergingsvaartuigen en een onbekend aantal patrouillevaartuigen zijn afgeleverd.
d e d u i t s e J U N K E R S - 5 2 (p.95, r. 8—7 v.o.). Was een transportvliegtuig, niet een lichte bommenwerper.
118
DEEL 7 DE D I S T R I B U T I E V A N T A B A K S P R O D U K T E N EN V E R S N A P E R I N G E N (p. 1 14, r. 9 v.o.). Begon in mei, niet in april '42. o o g s t g a r e n (p. 140, r. i —2). Erzijn wel plannen geweest om oogstgaren
uit papier te vervaardigen maar dat bleek niet nodig omdat steeds vo l doende gebruikt touw werd ingeleverd. Papiertouw is wèl gebruikt in oogstmachines. h e t a c h t e r h o u d e n v a n e e n d e e l v a n d e o o g s t (p. 140, laatste alinea). Schattingen wat elk perceel moest opleveren, werden voor het eerst in '44 door de Plaatselijke Bureauhouders gemaakt. Voordien was het voor de landbouwer niet al te m oeilijk om een deel van de oogst achter te houden.
O M V A N G V A N H E T G E L D V O L U M E BIJ DE B E V R I J D I N G V A N H E T w e s t e n (p.258, r.4). Was in plaats van f 9 miljard f 1 1 miljard —dus was
er (r. 5) f9 miljard ‘zwevende koopkracht’. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 302). Foto 18 is een opname
van 20, niet van 25 mei 1943.
HET VERTREK VAN d e ‘B A R N E V E L D ’- G R O E P NAAR W ES T E R B O R K o p 29 s e p t e m b e r '4 3 (p. 309, r. 1 8-19). De m ededeling dat drie leden van de groep op de ochtend van het vertrek overleden, is niet juist. O ok zijn van de Barnevelders tijdens het transport naar Westerbork niet twee-en-tw intig maar negen-en-twintig ontsnapt.
* H E T B E R I C H T I N ‘ H E T P A R O O L ’ O V E R DE M A S S A L E V E R G A S S I N G E N I N c o n c e n t r a t i e k a m p e n (p.347, tweede alinea). Wij schreven dat Frans Goedharts mederedacteuren van Het Parool ‘het onmiddellijk met hem eens’ waren dat de mededelingen die Goedhart uit het concen tratiekamp Vught meebracht, waaruit hij begin augustus was ontsnapt, gepubliceerd moesten worden. Een van die mederedacteuren, drs. W. van N orden, schreef ons evenwel in novem ber '76 dat volgens zijn herinne ring Goedharts mededelingen aanvankelijk als ‘een Indianenverhaal’ waren beschouwd.
DE W E R K K A M P E N V O O R G E M E N G D - G E H U W D E J O D E N (p.414, r. 10 n ) . Er is in ’t Zandt bij D elfzijl geen zodanig werkkamp geweest.
119
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N * D E N E D E R L A N D S E M U S E A EN DE K U N S T S C H A T T E N U I T J O O D S bezit
(p.424, r. 8—6 v.o.). Onze mededeling dat aankopen door de Nederlandse musea zijn geweigerd, is niet juist. Het departement van O pvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming heeft w illen voorko men dat kunstschatten naar Duitsland verdwenen. Een deel van die schatten was bij diverse musea in bruikleen. Het genoemde departement werd in december '42 door Financiën gemachtigd om voor de aankopen f 500 000 uit te geven en die aankopen hebben inderdaad plaatsgevonden.
G E V O L G E N V A N W E I N R E B S ‘ D O O R S L A A N ’ NA ZIJN A R RE S T A T I E OP 19 j a n u a r i '4 3 (p.456, r. 1). Vast staat dat hierdoor één persoon om het leven kwam (niet twee).
G E V O L G E N V A N W E I N R E B S C E L S P I O N A G E (p.456, r. I V.O.). Hierdoor werden minstens zeventien personen gevangengenomen en kwamen er (p.457, r. 1) minstens drie-en-tw intig om het leven. G E V O L G E N V A N W E I N R E B S H U L P A A N D E SD I N DE P E R I O D E o k t o b e r *43 - j a n u a r i '4 4 (p.459, r. 9). De hulp heeft aan dertien personen het leven gekost.
G E V O L G E N V A N W E I N R E B S V E R R A A D OF ‘ D O O R S L A A N ’ (p.459, nO O t 1). N iet ‘ca. veertig’ maar acht-en-veertig personen zijn in Duitse gevan genschap geraakt.
* K A M P E N V O O R J O O D S E O N D E R D U I K E R S I N DE N A T U U R (p.481, tweede alinea). Na de verschijning van deel 7 is ons bericht dat veertien Joodse onderduikers zich van eind '42 tot april '45 (met een onderbreking omstreeks de jaarw isseling '43—'44) hebben kunnen schuilhouden in een hut in de Staatsbossen benoorden Emmen (Drente). Zij werden verzorgd door een inw oner van Valthe, Bertus Zefat. Toen de Duitsers er achter waren gekomen dat hij Jo d en hielp, werd van hem geëist dat hij zou zeggen waar zij verborgen waren. Dat weigerde hij, waarna hij op staande voet achter zijn huis werd doodgeschoten. Zijn weduw e zette de hulp aan de onderduikers voort. HET A M E R I K A A N S E B O M B A R D E M E N T OP A M S T E R D A M - N O O R D IN j u l i '4 3 (p.497, r .3 v.o.). Vond plaats op zaterdag 17, niet op maandag
19 juli.
120
DEEL 7 k o n i n g p e t e r ii v a n J o e g o s l a v i ë (p. 516, r. i). Abusievelijk aan geduid als: Peter III.
H E T V E R T R E K V A N DE S T U D E N T E N U I T O M M E N , M E I ' 4 3 (p. 5 68, tweede alinea). D e eerste groepen vertrokken al op 8 mei.
DE O O R S P R O N G V A N DE ( I L L E G A L E ) T D - G R O E P (p. 669, r. 22-29). Wat in deze regels staat slaat op de in Groningen gevorm de verzorgingsgroep‘de G root’ (G. J. Boekhoven) die niet tot de TD -groep behoorde; deze laatste was breder van samenstelling. * H E T P L A N V O O R DE G E F I N G E E R D E C I R C U L A I R E V A N H E T C E N T R A A L D I S T R I B U T I E K A N T O O R ( H E T C D K ) A A N DE B U R G E M E E S T E R S (p. 676, r. 13). Dit was een plan niet van de LO -leider Izak van der Horst maar van de voorman van de LO binnen het C D K , Louis van Zeist (zelfde correctie: p. 676, r. 9—8 v.o., r. 5 v.o., p. 677, r. 3, r. 8, r. 12, r. 15 - 16 , r .9 v.o. en p.678, r.2).
* F I N A N C I Ë L E S T E U N A A N DE G R O E P - V A N DE R V E E N (p.717, noot 1). D e passage over de aannemer F. J. van der M eyden wordt geschrapt. M en leze: ‘D e groep-van der Veen heeft daarnaast belangrijke financiële steun ontvangen van enkele vermogenden.’ v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p.720). Foto 63 is een opname van het ‘kantoor’ van de Falsificatie-Centrale van de LO te Utrecht.
D R . J A N T I N E V A N K L O O S T E R , D I R E C T E U R V A N DE U I T G E V E R I J ‘ DE S P I E G H E L ’ ( p . 726, noot i). Zij w a s de enige directeur. H E T E I N D E V A N DE V E R Z E T S G R O E P - B A D R I A N (p. 728, r. 9 -7 V.O.). De zin: ‘Zijn lijk werd, schijnt het, in een vuilnisschuit geworpen, van Gogh en Boverhuis werden korte tijd later gefusilleerd’ komt te vervallen. DE
d e c e n t r a l i s a t i e v a n d e p b c (p.728, laatste alinea en p .729, eerste alinea). Aan onze beschrijving w illen wij toevoegen dat de ver schillende posten na de doorvoering van de decentralisatie louter door middel van koeriersters met elkaar in contact stonden.
DE V E N L O S E V E R Z E T S M A N J O H A N N E S J. H E N D R I K X ( ‘ A M B R O S I u s ’ ) (p.735, r. 13 v.o.). Zijn achternaam is onjuist weergegeven als:
121
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N H endrix (zelfde correctie: p. 760, r. 5 v.o., p. 762, r.4, p. 763, r. 18, p. 779, r. 1 v.o., p.780, r.2 en r.6, p.796, r.4, p. 1075, r. 12).
* J O H A N N E S P O S T OV ER ZIJN MOGELI J K B U R G E M E E S T E R S C H A P N A D E o o r l o g (p.747—48, noot 3). Toegevoegd moet worden: ‘ Het is m ogelijk dat Johannes Post, die veel van grapjes hield, zijn uitlatingen niet serieus bedoeld heeft.’
DE K P - O V E R V A L O P H E T D I S T R I B U T I E K A N T O O R V A N ’T Z A N D T ( g r o n i n g e n ) (p-753, noot 3). Deze is inderdaad door één K P’er uitge voerd maar deze wist dan ook dat hij slechts m edewerking te verwachten had.
* d e g e m e e n t e s e c r e t a r i s v a n b e d u m (p.760-61, noot i, laatste alinea). Wij vermeldden dat deze, leider van de LO ter plaatse, een N S B ’er was, ‘die van de dwalingen zijns weegs was teruggekeerd.’ Dat is niet juist: hij was op aandrang van vrienden uit de illegaliteit puur voor de schijn sympathiserend lid van de N S B geworden. d e
l o
- leider
g e r r it
p r u y s
(p.762,
r . 5). ‘Kees’ was zijn voornaam
als illegaal werker.
D E S D - O V E R V A L O P H E T A M S T E R D A M S E ‘ K A N T O O R ’ V A N DE P E R S O O N S B E W I J Z E N S E C T I E (p.767, derde alinea). De koerierster uit Rot terdam werd niet geboeid; zij slaagde er toen in haar agenda’tje op te eten.
A L B E R T O M T A , L E I D E R V A N DE P E R S O O N S B E W I J Z E N S E C T I E V A N d e LO ( p . 768, r.4). Zijn voornaam is abusievelijk aangegeven als ‘Arnold’. Hij was ook niet gemeentesecretaris van O ldehove maar ambtenaar ter secretarie en de weigering (r. 5) om Bombenweiber in O ldehove onder te brengen (r. 6—7) was niet van hèm uitgegaan. * h e t v e r r a a d v a n B O B j e s s e (p. 7 7 9 —80, noot i ). Verm elding verdient dat Jesse, toen hij door de S D werd gearresteerd, de afspraken die hij met de leider van de LO in het district M idden-Lim burg had gemaakt, in zijn agenda had staan. Hij werd door die districtsleider, niet door een koerierster, naar het klooster in Weert gebracht waar de leiding van de LO in Limburg in vergadering bijeen was.
122
DEEL 7 DE K P - O V E R V A L OP HET H U I S VAN B E W A R I N G IN A R N H E M , I I j u n i 19 4 4 (p.782, r.2). Is ten onrechte aangeduid als een overval op de
Strafgevangenis (‘de Koepel’).
DE O V E R V A L V A N J O H A N N E S P O S T C. S. O P H E T H U I S V A N B E W A R I N G A A N DE W E T E R I N G S C H A N S TE A M S T E R D A M , 1 5 J U L I ' 4 4 (p. 788, r. 6). Van de Knokploeg die deze overval uitvoerde, hadden slechts v ijf man eerder aan overvallen onder leiding van Post deelgenomen. Bij de bijeenkomst in de consistoriekamer van de gereformeerde kerk aan de Keizersgracht (r. 13 —12 v.o.) zijn niet alle deelnemers aan de overval aanwezig geweest. Van de zeven deelnemers die op de binnenplaats van het Huis van Bewaring door het vuur van de Duitsers werden verrast maar konden wegkom en, hebben de meesten het complex via de con ciërgewoning verlaten. D e mededeling dat twee hunner zich onder een brug schuilhielden, waarna zij onder het vuilnis van een passerende vuilnisschuit konden meevaren (p. 79 1, tweede alinea), is niet juist. Ten slotte was de zaterdag waarop de verrader Boogaard naar Utrecht werd overgeplaatst (p. 794, r. 5—4 v.o.), de 15de, niet de 16de juli.
T O B I A S B I A L L O S T E R S K I , G E H E I M A G E N T V A N H E T B B O (p. 8 0 0 , r .6 v.o.). ‘Tobias’ was zijn voornaam, niet ‘T om ’ o f (p. 860, r. 3 v.o.) ‘ Hans’ (ook te corrigeren in het onderschrift van foto 95, naast p. 856). v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (foto 9 1, na p. 816). De tweede zin
moet luiden: ‘D e cijfers slaan in dat geval op de werkelijk geleende bedragen. In de hongerwinter werden namelijk vele kleine bedragen geaccepteerd. Als kwitantie zijn in de regel muntbiljetten van f i ver strekt.’
H E T N A G E M A A K T E N U M M E R V A N D E ‘ F R I E S E C O U R A N T ’ (p. 843, r.4 v.o.). Werd vervaardigd op een drukkerij in Leeuwarden, niet in Appingedam. h e t n i e u w g e u z e n l i e d b o e k (p. 8 6 8 , noot i, r. 3—4). Is typografisch
verzorgd door Dick Dooijes.
HET AANTAL D O O R HET L O N D E N S E B UR EAU I N L I C H T I N G E N IN HET EERSTE K WA R T A A L VAN ' 4 3 B E H A N D E L D E N I E T - T E C H N I S C H E t e l e g r a m m e n (p. 882, r.4 v.o.). V oor ‘4’ leze men: 12.
123
OV E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N H E T H U W E L I J K V A N D E G E H E I M E B I - A G E N T L O U I S D ’ A U L N I S DE b o u r o u i l l (p.905, r. 1 4 - 1 1 v.o.). Werd in Voorhout voltrokken, niet
in Voorburg, door de medewerking louter van de eerste ambtenaar ter secretarie. O ok is d ’ Aulnis (p. 904, r. 5 v.o.) niet kort na zijn aankomst maar pas in oktober '44 in contact gekomen met de Geheime Dienst Nederland.
* H E T W E R K V A N DE I N LI C H T I N G E N G R O EP ‘ P A C K A R D ’ (p. 906-7). O veral waar wij op deze pagina’s van Deinum en Vader spreken, moet de Roode met hen in één adem worden genoemd. Hun dagelijks bericht in de ‘Kopenhagen-code’ (p. 906, r. 20) telde niet ca. dertig letters, maar ca. dertig cijfers. * d e g e h e i m e d i e n s t n e d e r l a n d (p.907-9). In onze beschrijving moeten verscheidene correcties worden aangebracht. De oprichter van deze militaire inlichtingengroep, J. M. W. C. (‘Jo e p ’) lansen, was niet in '15 maar in '14 geboren en zoon van de directeur van het bijkantoor van de Amsterdamse Bank te Alm elo. Hij had al vóór de Tw eede W ereld oorlog tegen Duitsland gespioneerd. In '42 had hij hulp aan Joden geboden die wilden onderduiken. Hij werd begin december '42 door een provocateur aan de S D verraden. N a zijn ontsnapping uit gevangenschap bouwde hij eerst een ondergroep van de ‘D ienst-W im ’, vervolgens (na de uitschakeling van de leiding van de ‘D ienst-W im ’) een eigen organi satie op: de Geheim e Dienst Nederland (de G D N ). Nederland werd in vier z.g. werkgebieden verdeeld (noord, midden, west, zuid), elk met een aantal bureaus voor het verzamelen van gegevens —met de ‘bureauhouders’ (de term ‘lijn-chefs’ is niet juist) stond hij (hij noemde zich nu ‘M ax ’) via koeriersters in contact. Iansens eerste poging om Spanje binnen te komen vond in januari '44 plaats. Samen met een n eef kon hij toen de Pyreneeën, waar veel sneeuw lag, niet over komen. Hij keerde alleen naar Nederland terug, kreeg daar nieuwe valse papieren van de Falsificatie-Centrale van de LO en vertrok op 5 april '44 opnieuw naar Spanje. Vier dagen later waren zijn n eef en hij dat land binnengekomen, waar lansen die per parachute naar Nederland had w illen terugkeren, door de nogal passieve houding van Somer, hoofd van het Bureau Inlichtingen te Londen, veel langer gevangen zat dan hem lie f was —hij bereikte pas begin december '44 Londen, kreeg daar nog een opleiding als geheime agent maar w erd tot zijn grote teleurstelling niet boven bezet gebied gedropt. lansen had vóór zijn eerste tocht naar Spanje de leiding van de G D N
124
DEEL 7 aan een van zijn naaste medewerkers overgedragen, Jo Pennings. Deze werd evenwel samen met een van Iansens belangrijkste koeriersters en met de illegale werkster bij w ie alle post binnenkwam, midden maart '44 gearresteerd. In overleg met enkele vooraanstaande G D N ’ers wees lansen toen W im Schoemaker (‘M ik i’) als Pennings’ opvolger aan. Schoemaker was in Amsterdam van september '43 a f bureauhouder van de G D N geweest. Hij heeft, anders dan wij schreven, niet een nieuwe organisatie opgericht maar in eerste instantie in hoofdzaak gebruik gemaakt van Iansens contacten. D e latere klachten dat de G D N te veel geld zou hebben uitgegeven, hebben betrekking gehad op de periode-Schoemaker, niet op de periode-Iansen. D e G D N heeft in totaal ca. twaalfhonderd medewerkers en mede werksters (o. a. koeriersters) gehad. Van hen zijn zeven-en-zestig gear resteerd (en zes-en-twintig omgekomen), hoofdzakelijk als gevolg van hun contacten met andere organisaties. I. Brandjes werd door het Bureau Inlichtingen niet aan de G D N toegevoegd maar aan de groep van ir. Th. P. Trom p (‘Harry’). D e betekenis van de G D N m oge blijken uit het feit dat van alle door het Bureau Inlichtingen uit bezet gebied ontvangen telegrammen 36% van de G D N afkomstig is geweest. i r . T H . p . t r o m p (p.908, r. 1 v.o.). Zijn voorletters zijn niet ju ist w eer gegeven, namelijk als: Th. Ph. (zelfde correctie: p.916, noot 1). d e v e r r a d e r a l b e r t b r i n k m a n (p.910, r. 8—7 v.o.). Voordat hij de Koe uithoorde, was hij al ten dienste van de S D opgetreden als celspion bij gevangenen van het Englandspiel. t r o m p s m e d e w e r k e r v e r h a g e (p.916, slot eerste alinea). Deze heeft
geen microfilms ‘gestript’ —dat gebeurde steeds in Zwitserland.
E D M O N D SA LO MON CHA IT, ME DE W ERK ER VAN JEAN W EI DN ER (p. 929, r. 19). Zijn eerste voornaam is abusievelijk aangegeven als: Eduard.
DE A R R E S T A T I E V A N J E A N W E I D N E R I N M E I '4 4 (p.931, r. 16 -17 ). Tegelijk met hem werd Nahas gearresteerd maar deze wist te ontkomen. J E A N W E I D N E R S H U L P A A N D E Z W I T S E R S E W E G (p. 932, r.2-3). Paul Veerman en Jacques Rens, die uit Brussel naar Zwitserland waren ont
125
O V ERZICHT VAN WIJZIGINGEN komen, keerden ten behoeve van die hulpverlening naar bezet gebied terug. o p b o u w v a n w e g B ( p . 939, tweede alinea). D e Nederlander ‘Jacques’, die voor van N iftrik de nodige verbindingen ging leggen, was Jacques Rens. de
d e p i l o t e n h e l p s t e r j o k e f o l m e r (p. 9 51, r. 5-4 v.o.). Zij bracht haar
‘piloten’ niet naar adressen die N el Lind in Amsterdam had ingericht, maar naar eigen adressen. Amsterdam vermeed zij. Wist zij door haar contact met het politiebureau te Zeist dat ergens Geallieerde toestellen waren neergekomen, dan (p.953, r. 16 - 15 v.o.) belde zij niet illegale werkers van ‘Fiat Libertas’ op maar contactpersonen van de LO en de LKP.
H E N K R O M E Y N EN DE A A N S L A G O P DE N S B - C O M M I S S AR IS V A N p o l i t i e T E e i n d h o v e n (p.958, r. 18 -19 ). Rom eyn was niet een koerier van de G D N maar een medewerker van de groep die Christofoor uitgaf.
. j . ( ‘ b o b ’ ) c e l o s s e (p.959, r. 16). De eerste initiaal is abusievelijk als ‘J ’ aangegeven. de illegale w erker n
* W . E. S A N D E R S EN DE O P B O U W V A N DE C E N T R A L E I N L I C H T I N G E N D I E N S T (p. 10 2 1, tweede alinea). Sanders was in Enschede al vóór de oorlog chef van de recherche- en vreemdelingendienst. Hij moest van september '39 tot maart '41 verpleegd worden wegens een rugblessure en hervatte nadien de uitoefening van zijn functie. Eind '42 werden hij en zijn chef, de hoofdcommissaris van politie, gearresteerd omdat zij geweigerd hadden, arbeiders te laten oppakken die zich aan de arbeids inzet hadden onttrokken. N a drie weken werden zij vrijgelaten. Sanders dook toen onder. In de loop van '42 was hij betrokken geraakt bij de hulp aan Joden —ook was hij toen tot de conclusie gekomen dat de illegaliteit telefoonkabels niet moest saboteren maar bij het illegale werk gebruiken. Het was toen het adjunct-hoofd van het telefoondistrict-Hengelo die hem met Schuilenga en Posthuma in contact bracht die een clandestien net van PTT-verbindingen hadden aangelegd. Sanders’ eerste gesprek met hen vond inderdaad in maart '43 plaats — nadien werd het clandestiene net (dat verder werd uitgebreid) een net ten dienste van de illegaliteit.
126
DEEL 7 * H E T A A N T A L Z . G . O R G A N I S A T O R E N V A N DE J O O D S E O N D E R D U I K (p. 1045, r.4). In plaats van ‘duizend’ leze men: ‘ enkele duizenden’. * H E T A A N T A L I L L E G A L E W E R K E R S V Ó Ó R S E P T E M B E R ' 4 4 (p. IO 47, tweede en derde alinea). Wij kwamen tot het cijfer ‘vijf-en-tw intigduizend’. Dat cijfer is nadien in d(e publiciteit als een vaststaand gegeven overgenom en maar wij w illen er nadrukkelijk op wijzen dat het, zo schreven w ij, ‘niet meer dan een verm oedelijke orde van grootte aan geeft’. Bovendien dient men in het oog te houden dat wij alleen diegenen ‘illegale werkers’ hebben genoemd die actief opgenomen waren in een vast organisatorisch verband. Daarnaast waren er individuele saboteurs (onze schatting: enkele duizenden), meer dan driehonderdvijf-en-zeventigduizend onderduikers, onder w ie ca. vijf-en-twintigduizend Joden, en misschien w el honderd- o f tweehonderdduizend gezinnen waarin die onderduikers korte o f lange tijd opgenomen waren. O ok moet men in het oog houden dat vrijw el elk lid van een illegale organisatie in zijn om geving personen had die hem hulp verleenden. Al die individuele saboteurs, onderduikers, gastheren en -vrouw en van onderduikers en helpers van illegale werkers hebben wij, van onze definitie uitgaand, niet tot ‘de illegale werkers’ gerekend —dat zij plaats hadden genomen in de slagorde van ‘het verzet’, die heel veel breder was dan die van de georganiseerde illegaliteit, is duidelijk.
* m r . d r . j . d o n n e r (p. 1 1 0 6 , r. 1 3 - 1 2 v.o.). Toegevoegd moet worden dat deze driemaal gearresteerd was geweest. * D O N N E R EN H E T N I E T - T O E T S I N G S A R R E S T V A N D E H O G E R A A D v a n j a n u a r i '4 2 (p. 1 1 6 1 , r.4 v.o.). Toen dit arrest werd gewezen, zat
Donner gevangen.
* d o n n e r e n h e t v a d e r l a n d s c o m i t é (p. 116 7 , r.8 -5 v.o.). D on ner heeft de eerder op die pagina weergegeven b rief van van Heuven Goedhart en van Randwijk niet ontvangen, w èl heeft Slotemaker hem de inhoud meegedeeld. D onner stond vervolgens zijn plaats in het Vaderlands Com ité aan prof. mr. V. H. Rutgers a f maar toen deze eind april '44 naar Engeland vertrok, trad Donner weer tot het Vaderlands C om ité toe, waarvan Drees inmiddels voorzitter was geworden. DE I L L E G A L E W E R K E R I R. C. J. A. G A L E S T I N (p. I I 6 9 , noot I , r. 9 , 10, 11). Ten onrechte als ‘ter Galestin’ aangeduid.
127
OV ERZICHT VAN WIJZIGINGEN DE
s i l b e r t a n n e - a c t i e s (p. 1275, r. 15 en noot 2). Zijn uitgevoerd in tw aalf plaatsen. In noot 2 moet ook Purmerend worden vermeld.
d e r a z z i a v a n 1 6 a p r i l '4 4 i n b e v e r w i j k (p. 1275, laatste alinea). Aan deze razzia ging w el degelijk een Silbertanne-actie vooraf; daarbij w erd een ter plaatse geliefde huisarts doodgeschoten.
* H E T B O M B A R D E M E N T V A N N I J M E G E N O P 22 F E B R U A R I ' 4 4 (p. 1304, r. 16—17). Dit was een dinsdag, niet een woensdag. D e ‘fout’ (p. 1305, r.2—1 v.o.) is niet door de (Nederlandse) luchtbescherming gemaakt maar door de Duitse alarmcentrale die verzuimd had, tijdig opnieuw het signaal ‘luchtalarm’ te laten geven. tekstverbetering
(p. 1348, r.4 v.o.). V oor Staatscourant leze men:
Staatsblad. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 1360). D e tank op de foto’s
13 1 en 13 2 is een Sherman-tznk'. toentertijd het zwaarste Amerikaanse type.
Deel 8: ‘Gevangenen en gedeporteerden’ D E G R O E P W E I G E R A A R S V A N DE ‘ L O Y A L I T E I T S V E R K L A R I N G ’ O N D E R d e b e r o e p s o f f i c i e r e n (p. 123, r.2 1 en 23). De groep werd in september '40 met acht, niet zeven officieren uitgebreid, onder hen drie, niet twee, officieren van het Algem een Hoofdkwartier.
D E W E G V O E R I N G V A N G E N E R A A L W I N K E L M A N (p. 129, r. 12—14). Zijn drie adjudanten en zijn chauffeur hadden gevraagd, hem te mogen vergezellen. Dat werd, wat twee adjudanten en de chauffeur betrof, goedgevonden. majoor
C.
g i e b e l (p. 13 3, r. 5 v.o.). Zijn voorletter is abusievelijk als
‘ G ’ aangegeven.
DE O F F I C I E R V A N H E T K O R P S M A R I N I E R S BIJ DE C O L D I T Z - G R O E P (p. 136, r. 1). Hij was niet adjudant van de koningin geweest.
128
DEEL 8
* D E S I M U L A N T E N O N D E R DE K R I J G S G E V A N G E N O F F I C I E R E N I N l a n g w a s s e r (p. 137, r.9—7 v.o.). Ten onrechte is hier m elding gemaakt
van kapitein M. de Boer. Hij kwam vrij op verzoek van de directie van de Nederlandse Spoorwegen.
DE N E D E R L A N D S E K A M P O U D S T E I N S T A N I S L A U (p. 1 38, r. 11 - 1 2 ) . Luitenant-generaal S. G. Nauta Pieter was opvolger van vice-admiraal B. Schreuder. k o l o n e l s. v e l d m e i j e r (p. 1 39, r. 11). Was kolonel van de Generale Staf, niet van de infanterie.
