Göttingen, theol. 160 proloog, Cant. 1,

Göttingen, theol. 160

proloog, Cant. 1,1

Göttingen theol. 160 *H1: basishs.: collatiehss.: *O: *H1: *H2:

- 615 varianten proloog

Gö, Göttingen, NStUB, theol. 160 De, Deventer, SAB, 101 F F2 Ha2, Den Haag, KB, 76 J 6 Le3, Leiden, UB, Ltk. 350 Be3, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1252

Hiert(!) beghint die voerreden op die bedun(!)dinghe van cantia(!) canticorum titel De, Hijr beghint die bedudinghe van dat boeck cantica canticorum titel Ha2 7 harder : crachtigher De Ha2 Le3 8 ghegeven De 13 Dyonisius: Dat is : Ende dat is als dyonisius seit De Ha2 17 bliven Gö Le3 (occultetur) 21 leeren : lesen De 24 scriftueren De Ha2 Be3 25 van (binnen) De Ha2 26 Want : Ende De Ha2 Be3 31 der(1) : dier De Le3 Be3 32/3 Ende - gheboede : Ende (om Be3) men sal die halse bughen onder hoer ghebode (onder haer gebode / bughen Be3) De Ha2 Be3 32 bughe Gö 33 den : dien De Le3 34 moghe Ha2, mach Be3 beyde om Ha2 34/5 van buten ende van binnen De Ha2 35 ghebruken / recht De Ha2 36 dat daer : om datter De Ha2 38 ende weelden om De 42 scrifturen De 45 der : die Gö Le3 46 also om De 48 den : dat De Ha2 scrifturen De 51/2 droghe - slecht : also slecht ende droghe is De 52 ende also slecht / is Ha2 54 si (doer wandert) De Ha2 56 hem selven / verdrenken De Ha2 Be3 61 het (beghint) De Ha2 62 etc: osculo oris sui De Ha2 Be3 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,1

63/4 Hier - glose : Hier eyndet die voerredenne. Hier beghint die bedudinghe op cantica canticorum coninc salomons (coninc salomons om Ha2) opschrift De Ha2, Explicit prologus. Hier (twee regels lager:) Hier beghint die exposicie op cantica canticorum. Osculetur me osculo oris etc opschrift Be3, Hier beginnen salomons cantica canticorum teerste capittel opschrift Le3 71 alse (sedich) De Ha2 76 ydelheden : eydelheit De 78 si : die siele De Ha2 Le3 79 begheren : begheert De Ha2 85 hoghe in dien ghemode / die begheerten De Ha2 91 ondervinden De Ha2 Le3 Be3 98 motet na den : moetmen naden (van den Ha2) De Ha2 99 so om De Ha2 107 ende (dat) De Ha2 108 sijn : worden De, werdet Ha2 110 bedwinghen De Ha2 ende (die) De Ha2 Be3 112 rade ende vermaen De 114 niet / van dien mateerliken dinghen De 117 volcomenre / riper De 122 dat / wanneer De 124 den : dien De 126 sulle wi (altoes) De Ha2 127 (buten) te Gö Le3 Be3 128 figuer : pictuer of malinghe (of malinghe om Le3) De Ha2 Le3 130 als (dat caf) De Ha2 138 heilighe (enghelen) De 142 Osculetur (Hi) opschrift De, Hie cusse my (Hie) opschrift Ha2 146 der om De 147 an / dede De 161 duusternissen De 163 helen : verhuden De Ha2 171 dien : den De Ha2 180 wies : vier De 184 worde De 191 bi : an De 193 wart Gö (saluatur) 201 Jan : iohan De, iohannes Ha2 202 (setel) is De Ha2 205 (doer) ende Gö 207 Die wise man : Inder wijsheit boec staet De Ha2 208 waect De Ha2 Be3 209 den : die die De 214 al(1) om Gö 217 (monde) begheer ic De Ha2 218 Barnardus ic(1) : Nu en hoer ic seit sancte bernardus De Ha2 224 dien (dat) De Ha2 227 (verenicht) te wesen De Ha2 232 wtrecken De 239/40 ontbreect ende ontblivet De 244 in ons / een doot De 248 der(1) : onser De Ha2 Le3 250 getransformiert : overgheformet De Ha2 252 Orienis Gö Origenes - aldus : Aldus was sancte iohan als origenes seit De ha2 254 innighe : minnende De 265 si (hanghet) De Ha2 266 suect Gö (suspirat) 268 selve om De 269 niets niet (niet / niets Le3) De Ha2 Le3 278 ihesum De Ha2 284 maect De Ha2 285 prologe : voerreden De Ha2 289/90 si - gheleyt om De 292 ghebruucte Gö (non captat beneuolenciam) 301 warden Gö (compunguntur) 304 (dingen) dat capittelken dat aldus begint. dat cussen gods is drierhande. ende aldus endet niet wt mijnre vermetelheit dat sel di scriven eer ghi desen text beghinnet dat cussen gods etc Le3 dinghen breekt af tot 455 Gö Le3

- 616

proloog, Cant. 1,1

Inlassing 1: *H2: basishs. * collatiehss.: O: *H2:


Be3, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1252 De, Deventer, SAB, 101 F F2 Ha2, Den Haag, KB, 76 J 6 A2, Amsterdam, UB, I G 7

308 tot : totten De Ha2 310/11 met mide : mit mi De, om Ha2, mit vermiden A2 313 werts / op De Ha2 A2 316 (onder gheholden) worde De A2 318 weder / licht De 319 hoe sulc : hoedaen De Ha2 du : dattu De Ha2 323 des : sijns De Ha2 326 (voete) ende De Ha2 327 di om De 328/9 die siele / hoer De Ha2 335 tot - voeten : totten voeten des heren De Ha2 336 moegheste / horen De Ha2 337 dien : den Da Ha2 so om De Ha2 343 van dier De 346 voet(2) om De Ha2 347 ende om De 352 alleen : alle Ha2 der : te De Ha2 354 (ontfermherticheit) gods De Ha2 leven Be3 365 onachtsam De Ha2 366 ende (mijn) De Ha2 367 onghestadicheit De, onstadich Ha2 370 Ten : Totten De Ha2 A2 372 niet / rechtevoert De 377 heeft / ghegheven De Ha2 380 kennet Be3 (recognoscit) 384 aenrijninghe : antastinghen De, antastinghe Ha2 387 dinen naem / ghif De Ha2 391 niet / gode De Ha2 391 Ten : Totten Ha2 393 ontfermherticheiden De 395 (sunden) mi De Ha2 398 Ihesu om Ha2 Ihesu, goede : goedertieren De 399 nu om De Ha2 400 dijns : des (dijns Ha2) heilighen De Ha2 401 vervulleste / van blijtscappen De Ha2 402 latet : laet dit De Ha2 gheen : niet Ha2 410 ghehoersam De Ha2 414 menigerhande : alrehande De Ha2 416 is si : ist Be3 een knecht : knechtlic ende dienstmaghet De Ha2 417 noch (een) De Ha2 418 oren om De Ha2 419 als om De Ha2 recht om De Ha2 424 toebehoert De Ha2 A2 426 minliker : innerliker De, innichliker Ha2 428 in : mit De Ha2 429/30 niet met : nu niet De Ha2 430 te (gadervoeghinghe) De Ha2 440 te boven / verre Be3 te om De Ha2 441 metten heylighen cussen om De Ha2 442 omvanghet De Ha2 455 uut : met Be3 Einde inlassing 1 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,1(2)/2

457 Dat herneemt (cf 304) Gö Le3 Dat ander capittel : quia meliora sunt ubera opschrift De, om Ha2 Le3 Be3 460 een(2) om Gö 461 (of) si De 461/2 horen gheminden De 462 recht (of) De Ha2 Le3 Be3 469 ghecomen De Ha2 Le3 Be3 476 die om De Ha2 477 seide De Ha2 479 vreset : verveert De Ha2 seit De Ha2 Be3 480 den scarpen : sueren De Ha2 te om De Ha2 482 der om Gö (dulcore pietatis) goedertieren De 483 si (gheven) De Ha2 486/7 die - menschen : der onvolcomenre mensche / leringhe De Ha2 491 ende (du) De Ha2 496 warden Gö 498 wt (gheperset) De Ha2 501 (propheet) ende De ende een (aelmechtich) De 503/4 willen - toeleyt : die men alle goedertierenheit toe scrivet willen nemen De Ha2 504 goedertierenheit De Ha2 505 cristum Gö dat om De 506 lancmoedighe De Ha2 Be3 verbeidinghe De yet om De 507 of (so) De 510 seide De 511 o (here) ihesu De Ha2 (willen) die willen De 512 O here Ihesu om De Ha2 516 den om De Ha2 517 discipel : iongher Gö Le3 Be3 (discipulus) 520 gheworpen : verworpen De 528 besiden : en wech De Ha2 529 ende (niet) Gö van di (bidden) De Ha2 dant De Ha2 533/4 hem / namaels De Ha2 Le3 Be3 537 dat : mijn De Ha2 Le3 salven : ghenaden De Ha2 547 den om De Ha2 547-49 also - lijt : also vele bitter dat (dan Ha2) hi van buten lidet. alst hem suet is dat hi van binnen siet De Ha2, also veel te bitter dat hi van buten siet. alst hem zueter is dat hi van binnen siet Le3 552 ghenuechten Gö 555 vreesde : ontsach De Ha2 556 in (een) De 566 van hem / wijsheit De Ha2 567 als (dat) De Ha2 570 Barnardus: Want : want als sancte bernaert seit De Ha2 581 wederstoten De Ha2 salve Gö Ha2 Le3 (unguenta) 583 sijn : is een Gö De Ha2 Le3 Be3 (sunt) oefeninghe Gö De Ha2 Be3 (superintellectuales theorie) 586 ende om De 596 die(1) : den De 598 (mer) oec mede De Ha2 600 als (god) De Ha2 dancberlicheiden De Le3 603 samen : gader De 605 O waerheyt om De 609 memorien : ghehoechnisse De Ha2 614 ghemeestet : vet ghemaect De Ha2 618 den : sinen De Ha2 621 in alle die werlt : in (over Ha2 Be3) al eertrijc De Ha2 Be3 628 memorien : ghehoechnisse De Ha2 630 ghewach : ghehoechnisse De Ha2 631 verstaen De Ha2 Be3 633



- 617 -

conincs Gö 640/1 mit rechte om De 646 als (om Le3 Be3) (die wise man) seit De Ha2 Le3 Be3 648 (somtijt) nemt men bider ioecht De Ha2 649 Als (ieremias) seit De Ha2 652 als (iob) seit De Ha2 655/6 sijn - mi : ende sijn lanteerne op mijn hovet scheen Doe ic wanderde in sinen lichte en die aelmechtighe mit mi was De Ha2 657-60 Ic - armen : Doe ic der weduwen herte troestede ende doe ic den blijnden een oghe (was add Ha2) den cropel een voet ende een vader (der add Ha2) armen De Ha2 658/9 ic was den blinden een oghe om Be3 660 Barnardus - joncheyt : Als die mensche in deser ioncheit. als sancte bernardus seit De Ha2 670 des : ons De Ha2 671 goedertieren : goddienstighe De Ha2 673 haer : hem De Ha2 674 si : het De Ha2 677 Dier(1) : der De dier(2) : der De Ha2 dier(3): der De Ha2 hanghet si : hanctet De, hanget Ha2 678 begheerten De Ha2 686-8 Ende sonne : puere (ende add Ha2) doerscouwender ende (om Ha2) scoenre ende (velle add Ha2) scoenre dan die sonne De Ha2, Ende hoe puerre hoe doerscouwender hoe scoenre ende scoenre dan die sonne Be3 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,3

1 Dat derde capittel : Na enen anderen sinne opschrift De, Die ierste sin Ha2, om Le3 Be3 2 lopen / in die roke dijnre salven De 7 inden comen / seer De Ha2 8 David : david (om Ha2) ende seide De Ha2, daniel Be3 19 een : ende De 22 wenen (medeliden) De 25 bande Gö Be3 32 neder gheneyghet / anden cruce De 33 bekennen De 43 dede : bad De Ha2 49 In den anderen : Inder ander wise De Ha2 54 dat (hi) De Ha2 55 (Inder derder) wisen De Ha2 56/7 mede / op den rechten wech De 59 die(2) : ende die De, ende Ha2 62 verbetert De Ha2 69 voersichticheyt : voersienicheit De, sorchvoldicheiden Ha2 71 begripen De Ha2 73 niet / also De Ha2 78 eersame De Ha2 79 scicket : besettet De Ha2 84 ende om De Ha2 85 dat (als) De Ha2 oec om Gö (eciam) 86 ende : of De Ha2 88 in mi / gheestede De Ha2 90 anders (dan) De Ha2 93 wanneer De Ha2 Be3 openbaer wesen : openbaer verschinen De, openbaren mi Ha2 94 gods mijns Gö 97 di(1) om De 99 du om De Ha2 101 bedruct De Ha2 Be3 103 goet (goetghenoch) De 108/9 ons / mit sinen leven De Ha2 109/10 ons / mit sinen sterven De Ha2 112 ende (verlosinghe) De Ha2 115 ende (so) De Ha2 117 ende (so) De Ha2 118 ende (so) De Ha2 122 was : is De Ha2 131 kenne(1) : bekenne De Le3, om Ha2 131/2 kenne(1) - di om Ha2 131 minnen - kenne om Be3 132 come : comen mach De Ha2 Le3 133 mach / rusten De Ha2 134 dat (bewijst) De Ha2 135/6 onsen lieven here gode : gode De Ha2, onsen here Be3, onsen here gode Le3 136 seyt : spreect De Ha2 die (die) De 139 (in(2)) mi Gö 140 (begheerlicheit) comen De Ha2 145 verborghen : verhudet De Ha2 warde Gö 147 die - is(1) : die du mijn god niet en biste De Ha2 148 bekent De Ha2 Be3 149 ende (hoe) De Ha2 159 moghe De 160 gaet Gö (exsuperant) Trec(185) - begheeren(276) na gaen trnsp De Ha2 160 (gaen) na enen anderen sin Gö 162 verweect De 163 die : der De begheerten Gö De Le3 Be3 (desiderium) 169 tet(2) om De Le3 170 begheert : lustet De Ha2 171 vlieghenden De Ha2 Be3 176 spronghe De Ha2 Le3 179 salve Gö Le3 (unguentorum) 190 elke(1) : alle De Ha2 gaven Gö De Be3 (datum) elke(2) : alle De Ha2 191 ghiften Gö Le3 (donum) der lichten De Ha2 202 groetheyt De Ha2 203 is / ende schoen De 204 onse Gö (euigilacionis) 208 den om De Ha2 mensche Gö (deuotis) 213 begheerdse Gö, begheerdese Le3 (petit) 222 (want) dat Gö, daer De Ha2 222/3 heeft hem / die soen die dat woert des vaders is De Ha2 226 prighen : presentieren De Ha2, springhen Be3 234 ons in ghelikenissen niet toe ghesproken en wort mer openbaerlic (die(1)) De 239 bekennen De 240 (hoe) dat De 248 wesen : werden De Ha2 259 Hugo - minne : Want als hugo seit die minne De Ha2 265 ghetransformiert : overgheformet De Ha2 268 Vercellencius - hier om : Ende hier om als verselencis seit De Ha2 269 berghe Gö (montibus) Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,3(2)

276 Dat iiij capittel : Introduxit me rex opschrift De Ha2, om Le3 Be3 278 den om De 284 alleen (een) De Ha2 288 die(1) om De Ha2 die(3) om De Ha2 289 mede om De 290 die om De Ha2 295 den om De Ha2 308 dierre : -der De Ha2 309 in(1) om De 313 vervroechdet : vervrouwet De Ha2 310 verhueghet : vervrouwet De Ha2 314 Augustinus - worden : Daer worden als augustinus

- 618 -



seit De Ha2 die om De Ha2 320 wijn (kelren) De wort / ghebracht De 331 wijn (kelren) De Le3 ingheleit De Ha2 345 veronweert si De Be3 347 hoe sulc : hoe daen De Ha2 356 wesen : worden De Ha2 363 ondancsamheit De Ha2 Be3 369 want (dit) De Ha2 373 in mi / warm De Ha2 375 nederghedaelt : neder gheclommen De Ha2 377 om dinen wil / anden cruce De Ha2 Le3 Be3 380 een om De 385 vervroechden : vervrouwen De Ha2 Be3 Göttingen, theol. 160


386 Dat vijfte capittel : recti diligunt te opschrift De, Die ierste sin opschrift Ha2, om Le3 Be3 387 recht : rechte De Ha2, om Be3 388 in den ghelove om De 392 ghelijct De 394 (den(2)) den Gö 404 -ten om De Ha2 411 te (bliven) Ha2 bliven om De 412 daer om De Ha2 toe om Da Ha2 415 so om De Ha2 434 een (recht) De reghelen De Ha2 Be3 437 dier : -der De 440 rechticheit De Be3 441 ende om De 442 Ist : Is Gö Ha2 Le3 445 di : hem De 448 (man) seit De Ha2 449 gherechten De 450 willighe De Ha2 453 willighe De Ha2 457 willigher De Ha2 Be3 armen : armoeden De Ha2 458 -ten om De 459 -ter om De 461 breetheyt : brede De 462 caritaten : minnen De Ha2 464 ende (daer) De Ha2 Be3 so om De 465 onse - sielen : die voete onser sielen De Ha2 so om De Ha2 471 die(2) om De 474 (man) seit De Ha2 475 heeft (hem) De Ha2 477 staet De 481 di om De 484 uutghesperder : wtghespreider De Ha2 Be3 caritaten : minnen De Ha2 487 menschen De Ha2 behoren De Ha2 in den : ten De Ha2 497 innersten De Le3 Be3 497/8 ende so om De 499/500 inder voerspoedicheit / hem De Ha2 501 hem (niet) De Ha2 503 handen De 503/4 (wi) oec Gö 517 dien : den De Ha2 525 die : dien Gö 528 Hugo - staet : So wie aldus ghericht staet als hugo seit De Ha2 531 apostelen : discipulen De Ha2, iongheren Be3 535 over- om De 539 verwermt : vervremt Gö 543 ende(1) om De Ha2 Le3 Be3 545 linco Gö Le3 553 recheyt Gö 555 solt / voert De Ha2 Le3 Be3 558 manne : minne Gö 558/9 Richardus - si : ende als die siele dus (aldus Ha2) opghericht staet so minnet si. alse richardus seit De Ha2 560 wtvlamminghe De Ha2, wtwalminghe Be Le3 567 ic om Gö ic nu niet : nu niet ic De Ha2 568 mi ende ic hem : is mi ende ic bin (om Ha2) sijn De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,4/5

1 Dat vi capittel : Nigra sum opschrift De, Die ierste sin opschrift Ha2, om Be Le3 ceder Gö (Cedar) 6 ons / nu De Ha2 9 nochtant (schoen) De Ha2 ons om De Ha2 Le3 11 goede om De 11/2 toe / seit si De Ha2 14 doghentlike De 15/6 meer / voer die onwise menschen De 16 ghedruct De Ha2 Le3 Be3 21 waerlic De Ha2 Be3 28 siet Gö 30 overtollighe : vertoninge ende Gö (ornatu cultuque superfluo) 38 christi (mijns) De Ha2 39 sundelic De Ha2 40 lasterlijc De Ha2 41 swartheyt : swe swertheit De zwaerheit Ha2, swarticheit Le3 Be3 also : alse De Ha2 42 witblenkender De 44 die om De Ha2 Le3 Be3 54 swertheit De 55 is (gheleghen) De Ha2 56 swertheit De 57 loten : die overste telghen De Ha2 60 oec (wal) De Ha2 61 criste Gö 65 (mismaect) was De Ha2 66/7 Barnardus - te mael : Doe was hi als bernardus seit te mael De Ha2 67 noch (schoenheit) De Ha2 69 lasterlijc De Ha2 69/70 lachterlike scande : laster Be3 70 der lude : des volkes De Ha2 Be3 71 heren (ihesum) De 75 verswart : beswert De Ha2 76 na : in De 78/9 van buten om De 79 mar om De den oghen om De Ha2 ghetruwigher De, ghetrouwer Ha2 81 den dode (mit) De Ha2 82 den (orber) De Ha2 83 god om De wtvercorenen De Ha2 Le3 Be3 90 ontcommeren : ontcommert te werden De Ha2 95 boutheyt : coenheit De Ha2 96 een om De Ha2 97 (was) ende sprac Gö 102 ten om De claren om De 103 ceders Gö De Ha2 ceder Gö De 120 ceders Gö Le3 der Gö (radiis solaribus) 121 van : vanden De, vander Be3 123 overstandelic De Ha2 Be3 opghetrect De, opgherect Ha2 128 ander om De sacraficie : offerhande De Ha2 wanttet De Le3 Be3 135 begheerten Gö (ardor desiderii) 140 beiden De 144 swert : sweer De 145 seit De Ha2, seggen Le3 Be3 (dicat !) 149 beswaert De Ha2 scouwinghe De Ha2 154 vel : siele De 155 ceders Gö 156 recht (recht) De 157 niet / claerlic De Ha2 Le3 Be3 158 der om De Ha2 161 Petrus : peterus Gö, Ende sancte peter seit (seghede Ha2) De Ha2 ontsetten De Ha2 166 bekennen De 167 di om De 172 ghetransformiert : overformt De Ha2 174 lynconus Gö Le3 178 anhanghen De 177 hem om De



- 619 -

181 swertheit De Ha2 185 scoen ende glorioes De 188 oec om De Ha2 191 scoenheit ende swerticheit De swerticheyt Ha2 Le3 Be3 192 mer (van) De Ha2 194 mer (van(2)) De Ha2 208 is / der ewicheit De Ha2 211 mitten : mitter Gö 216 den om De 220 swertheit De 224 lasterlike De Ha2 Be3 225 vroeliker : volre De 233 armoeden (arbeides) De 234 maect Gö Le3 239 veronweert De Ha2 Be3 240 verwerpt si De Ha2 Le3 Be3 248/9 te scanden ende te oneren De Göttingen, theol. 160


258 Dat vij capittel : Filii matris mei opschrift De, Nae den iersten sinne versta opschrift Ha2, om Le3 Be3 259 wijngaerde Gö (uineis) 263 dat : die De Ha2 264 cayn De Ha2 264/5 sinen brueder / abel De Ha2 266 sinen brueder vervolghede / ysaac De Ha2 266/7 sinen brueder / iacob De Ha2 272 heretici : ketters De Ha2 273 kersten (ghelove) De Ha2 283 kinder om De 285 dat(2) om De 291 wort verswaert : beswaert wort De, beswaert sin Ha2 293 huusghenoet Gö (domestici) 294 sijn : si Gö bids : biddes u De Ha2, bid u Be3, biddes di Le3 302 u (niet) De Ha2 304 de om De 309 pinighen De 310 selre : sal De 311 pinighen De 313 in minnen / mi De 315 den om De 317/8 in minen wijngaert Be3 319 wijngaerde Gö Le3 (uineis) 330 ist : is Gö Le3 Be3 330/1 die blijntheit / eens deels De Ha2 336 onweert De 341 mi selven : mijn leven De Ha2 siele De Ha2 Le3 347 dat(2) : dit De Ha2 351 borst De Ha2 373 vurighe (vlieghende) De 375 so (gaen) De weeringhe : weten De 377 rijcheit De wijsheit De 393 Mijnre(408) - gripent(424) na fantasien trnsp De Ha2 394 wijngaerden : wijngaert Gö (uineis) 399 wijngaerde Gö Be3, wijngaert De (uineis) so om De 400 scouwen De 401 bloeyen : vloeyen Gö, vloeyen ende in bloeyen Ha2 (germinant) 420 Ende (si) De Ha2 422 Ende (aldus) De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,6