* k a p i t e i n 1. l . u i j t e r s c h o u t (p. 139). Aan hetgeen op p. 138 en 139 over de door velen afgekeurde actie van deze verm eld is wordt het volgende toegevoegd: Uijterschout werd in december ’4 2 in staat gesteld, naar bezet Nederland terug te keren waar hij een functie kreeg bij het Rijkstextielbureau. In '4 4 kwam hij in contact met de illegaliteit in westelijk Noord-Brabant. Daar is hij actief geweest bij het verzamelen en doorgeven van belangrijke spionagegegevens, met name toen de Geallieerden in Noord-Brabant doordrongen. DE U I T S T A N I S L A U O N T S N A P T E O F F I C I E R E N D I E I N V R I J H E I D B L E V E N (p. 1 43, r. 10). Dit waren er zes, niet vijf. Van die zes wist schoutbij-nacht L. A. C. M. Doorman samen met luitenant-ter-zee D. W. baron van Lynden Engeland te bereiken. Luitenant G. H. M. van der Waals (p. 1 43, r. 15—18) is in '4 8 in een gevangenis te M oskou overleden.
DE O N T S N A P P I N G V A N O F F I C I E R E N U I T H E T K A M P S T A N I S L A U (p. 1 46, derde alinea). D e v ijf die tijdens de verhuisdrukte ontsnapten, deden dit via een gat onder de buitenmuur, waardoor reeds eerder drie officieren waren gevlucht. Luitenant van der Waals was in augustus '4 3 , verkleed als Servisch soldaat-corveeër, door de hoofdpoort ontsnapt.
O N T V L U C H T I N G E N V A N R E S E R V E - O F F I C I E R E N (p. I 5 7 , r. l8 ). Uit het kamp bij Lissa zijn er acht ontvlucht, zeven tijdens de drukte van de verhuizing naar Neu-Brandenburg. de rang van
s S - S C h a r f ü h r e r (p. 16 9 , r. 18). Deze is een onderof
ficier (zelfde correctie: noot 2, r. 3).
129
OV ERZICHT VAN WIJZIGINGEN * d e v i j f ‘ g i j z e l a a r s v a n r o t t e r d a m ’ (p. 186, r. io—15). Deze passage heeft betrekking op Bennekers, niet op Ruys. D rie van de v ijf weigerden geblinddoekt te worden voor het vuurpeloton en de enige naam die wij kennen (p. 187, r. 1 v.o.), is die van Ruys. f o r t s p i j k e r b o o r (p.225, noot 1, r.6). Ligt in Noord-H olland. t e k s t c o r r e c t i e s (p.226, onder D). V oor ‘Lost’ leze men: Tost, voor
‘Tiebenau’ : Liebenau. t e k s t c o r r e c t i e (p.234, r. 16). Voor ‘adjudant-inspecteur’ leze men:
adj unct-inspecteur. dr
. w.
k a t (p.237, r.21). Was niet van Joodse afkomst.
j . M. k a u b - m e e s t e r s (p.2 4 1, r. 11). Was medewerkster van d e ‘eerste’ O D , niet van de Stijkelgroep.
E E N G E D I C H T V A N ‘ ME L I S S T O K E ’ ( H E R M A N S A L O M O N S O N ) (p. 302, r. 9 v.o. en noot 2). Het geciteerde gedicht is van zijn hand.
* DE V O N N I S S E N , G E W E Z E N T E G E N DE L E D E N V A N DE D I E N S T w i m e n d e g r o e p - o o s t e r h u i s (p.358, r.4 -2 v.o.). Gaston Vander-
meerssche en zijn naaste m edewerker Jo h n Cohen zijn w èl geëxecuteerd. h a r m e n v a n d e r l e e k (p. 367, r.4 v.o.). Zijn voornaam is abusievelijk
als ‘Herman’ aangegeven. d e k a p e l m e e s t e r i n a u s c h w i t z - b i r k e n a u (p.4óo,r. 13 v.o.).Zijn
juiste familienaam is: Kopycinski.
NEDERLANDERS
IN
HET
A U S S E N K O M M A N D O - L A N G EN S T E I N
(p. 489, r. 18). V oor "4 3 ’ leze men: '44. p a s t o o r a . j . s c h e e r u i t v e l p (p. 542, noot i, r. 3). Zijn naam is
abusievelijk als ‘Scheers’ vermeld.
O N T S N A P P I N G ME T V L I E G T U I G E N N A A R E N G E L A N D (p.582, r. 13). V oor ‘twee Fokker’s G - i ’ leze men: een Fokker G - i en een T VIII W.
130
DEEL 8
DE G E V A N G E N E N I N H E T C O N C E N T R A T I E K A M P S C H O O R L (p. 582, r. 5—2 v.o.). De vier-en-tw intig waren inwoners van Zandvoort en om geving die deel hadden genomen aan een eindexamenfeest waarvoor uitnodigingen verzonden waren die honende anti-Duitse termen hadden bevat (vier werden tot gevangenisstraf veroordeeld, de overigen vrij spoedig vrijgelaten).
* w i l l y e n g b r o c k s (p. 587, noot 3). Het woord ‘beweerde’ drukt twijfel uit — wij vervangen het door: schreef. Engbrocks was, zoals al eerder bleek (p. 406, noot 3), de gevangenen welgezind. DE M O O R D O P DE R U S S I S C H E K R I J G S G E V A N G E N E N U I T H E T K A M P A m e r s f o o r t (p. 594, r. 9 v.o.). Zij zijn niet op de Leusder hei maar dicht bij het kamp doodgeschoten.
. m . l . k a n (p .6 1 0 , r. 9 —n ) . Deze is niet in het concentratiekamp Am ersfoort omgekomen maar in Bergen-Belsen. mr
DE ‘ A S O C I A L E N ’ I N H E T C O N C E N T R A T I E K A M P O M M E N (p .6 3 6 , r. 7—I v.o.). Zij die door de kampleiding als ‘asocialen’ werden aangeduid, waren dat lang niet allen.
D E B E H A N D E L I N G V A N DE G E V A N G E N E N I N O M M E N NA M E I '4 3 (p.637, r.6—9). D e leden van de extra-afgebeulde Strafkompanie werden w èl kaalgeknipt. Een priester werd slechts eens in de maand, een predikant een enkele keer toegelaten. D e familiebezoeken op zondag vonden met grote tussenpozen plaats en duurden kort.
* HET S M OK K EL E N VAN B RI EVEN UI T HET C O N C E N T R A T I E K A M P v u g h t (p. 7 17 —18). Deze passage dient te luiden: Incidenteel werden ook
w el clandestiene brieven het kamp uitgesmokkeld door politiemannen die ‘goed’ waren. M eer systematisch werd dat in de zomer van '43 gedaan door een opperwachtmeester van de gemeentepolitie uit Den Bosch, L. M. A. Hermse, die verscheidene malen in gezelschap van een politie man uit Vught het kamp wist binnen te kom en; hij stopte dan telkens een hoeveelheid clandestiene brieven in de borstzak van zijn tuniek. Nu was Hermse al eens eerder aan een S S ’er opgevallen doordat hij hulp had trachten te bieden aan Joden in een van de Aussenkommandos van Vught —toen die S S ’er Hermse op 3 augustus '43 Vught zag verlaten, greep hij onm iddellijk in; Hermse, in wiens borstzak meer dan twintig brieven
131
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N werden gevonden (er bleek ook dat hij hoeveelheden vitaminen het kamp had binnengesmokkeld), werd een jaar lang in Vught gevangen gehou den. Bij een andere gelegenheid (wij weten niet w ie daarbij betrokken was) werden brieven die het kamp binnengesmokkeld waren, hetgeen ontdekt was, door op de Kommandantur werkzame gevangenen zo snel w egge werkt dat Lagerkommandant Chm ielew ski ervan overtuigd was dat S S ’ers dat hadden gedaan — een hele groep S S ’ers moest een middag lang strafexerceren.
H E T V E R T R E K V A N D A V I D K O K E R E N DE P H I LI P S - G R O E P U I T H E T J U D E N D U R C H G A N G S L A G E R TE V U G H T (p. 720 , r. 10 V.O.). V iel o p 2, niet op 3 ju n i '44 (zelfde correctie: p. 786, r. 15 v.o. en daar vervalt noot 2) en het vertrek vond, anders dan de geciteerde getuige (niet: Koker) vernam, kort voor middernacht plaats.
* DE B E L E V I N G V A N D E J O O D S E G O D S D I E N S T I N DE K A M P E N w e s t e r b o r k e n b e r g e n - b e l s e n (p.725 e.v.). Op 12 december '78
zond de emeritus-opperrabbijn A. Schuster ons vanuit Jeruzalem een b rief waarin hij opmerkte dat mr. A. J. Herzberg in Kroniek der Jodenver volging en prof. dr. J. Presser in Ondergang te w einig aandacht hadden besteed aan de beleving van de Joodse godsdienst in kampen als W es terbork en Bergen-Belsen. ‘Zij beiden’, aldus Schuster, ‘stonden ver van het religieuze Joden dom ’ — hij meende evenwel dat het niet juist zou zijn wanneer daarover in ons werk niet werd geschreven. Wij later derhalve hier het grootste deel uit Schusters b rief volgen —hij schreef: ‘ Het gedrag der z.g. orthodoxe Joden in Westerbork zowel als in BergenBelsen was van dien aard (de w einige uitzonderingen daargelaten), dat zij een voorbeeld waren voor de anderen met betrekking tot de rustige aanvaarding van hun lot. Zij maakten geen ruzie, drongen niet naar voren bij de etensverdeling, maar zaten rustig in hun hoekje te lezen o f te bidden. Zij beantwoordden geheel aan het beeld, dat de niet-vrom e Joden van hen hadden. W at het religieuze leven betreft, werden in Westerbork dagelijks godsdienst oefeningen gehouden. M ij staan nog voor de geest een indrukwekkende predi katie van de heer I. Maarsen, opperrabbijn van D en Haag, en eén wetenschappe lijke voordracht van de heer S. Dasberg, waarnemend opperrabbijn van Amster dam. Ik zelf heb in een der synagogen op de H oge Feestdagen het gebed geleid en heb enige malen jongens, die bar mitswa (kerkelijk meerderjarig) werden, toegesproken. Ik heb daar zelfs een huwelijk ingezegend en (mede) een kerkelijke
13-2
DEEL 8
echtscheiding voltrokken. M ijn mederabbijnen deden hetzelfde in hun kring en hun barak In Westerbork ging dat alles vrij gemakkelijk. Veel moeilijker was het in Bergen-Belsen. Hiervan kan ik u het volgende mededelen. Aan de spits van de stoet gevangenen, die op II januari 1944 van het station naar het kamp te voet ging, liep iemand, het was mijn zwager de heer J. Goldschmidt, met een wetsrol op de arm. M ijn ambtgenoten de heren S. Dasberg en A. B. N . Davids, opperrabbijn van Rotterdam, werd (zij hadden als beroep rabbijn opgegeven) het zwaarste werk opgelegd, waardoor zij te uitgeput waren om actief aan het geestelijke werk deel te nemen. M et de heer Dasberg gebeurde het volgende. Hij kreeg de order de beerput alleen te ledigen. Toen hij na vele uren daarmee klaar was en naar boven klom, zei de Scharführer tot hem: ‘Na, Herr Oberrabbiner, haben Sie sich schmutzig gemacht?’, waarop de heer Dasberg het sindsdien in het kamp en daarna onver getelijke antwoord gaf: ‘Nein, nicht mich. Nur meine Kleider. ’ W at m ijzelf betreft, door een ingeving geleid gaf ik als beroep op: leraar in de klassieke talen, wat ook trouwens waar was. O p mij werd dus niet speciaal gelet. Ik organiseerde synagogediensten, leerde en zong met de jeugd en stond stervenden bij. Een van mijn huidige buurtgenoten in Jeruzalem sprak met mij er over, dat ik zijn bar mitswa-viering in Bergen-Belsen had geleid, wat ik mij nog goed herinnerde. M ij staat nog voo r ogen de geheel in het geheim gehouden eredienst op N ieuw jaar (1944) waar ik in het gebed ben voorgegaan en waar zelfs op de sjofar (ramshoorn) geblazen werd. D e dienst op de Grote Verzoendag heb ik in het z.g. Altersheim georganiseerd, waarbij de Duitsers om ons te storen het licht doofden, waarop wij bij kaarslicht het gebed hebben voortgezet. Ik w eet uit wat men mij naderhand vertelde, dat de gezamenlijke Jodendom sbeleving in Bergen-Belsen bij een aantal mensen het besef om onder alle omstandigheden vol te houden heeft versterkt.’
D E H U I S V E S T I N G V A N DE O P 3 O K T O B E R ' 4 2 I N W E S T E R B O R K b i n n e n g e v o e r d e , o p g e h a a l d e j o d e n (p.733, r. 12). Het door C oen Rood uit zijn herinnering vermelde getal van ‘minstens vierdui zend’ is stellig te hoog. d e v a d e r v a n e s t h e r ( e t t y ) h i l l e s u m ( p . 7 3 5 , r. 1 0 - 1 1 ) . Was leraar aan het gymnasium te Hilversum, niet rector (zelfde correctie: p. 7 5 8 , r. 9 —8 v.o.).
v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p .764). Foto 62 toont de O r dedienst in Westerbork, niet de Fliegende Kolonne. Op foto 63 geeft Pisk instructie aan ordonnansen.
133
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N J O S P I E R EN D E I N T H ER ES I EN S T A D T O P G E N O M E N F I L M (p. 774, r. 1—2). Spier maakte schetsjes van de opnamen.
POST
u i t b e r g e n - b e l s e n (p.7 7 9 , noot 2). Deze post is een heel enkele keer in Nederland ontvangen. De rest werd door de kam p-SS’ers ver nietigd.
H E T T R A N S P O R T V A N DE P H I LI P S - G R O E P U I T V U G H T N A A R a u s c h w i t z (p.786, noot 3). N oot 3 vervalt. Het transport verliep via
het traject Auschwitz.
Vught-N ijm egen-Bentheim -H annover-Goslar-Breslau-
DE T R E I N T R A N S P O R T E N T OT M I D D E N IN HET KAMP B IR KE N AU (p. 802, laatste alinea). Anders dan wij schreven, zijn transporten uit Nederland al van eind maart '44 a f midden in het kamp Birkenau (Auschwitz II) aangekomen.
DE T R A N S P O R T E N NAAR A U S C H W I T Z VAN 2 4 A U G U S T U S ' 4 3 . 3 s e p t e m b e r '4 4 (p. 806, r. 6—2 v.o.). Als gevangenen werden
t .e .m
6 732 (niet 6632) gedeporteerden ingeschreven, onm iddellijk vergast 6 899 (niet 6 999).
* W E I G E R I N G E N IN HET E X P E R I M E N T E N - B L O C K VAN HET C O N C E N T R A T I E K A M P a u s c h w i t z i (p. 853, laatste alinea, en p. 854, eerste en tweede alinea). Er zijn ook omstreeks tien weigeraarsters geweest onder diegenen die in het Experimenten-Block bleven; op één na die om onnaspeurlijke redenen in het Block mocht blijven, werden zij naar Birkenau doorgestuurd.
H E T A U S S E N K O M M A N D O W A A R LEX V A N W E R E N G E V A N G E N Z A T (p. 860, tweede alinea). Was niet Jawischowitz maar Janina.
Deel g : ‘Londen ’ DE B E W A K I N G S D E T A C H E M E N T E N V A N DE N A A R E N G E L A N D O V E R G E B R A C H T E D U I T S E P A R A C H U T I S T E N EN L U C H T L A N D I N G S T R O E P E N (p. 5, laatste alinea, en p. 6, eerste alinea). Hier was ook een marinedetachement bij.
134
DEEL 9 j . F. w . n u b o e r (p. 8, noot 2, r.2 v.o.). Zijn voorletters zijn abusievelijk aangegeven als: J. W. F. (zelfde correctie: p. 357, r.6). Zijn rang was die van kapitein-luitenant-ter-zee. generaal g
.
b. noothoven van goor
( p . 24, r. 5). Zijn rang was
generaal-maj oor.
DE ‘ v a n
kinsbergen
’ (p. 33, r. 10). Was een artillerie-instructieschip,
niet een lichte kruiser. kolonel
H. j .
phaff
(p. 39, r. 8). Als zijn rang is abusievelijk ‘m ajoor’
vermeld.
H E T N E D E R L A N D S E L E G I O E N I N C O N G L E T O N (p. 39, r.7). Het was daar in enkele leegstaande fabrieken (niet in één fabriek) gehuisvest (zelfde correctie: p. 705, tweede alinea —ds. van Dorp schrijft daar over de grootste fabriek). L U I T E N A N T - K O L O N E L ( O V E R S T E ) V A N DE P L A S S C H E (p. 52, r. 14 v.o.). Als zijn rang is abusievelijk ‘m ajoor’ vermeld.
H E T VE R B L I J F V A N K O N I N G I N W I L H E L M I N A BIJ L O N D E N I9 4 4 —45 (p. 109, tweede alinea). Benoorden Londen betrok de koningin eerst een villa in South Mimm s. D ie villa was het die op 20 februari '44 bijna door een Duitse vliegtuigbom werd getroffen. Nadien ging de koningin Lanesu/ood bewonen, niet Stubbings House. Begin mei '45 (niet in april) verhuisde zij naar een landhuis bij Breda. de geheime agent
j. c.
kist
(p. 129, r.20). Was niet een marine
officier.
O N D E R S C H E I D I N G V O O R E N G E L A N D V A A R D E R S (p. 129, r. 20 ). W aS het Kruis van Verdienste, niet het Bronzen Kruis (zelfde correctie: p. 183, r. 17). G E R B R A N D Y EN DE E N G E L S E T A A L (p. 135, r. 2 0 -12 V.O.). Gerbrandy nam les en volgde een Linguaphone-curSlis en daartoe had hij een koffergramm ofoon aangeschaft, niet om naar klassieke muziek te luisteren - hij had geen enkel gevoel voor muziek.
135
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N L U I T E N A N T - G E N E R A A L J. F. V A N D E R V I J VE R (p. l8 6 , r. IÓ V.O.). Als zijn naam is abusievelijk ‘van de V ijver’ aangegeven.
M R . W . G. P E E K E M A EN DE P E T I T I E - S O ET A R D J O (p.243, noot 3). Hij had deze aan gouverneur-generaal van Starkenborgh, niet aan minister W el ter ontraden. d r i e m o t i e s i n d e v o l k s r a a d (p.246, r .6—7). Deze moties zijn niet aangenomen maar vóór de stemming door de indieners uit protest tegen de starre houding van het gouvernement ingetrokken.
I n d o n e s i s c h e ‘ r a d e n ’ - t i t e l (p.247, noot 2). D it was een adel lijke titel die niet door het gouvernement verleend werd.
de
t e k s t c o r r e c t i e (p.266, r.2). Voor ‘opdragen’ leze men: verzoeken. p e a r l h a r b o r (p.277, r.6). D e getroffen Amerikaanse slagschepen werden niet ‘vernietigd’ — men leze: uitgeschakeld (zelfde correctie: p. 294, r. 8-9). d e c a p i t u l a t i e t e S i n g a p o r e (p.290, r. 17). Hierdoor raakten tach tig-, niet honderddertigduizend Britse militairen in krijgsgevangenschap. luitenant- kolonel n
. l.
w
.
v a n s t r a t e n (p.299, r.4). Zijn rang
is abusievelijk als ‘kolonel’ aangegeven.
V E R T R E K V A N H E T I S T E B A T A L J O N V A N DE I R EN E - B R I G A D E N A A R n e d e r l a n d s - i n d i ë (p. 304, r.6). Tot de eersten die vertrokken, be hoorde niet de stafcompagnie maar een groep lagere militairen.
K A P I T E I N A. C. DE R U Y T E R V A N S T E V E N I N C K (p. 3O4, r. 15). Werd tot m ajoor, niet tot luitenant-kolonel bevorderd.
L U I T E N A N T - G E N E R A A L G E O R G E H. B R E T T ALS P L A A T S V E R V A N G E R v a n w a v e l l (p. 3 io, r. 5—4 v.o.). Zijn benoem ing had te maken met het
feit dat hij een Amerikaan, niet met het feit dat hij een luchtmachtgeneraal was. k a p i t e i n - t e r - z e e j . w . t e r m i j t e l e n (p.319, r. 14). Zijn rang is abusievelijk als ‘schout-bij-nacht’ aangegeven.
136
DEEL
9
W A V E L L S T E L E G R A M V A N I 6 F E B R U A R I '4 2 (p. 325, r. I V.O., e n p. 326, r. 1). Is w el degelijk voorgelezen in de Pacific War Council te Londen. DE R A N G V A N LU I T E N A N T - A D M I R A A L I N DE I 9 D E E E U W (p. 32 7 , noot 1). Deze rang is in 1 8 1 4 verleend aan van Kinsbergen, in 1 8 5 2 aan prins Hendrik, in 1863 aan kroonprins W illem.
HET AM ERIKAANSE
schip
‘ l a n g l e y ’ (p. 328, r.9). Was een vliegtuig-
transportschip, geen licht vliegdekschip. d a t u m c o r r e c t i e s (p. 341). In r. 8 leze men: 5 o f 6 maart, in r. 12 : 8
maart, in r. 14: 4 maart. d e d i g o e l i s t e n n a a r a u s t r a l i ë (p. 341, r. 8-6 v.o.). Hun overbren
ging vond in '43, niet in '42 plaats.
A.
h
. j.
dr
. p. h o n i g (p.343, r. 18). Was geen ingenieur.
l o v i n k (p. 343,
r. 3). Was g e e n d r.
*
v a n m o o k s p e r s o o n l i j k h e i d (p. 367, r. 1 3—1 1 v.o.). D e woorden: ‘hij had voor de persoonlijke problemen van zijn medewerkers geen grein belangstelling, ze moesten maar doen wat hij opdroeg’, zijn geschrapt.
DE D A T U M V A N V A N M O O K S B E N O E M I N G T O T M I N I S T E R V A N k o l o n i ë n (p. 369, r. 14). Is 25, niet 2 1 mei '42 (zelfde correctie: p. 15 19 ,
r.2).
I R. O. C. A. V A N L I D T H D E J E U D E EN C O L I J N S VI J F DE K A B I N E T (P-373 . r- !7 —18). Hij was daar w èl lid van.
k a p i t e i n d r . j . m . S O M E R (p. 377, r. 14 v.o.). Hier ten onrechte aange duid als ‘m ajoor’.
T E K S T C O R R E C T I E (p. 380, r. 17). V oor ‘tot’ leze men: als. t e k s t c o r r e c t i e (p. 399, r. 5). Voor ‘geheel’ leze men: een deel van.
H E T B O M B A R D E M E N T V A N R O T T E R D A M O P 3 1 M A A R T '4 3 (p.407,
1 37
O V E R Z I C H T VAN W I J Z I G I N G E N r. 15). D it werd door de Amerikaanse luchtmacht uitgevoerd, niet door de RAF. d e w e r e l d r a a d v a n k e r k e n (p.421, r. 16). Deze was nog slechts in
oprichting. d e f i n a n c i ë n v a n h e t s C H e e p v A A r t f o n d s (p. 454, tweede alinea).
W ij schreven dat de tekorten van 1 juni '4.2 tot 1 ju n i '45 ca. 12 min pond beliepen —dat gegeven is niet juist. De Algem ene Rekenkamer heeft ons bericht dat het fonds, dat uiteindelijk (zoals door ons vermeld) een tekort bleek te hebben van ruim f 4 1 min, per 31 december '45 een liquiditeits— overschot toonde van 23 min pond. Wij hebben dan ook ten onrechte verondersteld (p. 462, r. 5 -3 v.o.), dat de betalingsmoeilijkheden waarin de regering in de lente van '44 kwam, onder meer uit het nadelige saldo op de exploitatie van de koopvaardijvloot zijn voortgevloeid —bepalend was de wens van de regering om voor de rehabilitatie van Nederland en van Nederlands-indië en voor de heropbouw van de koopvaardijvloot de nodige activa te reserveren. h e t s u r i n a a m s e b a u x i e t (p. 504, r. 1 1 v.o.). D e juiste formulering is: werd in de Verenigde Staten tot aluminium verwerkt.
DE B E W A K I N G V A N H E T K A M P O P D E J O D E N S A V A N N E I N S U R I N A ME (p. 507, r. 13). Deze werd in '43 door Surinaamse schutters overgeno men. d e t o c h t o v e r DE P y r e n e e ë n (p. 518, r. 17). Was in de winter niet ‘praktisch onm ogelijk’ maar w èl buitengewoon moeilijk. Beren en w o l ven (p. 519, r. 17—16 v.o.) kwamen er niet meer voor.
* DE C E R T I F I C A T E N V A N H E T E C H T P A A R DE L E E U W - G E R Z O N (p. 537, r. 12 —13). D it echtpaar verw ierf in Jeruzalem geen echte certijicates voor toelating tot Palestina maar het vervaardigde nagemaakte certijicates die naar bezet gebied werden gestuurd. t e k s t c o r r e c t i e (p. 581, r. 3 v.o.). M en leze: de vroegere V ichy-con-
centratiekampen. d r . h e n r i v l e e s c h d r a a g e r (p. 587, r. i4V.o.).Ten onrechte vermeld als: Henri Vleesdrager (zelfde correctie: p. 588, r. 15 en r. 8 v.o.).
138
DEEL
9
A R R E S T A T I E S I N B R U S S E L V A N L E D E N V A N DE G R O E P ‘ D U T C H p a r i s ’ (p. 588, r. 14 -15 ). Van C leeff was al eind '43 gearresteerd, p. e . t e p p e m a (p.635, r. 12 v.o.). Was geen mr. f . c . b a r o n v a n a e r s s e n b e y e r e n v a n v o s h o l (p.635, r. 1 1 v.o.).
Was geen mr.
. w . f . v a n l e n n e p (p .6 3 5 , r. 9 v.o.). Was geen mr. Zijn fam iliebuiten (p. 7 0 3 , r. 19) lag in Gelderland, niet in Overijssel.
jhr
tekstcorrectie
(p. 6 4 6 , r. 17). V oor ‘w i s s e l i n g ’ le z e m e n : u itw is s e lin g . mei
' 4 2 (p. 6 5 2 , r. 8). D it stuk is niet
h et k a m p te w o l v e r h a m p t o n
( p . 706, r. 8). Kende w èl een, zij het
van
kleffens’ nota
uit
verloren gegaan.
klein, exercitieterrein. d . v a n v o o r s t e v e k i n k (p.706, r .9 v.o.). Zijn rang is abusievelijk aangegeven als: luitenant-kolonel.
majoor
h a n d e l e n i n s t r i j d m e t d e m i l i t a i r e t u c h t (p.706, noot2). Dit
werd in de regel door de commandanten bestraft. majoor m r
.
h
.j.
k r u l s (p.710, r. 13 v.o.). Zijn rang is abusievelijk
aangegeven als: kapitein. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p.716). Op foto 45 zijn M it-
("/!e//-bommenwerpers afgebeeld, waarvan één voor het wapen van de M ilitaire Luchtvaart van het Knil in Australië bestemd is.
322 (d u t c h )
s q u a d r o n van de raf
(p. 7 2 0 , r. 16 v.o.).Telde negen-
en-vijftig Nederlandse jachtvliegers. o ffic ie r - vlieger iste klasse h
.
s c h a p e r (p.722, r.2). Is abusie
velijk aangeduid als: kapitein-vlieger. de
‘ t i r p i t z ’ (p .7 2 3 , r. 1 v.o.). Lag in een Noorse fjord, niet in een
haven.
139
O V E R Z I C H T VAN W I J Z I G I N G E N mr
. j . w . T . b o s c h (p .7 2 5 , r .2 ). Zijn voorletters zijn abusievelijk aan
gegeven als: G. W. T.
A D M I R A L SI R A N D R E W C U N N I N G H A M (p. 7 4 4 , r. 11 V.O.). Zijn VO O rnaam is abusievelijk aangegeven als: John.
K A P I T E I N - L U I T E N A N T - T E R - Z E E J H R . E. J. V A N H O L T H E (p. 750, r. 13 —14). Zijn rang is abusievelijk aangegeven als: kapitein-ter-zee. h a r r y h o p k i n s (p.759, noot, r.4 v.o.). Was een medewerker van president Roosevelt, niet de Lend-Lease-Administrator.