1 Dat viij capittel : Indica me quem diligit anima opschrift De, Nae den iersten sin opschrift Ha2, om Le3 Be3 3 cudde Gö Ha2 Be3 (greges) 10 wesen : worden De Ha2 Le3 Be3 17 deser : der De 22 die heilighe kerke : der heyligher kerken Gö Le3 Be3 23-5 dat - sielen : elker sielen toe dat si (die Ha2) vuericheit der heiligher begherten voer des ghemindes brudegoms aensicht voer lope De Ha2 31 na : verre Gö Le3 Be3 (prope) 37 salicheit De Ha2 37/8 wise mi wien mijn ziele minnet om De Ha2 42 worden Gö Le3 Be3 (oportet...gustum uariari) 45 (vernyet) worde De, werden Ha2 50 voerganger De ende doetse : doet hi se De Ha2 52 vertoent De Ha2 Be3 (selven) alse De 53 recht om De 56 ende(1) om Gö Le3 Be3 (ortorum et agrorum) (sijnre) ende De 64 vertone De Ha2 Be3 66 woerden : werken De Ha2 71 hoedet Gö (pascit) 76 ghenoedet Gö Le3 (pascitur) 77 -ten om De 81 overvlodicheit De Ha2 83 beswaert De Ha2 84 swaerheit De Ha2 Le3 Be3 87 camp De 91 hi wil(2) : ende De 96 voetste Ha2 Be3 (pascas viriliter defendendo !) 98 Ende (op dat) De Ha2 99 cudde Gö Ha2 (greges) 110 is om Le3 ende onverscheiden / is De Ha2 Be3 110-12 als - is om De 111/12 ende is om Ha2 112 als (een(1)) De Ha2 ende om De als (een(2)) De Ha2 119 heeft (heeft) De 122 (vragheden) ende seiden De Ha2 127 die(1) om De Ha2 128 lere De der(2) om De die om De Ha2 130 die(1) om De Ha2 132 den om De 137 dat(1) om De Ha2 Le3 Be3 dat(2) om De Ha2 Be3 138 verdelighet De Ha2 140 Ende (op) De Ha2 143 Nu (sich) De Ha2 Le3 die : dese De 149 sijn (wtgherecket) De Ha2 150 (hovet) is De Ha2 daer hi ons : dat hi ons daer De 151 ende om De is (opgheloken) De Ha2 want : dat De 156 lancheit De Ha2 Le3 Be3 157 ewichs om De 158 is(1) om De 159 vierscaer : richtbanc De Ha2 recht : gherichte De Ha2, rechten Le3 in sitten sel : sal sitten De 161 vierscaer : richtbanc De Ha2 175 die(1) : ende De 187 besprenghet De Ha2 Be3 190 dien : den De Ha2 191 als dat : dattet De Ha2 194 die : wien De Ha2 wesen / woerde Gö 200 (ghelijct) si Gö (iudicatur) een om De 201 eyghen : enighen Gö (patriam) 210 ontverwet De Ha2 ende om Gö De Ha2 Le3 Be3 (et) 215 hoe : so De (onbegripeliken) lichte De 220 si haer oefenen sal om Gö Le3 Be3 (exercendi se) haer : daer toe De 222 dat om De 223 onderschidet De 224 seit De 228 in pleghegheste te voeden / dijnre kennisse De 231 weide Gö Ha2 Le3 (pascuis) 234/5 mit dien : mitten De Ha2 237 ic mach se / doch De Ha2 243 al- om De 248 in - hier : hier inden sacrament De 252 (daer) hem Gö Le3 259 totti : na di De Ha2, tot u Be3

- 620 -

varianten Cant. 1,6


hoedeste Gö Le3 Be3 269 der om De Ha2 Be3 272 om sijnre om De Be3 voergangher De 276 cudde Gö De Le3, om Ha2 (greges) 280 Dat is als (vercellensis) seit De Ha2 283 cudde Gö Le3 Be3, eynde Ha2 287 In den : Ten De Ha2 (eersten) in De Ha2 288 in om De 289 In den : Ten De Ha2 292 In den : Ten De Ha2 294 In den : Ten De Ha2 mael om De 306 den steden Gö Le3 (locum) 307 ziele Gö Ha2 (animas) behoedet : voedet De Ha2 overmids : om De Ha2 310 hoedestu Gö Le3 Be3 320 overhetten : overster hetten De 322 (man) seit De Ha2 329/30 een lichtdrager : die morghen sterre De Ha2 338 te : tot De Ha2 347 dien (dat) De 348/9 worden si alle / mit malcanderen De 351 (vrolicheit) worden De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,7

353 Dat ix. capittel : Si ignoras opschrift De, om Ha2 Le3 Be3 367 daerstu : daer du De 369 beswaert De Ha2 371 dijnre : der De Ha2 372 minnaren De Be3 374 exempel De Le3 379 richar Gö 383 ontbreect De Ha2 387 dan : dant De 391 der om De 393 droefheit De 397 sien se : siet si De Ha2 398 vresen : anxte De Ha2 401 (weelden) comen De 402 weder (gheraken) De 403 patriars Gö 404 vercrachtighet De 405 ende (hi) De Ha2 407 substancie : goet De Ha2 411 voerbi- : toe De Ha2 413 den om De 415 wasset Gö De Ha2 Le3 (succrescentibus) 418 inlichtinghe De 420 In den : Ten De Ha2 420/1 mael / eersten De 421 versmetelre Gö 422 te hoeden : en huedet De Ha2 424 ende (in) De Ha2 425 sijns herten om De Ha2 425/6 In den : Ten De Ha2 427 bedrieghenisse : bedruckenisse De 430 ende (die vrucht) De Ha2 433 In den : Ten De Ha2 435 hi(2) om Gö (seipsum humilat) 439 In den : Ten De Ha2 443 van di / niet De Ha2 444 gheholden De Ha2 446 Na enen anderen sin : Naden anderen sin opschrift Be3, om De Ha2 448 van : overmids De 451 te (wesen) De Ha2 Be3 459 vresen : anxte De Ha2 alre om Gö Le3 (pulcherrima) 463 oefeninghe Gö Be3 (actibus) 464 is : sijn De Ha2 wat : in al dat De Ha2 466 so om De Ha2 474 dat hi om Gö Le3 Be3 477 (was) doe hi seide De Ha2 481 (beval) doe hi seide De Ha2 483 ghi om De 484 hertighe : ghehertede De Ha2 hertich : ghehertet De Ha2 488 oec (manne) De 490 ontfarmherticheden Gö Le3 Be3 (misericordie) wies : welker De, welke Ha2 495 moghen De Ha2 (alle) die ghene De Ha2 500 werltliker : werlt De Ha2 Le3 Be3 501 lasterlike De Ha2 Be3 503 sinte - of : oec Bernardus De of : van Ha2 508 (tijt) toe De Ha2 509 lasterliken De Ha2 510 cueriosicheyt : nyplichticheit De Ha2, curioesheit Be3 515/6 haer - wesen : weder wtgheworpen si De Ha2 517 recht of hi segghen wolde na sancte (bernardus) woerden De Ha2 524 Gregorius - sijn : dat sijn als sancte gregorius seit De Ha2 die : dyn De Ha2 onnutte (onreine) De 526 die(2) om De Ha2 Le3 Be3 527 stincken De 528-538 *O (De Ha2) behoudt hier goeddeels de oorspronkelijke vertaling, die in *H1 (Gö Le3) en *H2 (Be3) verloren is gegaan. De zin is gecompliceerd en werd in *H aangepast. De betere versie van *O volgt hier naast de Latijnse brontekst: Turpis studiorum mutacio, ut cui ante studium fuerat peregrinantem et exulem animam pascere sacris meditacionibus tamquam celestibus penetrare deuocione celos, et mente[s] supernas circuire mansiones, et salutare per patriarchas, atque prophetarum apostolorum martirumque mirari triumphos, ac stupere pulcherrimos ordines angelorum; nunc omnibus hiis obmissis turpe se *mancipet corporis seruituti ad *satisfaciendum uentri et gule. (hs. München, f. 20vb)

Bernardus. Het is een scadelic wissel ende verwandelinghe als een mensche die te voren sine vreemde ellendighe siele mit heilighen ghedachten in die hemelsche weiden plach te hueden ende mit innicheiden die hemele doer te dringhen, ende die hemelsche woninghe mitten ghemoede plach om te wanderen, ende die patriarchen plach te grueten, ende die hem vander edelre verwinnighe der apostelen ende der martelaren plach te verwonderen, ende vander suverliker ordinancien der enghelen mit groten verwonderen plach te vervrouwen; ende hi nu al dat lelike ende lasterlike achterlaet ende wil sinen lichaem dienen ende ghenoech doen den buke ende den beesteliken sinnen (hs. Deventer, f. 19r)


varianten Cant. 1,7

- 621 -

528 lelic wandel : wissel ende verwandelinghe De Ha2 531 doer te dringhen De Ha2 531-33 ende ghemoede : ende die hemelsche woninghe mitten ghemoede plach om te wanderen De Ha2 533 si grueten : ende die patriarchen plach te grueten De Ha2 533/4 si - verwonderen : ende die hem vander edelre verwinninghe der apostelen ende der martelaren plach te verwonderen De Ha2 536 plach (te) De Ha2 vervroechden : vervrouwen De Ha2 si : hi De Ha2 537 lasterlike De Ha2 Be3 haren : sinen De Ha2 538 veliken : beesteliken De Ha2 548 ende (een(1)) De Ha2 558 (ghenaken) Nae enen anderen sin opschrift De Ha2 (scoenste) onder die wiven etc De Ha2 559 Vercellencius om Be3 di selven om Gö De Ha2 Le3 (si ignoras te) 564 heren : hemels Gö Le3 Be3 (domini) 565 claerlike De 572 dijn : die De Ha2 573 onder : bequaem ende lustich sijn den brudegom De Ha2 574 hem (mede) De Ha2 576 tabernakel De Ha2 578 Thobias : als die enghel tot tobias seide De Ha2 579 Dionysius : Dat sijn als dyonisius seit na wanderen (581) trnsp De Ha2 585 exempel De ende(1) - bicomen : na te volghen ende bi te comen De Ha2 586 trecken De Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,8

1 Dat x. capittel : Equitaui(!) meo opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 7 betruwen De Ha2 Be3 (vriendinne) ic heb di ghelijct mijnre ridinghe De Ha2 13 En : Ende De Ha2 Le3 Be3 glorioseliker De 14 was(2) : wort De Ha2 23 di om De 26 inder De 32 sietse : sachse De 40 ongheordinierliker Gö begheerlicheiden De Ha2 42 verlose De, verlosse Ha2 43 wanneer De Ha2 Be3 48 onlidesamheit De Ha2 Le3 Be3 51 lidesamheit De Ha2 Be3 56 die doechden De Ha2 Be3 Dat ander : Die ander waghen De Ha2 57 (ende) dese De Ha2 60 voert- om De 62 waghe Gö 64 namen : boerden De Ha2 (Ende) oec op dese waghen sitten De Ha2 66 te (hebben) De Ha2 Dat derde : Die derde waghen De Ha2 oncuuscheit De Ha2 (ende) dese De Ha2 73 (Ende) oec op dese waghen sitten De Ha2 75 daer : hier De Ha2 75/6 jegens recht contrarie : rechte teghen contrarie De, recht contrarie teghen Be3 76 lidesamheit De Ha2 Be3 77 (ende) hi De Ha2 85 verwermen De Ha2 (Ende) op dese waghen sitten oec De Ha2 87 Dat ander : Die ander waghen De Ha2 89 caritaten : godliker minnen De Ha2 95 sit : sat De Be3 97 Dat derde : Die derde waghen De Ha2 98 (ende) dese De Ha2 101 (ghebedes) ende des arbeides De Ha2 In regel 101-3 is *H verminkt (cf. 60.528-538), terwijl *O meer van de oorspronkelijke lezing heeft behouden: Duo equi: fragilitas nature, instabilitas fortune (hs. München, f. 21rb).

Desen waghen trecken twe peerden, als kennisse crancheit der natueren ende onghestadicheit der aventueren (hs. Deventer, f. 52r).

101/2 Dat - kenne : Desen waghen trecken twe peerden als kennisse De Ha2 dat ander peert is : ende Gö De Ha2 Le3 103 des willes : der aventueren De Ha2 103 sat : seit De 104 Ethiopien : moerlant De Ha2 106 (Ende) op dese waghen sitten oec De Ha2 108 (vriendinne) ic heb di gheliket mijnre ridinghe De Ha2 etc om Be3 114 -ten om De Ha2 Be3 116 (ander) heer De 119 haerre : sijnre De Ha2 130 stoc : staf De Ha2 133 (begavet) hise De Ha2 139 daer (mede) De 140 vermanen : verwackeren De Ha2 144 ontfermherticheit De 145 so om De Ha2 149 stoc : staf De Ha2 151 becoren : becoert worden De Ha2 153 ghetemptierden : becoerden De Ha2 154 die - worden : als si becoert worden De Ha2 ende (dat) De Ha2 155 beyden : bereiden De Ha2 164 verlichtet Gö (illuminant) Göttingen theol. 160


172 Dat xi capittel : pulchre sunt mac(!) opschrift De, Die ierste sin is opschrift Ha2, om Le3 Be3 174 besprenghet De Ha2 179 scrift De Ha2 182 also : als De Ha2 187 Weest : wordet De Ha2 192 ende om De Ha2 Le3 Be3 193 en om Gö 195 der om De 196 hem : dien De Ha2, om Le3 Be3

Göttingen theol. 160


- 622 -

der om De Ha2 197 gheven / vloghele De 199 een (nest) De Och : O De Ha2 Le3 Be3 205 leeringhe : leren De 207 wt (wort) Gö 214 vercieren(1) : verciert Gö Le3 Be3 (monilia...decorant) 219 die(2) om De 225 inden cloesteren / stadelic De Ha2 Le3 Be3 229 en wort / ghesocht De 230 (in) den om Gö 231 (weerdicheit) was De 235 stichtinghen De 237 lidesamheit De Ha2 Be3 241 scrift De Ha2 243 dat om De Ha2 250 der(2) : des De 254 in om De Ha2 scrift De Ha2 259 wesen / willen De Ha2 Le3 Be3 261 harde : crachtighe De Ha2 263 opblasen Gö 264 stichtinghe De Ha2 264/5 wel bevoelen : veel bevoelen sijn Gö (bene...sentire) 266 -ter om De Ha2 268 ende seit / doer enen propheet De 270 van minen om De 272 der om Gö 275 dien : -den De Ha2 276 scoen : suverlic De Ha2 282 alleen / tot sijnre behoef De 294 twidracheyt Gö 295 tijtlike - liden : tijtliker dinghen scade niet lichtelic en ghevoelste De Ha2 (*O juister: si dampna non senties) 298 verscheiden De Ha2 299 verkiesen De 305 sacraficien : offerhande De Ha2 308/9 bomen - berghen : berghen ende vanden bomen De Ha2 311/2 dan / die brudegom De Ha2 312 dier : der De Ha2 314 der hoecheit om De 321 alre oetmoedigher De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 1,11

324 Dat xii capittel : Dum esset rex in acubitu(!) suo opschrift De, Nae den iersten sinne Ha2, om Le3 Be3 325 cruut dat (nardus) heit De Ha2 332 ander : inder De 333 Apocalips : iohannes in apocalipsi De Ha2 337 etc : gaf mijn cruut (dat nardus heit sinen roke add Ha2) De Ha2, om Be3 340 nier : vier der Gö (nove gracie) 343 troest Gö (consolator) 346 als om De Ha2 So om De Ha2 357 dien : den De Ha2 Be3 358 sancte (pauwel) De 358/9 des - leven : totten roken des levens De 360 cruut dat (nardus) heit De Ha2 362 vredesam De 365 cruut dat (nardus) heit De Ha2 371 beweldighede Gö, beweghede De Ha2 Be3 (emolluit) 376 dinghen : menschen De Ha2 daer om De Ha2 Le3 Be3 (in) mi De Ha2 377 (droghe) in mi De 384 der(3) om De 388 seer cleynre om De Ha2 389 (seden) al was si seer cleyn De Ha2 394 te om De Ha2 396 te om De 397 selven om De 399 begheerten De Ha2 401 het si om De Ha2 402 lovet : te loven Gö Le3, pijnt te loven Be3 (in graciarum accione assurgit) 403 cruut dat (nardus(1)) heit De Ha2 404 ende(1) om De Ha2 het (wasset) De Ha2 Göttingen, theol. 160


409 Dat xiii capittel : Fasciculus mirre dilectus opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 410 borste Gö 411 die heilighe kerke : der kerken Gö Le3 Be3 416 di / mi De Ha2 418 die : dat De Ha2 419 waer : bin De Ha2 die : dat De Ha2 421 dat om De Ha2 427 in der(2) om De Ha2 432 Want om De Ha2 435 bondeken De Be3 436 Ist : Is Gö Ha2 Le3 439 der : mijnre De 446 volmaectheit De 448 die om De 451 etc : is mi mijn lief (ghemijnde Ha2) tusschen minen borsten sal hi wonen De Ha2 454 dier : der De Ha2 465 altoes / dat De Ha2 467 u om De Ha2 468 (dat) dat De 472 ende (ic) De Ha2 478/9 nu niet / ic De Ha2 Göttingen, theol. 160


480 Dat xiiij capittel : Botrus cypressi dilectus meus opschrift De, Nae den iersten sin toe u (!?) opschrift Ha2, om Le3 Be3 482 (levens) volghet De 491 seer om De Ha2 497 van om De 503 oven der : onreine Ha2 504 temptacien : becoringhen De Ha2 510 (ende) hi De Ha2 510/1 recht / was Gö Le3 513 (hi) in Gö (gheest) in Ha2 515 wijngaert Gö De 517 ist : is Gö Ha2 Le3 531 hen (nare) De 532 die : di Gö, dier De, der Ha2 (qua degustata) 537 vresen : anxt hebben De Ha2 539 also : alse De Ha2 540 besloten De Ha2 542 in (ghevonden) Gö De Ha2 Le3 (man) seit De Ha2 547 alse : also Gö (quasi) als (of) De Ha2 Also : als De Ha2 549 af : an Gö 550 sueticheit De 551/2 deser druven wijn : desen wijndruven De 562 dat om De Ha2 Göttingen, theol. 160




- 623 -

1 Dat xv capittel : Ecce tu pulchra es amica mea opschrift De, De ierste sin opschrift Ha2, om Le3 Be3 9 een om Gö 10 werc : wort Gö (actio) 11 in om De Ha2 22 den : der Gö (basibus) 25 mochte : mach De, om Ha2 29 ghehoersamheit De Ha2 Be3 33 voersienicheit De Ha2 39 ghehoersamheit De Be3 der ondersaten (te) De Ha2 45 Ecce tu pulchra (Nae) opschrift De 46 etc : sich du biste scoen dijn oghen sijn als der duven De Ha2, om Be3 50 worden om De Ha2 51 overformet worden De Ha2 65 dat een is : als dat een De Ha2 66 si : die bruut De Ha2 70 daer : dat De Sich (du) De Ha2 76 kennetten : kennet dien De Ha2 78 wijsheit De Ha2 85 mitter scoenheit / altoes De 86 -ter om De Ha2 88 sperwers : havics De Ha2 88/9 bi dien : bi den De, beiden Ha2 90 ghesondert : ghescheiden De Ha2 94 recht wt/starende De Ha2 98 (ende) an De 99 (man) spreket De, seghet Ha2 103 staen Gö De Ha2 Le3 Be3 (tendit) 104 neghen : ix De in (hoer) De Ha2 107 in om De Ha2 112 verblindet De Ha2 verclaert De Ha2 Göttingen, theol. 160


128 Dat xvi capittel : Ecce tu pulchra es (tweede hand) opschrift De, Nae den iersten sin opschrift Ha2, om Le3 Be3 129 bedde De Ha2 132 ondancsamich De Le3 Be3, ondancsamheit Ha2 133 dat om De 141 woerde De Be3 mit dien : mitten Ha2 145 (schone) overmids dy De 150 alre : der De Ha2 dinen : sinen De Ha2 153 also sulc : alsodaen De Ha2 167 minnende : ghemynde De Ha2 168 bepriset De 173 ontsienliken Gö (inuisibili) 175 also (dat dat) De Ha2 176 ene (groete) De Ha2 Le3 Be3 185 Al des ghelijc : Aldus ghelijc De 189 .lx. : sestich De Ha2 190 wilt De Le3 Be3 191 hi(2) om De 193 Iob (Iob) De 200 oghen Gö (aures) 204 ombegripen : omgriepen De Ha2 Be3 dan (een) De Ha2 208 mar : want Gö 211/2 is hi - gheminden : dat hi niet ene mitten gheminden is De Ha2 212 ghesondert : verscheiden De Ha2 213 (mantel) of decsel De Ha2 218 al (die) De Ha2 219 dat om De Ha2 225 pine Gö (student) vercieren : vercrighen De 230 exempel De bewijst De 231 dat is om De 240 Barnardus - woerde : Ende die woerde als sancte bernardus seit De Ha2 247 boemich Gö (floridus) tot dier : totter De 249 suverheit De Ha2 tot dier : totter De Ha2 260 (crude) ende De Ha2 Be3 boemen Gö (floribus) 263/4 legghen / moeghen De 266/7 scoen(2) figueren om Le3 267 in den(1) : in der De Ha2 Be3 270 transfiguracien : overforminghe De Ha2 285 becommeringhe De Le3 287 in / waer- De Ha2 288 in (der) De Ha2 289 in om De Ha2 291 wide De 294 -ten om De Ha2 299 die(2) : so wie De Ha2 304 is (onder) De Ha2 314 uut om De 315 dien : den De Ha2 319 ghetransformiert : overgheformijrt De, overgheformet Ha2 324 huse Gö (domorum) 325 (man) seghet De Ha2 329 hartheyt : stadicheit De Ha2 334 Dese : die De 336 (onverganclic) van buten Gö, van binnen De Ha2 337 van binnen om De Ha2 341 heilicheit De Ha2 als (david) seghet De Ha2 342 isser : is De Ha2 343 wesen : worden De Ha2 344 vetticheyt : vruchtbaerheit De Ha2 345 riviren De Ha2 Le3 te om Gö 346 Ende om De als (david) seghet De Ha2 347 die(1) om De 348 teten : tot eenre spisen De Ha2 350 ende - Syon om De Ha2 Le3 Be3 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,1

351 Dat xvij de capittel : Ego sum Dat ander capittel opschrift De, Dat ander capittel opschrift Ha2, Hier beghint dat ander capittel opschrift Be3, om Le3 357 Recht breekt af tot 366 Ha2 358 wolde De 360 boemich Gö 362 (te) con Gö 365 om : in De Be3, mi Le3 366 die herneemt (cf 357) Ha2 373 rechticheit De 374 (vermaket) dat innerste haers herten ende vermaket De 375 inre Gö (interiora) 395 Ewangelium : onse here in sinen ewangeli seghet De, Onse leve here secht in sinen ewangelie dus Ha2 398 cristi / ihesu De Ha2 Le3 400 heeft Gö (contulit) 403 van buten om Gö 405 (bin) van buten Gö 422 anderen : toecoemenden De Ha2 ende (die(1)) De Ha2 lelyen Gö (lilium) 427 bin De Ha2 434 hi om De 437 een(2) om De 439 lidens De 449 oetmoedicheit De Ha2 450 invloeyens : toevloyens De, toevluchtes Ha2 der om De Ha2 468 Die(1) : Deser De Ha2 Die gheliken : Die minnende ziele moet oec der lelyen der dalen gheliken Be3 474 staet De, stede Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,2


varianten Cant. 2,2

- 624 -

481 Hier na volghet dat xviii capittel : Sicut lilium inter spinas opschrift De, Die ierste sin is opschrift Ha2, om Le3 Be3 482 als om De 484/5 te min verswaerde : niet en versware Ha2 485 verswaert De 489 voertgaet : op gaet De Ha2 492 doerne Gö 498 sommich - gheleden : daer sommich af gheleden is De Ha2 501 was : is De Ha2 502 herisie : ketterien De Ha2 503 swaerlike De 504 phariseen De Ha2 Be3 506 en (willen) Gö 507 Also : aldus De Ha2 508 die (alre bitterste) is De Ha2 510 heresien : ketterien De Ha2 515 prekelt noch / in desen vercouden tiden De Ha2 518 die(1) : een De Ha2 etc : die dorne alsoe is myne vrindinne onder die dochteren De Ha2, die dornen Be3 524 der om De Ha2 527 sie (deilt) De Ha2 540 dese : die De 542 dese : die De 545 onder : on Gö 547 die(2) om De Ha2 548 mit : in De Ha2


varianten Cant. 2,3

- 625 -

556 Dat xix capittel : Sicut malus opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om opschrift Le3 Be3 566 die (drierhande) De 568 al(1) om De Ha2 572 in om De Ha2 574 totten De Ha2 Le3 575 groeten (arbeit) De raken De 578/9 den menschen / mit haerren rueke De Ha2 580 volcomene : volcomende (volcomen Ha2) menschen De Ha2 583 hoeghe (boven) De Ha2 585 scoen : hoeghe De staen Gö (nitescat) 586 sijnre : haerre De Ha2 588 is om De 593 den om De Ha2 597 groete moegentheit : groetmoedicheyt Gö (maiestas) 598 grondelose De Ha2 602 Mijn : Die De Ha2 603 in(2) om De 604 een(2) om De 612 vinde Gö (inuenimus) 624 dat om De 626 hoghe : hogheste De 627 noch(1) : nochtan De 631 also om De Ha2 632 opvoeren De Ha2 Le3 Be3 den : dat De Ha2 635/6 inden hemele / hoegher De Ha2 Le3 Be3 Göttingen, theol. 160


1 Dat xx capittel : Sub umbra illius opschrift De, Die ierste sin is dit opschrift Ha2, om Le3 Be3 5 den om De (sceme) des gheens dien ic begerde De Ha2 7 ommescemet : ommescijnt Gö Le3 Be3 (obumbrat) 9 onghetemperde : ongheordenierde De Ha2 11 bescermet De Ha2 Be3 12 vergadert De Ha2 Le3 Be3 13 seghet De 14 prisede De 15/6 onder - alleen : allene onder die bescherminghe (besceminge De) De Ha2 24 die om De 27 moghen om Ha2 ons mit haren ghebede / moghen De 31 ruuch boem : boem mit vele telgeren De Ha2 32 den brande : der hetten De Ha2 bescemet De 36 hi : si De Ha2 41 (Want) het ghesciet dicwile dat De, hie schijnt dicwile dat Ha2 42/3 dan - werken : dat hem dan sine werken duncken De Ha2 50 oec (der) De Ha2 die - meerre : in dien dat die sceme meerre wort De Ha2 55 ons : mijns De Ha2 leves (heren) Ha2 58 (man) spreket De Ha2 59 hebbe De Ha2 ende om De 60 te om De Ha2 Be3 67 den om De 70 scoen om De 71 tghemoede Gö 72 weelde Gö Ha2 (uoluptates) 74 (sturen) ende De Ha2 75 daer af / beweghet ende beruert De Ha2 80 etc : ende sine vrucht is mijnre kelen zuete De Ha2, om Be3 82 die om De 84 der ghedaenten : den speghel De Ha2 85 scouwen / van aensichte tot aensichte De Ha2 86 (hoe) dat De Ha2 Le3 Be3 90 hevet De Ha2 92 sie (wil) De Ha2 100 (mer) oec De Ha2 101 apenboren sal De Ha2 115 der scoenre bloemen / cristi De Ha2 119 die(2) om De 127 (verduwet) wort De Ha2 dan : so De Ha2 137 onverstandelike De Ha2, overstandeliker Le3 138 vuchticheit De 140 dat : dan De Ha2 Le3 Be3 143 gheopenbaert De Ha2 149 sullen (honich) De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,4

150 Dat xxi capittel : Introduxit me rex opschrift De, Nae den iersten sinne verstae opschrift Ha2, Naden anderen sinne opschrift Be3, om Le3 151 die caritaet : hevet die mynne De Ha2 153 si : ic Gö 157 seghede De 158 wolde De Ha2 162 ghebrocht om De 163 dese : der De 165 scrift De Ha2 167 si : sie De Ha2 168 hi : si De Ha2 169 caritaet : minne De Ha2 seet De 170 scrift De Ha2 171 moeghen / scouwen De 174 scrift De Ha2 180 heylighe om De Ha2 Le3 Be3 183/4 daer / meest De Ha2 Le3 Be3 184 na : af De 190 scrift De Ha2 191 dier : der De Ha2 192 gheesteliker : hemelscher De 200 scriftur De Ha2 203 (in) die wijnkelre (gheleit) De Ha2 etc : ende heeft die mynne in my gheordiniert De Ha2 206 van om De 208 dat sie : ende Gö Le3 Be3 (ut putetur) 210 innicheit De Ha2 Le3 214 Vercellencius - gheworden : Ende sprekende gheworden als vercellensis seghet De Ha2 216 wort : was De Ha2 Be3 ghemoede Gö De Ha2 (mentibus) 218 tughet De 221 tot : teghen De hi om De Ha2 223 yet / van hem De 226 naem Gö Le3 (nominibus) 227 ontsichnisse De Ha2, ontsich Le3 Be3 229 Die(2) om De Ha2 230 desen : -den De 232 die(1) om De Ha2 233 die om De Ha2 234 den(2) om De Le3 236 desen : den De 238 is om De 241 (verblijt) ende Gö De Ha2 Le3 Be3 248 gheset De 255 (ende(2)) hi is (is hie Ha2) De Ha2 259 uut om De Ha2 260 dier : der De Ha2 262 dien : den De Ha2 267 die choere : dat choer Gö (choris) 270 becarminghe : becoringhe De 273 du (salste) De Ha2 275 tughen De 280 caritaet : mynne De Ha2 281 caritaet : mynne De Ha2 282 caritate : mynne De Ha2 286 ondoechden : ondoecht De, ondoeghe Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,5

- 626 -

varianten Cant. 2,5


287 Dat xxii Capittel : Fulcite me floribus stipa(!) opschrift De, Een bedudinghe na den iersten sinne verstae aldus opschrift Ha2, om Le3 Be3 297 lidesamheit De Ha2 Be3 299 confesoren Gö 299 mitter : mit De, om Ha2 301 sijn : is De Ha2 304 ghevest De Istis floribus stipabat infirmos et fragiles ille gloriosus miles et bellator strenuus, qui dicebat: memores estote....(hs. München, f. 33vb).

Mit desen bloemen vercierde die gloriose ridder iudas machabeus sine crancke leden ende starcte sie als een strenghe seghevechter, doe hi seghede: Ghedencket...(hs. Deventer, f. 78rb).

315/6 die(2) - stercte : sine crancke lede ende starcte sie als een strenghe seghevechter De Ha2 318 desen Gö Be3 (malis) 319 is Gö De Ha2 Le3 Be3 325 ende om De Ha2 etc : mit masten De Ha2 Be3 329 (mar) oec De Ha2 Quo enim in hiis omnibus graciosiorem experta est presenciam, eo postmodum molestior sentit absenciam, et eo quod desiderat ardencius, caret egrius (hs. München, f.34va).

Ende hoe si in allen desen sine teghenwordicheit ghenuechliker ghebruucte die wile dat si daer bi was, hoe haer dat affscheiden daer nae te swaerre was, want hoe dat een vurichliker wat mynnet, hoe hi dat noeder dervet (hs. Deventer, f. 78vab).

335 ghenuechlike Gö Le3 Be3 (graciosiorem presenciam) (wile) dat De Ha2 Ha2 337 wat : hoe De Ha2 wat (mynnet) De Ha2 dat(2) om De Ha2

336 dat(1) : hoe De

338 sinte om De Le3 so wanneer hem : dede doe hem De Ha2, om Gö (postquam sibi) hem om Le3 339 wort Gö Le3 Ha2 (subtractum fuit) 340 claghe De, claeghende Ha2 mach : moet De Ha2 341 (wil) niet De Ha2 (mach) niet De Ha2 345 claerheit De Ha2 349 mer (alset) De Ha2 soe (valt) De Ha2 350 mitten : mitter Gö Le3 Be3 (fructibus) 360 So om De Ha2 361 goddiensticheit De Ha2 ic : ict De Le3 Be3 367 niets(2) : niet De Ha2 Be3 374 moeghentheit De 376 overdochte crancheyt : haers selves naeturlike crancheit overdachte De Ha2 382 -ten om De Ha2 goeden / begherliken De Ha2 382/3 quelle / van mynnen De Ha2 Le3 Be3 383 alle Gö Le3 388 wolde De Ha2 389 mi(2) om De Ha2 391 mit (mit(2)) De 392 si : hi De Ha2 se : hi De Ha2 393 haer : hem De Ha2 395 -ten om De 399 der om De Ha2 alsser Be3 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,6

402 Dat xxiii capittel : Leua eius sub capite meo opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 403 is (onder) De Ha2 404 bewijst De 406 beliet De Ha2 Be3 413 mar : meer De 417 ommevo(!)nghen De, omme bevangen Ha2 420 die(1) : dijn De Ha2 (rechterhant) here De Ha2 421 (rechter)hant De Ha2 422/3 die ewighe dinghe / bider rechterhant De Ha2 424 haer : sie De Ha2 429 is (onder) De Ha2 (hoeft) ende sijn rechterhant sal mi ommevanghen De Ha2, etc Le3 Be3 430 hier om De Ha2 431 haer : sie De Ha2 432 ruste De Be3, rusten Le3 in om De 434 rustender : rusten der De Ha2 441 is (onder) De Ha2 450 al : alle al De, om Ha2 453 levendich De Ha2 Le3 Be3 457 discipel Gö Le3 Be3 (discipula) 459 is (onder) De Ha2 461 den om De Ha2 463 onverstandelike De Le3 464 Si : Die mynende ziele De Ha2 467 laet : lat De, lau Ha2 Le3 Be3 469 ondancsamheit De Ha2 Be3 472 dancbaer De Ha2 Be3 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,7

478 Dat xxxiiij capittel : Adiuro vos filie iherusalem opschrift De, nae den iersten sinne opschrift Ha2 gheiten ende bi den om De 480 dat / sie De Ha2 482 waerliken Gö (per laborem actionis) 485 waername De ghehorsaemheit De Ha2 Be3 490 diere : drie De 491 hoechste Gö Le3 (arduis) 496 bekent De 501 den - altoes : altoes (allen tiden Ha2) inden scouwen (schouwenden Ha2) ten here De Ha2 503 scrift De Ha2 te om De Ha2 505 die om De 507 in : van De 508 die om Gö 512 Dese : Die De 515 eersamheit De 516 Op (dat) De Ha2 519 gheworden De Ha2 Be3 thent : eer De Ha2


varianten Cant. 2,7

- 627 -

Be3 Beda: Want : Want als beda seghet De Ha2 526 dien : den De Ha2 529 na enen anderen sin : Adiuro vos filie iherusalem na enen anderen sin opschrift De, Die ander sin is opschrift Ha2, Naden anderen sinne opschrift Be3 530 etc : bide gheiten ende bi den hirten der campen dat ghi die ghemynde niet en wecket noch waken en doet hent si selven wil De Ha2 534 u : etc Be3 (u) etc Le3, o dochteren van iherusalem etc De Ha2 536 ende om De Ha2 539 dier : der De Ha2 542 also : dat als De Ha2 544 Barnardus - hem : Dit en wort hem als bernardus seghet De Ha2 545 slichter Ha2 lichten vermaninghen De alst : als men De Ha2 546 ende om De 549 der berghe : gheberchte De Ha2 553 Op (dat) De Ha2 554 dat (si) De 555 dien : den De Ha2 556 (of) overmids De Ha2 557 ghehorsamheit De Ha2 Le3 Be3 561 bescermtse : ontcommertse Gö (protegit) 563 (u) etc Le3 Be3, o dochteren van jherusalem De Ha2 567 wonderlike : onderlinghe De, wonderlinghe Ha2 569 haer : sie De Ha2 572 (hi) hem De 573 ende (inden) De (gods(1)) is De Ha2 574 hine : hy sie De Ha2 575 hi : si De Ha2 576 in om Gö (in affectibus) 577 (godes) in De Ha2 578 (ghegeven) wort De 582 als (der) De Ha2 ende (der(2)) De Ha2 Be3 enghele Gö (angelorum) 583 als (der) De Ha2 584/5 ons / nu die ure Gö 585 als (der) De Ha2 587 dat om De 589 moederlike De Ha2 Le3 591 als (der) De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,8

1 Dat xxiiij capittel : Vox dilecti me(!) opschrift De, Die ierste sin is dit opschrift Ha2, om Le3 Be3 3 cleyne berghekijn : hoevele De Ha2 5 rusten Gö Le3 (quiescentem) die (en(2)) De Ha2 6/7 Beda is : want alse (alse om Ha2) beda seghet soe ist De Ha2 8 hi (se) Gö Le3 Be3 8/9 sijns selfs : haers brudegoms De Ha2 9 gaven Gö Le3 Be3 (donum) 10 mit : overmids De Ha2 (of(2)) overmids De, mit Be3 hoeringhe : horen De Ha2 Le3 Be3 11 scrift De Ha2 12 gheoerlt De 13 (altehants) alte De Ha2 14 heyliger om De scriften De Ha2 15 is : wort De Ha2 24 verduuster De 26 ghelike om De 28 Tot (den) De Ha2 29 den : Totten De Ha2 30 loveliker De den : Totten De Ha2 31 den : Totten De Ha2 32 den(1) : Ende totten De Ha2 den(2) : totten De Ha2 34 cleyne berghekijns : hovele De Ha2 35 ende (want) Gö Le3 Be3 39 als (een) De Ha2 41 hi (coemt) De Ha2 44 berghen(2) : berch De 43 veronweerde De Ha2 officien : ambocht De Ha2 55 den(1) : dat De Ha2 in den grave : int (in dat Ha2) graf De Ha2 60 etc : Sich dese coemt springhende inden berghen. end (ende Ha2) springhet over die hovele De Ha2, coemt Be3 61 (of) op Gö 62 sijns selves / vrilic De Ha2 vreest : anxt heeft De Ha2 66 ist : is Gö Le3 Be3 72 vroelike De Ha2 Be3 75 rustede De Ha2 hi : si Gö 76 o (dochteren) De Ha2 (iherusalem) bi den geiten ende bi den hirten der campen dat ghi die ghemynde niet en wecket noch waken en doet hent dat si sellen (selven Ha2) wil De Ha2 77 die (godlike) De Ha2 86 dat(1) om De 90 want als (vercellensis) seghet De Ha2 92 weselic Gö (sapienter) 95 dese : de De 96 (ende) overmids De Ha2 altoes : stadighe De Ha2 99 mi om De 103 bergekijn : hovele De Ha2 105 dan : dant De Ha2 107 insprinct Gö (imprimit) 108 Barnardus - berghe : Dit sijn als bernardus seghet berghe De Ha2 109 (blencken) ende De Ha2 118 vleischeliken : verderfliken De Ha2 121 so : nochtan De Ha2 124 visetiert : vandet De Ha2 127 etc : Ende dierghelijc van (allen add Ha2) anderen doegheden De Ha2 134 anclevinghe De Ha2 136 vielike : beestelike De Ha2 137 memorie : ghehuchnisse De Ha2 139 ghetransformiert : wort overgheformiert (overformet Ha2) De Ha2 140 merct De Ha2 Be3 142 dat : dies De Ha2 143 in(2) : inder De Göttingen, theol.

160

varianten Cant. 2,9

147 Dat xxv capittel : Similis est dilectus meus opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 151 (hem) selven De Ha2 154 seghet De 155 want : wat De 156 ons : is De 157 een (seer) De Ha2 164 sculdich / den brudegom De Ha2 172 scrif De, scrifte Ha2 173 al : als De, alle Ha2, om Le3 174 (ende) ende De Ha2 180 na - sommighen om De 181 hem om De 194 (vinsteren) ende siet van vere doer die tralien De 196 etc : ende eenre hinden der hirten Sich hi staet achter onse want ende hi siet doer onse vinsteren ende siet van vere doer die tralien De Ha2 minnede Gö 198 hoe sulc : hoedaen De Ha2 199/200 Vercellencius - hi : Want hi alse vercellensis seghet De Ha2 207 daer uut : daer van De Ha2 (waer) dat licham of De Ha2 209 want als (beda) seghet De Ha2 212 wt der dieper De 217 Paulus: Want : want als paulus seghet De Ha2 218 oghe Gö (oculis)

- 628 -

varianten Cant. 2,9


220 an (siet) De Ha2 224 Ewangelium : als onse here inden ewangeli seghet (seghet inden evangeli Ha2) De Ha2 234 daer boven om De 230 vertoent De Ha2 Be3 232 Sinte (augustinus) Be3 Augustinus - sin : Waer af Augustinus ende hugo bi (na add Ha2) enen sin segghen De Ha2 233 -ter om De Ha2 235 trecken De dier : -der De Ha2 239 En : Ende De Ha2 240 hi(1) om De 242 niet (op) De 243 worden : wesen De Ha2 Le3 Be3 dine begherten De Be3 248 (ende(1)) alre De Ha2 godheit De vol is / in haer selven De Ha2 249 Ende (alle) De Ha2 252 af (ghekiert) De Ha2 257 ghescheide Gö 258 te wesen / onse want De daer : Dat De 259 verenichder : vremeder De Ha2 Le3 onverstandeliker De Le3 260 cloppe De 264 Vercellensis na tralien(263) trnsp De Ha2 266 kennen De beduden om De 272 menscheit De Ha2 274 meer : groets De Ha2 275 dede : wrachte De Ha2 inne / recht De Ha2 als (achter) De Ha2 278 ihesu cristi Gö 279/80 in sijnre menscheliker nature / verwerpinghe De Ha2 280 als (doer) De Ha2 in alio latens, in alio quis esset apparuit (hs. München, f. 38vb).

want een deels verberghet hi hem ende eens deel openbaert hi hem wie hi is (hs. Deventer, f. 88va).

281 eens deels - openbaer : Want een deels verberghet hi hem ende eens deels openbaert hi hem De Ha2 hi : is Gö 282 was : is De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,10-13

283 Dat xxvi capittel : En dilectus meus loquitur mihi surge propera amica mea columba opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 284 Siet De Ha2 287 hoer : sijn De Ha2 292 hem : si De Ha2 in om De 294 (spreket) my De 298 want als (sunte add Ha2) (bernardus) seghet De Ha2 299 dien : den De Ha2 303/4 goede (woerde) Gö 305 voer : van De Ha2 dien : den De Ha2 Be3 309 (die(2)) om Gö 310 openbaert Gö Ha2 (apparuit) 312 ende (hi) De 314 vloyet De Ha2 316 weerliken Gö (ad laborem actionis) 320 medewerkerste De 323 der(2) om De Ha2 324 lasterheit De, lasterlicheit Ha2 327 -tu om De 334-7 die - hieten om Ha2 336 haer (weder) De 340 mynliker De wel om De 344 ende heen / ghegaen De Ha2 347 en : ende De 349 martalen De Noch : Nochtan De 358 betaemet De Be3 360 ledelike Gö 362/3 versuchten / te doen De Ha2 367 (ander) stemme als dese De Ha2 374/5 recht - bi : alse ionghe spruten der olybomen al om ende om De Ha2 377 sijn : is De Ha2 381 (cristi) gode in alre stede De Ha2 383 etc : Stant op com naere myne vrindinne Mijn duve mijn scone ende com want nu is die winter voer bi gheleden die riep is en wech ende heenghegaen De Ha2 385 (Ende) ende De want : wat De 386 (soe) soe De behoert De gotheit De 388 medeleyinghe Gö De, medeylinghe Le3 (communionem) 388/9 creatuer ontfanclic om De 391 haer om De Ha2 392 bekenne De 396 vraghet De 398 sinte - andwoert : Daer antwoert sancte bernaert (op add Ha2) De Ha2 ende seit : en seghe De 400 den heren / waernemen De Ha2 404 ghevisitiert : ghevandet De Ha2 411/2 onwijslike wt / my selven De Ha2 412 hoghe De Ha2 Be3 413 Ist : Is Gö Ha2 Le3 415 gherechtich De 417 des : deser De Ha2 418 nochtan (dat) De Ha2 oec om De Ha2 420 want (si) De Ha2 421 ghesontheit De Ha2 424 nu / oec De Ha2 426 die - di : so heeft (om Ha2) dy die brudegom De Ha2 428 verdeluut : vernielt De Ha2 vertroest De Ha2 429 mer : ende De Ha2 433 beterde De 435 lichtet om Gö Le3 Be3 (infusio luminis) 436 alsulker De Ha2 438 vervallene De Ha2 ist : Is Gö Le3 439 hoe sulker : hoe danigher De Ha2 441 hoerde De dan (dat) De 444 -ten om De 447 also - wederkeert : soe kiert hem also veel te vurichliker weder daer toe De, soe kiert hem selven daer vele vurichliker weder toe Ha2 vierichlike Gö (ardencius) hem weder / daer toe Le3 Be3 448 hem (daer) De Ha2 449 te (te) De 451 te vresen / ende De 451 Een : Ende De 456 levendiger De 457 wonderliker : sunderlingher De Ha2 waert De Be3 460 alse nu (alse nu) De heit hijt (hoghe) De Ha2 461 hillen : hovele De Ha2 465 dier : der De Ha2 467 dijn(1) : di Gö (dominus deus tuus) 468 dijn voet : die voete De Ha2 der : dijnre De Ha2 469 betreden De Ha2 al om De Ha2

Göttingen, theol. 160 Inlassing 2: *H2: basishs.: varianten: *O: *H1/*H2:


- 629 -

Be3, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1252 De, Deventer, SAB, 101 F 2 Ha2, Den Haag, KB, 76 J 6 Be4: Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. oct. 760

471/2 Die - gaet : Mar leyder tis te vresen. dat licht nu in deser tijt die weghen van syon: die weghe der ewicheyt screyen: want daer luttel yement is: die hem daer doer totter hoecheyt (hoechtijt Le3) pijnt te comen Gö Le3 472 comen breekt af tot 528 Gö Le3 gaet : coemt De Ha2 478 totter : der De 480 (luttel) of nauwe De Ha2 481 tidet : tijden De 482 die(1) om De 483 werliken weelden ende om Be3 (mundanis deliciis) (werliken) wijsheit Be4 485 dat om De Ha2 486 (die) die Be3 Be4 487 achterlaten na 486 consten trnsp De Ha2 achter ghelaten Be4 490 (verblijnt) sijn Be3 491 der minnen om De Ha2 495 ziele De 497 soude Be3 Be4 Ha2 498 dattet templen : dat si dat tempel De Ha2, datse een tempel Be4 507 die om De 509 gheprintet De Ha2 510/1 met enc ende met pennen Be3 (penna et atramento) 511 enc : int Be4 513 (ende(1)) in De 514 in(1) om De 524 curiosicheit : nyplichticheit De Ha2 525 ontfenghender : ontfangen der Be3, ontfonckender Be4 (wschl.: accensionem) 528 achter (laten) De Einde inlassing 2 530 Daer om herneemt (cf 472) Gö Le3 ende om De 531 (comen) daer die waerachtighe hoechtijt inne is ende daer hier voer af gheseit is De Ha2 Le3 Be3 ende dat (omme) De Ha2 532 willen om De 534 alse sancte (iacob) seghet De Ha2 536 ghesontheit De Ha2 538 neder- om De Ha2 539 Cristus clede : den clede cristi De Ha2 Le3 Be3 541 mer (die) De Ha2 die (is) De Ha2 545 Paulus - daer om : ende daer (hier Ha2) om alse sunte pauwel seghet De Ha2 opghestaen De Ha2 Le3 Be3 546 daer(1) : hier De Ha2 547 daer : hier De Ha2 551 noch (die add Ha2) (sonne) De Ha2 die (mane) Ha2 554 salich De 564 Psalmus : David De Ha2 567 lider Gö (patiencia) 573/4 heiten / ene bloeme der bloemen De 576 staet : is De 577 nederdalende : neder climmen (climmende Ha2) De Ha2 579 omringhet De Ha2, omberingt Be3 god : ihesu De 584 dier : der De 585 (lande) geopenbaert De Ha2 589 si (ommenbevenc) De Ha2 597 crighet Gö 598 ende (si) De 608 Oft : of De Ha2 Le3 Be3 610 des om De 613 si : hi De Ha2 620 ist : is De 622 daer : dat De 628 si (beteiket) De Ha2 vereninghende De Le3 ende om De 630 (zielen) ende De 640 wort : voer De 648 smakelicheit De 651 moghen om De Ha2 Le3 653 duusterheit De Ha2 Be3 654 te : mit De 656 burgheren De Ha2 Be3 659 (anderen) leven De Ha2 Göttingen, theol. 160

varianten Cant. 2,13(2)-15

1 Dat xxvii capittel : Surge amica mea opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 2 bruut : scone De Ha2 5 de wijngaerde : den wijngaerd Gö Le3, den wijngaerden Ha2 (uineas) overmids dat een : Om dattet De Ha2 13 wort : waert De Be3, was Le3 14 was / gheworden De Ha2 aldus om De 16 een bruut : scone De Ha2 mi : nu De Le3 17 ene bruut (ghetruwet) De Ha2 19 dit mededoghen : ende medeliden De (teyken) des werkes De Ha2 22 wort : waer De, waert Be3 27 desen steen : den steengate De 29 Psalmus : david inden solter De Ha2 steen : leye De Ha2 31 prekelinghe De (sonden) daer si Gö De Ha2 Le3 Be3 32 eghelen De Ha2 mede (beset) Gö De Ha2 Le3 Be3 33 (man) seghet De Ha2 34/5 beteykent - maket : dat een cranc vollic beteyket maect inder leyen sijn neest De Ha2 36 uten steen : wt der leyen De Ha2 37 vloyen Gö Le3 38 Matheus : Marcus Gö, onse here seghet in sancte matheus ewangeli De Ha2, want Le3 (Mattheus) 39 dien : enen De Ha2 steen : leye De Ha2 40 vercolinghe De Ha2 41 den steen aen : der leyen toe De Ha2 hi : si De Ha2 42 der mynnen De Ha2 Psalmus : David inden solter De Ha2 uten steen : wtter leyen De Ha2 44 hoeftleninghe De Ha2 46 vroe om De 49 te (wesen) Le3 Be3 wesen om De Ha2 een steen : die leye De Ha2 50 Apocalips : Johannes in apocalipsi De Ha2 verwinre : verwinenden De Ha2 56 ghevestet De 57 die(1) om De vresen : anxt hebben De Ha2 62 of : ende De 64 om der : onder De multi neglecta puritate, dum *ante loqui quam Want hoere vele die eer pijnden te leren dan te

- 630 -

varianten Cant. 2,13(2)-15

uiuere conati sunt, aut grauiter errauerunt nescientes de quibus loquerentur, aut turpiter uiluerunt, dum quod alios docerent se ipsos prius non docuissent (hs. München, f. 41rb).


leven, hebben swaerlike ghedwaelt, want si niet en wisten waer si af spraken, of si sijn scandelike onweert gheworden doe si ander lude wolden leren dat si ierst niet gheleert en hadden (hs. Deventer, f. 97rb).