D E A C T I V I T E I T V A N DE N E D E R L A N D S E O F F I C I E R V A N J U S T I T I E TE londen
(p.764, noot 2). Het in r. 16 gegeven cijfer slaat op eind '44. Geseponeerd (r. 18) werden ca. I 250 zaken en aan de rechtbank werden bijna 500 doorgegeven, aan het kantongerecht bijna 700. tekstcorrectie
(p .7 6 8 , r . 3). V oor ‘o f leze men: en.
O O R L O G S M I S D R I J V E N D O O R U - B O O T - C O M M A N D A N T E N (p. 774, r. 4 v.o.). D e betrokken gevallen waren zeer zeldzaam.
* d e n e d e r l a n d s e z e e s l e e p b o t e n (p. 780, r. 1—2). Er zijn er twee verloren gegaan: behalve de ‘Rode Z ee’ ook de ‘Lauwerszee’ ; dat laatste schip is in oktober '40 in het Kanaal op een mijn gelopen —er was maar één overlevende en er waren dertien mannen die omkwamen. D E R E C H T S P O S I T I E D E R N E D E R L A N D S E Z E E V A R E N D E N (p.795, der de alinea). Van de scheepsofficieren waren zeer velen en van de lagere zeevarenden grote groepen w el degelijk georganiseerd. Voorts kende de scheepvaart sinds 19 19 een collectieve arbeidsovereenkomst, die evenwel niet gold voor de meeste tankvaartmaatschappijen, voor de kustvaart en voor de in Indië gevestigde scheepvaartmaatschappijen. Er was geen verzekeringsregeling tegen ziekte maar w el een ziekengeldregeling. Schepelingen hadden voorts w el degelijk een wettelijk vakantierecht en de rederijen die niet bij de Stichting Zeerisico waren aangesloten, moes ten zich w èl aan de bepalingen van de Zeeongevallenw et houden. Het door ons gegeven algemene beeld was dus te ongunstig.
1 40
DEEL
9
d e w a r - b o n u s s e n d e r z e e l i e d e n (p.795, r.4 en r. i v.o.). Waren £ S per maand, niet per week. (p. 796, r. 1: f 160 wordt: f38). tekstcorrectie
(p.815, r. 11). Incompatibilité d ’humeur is de juiste
schrijfwijze.
* i r . w a r n e r s e n v a n ’ t s a n t (p. 866, r. 3-5). Voor: ‘wetend dat van ’t Sant een van zijn concurrenten was als m ogelijk hoofd van de nieuwe inlichtingendienst’, leze men: ‘wetend dat van ’t Sant kandidaat was voor de positie van hoofd van een nieuwe inlichtingendienst’. De passage tussen haakjes (r. 3—2 v.o.) vervalt. V A N ’ t S A N T S B E H U I Z I N G V A N M I D D E N '4 3 AF (p. 869, r. 9 V.O.). Hij hield zich wat meer op de achtergrond maar verliet Stubbings House niet. h e t p e r s o o n s b e w i j s (p. 875, r. 3 v.o.). Was verplicht voor personen van vijftien (niet zestien) jaar en ouder.
HET B E D A N K T EL EG R AM DAT MI N IS T ER FURSTNER UI T BEZET G E B I E D o n t v i n g (p. 8 8 5 , noot, r.9—11). D it was een bedanktelegram van de geheime agent Aart Alblas die tot luitenant-ter-zee derde klasse benoemd was.
* I R. W A R N E R S ALS H O O F D V A N D E I N L I C H T I N G E N D I E N S T A F G E W E Z E N (p.933, r.9—10). V oor ‘Warners, diep gegriefd, ging met verdub belde ijver zijn rapport tegen van ’t Sant voorbereiden’, leze men: ‘Er restte Warners niets anders dan verder te werken aan zijn rapport tegen van ’t Sant.’ Op p. 1474, r.4—3 v.o. vervallen de w oorden: ‘die in die tijd zijn uiterste best deed, in de sector van het geheime werk alle touwtjes in handen te krijgen.’ *
D.
BOEREMA,
MEDEWERKER
VAN
DE G R O E P - O O STE R H U I S
(p. 937, r. 1 v.o.). Is in oktober '43 in Perpignan gearresteerd en in ju n i '44, na ter dood te zijn veroordeeld, gefusilleerd.
* E E N B R I T S E G E H E I M E O P E R A T I E V Ó Ó R DE O P R I C H T I N G V A N H E T B U R E A U B I J Z O N D E R E O P D R A C H T E N (p. 964-65). Het B B O is Op 15 maart '44 opgericht en heeft zijn eerste geheime agenten in de nacht van 31 maart op 1 april boven bezet gebied gedropt. Voordien nu is,
141
OV E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N merkwaardig genoeg niet door M I-6, dat met het Bureau Inlichtingen samenwerkte, maar door M I-5 onderzocht o f het m ogelijk was, militairen van de Commando's via de Noordzeekust Nederland binnen te werken. Eind oktober '43 mislukte een eerste poging, waarbij zeven Britse Com mando’s betrokken waren, in de nacht van 24 op 25 februari '44 een tweede poging met zeven Franse Commando’ s. In de nacht van 26 op 27 februari evenw el gingen zes Franse Commando’s ter hoogte van Wassenaar aan land. A lle zes zijn omgekomen. V ier zijn verm oedelijk aan de voet van de duinen tegen de ontspandraad van een zelfschietend machinegeweer gelopen, twee hielden zich in de duinen schuil en kwamen door uitput ting om het leven.
D E V O O R K O L O N E L DE B R U Y N E B E S T E M D E W A A R S C H U W I N G V A N ‘ z e k e r e h u y g e n s ’ (p. 1049, noot 1). Dit was I. D. D. Huygens; hij had contact gehad met van Bilsen en gaf zijn waarschuwing aan twee jon ge Nederlanders mee die naar Zwitserland onderweg gingen. tekstcorrectie
(p. 1 1 1 4 , r. i). V oor ‘l a n d e n ’ le z e m e n : e ila n d e n .
K O L O N E L S P O O R , H O O F D V A N DE N E F I S I N A U S T R A L I Ë (p. 1 121, r. 5). D it w erd hij in februari '45, niet '44. macarthurs hoofdkw artier
(p. 112 7 , r. 18). Was van eind ju li '42
a f in Brisbane gevestigd. d r . R. E. s m i t s (p. 1133, r. 9—io). Was directie-secretaris, niet president, van de Javase Bank geweest.
G E Z A G S B A T A L J O N S N A A R A U S T R A L I Ë (p. I I 5 5 , r. 11 e.V.). Er zijn Ca. vierhonderd man in Australië aangekomen.
D E N E D E R L A N D S E H E R V O R M D E K E R K (p. I I 9 7 , r. 14). Toegevoegd m oet worden dat ook in '3 3 en '3 9 reorganisatievoorstellen verworpen waren. dr
.
k
. H.
m i s k o t t e (p. 119 7 , r.2—i v.o.). Stond als predikant niet in
Rotterdam. k a r l b a r t h (p. 1198, r. n ) . Doceerde tot '35, niet '33, in Duitsland.
142
DE E L
9
H E T H E R D E R L I J K S C H R I J V E N II V A N DE H E R V O R M D E A L G E M E N E s y n o d e (p. 119 9 , r. 5—4 v.o.). Miskotte had ds. R. Bijlsma, predikant te
Hellendoorn, een concept laten opstellen.
DE N I E U W E K E R K O R D E V A N DE N E D E R L A N D S E H E R V O R M D E K E R K (p. 1202, r.4). Een overgangsregeling werd in de lente van '44 door de Algem ene Synode unaniem aanvaard.
DE ‘ P E R S O O N L I J K E B O O D S C H A P V A N H A R E M A J E S T E I T DE K O N I N G I N v o o r h e t n a t i o n a a l c o m i t é ’ (p. 1333, laatste alinea, enp. 1334, eerste alinea). Er is geen conflict met Gerbrandy geweest: hij stelde op 10 april '43 een concept op dat koningin W ilhelmina als grondslag nam voor de tekst die zij samen met Beelaerts schreef. p r i n s b e r n h a r d s d i s t i n c t i e v e n (p. 1352, r. i o - i i ). Als generaalm ajoor had hij recht op twee gouden en twee zilveren, als luitenantgeneraal op vier zilveren sterren. het britse w ar office
(p. 1 3 8 1 , r . 6—7). Ten onrechte aangeduid als:
War Department. j a c q u e s g a n s (p. 1449, r.4 en r.2—1 v.o.). Verliet bezet Nederland in
oktober '42 en kwam na een m oeilijke tocht een jaar later in Engeland aan. Hij stond in '43 dus niet met de verzetsgroep C S-6 in contact.
D E W A A R S C H U W I N G I N H E T N U M M E R V A N ‘ DE W E R V E L W I N D ’ v a n m e i '4 2 (p. 1472,laatste alinea, en p. 1473, eerste alinea). In de eerste
druk van dit deel hebben wij vermeld dat in het nummer van mei '42 van De Wervelwind (vrij algemeen werd verwacht dat het in de zomer van '42 tot grote Geallieerde landingen in W est-Europa zou komen) als mededeling ‘van bevoegde zijde’ o.m. het volgende zou zijn opgenomen: ‘Indien invasie-operaties op til zijn, zal het Nederlandse volk tijdig worden ingelicht en w el door middel van alle Engelse radiostations. . . . Er zullen in Nederland mensen aanwezig zijn die namens onze koningin hier voorlopig het gezag zullen uitoefenen. D e daartoe aan te wijzen personen en instanties zullen via alle radiozenders door onze regering tijdig worden bekendgemaakt.’ U it deze tekst komt in werkelijkheid slechts de eerste zin in De Wervelwind voor, de rest was er in het illegale Vrij Nederland aan toegevoegd; die rest is door van Randwijk opgenomen
143
OVERZIC HT VAN WIJZIGINGEN conform de wensen van Six, met w ie hij in die tijd nog nauw samen werkte.
J H R . D R . M. L. V A N H O L T H E T O T E C H T E N (p. I4 8 4 , r. 2 0 ). WaS VÓÓr de bezetting burgemeester van Zeist geweest en was dus niet ontslagen.
Deel 10 a: ‘Het laatste jaar I ’ c o r r e c t i e k a a r t o n d e r s c h r i f t (p.49). Op 15 augustus '44 begon
nen aan de Rivièra de landingen van het Franse Eerste en het Amerikaanse Zevende (niet Negende) Leger.
* H E T V E R Z E T V A N D E D I R E C T I E V A N D E M E K O G TE V E L S E N , a u g u s t u s '4 4 (p.6 1, noot 1). Het verzet tegen de levering van chemi
caliën die de Duitsers voor springstoffen nodig hadden, is niet alleen door de directie van de Staatsmijnen volgehouden maar ook door die van de M ekog: beide directeuren, ir. A. H. Ingen Housz en dr. M. W. Holtrop, zijn ondergedoken.
H E T L E V E N S E I N D E V A N K A P E L A A N J. J . N A U S , J . H E N D R I K X ( ‘A M b r o s i u s ’ ) e n h e n k d i e n s k e (p.78, r. 15 v.o.). Zij zijn niet op 4 september '44 in Vught gefusilleerd maar naar Sachsenhausen getranspor teerd. Naus is in april '45 in Bergen-Belsen bezweken, waar Hendrikx begin mei overleden is, is niet bekend, D ienske stierf in februari '45 in een Aussenkommando van Neuengamme.
M. W . R O M B O U T EN DE L A N D E L I J K E K P - L E I D I N G (p. 86, r. 13 —14). Z ijn illegale naam was ‘R ob ’ — wij hebben hem abusievelijk als ‘R Rom bouts’ aangeduid. Toegevoegd moet worden dat hij in de begintijd deel had uitgemaakt van de Knokploeg van Johannes Post. A. M E I J E R , C O M M A N D A N T V A N DE BS I N F R I E S L A N D (p. 98, r. 3—6). Was niet tevoren Gewestelijk Commandant van de O D geweest. j o h a n n e s a r n o l d u s v a n b i j n e n (p. 1 1 3 , r. io). Zijn tweede voor
naam is abusievelijk aangegeven als: Adrianus.
144
DEEL I O A D E R A N G V A N D R . J. M. S O M E R EN V A N MR . C H . H. J. F. V A N (p. 137, r .6-7). Beiden waren majoor.
houten
g e r b r a n d y ’s e e r s t e
gesprek
met
van
heuven
goedhart
(p. 138, r. 14). ‘7 ju n i’ moet zijn: 17 ju n i (’44). het levenseinde van de geheim e agent g
. f.
h o o y e r (p. 145,
noot 2). Deze is niet op 8 maar op 12 maart '45 doodgeschoten.
K R U L S ’ B E N O E M I N G T O T C H E F - S TA F M I L I T A I R G E Z A G (p. 164, r. 1 5 16). Vond plaats bij koninklijk besluit d.d. 22 augustus '44 —van Lidth’s reactie (laatste alinea) had betrekking op het feit dat koningin W ilhelmina ermee akkoord was gegaan dat Kruis tijdelijk de rang van generaalm ajoor zou krijgen.
DE D O O R VA N S O N S B E E C K O P GE S T E L DE C O N C EP T - P R O C LAM ATI E v a n v e r t r o u w e n s m a n n e n (p.218, r. 3—2 v.o.). Inderdaad, van Sons-
beeck ontbrak bij de bespreking op 30 augustus '44, maar zijn concept lag ter tafel (zelfde correctie: deel 10 b, p. 1002, r. 1 1 - 1 2 ) . d e o p ‘d o l l e d i n s d a g ’ o p g e s t e l d e p r o c l a m a t i e v a n d e v e r t r o u w e n s m a n n e n (p.224, r.2 v.o.). Het concept was door C le
veringa en Bosch van Rosenthal samen opgesteld (zelfde correctie: deel 10 b, p. 1002, r.4 v.o.). Een tweede concept werd in april '45 vervaardigd. Wat op p. 225 wordt geciteerd, is die tweede tekst.
‘d o l l e
d i n s d a g ’ i n w a a l w i j k (p.229, vierde alinea en noot i). Niet Duitsers werden hier gevangen genomen en ontvoerd maar N S B ’ers. Een groep Nederlandse S S ’ers arresteerde toen vier personen: de burgemees ter, een huisarts en twee jongens, en maakte vervolgens bekend dat ze zouden worden doodgeschoten als de ontvoerden niet vóór een bepaald uur waren teruggebracht. Dat laatste geschiedde niet. Nadien werd de huisarts vrijgelaten —de burgemeester en de twee jongens werden neer geschoten maar een van die laatste twee werd daarbij slechts zwaar gewond. t e k s t c o r r e c t i e (p.250, r. 8). V oor ‘bijna’ leze men: ruim.
* DE T R E I N M E T DE U I T DE P H I LI P S - F A B R IE K E N G E R O O F D E G O E D E R E N (p. 297, tweede alinea). D e pogingen om het vertrek van de trein
145
O V E R Z I C H T VAN WIJ ZIG ING EN te voorkom en zijn uitgegaan van jhr. ir. M. Reuchlin en een adjunctcommies van de Nederlandse Spoorwegen, W. J. Jonker. D e trein is, anders dan wij schreven, op 16 o f 17 september uit Eindhoven w egge reden — nadien zijn Reuchlin en Jonker er naar op zoek gegaan. Daarbij zijn ze in de Peel gearresteerd door de Duitsers. Ir. Reuchlin wist in Venlo uit de gevangenis te ontsnappen maar werd na enkele dagen opnieuw gegrepen. Hij en Jon ker zijn op 15 novem ber in Venlo doodgeschoten. Ir. Reuchlin heeft zijn leven dus niet als gevolg van een Duitse represaille verloren. t e k s t c o r r e c t i e (p. 3 i i , r.4). V oor ‘overeenkomst’ leze men: over
komst.
M a a s t r i c h t (p. 3 1 8, tweede alinea). M ajoor mr. C. W. A. Schürmann, hier genoemd, was oorspronkelijk eerste toe gevoegde officier van de eerste M ilitaire Commissaris van Limburg, m ajoor H. J. J. Vullinghs. Deze werd na vier weken door m ajoor Schür mann vervangen. Bij zijn vertrek uit Londen had Vullinghs vergeten, de wetsbesluiten mee te nemen waarmee het M ilitair Gezag rekening moest houden. In feite werd in de eerste weken veel van het gezag uitgeoefend door de samenwerkende leiders van diverse illegale groeperingen.
h et militair gezag in
de
‘ e u r e k a ’ - t o e s t e l l e n (p. 329, noot2). D it waren geen radio-m aar
radarbakens.
D E F U N C T I E V A N L U I T E N A N T - T E R - Z E E A. W O L T E R S BIJ DE L U C H T L A N D I N G E N t e a r n h e m (p. 3 3 1 , r. 1 9-20). D e bedoeling was d atW o lters in het door de British Airborne Diuisioti te bevrijden gebied het militair gezag zou uitoefenen, voorzover dat zou worden toegestaan. Officieren met een dergelijke opdracht bevonden zich ook bij de Geallieerde lucht landingstroepen elders.
* d e m i s s i e v a n s . k i r s c h e n ( ‘ k i n g ’ ) (p .331, laatste alinea, en p. 332, eerste alinea). Alle vier leden van dit team waren Belgen — de sergeant en de marconisten hadden te hunner bescherming op papier een andere nationaliteit gekregen. Kirschen sprak, anders dan wij schreven, redelijk Nederlands en was, eveneens anders dan wij schreven, niet ingelicht over ‘Market-Garden’ (zelfde correctie: p.428, r. 10 -9 v.o.). Jan Thijssens instructie op 17 september '44 waarin sprake was van ‘doorsto ten Geallieerde legers naar Zuiderzee’ (p. 332, noot 2) kan dus niet tot
146
DEEL
10
A
enige m ededeling van Kirschen worden herleid — Thijssen was door Londen omtrent ‘Market-Garden’ ingelicht. d e k a a r t e n v a n d e a i r b o r n e - d i v i s i e b i j a r n h e m (p. 341, twee
de alinea). Inderdaad, de kaarten van Arnhem en om geving waren ver ouderd maar daarnaast waren er stadskaarten van Arnhem waar de verkeersbrug w èl op stond. h e t k e i z e r k a r e l - p l e i n t e n i j m e g e n (p.346, r .8-9). Ligt ten zuidwesten, niet ten zuidoosten, van de grote verkeersbrug.
A R N H E M , Z O N D A G M I D D A G 1 7 S E P T E M B E R '4 4 (p. 348, r. 1 3
V .O .).
Enkele Britse militairen verschenen die middag reeds in Arnhem. verbeterd
foto
-
onderschrift
(na p. 372). Foto 49 toont een
Britse, niet een Amerikaanse tank.
H E T B O M B A R D E M E N T V A N E I N D H O V E N D O O R DE L U F T W A F F E O P d e a v o n d v a n 19 s e p t e m b e r '4 4 (p. 375, eerste alinea). D e tekst is
onjuist voorzover daarin gesuggereerd wordt dat het bombardement plaatsvond op de 18de.
D E V E R N I E L I N G V A N DE T E L E F O O N C E N T R A L E TE O O S T E R B E E K
(P-397> tweede alinea). Geschiedde al op dinsdag 19 september, niet op donderdag 2 1 september.
2 3 S EPTEMBER 1 9 4 4 - HET BEVEL T OT E V A C U AT I E VAN A R N H E M (p. 410, r. 13 —12 v.o.). Dit bevel was van M odel afkomstig.
* P R I N S B E R N H A R D S H O O F D K W A R T I E R EN DE D O O R C A P T A I N BAKER AAN LINDEMANS GEGEVEN O P DR AC H TE N VO OR BEZET g e b i e d (p.436, r. 15 en 18). Het advies van de G raaf is verm oedelijk minder positief geweest dan wij schreven, althans: op 14 september 44 (in de daarop volgende nacht ging Lindemans in opdracht van Captain Baker door de linies) berichtte het hoofdkwartier van de prins aan het Bureau Inlichtingen in Londen o.m. dat het er niet zeker van was dat Lindemans betrouwbaar was. D e G raaf heeft Baker evenwel niet gead viseerd, Lindemans onder geen beding uit te zenden.
* H E T L E V E N S E I N D E V A N D E V E R R A D E R L I N D E M A N S (p. 442, e in d e
147
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N eerste alinea). Deze passage is ingrijpend gecorrigeerd —men zie deel 12, p. 588 e.v. d e b e v r i j d i n g v a n m o n t f o r t ( l i m b u r g ) (p.458, noot i). G e schiedde door de Britten, niet door de Amerikanen.
H E T K A M P M E T D U I T S E K R I J G S G E V A N G E N E N I N L I M B U R G (p .4 6 1 — 4 6 3 ). D it was niet het onderduikerskamp te Helden (dit was in de zomer van '4 3 ontruimd en b leef ontruimd) maar een ander kamp dat bij Baarlo lag.
V E R B E T E R D E F O T O - O N D E R S C H R I F T E N (na p. 4 7 6 ). D e op foto 66 afgebeelde tankgracht was er een die bij K lee f lag. Foto 6 7 is in spiegel beeld afgedrukt.
K A P I T E I N - T E R - Z E E L. G. L. V A N D E R K U N (p.498, r. l8). De derde voorletter moet worden toegevoegd en zijn rang is abusievelijk aange geven als: schout-bij-nacht. D E L A N D I N G V A N E E N B R I G A D E V A N DE L O W L A N D D I V I S I O N O P Z U I D - B E V E L A N D I N DE N A C H T V A N 2 5 O P 20 O K T O B E R ' 4 4 (p. 5O9, r.7—10). Toegevoegd moet worden dat als ‘ admnce-party’ een detache ment m eeging van een uit illegale werkers bestaand bataljon dat in de tweede helft van september was opgericht en door Britse Commando’s was getraind. D it bataljon heeft ook deelgenomen aan de bezetting van Duitsland.
* HET VOORSTEL AAN GENERAAL HA KE WIL L SMITH OM VAN VLISS I N G E N U I T M E T ‘B U F F A L O E S ’ N A A R M I D D E L B U R G O P TE R U K K E N (p. 516, laatste alinea, en p. 517). In onze tekst maakten wij m elding van de kanotocht in de nacht van 4 op 5 novem ber van de M iddelburgse chirurg E. L. Nauta (deze peddelde niet naar Vlissingen maar naar Zoutelande, vanwaar hij naar Vlissingen w erd overgebracht), maar naast Nauta dient ook de Vlissingse politieman Jacob van Holst genoemd te worden. Deze, een illegaal werker, had nog een nacht eerder dan Nauta M iddelburg verlaten. M et een bootje bereikte hij Koudekerke. Van daar kwam hij in de avond van 4 novem ber in Vlissingen aan, waar hij zijn m ededeling dat de Duitse commandant te M iddelburg geneigd was te capituleren, onm iddellijk aan Geallieerde officieren en aan de B S-com -
148
DEEL I 0 A mandant kon doorgeven. Wat Nauta berichtte was dus een bevestiging van wat van Holst eerder had doen weten.
G. E. S C H I P P E R , H O O F D V E R T E G E N W O O R D I G E R V A N H E T R E G E R I N G S C O M M I S S A R I A A T V O O R DE R E P A T R I Ë R I N G I N B E L G I Ë (p. 5 87, r.2 v.o.). Was geen mr. (zelfde correctie: p. 589, r. 12 v.o.). Hij was gem i litariseerd in de rang van kapitein (later: majoor).
E E N S O C I A A L C O L L E G E I N H E T B E V R I J D E Z U I D E N (p. 64O , tweede alinea). Zulk een college ging wel degelijk fungeren. Het bestond uit mr. dr. A. A. van Rhijn (voorzitter), jhr. dr. ir. W. J. J. de Muralt (arbeids voorwaarden), mr. Ph. W erner (de gewestelijke arbeidsbureaus), ir. J. A. Markwaart (de Duw) en J. A. Raaymakers (Raad van Arbeid).
A. V A N D E R H O L S T , D I STR I C T S L EI D E R V A N DE LO I N E I N D H O V E N (p. 698, r. 5). Is abusievelijk aangeduid als: van der Hulst. prof. dr. m
. j.
h
.
c o b b e n h a g e n (p. 714, noot
i , r. i). Deze was geen
pater, w el een priester. l u i t e n a n t - g e n e r a a l j . f . v a n d e r v i j v e r (p.745, r.6 v.o.). Abu sievelijk aangeduid als: van de V ijver (zelfde correctie: p. 1033, r. 10 v.o.).
* H E T N E G A T I E V E R A P P O R T V A N M A J O O R J H R . J . J . G. B E E L A E R T S V A N B L O K L A N D O V E R H E T S T A F K W A R T I E R V A N DE L I M B U R G S E s t o o t t r o e p e n (p.760, noot 3). M en dient bij het citaat in het oog te
houden dat Beelaerts van Blokland een officier was van het vooroorlogse leger, waartegen bij van Kooten en zijn Stoottroepen aanzienlijke w eer standen bestonden. U it de wijze waarop Beelaerts van Blokland ‘het grootste deel van het ofïicierskorps’ der Stoottroepen beschreven heeft, spreekt een animositeit w elke wellicht door van Kootens onvriendelijke houding is gewekt o f versterkt.
D E Z A A K - O S S EN DE V A L V A N H E T V I E R D E K A B I N E T - C O L I J N (p.787, r.6—8). D ie val is niet uit de zaak-Oss voortgevloeid maar uit meningsverschillen over de begroting.
* DE P R O C U R E U R - G E N E R A A L I N D E N B O S C H , MR . E . L . M . H . B A R O N s p e y a r t v a n w o e r d e n (p.787, eerste en tweede alinea). Wij
149
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N schreven dat Speyart in het gijzelaarskamp te Sint Michielsgestel, waar hij begin '44 nog met ca. honderdzestig anderen vastzat, ‘velen door zijn hooghartig optreden en zijn autoritaire opvattingen tegen de haren had gestreken’ — toegevoegd moet worden dat zijn onvervaardheid een algemene achting had doen ontstaan. D e geciteerde bewoordingen uit de b rief van mr. M. M. van der Goes van Naters (‘geen der honderdzestig kan hem luchten’) moeten als onjuist worden beschouwd.
DE B R I E F V A N H. S P E L E E R S O V E R D E B E H A N D E L I N G V A N P O L I T I E KE D E L I N Q U E N T E N TE M A A S T R I C H T (p. 830, r. 4 -3 V.O.). SpeleerS (juiste voorletters: H .A.J.J.M .) richtte deze brief, zoals vermeld, tot het C o m ité van Illegale Werkers —z e lf was hij als districtsvertrouwensman van M edisch Contact lid van dat Comité.
D R . J . H. V A N R O I J E N S O N T S N A P P I N G N A A R H E T B E V R I J D E Z U I D E N (p. 9 21, r. 18—19). Hij voer niet door de Biesbos maar stak in de nacht van 1 1 op 12 oktober '44 bij Tiel de Waal over.
Deel 10 b: 'Het laatste jaar I I ’ J O D L (p.32, r. i v.o.). Hij was chef van de Wehrmachtführungsstab im Oberkommando der Wehrmacht.
functie van generaal
DE DRI E OP S C H O U W E N UI T GE LE V ER DE GEALLI EERDE KRI JGSGE V A N G E N E N (p.70, noot 2). A lle drie zijn in leven gebleven. *
d o o d v a n e e n g e t u i g e v a n j e h o v a (p. 104, r. 8 v.o.). Jacob van Bennekom , die in Zw olle weigerde te spitten en deswege werd dood geschoten, was een Getuige van Jehova.
* C A L O R I S C H E W A A R D E D E R D A G E L I J K S E R A N T S O E N E N I N DE P E R I O D E N 1 —2 8 O K T O B E R , 2 9 O K T O B E R - 2 5 N O V E M B E R EN 2 6 N O V E M B E R - 2 3 d e c e m b e r ' 4 4 (p. 1 6 9 , r .2 - 3 ) . D e juiste cijfers zijn: 1 4 0 0 , 1 1 0 0 en 7 00. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 184). Foto 50 is een opname van de Laan van M eerdervoort in Den Haag, niet van de Javastraat.
150
DEEL
10
B
(p. 1 88, r. 19 v .o .). Na ‘ 18 ’ m o e t h e t w o o r d ‘d e c e m b e r ’ w o r d e n to e g e v o e g d .
tekstcorrectie
* c a lo r isc h e w a a r d e der dagelijkse r a n tso en e n in d e c e m b e r '4 4 , j a n u a r i '4 5 e n f e b r u a r i '4 5 (p. 190, r. 6-7). D e juiste cijfers zijn: 700, 600 en 500. tekstcorrectie
(p .2 4 6 , r . 8 v .o .). ‘d e le g a t i e ’ m o e t z ijn : le g a tie .