72 swaerlike ghedwaelt(73) trnsp na hebben De Ha2 waer si af De 73 (of) si sijn De Ha2 75 mit : in De Ha2 79 in(2) om De Ha2 80 behouden : holden De Ha2 Be3 81 in(2) om De 82 die om De Ha2 86 (my) dijn aensichte De Ha2 (ende) dijn stemme laet luden De Ha2 (dicitur: ostende michi, et: in auribus meis !) 87 goede om De Ha2 om der : onder De 89 mensche Gö (hominibus) 93 ontfanghen mach / van gode De 95 verdienst De 96 verwandelt De viants : duvels De Ha2 99 coemt(1) om De 100 ende om De 105 (werlt) te Gö (intelliguntur) 106 verstaen De Ha2 Be3 109 verdeluen : verdelighen De Ha2 110/1 Barnardus - mensch : Die wijngaerde is enen iegheliken mensche die wijs is als sancte bernaert seghet De Ha2 115 en laten : hi en lates De Ha2 124 betrouwe De Ha2 Be3 129 des om De 136 wart Gö laeuheit De 148 al- om De (wt) den De Le3 150 worttet : wort De 153 mijn bruut : (myne duve add De) myne scone De Ha2 (duve) in die gate der leyen ende (in add Ha2) die holen der stenen wanden Toen my dijn aensichte. laet dijn stemme in minen oren luden want dijn stemme is zuete ende dijn aensichte (is add Ha2) scone De Ha2 155 so om De Ha2 157 Dionisius - haer : Eerst gheeft hi hoer als dyonisius seghet De Ha2 160 (is) is De Ha2 Le3 Be3 163 steen : leye 165 beswaert De Ha2 Le3 Be3 167 steen : leye 169 scarpen : sterken De Ha2 170 stade Gö 173 bruut : scone De Ha2 177 (Of) aldus stant op De Ha2 178 bruut : scone De Ha2 179 op om De des steens : der leyen De Ha2 180/1 des steens : der leyen De Ha2 181 heymelicste Gö (secretam) 182 den(2) om De Ha2 183 desen steen : deser leyen De Ha2 186 moghen om De 188 steen : leye De Ha2 190 gherecheit De 192 des steens : der leyen De Ha2 196 na hem in te : hem na te in- Gö (hem) na De Ha2 (post ipsum ingredi) 199 vurighen (dornen bussche) De Ha2 Sunte (bernardus) De Ha2 202 stadighen De Ha2 203 dien : den De Ha2 Be3 206 om om De Ha2 208 des steens : der leyen De Ha2 wande : want De 209 dien : de De Ha2 215 dat : daer daer De wanden : want De Ha2 220 ende om De 223 des steens : der leyen De Ha2 224 wanden : want De 226 almachticheyt : moghentheyt Gö Le3 Be3 (regis deitate, maiestate et eternitate) 227 want De Ha2 des steens : der leyen De Ha2 230 en (ende Ha2) (du) De Ha2 231 wederstaen / wort De Ha2 234 des steens : der leyen De Ha2 want De Ha2 238 Vertone De Ha2 Be3 etc : want dijn stemme is zuete dijn aensichte is scone De Ha2 239/40 des steens : der leyen De Ha2 want De Ha2 243 barnaerdus (Barnardus) Gö 246 mensche Gö (mortalibus) selve om De Ha2 247 vertonen De Ha2 Be3 sel om Gö 253 lere Gö (docendo) 260 dinghe (dinghen) De 264 (is) als ghescreven is De Ha2 u(2) : uwe De Ha2 266 dar : daer De, doer Ha2 268 wijngaerden De onaerdighe : hoverdighe De 271 ende om De 275 zuetheit De 281 wtghedeelt De Ha2 Göttingen, theol. 160


289 dat xxuiij Capittel : Dilectus meus michi opschrift De, Nae den iersten sinne opschrift Ha2, om Le3 Be3 290 is (my) De Ha2 291 nedergaet Gö De Ha2 Le3 Be3 (inclinentur) der(1) : eenre De Ha2 292 (berghen) van De Ha2 294 antwoerde De 295 vertone De Ha2 Be3 303 opriset De Ha2, oprisen Le3 306 Gregorius - sel : Dan sal alse sancte Gregorius seghet De Ha2 311 ende kennet : dat bekent De Ha2 314 (wille) te De Ha2 Here om De 315 ghelike om De 316 der : den Gö Le3 Be3 (hinulo) 317 in - ghemoeden : die hoeghe ghemoede De 320 waerlicste De Ha2 325 etc : die ghevoedet wort onder die lelien hent die dach op riset ende die scemen neder gaen etc (om Ha2) De Ha2 327 godscouwen De, scouwinghe Be3 343 vercoelnisse De Ha2 347 begher De Ha2 349 begheer De Ha2 Le3 350/1 Vercellencius - aen : Hier hoer wat an als vercellensis seghet De Ha2 353 si(1) om De 362 Psalmus : David inden solter De Ha2 364 overvloedicheit De Ha2 Be3 372 oec om De 391 pine (pijn) De 393 vercrighen De Ha2 394 ghedaente : ghedachten De 398 in den om De 402 hier De Ha2 404 enicheit De 405 enen : enighen De, om Gö Le3 408 sellen Gö Le3 Be3 berghe Gö (montes) 413 weder na 414 scouwens trnsp De innerster : ierster De 419 contrarie / daer De Ha2 422 der(1) : den Gö Le3 Be3 (hinulo) 433 die (waent) De Ha2 Johannes : als hi spreket in



- 631 -

sancte iohannis ewangeli De Ha2 437 (beiden) desen De Ha2 Le3 438 verbeit : merren De Ha2 verwacht : verbeide De Ha2 439 merren : vertraghen De Ha2 440 verbeit : merret De Ha2 442 vertoghen De 448 bitter : hart Gö Le3 Be3 (amara) 451 den om De Ha2 ghevordelt De 452 die(2) om De Ha2 459 etc : ende der hinden der hirten op Op (om Ha2) die berghe van bethel De Ha2 461 ist : is De Ha2 Le3 463 tot hem : weder De Ha2 464 weerdinnen : vrindinnen De Ha2 470 Hier canticorum : om De Ha2 Le3 Be3

- 632 -

varianten, Cant. 3,1/2

Leiden, UB, Ltk. 240 *H1: Basishs.: collatiehss.:

Leiden, UB, Ltk. 240 varianten Cant. 3,1/2

Le1, Leiden, UB, Ltk. 240 onveranderd (cf. 625)

In lectulo meo quesiui quem diligit anima mea opschrift De, Nae den iersten sinne dat derde capittel opschrift Ha2, Hier beghint dat derde capittel opschrift Be3 1 ic : icken Be3 bi nachte De Ha2 3 si om Le1 4 niet en dede om Le1 (non prestitit) hem om De 5 naerstelike Le1 6 ende (com) De 8 si : hi De (gheiten) ende der hinden der hirten op den berch van bethel De Ha2, etc Le3 Be3 10 (ic) bi nachte ghesoecht dien mijn ziele mijnde (minnet Ha2) De Ha2, etc Be3 11 bi nachte De Ha2 (nachte) ghesoecht dien mijn ziele mynnet De philosophien De Ha2 Be3 15 (hier) In mynen beddekijn De Ha2 Psalmus : Ende daer David inden solter af seghet De Ha2 alle nacht : op elke nacht De Ha2 16 meester : arste De, arsate Ha2 17 Matheus : als in matheus ewangeli onse here seghet De Ha2 meester : arste De, arsate Ha2 18 ghetemtierde : becoerde De Ha2 19 (ligghen) als hierna noch volghet De Ha2, Cantica Be3 siet : sich De Ha2, sie Le3 beddekijn Le3 Be3 19/20 bedde - beset : bedekijn bewaren sestich starken van de starcsten van israhel De Ha2 20 Psalmus : als inden solter staet De Ha2 21 tribulacien : bedrucnisse De Ha2 26 sochte De 30 ghevonden(1) : ghevoedet De 35 dier : -der De 43 wech De 47 oersake De Ha2 49 te(2) om De 53 ordelen De -den om De Ha2 54 (is) ende De Ha2 Le3 Be3 -den om De Ha2 56 (ende) ende De 67 bi nachte De Ha2 die etc om Be3 etc : dien mijn ziele mynt Ic sochten ende ic en vandes niet Daer om sal ic opstaen ende gaen om die stad der (doer Ha2) steghen ende der (om Ha2) straten ende soeken den mijn ziele mijnt De Ha2 68 swaerlicheit : zuerheit De, swaricheit Ha2 Be3, zwaerheit Le3 70 ghenoedighet De 74 verbeide De Ha2 76 Barnardus: Het is : Het is als sancte bernardus seghet De Ha2 81 ghebrocht Le1 (sursum agatur) 82 (beddekijn) heb ic ghesoecht bi nachte (bi nachte / ghesocht Ha2) dien mijn ziele mynnet De Ha2 84 als so : also Le1, als De Ha2 86 sijns (berovet) De Ha2 87 ontscuult De Ha2 91 geset : ghemaket De Ha2 (ende) dair om Le1 91/2 wort / die vrede Le1 Le3 Be3 (pax proponitur) 94 sekerlic : sekerliker De, om Le3 96 dien : der De, om Ha2 98 van om De becommeringhe De 104 ende : mar Le1 (et) 106 salmen De 111 Gilbaertis : hier op atwoert (antwort Ha2) hilbertus (ghilbertus Ha2)) ende seghet De Ha2 116 der woerden De Ha2 119 gherecket De 122 die weelde Le1 (deliciis) 123 hi : si De Ha2 Psalmus : david inden salter De Ha2 124/5 hi seit in den weelden om De 136 ende (al) Le1 die (temptatie) Le3 Be3 temptacie : becoringhen De, becoringhe Ha2 137 becoernisse De 139-41 Want - nacht na 143 ghevoelen trnsp De Ha2 140 tusschen dat beddekijn der rusten ende om De 145 inder Ewangelien : daer in den ewangelien van ghescreven staet De Ha2 147 der - vlecken om De 148 alle Le1 (fluxus...cure) 149 omgreppen De 151 hem : -ne De, om Le1 Le3 Be3 153 omme / te De Ha2 156 ic : icken De Le3 Be3 bi nachte De Ha2 158 mynde De 160 ende(1) om De elker : uwer Le1 (ad singulos) 161 toesprekens De, toesprekinge Ha2 Le3 Be3 162 bi nachte De Ha2 so om De Ha2 166 hebbe De Le3 171 scarpen De 173 mach : sal De 178 ydellic De ende versmadet om De 184 sommighen : so menighen Le1 188 ende om De 193 luttel De Ha2 vloedicheit De, volheit Be3 sijn : dijn De 194 ontfermherticheit De Ha2 195 over : op De Ha2 203 over : op De Ha2, doer Be3 208 doer(2) om De 212 hardicheit De Ha2 Le3 216 (ende) ende De 217 scuelachtich De Ha2 224 (seker) is De Ha2 Le3 227 het(1) : si De Ha2 daelstu : climstu De Ha2 het(2) : si De Ha2 Het(3) : si De Ha2 228 volghen De 229 dattet : si De Ha2 pijntet hem : pijnt si haer De Ha2 231 moeghentheit De Ha2 dat : si De Ha2 231/2 te segghen : seghet De 234 vrien : vurighen De 235 enicheit De 240 ghetransformiert : overgheformet Ha2 De 242 als : al Le1 243 wort - overghehaelt : over ende weder overghehaelt wort De, over ende weder over te halen Ha2 246 Psalmus : solter De Ha2 248 (love) gods De 262 ommeghetoghen : mede gethogen De Ha2 263 worden Le1 De 264 en : ende De 268/9 omme / die stat De 272 (minlic) ende begheerlic Le1 (mirabilem, amabilem, laudabilem) 275 heren (gods) De Ha2 285 Ist : is De Ha2 286 sijn : is De Ha2 287 alre : alle De Ha2 289 -ten om De 290 onverstandelike Le1 De Ha2 (superintellectuales) 297 mochte : moeghe De, moghen Ha2 298 vertoent De Ha2 Be3 301 mach : can De

Leiden, UB, Ltk. 240




- 633 -

303 Inuenerunt me custo(!) opschrift De, Nae den eersten sinne opschrift Ha2 304 hem : sie De Ha2 een : en De -ghegaen : gaen De 305 ghehouden : ghevatet De Ha2 309 simpelheit De vint : leset De Ha2 311 (wel) mit rechte De 313/4 (herte) dat Le1 316 En : Ende De Le3 320 gheloven De 322 voert : voer De hem : sie De Ha2 -ghegaen : gaen De, gheleden Be3 323 wie om De 330 wort om De als (die wise man) seghet De Ha2 331 in ghevonden om De 332 verlost Le1 Le3 (liberauit) 333 (man) seghet De Ha2 335 als hi spreket in sancte (matheus) ewangeli De Ha2 336 die ghene : ghi die De Ha2 verladen De, ende (ic) De Ha2 Be3 337 (u) en (ende Ha2) leert van mi dat ic sachtmoedich bin ende oetmoedich van herte (ende oetmoedich van herten / bin Ha2) De Ha2 in (uwen) De 338 ghehouden : ghevatet De Ha2, ghevonden Be3 ic(2) om Le1 339 den om De 339/40 langhe Gö Le3 Be3 (tardius) 341 ghehouden : ghevatet De Ha2 ende om Ha2 Le3 ic(1) om Le1 gaen om De Ha2 344 van- om De Ha2 350 hebben (etc) Be3 hebben my ghevonden (etc) De Ha2 352 hoert De Ha2 Le3 Be3 353 ghescien : schien De 355 breet : wide Le1 357 die breekt af tot 112 infra Be3 360 der maten : die mate De Ha2 der(2) om De menscheliker : menschen Le1 362 is om De 367 menschelike : menschen Le1 368 vernemelheit Le1, vernemelicheiden Ha2 370 (hemelscher) stat De Ha2 (of) die lerars De Ha2 deser : der De Ha2 378 besmeket De Ha2 380 tot om De 382 hi : ende Le1 384 woude De 385/6 en si di die ghene niet : ten si dien ghenen Le1 (num igitur vos estis, quibus) 387 gheweigert is dienen (begerden) De Ha2 388 spreect of denct Le1 (cogitat et loquitur) 389 is ende vanden gheminden om Le1 (dilectum sonat, dilectum redolet) also dat : als of De Ha2 396 mynde De 402 naden : vanden De 407 wolde De Ha2 410 ghewaer : waer De Ha2 414 van der : nader De den : der De 417 overleveren De Ha2 419 antwoerdet : andwoert hi Gö Le3 Be3 420 (is) in De Ha2 Le3 A2 425 di om De Ha2 426 uutten : totten De Ha2 429 (ghetughet) doe si seghede De Ha2 doe : als Le1 (ic) sie De Ha2 Le3 433 mede om De Ha2 wesen / wil De Ha2 434 mach(2) : moechte De Ha2 (mach) in Le1 441 jhesus cristus : ihesu cristo De A2, cristo Ha2, ihesu cristi Le3, 442 moghen om De ende : noch en De Ha2 448 ic(1) om De 450 wachters De Ha2 Le3 A2 ghesciet Le1 455 rekent De so : si De 459 onderliker De, sonderlingher Ha2 460 wesens De Ha2 verstaens Le1 (intelligencie) 463 vermoeghen De al om De Ha2 464 Ende (isser) De groet om Le1 (magnum chaos) 466 der : die Le1 (diuine maiestatis celsitudo) 471 pleghen De minne Le1 Ha2 (amare) 471/2 (houden) ende Le1 472 ende(2) om Le1 475 (opwerts) climmet De 476 seghe De 486 reken De 487 ghevatet De Ha2 (mynnet) Ende ic en sals niet laten De Ha2 488 die : drie Le1 Le3 A2 (tertium modum contemplacionis, cf. 151.363) 489 pleghen Le1 (qui fit) want (somtijt) De Ha2 490 innicheit De Ha2 (innicheit) ghesciet (ghe- om Ha2) si De Ha2 499 vreesachtighen : anxvoldighen De, anxtvoldeliken Ha2, wreedsachtighen A2 502 dier : der De Ha2 507 mit gheweelde na ende trnsp De Ha2 selfs om Le1 508 ghetransformiert : overgheformet De, overformet Ha2 509 stat Le1 (statu) 510 dien : den De Ha2 512 alse : also Le1 Le3, al A2 (quasi) 513 mit(2) om De Ha2 514 bevoelichter De 525 mint : minde De 526 (van waerheiden) of claerheiden De Ha2 527 (waerheiden) ende claerheiden De Ha2 530 ghehouden : ghevatet De Ha2, ghevonden A2 ende (ic) De Ha2 534 ghehouden : ghevatet De Ha2 535 verhoeghet : vervrouwet De Ha2 536 Ende (ic) De Ha2 540 etc : ende voer (voert Ha2) der ghelijc De Ha2, om A2 al(2) om De 542 also : so De 543 in(1) om De 544 ruert om Le1 548 hem om De Ha2 549 Al om De 552 al haerre : alre De 555 is : wert De Ha2 Le3 A2 559 ghequets Gö, ghequesset De, ghequetset Ha2, ghequest Le3 Be3 567 ist : is De 569 te om De Ha2 570 ghemeyt De 577 dier : der De 578 (gemoede) ende Le1 582 te (segghen) De Ha2 A2 ende (ic(2)) De Ha2 gaen om De Ha2 A2 583 als (mit) De Ha2 584/5 di minen : dinen De, di minnen Le3 586 wort : waert De Ha2 589 ende alsoe (hielden) De Ha2 592 (man) seghet De Ha2 593 aenvoerden : angripen De Ha2 594 van hem(1) om De rechte : gherichte De 595 inden scholen De Ha2 singhen De inden kerken De Ha2 599 ghevent ghetughe : ghetughet De ghevonden om De 600 ic en : icken De 602 ende (ic) De Ha2 603 (moeder) ende in die slaepcamer mijnre wijnnester De Ha2 604 isset : is De Ha2 606 ontwiket : ontfaert De Ha2, ontwisschet Le3, ontvliet A2 609 wort : waert De Ha2 die : welc De Ha2 612 ewigher om De 616 ganc : gaet De 617 blivet Le1 Le3 620 ghestuert De Ha2 Soe om De Ha2 dat om De Ha2 A2 629 si (moechte(2)) De Ha2 (sal) mi De Ha2 Le3 A2 630 wonen : rusten De 633 wort : was De 634 wijngaerde Gö Leiden, UB, Ltk. 240

varianten Cant. 3,5


varianten Cant. 3,5

- 634 -

637 Na enen anderen sinne opschrift Gö, Adiuro uos filie iherusalem opschrift Ha2 639/40 alsoe / te voeren De 642 (dit) selve De wederhaelt De Ha2 643 bescouwinghe De behoren De 648 runinghe De 650 dattet : dat Le1 Le3 A2 651 opten : inden De Ha2 Leiden, UB, Ltk. 240

varianten Cant. 3,6

Die ierste sin is opschrift Ha2 2 eens : des De Ha2 4 Beda - is : dat is als Beda seghet of si segghen wolde De Ha2 5 si : hi De Hugo: Want : want als hugo van sinte victor spreket De Ha2 11 Die om De 15 (op)werts De Ha2 22 der om De Ha2 23 der om De Ha2 24 (gheestliker) ende weseliker De 25 bont De A2 30 so om De Ha2 32 als (die) De Ha2 35 als (penitencie) De Ha2 A2 37 opghedaen : ontbonden De Ha2 38 als (dese) De Ha2 (Johannes) baptista De Ha2 39 dwalinghe De Ha2 Be3 40 als (dat) De Ha2 41 neghen ende tneghetich De Ha2 43 toe om De 46 Psalmus : david inden solter De Ha2 48 ende (dese) De Ha2 Dese : de De 50 serpenten : slanghen De, slaghen Ha2 (twien) mede De Ha2 51 (ghedeilt) waert De Ha2 52 ende (dese) De Ha2 54 wort : waert De Ha2 die om De Ha2 55 van desen : deser De Ha2 56 die(2) om De Ha2 58 daer om De Ha2 (vostine) als een roedekijn des roecs van der weelrukender salven van mirren ende van wyroec ende van allen pulver des apotekers De Ha2 59 die om De Ha2 59 als hem : dien De Ha2 60 dinghen om Le1 64 dattet : dat men De 67 verhanghen De Ha2 Le3 69 verhanghen De Ha2 A2 begheert : vercoren De Ha2 72 wolden De Ha2, soude Le3 als (gilbertus) spreket De Ha2 73 ende eergisteren om De 75 doer om De 79 hoesulke : hoedanich De Ha2 82 wort : waert De Ha2 verwandelt De 83 nuwicheit De Ha2 85 die om De 86 trecket De Ha2 A2 87 scoren : sceiden De Ha2 deser Le1 90 heeft om De 91 van (deser) De Ha2 94/5 isset - dat : is stilheit die De, is stilheit ende hillighe ledicheit die Ha2 95 is : sijn De 96 doe om De 102 die (fyolen) De Ha2 103 onsen : desen De Ha2 105 tot om De 107 ende dair : noch A2 oec / daer De Ha2 108 voeltet De 111 hi : die here De Ha2 111/2 overvloedelic - troest : die hem volghen mit gheesteliken troeste overvloedelic te begaven De Ha2 112 te herneemt (cf. supra 356) Be3 113/4 recht als : rechte Le1 (quasi delicias) 116 (bughelic) ende Le1 (plicans, gracilis) 118 (keersten) mensche De 121 mitten : mit enen De Ha2 123 sculende : Sculdich De 130 (reyn) ende De 132 wlammet Gö Le3, vlammet De Ha2 (euaporando) 133 gegheven om De 140 ende : Also De Ha2 141 versceyfelde : verstreyde De Ha2 145 goetheit Le1 (corpulenciam grossioris intelligencie) 148 ende hoe hi di meer ghelovet om Le1 149 vermoet : gelovet Le1 (presumit) 152 bouder : coenre De Ha2 153 (van) den Le1 154 (doechden) als De Ha2 155 Want om De 161 Gregorius: Hier om : Hier om als gregorius seghet De Ha2 163 (alle) die De Ha2 -ter om De 165 naden : vanden De 166 (haer) selven De Ha2 Le3 Be3 167 ontfanget Le1, ontfunct Be3 (accendit) 169 eerths : verch De, versch Ha2, eersche Le3, eertsch Be3 170/1 ende wieroecsvat om De 175 den goeden : goet De Ha2 181 dwinghen De vleyschelic : vleisch De 183 ontfenghet De Ha2 Le3 186 cleyn : vercleynde De Ha2

Felix, qui talem in se colligit puluerem, cum omnia, quae iubentur, fecerit, quasi nulla reputet (hs. München, f. 48vb).

O, hoe salich is hi die vele van alsulken pulver in hem vergadert, als hi al ghedaen heeft dat hem gheboden is, dat hi al dat rekene als niet (hs. Deventer, f. 121r).

189 Dat hi (al(2)) De Ha2 189/90 (dat) te Le1 190 reken Be3 : rekenen Le1 Le3, rekene De, rekent Ha2 recht om De 190 Hoe sulc : Hoe daen De Ha2 191 aldusdaen De 191 moet (moeten Ha2) / voer De Ha2 194 (beddekijn) Hier eyndet een stucke der bedudinghe op cantica canticorum coninc salomons etc explicit De, God si ghebenedijt explicit Ha2 Leiden, UB, Ltk. 240 Basishs.:

*H1:

varianten Cant. 3,7/8 Le1, Leiden, UB, Ltk. 24



- 635 -

Collatiehss *O:

Da, hs. Darmstadt, HLHB, 2554 Be2, hs. Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1093 *H1/*H2: onveranderd (cf. 625)

195 Hier beghint dat ander deel der bedudinge op cantica canticorum (canticorum om Be2) titel Da Be2 tsestich Da Be2 bewaren : ommegaen Da Be2 196 der : die Le1 205 tsestich Da Be2 starcken Le1 (fortissimis) 206 is na 207 opclimmens trnsp Da Be2 209 rust : ruste heb Da Be2 210 tsestich Da Be2 211 thien Da Be2 212 ende (sy) Da 218 tsestigen Da Be2 220 tsestich Da Be2 222 noch ten : nochtan Le1 Le3, om Be2 (nec est) 224 beteykent Le1 225 trouweliken Da Be2 Le3 Be3 228 starcken Le1 231 saghe Le1 (uidentibus) 233 Dat : dyt Da 234 diet : die Le1 (hoc laborant) 237 sellen : sel Le1 Le3 Be3 242 die om Le1 244 vlieghet Da 248 weder te staen Le1 hoe(2) om Da 252 aenghetast - worde : en warde / angetast Da 255 -ter om Da Be2 257 der rechter : die rechterhant Da Be2 259 der om Da Be2 (staet) in (lege ruimte) boec Da gorde Da Be2 261 een om Da 262 Psalmus : Als die propheet inden solter spreket Da Be2 263 gheleert heeft : leert Da Be2 267 begheerlicheit Da 269 Apocalips : Als gescreven staet in apocalipsi Da Be2 271 mede (aff) Da Be2 Psalmus : David inden solter Da Be2 273 daer (mede) Da Be2 274 sijn : is om Da Be2 Beda: Op dat : op dat als Beda spreket Da Be2 276 hem (niet) Da Be2 of : ist dat Da Be2 vresen : anxt hebben Da Be2 279 (genen) te Da, die Be2 hangen - aen : ende hem alleen aen te (om Be2) hangen Da Be2 282 tsestich Da Be2 starcken Le1 bewaren : ommegaen Da Be2 283 wael (woerde) Da 286 woe datmen Da Be2 288 devote : innige Da Be2 302 memorie : gehuchnisse Da Be2 303 bedudede Da Be2 305 alleen om Da 318 soe (is) Da Be2 321 ende eynde om Da 323 ghebruuc : dat gebruken Da Le3 Be3 325 woe daen Da Be2 een om Da 326 tsestich Da Be2 329 wachteden Da, wachtede Be2 332 aldustanighen : alsulken Da Be2 Le3 Be3 een : eens Da 333 -ter om Da 334 tsestich der stercsten Da Be2 336 Psalmus : Die propheet inden solter Da Be2 337 (bedde) op elken nachte Da Be2 (myt) mynen Da 338 Cantica : Als te voeren in canticis staet Da Be2 341 isser : is Da Be2 enige Le1 (matris) 342 of der : op der Le1 (uel desperacionis) bevallen : ghevallen Le1, gelecht ende bevalen Da Be2 343 (noch) in Da Be2 344 hem om Da Be2 347 vervrouwet Da, vervruecht Be2 357 als (des) Da Be2 359 want (dat) Da Be2 361 soe (was) Da Be2 364 innersten Da Be2 365 (sijn) die drie gotlicke dogeden Da Be2 367 cardenaelsche doechden : doechden die cardinaels hieten Da Be2 368 wijsheyt : vroetheit Da Be2 369 dwinghen Da die wedersake / die boese geest Da Be2 Le3 Be3 370 in (te) Da Be2 371 aenlockinge : een lockinge Da Be2 377 (leliker) dorper Da Be2 380 is : wert Da Be2 385 victorie : verwinninge Da Be2 387 tsestich Da Be2 394 innighe : mynnende Da Be2 400 mochten Da Be2 Le3 Be3 402 Apocalips : Johannes in apocalipsi Da Be2 406 soude Le1 409 Apocalips : Johannes in apocalipsi Da Be2 412 ende om Da Be2 barnen : brengen Da 414 gehoersamheit Da Be2 Be3 421 soude Le1 Le3 (assumentes) 423 Apocalips : Johannes in apocalipsi Da Be2 429 rusten / leren Da Leiden, UB, Ltk. 240


ferculum sibi fecit (fecit / sibi Be2) rex salomon opschrift Da Be2 1 calumpne Le1 Le3 2 (daer of) die Le1 midden Da 3 caritaten : mynnen Da Be2 10 hij (hiet) Da Be2 12 victorie : stridinge Da Be2 14 dien : den Da Be2 17 die om Da Be2 19 van om Da 22 maechden : ioncfrouwen Da Be2 24 magheden : ioncfrouwen Da Be2 25 starc : vast Da Be2 26 scoen ende hoghe : ende scoen Le1 Le3 Be3 (celsa et speciosa) 27 magheden : ioncfrouwen Da Be2 vast ende (starc) Da Be2 lijdsamheyt Da Be2 Be3 31 Sijn calompnen : Die columpnen vanden setel Da Be2 calompne Le1 (columpnas) maect Le1 Le3 (fecit) 34 onderschutten Da, onderstutten Be2 35 (lene(1)) makede hi Da Be2 36 des setels : vanden setel Da Be2 in : om Le1, an Da Be2 (in quo..requiescit) 39 die : dese Da Be2 40 gotschouwenden Da Be2 41 geliket Da Be2 dien (niet) Da Be2 49 (opganc) maecte hi Da Be2 50 sijn / die martelaers bi beteykent Da Be2 wies lichamen : welker licham Da, wien haer lichamen Be2 51 martelie Da Be2 52 heeft / na sijnre cleynheit Da Be2 starcheit : vastheit Da Be2 machten : materien Da Be2 57 (costelicheit) in Le1 (preciositatem uictorie) victorien : verwinninge Da Be2 58 heeften : heefft den setel Da Be2 caritaten : mynnen Da Be2 59 wtvercaren Da Be2 60 mageden : ioncfrouwen Da Be2 64 Is Le1 Da Le3 67 is Le1 Le3 71 op om Le1 74 wtvercarenen Da Be2 80 secht sunte gregorius / op Da Be2 Le3 Be3 91 (petrus) die apostel Da Be2 92 sal hij /

- 636 -



die Da Be2 96 heylige (kerck) Da Be2 110 die om Da 112 (vanden) selven Da Be2 119 vanden holte van lybaen (etc) Da Be2 122 (die) hem Da Be2 134 of : noch Da 138 want : als Da Be2 138/39 dat - gemaect : Die coninc salomon maecte hem een setel Da Be2 147 meringhe Le1 150 alst / genuechliker ende (of Be2) zueter Da Be2 160 ende (ic(2)) Da Le3 Be3 161 gerechticheyt Da Be3 (iustus!) 163 hi : die setel Da Be2 165 blancmakinge Da Be2 gecomen Da Be2 166 (puersten) ende Da Be2 170 gheloefs breekt af tot 224 Be3 Ende (daer om) Da Be2 173 ewichs (lichtes) Da Be2 176 hem (makede) Da Be2 178 is hi / trouwen Da Be2 179 die (hoecheit) Da 185 die(1) om Da Be2 186 tsestich Da Be2 190 waerste Le1 (euellaris) mit : wt Da, om Be2 192 (columnen) vanden setel Da Be2 calumpne Le1 (calumpnas) maect Le1 Le3 (fecit) die (reynicheit) Da Be2 192/3 des lichams ende der zielen Da 196 woerden Le1 Be2 (uerbo) onderschuttet Da, onderstuttet Be2 197 calumpnen Le1 198 woerden Le1 Be2 201 te : om Le1, ende Da 202/3 geven te wesen / in salomons setel Da 204 mach Da Be2 205 woerden Ha2 Le3 A2 onderscutten Da, onderstutten Be2 dit : dinc Le1 (pro hiis omnibus) 207 -tet om Le1 211-3 die - wederstaen : der geenre boesheit die hij niet in doechden verwandelen ende (en Be2) mach hem pinen weder te staen Da Be2 214/5 ontfangen mach / van gade Da 215/6 ic - mach na 218 Ende Da Be2 217 die (verkeerde) Da Be2 218 verwandelen : verwandelt werden Da Be2 dat van : dan dat overmyds syn toedoen van Da Be2, van dat Le1 219 mochten worden : werden Da Be2 sulveren om Le1 (columpna argentea) 221 onderscutten Da, onderstutten Be2 224 wi herneemt (cf. 170) Be3 226 die (gaet) Da 232 wast : was Le1 Be2 Le3 233 docht Le1 (uidebantur sibi dies) 234 schoenheden Le1 (pulchritudinis) so om Da Be2 235 setel : leenboert Da Be2 236 clagende Da Be2 240 verdiende : verdient hevet Da Be2 241 gotlicken (douwe) Da Be2 en is : ende Da 242 ende (sy) Da 245 anders om Le1 247 overvluchtige Le1 (fugax) corte / voervluchtige Da Be2 253 -ter om Da Be2 254 lijdsamheit Da Be2 Be3 261 gehoersamheit Da Be2 Be3 264 ofsnyden Le1 Le3 (amputet) 264 lijdsamheyt Da Be2 Be3 265 vijfte : seste Le1 Le3 (quintum) 267 (overmids) die Da Be2 doechde om Le1 (per uirtutem paciencie) 268 lijdsamheit Da Be2 Be3 272 lijdsamheit Da Be2 Be3 273 victorie : verwinninghe Da Be2 274 die (doget) Da Be2 lijdsamheit Da Be2 Be3 276 ende (die(2)) Da Le3 Be3 278 lijdsamheit Da Be2 Be3 wil breekt af tot 388 Be3 282 tween om A2 is : isser A2 die : te Da Le3, om A2 wijste Be2 284 segge mi (waer) Da Be2 287/8 liden / om die gerechticheyt Da Be2 288 lidet Le1 A2 (patiuntur) 289 so wat du : dattu Da Be2 293 lijdsamheit Da Be2 A2 opclymmen : opganck Da Be2 297 also : alse Da 300 die tribulacie : der bedruckenissen Da Be2 302 caritaten : mynnen Da Be2 304 caritate : mynne Da Be2 306/7 -den inresten Le1 Be2 (in intimum) 309 soude Le1 317 ende alle minne is suet om Da Le3 320 officien : ambochte Da Be2 320/21 (u) een Le1 321 officie : ambochte Da Be2 325 caritaten : mynnen Da Be2 333 si (volget) Le1 338 dese : die Da 341 O om Da Be2 Le3 342 noch : ende Da Be2 Le3 A2 344 Eerst in : Inden eersten Da Be2 345 ten : den Da opclymmen : opganc Da Be2 347 gracien Da Be2, garden A2 350 (scriften) van veel Da Be2 alse (des(1)) Da Be2 357-9 maticheit - dat(1) om Be2 357 wolken Le1 Le3 (nubes refrigerat) 358 den brant der hetten : die hetten der sonnen Le1 (caloris incendium) 359 dat(1) om Le1 die (verborgen) Da Be2 365 behouders einde Le3 Leiden, UB, Ltk. 240


Collatiehandschrift *H1: Le4, hs. Leiden, UB, Ltk. 359 366 Egredimini et videte fylie syon regem salomon opschrift Da, egredie(!)mini et videte filie syon .iij. opschrift Be2, Dit is dat seven en dartichste Capittel opschrift Le4, Text opschrift A2 367 of sijnre beloeften om Da Be2 369 hoerre officien : oers ambochts Da Be2 371 bevelinge Da Be2 A2 (negocio incepto) 372 ghelovighe Le1 Le4 Da Be2 A2 (infideles) 375 wesen : werden Da Be2 A2 378 gout Da 386 glorieerdi : glorieert gij Da Be2 A2 388 den(1) : uwen Da Be2 -mids herneemt (cf. 278) Be3 395 bekennen Le1 Le4 (bekennen) mach Le4 tiden Le1 Le4 405 cortinen Da Be2 Le4 408 sullen / omme- Da Be2 Le4 Be3 411 wesen : werden Da Be2 413 cardinaelschen doechden : dogheden die cardinales hieten Da Be2 alse (dat) Da Be2 414 (gelove) ende Da Be2 415 si : sijn Le1 Le4 Be3 twalff Da Be2 416 twaelff Da Be2 duerbaer (stene) Da Be2 417 twaelff Da Be2 418 woeste Da Be2 Be3 verbannede Da Be2 twaelff Da Be2 419 relives : brocken Da Be2, reliquien Le4 423 soe (si) Da Be2 424 si di : sijt gi Da Be2 429 gheleit : gebaert Da Be2 430 sel



- 637 -

di : sult gij Da Be2 433 misdaden Da Be2 437 der : onser Da Be2 440 teghens : te gemoet Da Be2 441 wedersake breekt af tot 495 Be3 te stride Da victorien : verwynninge Da Be2 442 sullen (op) Da Be2 444 goede om Le4 445 goede - werc : goede werc dat begonnen is Da Be2 453 (gegeven) etc Da Be2 et uocabitur admirabilis, consiliarius, deus, fortis, pater futuri seculi (Is. 9,6; hs. München, f. 53rb).

Hi sal hieten wonderlic, een raetsman, een got, een sterke, *een vader der toecomender werlt (Hs. Darmstadt, f. 47ra).

453 een (wonderlic) Le4 got om Da Be2 raet : raetsman Da Be2, raetgever Le4 starc (got) Le1 Le4 454 een sterke om Le1 Le4 een(1) om Da 458 inden - sach : apenbaerde inden ontfengeden doernen boesch Da Be2 sach om Le4 A2 459 (ghehoedet) openbaerde A2 465 vereniget Da Be2 A2 474 dien : den Da Be2 476 onverwinlicke Le4 A2 477 die (dat) Da Be2 A2 -vercreghen : gecregen Da 481/2 in - bidden : hem bidden in synen naem Da 487 ende (der) Da Be2 489 ontfermhertigen Da Be2, ontfarmherticheits A2 491 williger Da Be2 A2 495 ende herneemt (cf. 441) Be3 505 (bewaeringhe) der dinghen Le1 508 -ter om Da Le4 511 eigenen Da Be2 Be3 516 onbewegheliken : onbedriegelic Da 522 tot alre doecht Da Be3 523 achas Le1 (achab) 526 laster Da Be2 of : ende Da Le4 Be3 druc : bedruckenisse Da Be2 een om Da Be2 531 maechdelike : ionferlicke Da Be2 534 Psalmus : David inden salter Da Be2, inden zouter Le4 535 costeliken : duerbaren Da Be2 544 behouder : gesuntmaker Da Be2 545 gesontmakers Da Be2 546 scouwers Le1 Le4 Da Be2 (contemplacionis) 548 (getroest) weerden Da Be2 553 verwacker Le1 561 dien : den Da Be2 562 minliker : innerliker Da Be2 Be3 563 uut(1x) om Da Be2 575 altoes / in hem selven Da Be2 Be3 (altoes) in hem selven Le1 Le4 (que in seipsis semper noua) 575/6 ende wonderlic / sijn Da Be2 Be3 576 meer (nyewer) Le1 Le4 581 maechdeliken : ionferliken Da Be2 ontfangen Da Be2, omvanghen Be3 583 Mar om Da Be2 Be3 593 du / alleen Da Be2 Be3 594 willen Le1 Le4 (vendicat) 597 te : si Da 599 pinse Da, peinse Le1 Le4 (renitor) weder / te Da Be2 Le4 604 beschouwens Da Be2 607 Siet hem (inder) Da Be2 615 kinderen : sonen Da Be2 der : den Da 621 voer : boven Da Be2 622 die (genade) Da Be2 623 is (in(1)) Da Be2 632 mijn - Ihesu : en is mijn seer mynlike broeder ihesu nyet Da 643 veroetmoedigher Le1 Le4 645 te setten om Da Be2 646 ondancsam Da Be2 Be3 647 also sulken : also Da, alsulken Be2 650 des : dat Da 651 (wille) doen Da Be2 Be3 655 dese : se Da Be2 656 staen Da Be2 657 menschenkinderen : kinderen der menschen Da Be2 660 gevoet Da (gevoert) hebste Be2 Da 662 di om Le1 Le4 (quod tibi) 663 ontsiet Le1, ontseit Le4 (obducit) (die) dy Da Be2 Be3 669 dien Le1 Da Be3 (qui) oetmoedighen Le1 oetmoedelicken ende Le4 (ex humilitate) 673 is na 674 scouwens trnsp Da Be2 673 een(2) om Da 677 bloot - hem : gesichte dat bloet is ende hem Da Be2 waerdigen Le1 (condignos) 678 ghelijc Da Be2 Be3 680 wide (wt) Da 682 gheweldich om Da 683 starken : groten Da Be2 684 invlietinge Da Be2 Be3 (vrolicheit) ende geweldich Da 686 verstandicheit Da Be2 687 vrese Le1 (timent) der kinderliker : kintliker Da Be2 697 vlitighe ondersoecster : vlitelike onder sochte Le1 Le4 (curiosa scrutatrix) 698 des conincs : coninc Da Be2 698/9 voert meer : voert aen Da Be2 Be3 710 altemael uut haer selven om Le1 (totam extra se) 714 te (wesen) Le1 (simus) 715 moeten : moegen Da Be2 716 den om Da Be2 717 (got) die levet ende regniert in ewicheit Amen Da Be2, Amen Be3


varianten Cant. 4,1

Collatiehandschrift *H1: Le5, hs. Leiden, UB, Voss. G.G.Q.7II Quam pulchra es amica mea quam pulchra etc opschrift Da, dat vierde capittel quam pulcra es opschrift Be2, Dat xxxvi capittel opschrift Le5, Hier beghint dat ander deel vander exposicien op cantica canticorum opschrift Be3 2 van om Da Be2 Be3 die (scaren) Da Be2 opclommen Da Be2,

- 638 -

varianten Cant. 4,1


opgheclommen sijn Be3 7 heylige (kerc) Da Be2 11 Toge : toen Da Be2 13 persoen Da Be2 18 mede om Da Be2 22 oghen Le1 Be2 Le5 (in oculo) 23 Ende (daer) Da Be2 26 als (die wise man) seyt (om Be3) Da Be2 Be3 staen : sijn Da Be2 die(1) : onse Da 28 in : aen Da 30 oghen Le1 Be2 Le5 (in oculo) 34 aen : alle Le1 36 altoes - oghen om Da 39 altoes / mit hem Da 41/2 inder materien / puer Da 43 ende (geen) Da 44 sy (schinen) Da Be2 50 ende sijn sculdich : die schuldich sijn Da Be2 51 ledicheit Da, begheerlicheit ende lelicheit Le5 54 leden Le1 Be2 Le5 (oculum) 54/5 (lichaems) andtwoerde Le1 Le5 57 mochten Da Be2 60 ghelic Da 62 hi : sy Da Be2 62 sijns(1) : oers Da Be2 sijns(2) : oers Da Be2 63 mach : moegen Da Be2 64 ogen / als (om Be2) der duven Da Be2 Be3 65 riviere Le1 (riuos) die (op) Da Be2 Be3 66 daer si op om Be3 69 minne : minnen Da Be2 Be3 72 Johannes : Paulus Le1 Le5, Sunte iohan in sijnre epistel Da Be2 mijn : O Da, om Be2 nu om Le1 (nunc) 73 wat : dat Da 74 noch (oge) Da Be2 75 cudden : die scaren Da Be2 79 sy (staen) Da Be2 80 O om Da Be2 81 die heilighe kerke : der heyligher kerken Le1 Le5 Be3 82 die(1) : dien Le1 Le5 86 (sijn) alse Da Be2 89 love Le1 Be2 Le5 Be3 (collacione premiorum) 90 rechten : te rechte te wisen Da Be2 93 nae (dat) Da 99 begeer Da scouwen breekt af tot 170 Le1 Le5 Inlassing 3: basishs.: collatiehss.:

*H2: *O: *H2: *H1/*H2:

Be3, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1252 Da, Darmstadt, HLHB, 2554 Be2, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1093 Br3, Brussel, KB, 11169 Be4, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. oct. 760

102 reden om Be3 105 stadelike om Da 105 een : die Da Be2 Be4 106/7 verghave - wonen : ende dat sal ic sueken op dat ic in des heren huus wone Da Be2 109 voerworp Da Be2 114 ende - scoenre om Br3 (scoenre) dan dat werkelike leven Da Be2 115 sepeloget Da, seep oghet Be2 122 alsoe : soe Da 125 neffens Da Be2 126 sekerre / is Da 127 bat om Da 128 mit cristo / alreede (om Da Be2 Be4) die beste dinghen Br3 134 gemindeste Da 136 dat (dat) Da Be2 veel vroliker / is Da Be2 137 neffens Da Be2 146 (overste) deel Be3 147 seer om Da 149 hoverdigher Be3 152/3 hem - mochten : noch licht bekiert mochten (mochte Be2) werden Da Be2 Be4 157/8 mit allen menschen / alsoe vere alst in hem is Da Be2 Be4 159 der : die Be3 middelste : middel boem Da Be2, middel Be4 Br3 166 boren : vueren Be3 170 vloeghelen Be3, vloeghen Be4 172 Na herneemt (cf. 99) Le1 Le5 173 naden : nae enen Da Be2 175 dien hi om Le1 Le5 176 (verwonderde) dien hi Le1 Le5 een - minre : eens groten sterken minres Da Be2 186 -ter om Da 187 mit scaemten om Da 190 vrolicheden : vrouden Da Be2 192 mit rechte : te recht Da vresen : anxt hebben Da Be2 196 souden Le1 Le5 200 soeter na vrier trnsp Le1 (dulci et amicabili allocucione) vrier : vierigher Le1 Le5 (securior) 205 waert : waer Le1 Le5 210 so om Da Be3 212 vervroechdet : verblidet Da Be2 216 confirmacie : vestinge Da Be2 219 vergave - dattu : och offtu Da Be2 219/20 toe en om Da 222 Mar om Da Be2 232 vervulnisse Da, vervullinghe Be2 238 vermoetstu Da Be2, vermeerstu Le5 245 hangende Da Be3 246/7 voir bi den wech : biden wege Da, over wech Be2 248 siet Da Be2 dat om Da Be2 249 Psalmus : david inden salter Da Be2 252 In (genesi) staet gescreven Da Be2 258 daer (staet) Da Be2 hi(1) : die Da Be3, om Be2 259 der vresen : anxt om Da Be2 261 bedriechnisse Le1 Le5 265 toegeseit : toegespraken Da Be2 dijn : die Da Le5 Be3 266 sel Le1 Be2 270 Gilbertus: Want : Want alse gilbertus seecht Da Be2 276 als om Da Be2 item (Gilbertus) Da Be2 277 wat om Le1 (quod id) 282 di(1) : is dijn Da, is di Be2 is (di) Da Be2 285 verholen : verborghen Da Be2 Be3 286 so : ende alsoe Da Be2 290 vleyscheliker : werliken Da Be2 292 noch / tot Da Be2 Be3 296 heimelicste Da 296/7 Vergave god dat : Och off Da Be2 299 inlichtinge Da, verlichte Le5 cudden : scharen Da Be2 302 te om Le1 304 beghinsel : beghijn sullen Da Be2 313 opgevoert Da ende om Da Be2 318 Psalmus : David inden salter Da Be2 321 opwaerts om Da 323 beteykent / sijn Da 332 sijn : is Da Be2 onderscheidet Da Be2 334 is(1) om Be3 is(2) om Da Be2 336 stichtinge Da Be2 339 so om Da Be2 351 dat : welc galaad Da Be2 355 den om Da 364 bekenliker Da Be2 366 geen gewelt noch om Da 371 seer (quaet) Da 372 ende (liever) Da Be2 373 gheliket : beteykent Da Be2 374 lasteren Da Be2 Be3 die (werden) Da Be2 377 die (quam) Le1 377 lanceen : glavien Da Be2 378 lancee : glavie Da Be2 verhevenheit :


varianten Cant. 4,1

- 639 -

verheven hert Le1 Le5 (exaltacio sui) 379 was (godes) Da Be2 Be3 382 Ende (soe) Da Be2 388 sij (sijn) Da Be2 Be3 bedudet : beteykent Da Be2 401 verdienen Da Be2 403 die : dat Da Be2 411 dingen (spreken) Da Be2 422 mit(2) : mitten Da 425 nyicheit : ynnicheit Le1, reinicheit Le5, nyenheit Be3 (nouitatem) 426 op : in Da Be2 429 want : als Da Be2 dan om Da Be2 Be3 430 (wert) Ende Da Be2 433 die om Da 434 geestelike ende (hemelsche) Da Be2 447 sprac / in sinen heiligen begeerten Da Be2 451 ende (hoechste) Da Be2 ende (dy) Da Be2 Be3 Leiden, UB, Ltk. 240