R A D I O - U I T Z E N D I N G E N I N DE H O N G E R W I N T E R ( p .2 8 5 ,r . IÓ V .O .e.V .). V oor de draadomroep werd nog stroom ter beschikking gesteld, de toestellen in de ‘foute’ gezinnen kon men evenwel niet meer gebruiken. Radio Hilversum ging door met uitzendingen in het Nederlands.
V A N G E E L K E R K E N S M I L I T A I R E R A N G I N M A A R T ' 4 5 (p. 3 2 8 , r. I V.O.). Hij was SS-Oberführer.
* W E R K V A N D. L. G. W A K K E R I N H E T H U I S V A N B E W A R I N G I TE i). Hij was niet een bewaker maar een poli
a m s t e r d a m (p. 3 5 1, noot
tieke gevangene die bij de administratie was ingedeeld (zelfde correctie: p.385, r.2-4 , en p.386, r. 11). t e k s t c o r r e c t i e (p. 357, r. 8 v.o.). Voor ‘april’ leze men: mei.
R A N G V A N D R . J . M. S O M E R I N DE H E R F S T V A N ' 4 4 (p. 3 8 8 , r. 12 V.O.). Hij was toen luitenant-kolonel. t e k s t c o r r e c t i e (p. 392, noot, r.7 v.o.). V oor ‘Ruys’ leze men: van der
Does.
DE F U S I L L E R I N G A A N H E T W ETE R I N G P L A NT S O EN TE A M S T E R D A M O P 1 2 m a a r t ' 4 5 (p. 3 9 5 , r. 12 v.o.). Er zijn daar dertig, niet zes-en-dertig gevangenen doodgeschoten. V ijf anderen werden als onderdeel van deze represaille op 31 maart '4 5 bij ‘Rozenoord’ aan de Amstel doodgeschoten. O ok herinneren wij eraan dat de hervormde predikant dr. J. Koopmans, wiens woning op de Stadhouderskade uitzag op het Weteringplantsoen, op 12 maart dodelijk werd getroffen door een verdwaalde kogel.
H E T G E D I C H T N A A R A A N L E I D I N G V A N DE F U S I L L E R I N G A A N H E T
151
OV ER Z IC H T VAN W IJZ IG IN GE N W E T E R I N G P L A N T S O E N TE A M S T E R D A M (p. 395, r. I V.O.). ‘N. Slob’ was een pseudoniem van de dichter Lou Lichtveld (‘Albert Helm an’).
* D E A C H T E R G R O N D V A N DE D U I T S E R E P R E S A I L L E D I E A A N Z E S E N - V E E R T I G P O LI TI EK E G E V A N G E N E N VAN ‘DE K R U I S B E R G ’ HET l e v e n k o s t t e (p.400—401). Onze beschrijving van wat op de door de
bedoelde BS-groep betrokken boerderij bij Varsseveld is geschied, bevat enkele onjuistheden. In die boerderij waren, toen vier Duitse militairen er toevallig binnenstapten, enkele B S ’ers van een groep die zich ‘de Barkianen’ noemde, aanwezig — de vier Duitsers werden onmiddellijk gevangen genomen en ontwapend. Hun werd, hoewel de Geallieerden in aantocht waren, geen onderduikplaats aangeboden. Zij werden ter plekke ernstig mishandeld en vervolgens niet doodgeschoten maar op gehangen — een van de vier had, toen zijn lijk werd gevonden, nog de strop om zijn hals.
* m r . j . Z A A I J E R EN r . z w o l s m a n ( p- 435 , r. 10 -9 v.o.). Wij schreven over Zaaijers persbericht van december '45 dat het ‘van grote animositeit jegens Zwolsm an blijk gaP. D it moet luiden: waaruit een hoogst negatief oordeel over Zwolsm an bleek. * d e t d - g r o e p e n d e s p o o r w e g s t a k i n g (p. 503, derde alinea en noot 2). D e groep w ilde zich niet, zoals wij schreven, ‘van een zo groot m ogelijk deel van de hulp aan de spoorwegstakers meester maken’ (daarvoor was zij al te klein) maar w èl de directie van de Nederlandse Spoorwegen en de Personeelraad zoveel m ogelijk helpen. Daarbij raakte zij met het N SF in conflict. G. J. Boekhoven, die in noot 2 wordt geciteerd, was niet bij de TD -groep aangesloten. de v e r b in d in g en van het bureau in l ic h t in g e n , begin sep t e m b e r 19 4 4 (p. 519, derde alinea). D e Geheim e Dienst Nederland is
hier ten onrechte vermeld —zijn verbinding verliep niet rechtstreeks maar via de groep van ir. Th. P. Trom p (‘Harry’).
. a . b . s c h r a d e r (p. 525, laatste alinea, en p. 526, eerste alinea). De eerste initiaal moet worden toegevoegd. Hij was niet samen met mr. J. A. W. Burger in Londen gearriveerd. ir
h e t w e r k v a n d e i n l i c h t i n g e n g r o e p ‘p a c k a r d ’ i n d e h o n g e r w i n t e r (p. 531, laatste alinea, en p. 532, eerste alinea). D e groep
152
DEEL I O B
kreeg een spionagedienst in oost-Nederland, voorzien van een eigen zender, die door E. van der Noordaa werd geleid.
H E T W E R K V A N DE G E H E I M E D I E N S T N E D E R L A N D I N DE H O N G E R W I N T E R (p. 532, tweede alinea). D e groep werd van Amsterdam uitgeleid en de weergegeven m ededeling van Trom p geeft een verkeerde indruk: deze f 500 zijn in novem ber '45 uitgegeven ten behoeve van het afscheids diner van de G D N waarbij talrijke hoge autoriteiten aanwezig waren. Wij w illen tevens vermelden dat het door sommigen zinloos geachte tellen van Duitse voertuigen plaatsvond in opdracht van het Bureau Inlichtin gen.
DE M A A G O P E R A T I E V A N B R I G A D I E R - G E N ER A L H A C K E T T (p. 545, r. 14 v.o.). Vond plaats te Arnhem in het Sint Elisabeths Gasthuis, niet in het Diaconessenhuis. de ra n g van leo heaps
(p. 546, r. 14 v.o.). Hij was luitenant, niet
sergeant.
* D E N E D E R L A N D S E G I D S BIJ D E O P E R A T I E P E G A S U S I (p. 549, r. I v.o., en p. 550, eerste alinea). Dit was niet Jan Peelen maar Maarten van den Bent. Peelen had de verzamelde wapens van de Airbornes in een boerenwagen naar hen toe gesmokkeld. DE
MARCONIST VAN
A. D U
B O I S , G E H E I M A G E N T V A N M I - 9 (p. 5 5 1 ,
noot 1). D it was de Belg Raymond Holvoet. O ok hij is in december '44 gearresteerd; hij werd in april '45 bij Z w olle doodgeschoten. t e k s t c o r r e c t i e (p.669, r.4). In plaats van ‘een’ leze men: de.
R. C. M I C H E L S , A G E N T V A N H E T B U R E A U B I J Z O N D E R E O P D R A C H T E N (p. 670, noot 3). Hij was in Engeland tot Commando opgeleid; onjuist is dat hij in Brits-Indië tot het Korps Insulinde had behoord.
H E T B O M B A R D E M E N T V A N H E T H O O F D K W A RTI ER V A N H E T D U I T SE v i j f t i e n d e l e g e r t e d o r d r e c h t (p.769, r .7-8). Vond niet van Engeland uit plaats maar werd uitgevoerd door Typhoons die hun basis hadden op een vliegveld bij Antwerpen.
153
O V E R Z I C H T VAN W I J Z I G I N G E N - 2 ’ s (p.774, derde alinea). Er was er ook een op het landgoed ‘Te W erve’ bij Rijswijk. lanceerplaatsen van v
v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 788). De jeep op foto 102 is
niet met een luchtdoelmitrailleur uitgerust maar met een zwaar machi negeweer. l i e u t e n a n t - g e n e r a l s i r r o n a l d s c o b i e (p. 796, r. 14). Zijn voor
naam is abusievelijk aangegeven als: Roland. t e k s t c o r r e c t i e (p. 815, noot i, r. 3 v.o.). M en leze: bovendien het
recht tot het nemen van besluiten enz. v e r w i j z i n g s c o r r e c t i e (p. 842, r. 13). In plaats van naar kaart VIII in
deel 10 b dienen wij te verwijzen naar de kaarten VII en VIII in deel 8.
D E V R O U W E N I N H E T A U S S E N K O M M A N D O - R H I C H E N B A C H (p. 8 8 2 , slot derde alinea en noot 2). Van de uit Vught overgebrachte gevangenen is één in Reichenbach overleden en zijn bij de evacuatie twee die ziek waren, achtergebleven — zij zijn, voorzover bekend, niet teruggekeerd. U it de groep van vijftig werden er tijdens de evacuatiemars twee dood geschoten.
* D E V R O U W E N I N H E T A G F A - A U S S E N K O M M A N D O TE M Ü N C H E N (p. 883, eerste alinea). Anders dan Ella Lingens-Reiner schrijft, is er geen sprake van geweest dat zij elke zondag met de SS-Aufseherinnen konden gaan wandelen en de staking waartoe het in januari '45 kwam, is ver m oedelijk gevolg geweest van het feit dat er te w einig eten werd gegeven, niet van het feit dat daar geen zout meer in zat. t e k s t c o r r e c t i e (p. 917, r. 8 v.o.). V oor ‘op’ leze men: of.
S E Y S S - I N Q U A R T W I S T W I E DE V E R T R O U W E N S M A N N E N W A R E N (p. 10 12 , r. 5—3 v.o.). Hij kon dat niet weten op grond van de aan de S D in handen gevallen exemplaren van de bevrijdingsproclamatie van het college, want daar stonden geen namen onder. tekstcorrectie
(p. 1016, r . 14 v.o.). Voor ‘drie’ leze m e n : tw e e .
154
DEEL I O B
DE
b r i t s e k a n a a l e i l a n d e n (p. 10 81, r.4 v.o.). Toe te voegen: Alder-
ney. v e r b e t e r d k a a r t o n d e r s c h r i f t (p. 1129). V oor ‘CanadeseTw eede
Leger’, leze men: Canadese Eerste Leger.
- o n d e r s c h r i f t (nap. 1 140). Foto 125 is niet in april '45 in Leeuwarden gemaakt, maar in september '44 in Eindhoven.
verbeterd foto
DE B E V R I J D I N G V A N D O E S B U R G , Z U T P H E N EN D E V E N T E R EN DE c a n a d e s e o v e r t o c h t o v e r d e i j s s e l (p. 1 1 4 1 , tweede alinea). Op
1 1 april '45 waren Zutphen en Deventer reeds bevrijd (resp. op 8 en op 10 april) —Doesburg werd pas bevrijd op de 16de. De Canadese overtocht vond plaats bij Gorssel. Brummen werd bevrijd op 15 april.
H E T O P H E T L A A T S T D O O D S C H I E T E N V A N T O D E S K A N D I D AT E I N H E T O O S T E N EN N O O R D E N DE S L A N D S (p. 114 3 e.V.). Toegevoegd moet worden dat op de dag dat Brummen werd bevrijd, aldaar nog negen inwoners door de S D werden doodgeschoten: ten dele gewone burgers, ten dele illegale werkers. De beschreven SD-terreur heeft dus (p. 114 5, r. 15) niet aan 107 maar aan 116 personen het leven gekost.
(p. 114 7 , r. 13). Voor ‘zondagmiddag’ leze men:
tekstcorrectie
woensdagmiddag.
DE A M E R I K A N E N N A A R M A A G D E N B U R G (p. I I Ó8 , r. 19). D it deed hun Negende, niet hun Derde Leger.
H E T S P E L D J E N W O BIJ DE G R O E P N E D E R L A N D S E K R I J G S G E V A N G E N E N I N m ü h l b e r g (p. J18 2 , r. 8 v.o. en noot 1). Het was N W O , niet M W O , en N W O was de afkorting van N iet-W erkende Onderofficieren. correctie fo to
-
o n d e r s c h r i f t (na p. i22o). Foto 156 is een opna
me uit W öbbelin (evenals foto 149). de
capitulatie
van
de
duitse
heeresgruppe
IN ITALIË
(p. 1260, r. 15). D e Russische vertegenwoordiger nam slechts deel aan de besprekingen in Alexanders hoofdkwartier.
155
O V E R Z I C H T VAN WIJ ZIG ING EN verbeterd foto- onderschrift
( n a p. 1260). V oor ‘n a a s t hem’ leze
m en: aan zijn linkerhand.
H E T B E R I C H T V A N H I T L E R S Z E L F M O O R D , 3 0 A P R I L ' 4 5 (p. I3 6 4 , r. 17 v.o.). N iet Goebbels sprak voor de Reichsrundfunk maar een omroeper. kapitein m r
. A.
b.
j.
koch
(p. 1393, r.7). Zijn rang is ten onrechte als
‘luitenant’ aangegeven.
O P R U K K E N V A N D E B E V R IJ D I N G STR O E P E N O P M A A N D A G 7 ME I '4 5 (p. 14 2 1, tweede alinea). N iet alleen de verkenningseenheid van de Britse 49 th Infantry Division zette zich in beweging maar dat deden ook de andere onderdelen van deze divisie. Zij reden onder meer Utrecht, Am ersfoort en Hilversum binnen (deze correctie geldt ook voor p. 1433, noot 1).
DE S C H I E T P A R T I J O P D E D A M T E A M S T E R D A M , 7 M E I
1945
(P- ! 4 2 3 »
r. 12). Hierbij is één B S ’er gesneuveld. tekstcorrectie
(p. 1432, n o o t i). ‘G re e f m o e t z ijn : Graaf.
7 m e i '4 5 (p. 143Ó, r. 3-4). Hij werd gearresteerd door de BS-commandant in Den Haag, een tweede hoge BS-functionaris, de waarnemend hoofdcommissaris van de Haagse po litie en vier rechercheurs.
de arrestatie van mussert op
k a a r t c o r r e c t i e (p. 1441). Kaart X V III is in zoverre onjuist dat de
Betuwe nog aangegeven is als een geïnundeerd gebied. De Betuwe stond alleen onder water als er hoog water was op de grote rivieren. Het gebied was weer droog na ca. 10 maart '45.
Deel 1 1 a : ‘Nederlands-indië I ’ o n j u i s t h e d e n i n d e k a a r t e n . In de kaarten is door onvoldoende controle een aantal storende topografische onjuistheden blijven staan —wij zijn daar op gewezen door prof. dr. A. J. Pannekoek. De ernstigste fouten komen voor op kaart X V II (Java) op p. 1002-1003. D e naam M adioen moet vervangen worden door Soerakarta, de naam
156
DEEL I I A
Kediri door M adioen; de plaats Kediri ontbreekt. D e plaatsen Tjepoe, N gaw i, Toeban en Bodjonegoro zijn circa 40 a 60 km te ver westelijk aangegeven. D e lengte van de schaalstok is geen 500 doch circa 230 km. D e kust van Sumatra is fou tief weergegeven. Een foute schaal komt ook voor op de volgende kaarten: XIII, Celebes (p. 8 11): 200 km moet zijn ca. 290 km; X IV , Borneo (p. 816): 500 km moet zijn ca. 250 km; X V , Sumatra (p. 857): 200 km moet zijn ca. 300 km. D e terreinhoogten (gebied boven 100 m en 1 000 m) zijn op veel plaatsen onjuist weergegeven. Op kaart I (p. 2) is het gebied boven 1 000 m ten noorden van Bandoeng te groot aangegeven waardoor enige toegangswegen naar Bandoeng te hoog zijn komen te liggen; de w eg van Buitenzorg naar het oosten is te laag aangegeven: hij ligt in werkelijkheid voor een gedeelte boven 1 000 m. De kuststrook lager dan 100 m langs de zuidkust is veel te breed; in feite is het op vele plaatsen een steile kust. Veel te brede stroken land lager dan 100 m langs de kusten komen ook voor op de kaarten VI, Sumatra (p. 62), VII, N ieuw -G uinea (p. 320), XIII, Celebes (p. 8 11), X V , Sumatra (p. 857), X V I, Tim or (p. 899) en X X , N ieuw -G uinea (p. m i ) . o n j u i s t e d a t u m (p. 3, r. 15 v.o.). V oor ‘woensdag n maart’ leze men:
woensdag 4 maart. h e t h i n d o e r i j k m a d j a p a h i t (p.2ó, r. 5 v.o.). Dit is een betere schrijfwijze dan ‘M odjopahit’. Het rijk lag niet op W est- en een deel van M idden-Java maar op O ost- en een deel van M idden-Java.
* D E O O S T - I N D I S C H E C O M P A G N I E 1EN DE D O O R J A V A N E N B E D R E V E N I N T E R I N S U L A I R E S C H E E P V A A R T (p. 36, r. 13 V .O . e.V.). Wat wij hier schreven, is niet juist. In een bespreking van deel II a heeft de historicus P. J. D rooglever opgemerkt dat de politiek van de Compagnie ‘niet gericht was op uitbanning maar op regulering van de inheemse handel en scheepvaart door middel van een passensysteem. In hoeverre het handelsvolume onder dit regime is uitgedijd o f ingekrompen, valt bij de huidige stand van het onderzoek niet te zeggen.’ (Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, 1986, afl. II-III)
DE W E R K K O L O N I E S W I L L E M S O O R D EN F R E D E R I K S O O R D ( p . 53, r.6). De eerste lag in Noordwest-O verijssel, alleen de tweede in ZuidoostDrente.
157
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N - d e w a a l ( i 8 7 0 ) (p. 59, laatste alinea, en p.60, eerste alinea). Het verbod om grond van inheemsen aan niet-inheemsen te vervreem den is niet neergelegd in deze wet maar in een op grond daarvan in 1875 uitgevaardigde ordonnantie. Onder ‘vervreem ding’ werd niet alleen verkoop verstaan maar elke transactie tot blijvende overdracht, zoals schenking en (in sommige gevallen) verpanding op grond van het adat-T&cht. In noot i wezen wij op de schadelijke gevolgen die het ontbreken van zulk een regeling had in Birma maar hetzelfde kan worden opgemerkt met betrekking tot som m ige Britse koloniale gebieden in Afrika, bijvoorbeeld Kenya. de agrarische w et
i n d i ë ’ s ‘ f i n a n c i ë l e z e l f s t a n d i g h e i d ’ (p.79, r. 19). Wij schreven dat Indië ‘op I januari 1867 financieel zelfstandig geworden’ was - dat is niet juist. Op die datum werd de Indische Comptabiliteitswet van kracht die onder meer bepaalde dat de Nederlandse Staten-Generaal de Indische begroting moesten goedkeuren. Indië kreeg in 19 12 rechtsper soonlijkheid, hetgeen onder meer de bevoegdheid tot het aangaan van leningen inhield, maar ook deze moesten door de Staten-Generaal w o r den goedgekeurd. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 82, foto 8). V oor ‘D oor het
K n il uitgemoorde kampong in de Bovenlanden van A tjeh’ leze men: ‘Het K nil heeft in de Bovenlanden van Atjeh een door de Atjehers versterkt punt veroverd.’
* het achterblijven van de stijging van de p r o d u k t iv it e i t b i j d e r i j s t t e e l t (p.94, eerste alinea). Wij wezen erop dat de produktiviteit van de suikergronden van 1900 tot 1940 met 75 % steeg en die van de TÏ]st-sau>ahs van 19 16 tot 1940 met nog geen 9% en vervolgden toen: ‘Z o richtte de energie van het Europese bedrijfsleven zich in de eerste plaats op wat voor Europa, niet op wat voor Indië wenselijk was.’ In een bespreking van deel 1 1 a heeft de historicus P. J. D rooglever er op gewezen dat wij verzuimd hebben te vermelden dat op de aaneengesloten suikerarealen w èl een wetenschappelijke bedrijfsvoering m ogelijk was maar ‘niet op het eindeloos versnipperde sawah-land van de Indonesische rijstverbouwer. . . Opmerking had verdiend dat, mede dank zij de inspan ningen van de betrokken overheidsdiensten, Java het enige gebied in Z u id - en Zuidoost-Azië was waar in de eerste decennia van de twintigste eeuw althans nog enige toename van de rijstopbrengst per hectare kon
158
DEEL I I A
worden gerealiseerd.’ (Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, 1986, afl. II-III)
* d e g e r i n g e i n d u s t r i a l i s a t i e i n i n d i ë (p. 95, eerste alinea). Wij wezen erop dat de opbouw van een moderne industrie in de Indische archipel m oeilijker was dan elders doordat er geen rijke ijzerertslagen waren en de steenkool van matige kwaliteit was, maar ook dat die opbouw door Nederland werd tegengegaan op grond van ‘de beducht heid dat industrieprodukten welke men aan Indië kon leveren, in Indië zelf zouden worden vervaardigd.’ Dit tweede m otief heeft w el bij som m ige investeringsbeslissingen een rol gespeeld maar niet in die mate het beleid bepaald als wij suggereerden. DE U I T I N D I Ë A F V L O E I E N D E W I N S T E N V A N H E T W E S T E R S B E D R I J F S L E V E N (p.97, r.4). Wij schreven van ‘een percentage dat tussen 6 en 7 ligt’ —bedoeld wordt uiteraard: per jaar. d e i n d i s c h e c o m p t a b i l i t e i t (p. 97, r. 3—2 v.o.). Indië had o o k a lv ó ó r
1867 een eigen comptabiliteit; deze was evenwel niet bij de wet geregeld. d e v o l k s t e l l i n g v a n 1 9 3 0 (p. 103, r.4 -3 v.o.). Deze was onder het
Nederlandse bewind niet alleen de laatste maar ook de eerste. k e n n i s v a n h e t m a l e i s b i j e u r o p e a n e n (p. 107, r. 13 v.o.). Behalve de door ons genoemde bestuursambtenaren, zendelingen en missiona rissen hadden ook in het algemeen de op de ondernemingen werkzame Europeanen een redelijke kennis van het Maleis.
* D R . P. J. A. I D E N B U R G S N O T A U I T ' 4 0 O V E R H E T O N D E R W I J S I n d o n e s i ë r s (p. I s i ) . W ij citeren uit deze nota Idenburgs ‘erken
aan
ning dat ons de middelen ontbreken om krachtig en in een snel tempo de voor onze doelstelling vereiste activeringspolitiek te voeren.’ Daaraan voegden wij toe: ‘In breder historisch verband beschouwd, betekende die erkenning dat het Nederlands koloniaal bewind (Idenburg had dat scherp gezien), al zijn inspanningen ten spijt, niet bij machte (was) zijn eigen politieke doelstellingen in een voldoend tempo te realiseren.’ Wij hadden er evenwel op dienen te wijzen dat Idenburg in de bedoelde nota het voorstel deed om tot een verdergaande ‘Indianisatie’ van het onder wijs over te gaan en tot aanpassing daarvan aan het niveau der Indonesiërs. ‘Het was’ , merkte de historicus P. J. D rooglever op, ‘niet de erkenning
159
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N van een failliet, zoals de Jo n g meent, maar de aankondiging van een beleidsom buiging.’ Tot die om buiging is het als gevolg van de Tweede W ereldoorlog niet meer gekomen. (Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, 1986, afl. II-III)
* h e t k a n t o o r v o o r d e v o l k s l e c t u u r (p. 1 75, tweede alinea). Wij zijn over deze vorm van overheidszorg te kort geweest, zoals E. M. Uhlenbeck, oud-taalambtenaar van het Kantoor (niet, zoals wij hier schreven: Bureau) in ’86 constateerde. Wij hadden mede dienen te vermelden dat het Kantoor voor uitlening zorgde aan ruim 3 000 bibli otheekjes die door onderwijzers van de z.g. vervolgscholen werden gehouden; dat het Kantoor een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van het Maleis (Indonesisch) als nationale eenheidstaal en van een moderne Indonesische letterkunde; dat het veel van de oude Indonesische letterkunde w eer toegankelijk heeft gemaakt; dat het o.m. werken van schrijvers als Shakespeare, M olière en Tolstoi heeft uitgege ven ; dat het voor uitgaven zorgde om de Javanen tot transmigratie te bewegen en dat het behalve voor periodieke overzichten van de Indo nesische pers ook zorgde voor een dagelijks overzicht ten behoeve van de gouverneur-generaal. (Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, 1986, afl. II-III) HET K O NI N K L I J K I N S T I T U U T V O O R T A A L - , L A N D - EN V O L K E N K U N D E (p. 176, r.7—8). Is sinds het einde van de jaren ’6o in Leiden gevestigd. d e b o r o b o e d o e r (p. 176, r. 10—9 v.o.). Kan beter aangeduid worden als ‘een van ’s werelds indrukwekkendste getuigenissen van Boeddhisti sche kunst’ , in plaats van ‘Hindoe-kunst’.
DE R E C H T S P R A A K T E N A A N Z I E N V A N I N H E E M S E N (p. 1 83, tweede alinea). Grondslag van de civiele rechtsbedeling was overal het adat-recht — het op de Koran gebaseerde Islamietische recht was alleen grondslag vo o r de meeste aspecten van het huwelijksrecht in geval sprake was van huwelijken tussen Islamietische echtgenoten. Wij schreven voorts (p. 183, r. 16) dat er in de Buitengewesten één landraad ‘per gewest’ was —beter is: één landraad in elke belangrijke plaats van een residentie. Zo kenden de 10 residenties van Sumatra, Riouw en onderhorigheden en Banka en onderhorigheden 39 landraden. In totaal waren er zow el op Java als in de Buitengewesten ruim 70 landraden, bij elkaar dus meer dan 140.
160
DEEL I X A O P R IC H T I N G VAN HET NEDERLANDS Z EN DEL ING GE N O O TS C H A P (p. 203, r. 5). Vond plaats in 1797, niet in 1795.
H E T G O U V E R N E M E N T EN DE Z E N D I N G EN M I S S I E (p.203, tweede alinea). Het Regeringsreglement van 1854 bevatte niet de bepaling dat de gouverneur-generaal de gebieden kon aanwijzen waar zendelingen en missionarissen aan het werk konden gaan, w èl al de op p. 204 geciteerde bepaling die in '25 voorkwam in de Wet op de Indische staatsinrichting. Deze bepaling is, anders dan wij op p. 204, noot 1, vermeldden, alleen in de jaren 1886—89 op inheemse ‘ Christenleraars, priesters en zendelingen’ toegepast. ‘ Dubbele zending’, d.w.z. het in één gebied werkzaam zijn èn van zendelingen èn van missionarissen, werd (p. 205, noot 1) alleen voorkom en in de jaren 19 0 1—1927. In de praktijk werd de geciteerde bepaling steeds meer uitgehold doordat het gouvernement allerlei takken van zendings- en missie-activiteiten aan haar werking onttrok.
D E ‘ R E C H T S P O S I T I E D E R I N L A N D S E C H R I S T E N E N ’ (p.203, tweede alinea). Deze moest, aldus de Troonrede van 190 1, beter geregeld worden. Wij merkten vervolgens op dat het in Indië ‘niet kwam tot een wettelijke gelijkstelling van inheemse Christenen aan Europeanen’ — deze gelijk stelling lag evenwel niet in de bedoeling, omdat het gouvernement de inheemse Christenen in beginsel in de adat-sfeer wenste te houden. De zending was in meerderheid tegenstandster van zulk een gelijkstelling.
DE F I N A N C I Ë L E S T E U N V A N H E T G O U V E R N E M E N T A A N DE C H R I S T E L I J KE k e r k e n (p.204, r .2 - 1 v.o.). D ie steun werd alleen gegeven aan de z.g. Protestantse Kerk in Nederlands-indië (‘de Indische kerk’) die de vrucht was van het werk van predikanten en ‘ziekentroosters’ van de Oost-Indische Compagnie en die haar status kreeg van koning W illem I, alsmede aan de uit de zendingsarbeid voortgekomen kerken van Indonesiërs. De zending als zodanig werd niet door het gouvernement gesubsidieerd. D e zending had er voorts bezwaar tegen dat de door haar opgerichte Indonesische kerkgenootschappen deel zouden gaan uitmaken van de Protestantse Kerk in Nederlands-indië. d e l i g g i n g v a n n i a s (p.205, r. 12). D e tekst verwijst naar kaart VI maar op die kaart staat het eiland Nias niet verm eld — het is het op een na noordelijkste van de ten westen van Sumatra liggende eilanden welke op die kaart staan aangegeven.