452 Dentes tui opschrift Da, dentes dine opschrift Be2, dat xxxvij capittel opschrift Le5 452 opclymmen uten wedde : vanden wasschen opclymmen Da Be2, uten wedde opclymmen Be3 453 isser : is Da Be2 457 verswelghen : verslinden Da Be2 Oec (als) Da Be2 459 te geliken : geliket te werden Da Be2 want (sy) Da Be2 461 sullen (syn) Da 462 vel off vleisch Da 463 eertscher (dingen) Da Be2 464 sullen (syn) Da 465 inwoenres : een inwoenre Le1 Le5 466 die(2) om Da 473 luden om Da Be2 Sy sijn (gescharen) Da Be2 474 wedde : wasschen Da Be2 475 Si syn (al) Da Be2 anderen - stichten : ander menschen stichtende Da Be2 476 devocien : innicheit Da Be2 477 stichtigher : gheesteliker Le1, ghestichtiger Le5, stichteliker Be2, ghestichter Be3 479 als om Da 482 (Beda) secht Da dwinget Da 485 te scanden : gheschent Da Be2 488 naden : nae enen Da Be2, een Le5 489 wedde : wasschen Da Be2 493 overmits minne (want) Da Be2 494 haer caritaet : die gotlike lieffde Da Be2 496 seit om Le1 Le5 (drie) als Da Be2 Be3 498 onvoersichtich Da Be3 500 (ende) dat Da Be2 dwaelt na 501 anderen trnsp Da Be2 504/5 bearbeyt - vliticheit : dat mit groter vliticheit arbeit Da Be2 505 so om Da 508 soe (syn) Da Be2 513 dat(1) : woe Da Be2 522/3 die gevoedet : die godscouwende minnende siele in gevoedet Le5 523 scouwinge Da Be2 mede om Le1 Da Be2 528 Neemias : yeremias Le1 Le5 (neemias) seit om Le1 swijch : sanghe Le1, swijcht Da Be2 (tacete) ende om Le1 Be2 (et) wilt Da Be2 (nolite) 540 verdroget Da Be2 541 gheloeiden Da, gloeienden Be2, gheloeyenden Be3 544 devocie : innicheit Da Be2 545 noch (vervroren) Da Be2 546 is dan : dan en is Da Be2 552 (glorie) here Da Be2 556 die geen (die) Da Be2 557 (bernt) nochtan Da Be2 558 in : mit Da Be2 (wert) nochtan Da Be2 560 (alsulken) ghelen Da 561 memorien : ghehuchnisse Da Be2 des (der Be2) gheminden Da Be2 564 ontfengede Da, ontfunckte Be3, ontfengheste Le5 Daer na : Ende daer Da Be2 566 van (binnen) Da Be2 worden : wert Da Be3 567 der bruut : den brudegom Le1 Da Be2 Le5 (decent sponsam) betaemt Le1 Le5 Be3 (decent...uerba) 570 die(2) : een Da Be2 571 ihesum Da Be2 Be3 575 in : mit Da Be2 576 weeldeliker Le1 Le5 (in ymaginacionem) 579 (schone) ende Da Be2 Be3 581 soken Da Be2 Be3 584 dien : -den Le1 Le5 585 ende(2) om Da 586 wandert : verwondert Da Be2 soken : ondersueken Da Be2 587 vinden : ondervinden Da 588 groteren Da 591 mitter : mit Le1 Le5 594 dinghen om Be3 595 sijn : is Le1 Le5 Be3, sy Da 598 wtsprake Da Be2 599 cudden : scape Da Be2 605 suverlicheit Da Be2 611 want om Da Be2 612 dat : dattet Da Be2 breket Da Be2 Be3 613 alse (tot(1)) Da Be2 sel Le1 Da Be2 Le5 Be3 614 dat(2) : datter Da Be2 Be3 617 toeghesloten : beslaten Da Be2 Be3 619 hem om Da Be2 620/1 daer - heeft : daer men marien niet meer dan vierwerff in gespraken te hebben en vint (in vijnt gesproken te hebben Be2) Da Be2 623 minsaemheit Da 624 twaelff Da Be2 628 medelidender : mededogender Da Be2 630 (tijt) is Da Be2 Be3



634 Sicut fragmen mali punici sic (gene add Be2) opschrift Da Be2 dat xxxviii capittel opschrift Le5 des (appels) Da Be2 also om Da Be2 635 wijchusen : arkieren Da Be2 636 alle : alse Da wapeninge Da Be2 638 prelaten : predikers Da Be2 den : een Da Be2 639 al : also Le1 sijn : staen Da 642 onreynicheit Da Be2 Be3 de officie : dat ambocht Da Be2, om Be3 644 wasschen Da Be2 645 (oec) die geen Da Be2 647 voerspraec - dinchsman : dadingesman off als een voerspraec Da 651 een : als Le5 dinchsman : dadingesman Be2 651 des om Da Be2 660 scarpheit Da 661 (Iohan) baptisten Da Be2 667 oec om Da 675 mede om Da 678 souden Le1 (deportaret) 684 dat (al) Da Be2 dat (overmyts) Da 685 is / schuldich Da Be2 687 gestadighen Le1 688/9 si - staen : een goet

- 640 -



prelaet altoes op sijn wachte staet Da Be2 689 haer(2) : sijn Da Be2 690 wijchusen : arkieren Da Be2 uuthangen : hangen daer wt Da Be2 wapeninge Da Be2 693 si : die prelaten Da Be2 ander (dat) Le1 696 om (in) Da Be2 Be3 7699 wijchusen : arkieren Da Be2 702 anhingen Le1 Le5 (pendent ex ea) 706 wapeninge Da Be2 1 naden : nae enen Da Be2, een Le5 2 des (appels) Da (wangen) etc Da Be2 Be3 woerde Le1 5 daer om Da Be2 10 van buten / bewiset Da Be2 12 des om Da Be2 Be3 14 die om Da Be2 17/8 van oeren werken / oer Da Be2 21 des om Da Be2 Be3 26 verwect Da Le1 (colorat) 27 cuusscheit : reynicheit Da verciert : ciert Le5, om Da Be2 30 behoetheit Le1 Le5 (custos) 33 O om Le1 Le5 (O quam) 34 ist : is Le1 Le5 40 offerste : geveste Da Be2 42 ken : beken Da Be2 44/5 altoes / mit rechter oetmoedicheit Da Be2 47 begeerte Le1 Le5 (affectus...non sinunt) 50 Ende (daer) Da Be2 53 die wangen na geliket 54 trnsp Da Be2 54 des geens Da Be2, des ghenen Le5 Be3 57 schinen Le1 Le5 Be3 (relucens) 60 menichte : veelheit Da Be2 60/1 den genen om Da Be2 61 blijfft Da Be2 66 over : voer Da Be2 67 nochtan (dattet) Da Be2 68 hoe sulker : woedaniger Da Be2 verborgentheit : verborgenre zueticheit Da Be2 70 voer niet (achten) Da Be2 74 Heer (hem) Da Be2 een grote : veel Da Be2 (Ende) op een ander stede spreket die selve propheet Here Da Be2 75 (toernen) dat is in dynen heyligen Da Be2 78 aldus (seyt) Da Be2 hoe om Da Be2 80 mitten : ende myt den Da Be2, den Be3 84 dat (soe) Da Be2 vercieringe : cierheit Da 86 dat hi : hi oec Da Be2 90 du om Da Be2 Be3 91 gelijcheiden : heylicheden Le1 Le5 (similitudinis) 93 mids Da Be2 95 tot : Te hant Da Be2 Le5 thent Be3 dattu : doe du Da Be2 boesheit Da 98 weten Da 99 nae veelheit Da 102/3 in sijn xxv capittel om Da Be2 105 dan : soe Da Be2 106 doechden Le1 Le5 (uirtutem) 107 bliven Le1 Le5 (altoes) dat Da Be2 108 ende (op dat) Da si(1) om Le1 Da Be2 Le5 Be3 111 begheren daer of : van tijtliken dingen begheren Da Be2 112 te wesen getroest : getroest te werden Da Be2, ghetroest te wesen Be3 112/3 dien verliesen si : soe verliesen si die geestelike troestinge Da Be2 114 alsoe (soe Be3) (dat) Da Be2 Be3 116 onachtsamheit Da Be2 Be3 119 bloemen Le1 Be2 Le5 Be3 (flos) 120 sal : souden Le1 Le5 Be3 (marcescit) 120/1 al oer schoenheit / verliesen Da Be2 125 onbevoelic Da Be2 Be3, ghevoelic Le5 128 den (gaven) Da Be2 132 dat (die) Da Be2 132/3 merket noch en weget Da 137 sake : reden Da Be2 140 die (oprichtinge) Da Be2 141 stercheit Da Be2 142 soe (seget) Da Be2 144 niet alleen vri / en is Da Be2 oec (starc) Da Be2 146 beschouwen Da Be2 149 temptacien : becaringen Da Be2 dan soe (is) Da Be2 154 hi (hem) Le1 155 selve om Da Be2 Be3 die gene : si Da Be2 159 die om Da Be2 Be3 160 crigen Da Be3 niet / die hope Da Be2 162 verwecket Da Be2 Be3 curioselicheit : niplichticheit Da Be2, curiosicheit Be3 ontfenget Da Be2 165 materien Le1 Le5 170 wijchusen : arkieren Da Be2 173 starcheit Da Be2 Be3 wijchusen : arkieren Da Be2 174-6 geen - hadden : en had geen arkieren of en hedde die gene die daer binnen waren niet teten Da Be2 178 ist : is Le1 Da Be2 Le5 179 grote om Le1 Le5 (crudelis egestas) 180 moet na vrede trnsp Da daer om Da 181 hi (mitten) Be3 182 wijchusen : arkieren Da Be2 cardenaelscer om Da Be2 183 temperancie : maticheit Da Be2 184 starcheit Da Be2 Be3 (stercheit) beset is Be3 ende (overvloedicheit) Le1 Le5 Be3 185 daer (in(1)) Be3 starcheit Da Be2 Be3 187 cardenaelsche : zedelike Da Be2 189 spreken : seggen Da 190 arkieren off (wijchusen) Da Be2 191 Dat om Le1 wijchuus : arkier Da Be2 195 wijchuus : ander arkier Da Be2 195 temperancie of om Da Be2 197 rueren : tasten Da Be2 198 temperancie : maticheit Da Be2 200 wijchuus : arkier Da Be2 wijsheit : vroetheit Da Be2 201 onderscheit (onderscheiden Be2) / halden Da Be2 wijsheit : vroetheit Da Be2 204 wijchuus : arkier Da Be2 205 daer : dier Da Be2 207 stercheit Da Be2 Be3 208 lijdsamheit Da Be2 213 Dusent uut : dat daer dusent schilde wthangen Da Be2 Be3 wapeninge Da Be2 215 beduut : beteykent Da Be2 216 cardenaelsche : zedeliker Da Be2 217 (mogelicheiden) off crachten Da Be2 220 gelove minnen : gelove hape (hope ghelove Be2) ende minne Da der mynnen ende der hopen Be3 220 (moegelicheiden) off crachten Da Be2 223 taernicheit Da Be2 226 doechden Le1 Le5 Be3 (uirtus) 227 een om Da Be2 230 gemeeret Le1 Le5 (intenditur) 235 wapeninge Da Be2 236 gescutte Da 238 elker : alle Da Be2 241 raect Le1 (suggerit) dat : die Da Be2 252 dese vuerige schilde om Le1 (ignitos) 253 seyde : spreket Be2 Da een om Le1 (fulgur) 258 Elc : Dat Da Be2

- 642 Leiden, UB, Ltk. 240


Leiden, UB, Ltk. 240 varianten Cant. 4,5/6

263 Duo ubera tua opschrift Da Be2, dat xxix capittel opschrift Le5 als twe om Da Be2 263/4 gevoet werden / onder die lelyen Da Be2 264 totter tijt dat : hent (add dat Be2) Da Be2 schemen dalen : scaduen neder gaen Da Be2 266 ondersate Le1 (subditos) 275 in(2) : an Le1 Le5 277 vergeten Le1 Le5 (remittendis iniuriis) 278 ende(1) om Da Be2 Be3 ende(2) om Da Be2 Be3 is : si na 276 hi trnsp Da Be2 heylige (kerc) Da Be2 283 allen - naeste : alle sijnre naesten Be3 alle Le1 Le5 (singulis) 284 oec (inden) Da Be2 287 in om Le1 Le5 (in semetipso) 288 crachtelike opgetagen / tot hogen dingen Da Be2 290 waren : sijn Da Be2 haer borsten : der heyliger kerken borsten in oeren prelaten Da Be2 291 waren : sijn Da Be2 293 voer : boven Da Be2 297 menschen om Da 300 (alse) een Da 301 ende den genen om Le1 304 Si worden gevoedet : Die gevoedet wert (werden Be2) Da Be2 305 totter tijt dat : hent Da Be2 scemen dalen : schaduwen en wech gaen Da Be2 310 want (daer) Da Be2 319 die (die(2)) Da Be2 321 die (doechdelike) Da Be2 322 die (hemelsche) Da Be2 Dese : die Da Be2 Be3 324 blijft : wert Da Be2 325 aenrueren : antasten Da Be2 326 die cledinghe : -den clederen Da 331 sijn om Le1 (imitatores sui) 340 gevoedet : gehuedet Da Be2 (nochtan) noch Da Be2 346 scheme dalen : scaduwen en wech gaen Da Be2 352 dalen : en wech gaen Da Be2 duusterheit : donckerheit Da 353 gelikenissen Da Be2 Be3 356 licht / den lelyen Da Be2 366 ander manne / der ewangelien Da Be2 369 die (woerde) Da 370 wolde Da Be2 Be3 379 heilige (kerc) Da Be2 twe (borsten) Da Be2 383 ende om Le1 Le5 (et opere) Alse (paulus) seit (Segghet) Da Be2 383/4 (segghet) gevoelt Le1 Le5 (dicatis omnes) 384 dinc om Da Be2 388 instrementen : reescappen Da, reescap Be2 389 yement (mede) Da Be2 Be3 390 mit : nae Da Be2 Be3 391 seecht Da Be2 392 (ende) heb Da Be2 393 icker : ic Le1 Le5 395 (die(1)) geen Da Be2 397 -der om Da Be2 398 dat om Da 402 geapenbaert Da Be2 Le5 Be3 404 als twe(2) om Da Be2 405 woerde Le1 407 voerworp Da Be2 408 want : dat Da Be2 409 wit (blenckende) Da Be2 412 wert Da Be2 (ex quibus exuberant reliquie !) 415 beruspinghe Le1 Le5 (eructacio) 416 genade : gracie Da Be2 420 devote : innige Da Be2 426 vet maken : vermaken Da Be2 430 gotlicheit Da Be2 Be3 ende (gaet) Da Be2 431 menschelicheit Da Be2 Be3 432 wat om Da 434 verhoeghet : vervrouwet Da, vervroechdet Be2 haerre : uwer Le1 Le5 Be3 (consolationis eius) troestinge Da 442 Dit : dat Da 444 voer dy / wesen Da Be2 445 een : die Da Be2 446 die (magetlicheit) Da Be2 447 die (reynicheit) Da Be2 448 ongetellike Da, ontellike Be2 451 wtvercarenre Da Be2 456 al (daer) Da Be2 Be3 459 te(1) om Da 462 al : als Da 465/6 ende sueticheit / is Da Be2 Be3 466 vlieten Le1 Le5 (emanant) 474 ierarchien Le1 Le5 (ierarchia) 478 heyliger (kerken) Da Be2 Be3 in na 479 pelgrime trnsp Da Be2, om Be3 487 dien : den Da Be2 488 daer (mede) Le1 Le5 489 dien Le1 Le5 (qui suauitatem) 491 reynen om Da 492 heiligen om Da Be2 498 Item (Gilbertus) Da Be2 499 te (hebben) Da Be2 500 gesmette Le1 501 menre : mer Le1 Le5 Be3 507 die om Da Be2 508 schemen dalen : schaduwen en wech gaen Da Be2 Item (Gilbertus) Da Be2 wel om Da Be2 si : die bruut Da Be2 509 dien Le1 Le5 (que pascitur) 515 sceme : schaduwe Da Be2 516 daer (daer) Da 518 schaduwen Da Be2 521 cleyne berge : hovele Da Be2 in (vloeien) Da Be2 522 Die - beter : daer een dach beter is Da Be2 523 vrijthove : widen salen Da Be2 526 (recht) als Da Be2 verduustert : verdonckert Da Leiden, UB, Ltk. 240


vadam ad montem myrre opschrift Da Be2, dat xl. capittel opschrift Le5 1 van(1) : der Da Be2 cleynen bergen : hovelen Da Be2 des wieroecs Da Be2 5 haer om Da Be2 van : der Da Be2 12 van : der Da 13 (heb) dy Da 14 ontfarmherticheit Da Be2, ontfermherticheit Be3 18 sal (comen) Da Be2 van : der Da Be2 20 bedruckelicheit Da 23 mitten propheet / seggen Da Be2 24 (du) here Da Be2 25 wat (dattu) Da 27 welker Le1 28 bedrucken Da Be2, drucket Le1, bedrucket Be3 (tribulancium) 33 neernsticheit Da Be2 37 van : der Da Be2 Be3 38 wtvercaren Da Be2 40 recht als (totten) Da Be2 41/2 op - selven : den menschen hem selven op te schouwen Da Be2 43 eerst in : ten iersten Da Be2 46 verdeluuet : verdeliget Da Be2 47 alsoe danigen Da Be2, aldusdanighen Be3 48 (moetstu) di Da Be2 Le5, -ut Be3 49 willige Da Be2 53 (aenroept) men Da Be2 54 men (dancket) Da Be2 56 psalm : propheet inden salter Da Be2 58 Mer (dan) Da Be2 59 (op) die Da Be2 Be3 60 goedertierenheit / gades Da Be2 62 dancbaerheit Da Be2 Be3 77 wassen Da Be2 79



- 643 -

Cantica : daer die bruut in desen selven boec der minnen hier namaels aff seit Da Be2 80 hebben gedropen : hebben mirre gedrapen Da Be2 82 daer om (hebben) Da Be2 83 (manne) seit Da Be2 83/4 (ic) een Le1 Le5 87 Cantica : Ende hier aff (om Be2) spreket die bruut in dit selve boec als noch hier nae volgen sal ende seget Da Be2 Ende (ic) Da Be2 88 cleynen berge : hovele Da Be2 91 cleyn berch : hovel Da Be2 Hugo - staet : Want als hugo seit soe staet et Da Be2 93 dan dattet : dant Da Be2 si : is Da Be2 94 soe (wil) Da Be2 hovele off (cleynen) Da Be2 99 si is : so is si Le1, si Be2 102 cleynen berghe : hovele Da Be2 103 Mer alse (gregorius) seget Da Be2 104 an : in Da Be2 105 si en blivet nochtan Da daer : in oer Da Be2 105/6 der - vercoren : der wtvercaren gades Da Be2 106 dat (al) Da Be2 107 selven om Da Be2 wisschent Da Le5 Be3 mit : overmits Da 108 scarpheiden Da Als om Le1 109 is na 110 rimpe trnsp Da Be2 111 (wasschet) si Da Be2 113 Naden : na enen Da Be2, een Le5 114 van : der Da Be2 cleynen berge : hovele Da Be2 116 wolde Da Be2 Be3 118 ontoegancliken Da Be2 (hss. Utrecht, Oxford: inexcessibilis !; hs. Assisi: inaccessibilis; hs. München: excessibilis) 119 dien : -ten Da Be2 121 een(2) om Da Be2 122 Hier aff scryvet (dionisius) tot thimotheus ende seit Da Be2 124 mitten : den Da Be2 125 raden Le1, radyen Be2 Be3 126 werkelicheit Da 129 onbekentlic Da Be2, onbekende Be3 (onbekentlic) ende Da Be2 verstandelike Le1, oververstandelike Le5 (ignotus) mede om Da Be2 130/1 di selven ende alle dinge na 132 gemoedes trnsp Da Be2 132 overclommen Da 135 ghevoert Le1 dien : -ten Da Be2 136 nyement ongeleerts : gene ongeleerde Da Be2 139 te (begripen) Da Be2 Le5 140 verenigender Da Be2 Be3 142 cleynen berge : hovele Da Be2 144 Inden : Ten Da Be2 154 dijn kint : dinen enigen soen Da Be2 dattu : dien du Da Be2 155 dat : dien Da Be2 157 vol : veel Le1 158 Ende (daer om) Da Be2 160 daer (die wise man) aff spreket Da Be2 166 hem (segeden) Da Be2 167 kennen Le1 170 die om Da 173 al om Da Be3 174 alsmen : alsoe men Da Be2 175 al om Da Be2 176/7 is / van binnen Da 177 Psalmus : Als die propheet inden salter seyt Da Be2 178 cleyne berghe : hovele Da Be2 gerechticheit Da Be2 179 Psalmus : Als die propheet inden salter seyt Da Be2 181 Als (iohel) die propheet spreect Da Be2 182 daghen Le1 Le5 (in illa die) 183 daer (ysayas) aff seget Da Be2 185 daer toe : tot hem Da Be2 cleyne berghe : hovele Da Be2 187 opwreckinge Le1, opwertswerkinge Da 208 genaken : gemoeten Da Be2 mi : nu Be2, om Le1 (uadam michi) niet : mit Da haer om Le1 Be2 (non illi soli) 208/9 alleen / haer Be3 209 van : der Da Be2 mer (daer) Le1 216 mijn om Da een om Da Be2 219 dattu : wanttu Da Be2 Be3 224 woude : wil Da Be2 bestroey 1x om Da Be2 Be3 229 als : want Da Be2 230/1 van oer selven / verre Da Be2 234 werden / moege Da Be2 cleyn berch : hovel Da Be2 235 alst : dat Da 242/3 begeerten Le1 Le5 (affectum) 243 bedelaers : bidders Da Be2 246 die(2) : hij Da Be2 248 gevoert Le1 (eleuatur) 252 rouweliker bewegelicheit Da Be2 Be3 253 also : soe Da soe (wertet) Da 256 uit (gespreidet) Da Be2 262 niet / naden wille Da Be2 264 enige om Da Be2 268 ontfengeder : ontfanginge der Le1, ontfanghe der Le5 (hora incensi) 270 vruchtbaerre Da 273 (bruut) mit Le1 277 ende (alsoe) Da Be2 der : daer Le1 279 suverlic : schone Da Be2 Leiden, UB, Ltk. 240

varianten Cant. 4,8

284 veni de lybano sponsa mea veni opschrift Da, veni de libano opschrift Be2, dat xli capittel opschrift Le5 Com / mijn bruut Da Be2 285 (amana) ende Da van om Da Be2 sanyr Da Be3 286 soe (sijn) Da Be2 sanyr Da Be3 294 op : aff Da Be2 Be3 291 setten Da Le5 Be3 licht : lichtscinende hoede Le1 ende croenen om Le1 293 der (lybaerden) Da Be2 Be3 294 den : als die Da Be2 297 vriendeliken : driewerve Da, vriendelic driewerve Be2 Be3 298 wtvercaren Da Be2 300 ende(1) om Da 305 wtvercarenen Da Be2 roeptse : roepet Da Be2 309 hadde : hevet Da Be2 311 beholdeliken Da Be2 312 (Beda) seit Da Be2 318 goet ende lavelic Da 319 also : so Le1 320 was : wert Da, is Be2 325 Crisostomos : Want alse sunte iohan guldemont secht Da Be2 329 driewarve om Da 331 soude : wolde Da Be2 Be3 332 neernstelike Da Be2 334 ende (ic) Da Be2 bedudet : beduut dit Da Be2 336/7 (ende) dat si Le1 Le5 337 ontfengede Da, ontfenghende Be2 339 gotdienstiger Da Be2, goddienstachticheit ende Le5 340/1 (selven) wech Le1 343/4 hise : hi Da 344/5 pleget / daer toe Da Be2 353 Gilbertus: Want : Want alse gilbertus seget Da Be2 354 puerheit der rusten Le1 Le5 (a...puritatis quiete) 359 wael (te) Da Be2 360 vresen : beanxten Da Be2 366 aenvaren : angripen Da Be2, aenvaerden Be3 367 di selven boudelic : coenlic di selven Da Be2 370/1 onvoersien alte : onversienlike Da Be2 372 vresen : ontsien Da Be2 377 waer : worden Da Be2 was

- 644 -

varianten Cant. 4,8


om Da Be2 378 vertreckende Da Be2 382 beesteliken : haesteliken Le1 (bestiales) der om Le1 385 dat overste : den oversten Da Be2 Be3 sanyr Da Be3 387 verstroyet Le1, verstuert Da Be2 (turbulentus) 388 ende (ende) Da 389 sonderlinger Le1 Le5 (facinorosi) 396 lude : menschen Da Be2 397 lude(1) : menschen Da Be2 403 lude(2) : menschen Da Be2 398 sellen Le1 Le5 Be3 (ecclesia coronabitur) 402 Psalmus : Als die propheet inden salter seit Da Be2 403 die : een Da Be2 sellen Le1 Le5 Be3 (coronabitur) mitter : mit Le1 Le5 406 als (ezechiel) seget Da Be2 407 Apocalips : als iohannes in apocalipsi spreket Da Be2 408 xij : twaleff Da Be2 409 Naden : na enen Da Be2, een Le5 410 Com / mijn bruut Da Be2 (werden) etc Da, Be3 411 wort : werden Da 418 cleynen berge : hovelen Da Be2 419 wert Da Le5, waert Be3 421 (bruut) van libaen com du salste gecroent werden Da Be2, etc Be3 423 -den om Da Be2 vertoget : vertoent Da Be2 Be3 424 die : drie Da 425 vanden : der Da Be2 427/8 des - com om Da 430 ende (du) Da Be2 435 Item (Gilbertus) Da Be2 442 schuldich / biste Da Be2 Be3 448 also sulc : alsoedanich Da Be2 dan : soe Da Be2 oec (totti) Da Be2 449 Com / mijn bruut Da Be2 450 is : wert Da com (van) Da Be2 452 groet om Da Be2 453 gehieten om Da Be2 blancmakinge Da Be2 458 vlecken Le1 460 claerheden Le1 Le5 (claritatem) 468 wesen : werden Da Be2 468/9 dat - selven na 470 gade trnsp Da 470 voer : tot Da Be2 472 di om Da Be2 dijn god (dijn) Da Be2 Be3 473 sel wesen : wesen sal Da Be2, gheven zal Be3 479 alre Le1 Le5 (omnia didicisse) (een) lustelike Da, lustighe Be2 484 wesen : weerden Da Be2 Be3 485 sanyr Da Be2 Be3 486 tot : totter Le1 Le5 488 Sanyr Da Be2 Be3 491 affsceidinge Da Be2 Be3 493 troest Da droefheit Da Be2 495 die om Da 496 dat(2) om Da Be2 Be3 497 crachtige : geweldenaers Da Be2 gripen Da Be2 Be3 498 (alsoe) als Da Be2 501 also : als Da Be2 oec / dit dier Da Be2 504 Psalmus : Als die propheet inden salter seget Da Be2 505 sullen (verbliden) Da Be2 507 openbaerlic ende hoechlic om Le1 (euidenter et excellenter) geapenbaert Da Be2 Le5 Be3 508 enichs : ewichs Le1 Le5 514 in om Da 515 Als (ysaias) spreket (seyt Be2) Da Be2 516 des dages / geen sonne wesen Da Be2 Be3 wesen om Le5 518 wesens Le1 Da Be2 (luctus) 520 als (die wise man) seit Da Be2 522 is : wert Da Be2 523 ende (ic) Da Be2 Leiden, UB, Ltk. 240

varianten Cant. 4,9

uulnerasti cor meum soror mea sponsa opschrift Da, uulnerasti cor meum opschrift Be2, Dat xlij Capittel. uulnerasti opschrift Le5 3 die bruut : sijn bruut die heylike kerke Da Be2 4 die om Le1 5 die om Da Be2 6 (dattu) mi Da Be2 Le5 Be3 7 alsoe (menichwerve) Da 9 mitten Le1 Le5 Da Be2 (wulnere amoris) 24 hi (mach) Da Be2 25 voer : om Da Be2, doer Be3 27 Ende : Mer Da Be2 30 ondancsamheit Da Be2 Als ic doer (Iob) spreke Da Be2 30 wonden op wonden Da Be3 31 mitten wonden Le1 Le5 38 vermaent na striden 39 trnsp Da 39 werde Da 40 gelavet Da Be2 Be3 beschouwen Da 41 ewelic te gebruken na hebben trnsp Da Inden : Ten Da Be2 45 hier aff spreket (iob) Da Be2 46 dien : die Le1 Le5 46/7 bet ende onbedeckeder : onbedecteliker ende bet Da 47 onbedectliker Be2 hem : om Da 48 Als om Le1 49 (lieten) hem Da Be3 50 ict Le1 Le5 niet (wel) Le1 doen : begaen Da 50/1 doe hi : doet Da Be2 51 wi om Le1 Le5 52 wi hem : wijs Da Be2 53 Dat : Des Da Be2 54 van : mit Da Be2 reescappen Da Be2 en mach / gebraken Da Be2 56 Hier aff spreket sunte (pouwel) Da Be2 57 besprenkinge Da Be2 62 Apocalips : Als in apocalipsi staet Da Be2 63 van : mit Da Be2 64 volgeden Le1 (sequebatur) 70 crigen Da Be3 75 waer : gaern Le1 Le5, daer Da Be2 75/6 nyement - dorre : en darff nyemant mishapen Da Be2 76 ende(1) om Da Be2 Be3 iudas Da Be2 Be3 (iuda !) cayn Da Be3 (caym !) 78 Apocalips : Als iohannes in apocalipsi seyt Da Be2 81 vicarisen Le1 Le5, vicarius Da (vicario) 83 Als sunte (peter) seit Da Be2 84 niet mit enigen : mit genen Da Be2 Be3 93 die (merket) Da 93 in cristo / te voeren Da Be2 95 en verloren : selve niet verlaren en geve Da Be2 Ewangelii : Ewangelium Le5 Be3, Als hi selve inden ewangelie seit Da Be2 96 kinder om Da Be2 (Betrouwet) want Da Ende daer aff spreket sunte (pauwel) Da Be2 97 hoe sulken : woedanigen Da Be2 98 moede : vermoedet Da, vermoeyt Be2 99 Apocalips : hier aff staet oec (om Be2) in apocalipsi Da Be2 103 (jachthont) die Da Be2 105 dat : dat bloet cristi Da Be2 107 (bloede) cristi Da Be2 Be3 107/8 Men - wil : Ende die den anderen grote myn bewisen wil pleget gemeenlic te seggen Da Be2 109 (bloet) cristi Da Be2 114 Ewangelii : ewangelium Le5 Be3, Als hi spreket inden ewangelio Da Be2 115 (bloet) cristi Da Be2 116 memorie : gehuechnisse Da Be2 120 Als sunte (pauwel) secht Da Be2 121 erfgename : mede erfghename cristi Be3, erffgename (gods add Be2) ende mede erffgenamen cristi Da Be2 122 daer / scouwen Le1 Le5


varianten Cant. 4,9

- 645 -

123 hoeneer : wanneer Da Be2 Be3 125 hier om spreket sunte (pauwel) Da Be2 126/7 weder levende : levendich Da Be2 Be3 128 Apocalips : hier aff staet in apocalipsi Da Be2 si : die Da 133 gehoersamheit Da Be2 134 Hier aff spreket sunte (pouwels) Da Be2 135 is : ist Da 136 die (eenheit) Da 138 holdeste Da Be2 140 tot : totten Da 141 waerachtigen Da Be2 Be3 142 wt / mogeste Da Be2 144 ende om Le1 (et pro quo) 146 daer om : der om Le1 146/7 die eenheit ende den vrede Da Be2 155 die : dat Da Be2 156 in om Le1 160 die : een Da Be2 163 die (samendeilinghe) Da Be2 Be3 166 der om Da 167 Als sunte (pauwel) seit Da Be2 is : sijn Da Be 169 die(1) om Da Be2 die(2) : een Da Be2 172 Want got is een geest om Le1 (quia deus..) 173 daer al in al : altemal Le1 (omnia in omnibus) gemeenscap Da Be2 Le5 Be3 174 geloviger (kerken) Da Be2 175 Na enen anderen sin om Le1 Na enen : een Le5, Naden Be3 178 nyewer : vrier Le1 Le5, vier Be2 (nouos) 179 hier om Le1 181 is om Le1 Le5 (subsecutum) 183 tot : mit Da 184 ghinc : doergenc Da Be2 186 om : omme Da 188 doerdringende Le1 heitet Da Be2 189 hem : oer Da 195 doerdrongen Da 199 gevoelt Da 202 wat om Le1 Le5 (quid) 208 weldicheit : weldadicheyt Le1 Le5, weerdicheit Da Be2 (uiolentus) 215 alsulker Le1 (telis) 218 dagelics om Da Be2 220 striden Le1 222 gaende Da Be2 clederen Le1 Le5 (uestimenti) 224 oec (gewondet) Da Be2 Daer : dan soe Da Be2 225 te wesen / rechte Da Be2 226 daer toe om Da 229 wort : was Da, wert Be2, waert Be3 232 planten : ondersten Da Be2, platen Le5 234 gesontheit Da Be2, ghesondich Be3 235 (suster) ende Da Be2 237 naerre : varre Le1 (tantis affinitatibus) 240 (groet) dat Da Be2 Be3 247 ende (mijn(2)) Da Be2 248 over : seer Da Be2 249 sijn om Le1 254 een eenvoudige : een voudige Le1 257 alse (gilbertus) seecht na minne trnsp Da Be2 258 die (eenvoldige) Da Be2 262 (si) dat Da Be2 Be3 sien / mogen Da Be2 263 sluten : luken Da Be2 268 is : waere Da Be2 269 wayende Da Be2 272/3 ende - anderen : in die ewe gades is, ende dijn gedachten sonder ophalden vanden enen totten anderen dwalen Da Be2 273 sonder ophouden om Be3 275 so (wert) Da Be2 277 haer : hoer Da onordinierlike Da Be2 278 dattet (dat) Da Be2 279 ongedeckeden Da Be2 Be3 280 beschouwe Da 285 suchten Da Be2 Leiden, UB, Ltk. 240


286 Quam pulchre etc opschrift Da, na enen anderen synne opschrift Be2, dat xliij capittel opschrift Le5 suverlic : schone Da Be2 borsten(1) : mammen Da Be2 Le5 289 borsten : mammen Da Be2 Le5 290 (suster) ende Da Be2 292 mammen Da Be2 Le5 suverlic : genoechlic Da Be2 293 mammen Da Be2 Le5 onthalden / wert Da Be2 294 zwaericheit Le1 Da Le5 (nigredine) 299 mammen Da Be2 Le5 300 die(1) : dien Le1 Le5, den Be3 (infirmos) 302 mammen Da Be2 Le5 is(1) : sijn Da als - is : want sij is strenghe Da Be2 303 (vol) ende vet Da Be2 303 belaefften Da Be2 303/4 godliker ontfarmherticheit : ontfarmherticheit gaeds Da Be2 304 als : want Da Be2 305 als : want Da Be2 307 ende : Want hi sal Da Be2 309 ordinancie Da Be2 Le5 Be3 314/5 mar - uut : mer men salt myt ripicheiden wt spreken Da Be2 321 sunte (pauwels) Da Be2 spreect Da Be2 322 kijndekin Da Be2 ende (als) Da Be2 voetster- : voedende Da Be2 die (oer) Da Be2 323 recht om Da 324 harde : crachtige Da Be2 was : is Da 325 (my) onder u Da Be2 333 want alse (gilbertus) seecht Da Be2 341 weetstet : weetste dat Da Be2 343 mogen verworven / hebben Da Be2 348 Si : Alsoe danige borsten Da Be2 350 beter mit sueticheden : mit sueticheit bet Da Be2 352 den : dien Da Be2 Be3 353 dat (men) Da Be2 Be3 356 der : daer Le1 359 scoen : suverlic Da Be2 mammen Da Be2 Le5 myn suster mijn bruut etc (vercellencius) Da Be2 364 volheit Da Be2 364/5 O - borsten : woe suverlic sijn dijn mammen o mijn suster myn bruut Da Be2 365 mammen Le5 365 (is) woe suverlic is Da Be2 366 twee borsten : innerste borsten Da Be2, inborsten Be3 368 een om Da 369 welken Le1 borsten : mammen Le5, om Da Be2 378 sueticheit Da Be2 379 innicheit Da Be2 Be3 380 wolde Da Be2 Be3 383 die(2) om Le1 Le5 (que) wtvercarenen Da Be2 383/4 die in di gesalich sijn om Da 387 den : enen Da Be2 of : ende Le1 Le5 (uel) 388 den gebruke : dat gebruken Da Be2 391/2 van sinen oversten om Da 392 daert : daer hi Le1 394 ende dan om Da Be2 397 in om Da Be2 398 ende (vuerigen) Da hi : si Da 399 (ghenen) daer mede Le1 Le5 401 mammen Da Be2 Le5 402 die : haer dat Be3 is : sijn Le1 Da Be2 Le5 die (sijn) Da Be2 Be3 sijn om Le5 403 mammen Da Be2 Le5 volheit Da Be2 404 daer hi : ende Da 405 dijns : des Le1 Le5 (domus tue) 407 (ende) mit Da Be2 408 verdroget Da Be2 Be3 411 soe (verliesen) Da 412 Barnardus : hier aff spreket sunte bernaert Da Be2 415 (becommert) is Da Be2 416 hi(1) om Da Be2 Be3 419 (ende) si

- 646 -



Da Be2 424 dat(2) - dingen om Le5 gheesteliken Le1 Le5 425 mach Da Be2 431 plagen Le1 Le5 (sugencium) sueken Da Be2 Be3 433 cloecheit Da Be2 Be3 436 etc. om Da Be2 Be3 439 (herte) dat godlike herte Le1 443 sueticheit Da Be2 Be3 445 wederseit : opgheseit Da Be2 ghienen (anderen) Da Be2 446 wesen : werden Da Be2 dan (vander) Da bruyts melke : melc der bruut Da Be2 447 wesen : werden Da Be2 Het - troest : soe weet dattet een costelic troest is Da Be2 451 hemelsche : heimelike Da Be2 Be3 452 vlecke Le1 Le5 454 der tijtliker ghenuechten Be3 ghenuechten Le1 Le5 (hanc temporalem delectacionem) 455 boven / gaet Da Be2 begeerlicheden Le1 (omne concupiscibile) 457 geheel / volle Da 457 vernuegenge Da Be2 dat ander : ander dinc Da Be2 458 onvolcomelic om Da Be2 459 in om Da 460 doet : dunct Da 463 (goets) is Da 463/4 alle - ende om Le1 466 heer (hier Be2) aff seit (ancelmus) Da Be2 468 alle die : dat alle Da Be2 472 Totten : Ten Da Be2 want (alle) Da Be2 ghenoechte Le1 Le5 474 van (buten) Da Be2 477 ende (daer om) Da Be2 hier aff spreket sunte (augustinus) Da Be2 O om Da 481 (ende) hi Da Be2 482 vresen : ontsien Da Be2 Baernaerdus : Ende hier om seit sunte beernaert Da Be2 483 die(1) om Da Be2 alleen / waerachtige vroechde Da Be2 485 yet om Da Be2 486 te verlichten / schijnt Da Be2 487 Totten : Ten Da Be2 so - gods : want die genuechte gades is Da Be2 490 hier aff spreect sunte (augustinus) Da Be2 492 Want (et) Da Be2 494 isser : soe ist Da, so isser Be2 Leiden, UB, Ltk. 240


Odor unguentorum tuorum opschrift Da Be2, Dat xliiij capittel opschrift Le5 1 ende (dijn) Da Be2 (drupende) honich Da Be2 6 (salven) is Le1 7 wolde Da Be2 Be3 9 (salven) die Da waelrukende (crude) Da Be2 11/2 dijn leringe geefft / nochtan Da 13/4 dat(2) - geruchte : dat goede geruchte ende dat heilige leven Da 13 een : dat Be2 14 dat is om Da Be2 17 (gelove) ende Le1 Le5 (fidem, spem) 19 bestricket : bestriket Be3 Be2 (parat) 20 stercheit Da Be2 21 salvet : sterket Da 21/2 die cracht om Le1 Le5 (spes irascibilem) 25 gemackelicheit Da nauwe / daer Da 26 gewoente Da Be2 27 dencken Da Be2 32 selven om Da Be3 33 sijnre : der Da Be2 37 van om Da 38 Overlech : Oversie Da Be2 39 ende (du) Da Be2 41/2 was / gehieten Da 43 seer (bevlecket) Da Be2 Le5 Be3 44 weder om Da (van daen) want al Le1, want Le5 49 veroerdel - niet : sal di oec niet verordelen Da Be2 53 die (wert) Da Be2 verwecket Da Be2 Be3 54 (dwaleste) alte seer Da 62 bedruct Da Be2 O om Da 66 letteren Le1 (in littera) 67 datmen Da Be3 68 sinnen Le1, sentencie Le5 73 oec (mede) Da 78 die officie : dat ambocht Da Be2 79/80 beghinnen / vermeteliken Le1 Le5 82 wt / teffens Da 83 scrijfftuer Da dat : dattet Da 84 Job : Daer in iobs boeke aff (van Be2) staet gescreven Da Be2 88 scrijfftuere Da Als (amos) die propheet spreket Da Be2 89 cleyne bergen : hovele Da Be2 91 cleyne berge : hovelen Da Be2 92 wercs : woerts Le1 Le5 (fructum operacionis) 96 Alse (iob) seit Da Be2 100 Daer om seyt (gilbertus) voert Da Be2 103 in / noch meer Da 104 die (ewige) Da 106 goltbloemiger Da Be2 110 sijn (onder) Da Be2 115 hoert Da Be2 117 si om Da Be2 120 sinne Da Be2 126 overmids : om Da Be2 129 helen : verhuden Da Be2 132 want als sunte (gregorius) seget Da Be2 136 also die om Le1 (qui sic dulcia) 138 niet / mede Da Be2 die (die) Da 140 zueticheit Da Be2 Be3 wijsheit Da Be2 Be3 141 cracht Da Be2 145 Psalmus : Daer om spreect die prophete inden salter Da Be2 Here (ic) Da Be2 verhudet Da Be2 146 sondigen en soude : sundigede Da, sondighe Be2 148 togen : tonen Da Be2 Be3 150 ende (luttel) Da Be2 totter : ter Da Be2 152 of : ende Da 153 verborgen : gevonden Da 154 verbarchen : verbergheden Da, verberchen Be2, verberch hem Be3 (woerde) die oer vanden herden geseit waren van oeren kinde Da Be2 157 Alsoe (datmen) Da Be2 wel om Da Be2 Le5 Be3 158 (patriarke) ysaac Da Be2 159 soens : kindes Da Be2 Be3 161 kerken om Be2 leerars om Da 164 oetmoedicheit ende : oetmoedighe Le1 (humilitatem et obedienciam) 165 behoetheit Da 169 -gelaten : latende Da Be2, te laten Be3 (relictis omnibus !) sijn (meer) Da Be2 174 ontfenget Da 181 hoe sulc : woedanich Da Be2 186 waelrukende (crude) Da Be2 190 die(1) om Da 198 figure Da Be2 (figuris !) 200 daer(2) na 202 ruken trnsp Da Be2 203 (salven) is boven alle waelrukende crude Da Be2 206 dier : der Le1 Le5 (eorum) 209 (salven) is boven alle waelrukende crude Da Be2 214/5 (ende) als hi Le1 Le5 Be3 215/6 een geest / mitten brudegom Da Be2 220/1 en seit - hi om Le1 Le5 (non eloquitur quid efficiat unctio) 221 openbaer Be3 227 oec om Le1 Le5 (eciam nos) also om Da Be2 229 die : dese Da Be2 Le5 Be3 230 sijnre : dijnre Le1 Le5 Be3 (caritatis illius) minnen Le1 (caritas) 232 onweseliker Da 233 (ende(2)) vergader Da Be2 234 alsoe suetelic / onder Da Be2 Be3 238 betaelde Le1 239



- 647 -

dan so : daer Le1 Le5 Be3 (tunc) 241 alre om Da 242 dat (ruket) Da Be2 246 also sulc : alsulc Da Be2 247 dier : -der Le1 Le5 Be2 (in ipsa hora) 248 begeerten ende (aendachten) Da 249 midden : middage Da Be2 Be3 251 sijn(2) : oer Da Be2 252 der bruut : den brudegom Da Be2 254 ontbreke Da Be2 257 als (ingebaren) Da Be2 259 van : mit Da Be2 262 spreect : berispet Da 264 die (leringe) Da Be2 heren : harten Le1 Le5 (eloquia domini) si (daer) Da Be2 265 spreken Da Be2 272 nu om Be3 spreec / nu Da Be2 284 gestuert Da Be2 Be3 285 dese : die Da Be2 286 anderwarf : eenwarf Le1 (iterum) 290 dancbaerheit Da Be2 291 van : in Da 295 hi (laetse) Da Be2 299/300 mededeylet / ander lude Da 300 si (veronweerden) Da Be2 301 ist : is Le1 Le5, as Be2 302 die : dijn Da 304 dijn : sijn Le1 Le5 Be3 (tua) 307 die(1) : dijn Da Be2 die(2) : dijn Da Be2 309 wtspreingen Da Be2 313 deser : -der Le1 316 hemelschen (saligen) Da 319 een : om Da, die Be2 320 hoe sulc : so sulc Le1 Le5, woedanich Da, hoe daen Be2 (qualis) 323 ontfenget Da, ontfanghen Le5 soe (apenbaert) Da Be2 324/5 verborgen / was Da Be2 Be3 327 altoes / totten waelbehagen gaeds Da 331 slaepcamer Da sal (versuchten) Da Be2 dat (si) Da Be2 332 Nu (besich) Da Be2 Be3 334 mit (melke) Da Be2 Le5 Be3 340 seyde : seget Da Be2 347 versmaden Le1 (horret) gheven Le1 Le5 Be3 (abiurat) 348 gebruken Le1 (deesse) 349/50 daer - sijn om Le1 Le5 (hoc numero omnia comprehensa sunt) 351 gode om Da Leiden, UB, Ltk. 240


353 Ortus conclusus est (es Be2) opschrift Da Be2, dat xlv capittel opschrift Le5 (bruut) du biste Da Be2 354 uutgevinge : wtsendinge Da Be2 355 ende(1) om Da 356 die brudegom : hi Da 359 wolde Da Be2 Be3 362 woerden Le1 Be2 (uerbo) 364/5 Gregorius - geheten om Le1 Le5 (ortus sancta ecclesia existit) 367 het : dat Le1, Die heilige kerc Da Be2 369 dattet : dat si Da Be2 overmids dattet : om dat si Da Be2 372 dat om Le1 373 mageden : ioncfrouwen Da, ioncferen Be2 375 te cronen / plach Da 379 dit : dese Da Be2 380 geliket wort : wort geliket Da, geliket worden Le1 Le5 (comparatur) 386 gehoersamheit Da Be2 Be3 lude om Le1 Le5 389 na : nu Le1 Le5 391 goede - cruden : waelrukende crude vermits (overmits Be2) roke Da Be2 394 hove : boem Da 396 So om Da 399 (wanneer) dat Da Be2 Be3 400 bevoelt : in bevoelicheit Da Be2 403 disciplinen Da Be2 403/4 niet verwandelt en werde / in veeliker sinlicheit Da Be2 404 worden Le1 405 in om Da 407 die inreste : den inresten Le1 Le5 (in nucleo) 408 devoter : inniger Da Be2 411 hier aff spreket sunte (bernardus) Da Be2 411/2 die crucen wel : wael dat cruus Da Be2 413 crisma : criesdom Da Be2 daerse : daert Da Be2 salvet Da Be2 dat om Da Be2 414 gesien Da Be2 lude : menschen Da Be2 Be3 417/18 Ic - dalen : Ic clam neder inden hoff der noten Da Be2 420 gehoersamheit Da Be2 Be3 423 ende om Da Be2 gehoersamheit Da Be2 Be3 427 Die : Desen Da Be2, Dit Be3 428 Het : hi Da Be2 geordinierden Da 430 Het : Hi Da Be2 431 wortet : wert hi Da Be2 432 Het : hi Da Be2 433 daer (iheremias) aff spreket Da Be2 dat : die Da Be2 434 het : die Da, hi Be2 439 loeffliker Da Be2 441 daer : der Le1 442 Daer (ysaias) aff spreect Da Be2 443 (scat) wisen Da 452 stantachticheit Da Be2 454 consettiert Le1 461 dwingen Da uutgevinge : wtsendinge Da Be2 462 (suster) ende Da Be2 463 al (hier in) Le1 Le5 464 ontwaer Da uutgevinge : wtsendinge Da Be2 dijn : die Da Be2 Be3 465 gelike Le1 Le5 (sunt ut) 468 vri om Le1 als (een) Da Be2 470 der om Le1 Le5 471 ende om Le1 476 hier aff spreect (hugo) de (van Be2) sunte victoer Da Be2 478 in-(2) om Le1 Da Be2 Le5 (fuerunt in primitiua ecclesia) 479 scanden : scaemten Da 480 die (goede) Da 482 doen : geven Da Be2 483/4 ruken mit haerre om Le1 Le5 (olfactum) 485 der (vueriger) Da Be2 Le5 Be3 486 vanden : mitten Da Be2 -den (vreden) Da 487 (kerken) gestorven sijn ende Da 489 die om Da Be2 490 martelaren Le1 Le5 (sanguine martirii) die om Da Be2 492 mit(1) : mitten Da Be2 Be3 vruchte Le1 Le5 (fructibus) 493 bomen : holte Da Be2 blancmakinge Da Be2 496 -den om Da Be2 497/8 seit / die brudegom driewerve Da Be2 499 creaturen : dingen Da Be2 503 Als sunte (augustinus) seecht Da Be2 506 goede : gade Da Be2 Le5 507 Barnardus: Want : want als sunte bernardus seit Da Be2 508 een om Le1 Le5 512 vaders : selfs Le1 Le5 (patris) 513 Na enen anderen sin om Le1 Le5 Na enen : naden Be3 516 noemt na bruut trnsp Da Be2 518 dien om Da ende (der) Da Be2 519 hoe sulc : woedaen Da Be2 520/1 want - wort(1) om Be3 521 wtsendinge Le1 Be2 Le5 Be3 (emissionibus) 522 (iersten) soe Da Be2 524 wolde Da Be2 Be3 525 (ic) dy Da 527 van vrouden ende van weelden Da 529 begeerten Da 533 vroelicheit Da Be2 Be3 534 also sulc : alsoedanigen Da Be2, alsulken Be3 groten - bruut : groten heer tot oeren brudegom Da Be2 540