161
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N D E I N DE N E G E N T I E N D E E E U W O P B AL I V E R M O O R D E Z E N D E L I N G (p.205, noot 2). Deze is niet door zijn enige bekeerling verm oord maar op diens instigatie door twee Indonesische bedienden.
H E T E I N D E V A N H E T K A B I N E T - H E E M S K E R K (p. 279, r. 1 -2 ). Dit kabi net kwam in '13 niet ‘ten val’ maar vroeg om ontslag in verband met de toen te houden algemene verkiezingen. b u k i t t i n g g i (p.293, noot 2). Abusievelijk is één g weggevallen. h a t t a ’ s o p l e i d i n g (p.326, r. 3). Hij doorliep niet de hogere burger
school (hbs) in Padang (daar was geen hbs) maar een hbs in Batavia.
* HET BESEF VAN d e T I J DELI J KHEI D VAN HET N E D E R L A N D S E K O L O N I A L E r e g i m e (p.409, begin laatste alinea). Dat besef leefde niet alleen bij de politieke linkerzijde in Nederland maar ook bij talrijke zendelingen.
E E N C H I N E S E V O L G E L I N G V A N S N E E V L I E T (p.438, r. 3 V.O.). D it was niet Yap T jw an Bing maar Yap Sw ie Siang.
. h . j . l o v i n k (p. 521, r. 8). Zijn voorletters zijn hier abusievelijk aangegeven als: A. J. H.
a
g o u d - i n l e v e r i n g i n m e i '4 0 (p. 546, r.7). Gouden sieraden behoefden niet ingeleverd te worden maar aangezien zij ‘ongemunt goud’ zijn, moet het woord ‘dus’ geschrapt worden. de
D E A M E R I K A A N S E EN B R I T S E Z E E S TR IJ D K R A C H T E N I N H E T V E R R E o o s t e n IN 1 9 4 0 (p. 5 5 2 , einde tweede alinea). Er waren wèl enkele zware kruisers maar er was geen enkel slagschip en geen enkel groot vliegkampschip.
DE P E R H I M P U N A N P E G A W A I B ESTUUR B O E M I P O E T R A ( V E R E N I G I N G V A N A M B T E N A R E N V A N H E T I N H E E M S B E S T U U R ( p. ÓI Ó, eerste alinea). Van deze vereniging konden wel degelijk ook regenten lid w orden —in het midden van de jaren '30 had meer dan de helft van die regenten dat gedaan. de v e r v a n g in g van de
‘ j a v a ’ (p.626, r. 5-4 v.o.). De ‘Jacob van
162
DEEL I I A Heemskerck’ was niet als vervanger van de ‘J ava’ gedacht maar als tweede flottieljeleider (naast de ‘Trom p’). D e bedoeling was dat de ‘Ja v a ’ en de ‘Sumatra’ in '42 door twee nieuwe kruisers zouden worden vervangen. de
regeringsverklaring
van
het
vijfde
k a b in e t - colijn
(p. 629, r. 13). Werd niet eind ju n i, maar eind ju li '39 afgelegd.
V E R B E T E R D F O T O - O N D E R S C H R I F T (na p. 656). Op foto 90 is Op de achtergrond niet de vulkaan Tangkoeban Prahoe afgebeeld maar de vulkaan welke ten westen daarvan ligt, de Boerangrang. ‘ o p t e n n o o r t ’ (p. 662, r. 19). Was niet een schip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland maar van de KPM.
de
gecorrigeerd
In d o n e s is c h
woord
( p .6 9 8 , r. 1). V oor ‘seantero'
leze men: sesandaratt.
DE A M E R I K A A N S E V E R L I E Z E N I N P E A R L H A R B O R (p. 726, tweede alinea). Wij schreven: ‘D e acht Amerikaanse slagschepen werden alle tot zinken gebracht o f zeer zwaar beschadigd.’ Dat is niet juist: twee werden er tot zinken gebracht, drie zwaar, drie licht beschadigd en die laatste drie waren binnen drie weken w eer in dienst. D E U I T W I S S E L I N G I N L O U R E N ^ O M A R Q U E Z ( p . 75 I, r. 8
V .O .).
Het
jaartal '41 moet zijn: '42.
D E I N Z E T V A N DE I N D E C E M B E R ' 4 1 N A A R S U M A T R A EN S I N G A P O R E G E Z O N D E N N E D E R L A N D S E B O M M E N W E R P E R S EN J A G E R S (p. 769, laatste alinea). Van de drie afdelingen Glenn Martins (te zamen 22 toestellen) werd slechts één naar Java teruggezonden en de resterende toestellen zijn w el degelijk ook offensief gebruikt.
DE V I A A F R I K A O V E R G E V L O G E N B - I 7 ’ S EN B - 2 4 ’ s (p. 8 0 5 , r. 5). Er kwamen er op Java 45 aan, niet 50.
GOLF
van bone
(p. 8 I I , kaart XIII). Abusievelijk aangegeven als: ‘G o lf
van B oni’. k o l o n o d a l e (p. 81 3, r. 6—7). Deze plaats op Celebes is hier abusievelijk
‘Kolonedale’ gespeld.
163
OVERZIC HT VAN WIJZIGINGEN geografische correctie
(p. 838, r. i o v.o.). V oor ‘ B on i’ leze men:
Bone. h e t k p m - s c h i p ‘ s l o e t v a n d e b e e l e ’ (p.867, r. 12). Is in 19 14 in dienst gesteld en dus ten onrechte als ‘m odern’ aangeduid. de c o m m a n d a n t van de
‘ j a v a ’ (p.936, r. i). P. B. M. van Straelen
had de rang van kapitein-ter-zee. kapitein-ter- z e e w
.
a . d e j o n g (p. 948, r.20). Als zijn initialen zijn
abusievelijk W. J. vermeld. d e l i g g i n g v a n b r o o m e (p.949, r. 16 -17 ). Er wordt hier verwezen
naar kaart X I maar op die kaart staat Broom e niet vermeld, wèl Darwin en Port Hedland. Voor Port Hedland leze men: Broome.
* DE T O C H T V A N DE ‘j A N S S E N S ’ V A N T J I L A T J A P N A A R F R E M A N T l e (p. 957, laatste alinea). Er waren slechts vier vrouwen aan boord en
geen kinderen van marinepersoneel —bij de beschieting op 3 maart door tw ee Japanse vliegtuigen is een matroos-mitrailleurschutter zwaar ge wond. Toen de tweehonderdvijftig van de oorspronkelijk ruim vierhon derd opvarenden het schip verlieten, bleven drie vrouwen aan boord, onder w ie de echtgenote van een milicien-m atroos, D. H abig-Goulm y, die zich naar Fremantle onderweg zo voorbeeldig gedroeg dat ze van alle overige opvarenden een Leica-fototoestel cadeau kreeg. Haar man werd in Australië naar een marinekamp gestuurd maar zij kreeg te horen: ‘ Er mochten geen vrouwen uit Indië overkomen, dus u bestaat niet.’ (Brief, 15 jan. 1986, van W. N. van de Poll) d e m o b i e l e e e n h e i d (p.996, r. 5 v.o.). Verm elding verdient dat deze
eenheid o.m. beschikte over de enige 7 van de in de Verenigde Staten bestelde 600 tanks (p. 632, r.4) die Indië bereikten; ze waren uit Tjilatjap opgehaald. D e eenheid was een gevechtsgroep van de infanterie. d e j a p a n s e l a n d i n g b i j r e m b a n g (p. 10 13 , r.9). D e plaats van die landing (een kleine, diepe baai waar zich in de jaren '30 Japanners hadden gevestigd om uit fossiele schelpen parelmoer en vloertegels te maken) lag op M idden-, niet op O ost-Java.
164
DEEL I I A DE M O B I E L E E E N H E I D T R E K T U I T B A N D O E N G N O O R D W A A R T S (p. 10 18 , r. 8—9). Zij verplaatste zich met haar eigen transportmiddelen. d e s t r i j d o m d e t j i a t e r - p a s (p. 1039, r. 13 -14 ). Wij schreven dat de
stelling aan de Soebangse zijde van de pas op de avond van donderdag 5 maart ’42 was opgegeven. Dat is niet juist: in die stelling bevond zich toen nog een aantal militairen, o.m. een groep dienstplichtigen die in opleiding waren voor reserve-officier; deze militairen trokken zich pas de volgende dag terug.
H E T V E R T R E K V A N G. A. V A N B O V E N E EN Z I J N V R O U W (p. IOÓO, r. 8). Z e zijn hier ten onrechte vermeld als medepassagiers van van M ook —op p. 1052, noot 3, staat al dat zij begin novem ber '4 1 naar de Verenigde Staten waren gezonden. k a p i t e i n h . j . d e v r i e s (p. 1060, r. 17—18). Van deze die naar Australië uitweek, hebben wij de personalia onjuist vermeld. Hij was niet een reserve-kapitein maar een beroepskapitein van de Generale Staf, werk zaam bij het Departement van O orlog te Bandoeng.
. v . q u i s p e l (p. 1060, eerste alinea). Deze is niet met een Lockheed naar Australië uitgeweken maar met admiraal Helfrich meegevlogen naar Brits-Indië.
het vertrek van h
* DE G R O E P V A N L I E U T E N A N T - C O L O N E L L A U R E N S V A N DE R P O S T EN DE H U L P , V E R L E E N D D O O R D. W . N. K R I E K (p. IO 7 5 -7 6 ). Er ko men in onze beschrijving enkele onjuistheden en onvolledigheden voor. Onjuist is dat van der Post Soekaboemi verliet ‘na het bericht van de capitulatie van het Knil vernomen te hebben’ — toen hij nl. op 8 maart '42 dat bericht vernam, bevond hij zich met zijn groep al in het gastenhuis van de door ons bedoelde mijnbouw-onderneming. Hij was daar opge vangen door de administrateur van de goudmijn, D. W. N. Kriek, die tevens commandant was van de landwacht in de betrokken streek. Kriek heeft van meet a f aan belangrijke hulp verleend aan de groep in de bergen (zij vond daar onderdak in een uitwijkkamp voor de gezinnen van Nederlandse employés van de m ijnbouw-onderneming). D oor het ver raad van een m ijnbouw-em ployé kenden de Japanners de streek waar de groep van van der Post zich ophield. Van der Post had, toen hij zich overgaf, slechts één gewonde Australiër bij zich. De vier Australische militairen die naar de Zuidkust trokken, zijn onderweg vermoord. Kriek
165
OV ERZICHT VAN WIJZIGINGEN en de Zwitserse geoloog Paul Vogt, de prospector van de m ijnonderne ming, hebben hun steunverlening aan de groep ook na de uitschakeling van van der Post voortgezet, totdat de laatsten (niet begin augustus maar pas in de loop van september '42) zich aan de Japanners overgaven. Al dezen zijn verm oedelijk door de Japanners om het leven gebracht. Vogt is door de Japanners tot gevangenisstraf veroordeeld, Kriek werd in novem ber '42 geïnterneerd.
D E L I G G I N G V A N K O E A L A L O E M P O E R (p. IO89, r.2 1-2 2 ). Er Wordt verwezen naar kaart X V maar op die kaart staat Koeala Loempoer niet aangegeven. Deze stad ligt bij de westkust van Malakka, iets zuidelijker dan de breedtegraad van Medan. D E E V A C U A T I E V A N V R O U W E N EN K I N D E R E N V A N I N H E E M S E k n i l - m i l i t a i r e n u i t a t j e h (p. 1097, r. 8 v.o.). Er werden geen ‘auto’s en autobussen’ gebruikt maar open vrachtauto’s.
D E M O O R D D O O R DE J A P A N N E R S O P E EN A A N T A L G E E S T E L I J K E N o p e e n v a n d e t a n i m b a r - e i l a n d e n (p. 1 1 1 0 , r. 7-8). Deze wandaad is in werkelijkheid op een van de Kei-eilanden gepleegd. Daar was de zetel van de apostolische vicaris van N ieuw -G uinea, een van de slacht offers.
DE V E R N I E L I N G VAN HET S C H I P VAN DE G O U V E R N E M E N T S M A R I N E t e m a n o k w a r i ( n I E u w - G u I N E A ) (p. 1 1 1 5 , noot 2). Deze vernie ling vond plaats conform de vlootorder dat voorkomen moest worden dat aan de Japanners schepen in bruikbare staat in handen zouden vallen. Behalve de matroos eerste klasse die onthoofd werd, werden ook nog enkele schepelingen opgehangen. de
k p m (p. 1146). Deze drie letters zijn natuurlijk de afkorting van Koninklijke Paketvaart Maatschappij, niet van Koninklijke Petroleum Maatschappij.
Deel 1 1 b: ‘Nederlands-indië I I ’ de
‘p r i n c e
of w a les
’
en de
‘ r e p u l s e ’ (p.8, r.6). Kwamen op 2,
niet op 6 december '41 in Singapore aan.
166
DEEL I I B k a a r t c o r r e c t i e (p. 17). In het nevenkaartje is de ligging van M anokwari verkeerd aangegeven: deze plaats ligt niet ter hoogte van Babo maar van Sansapor. t e k s t c o r r e c t i e (p. 19, r. 5 v.o.). V oor: ‘verleende Todjo gratie’ leze
men: liet Todjo gratie verlenen. a m e r i k a a n s e e n j a p a n s e v l i e g k a m p s c h e p e n (p.24, tweede ali
nea). V óór de Slag bij M idw ay hadden de Amerikanen er zes (niet zeven) en na die slag vijf. V oor de Japanners waren die cijfers: e lf en zeven. t e k s t c o r r e c t i e (p.27, r. 1 v.o.). Voor 'Department o f the Arm y’ leze
men: War Department. d e o n d e r g a n g v a n d e ‘ j a m a t o ’ (p.39, noot i). Dit slagschip, het grootste ter wereld, werd door de Amerikaanse luchtmacht tot zinken gebracht. j a p a n s n i e u w e v l i e g k a m p s c h e p e n (p.43, r. 14). Er kwamen in de
genoemde periode 10 nieuwe gereed, niet 13. d e c o n f e r e n t i e v a n t e h e r a n (p.65, r. 14 v.o.). Vond plaats van 28
novem ber tot 2 december 1943. aantal doden ju li- augustus
door
de
bombardementen
van
hamburg
,
'4 3 (p. 86, r. 18). De beste schatting is: ca. vijf-en -
dertigduizend. de zevende d a g - adventisten
(p. 105, noot i , r.2). Zijn hier ten onrechte gelijkgesteld aan de Heiligen der Laatste Dagen (de Mormonen).
verbeterd foto
-
onderschrift
( n a p. 110). De juiste d a tu m is: 7
a p r il 1945. t e k s t c o r r e c t i e (p.220, r. 5). Voor ‘vorstendom ’ moet ‘van het’ w or
den ingevoegd.
- o n d e r s c h r i f t (voor p.223). De juiste vertaling van de eerste zin van afb. 35 is: ‘Volwassenen, kinderen, spreekt de taal van Japan.’ verbeterd foto
167
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N d e j a p a n s e g e n e r a a l s o e g i j a m a (p.249, r. 14). Zijn voornaam is:
Hajima. t w e e t e k s t c o r r e c t i e s (p. 263, r. 5). Voor ‘predikanten’ leze men
‘predikanten en priesters’ en de laatste twee regels van deze alinea dienen te luiden: ‘mgr. W illekens achtte het prudent, het Japanse verzoek in te w illigen.’
D E B E S P R E K I N G E N I N H E T O L C O T T P A R K H O T E L TE B A N D O E N G (p. 298 e.v.). Van de deelnemers aan deze besprekingen onder leiding van mr. H. J. Spit, vice-president van de Raad van Nederlands-indië, is ir. C. H illen, hoofd van de PTT, niet onm iddellijk gearresteerd; hij werd begin '43 geïnterneerd en pas later door de Kenpeitai als ‘samenzweerder’ behandeld: verhoord, gemarteld en begin '45 tot gevangenisstraf veroor deeld; aan de gevolgen daarvan overleed hij begin novem ber '45.
‘ d j a l a n ’ (p.314, laatste alinea). De juiste vertaling is niet ‘boulevard’, maar: weg. generaal- m ajoor l. h
. v a n o y e n ( p .3 3 9 , r. 1 1 -1 2 ). Zijn rang in maart '4 2 is abusievelijk als ‘luitenant-generaal’ aangegeven.
* d e n i p p o n - w e r k e r s (p. 363, vierde alinea en elders). ‘Wij w illen ’, schreven w ij, ‘de term ‘ballenjongens’ vervangen door de minder m in achtende term welke ook door dr. van V elden’ (nl. in haar werk over de Japanse interneringskampen voor burgers) ‘gebruikt is: de Nipponwerkers.’ Daaraan willen wij nu toevoegen dat wij met het gebruik van deze term niets negatiefs ten aanzien van de betrokkenen als groep hebben w illen aangeven. Er hebben zeer velen toe behoord die zich bewust waren dat zij door de voortzetting van hun werk de steunkassen ontlastten. Bovendien leek die voortzetting van belang opdat men, als eenmaal de bevrijding daar was, bepaalde posten nog in handen zou hebben. de persoonsbew ijzen
en beloften
der
‘n i p p o n -
werkers
’
(p. 366, laatste alinea en p. 367, eerste alinea). Wat wij hier vermelden, geldt slechts voor Java.
* o n t s n a p p i n g e n u i t d e g r o t e o o s t ( d .w .z . v a n a m b o n ) n a a r a u s t r a l i ë i n f e b r u a r i - m a a r t '4 2 (p.393, laatste alinea).
168
DEEL I I B Aan de verm elde geslaagde ontsnappingen moet worden toegevoegd dat de commandant van het Knil-detachement op het vliegveld Laha, eerste luitenant G. L. Snell, met acht andere Nederlandse militairen met een prauw overstak naar Ceram, daar een zeilboot uitrustte en via de K eieilanden, waar hij een kustvaartuig wist te charteren, en via D obo en Merauke eind maart '42 de Australische kust bereikte. De bedoelde acht militairen waren officier van gezondheid C. Ouwehand, luitenant J. F. de Bruyn, onderluitenant W. F. Kniestedt, de sergeanten G. Teljeur en A. G. Hueting, brigadier N. H. M. Donders en de soldaten Th.J. C. Benningshof en Tj. Luitjes. Hueting die bij een schietongeval was gewond, moest op Ceram achterblijven (en werd daar door de Japanners terecht gesteld). Vandaar werden ook twee Australische militairen meegenomen. In D obo is door Snell met luitenant F. Hieronymus contact gezocht en ds. H. Visser (Hieronymus en Visser zijn door ons genoemd) is op w eg naar Merauke opgepikt; ook is tijdens dat traject een zeilboot met Australische militairen op sleeptouw genomen. Voorts is uit Babo (Nieuw -Guinea) een gehele Knil-com pagnie in maart '42 naar Australië uitgeweken.
. j . d e h a a s (p.402, kaart XI). Het eilandje Savoe dat hij aandeed, is abusievelijk als ‘M aoem ere’ aangegeven.
de to c h t van h
k a a r t c o r r e c t i e (p.402). Op kaart X I leze men voor ‘ Satingar’ : Sa-
tengar.
J A P A N S E A R R E S T A T I E S O N D E R DE C H I N E Z E N O P J A V A (p. 420, r.2). V oor ‘maart '42’ leze men: maart '43.
* H E T V E R R A D E N V A N H A N N Y H I L G E R S (p.432, n O O t 2). Wij Schreven dat zij, een kantoormeisje, begin augustus '43 werd verraden door een vroeger collega’tje. D e naam van dat collega’tje hebben wij niet vermeld maar wij stellen er in het licht van informatie die wij na de publikatie van deel 1 1 b ontvingen, prijs op, nu als onze mening te geven dat niet vaststaat w ie Hanny Hilgers verraden heeft. H E T I L L E G A L E W E R K V A N MR . J. L. W E L T E R (p.433, r. 8-9). Anders dan wij schreven, nam W elter zijn vrouw niet mee naar Bandoeng —zij b leef in Buitenzorg wonen in een ander huis waarheen zij twee revolvers en enkele handgranaten in de luierwas meenam. Pas later verhuisde ook zij met haar kinderen naar Bandoeng. Haar man is (r. 21) niet in Buiten
169
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N zorg gearresteerd maar in Tjioem boeloeit, een plaats in de om geving van Bandoeng.
‘ s m i t h ’ (p.440, noot, r.2). D it was inderdaad Captain Joh n Douglas; deze was een officier van de Australische Intelligence. D E I N M E I '4 3 D O O R D E J A P A N N E R S G E V R A A G D E L O Y A L I T E I T S V E R K L A R I N G (p. 443, tweede alinea). Ondertekening daarvan is in Soerabaja door twee werknemers van het Koffiefonds geweigerd —zij werden deswege niet berecht.
D E C L A N D E S T I E N E C O N T A C T E N V A N DE G O U V E R N E U R S W I N K L E R e n h a r t e v e l t (p.445, laatste alinea, en p.446, eerste alinea). Onze tekst
suggereert dat de twee gouverneurs een gemeenschappelijke opzet na streefden — dat is niet juist. O ok is er w el degelijk sprake geweest van Japanse processen. Daarbij werd gouverneur W inkler tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld — hij is, zoals verm eld, in de Soekamiskingevangenis bezweken en mèt hem zijn nog zeven o f acht anderen (dat waren niet alleen bestuursambtenaren) omgekomen. h e t i l l e g a l e w e r k v a n w . a . m e e l h u y s e n (p.447, derde alinea). Zijn achternaam is verkeerd gespeld, nl. met een z in plaats van met een s.
H E T I L L E G A L E W E R K V A N F. S. V A N D A V E L A E R (p.448, noot i). Zijn naam is abusievelijk weergegeven als: F. S. Davelaar. Zijn groep te Soerabaja werd begin mei '43 door de Kenpeitai opgerold maar hij is later in een van de kampen te Bandoeng geïnterneerd.
STEYN
v a n h e n s b r o e k (p.450, r. 8 en vierde alinea). D e juiste naam is: van Steyn van Hensbroek; zijn voorletters zijn: J.K.H .
R E S E R V E - K A P I T E I N K. T E N V E L D E ( V E R Z E T O P S U M A T R A ’ S O O S T ) (p.464, laatste alinea, en p.465, eerste alinea). Hij was niet procu
kust
ratiehouder van een aardoliemaatschappij geweest maar directeur van het Belgische administratiekantoor van de Société Internationale de Plantation et de Finance. Zijn voornaam was niet Kees, als weergegeven door de schrijver W illem Brandt (p. 466, r. 13 v.o.), maar Klaas.
170
DEEL I I B H. J. S T E L M A , B I N N E N L A N D S B E S T U U R S A M B T E N A A R O P C E L E B E S (p.474, r.7 v.o.). Zijn naam is abusievelijk verm eld als: Stalma.
DE R I J S T I N V O E R O P B O R N E O EN I N DE G R O T E O O S T (p. 522, laatste alinea, en p. 523, eerste alinea). D e geplande invoer uit Java was niet te klein om het tekort aan te vullen. f o u t i e v e k a a r t v e r w i j z i n g (p. 529, r.2). Er moet verwezen worden
naar kaart X V op p. 635.
D E A N T I - J A P A N S E B E W E G I N G V A N D J E N A L M O E S T A P A (p.556, der de alinea). Deze ontwikkelde zich bij Tasikmalaja, maar deze plaats staat op kaart X V I op de pagina’s 640—41 niet vermeld. Tasikmalaja ligt ca. 35 km ten oost-zuidoosten van Garoet.
- EN o p p e r o f f i c i e r e n (p.617, r. 10 -12 ). Bij de marine waren dat destijds officieren met de rang van schout-bij-nacht en hoger, bij het leger officieren met de rang van generaal-m ajoor en hoger. Bij de Special Party zijn evenwel ook de officieren met de rang van kapitein-ter-zee o f kolonel ingedeeld. vlag
G E N E R A A L - M A J O O R H. J. D. DE F R E M E R Y (p.665, r. 8 V.O.). Als zijn derde initiaal is abusievelijk een S aangegeven en zijn familienaam is ten onrechte met een ij gespeld.
* DE O N D E R G A N G V A N DE ‘j O E N I O M A R O E ’ (p. 679, r. 14 V.O.). M en schrappe het woord ‘slechts’ — de kanonneerboot pikte immers ook drenkelingen op. Het verm elde in de laatste alinea: dat enkele honderden drenkelingen op vlotten de kust van Sumatra bereikten, is onwaarschijn lijk. Wij vermeldden voorts (p. 679, noot 1) dat de aalmoezenier Xaverius V loet tot het laatste toe aan boord is gebleven, maar hetzelfde geldt voor ds. A. F. J. Pieron, een veldprediker van het Knil. (p. 695, noot i). W eggevallen is de eerste regel: ‘In w elke mate gesaboteerd is, valt m oeilijk vast te stellen. M ajoor van Baarsel heeft’.
tekstaanvulling
d e l i g g i n g v a n m a o e m e r e ( p - 714, r.4 v.o.). D e tekst verwijst naar kaart X I op p. 402 maar op die kaart is M aoemere, dat op de noordkust van Flores ligt, verkeerd aangegeven.
171
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N o n j u i s t e k a a r t v e r w i j z i n g (p. 754, r. 3 v.o.). Hier moet verwezen
worden naar kaart XIII op p. 629. o n j u i s t e k a a r t v e r w i j z i n g (p.765, r.2). H ier moet verwezen w or
den naar kaart X V op p .635.
* d e r e g l e m e n t e n d e r i n t e r n e r i n g s k a m p e n (p.770, laatste ali nea, en p. 7 7 1, eerste alinea). V eel van de door ons weergegeven regels golden niet op Sumatra: daar was de aanleg van groentetuinen verboden, w erd voor verrichte arbeid geen loon betaald, was briefwisseling niet toegestaan, ontbrak in de kampen buiten de steden alle elektriciteit en was het niet verplicht, Japans te leren o f het Japanse volkslied te zingen. * het ov erb ren g en van jo n g en s van veertien jaar of O U D E R U I T d e V R O U W E N - EN K I N D E R - N A A R DE M A N N E N K A M P E N (p. 800 e.v.). Verm elding verdient alsnog dat uit de vrouw en- en kinderkampen te Ambarawa en Banjoebiroe de jongens van e lf tot dertien jaar ondergebracht werden in een van de Ambarawa-kampen waar ook ca. tweeduizend bejaarde mannen van W est- en M idden-Java geconcentreerd werden. Geen een kon daar door zijn vader worden opgevangen. Velen van die bejaarden stierven —het was voor de jongens een verschrikking, voortdurend met de dood te worden geconfronteerd. Bovendien was de kampleider, een Belg, een egoïst die er zorg voor droeg dat hij z e lf niets te kort kwam maar die w èl onder de jongens met de strengste middelen de tucht trachtte te handhaven. Deze groep alleen staande jongeren heeft het bij uitstek zwaar gehad.
* HET C I R C U L E R E N VAN GETYPTE PREKEN IN HET T J I D E N G - K A M P (p. 808, eerste alinea). Wij schreven dat een geïnterneerde lekenpredikante haar preken liet circuleren —in werkelijkheid was het ds. H. J. Kater die zijn preken doorgaf. Zijn vrouw en hun drie kleine kinderen werden daarvoor gestraft met opsluiting.
* D E H O U D I N G V A N D R . J . J. E I N T H O V E N EN H E T O P P A K K E N V A N Z E S T I G K A M P B E W O O N S T E R S I N H E T V R O U W E N - EN K I N D E R K A M P p o e l o e b r a y a n b i j m e d a n (p. 81 5, laatste alinea, p. 816 en p. 817, eerste alinea). De (op gezag van H. L. Leffelaar gedane) mededeling dat dr. Einthoven ‘met haar blote vuist’ een ruit uit een deur zou hebben geslagen, is niet juist: dr. Einthoven had als arts haar handen veel te veel nodig. Onjuist is ook de mededeling dat van een op smokkel betrapte
172
DEEL I I B Brits-Indiër de nagels zouden zijn uitgetrokken. Evenm in juist is Leffelaars relaas over de houding van dr. Einthoven en een verpleegster jegens een Japanner die hen met een geweer bedreigde. Het oppakken van zestig kampbewoonsters heeft voorts niet te maken gehad met het beschreven knuppelincident (degene die de knuppel had gehanteerd, maakte zich zelf bekend) maar met een ander gebeuren. Met het oog op een kampinspectie had de Japanse kampcommandant eind '43 enige houten badhokken laten neerzetten (puur voor het oog, want een waterleiding was er niet) maar toen die inspectie uitbleef, hadden vrou w en die badhokken afgebroken om met de planken hun schaarse bezit tingen tegen de regen te beschermen. Ca. zestig vrouwen die in het bezit bleken te zijn van die planken, werden toen naar Medan gevoerd en daar in de kamertjes van een warenhuis opgesloten. U it deze groep werd een aantal in de gevangenis ‘verhoord’, van w ie een deel naar het kamp teruggebracht werd, een deel (achttien vrouwen) in maart '44 tot een jaar gevangenisstraf werd veroordeeld.
A A N T A L G E Ï N T E R N E E R D E N I N B A N G K I N A N G (p. 838, r. 13 —14). Er zijn in Bangkinang nooit méér geïnterneerden geweest dan ca. tw ee-endertighonderd; van hen is 7% omgekomen.
N I E U W S V O O R Z I E N I N G IN HET KAMP VAN HET X V DE B AT AL JO N (p. 863, r. 12 —1 1 v.o.). De clandestien opgevangen berichten drongen maar tot een deel van de geïnterneerden door. De woorden ‘men w ist’ zijn dus niet juist.
DE L A N D S A R C H I V A R I S , D R . V E R H O E V E N (p. 873,
nOOt
i). Zijn juiste
initialen zijn: F. R. J.
GENERAAL KO KO EB OE , H O O F D VAN HET MILITAIR BESTUUR VAN , m e i ' 4 3 - n o v e m b e r ' 4 4 ( p .9 1 3 , noot 2). Zijn familienaam is
java
onjuist aangegeven met: Koboehoe.
‘a n g k a t a n
baroe
’ (p. 1 0 0 7 , r.4—3 v.o.). Een betere vertaling is: ‘de
nieuwe bew eging’. s o e k a r n o ’ s e e r s t e k a b i n e t (p. 1045, noot i, en p. 1046, noot). ‘Er waren’, schreven wij, ‘onder de ministers zovelen die een hoge functie hadden bekleed op de door Japanners geleide departementen, dat men dit eerste Indonesische kabinet w el aanduidde als ‘het Boesjo-kabinet’,
173
OV ERZICHT VAN WIJZIGINGEN ‘het kabinet van de Tw eede mannen” — een betere vertaling is: ‘het kabinet van de afdelingshoofden’.
Deel 1 1 c: ‘Nederlands-indië I I I ’ *
D E L A N D I N G V A N E E N K N I L - D ETA C H E M E N T O P W A M A R I N
j u l i ’ 4 2 (p. 64, r. 8-10). Het detachement is inderdaad door de Japanners
verrast maar het heeft een tegenaanval uitgevoerd en daarbij is een M enadonese sergeant gesneuveld. Onze form ulering: dat het detache ment geen schot heeft gelost, is dus niet juist.
. j . d e h a a s (p.285, r. 8-4 v.o.). Vermeld dient te worden dat de Bronzen Leeuw de op één na hoogste militaire onderscheiding was. D e aan de Haas posthuum verleende Bronzen Leeuw werd niet geannuleerd maar het desbetreffende koninklijke besluit werd gecorrigeerd doordat uit het oog was verloren dat de Haas als drager van het Bronzen Kruis met Eervolle Verm elding na de instelling van de Bronzen Leeuw (1944) deze laatste onderscheiding reeds bezat. de onderscheiding van h
tekstcorrectie
(p. 3 2 3 , r. 11). V oor ‘Onderzeebootdienst’ leze men:
Onderzeedienst. v e r b e t e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p.352). De persoon links op
foto 58 is dr. R E. Smits, uiterst rechts mr. J. E. van Hoogstraten. Links op foto 61 eveneens: dr. Smits.
- o n d e r s c h r i f t (na p.360). Op foto 70 is niet een Nica-arts aan het werk maar de commandant van de door het Curagaose Rode Kruis uitgezonden Transportkolonne.
gecorrigeerd foto
a f k o m s t v a n l o r d m o u n t b a t t e n (p.400, r. 5-6). Prins Louis von
Battenberg was getrouwd met een kleindochter van koningin Victoria — hij is ten onrechte een kleinzoon van koningin Victoria genoemd. v r i j w i l l i g e r s n a a r a u s t r a l i ë (p.457, laatste alinea). Er zijn ook
omstreeks honderd in Zwitserland aangekomen vluchtelingen vóór Ja pans capitulatie via Frankrijk en Engeland naar Australië vertrokken. Zij
174
DEEL
12
kwamen er begin ju n i '45 aan. Een deel werd bij het Knil, een deel bij de Nica ingedeeld.
‘ v a n k i n s b e r g e n ’ (p. 561, r. 12 v.o.). Was geen lichte kruiser maar een artillerie-instructieschip, van '45 a f aangemerkt als kanonneerboot.
de
r a t o e l a n g i e (p. 586, r. 15). Deze noemde zich niet ‘gouverneur van Sumatra’ maar ‘gouverneur van Soelaw esi’ (Celebes).
DE E E R S T E D I E N S T W E I G E R I N G D O O R I N D O N E S I S C H E K N I L - M I I . I t a i r e n i n a u s t r a l i ë (p.633, begin tweede alinea). De eerste gevallen
deden zich niet in Casino voor maar in Melbourne. Toen het in Casino tot m oeilijkheden kwam, was daar al een kamp in aanbouw waarin alle dienstweigeraars zouden worden opgesloten. s. l . m a n s h o l t (p. 657, r. 16—17). Is ten onrechte aangeduid als ir. (zelfde correctie: p .7 1 1 , r.2 v.o. en deel 12, p. 103, r. 1 1 v.o.). t e k s t c o r r e c t i e (p. 703, r.4). Het kabinetsberaad over de 7 december-
toespraak van koningin W ilhelm ina begon uiteraard niet in oktober '4 1, maar in oktober '42.
Deel 12 : ‘Epiloog’ DE
titel van
deel
14 (p. X I, r. 5. v.o.). Zal luiden: Reacties, niet:
Kritiek. u i t b r e i d i n g e u r o p e s e g e m e e n s c h a p (p. 7, r. 16 -17 ). Griekenland
is in ’8i (niet '82) en Spanje en Portugal zijn in ’ 86 (niet '85) lid van de E G geworden.
* a a n t a l a r b e i d s o n g e s c h i k t e n i n '8 5 (p.20, laatste r., en p.2 1, r. 1 —2). V oor ‘ca. tweehonderdvijftigduizend’ leze men: ca. zevenhonderdvij ftigduizend. DE B E P E R K T E W E R K I N G V A N DE W E T O P DE B E D R I J F S O R G A N I S A T I E (p.26, laatste alinea). Wij hebben die werking te beperkt aangegeven. Het Landbouwschap, het bedrijfsschap voor de landbouw, is een van de
175
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IG IN GE N dertig bestaande bedrijfsschappen. Er zijn voorts twee hoofdbedrijfsschappen. N iet alleen op het terrein van de landbouw maar ook op dat van de groothandel en de middenstand zijn bij de organisatie van het bedrijfsleven belangrijke resultaten geboekt — evenwel is de genoemde wet ten aanzien van de industrie, het vervoerswezen, het bankwezen en het verzekeringswezen dode letter gebleven. Enkele bedrijfsschappen op het gebied van de industrie zijn na enige tijd opgeheven. b e g i n t e l e v i s i e (p. 36, r. 9 v.o.). D e eerste uitzendingen uit Hilversum
vonden in '5 1 plaats — in ’ $6 waren er nog geen 100000 geregistreerde toestellen.
DE c p n (p.40, r. 7-8). Hij is niet, zoals wij schreven, ‘geroyeerd’, maar hem is in '78 het erelidmaatschap ontnomen.
paul de g r o o t en
f u s i e n v v e n n k v (p. 40, r. 10 v.o.). Vond plaats in '76, niet in '75. d e z a a k - a a n t j e s (p. 49, r. io). Vond plaats in '78, niet in '77. d e b r u g g e n b i j a r n h e m (p. 99, noot 4). D e vooroorlogse bruggen waren vernield maar er lag bij Arnhem een noodbrug. r e p a t r i ë r i n g v a n d e ‘ g e n e r a a l s g r o e p ’ (p. 116 , tweede alinea). D e groep is door de Amerikanen, niet door de Russen bevrijd. tekstcorrectie
(p. 11 8 , r .2 v.o.). Voor ‘ Buchenwald’ leze men: Da-
chau.
D E R E P A T R I Ë R I N G V A N DE L A A T S T E G E V A N G E N E N U I T D A C H A U (p. 119 , r.20). V oor ‘begin ju n i’ leze men: eind mei. t e k s t c o r r e c t i e (p. 184, noot 1, r.4 v.o.). M en leze: O ok de Schoolraad
voor de scholen met de Bijbel hervatte spoedig enz.
O P R I C H T I N G V A N D E P E R H I M P O E N A N I N D O N E S I A (p. 2 0 1 , r. 2 V.O.). Vond niet plaats ‘in de jaren '20’ maar in 1908.
* K O N I N G I N W I L H E L M I N A EN H E T B E L E I D V A N H E T K A B I N E T B E E L J E G E N S D E R E P U B L I E K I N D O N E S I Ë (p. 248, laatste, en p.249, eerste alinea). Wij hebben het accent gelegd op een passage uit de
176
DEEL
12
toespraak die de koningin voor Radio Nederland W ereldom roep uitsprak en waarin zij ‘het kolonialism e’ ‘dood’ noemde en aandrong op ‘een nieuw begin’. Op dit tekstgedeelte is door dr. P. J. D rooglever in een artikel in NRC-Handelsblad d.d. 6 mei 1988 alleszins juiste kritiek uitge oefend — een kritiek welke gevolg is geweest van het feit dat wij dit tekstgedeelte, voorkomend aan het slot van hoofdstuk 2, in tegenstelling tot hoofdstuk 7 niet in concept aan hem hadden voorgelegd. D e betrok ken toespraak is, anders dan wij schreven, begin februari '48 (niet '47) gehouden en de koningin sprak ook van de wenselijkheid om ‘terroristen’ en ‘de machten van anarchie en wanorde’ met kracht te bestrijden. ‘Dit was’, aldus Drooglever, ‘aan de vooravond van de plechtige onderteke ning van de 'Renville’-overeenkomst, niet bepaald gesproken in de geest van de peetvaders van dit akkoord’. Zijn conclusie was, ‘dat W ilhelm ina’s persoonlijke denkbeelden over de Indonesische kwestie zich, om het voorzichtig uit te drukken, rechts van het centrum bevonden.’
. j . h . f . b l o e m e r s (p. 339, r. 1 1 v.o.). Als eerste voorletter is abu sievelijk een S vermeld.
mr
m r . j . w . m . d e s t o m b e (p. 537, r. 10 v.o.). De voorletters zijn abusie velijk aangegeven als: J. M. W.
M R . J. Z A A I J E R S O N T S L A G T I J D E N S DE B E Z E T T I N G (p.538, r.2). Hij vroeg in mei '42, niet mei '43, ontslag. h e t h a a g s b i j z o n d e r g e r e c h t s h o f (p. 555, r. 17). D e Rotterdamse
Kamer hield w el eens zitting in Dordrecht maar daar was geen aparte Kamer gevestigd. tekstcorrectie
(p. 621, r. 3). Voor ‘vier’ leze men: drie.
k a a r t c o r r e c t i e (p.728, kaart II). Tangerang bewesten Batavia is te ver westelijk getekend. De plaats werd in de tweede helft van '46 door Nederlandse troepen bezet.
D E O N A F H A N K E L I J K H E I D V A N I N D I A , P A K I S T A N E N C E Y L O N (p. 7 17 , r. 4 v.o. —p. 718, r. 3). India en Pakistan werden in '47 Britse Dominions (Ceylon werd dat in '48). India noemde zich onafhankelijk in '50, Pakistan in '56, C eylon in '78.
177
O V E R Z I C H T VAN WI JZ IGI NGE N * DE ‘ P E M O E D A ’ - G R O E P E N I N EN NA DE ‘ B ER S I A P ’ - PER I O D E (p. 746—48). Er zijn op M idden- en O ost-Java ook groepen geweest die niet tot gewelddadigheden tegen Nederlanders en Indische Nederlanders zijn overgegaan. Onze m ededeling: ‘Er kwam geen geëvacueerde in de Nederlandse enclaves aan die niet te berichten had van diep-schokkende ervaringen van hem o f haar zelf o f van bekenden’ (p. 748, r.6—8), is dan ook te algemeen gesteld.
. a . a . v a n r u l e r (p. 783, r. 9 v.o.). Was geen lid van de A R P maar b le ef actief in de geest van Lingbeeks Hervorm d-Gereform eerde Staats partij.
ds
* H E T A F T R E D E N V A N K O L O N E L D R . J. M. S O M E R ALS D I R E C T E U R VAN DE ‘ N E F I S ’ ( CE N TR AL E M IL I TA IR E I N L I C H T I N G E N D I E N S T ) (p. 830, noot 4). Wij schreven dat kolonel Som er geheime rapporten had toegezonden aan leden van de parlementaire en buitenparlementaire oppositie in Nederland (en dat hij ‘daarmee tegen de lamp gelopen’ was). Inderdaad, dat werd vermoed maar dat vermoeden werd bij een ingesteld onderzoek niet bevestigd. W el was de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, Beel, in toenemende mate bezwaar gaan koesteren tegen zijn beleid;'h em werd kwalijk genomen dat hij, zonder zijn superieuren er in te kennen, in maart '49 een z.g. signalement van de revolutionaire leider Tan Malaka die zich van Soekarno had losgemaakt (en, zonder dat de Nejis dat wist, kort tevoren door troepen die Soekarno trouw waren gebleven, was doodgeschoten), had toegezonden aan de militaire attachés van de buitenlandse consulaten. In april had Beel hem voorts moeten verzoeken, ‘zich van interpretaties die het beleid zouden kunnen door kruisen, te onthouden’ (telegram, 1 1 april 1949, van Beel aan Den Haag, A R A , Alg. Secretarie, 3822). Inderdaad, Som er had, zodra was komen vast te staan dat Nederland een akkoord met Soekarno en de zijnen zou gaan nastreven, de grootst m ogelijke bezwaren tegen dat beleid. Eind mei '49 noem de hij in een b rief aan de parlementaire redacteur van Het Parool de Republikeinse voormannen ‘misdadigers die straks in Den Haag met de Nederlandse politici gezamenlijk aan de ronde tafel zullen zitten.’ (brief, 30 mei 1949, van J. M. Som er aan N. Cramer, RvO ). Tw ee maanden later vroeg hij ontslag in een b rief aan de Legercommandant waarin hij sprak van de ‘willekeur van een aantal Republikeinse machthebbers die binnen afzienbare tijd Indonesië en de bevolking van dat land aan de rand van de afgrond zullen brengen.’ (brief, 20 ju li 1949, A RA , Alg. Secretarie,
178
DEEL
12
3824). Hij werd met ingang van 1 oktober '49 uit zijn functie ontheven en keerde enkele weken later naar Nederland terug.
- o n d e r s c h r i f t (na p. 856). Foto 74 beeldt niet de landing bij Tjilatjap uit maar een landing van mariniers op een onbekende plaats.
gecorrigeerd foto
H E T A F W I J Z E N V A N DE J A P A N S E G R A T I E V E R Z O E K E N (p. 898, r. 9-5 v.o.). Wij noemden als derde factor ‘de overtuiging van de luitenantgouverneur-generaal en de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon dat gratiëring eenvoudig onverdragelijk zou zijn voor de volksgroepen die tijdens de Japanse bezetting zo bitter hadden geleden.’ De enige nog levende van deze autoriteiten, A. H. J. Lovink, heeft in een na het gereedkomen van de tekst door ons met hem gevoerde briefwisseling het gestelde niet ontkend maar evenmin bevestigd. Wat wij schreven draagt dus het karakter van een, naar ons oordeel alleszins redelijke, veronderstelling. B A N T A M EN D E T W E E D E P O L I T I O N E L E A C T I E (p. 97O , r. 10). Deze actie heeft zich wel degelijk ook tot Bantam uitgestrekt; alle grote plaatsen werden er bezet. Op p. 968 dient op kaart VI Bantam dus rose gekleurd te worden. de h o u t m a n en ke y ze r
(p. 1008, noot 1). Zijn ten onrechte ‘Houtman
en de Keyzer’ genoemd. t e k s t c o r r e c t i e (p. 1009, r. 12). Voor ‘nog geen vier maanden’ leze
men: nog geen zestien maanden. g e c o r r i g e e r d f o t o - o n d e r s c h r i f t (na p. 1016). Op foto 99 staat
Soeharto afgebeeld — hij was luitenant-kolonel, niet kolonel.
* H E T I N H E T B O E K V A N S. A. L A P R É ‘ HE T A N D J I N G - N I C A - B A TALJON ( k n i l ) IN N E D E R L A N D S - I N D I Ë I 9 4 5 - I 9 5 0 ’ BE SC HR E V E N i n c i d e n t (p. 1 0 3 2 , noot 4). Lapré gaf geen ‘voorbeeld’ van een exces maar citeerde slechts een verslag van een tot de Koninklijke Landmacht behorende oorlogsvrijwilliger. Blijkens dat verslag zijn door Knil-m ilitairen geen krijgsgevangenen doodgeschoten maar hebben m i litairen van een gemengde Knil/KL-eenheid een actie uitgevoerd tegen de kampong waar zich de beschreven Indonesische wandaden hadden
179
O V E R Z I C H T VAN WIJ Z IG IN GE N voorgedaan, en waren bij die actie ‘een aantal daders te grazen’ genomen, ‘waaronder hun leider.’
180
Registers Register op de ‘Verantwoording’ Samengesteld door drs. Jennifer Smit en drs. Gerrold van der Stroom
Beel, L. J. M., 73 Beelaerts van Blokland, J. J. G., 43 Beets, N., 63 Begeleidingsgroep Zie: ‘Geschiedwerk’ Belinfante, A. D., 63 Berkovich, E., 50 Bernhard, Prins, 49, 56, 57, 58, 61, 63 Bestuur, Rijksinstituut voor Oorlogsdo cumentatie, 13, I3n, 15, 23, 27, 28, 29, 30, 31, 52, 67, 70, 73, 75, 77 Beus, J. G. de, 49, 56 Bezemer, K. W. L., 55, 57, 61, 64 Bezetting, De, 2 1, 2 2 -2 5 , 28, 32, 78 BI, 2 Biesheuvel, B. W., 73 Bilderbeek, C. W. van, 50 Binnenlandse Veiligheidsdienst, 56 Blankenstein, H. van, 61 Blankenstein, M. van, 49 Boas, S., 63-64 Boekhoven, G., 59 Boellaard, W . A. H. C., 50, 56, 59 Bogaard, J., 50 Boissevain-Van Lennep, A. M., 50 Bolhuis, J. J. van, ion Bolkestein, G., 2, 43, 49, 72 Boon, J. A., 54 Booy, Th., 58, 63 Booy, J. M. de, 43, 49 Borssum Buisman, G. A. van, 60 Bos, P. A., 54
Abdoelkadir Widjojoatmodjo, 57, 64 Adviseurs Z ie : ‘Geschiedwerk’ Agt, A. A. M. van, 61 Albarda, J. M., 49 Alfrink, B., 59 Algemeen Nederlands Persbureau Zie: A N P Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 52 Algemene Rekenkamer, 61 Allers, familie, 50 Amerongen, M. van, 73 Anak Agoeng Gde Agoeng, Ide, 57, 64 Andrée Wiltens, A. J., 62 Angeren, J. R. M. van, 43, 49 A N P, 40 Anstadt, M., 23 Arbeiderspers, 40 Asscher, L., 50 Aulnis de Bourouill, P. L. d’, 43, 50, 60 Auteur Z ie: ‘Geschiedwerk’
Baanbreker, De, 42 Bachtiar, H. W., 57, 58 Bakels, F. B„ 56 Bank, J. Th. M., 77 Barnouw, D., 54 Barrymore, J., 33n Bastiaans, J., 56, 63, Ó4n Beaufort, H. L. T. de, 58
181
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’ Bosch, J. W . Th., 54 Bosch van Rosenthal, L H. N. F. H., 50 Bosscher, Ph. M., 57, 64 Bouman, B., Ó4n Bouman, P. J., 60 Brandt, C. D. J., ion, 12, 53 Brauw, M. L. de, 73 Breunese, J. N., 50 Brouwer, C., 50 Brugmans, I. J., 1 2 , I 2 n , 53, 67, 68, 75 Bruin, W., 50 Bruin, R. de, 54 Bulletin, Het, 4 2 Bulletin van het M farx] L[enin]L[uxemburg] Front, 4 2 Bureau Inlichtingen, Z ie: BI Burger, J. A. W., 43, 49, 56 Burgerlijk Wetboek, 32n Buskes, J. J., 43, 50, 71 ‘Bijlagen’ Z ie: Deel 13
Caljé, C. J. F., 56, 60 Cals, J. M. L. Th., 12 Carels, J., 50 Casimir, H. B. G., 62 Casparis, J. G. de, 62 Centraal Archief Bijzondere Rechtsple
ging. 41 Centraal Bureau voor de Statistiek, 60, 63 Christofoor, 42 Claus, Prins, 58 Cleveringa, R. P., 43, 50 Cohen, D., 50 Cohen, E. A., 56 College van Vertrouwensmannen, 4 Comité Geschiedkundig Eerherstel N e derlands-Indië, 75 Commissie van Bijstand, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, 5, 12, 13, 72, 74 n Coolen, H. M. G., 54 Cramer, J., 50, 56, 60 Creutzberg, P., 57, 58
Deel 1 (‘Voorspel’), 16, 2 1, 28 -29, 3 1 - 3 2 , 34, 52. 53. 54. 55. 58. 65, 66, 70, 7 1, 76 Deel 2 (‘Neutraal’), 2 1, 52, 53, 54, 55, 58 -59 , 65 Deel 3 (‘M ei '40'), 2 1, 29, 47, 52, 53, 54, 55. 56, 65 Deel 4 (‘Mei '40 - Maart '4 1 ’), 2 1, 30, 47, 52, 53 , 54 . 55 , 56, 59 , 65, 7 1, 72, 7 3 -7 4 Deel 5 (‘Maart '41 - Juli '4 2 ’), 2 1, 53, 54,
55 , 59 , 65, 69 Deel 6 (‘Juli '42 - Mei '4 3’), 21, 30, 53, 54 , 55 , 59-60, 65 Deel 7 (‘M ei '43 - Juni '44’), 2 1, 27, 53, 54, 5 S, 60, 65 Deel 8 (‘Gevangenen en gedeporteer den’), 2 1, 27, 29, 53, 54, 55, 56, 6 0 -61, 65 Deel 9 (‘Londen’), 20, 2 1, 27, 29, 53, 54, 55, 56, 61, 65, 69 Deel 10 a (‘Het laatste jaar I’), 2 1, 29, 30,
53 , 54 , 55 , 56, 6 1-6 2 , 65 Deel io b (‘Het laatste jaar II’), 2 1, 29, 30,
53 , 54, 55 , 56, 57 , 62, 65 Deel 11 a (‘Nederlands-indië I’), 2 1-2 2 , 27, 29, 30 ,
75
31 , 45 , 53, 54, 55, 57, 62, 65,
Deel 11 b (‘Nederlands-indië II’), 22, 27, 29, 30, 31, 45, 53, 54, 55, 57, 62—63, 65 Deel 11 c (‘Nederlands-indië III’), 22, 27, 29, 30, 3 1, 45, 53, 54, 55, 58, 63, 65 Deel 12 (‘Epiloog’), I5n, 22, 26, 29, 3 0 3 m , 32n , 34, 53, 54, 55, 56, 58, 63-64,
65, 73 n> 75 . 76 , 77 Deel 13 (‘Bijlagen’), 31, 32, 77 Deel 14 (‘Reacties’), 31, 76 -77, 78 Defresne-Ruys, Ch., 50 Deinum, H., 50 Dekking, F., 60 Delprat, D. A., 61 Deportatie van het Nederlandse volk, 22n Diamand, W., 50 Diemer, E., 58 ‘Directeur-generaal voor ’s rijks oorlogs archieven’, 3 Directorium, Rijksinstituut voor Oor logsdocumentatie, 4, 5, 6, 1 2 - 1 3 , 70,
72
Diredja, S. S., 58
Dam, J. van, 3, 50
182
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’ Dodewaard, J. A. E. van, 50 Dogger, G. A., 50 Donner, J., 59, 60 Drees, W., 6, 43, 50, 55, 69 Driemanschap Zie: Nederlandse Unie Drion, H., 62 Drooglever, P. J., 57, 64 Drijgers, J. A „ 54 Dudok van Heel-Lee, C. J., 62 Dütting, E. P., 54 Duisterwinkel, G., 61 Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereld oorlog, De, 12 Duim, J. E van, 54 Dijken, B. van, 63 Dijxhoorn, A. Q. H., 43, 49n
Gerbrandy, P. S., 20, 43, 47, 48, 49 Gerritse, P. C., 54 ‘Geschiedwerk’, 5, 6 - 1 1 , 13, 2 1, 22, 22n, 23, 25, 27, 28n-29n, 67, 68, 78 ‘Geschiedwerk’, Adviseurs, 12 ,2 7 ,2 8 , 29, 30, 52, 53, 54, 67, 7 4 -75 ‘Geschiedwerk’, Auteur, 6, 7 - 1 1 , 12, 14, 18 ‘Geschiedwerk’, Begeleidingsgroep, 33, 66-69 ‘Geschiedwerk’, Opzet L. de Jong, 1, 10 11, 19, 24, 2 6 -3 2 ‘Geschiedwerk’, Opzet N. W . Posthu mus, 3 ‘Geschiedwerk’, Opzet J. M. Romein, 4,
10-11 ‘Geschiedwerk’, Samenstelling van, 13, 22, 70 ‘Geschiedwerk’, ‘Schooluitgave’ van, 6 ‘Geschiedwerk’, Uitgangspunt, 46 -47 ‘Geschiedwerk’, Verantwoordelijkheid voor, 66-67, 69, 70 -75 Geus, De, 42 Geuzenberichten, 42 ‘Gevangenen en gedeporteerden’ Zie: Deel 8 Geyl, P., 76 Gielen, J. J., 5, 6 Giltay Veth, D., 60 Go Gien Tjwan, 57, 62 Goor, J. van, 57 Graaf, H. J. de, I 2 n Graaf, K. de, 49 Gravemeijer, K. H. E , 50 Groen, P. M. H., 54 Groene Amsterdammer, De, 1 Groeneveld, E. G., 54 Groeneveld-Ottow, E., 54 Groot, L. F. de, 64 Grote Gebod, Het, 42 Gulik, W . R. van, 62
Eechoud, J. P. K. van, 51 Einthoven, L., 56, 73 Eisma, E., 60 Engel, Ch., 50 Engel-Oostwal, C. J., 50 Engel-Wijnberg, S., 50 ‘Epiloog’ Zie-. Deel 12 Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, 72n Fasseur, C., 53, 68, 77 ‘Fiches’, 2, 9, 1 5 -1 8 , 19, 29, 29n, 33, 34, 48 Fock, C. L. W., 49, 56, 61 Fraenkel-Verkade, E., 54 Frederiks, K. J., 50 Furstner, J. Th., 49
Gaag, J. J. van der, 50, 56 Galen Last, D. van, 54 Gans, M. H., 50 Gase, R. A., 64 Gde Agoeng, Ide Anak Agoeng Zie: Anak Agoeng Gde Agoeng Geer, D. J. de, 49 Geerdinck, J., 50 Geïllustreerd Vrij Nederland, 42 Geldens, J. C. M., 58, 63 Gelderblom, A. J., 50
Haagen, J. K. van der, 3, 4 Haas, E., 55, 55n Hagenaar, H., 62 Hall, G. van, 60 Hamelink, M., 63 Hartog, J., 61
183
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’ Havenaar, R., 54 Hazelhoff Roelfzema, S. E., 59 Heerde, J. A. van, 56, 60 Helfrich, C. E. L., 51 Hermesdorf, B. H. D., 4, 53, 67, 72 Hers, J. E Ph., 50 Heshusius, C. A., 57, 64 Heuven Goedhart, G. J. van, 43, 49 Heuwekemeijer-de Lange, A. E., I 2 n , 54 Hiemstra-Timmenga, A., 56 Himmler, H., 22n Hirschfeld, H. M., 48, so, 72 Hoekstra, H. L., 6i Hoekstra, J., 51 Hoera voor hel leven, 71 Hofstee, E. W., 60 Hollandfights the N a z i’s, 2 Hollander, F. Q. den, 50 Holthe tot Echten, M. L. van, 50 Holtrop, M. W., 60 ‘Hoofdwerk’ Zie: ‘Geschiedwerk’ Hoogstraten, J. E. van, 51, 57 Hordijk, P. W., 56 Houten, Ch. H. J. F. van, 43, 49 Houwink ten Cate, J. Th. M., 54 Hulsewé, A. F. P., 62 Hupkes, W., 50
Iddekinge, P. R. A. van, 62 Illegaliteit, 2 Indische Afdeling, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, 10, 45 Internationaal Instituut voor Sociale Ge schiedenis (IISG), 1 Internationale Rode Kruis, 61 Isaac-Edersheim, E., 59
Jaquet, L. G. M., 62 J e Maintiendrai (L. de Jong), 2, 16, 18 J e Maintiendrai (illegaal blad), 42 Jolles, H., 50 Jong, A. M. de, 49 Jong, P. J. S. de, 58 Jonge, J. A. de, 53, 67 Jong-W eber, W . C. de, 50 Jonkman, J. A., 51
Joustra, A. H., I 2 n , 54 ‘Juli '4 2 - Mei '4 3 ’ Z ie : Deel 6 Juliana, Koningin, 49, 58, 61 Juliana, Prinses, 63
Kamphuis, J., 61 Kamphuis, P. M., 54 Kartodirdjo, S., 57 Kasteel, P. A., 56 Katholiek Kompas, 42 Keizer, M. de, 54 Kersten, A. E., 56, 57 Kersten, F., 22n Kersten, J. W., 64 Kerstens, P. A., 43, 49 Ketwich Verschuur, H. P. J. van, 56 Kiek, M., 50 -5 1 Kielich, W., 57, 58 Kisch, I., 50, 59, 60 Kist, J. G., 57, 64 Kits van Waveren, E., 51 KlefFens, E. N . van, 43, 47, 49, 55, 69 Klein, P. W „ 53, 67, 68 Klokman, B., 23 Kloosterman, A., 54 Kloots, A. G., 62 Klijzing, F. J., 49 Koch, A. B. J „ 51 Koets, P. J., 57, 64 Kohlbrugge, H.Ch., 51, 56, 59 Kohnstamm, M., 58 Koninklijk Besluit van 5 september 1947 (Stbl. 98), 5, 74n Koninklijk Besluit van 28 juli 1979 (Stbl. 426), 7 4 -7 5 Koninklijke Landmacht, 54 Koninklijke Luchtmacht, 54 Koninklijke Marine, 54 Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Het Z ie : ‘Geschiedwerk’ ‘Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Het’ (Nota uit 1949), 6 - 1 1 , 19, 26 Kooy, T. P. van der, 12, 24, 53, 67, 7 1,
72-73
Kossmann, E. H., 77
184
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’ Koster, H. J. de, 51, 60 Kruis, H. J „ 49 Kruys, B., 63 Kuiper, P. C., 60 Kuipers, E. A., 7411 Kwantes, R. C., 53, 68, 75 Kwartaalverslagen, auteur werk’, 1 3 - 1 5 , 26, 35
Melkman, J. Z ie: Michman, J. Menten, E. E., 51 Meuldijk, M., 50 Meijer, J., 56 Meijer Ranneft, J. W., 51 Meijers, E. M., 32n Micheels, P., 54 Michielsen, K. G. P., 51 Michman, J., 59, 60 Militair Gezag, 4 Minco, S., 51 Minister van Onderwijs en Wetenschap
‘Geschied
‘Laatste jaar, Het’ Z ie : Deel 10 Lampl-De Groot, A., 59 Landsadvocaat, 72 Langemeijer, G. E., 63 Lanschot, W. Ch. J. M. van, 51 Lauwers, H. M. G., 61 Leclerc, J., 62 Leeuw, A. J. v a n der, 9, I 2 n , 53, 54, 67,
pen. 31 . 55 Minister-president, 55 Ministeries: Ministerie-Beel, 4 Tweede ministerie-Gerbrandy, 2 Mönnich, C. W., 61 Molenaar, F. J., 55 Monchy, S. J. R. de, 50 Mook, H. J. van, 43, 51 Moolenburgh, C., 49 M ooy, W., 63
68 Leeuwen, P. F. F. van, 54 Leiker, S., 60 Lidth de Jeude, O. C. A. van, 43 Lieftinck, P., 6 Lindsay Drummond, 2 Linthorst Homan, H. P., 49 Linthorst Homan, J., 56, 73 Locher, G. W., 63 ‘Londen’ Z ie: Deel 9 Lovink, A. H. J., 62 Lubbers, R. F. M., 63 Lutz, F. J. A., 54
Namen, A. H. van, 60, 62 Navis, Chr., 51, 56, 59 Nederlandse Bank, De, 61 Nederlandse Televisie Stichting (NTS), 2 2 -2 3 Nederlandse Unie, 56, 59, 69, 7 1, 73 Z ie ook: L. Einthoven; J. Linthorst H o man; J. E. de Quay ‘Nederlands-indië’ Zie: Deel 11 Nederlands-indië onder Japanse bezetting,
‘Maart '41 —Juli '42’ Zie: Deel 5 Maasbode, De, 42 Machtiging van de minister tot publika tie, 70, 75 Man, J. Th. A. de, 63 Manning, A. F., 53, 67, 68, 69, 77 Manusama, J. A., 64 ‘Mei '40’ Zie: Deel 3 ‘Mei '40 - Maart '4 1 ’ Zie: Deel 4 ‘Mei '43 - Juni '44’ Zie: Deel 7
I2 n
Neerlandia-pers, 40 Neher, L., 51 Netherlands Publishing Company, 2 ‘Neutraal’ Zie: Deel 2 Nève, Ed. de, 51 Nierstrasz, V. E., 52 N ieuwe Rotterdamse Courant, 40 Nieuwenhuys, R., 33n Nieuws van de Dag, Het, 40 N ieuwsbrief van Pieter 't Hoen, 42
185
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’ Niftrik, J. G. van, 43 Nispen tot Pannerden, A. M. van, 55, 55n Noach, S., 49 Noordaa-Van der Veer, W., 56 Noordhoek Hegt, W . F., 51, 62 Norden, W . van, 63 Nortier, J. J., 64 ‘Notities voor het Geschiedwerk’, 12 Nuboer, J. W . F., 49, 62
Poole, J. le, 51, 56, 63 Posthumus, N. W., 1, 3 - 1 1 , 12, 18 Posthumus Meyjes, W. Chr., 49 Pot, L., 59 Presser, J., 17, 29n, 43, 52, 55 Pruijt, B., 60
Quay, J. E. de, 56, 73 Quéré, J. J., 51, 58 Quispel, H. V., 58
Officiële documenten over Nederlands-Indonesisch conflict 19 4 5—1949, 32n Ojen jr., G. J. van, 54 Olifiers, C. M., 49 Onderdrukking en Verzet, 10 Ondergang, 17 Ongetekende brieven aan oude strijdmakkers, 42 Ons Volk, 42 Ons Vrije Nederland, 42 Ontwikkeling van de nationalistische bewe ging in Nederlands-indië, De, 53 Oosten, F. C. van, 54, 64 Oost-Indische Spiegel, 33n Oranjekrant, De, 42 Oudheusden, L. J. G. van, 61 Oudstrijders Legioen, Ó4n Overeem-Ziegenhardt, L. A. H. M. van, 61 Oyevaar, J. J., 43, 61
Radio Oranje, 1 Ramselaar, A C., 59 Randwijk, H. M. van, ion, 51 Rauter, H. A., 48 Raven, G. J. A., 54 ‘Reacties’ Zie: Deel 14 Regeringsvoorlichtingsdienst, 2 Reglement voor het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (4 augustus
1979), 74 . 74n, 75
Reinink, H. J., 50 Rep, J., 61 Reuter, F., 51, 60 Reynders, I. H., 47, 49 Rhijn, A. A. van., 49, 56 Rhijn, J. A. van, 54 Riessen, H. van, 56, 60 Ringeling, C., 50 Rochemont, F. de, 45, 54 Roelfsema, H., 50 Roelofsen, J. C., 49 Rogier, L. ]., 12, 53, 67 Romein, J. M., 4 Romijn, P., 54, 77 Roskam, E. J., 50 Roijen, J. H. van, 51, 59 Ru, H. de, 55, 55n Rübsaam, C. J., 60 Ruys, L., 61 Ruys, Th. A. W., 62 Rijksbureau voor documentatie van de geschiedenis van Nederland in oor logstijd, 4 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumenta tie, 3, 4 - 1 1 , 13, 2 0 -2 1, 22, 23, 27, 34,
Paape, A. H., 22, 30n, 54, 67, 68, 77 Pais, A., 74, 75 Paraat, 42 Parlementaire Enquêtecommissie ‘Rege ringsbeleid 19 4 0 -19 4 5’, 8, 14, 18, 20, 3^n, 47 Parool, Het, 42 Pater, J. C. H. de, 1 2 , I 2 n , 53, 67 Pelt, A., 2, 49, 56 Pen, J., 60 Phaff, H. J „ 49 Piekaar, A. J., 73 Plassche, J. G. M. van der, 49 Ploeg, De, 42 Pluvier, J. M., 57, 64 Poelje, G. A. van, 3, 4 Politieke brieven (CPN), 42
186
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’
35 . 36 , Rijser, P„ 54
54
Samkalden, I., 64 Sandberg, J. A. G., 51 Sandberg, W . J. H. B., 51 Sanders, P., 61, 64 Sant, F. van ’t, 49, 69 Sassen, E. M. J. A., 64 Schaepman, C. J. M., 50 Scheepstra, L., 51, 60 Schie, H. A. J. van, 64 Schmidt Crans, P. H. A., 54 Schöffer, I., 77 Schölvinck-Stork, A., 54 Scholten, Y., 74 ‘ Schooluitgave’ Zie\ ‘Geschiedwerk’ Schoolverzet, Het, I 2 n Schrage, E. J. H., 53, 68 Schueren, J. B. G. M. de van der, 49 Schuilenga, J. M., 51 Schuiten, C. M., 54 Schwarz-van Santen, W., 51 Siersema, O. J., 47 Six, P. J., 43, 51, 56, 59, 60 Slaet op den Trommele, 42 Slotemaker, B. C., ion Slotemaker, G. H., 60 Sluijser, M., 43, 49 Sneller, Z. W., 4, 12 Somer, J. M., 49 Spartacus, 42 Speyart van Woerden, E. L. M. H., 51 Spier, E., 50 Spronsen, K. C. van, 51 Staal, K. R. van, 51 Stakenburg, J. Th., 59 Standaard, De, 40 Steenberghe, M. P. L., 49, 55 Stichting LO/LKP, 42 Stichting Nationaal Steunfonds, 6 Stolk, C. van, 49 Stroom, G. P. van der, 54 Stuiveling, G., 62 Stuldreher, C. J. F., 54 Stuyvenberg, J. H. van, 60, 62 Sijes, B. A., 9, 53, 54, 67
Tazelaar, P., 49, 59 Telegraaf, De, 40 Tellegen, M. A., 51, 58, 60 Tempel, J. van den, 43 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, A. W . L., 51 Toekomst, De, 42 Toepoel, P. M. C., 51 Treurniet, A., 56 Tromp, Th. P., 51, 62 Trouw, 42 Tuininga-Boissevain, M. R., 51 Tuyll van Serooskerken, S. J. van, 63, 64 Tijd, De, 40 Tijn, B. van, 57, 58
Vaart Smit, H. W . van der, 7 1 —72, 72n Vakbeweging, De, 42 Veen, C. van, 73—74 Veen, D. D. B. van, 59 Veen, F. van der, 53, 68, 75 Veenstra, J. H. W., 63, 64 Veerman, P., 51 Veld, N. K. C. A. in ’t, 54, 67, 68 Velden, D. van, 57 Verbiest, C., 51 Verboom, J. A. M., 61 Verdam, P. J., 53, 67, 68 Verenigde Persbureaus, 40 Veringa, G. H., 58 Verstegen, J. H., 6411 Verzet, 42 Verzijl, J. H. W., 61 Visser ’t Hooft, W. A., 49, 60 Vlis, A. J. van der, 62 ‘Voltooiing van het Geschiedwerk, D e’ (1981), 30, 77 Vonk, De, 42 ‘Voorspel’ Zie: Deel 1 Voorst tot Voorst, H. F. M. van, 49, 55 Vos, K., 62 Vredenburch, H. F. L. K. van, 56, 57 Vreugdenhil, W . B., 51 Vries, E. K. de, 63 Vromans, A. G., I 2 n , 54 Vrij Nederland, 42, 73 Vrij Nederland, ‘Londense’, 2
187
R E G I S T E R O P DE ‘ V E R A N T W O O R D I N G ’ Vrije Katheder, De, 42 Vrije Kunstenaar, De, 42
Waarheid, De, 42 Wagenaar, G., 51, 56, 60 Wagenaar, H. M. J. I., 51, 59 Wagenaar, W., 51 Wal, S. L. van der, 61 Wall Bake, A. V. van de, 60 Warendorf, J. C. S., 51 Warners, C. J., 57, 64 Wassenbergh, H. A., 43, 51, 60 Wellenstein, E. P., 51, 62 Welter, Ch. J. I. M., 43, 49 Werkgroep Herkenning, 63 Wermerskerken, H. van, 60-61 Wertheim, W . F., 57, 64 Westerveld, C. Ch., 56, 60 Wetenschappelijke staf, Rijksinstituut
voor Oorlogsdocumentatie, 12, 13, 15, 23, 27, 28, 29, 30, 52, 54, 67 Wielen, H. G. van der, 50 Wilhelmina, Koningin, 4, 20, 49 Wilson, J. C. C. P., 49 Winkelman, H. G., 49n Winter, P. J. van, 12, 53, 67, 69, 72 Witsen, E. van, 57, 58 Wolffensperger-Rübsaam, G., 51 Wouters, G. J. J., 51 Wijbenga, P., 59 Wijckerheld Bisdom, C. R. C., 56 Wijnen, N., 56 Wijsmuller-Meijer, G., 61
Zaaijer, J., 63 Zwaan, J., 54 Zwart, J., 51
Register op het ‘Overzicht van wijzigingen’ Samengesteld door drs. Jennifer Smit en drs. Gerrold van der Stroom
In dit register zijn begrippen opgenomen uit Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog waarop behoefte aan aanvulling o f correctie bestaat. Dit houdt in dat een elders in dit werk onjuist gespelde naam in dit register in die onjuiste spelling is opgenomen. Waar evenwel het gevaar bestaat dat het juiste trefwoord onvindbaar wordt, doordat het al te zeer afwijkt van het onjuiste, is ook het juiste in dit register opgenomen.
Aantjes, W ., 176 Abwehr, 85 Adat, 161 Adat- recht Zie: Rechtswezen Aerssen Beyeren van Voshol, F. C. van,
139
Afrika, 101 /Ëg/a-fabrieken, 154 Alblas, A. H., 108, 141 Aldemey, 155 Alexander, H., 155 Algemeen Nederlands Persbureau Zie: A N P
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Algemene Rekenkamer, 138 Allers, J. H. K., 100 Ambarawa, 172 Ambon, 16 8 -16 9 ‘Ambrosius’, 1 2 1 - 1 2 2 , 144 Amersfoort, 156 Amersfoort, kamp, 108-109, 131 Amsterdam, 115 , 122, 1 5 1 - 1 5 2 , 156 Amsterdam, aanslag Bevolkingsregister, 116 -117 Amsterdam-Noord, 120 Andj ing-MVa-Batalj on Z ie : Knil ‘Angkatan Baroe’, 173 A N P , 96 Appingedam, 123 Arbeiders Internationale, Tweede, 81 Arbeidsongeschiktheid (1985), 175 Archangel, 114 Ariërverklaring, 100 Arnhem, 123, 146, 147, 153, 176 Arnhem, evacuatie van, 147 ARP, 1 1 2 - 1 1 3 ‘Asocialen’, 13 1 Asscher, A., 94-95 Assen, 116 Atjeh, 166 Aulnis de Bourouill, P. L. d’, 124 Auschwitz, 134 Auschwitz I, 134 - Auschwitz-Birkenau, 130, 134 Australië, 1 3 7 ,1 4 2 ,1 6 8 - 1 6 9 ,1 7 0 ,1 7 4 ,1 7 5 Auteurskring, Christelijke, 105—106 Avro, 100
B - 17 , 163 B-24, 163 Baarsel, J. van, 17 1 Babo, 169 Baker, P., 147 Bali, 162 Bandoeng, 165, 168, 169, 170 Banjoebiroe, 172 Bankinang, 173 Bantam, 179 Barentsen, C. L., 115 , 116 Barkianen, De, 152 Barth, K., 83, 142
X V d e Bataljon, kamp, 173 Batavia, 162 Bath-stelling, 95 Battenberg, L. von, 174 Bautz, Th. M., 97 BBO , 123, 14 1 -1 4 2 , 153 Bedrijfsschappen, 17 5 -17 6 Bedum, 122 Beel, L. J. M., 178 Beelaerts van Blokland, F., 143 Beelaerts van Blokland, J. J. G., 149 Belastingen, 82 België, 149 Belgisch Verdrag, 83 Bennekers, C., 130 Bennekom, J. van, 150 Benningshof, Th. J. C., 169 Bent, M. van den, 153 Bergen-Belsen, 1 3 2 - 1 3 3 , 134 Berkovich, E., 116 Bernhard, Prins, 95, 143, 147 Beroepskader, 114 ‘Bersiap’-periode, 178 Beverwijk, 128 Bevrijde Zuiden, 149 BI, 123, 124, 125, 142, 147, 152, 153 Biallosterski, ‘Hans’ (‘Tom ’), 123 Bilsen, F. K. J. van, 142 Bilt, C. L. van de, 103 Binnenlandse Strijdkrachten Zie: BS Birkenau (Auschwitz II), 134 Bloemers, S. H. F., 177 Bloemgarten, R., 116 Boekhoven, G. J., 12 1, 152 Boer, M. de, 129 Boerema, D., 141 ‘Boes/o-kabinet’, 1 7 3 -1 7 4 Bois, A. du, 153 Bombardement, Amerikaans, 120 Bond van Arbeiders Zang- en Muziek verenigingen, 98 Bone, 164 Boni, 164 Boom, C. ten, 114 Boomsma, E. W., 107 Borneo, 171 Boroboedoer, 160 Bosch, G. W . T., 140
189
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Bosch van Rosenthal, L. H. N., 145 Bosman, G. P. J. M., 99 Bovene, G. A. van, 165 Boverhuis, F. R., 121 Braak, M. ter, 83 Brandjes, I., 125 Breda, 91, 135 Brett, G. H., 136 Brinkman, A., 125 British Airborne Division, 146, 147 Broekhuizen, 113 Broeksz, J. B., 97 Bronzen Kruis, 135 Broome, 164 Brouwer, H. A., 114 Brouwer, J., 98, 1 1 4 - 1 1 5 Brouwer, M., 10 7-10 8 Brummen, 155 Brussel, 139 Bruyn, J. F. de, 169 BS, 144, 149, 152, 156 Buitenlandse Zaken, 94 Buitenzorg, 169—170 Bukittingi, 162 Bureau Bijzondere Opdrachten Zie\ BBO Bureau Inlichtingen Z ie: BI Bureau voor de Volkslectuur, 160 Burgemeesters, Joodse, 104 Burger, J. A. W., 152 Buuren, A. D. van, 83 Buziau, J., 105 Bijlsma, R., 143 Bijnen, J. A., 144 Bijzondere Gerechtshoven, 177
Ceram, 169 Ceylon, 177 Chait, E. S., 125 Chicago Tribune, 105 Christelijke Landarbeidersbond, 103 Cleeff, P. van, 139 Cleveringa, R. R, 101, 145 C N V , 10 3-10 4 Cobbenhagen, M. J. H., 149 Cohen, D., 113 Cohen, J., 130 Colditz, 128 ‘College van Algemene Commissarissen voor de sociale sector’, 149 College van Vertrouwensmannen, 145,
154
Comité de Vigilance des anti-fascistes intellectuels, 84 Comité van Waakzaamheid, 83-84 Communistische Partij, 82 Comptabiliteit, Indische, 159 Comptabiliteitswet, Indische, 158 Conferentie van Teheran, 167 Congleton, 135 Cool, W ., 85 Coolen, A., 106 Copinski, A., 130 C P N , 176 Cunningham, J., 140 Cura^ao, 82
Dachau, 176 Dasberg, S., 132, 133 Datum, Verbeterd: Deel 9, p. 341, r. 8, 137; r. 12, 137; r.
.
14 137
Deel n a , p. 3, r. 15 v.o., 157 Davelaar, F. S., 170 Davids, A. B. N., 133 De Bilt, 109 ‘De Kruisberg’, 152 ‘De Spieghel’, uitgeverij, 12 1 Deel 14 (‘Kritiek’), 175 Departement van Opvoeding, Weten schap en Cultuurbescherming, 120 Desertie, 91, 95 Deterding, H. W., 84 Deventer, 155
Calais, 108 Carstens, N. T., 85 Casino, 175 C D K , 121 Celebes, 163, 17 1, 175 Cellenbarakken Zie: Scheveningen, Polizeigejangnis Celosse, J. J. (‘Bob’), 126 Centraal Distributie Kantoor Zie: C D K Centrale Inlichtingendienst, 126
190
R E G I S T E R OP HET ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Dienske, H., 144 ‘ Dienst-W im ’, 124, 130 Digoelisten, 137 Distributie, 119 ‘Djalan’, 168 Djenal Moestapa, 171 Dobbe, Th., 110 Dobo, 169 Does, J. A. H. van der, 98 Does de Willebois, P. I. H. M. van den,
‘Eton III’, m ‘Eton IV ’, i i i ‘Eureka’-toestellen, 146 Europese Gemeenschap, 175 Experimenten-Block (Auschwitz I), 134
Fahndungsliste Holland, 90 Falsificatie-Centrale, 124 Farwerck, F. E., 98 Februaristaking, 101 Feitsma, J., 115 Fokker T VIII W , 130 Folmer, J., 126 Fort Spijkerboor, 116, 130 Foto-onderschrift, Verbeterd: Deel 2, foto 17, 85; foto 78, 86; foto 79, 86; foto 85, 86; foto 91, 86 Deel 3, foto 9, 88; foto 22, 88; foto 29, 88; foto 43, 89; foto 47, 89; foto 85, 92; foto 86, 92; foto 92, 92; foto 95, 92; foto 140, 95; foto 146, 95; foto
151 Doesburg, 89, 155 ‘Dolle Dinsdag’, 145 Donders, N. H. M., 169 Donner, J., 127 Doom , C. van, 117 Dooijes, D., 123 Dordrecht, 153 Dosker, C. M., 98 Douglas, J., 170 Drente, 87, 89 Driebergen, 110 Driel, J. van, 100 Dronkers, J. M. G. A., 8on Drooglever, P. J., 157, 15 8 -15 9 , 159-16 0 , 177 Dubois, A., 100 Dijk, A. van, 114
164, 95 Deel 5, foto 2, 102; foto 19, 102; foto 22, 102; foto 96, 108 Deel 7, foto 4, 118 ; foto 18, 119 ; foto 63, 1 2 1 ; foto 91, 123; foto 13 1, 128; foto 132, 128 Deel 8, foto 62, 13 3 ; foto 63, 133 Deel 9, foto 45, 139 Deel 10a, foto 49, 147; foto 66, 148; foto 67, 148 Deel 10b, foto 50, 150; foto 102, 154; foto 125, 15 5; foto 156, 15 5; foto
Ebels, L. H., 103 Edersheim, H., 104 Eighth A ir Force Z ie: U .S. Air/orce Eindhoven, 126, 147, 149 Einthoven, J. J., 17 2 - 1 7 3 Elfferich, L., 93 Eist, 92 Emma, Koningin-moeder, 81 Emmen, 120 Emmer, J., 108 Ende, J. van den, 107 Endlösung, 119 Engbrocks, W., 13 1 Engelandvaarders, 135 Englandspiel, 125 Erasmus, 104 Essen, G. A., 116
157, 156 Deel n a , foto 8, 158; foto 90, 163 Deel n b , foto 24, 167; foto 35, 167 Deel i i c , foto 58, 174; foto 61, 174; foto 70, 174 Deel 12, foto 74, 179; foto 99, 179 Fraenkel, J. C., 109—110 Frederiksoord, 157 Fremantle, 164 Fremerij, H. J. S. de, 171 Friese Courant, 123 Friesland, 87, 89, 144 Furstner, J. Th., 141 Fusillering, 91
191
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Galestin, C. J. A. ter, 127 Gans, J., 143 G D N , 12 4 -12 5 , 126, 152, 153 Geelkerken, C. van, 151 Geestelijke verwarring, 98 Geheime Dienst Nederland Zie: G D N Gelderman C. Mzn., H. P., 104 Geldvolume, 119 Gemenebest, Het, 98 ‘Generaalsgroep’, repatriëring van de, 176 Gerbrandy, P. S., 84, 117 , 135, 143, 145 Gereformeerde Kerken, 105, 115 Gerken, R., 86 Gerzon-Hurwitz, D., 109 Geus, J. de, 107 Gevechtsrapporten, Duitse, 87 Gezagsbataljons, 142 Gids, De, 106 Giebel, G., 97, 128 Gilbert-eilanden, 105 G lenn Martin, 163 Goebbels, J., 156 Göbel, W . S„ 94 Goedhart, F. J., 119 Goes van Naters, M. M. van der, 150 Gogh, H. van, 121 Goldschmidt, J., 133 G o lf van Bone, 163 G o lf van Boni, 163 Gorssel, 155 Gotjé, H. C. E., 11 7 Goud-inlevering (Nederlands-indië), 162 Graaf, K. de, 147 ’s-Gravenhage, 90, 92 Grebbe, 92 Grebbeberg, 87, 89, 90, 91 Grebbelinie, 86, 91, 92 Griekenland, 175 Gröger, K. B. R. P., 116 Groen van Prinsterer, G., 98 Groep, L. van der, 110 Groep-'Blaue Reiter’, 113 G roep-CS-6, 143 Groep-'Dutch-Paris’, 139 Groep-*Fiat Libertas', 126 Groep-‘Nomedos’, 113 Groep-Óosterhuis, 130, 141
Groep-Oosterhuis-Boerema, 11 1 Groep-'Packard’, m , 124, 1 5 2 -1 5 3 Groep-Stijkel, 130 Groep-TD, 152 Groep-Van der Veen, 121 Groningen, 87, 89, 122 Groot, P. de, 176 Grote Gebod, Het, i i o - m Grote Oost, 16 8 -16 9, 171
Haar, A. D. van der, 109 Haaren, SD-gevangenis, 1 1 1 Haarlem, 90 Haas, H. J. de, 169, 174 Habig-Goulmy, D., 164 Hackett, J. W., 153 Hakewill Smith, E., 14 8 -14 9 Ha/i/ax-bommenwerpers, 104 Hall, G. van, 106 Hamburg, 167 Hamel, L. A. R. J. van, 100 Harmsen, G. W., 102 Hartevelt, C. C. J., 170 Hatta, M., 162 Heaps, L., 153 Heeris, F. J., 94 Heiligen der laatste dagen, 167 Helden, 148 Helfrich, C. E. L., 165 Heller, O., 87 Hendrikx, J. (‘Ambrosius’), 144 Hendrix, J. J., 1 2 1 - 1 2 2 Hermse, L. M. A., 1 3 1 - 1 3 2 Herzberg, A. J., 132 Heuven Goedhart, G. J. van, 145 Heymans, J., 93 Heyning, C. T. C., 118 Heywood, Major-General, 92 Hieronymus, F., 169 Hilgers, H., 169 Hillen, C., 168 Hillesum, E., 133 Hilversum, 156 Hindeloopen, 109 Hirschfeld, H. M., 96 Hitler, A., 82, 105, 156 Hoek Ostende, J. H. van den, 83 Hoek van Holland, 90, 9 1-9 2
192
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Hoeven, J. van der, 109 Hoge Raad, 127 Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, 178, 179 Holdert, H. M. C., 99 Holst, J. van, 14 8 -14 9 Holthe, E. J. van, 140 Holthe tot Echten, M. L. van, 144 Holtrop, M. W., 144 Holvoet, R., 153 Hongerwinter, 15 1, 15 2 - 1 5 3 Honig, P„ 137 ‘Hood’, 102 Hooper, J., 85 Hooyer, G. F., 145 Hooykaas, J. P., 102 Hopkins, H., 140 Horst, I. van der, 121 Houten, Ch. H. J. F. van, 145 Houtman, F. C., 179 Hueting, A. G., 169 Huis van Bewaring I (Weteringschans), 123. i Si
Hulst, A. van der, 149 Huwelijksrecht, 82 Huygens, I. D. D., 142 Huyts, J., 99 Huijts, J., 99
Japan, 167 Japanners, gratieverzoeken van, 179 Java, 157, 15 8 -15 9 , 163, 164, 168, 169, 17 1, 172, 178 ‘Java’, 16 2 -16 4 Javase Bank, 142 Jawischowitz, 134 Jehova’s Getuigen, 105, 150 Jesse, B., 122 Joden, 113 Joden, ‘Barneveld-groep’, 119 Joden, deportaties, 116 Joden, gearresteerde, 109 Joden, gemengd-gehuwde, 119 Joden, godsdienst, 1 3 2 - 1 3 3 Joden, onderduik, 1 1 3 - 1 1 4 , 120, 127 Joden, uitwisselingstransporte», 113 Jodl, A., 150 ‘Joenio Maroe’, 171 Jong, J. de, 103 Jong, W . J. de, 164 Jonge, E. de, 108 Jonge, H. G. de, 11 7 Jonker, W . J., 146 Joodse Raad, 109 Junkers-52, 1 18 Jun kers-vliegtuigfabrieken, 117
Kaart, Verbeterd: Deel 3, kaart III, 88; kaart XII, 89; kaart X IV , 89; kaart XXIII, 90; kaart X X V I, 91 Deel 10b, kaart XVIII, 156 Deel n a , kaart I, kaart VI, kaart VII, kaart XIII, kaart X IV , kaart X V , kaart X V I, kaart XVII, kaart X X , 15 6 -1 5 7 Deel n b , kaart II, 167; kaart XI, 169, 171 Deel 12, kaart II, 177 Z ie ook: Verwijzing, Verbeterd Kaartonderschrift, Verbeterd: Deel 10a, kaart V , 144 Deel 10b, kaart XI, 155 Kabel, J. L., 109 Kamers van Koophandel, 118 Kan, M. L., 131 Kanaaleilanden, 155
lansen, J. M. W . C. (‘Joep’), 12 4 -12 5 Idenburg, P. J. A., 159 -16 0 Illegaliteit, 127, 148 India, 177 Indonesië, Nederlands beleid t.o.v., 17 6 -17 7 Industrialisatie (Nederlands-indië), 159 Ingen Housz, A. H., 144 Irene-brigade, 136 Islamietisch recht Z ie : Rechtswezen Italië, 155
Jacob, R P. ’s, 100 ‘Jacob van Heemskerck’, 16 2 -16 3 ‘Jamato’, 167 Jansen, J., 101 ‘Janssens’, 164
193
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Kantoor voor de Volkslectuur, 160 Kat, W „ 130 Kater, H. J., 172 Kaub-Meesters, J. M., 130 Kei-eilanden, 166, 169
Kemp, J., 117
Krijgsgevangenen, Nederlandse, 155 Kuilenburg, H. van, 112 Kun, L. G. van der, 148 Kunstschatten, 120 Kuyper, A., 98 Kwint, M. M., 103
Kenpeilai, 168, 170 Kerkgenootschappen, financiële steun gouvernement, 161 Kersten, G. H., 105 Keyzer, H. de, 179 King, H. E., 114 Kirschen, S. (‘King’), 14 6 -14 7 Kist, J. C., 135 Kleffens, E. N. van, 139 Klingen, J., 107 Klooster, J. van, 121 Kniestedt, W. F., 169 Knil, 80, 166, 169, 17 1, 174, 175, 17 9 -18 0 Koboehoe, S., 173 Koch, A. B. J., 156 Koeala Loempoer, 166 Koker, D., 132 Kolonedale, 163 Koning, H., 1 1 1 Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, 160 Koninklijk Nederlands-Indisch Leger Z ie: Knil Koninklijke Familie, 102—103 Koninklijke Landmacht, 80, 86, 95 Koninklijke Marine, 80, 93-9 4 Koninklijke Petroleum Maatschappij, 166 Koopmans, J., 151 Koopmans, J. G., 100 Kooten, B. J. C. van, 149 ‘Kopenhagen-code’, 124 Koran, 160 Kortenhorst, L. G., 118 KPM, 166 Kraus, R., 102 Kriegsmarine, 84, 118 Kriek, D. W . N., 16 5-16 6 KRO , 96, 99 Kroniek der Jodenvervolging, 132 Kruis, H. J., 139, 145 Kruyt, C. J. A „ 83 Krijgsgevangenen, Duitse, 134, 148 Krijgsgevangenen, geallieerde, 150
Laha, 169 Lalieu, E., 85 Landbouwschap, 1 7 5 -17 6 Landelijke Knokploegen Z ie: LKP Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers Z ie: LO Landraden Z ie: Rechtswezen Laneswood, 135 Langenstein, Aussenkommando, 130 ‘Langley’, 137 Langwasser, 129 Lapré, S. A., 179 -18 0 Lateraanse verdragen, 82 ‘Lauwerszee’, 140 Leek, H. van der, 130 Leeuw, A. de, 138 Leeuw-Gerzon, M. de, 138 Leeuwarden, 89 Leeuwengarde, 100 Leffelaar, H. L., 172 Lekkum, 109 Lennep, W . F. van, 139 Leusder hei, 131 Lichtveld, L. (‘Albert Helman’), 152 Lidth de Jeude, O. C. A. van, 137, 145 Ligtenberg, F., 100 Limburg, 146, 148, 149 Lindemans, C. A., 14 7 -14 8 Lingens-Reiner, E., 154 Lissa, 129 LKP, 122 LO, i i o - i n , 12 1, 122, 124, 149 Looi, L. van, 112 Lootsma, S., 94 Lourenfo Marquez, 163 Lovink, A. H. J., 137, 179 Lovink, A. J. H., 162 Lowland Division, 148
194
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
‘Loyaliteitsverklaring’, Beroepsmilitai ren, 97, 128 ‘Loyaliteitsverklaring’ (Japan, mei 1943), 170 Luchtlandingen, Duitse, 90 Luftwaffe, 86, 147 Luitjes, Tj., 169 Luteraan, H., 106 Lutkie, W., 103 ‘Lijnchefs’ , 124 Lynden, D. W . van, 129
Maagdenburg, 155 Maarsen, I., 132 Maaslinie, 88 Maastricht, 109, 146, 150 MacArthurs hoofdkwartier, 142 Madjapahit, 157 Malaka, Tan, 178 Maleis, 159, 160 Manen, J. van, i i o - i n Mannenkampen, 172 Manokwari, 166 Mansholt, S. L., 175 Maoemere, 171 Marchant, H. P., 96 Marechaussee, Koninklijke, 91 Market Garden, 146—147 Markwaart, J. A., 149 Medan, 1 7 2 - 1 7 3 Medisch Contact, 104 ‘ Medusa’, 94 Meelhuyzen, W. A., 170 Meer, A. P. van der, 107 Mekel, J. J. A., 100, 107 Mekog, 144 Melbourne, 175 Melkrantsoenering, 11 7 Merauke, 169 Meyden, F. J. van der, 121 Meijer, A., 144 Meijers, E. M., 101 M I-5, 142 M I-6 , 142 M l-g , 153 Michels, R C., 153 Middelburg, 148 Midway, Slag bij, 167
Militair beroepskader, 108 Militair Gezag, 145, 146 Militaire Luchtvaart der Koninklijke Landmacht, 32 2 (Dutch) Squadron, 139 Militaire missie, Britse, 92 Militaire tucht, 139 Mill, 89 Ministeries Eerste ministerie-Beel, 176—177 Eerste ministerie-Colijn, 103 Vierde ministerie-Colijn, 84, 149 Vijfde ministerie-Colijn, 84, 137, 163 Tweede ministerie-De Geer, 84 Ministerie-Heemskerk, 162 Tweede ministerie-Ruys de Beerebrouck, 103 Ministeries (Indonesië) Eerste ministerie-Soekarno, 1 7 3 -1 7 4 Miskotte, K. H., 142 Missie, 161 Mobiele Eenheid Z ie : Knil Model, W., 147 Modjopahit, 157 Moerdijk, 90 Moermansk, 114 Montfort (Limburg), 148 Mook, H. J. van, 137, 165 Morison, S. E., 105 Mormonen, 167 Mountbatten, L., 174 Mühlberg, 155 München, 154 Muralt, W . J. J. de, 149 Musea, 120 Mussert, A. A., 156 M W O , 155 MijnliefF, E R , 106
Nahas, G., 125 N A S, 82 Nationaal Jongeren Verbond, 97 Nationaal Steunfonds, 152 Nationale Dagblad, Het, 103 Naudin ten Cate, W., 84 Naus, J. J., 144 Nauta, E. L., 148 -14 9 N C S V , 98
195
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Nederduitse Hervormde Kerk, 81 Nederlander, De, 98 Nederlands Arbeidsfront, 104 Nederlands Zendeling Genootschap, 161 Nederlandse D ok- en Scheepsbouw maatschappij, 118 Nederlandse Hervormde Kerk, 142, 143 Nederlandse Kultuurkamer, 106 Nederlandse Opbouwdienst, 100 Nederlandse Unie, 101, 102 Nederlands-indië, tijdelijkheid kolo niaal regime, 162 Nejis, 17 8 -17 9 Netherlands Forces Intelligence Service Z ie : Nejis Netherlands Indies C iv il Administration Z ie : Nica Nias, 161 Nica, 175 N ieuw Geuzenliedboek, Het, 123 N ieuwe Koerier, De, 98 Niftrik, J. G. van, 107 ‘Nippon-werkers’, 168 N K V , 176 Noordaa, E. van der, 153 Noord-Holland, 96 Noothoven van Goor, G. B., 135 Norden, W . van, 119 N S B , 83 Nuboer, J. W . F., 135 N W , 10 3-10 4 , 176 N W O , 155 Nijhoff, W., 106 Nijmeegs Dagblad, 96 Nijmegen, 147 Nijmegen, bombardement, 128
Openbaar Ministerie (Londen), 140 Oogst, schattingen van de, 119 Oogstgaren, 119 Oorlogsmisdrijven, 140 Oosterbeek, 147 Oranjegarde, 100 Oranjehuis Z ie: Koninklijke Familie Oranjewoud, 110 Ordedienst Zie: O D Ortha, J. F., 87 Oss, zaak-, 149 Ouwehand, C., 169 Overschie, 92 Oyen, L. H. van, 168
Pacific War Council, 137 Padang, 162 Pakistan, 177 Valestina-certijicate, 138 Pannekoek, A. J., 156 Parool, Het, 119 Pathuis, H., 97 PBC, 121 Pearl Harbor, 136, 163 Peekema, W . G., 136 Peel-Raam-stelling, 85 Peelen, J., 153 Pegasus I, operatie, 153 Pemoeda’s, 178 Pennings, J., 125 Perhimpoenan Indonesia, 176 Perhimpunan Pegawai Bestuur Boemipoetra (Vereniging van Ambtenaren van het Inheems Bestuur), 162 Persoonsbewijs, 141 Persoonsbewijzencentrale Z ie: PBC Persoonsbewijzensectie, 122 Peter III van Joegoslavië, 121 Petitie-Soetardjo, 136 Phaff, H. J., 135 Philips-fabrieken, roof, 14 5 -14 6 Philips-groep, 132, 134 Phohi-zender, 97 Pieron, A. F. J., 171 Pierson, Heldring & Pierson, 97, 106
Ochten, 92 Ockenburg, vliegveld, 88 O D , 106, 130, 144 Oever, J. van den, 109 Olcott Park Hotel, 168 Oldehove, 122 Ommen, kamp, 116 , 12 1, 131 Omta, A., 122 Ondergang, 132 Onderwijs (Nederlands-indië), 159—160 ‘Op ten Noort', 163
196
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Plassche, J. G. M. van de, 135 Poelje, G. A. van, 96 Poeloe Brayan, 17 2 - 1 7 3 Pol, H. H. J. van de, 96 Politionele Actie, Tweede, 179 Poll, W . N. van de, 164 Poole, J. L. le, 100 Portugal, 175 Post, J., 122, 123, 144 Post, L. van der, 165—166 Presser, J., 132 ‘Prince o f Wales’, 166 Protestantse Kerk in Nederlands-indië (‘de Indische kerk’), 161 Provinciale en Nijmeegse Courant, De, 96 Pruys, G., 122 Purmerend, 128 Pijnacker, 115 Pyreneeën, 138
Quispel, H. V., 165
Raatgever, J. G., 103 Raaymakers, J. A., 149 Rabagliatti, W. H. R , 107 Raden, 136 Radio, 81 Radio Hilversum, 151 Radio Nederland Wereldomroep, 177 Radio Oranje, 117 Radio-uitzendingen, 81, 151 Randwijk, H. M. van, 14 3 -14 4 Rangen, 137, 171 Rantsoenen, Calorische waarde der dage lijkse, 150, 151 Ratoe Langie, G. S. S. J., 175 Razzia’ s, 128 Recht, Islamietisch, 160 Rechterlijke macht, 116 Rechtspositie der inlandse Christenen, 161 Rechtswezen (Nederlands-Indië), 160 Reeskamp, H., 110 Regenten, 162 Regeringscommissariaat voor de Repa triëring, 149 Regeringspersdienst, 91
Regeringsreglement 1854, 161 Reichenbach, Aussenkommando, 154 Reichsrundfunk, 156 Religieus-Socialistisch Verbond, 97 Rembang, 164 Rens, J., 12 5 -1 2 6 ‘Renville’-overeenkomst, 177 Repatriëring, 176 Represaille, Duitse, 152 ‘Repulse’, 166 Reuchlin, M., 146 Reijntjes, W . C., 105 Rhenen, 90, 92 Rhijn, A. A. van, 149 R K W V , 10 3-10 4 ‘Rode Zee’, 140 Roebers, J. H., 110 Röell, A., 96 Roland Holst, A., 106 Rombouts, R , 144 Romeyn, H., 126 Rommel, E., 114 Rood, C., 133 Roode, A. A. de, 1 1 1 , 124 Roos, A., 116 Roos, C., 116 Roosevelt, F. D., 105 Rooy, M., 99 Roozendaal, R , 114 Rotterdam, bombardementen, 93, 117, 1 3 7 -1 3 8 Rotterdam, gijzelaars van, 109, 130 Royal A ir Force, 13 7 -13 8 , 139 Royal Army, 156 Royal Navy, 85, 162 Royen, J. H. van, 85 Roijen, J. H. van, 150 Ruler, A. A. van, 178 Rundfunkbetreuungsstelle, 99 Ruppert, M., 104 Rutgers, V. H., 127 Ruys, Th. A. W., 151 Ruyter van Steveninck, A. C. de, 136 Rijksbureau voor wol en lompen, 118 Rijksinstituut voor Oorlogsdocumenta tie, 79 Rijstteelt, 15 8 -15 9 Rijswijk, 154
197
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Salomonson, H., 130 Sanders, W. E., 126 Sannes, H. W . J., 84 Sant, F. van ’t, 141 Sarlouis, L. H., 101 Schaik, G. van, 116 Schaper, H., 139 Scheepsbouw, Nederlandse, 118 Scheepvaart, 85 Scheepvaartfonds, 138 Scheers, A. J., 130 Scheveningen, Polizeigefangnis, 116 Schiermonnikoog, 93 Schilder, K., 98-99 Schimmelpenninck, J., 106 Schimmelpenninck, R. J., 117 Schipper, G. E., 149 Schoemaker, W . (‘M iki’), 125 Schoorl, kamp, 131 Schouten, J., 106, 113 Schouwen, 150 Schrader, B., 152 Schreieder, J., 112 Schreuder, B., 129 Schürmann, C. W . A., 146 Schuster, A., 1 3 2 - 1 3 3 Schijvenschuurder, L., 101 Scobie, R., 154 SD , 114 , 120, 122, 124, 125, 154, 155 SDAP, 81, 112 Seelen, G. J. H., 85 Seyss-Inquart, A., 154 Sicherheitspolizei und S D Z ie : S D Silbertanne-ztties, 128 Singapore, 136, 163 Six, P., 112 Six, P. J., 144 ‘Slob, N .’, 152 ‘Sloet van de Beele’, 164 Slotemaker de Bruine, G., 127 ‘Smith’, 170 Smits, R. E., 142 Sneevliet, H. J. F. M., 162 Snell, G. L , 169 Société Internationale de Plantation et de F inance, 170 S O E , 100 Soebang, 165
Soegijama, H. 168 Soekaboemi, 165 Soekamiskin-gevangenis, 170 Soekarno, 178 Soelawesi, 175 Soerabaja, 170 Soltikow, M., 87 Somer, J. M., 124, 137, 145, 15 1, 17 8 -17 9 Sonderman, G., 107 Sonderverband Hocke, 87 Sonsbeeck, W . G. A. van, 145 South Mimms, 135 Sowjet-Unie, 82 Spaendonck, B. J. M. van, 118 Spanje, 175 Speleers, H., 150 Speyart van Woerden, E. L. M. H., 14 9 -15 0 Spier, J., 134 Spit, H. J., 168 Spitzen, D. G. W., 96 Spoor, S. H., 142 Spoorwegstaking, 152 SS, 89 SS-Scharfiihrer, 129 SS-Standarte Gross-Deutschland, 95 St. Michielsgestel, 109, 150 Stakingen Twentse textielindustrie, 82 Stalma, H. J., 171 Stanislau, 129 Staten-Generaal, 158 Steen, G., 10 6 -10 7 Stelma, H. J., 171 Steyn van Hensbroek, J. K. H., 170 Stikker, D. U., 104 Stöver, 109 Stok, H. van der, 1 11 ‘Stoke, Melis’ (Herman Salomonson),
130 Stoomvaart Maatschappij Nederland, 163 Stoottroepen Z ie: BS Storm -SS, 105 Straatsburg, 117 Straelen, P. B. M. van, 164 Strafgevangenis ‘de Koepel’ (Arnhem), 123 Straten, N. L. W. van, 136 Stubbings House, 135, 141
198
R E G I S T E R OP HET ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Studenten, 117 , 121 Studenten, protest, 114 Sumatra, 163, 170, 175 Sumatra, interneringskampen, 172 Suriname, 138 Syrië, 101
Tanimbar-eilanden, 166 Tasikmalaja, 171 ‘Te W erve’, 154 Tekst, Verbeterd: Deel 4, p. 938, noot 1, 101 Deel 5, p. 557, r. 6 v.o., 104 Deel 6, p. 756, r. 6 v.o., 117 Deel 7, p. 1348, r. 4 v.o., 128 Deel 8, p. 226, onder D, 130; p. 234, r. 16, 130 Deel 9, p. 266, r. 2, 136; p. 380, r. 17, 137 ; P- 399 . r. 5, 13 7 ; p. 581, r. 3. v.o., 138; p. 646, r. 17, 139; p. 768, r. 3, 140; p. 8 15, r. 1 1, 14 1 ; p. 1114 , r. 1, 142 Deel 10a, p. 250, r. 8, 145; p. 3 1 1 , r. 4, 146 Deel 10b, p. 188, r. 19 v.o., 15 1 ; p. 246, r. 8 v.o., 1 5 1 ; p. 357, r. 8 v.o., 1 5 1 ; p. 392, noot 2, r. 7 v.o., 1 5 1 ; p. 815, noot 1, r. 3 v.o., 154; p. 917, r. 8 v.o., 154; p. 1016, r. 14 v.o., 154; p. 1147, r. 13, 15 5; p. 1432, noot 2, 156 Deel 11a, p. 698, r. 1, 163 Deel n b , p. 19, r. 5 v.o., 167; p. 27, r. 1 v.o., 167; p. 220, r. 5, 167; p. 263, r. 5, r. 8 - 1 1 , 168 Deel 11c, p. 323, r. n , 174; p. 703, r. 4,
Thijssen, J., 112 , 14 6 -14 7 ‘Tirpitz’, 139 Tjarda van Starkenboreh Stachouwer, A. W . L., 136 Tjiater-pas, 165 Tjideng-kamp, 172 Tjilatjap, 164 Tjioemboeloeit, 170 Todeskandidate, 155 Tombe, J. M. W. des, 177 Trip, B., 118 Tromp, Th. P. (‘Harry’), 125, 152, 153 Tromp, Th. Ph., 125 ‘Tromp’, 163 Tunesië, 114 Twente, 82 Tijd, De, 103 Tijn, G. van, 109
U-Boote, 140 Uhlenbeck, E. M., 160 Universiteit van Amsterdam, 11 7 U .S. Airforce, 117 , 120, 13 7 -13 8 , 167 U .S. Army, 155 U .S. Navy, 162, 167 Utrecht (stad), 156 Uijterschout, I. L., 129
V-2, 154 Vaart Smit, H. W . van der, 83 Vaderlands Comité, 127 Valkenburg, vliegveld, 87-88, 90 ‘Van Kinsbergen’, 135, 175 Vandermeerssche, G., 130 Varsseveld, 152 Veen, G. J. van der, 110 Veerman, P., 12 5 -1 2 6 Veld, J. in ’t, 97 Velde, K. ten, 170 Velden, D. van, 168 Veldmeijer, S., 129 ‘Velo’, 106 Velp, 130 Velsen, 144 Veluwe, 89 Verbond van Nederlandse Werkgevers, 104
175
Deel 12, p. 118 , r. 2 v.o., 176; p. 184, noot 1, r. 4 v.o., 176; p. 621, r. 3, 177; p. 1009, r. 12, 179 Telegraaf, De, 109—110 Televisie, 176 Teljeur, G., 169 Teppema, P. E., 139 Terlaak, J., 108 Termijtelen, J. W ., 136 Termoten, J., 92 Theresienstadt, 134 ‘Thomas van Aquino’, 117
199
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
Verenigde Oost-Indische Compagnie, 157, 161 Verhage, M., 125 Verhoeven, F. E. J., 173 Verkiezingen Tweede Kamer der StatenGeneraal 1935, 83 Versteegh, P., 106 Verwijzing, Verbeterd: Deel 10b, p. 842, r. 13, 154 Deel 11b , p. 529, r. 2, 1 7 1 ; p .754, r. 3 v.o., 172; p. 765, r. 2, 172 Verzetsgroep-Badrian, 12 1 Verzorgingsgroep-‘de Groot’, 121 Vessem, A. J. van, 83 Victoria, Koningin, 174 ‘Victory Program’, 105 Visscher, H., 98 Visser, H., 169 Vleesdrager, H., 138 Vliegtuigen, ontsnapping van, 93 Vlissingen, 148 Vlodrop, 87 Vloet, X., 171 Vluchtelingen, Duitse, 89 Vluchtelingen, Joodse, 84 Vogt, P., 166 Vogt, W ., 96 Volksraad (Nederlands-indië), 136 Volkstelling (1930), 159 Voorburg, 115 , 124 Voorst Evekink, D. van, 139 Voort van Zijp, C. van der, 83 Vorrink, A., 112 Vorrink, J. J., 1 1 2 - 1 1 3 Vredenburch, H. F. L. K. van, 91 Vredenburch, H. L. F. K. van, 86 Vries, H. J. de, 165 Vries, W . de, 116 Vrouwen- en kinderkampen, 172 Vrij Nederland, 14 3—144 Vrije Westfries, De, 99 Vrijmetselarij, 98 Vught, kamp, 1 3 1 - 1 3 2 , 134, 154 Vullinghs, H. J. J., 146 Vijfde Colonne, 90 Vijver, J. F. van de, 136, 149
Waal, wet-de, 158
Waalhaven, vliegveld, 88 Waals, A. van der, 107, 112 Waals, G. H. M. van der, 129 Waalwijk, 145 Waffen-SS, 86 Wakker, D. L. G „ 151 Walda, R., 109 Walsum, G. E. van, 98, 101, 102 Wamar, 174 Wamsteeker, H., 104 War Department, 143 H-W-bonussen, 141 Warners, C. J., 141 Wassenaarse Slag, 91 Wavell, A., 137 Weert, 122 W eg B, 126 Wehrmacht, 89, 95, 114 , 150, 153, 155 Weinreb, F., 120 Welter, Ch. J. I. M „ 136 Welter, J. L., 16 9 -17 0 Wereldraad van Kerken, 138 Weren, L. van, 134 Werkkampen, 113 Werner, Ph., 149 Wemer, P. H., 8on Werumeus Buning, J. W . F., 106 Wervelwind, De, 14 3 -14 4 Wessels, C., 101 Westerbork, 89, 119, 1 3 2 - 1 3 3 Westervoort, 89 Westmaas, 106 Wet op de Bedrijfsorganisatie, 1 7 5 -17 6 W et op de Indische staatsinrichting, 161 Weteringplantsoen, fusillering aan het, 15 1-15 2 Wichmann, E., 83 ‘Wilde, A. de’, 1 1 2 - 1 1 3 Wilde, J. A. de, 102 Wilhelmina, Koningin, 85, 135, 143, 145, 1 7 6 -17 7 W illem I, Koning, 161 ‘W illem van der Zaan’, 86 Willemsoord, 157 Wilmar, V. E., 112 Winkelman, H. G., 88, 93, 128 Winkler, M. F., 170 Winsten uit Nederlands-Indië, 159 W olf, D „ 96
200
R E G I S T E R OP H E T ‘ O V E R Z I C H T V A N W I J Z I G I N G E N ’
‘Wolseley’, 112 Wolters, A., 146 Woltersom, H. L., 118 Wolverhampton, 139 Woodbrookers, Arbeidersgemeenschap van, 97 Woppenkamp, H., 116 Woudschoten, 98 Wijkerslooth, F., 100
Yap Swie Siang, 162 Yap Tjwan Bing, 162 Ymkers, A. J., 110 Ijmuiden, 94 Ypenburg, vliegveld, 88 IJssel, 155
Zaak-Oss, 149 Zaaijer, J., 152, 177
’t Zandt, 119 , 122 Zeeland, 83, 95 Zeelieden, rechtspositie, 140 Zeesleepboten, 140 Zefat, B., 120 Zeist, 144 Zelfmoorden, 94 Zeist, L. van, 121 Zending, 16 1, 162 Zentralstelle fü r jüdische Auswanderung, 109 ‘Zeven Provinciën, D e’, 82 Zevende Dag-Adventisten, 167 Zickwolf, F., 86 Zitsewitz, H. von, 86 Zöpf, W., 1 1 3 - 1 1 4 Zuid-Beveland, 148 Zutphen, 155 Zuurbier, B., 82 Zwitserse Weg, 12 5 -1 2 6 Zwolle, 150 Zwolsman, R., 152
201