- 648 -



eertsche : eerste Le1 Da Be2 Le5 542 wortste : waertste Le1 (diceris) 544 gebouwet biste om Le1 Le5 (culta) mit : van Da 545 gemaect / biste Da 549 (utersten) menschen Le1 Le5 (interiorem et exteriorem hominem) 554 hadde : hevet Da Be2 556 murmert : versumel is Le1, murmeriert Da Be2 (submurmurat) hier om / o bruut Da Be2 563 dan (dat) Da Be2 Be3 565 besloten hove : een beslaten hoff Da Be2 566 want als sunte (Gregorius) seget Da Be2 569 bemuert : bescermet Le1 (circumsepit) 577 hier aff spreket sunte (dyonisius) tot thimotheus Da Be2 580 (is) hen Le1 bi na om Le1 Le5 (quasi impossibile) 582 vernementheit Da Be2 584 enich Da 589 heymelic om Da die om Le1 Le5 (illa magna) 594 minnenden Le1 598 in : tot Da Be2 599 fonteynen Le1 601 altoes om Da over : op Da Be2 603 rivierkijn Le1 (riuulis) 605 droevicheit Da 607 vroechden : vrolicheit Da Be2 608 gebuert Da 609 vreemde : vriende Le1 Le5 (alienos) 614 dat(1) : daer Da Be2 heeft : is Da Be2 Be3 dat dat(2) : dat Da, dattet Be3 624 gelikenisse Le1 Le5 (formas) sienliker Le1 Le5 (rerum sensibilium) bescermet Le1 Le5 (describit) 626 onser Le1 Le5 (mentibus nostris) 626/7 ende orberliker om Le1 Le5 (ac utilimium) orberlicker ende begeerliker Da Be2 628 begeerliker (dingen) Le1 629 alse(1) : also Le1 638 begavet is om Le1 Le5 (refecta) 644 bi om Da Be2 651 mit : mitten Da Be2 Be3 652/3 ende - aen : soe nemen somige menschen (een add Be2) gemeen leven an om dy te geliken Da Be2 654 gehoersamich : in gehoersamheit Da Be2, ghehoersaem Be3 656 der : hem Da Be2 660 ons om Le1 Le5 (nos qui) 661 regulier : ende regeliers Le1, die regheliert Le5 (regulares) 664 gescheiden Da Be2 Be3 668 leiden : leggen Le1 Le5 (nos inducat) 670 achterlaten Da Be2 675 sonderlinge om Le1 (specialiter) 676 overmids : om Da Be2 680 sonderlinge / minne Da Be2 681 hier om seyt (gilbertus) Da Be2 682 lijdsaemheiden Da Be2 Be3 684 groeff Da man : mensche Da Be2 685 geteykende om Da 687 simpelheden Le1 Le5 (simplicitas) 688 verstants Da Be2 Be3 die (naden(1)) Da Be2 689 perabolen Le1 694 toegesegelt : toegeslaten Da Be2 Be3 695 heilige (scrijfft) Da Be2 697 heyliger (scrijfftueren) Da Be2 699 godlike : smakende Da Be2 Be3 702 in : mit Da Be2 Be3 ende : hi Da Be2 Be3 Leiden, UB, Ltk. 240


fons ortorum puteus (puteus om Be2) opschrift Da Be2, dat xlvi capittel opschrift Le5 3 sellen : moeten Da Be2 6 (hem) weder Da 7 draget hem (alle) Da draget (alle die duechden) hem Be2 8 hove Le1 (ortorum) 12 alle om Da 13 hier aff spreket sunte (bernardus) Da Be2 16 die (vloeyen) Da Be2 18 ist : is Le1 Le5 yement Le1 Le5 19 daer van : van hem Le1, daer af Be3 20 rivierkens Da 27 in hem (werden) Da Be2 29 -den om Da Be2 32 ewichlike Da Be2 si (hieten) Da Be2 33 die (doden) Da (ende) si Le1 Le5 36 rivieren : vloet Da Be2 38 -den om Da Be2 39 vader : woerde Da Be2 Be3 41 oetmoedelic om Le1 Le5 (ex humili gratitudine) 42 weder (noch) Da Be2 44 dancbaerheit Da Be2 Be3 45 meerre ende beter Da Be2 Be3 46 du om Da Le5 47 hi : die brudegom Da Be2 47/8 is / in oeren wederstoten Da 49 ende ganc en wech na 50 wederstotes trnsp Da 51 in : ende Da onlidsamheiden Da Be2 Le5 Be3 nederwerpt Le1, nederwarpen Le5, nederworpes Be3 (deicis) 53 plegen Le1 Le5 (decipis) 54 der (menichvoldiger) Da Be2 Be3 61 temptacien : becaringen Da Be2 65 toegevoecht (is) Da Be2 Be3 toe (is) Le5 72 temptacien : becaringen Da Be2 temtiert : becaert Da Be2 73 temptierten : becaerten Da Be2 74 temptiert : becaerten Da Be2 76 temptiert : becaerten Da Be2 77 temptiert ons : becaertten Da Be2 80 onvoersichtige Da Be2 Le5 Be3 84/5 van binnen die te voren Le1 Le5 Be3 (prius intus) 85 moeten : mogen Da 87 moge Da Be2 Be3 89 suetelic Le1 Le5 (dulcius) 90 mitter : mit vaster Da Be2 Be3 92 Want alse sunte (Bernardus) seit Da Be2 93 lasterlic Da 94 gefondiert : gevestiget Da Be2 98 Daer sunte (augustinus) aff seit Da Be2 alst : als Le1 Le5 99 purgiert Da Be2 105 (com) zuden wint Da Be2 106 dat (god) Da Be2 temptieren : becaert werden Da Be2 108 Alse sunte (gregorius) seit Da Be2 109 menschen souden Le1 (homo crederet) 111 in om Da Be2 113 in hem / wat Da 117 sake : reden Da Be2 119/20 (selven) als van hem selven Le1 121 sake : reden Da Be2 124 Ende hier om seit (ysidorus) Da Be2 126 getemptiert : becaert Da Be2 127 sake : reden Da Be2 rechte Da Be3 129 Want als sunte (gregorius) seyt Da Be2 131 sake : reden Da Be2 132 te (bet) Da 134 verstaet hi / mede Da 137 sake : reden Da Be2 139 Hier aff (om Be2) spreket sunte (ysidorus) Da Be2 140 getemtiert : becaert Da Be2 141 trager : crancker Da worden Le1 142 sake : reden Da Be2 144 want alse sunte (bernardus) seit Da Be2 Der : Na Le1 145 der : Na Le1 146 dancbaerheit Da Be2 Be3 149 sake : reden Da Be2 150 Ende daer om seit (die) Da Be2 151 getemtiert : becaert Da Be2



- 649 -

hier aff spreket sunte (gregorius) Da Be2 152 getemptiert : becaert Da Be2 153 leren / mochte Da Be3 hoe om Le1 Le5 (qualiter) dat om Be3 155 Na enen anderen sin om Le1 Na enen : Naden Be3, een Le5 156 (haven) ende Da Be2 (wateren) etc Da Be2 Be3 die (woerde) Da 157 wesen na 156 oec trnsp Da 164 ondancbarigen Da Be2, ondancbaren Be3 165 dancbaerheit Da Be2 167 dancbarigen Da Be2 169 loent : lovet Le1, om Le5 (remunerat) 170 dancbaerheit Da Be2 Be3 172 loven Le1 Be2 173 wolde Da Be2 Be3 178 seker Da 179 dat : desen Da Be2 181 diepste Le1 (altus) 185 is : biste Da 189 victorie : verwinninge Da Be2 191 wesen : werden Da Be2 192 si (verhalen) Da Be2 195 honeer : wanneer Da Be2 Be3 199 gecrigen : gevoelen Da 210 te wesen om Da 210/1 dat werck ende den naem Da 217 (fonteyn) en biste Da Be2 (mer) oec Da Be2 217/8 biste / geheiten Da Be2 220 doe (makede) Da 226 hovekijn : have Da 227 ende (vruchtbaer) Da 234 wort(2) : blijfft Da Be2 236 een put gehieten : die putte Da 241 dier : der Da Be2 Be3 aenschouwinge Da Be2 244 dijnre : der Le1 Le5 (tui) 246 satheit : salicheit Le1, sachtheit Le5 (habundanciam) 248/9 gedencken - gerechticheit om Le1 Le5 (et in iusticiam) 254 ende om Le1 255 o soete : van zueter Da Be2 256 al (geern) Da 257 een : die Da Be2 Be3 258/9 mar si laten : nochtan laten si Da Be2 Be3 262 gedachten : begeerten Da 264 (goids) al Le1 Le5 267 verblijt : verlicht Da 268 si (dat) Da Be2 Be3 269 blancmakinge Da Be2 272 hoe sulker : woe groter Da, hoedanigher Be2 273 gaet, si om Le1 Le5 (si) ende Le5 274 dinen Da Be2 Be3 276 te storten / pleget Da 282 honeer : wanneer Da Be2 Be3 283 te(1) om Le1 Le5 285 totten Da 288 den Libaen : des libaens Le1 (Lybanum) 289 nem : minne Da Be2 Be3 293 du (noerdenwijnt) Da Be2 Le5 Be3 296 dat : daer Le1 Le5 (ut) 297 (suden) wint Le1 298 op dat : of dat Le1 Le5 (ut) 299 ontfangen Le1 Be2 Le5 Be3 (recipiat) haer : die Da Be2 301 dancbaerheit Da Be3 302 alre(2) om Da (versumelheit) ende Da 306 mit allen rusten / die wt den noerden comet Da 309 dien : den Da Be2 311 kerker : lichaem Da Be2 321 des : oers Da Be2 Be3 324 (vele) meerre ende Da 326 dar : daer Le1 (audeo) 334 De : Dese Da Be2 335 totten : tot Da Be2 Be3 337 te (samen crimpinge) Da Be2 339 ende om Le1 Da Be2 Le5 Be3 (et intellectibilium) 343 in : van Le1 (in) 344 noerden : woerden Da 348 nodet Le1 Le5 Be3 (inuita) 349 officie : ambocht Da Be2 353 die(2) om Le1 Le5 354 vervroelicht : maect vroelic Da Be2 357 getroesticheit Da, vertroestinghe Be2 Be3 358 (wtwendigen) dingen da Be2 Be3 363 goede : gode Le1 Le5 (bonum aroma) 365 com / daer om Da Be2 370 weelike Da Be2 Le5 Be3 371 om (sijn) Da 376 bruut : brudegom Da Be2 Le5 Be3 379 doer / te Da Be2 381 waeit hi (om Be2) / doer Da Be2 386 Als in (iobs) boec gescreven staet Da Be2 387 (eerde) die Le1 Le5 (cum perflata fuerit) 389 (walrukenden) den Da 394 vaste : nauwe Da Be2 hueden Da Be2 Be3 410 mogen Le1 Be2 Le5 Be3 Leiden, UB, Ltk. 240

varianten Cant. 5,1

411 Dat vijfte capittel Veniat dilectus meus meus (om Be2) in ortum suum opschrift Da Be2, dat xlvij capittel opschrift Le5, Dat .v. capittel opschrift Be3 om te : op dat hi Da Be2 417 sijns selfs : synen Da Be2 418 wolde Da Be2 419 getemptiert : becaert Da Be2 428 (ende) ic Da Be2 Be3 433 in sinen hoff / come Da Be2 435 openbaerdeste Da Be2 Be3 438 du : die Da Be2 439/40 di - aenbeden : wien die coningen horen mont sullen toe holden ende dien die heidene sullen aenbeden Da Be2 440/1 com om ons : com ons Da, com Be2, om ons Le5 441 ende (en) Da Be2 Be3 443 troen : coninclike teyken Da Be2, croen Le5 du : die Da Be2 444 weder toe / en sluut Da Be2 du - toe : die toe sluteste Da Be2 toe(2) om Be3 445 weder op / en luket Da Be2 wt (leide) Da Be2 448/9 oprisende sonnescijnsel : opgaende schijnsel Da Be2 451 scade : sceme Da Be2 Be3 453 o : ende Da Be2 horen : hoernic Da Be2 Be3 twe dingen : si beide dat is joden ende heidenen Da Be2 455 du(2) : ende die Da Be2 456 verbeidinge Da Be2 te behouden : gesont te maken Da Be2 O om Da Be2 457 (god) antifoon Da 457/8 du - geboren : die voer die werlt gebaren biste Da Be2 459 mit : by Da Be2 460 waren : sin Da Be2 470 ontfangen Da 474 cristus / ihesus Da Be2 Be3 476 want (sijn) Da Be2 Le5 Be3 479 Mijn lieff come in sinen hoff op dat hi ete die vrucht sijnre appelen (Nae) Da Be2 Naden : Nae enen Da Be2 480 in om Da Be2 Le5 Be3 (in qua !) 483 (versuchten) ende Da anhangen Da 484 mit om Da 485 gemac noch vrede om Be2 noch : off Da 486 Si en - ruste niet om Le1 Le5 (uilis sit ei salus sui corporis) 489 en : ende Le1 Le5 490 si om Le1 mit : niet Be3 491 si (wert) Da Be2 mede : meer Da Be2 494 (tegenwoerdicheit) des geminden Da Be2 494/5 den geminden : hem Da Be2 495 haer : hem Le1 Le5 496 sy (biddet) Da Be2 Be3 500 du(2) om Da Be2

- 650 -

varianten Cant. 5,1


Be3 511 soe (quamestu) Da 517 weelde Da die om Da Be2 520 al dit overtellen : over te tellen Da Be2, over halen Be3 528 hoedeste : noetste Da, voedeste Be3 529 luttelkijn Da Be2 Le5 Be3 530 luttelkijn Da Be2 Be3 531 Het - weelden : Mijn weelden sijn Da Be2 532 het - spijs : Mijn spijs is Da Be2 536 soe (sich) Da 539 ende die wtgelesen / biste Da Be2 biste na creatueren trnsp Be3 541 Ontbeyt ontbeyt : arbeyt arbeyt Le1 Le5 (expecta rexpecta) (Ontbeit) weder (ontbeit) Da Be2 542 daer om Le1 543 woe (vol) Da Be2 Be3 545 die minne : in dier minnen Da Be2 546 daer om Le1 gevoedet Le1 Da Be2 Le5 (inuitacio) 547 van dy / goets Da Be2 557 dat venijn : den venijnden Da Be2 557/8 die vianden : den viant Da 561 derre : daer Da 564 daer(2) om Le1 Le5 Be3 566 droeviger Da Be2 Be3 Ja : Mer Da Be2 576 gedaente : aensicht Le1 Le5 (facies..mens..uultus) tonen Da Be2 Be3 580 begeerde : geminde Le1 Le5 (optatos) 594 versuchten Da Be2 Be3 597 alsulker : alre Le1 Le5 (predictum modum) 608/9 Daer - toe : daer ons god toe helpen moet Da Be2

Leiden, UB, Ltk. 240 Leiden, UB, Ltk. 240


- 651 varianten Cant. 5,1(2)

veni in ortum meum soror mea opschrift Da, na enen anderen syn opschrift Be2, dat xlviij capittel opschrift Le5 1 gemaeit : gemenget Le1 Le5 (messui) 5 (bruut) etc Da Be2 16 Psalmus : daer die propheet inden salter om bidt ende seget Da Be2 19 Psalmus : Als die propheet inden salter seit Da Be2 den : dijn Da 22 Psalmus : Als die selve propheete spreket (seit Be2) Da Be2 26 dijn(1) : die Da 27 dat getemptiert : die becaert Da Be2 28 doerwaeyet - winde : ende mitten noerden wynde doerwayet (doerweyt / met den noerden wijnde Be3) was Da Be2 Be3 sijnre : mijnre Da, dijnre Le5 29 is om Le1 Le5 ende (gemaeyet) Le1 34 opgemaeyt : opgevoert Da Be2 36 hoe(2) om Le1 Le5 Be3 (quam copiosus) 37 groet : goet Da 38 der mirren om Da 40/1 doe die de : die die Da, doen die Be3 45 oec om Da 55 (pinen) te doen Le1, te leven Da 56 lude : menschen Da 59 stichteliken Da Be2 64/5 sel wt den bergen : sellen die berge Da Be2, sullen uten berghe Be3 65 zueticheiden Be3 cleyne bergekijn : hovelen Da Be2 70 of : ende Da Be2 dien om Da 71 lieve om Da Be2 72 cleynen om Da 75 die (hoecheit) Da 72 werkende Da 79 warden om Da 84 gemaiet / myn mirre Da Be2 Naden : Nae enen Da Be2 85 den brudegom / wal Da 86 saliger Le1 Le5 88 alre Le1 89 woert : voert Le1 Be2 Le5 (istud ueni) 90/1 Com in - seyt om Le1 Le5 92 gekomen / in mynen hoff Da 93 minne Le1 (amator) 97 hovekijn Le1 (ortulos) 99 versmaet Le1, versaet Le5 (differt) 105 genaden (hemelscher) Da 112 scade Le1 Le5 (erubescat) 116 om dat : want Da Be2 Be3 119 wat : die Da Be2, want hi Be3 voertgaender Le1 Le5 (gracie preuencione) 125 hi (heefft) Da Be2 131 die om Da Be2 135 goeder (menschen) Da Be2 Be3 137 schamel Da 138 vernederen : ververen Da 139 hi : die mensche Da Be2 142 alsoe / hem selven Da Be2 Be3 berou Da Be2 Be3 143 voerledenre Le5 voergeledenre sonden : sunden die voerleden sijn Da Be2 145 tijt : doechden Da Be2 Be3 153 saligen : ewigen Le1 Le5 (uitam beatam) 156 van binnen (alleen) Da Be2 Be3 159 een : ende Le1 Da Be2 Le5 Be3 (in intimis precordiis estuacio) 160 een : ende Le1, ende een Le5 166 wolde Da Be2 Be3 171 mi selven (om Be2) di / al Da Be2 176 weder / tot hem Da Be2 Be3 192 brudegom : geminde Da 198 hoe sulc : woedaen Da Be2 199 hoe sulker : woedaniger Da Be2 200 schuldich / sijn Da Be2 Be3 201 suverliken : suveren cuuscheliken Da Be2 207 godlicheyt - natuer : gotlike natuer in die menschelikheit Da Be2 208 soe (was) Da Be2 209/10 mar daer na quam dat honich in die rate om Le1 Le5 (postea mel in fauo) 211 was : wert Da Le5, wort Be2, waert Be3 212 mar dijn godlike natuer is dijn om Le1 (naturaliter diuina) 214 ende breekt af tot 406 Be3 218/9 dat honich ende om Le1 Le5 (fauus cum melle) Leiden, UB, Ltk. 240


225 Comedite amici (amice Be2) etc (om Be2) opschrift Da Be2, dat xlix capittel opschrift Le5 ende drincket om Le1 Le5 Br3 (bibite) 228 (Ende) hi Da Be2 233 der heyligen werken : die werken der heiligen Da Be2 si : hi Le1 Le5 234 dien : den Be2 Br3 dien heyligen : der heyligen leven Da 235 victorien : verwinninge Da Be2 240 incorporeren : in nemen Da, in lichaemen Be2 243 mitten : mit minen Da 246/7 in dien als : van dien ist dat Da Be2 Be3 248 hemelsche : heymelicste Le1 Le5 (celestium) 249 hieten - vriende : mer vriende hieten sal Da Be2 Le5 Be3 249/50 Mijn vrienden om Le1 want : omme dat Da Be2 Le5 Br3 251 gebieden sel : gebiede Da Be2 252 uwen : minen Le5 255 Daer om : hier om Da Be2 256 na om Le1 Le5 (imitari) 257 want als die eersamige (eersame vader Be2) (beda) seget Da Be2 mit : mitter Da Be2 Br3 259 na om Da Be2 263 al om Da Be2 264 inden heer / verblidende Da Be2 267 ghene (drincken) Da Be2 269 hier aff seit sunte (gregorius) Da Be2 271 der : dar Le1 275 Ende van dusdanigen seit oec sunte (gregorius) Da Be2 281 willen (geven) Da 283 van : voer Da Be2 Br3 284 si hebben : ende al hebben si Da Be2 285 minnet Le1 ende : si Le1 Le5 295 mit : mitter Da Be2 Br3 300 (tranen) ende Da 303 te vergeten / die geleden sijn Da Be2 304 hem / des te meer Da Be2 Br3 moegen Da Be2 309 moegen Da Be2 311 ende drincket om Le1 Le5 Br3 313 wies : welker Da Be2 314 wies : welker Da Be2 315 licham Da 318 soe (machment) Da 325 dorricheit Da Be2 326 (doet) so Le1 329 -der om Da Be2 329 gotscouwinge Da Be2 Br3 331 gevoedet Da 333 nemen / solde Da 338 sinne Le1 Le5 345 voer : boven Da Be2 Br3 346 lieven om Da Be2 347 discipulen : iongeren Le1 Le5 Br3 (discipulos) 348 berispten Da 349 prijsde : berespede Le1 Le5 (approbauit) 352 stubbe Da Be2 Br3 eens : des Da 354 siec- om Da Be2 355 die om Da Be2 Le5 361 soect : settet Da 363/4 inden kerker - slaept om

- 652 -



Le1 Le5 (in carcere, dormit cum paralitico, qui exultat cum dissolucione) 367 doden Da u : dy Da Be2 372/3 Iacob wert vanden here inden slaep grote dinge belavet / Ende na 371 geleert trnsp Da Be2 Br3 375 behouden bliven : gesont werden Da Be2 378 verleit : verwonnen Da 388 te gader (te) Da Be2 390 die(2) om Le1 Le5 391 sommich Le1 392/3 die sommige op dat bedde des medelidens om Le1 Le5 (aliqui in lectio compassionis) 394 gorsboems : damberen bomes Da Be2 397 Stephanus : steven Da Be2 Br3 406 prophete herneemt (cf. 214) Be3 ende om Le1 vuerichlike Da Be2 Be3 409 hier aff seit sunte (gregorius) Da Be2 412 scarpicheyt : vernufticheit Da Be2 417 haerre : der Da geleit Da 418 verweenden Da Be2 Be3 422 inder : inden Le1 Le5, in dien Da 422/3 inden aenmerken Be3 423 ende (somtijt) Da 426 dingen (maket) Da Be2 Be3 437 een om Da Be2 438 maecsel Da Be2 439 Ende (dat) Da Be2 447 reverencien Le1 455 drincket : niet Da Be2 Be3 457 wat spisen hi meent (die) Da Be2 459 die (spise) Da Be2 461 dese : die Da Be3 465 waerlic om Da Be2 467 vertroestinge Da Be2 Be3 469 overmits(2) : ende Le1 472 toe (bereit) Da Be2 Be3 478 mochtenre Da Be2 Be3 481 weerliker dinc : inder waerheit Da Be2 486 (voertijts) in Le1 488 doer (bitterheit) Da Be2 490 des(1) : sijns Da Be2 oec om Da Be2 Le5 Be3 492 te begheven : op te seggen Da Be2 500 smekeliken : sinneliken Da 504 O om Da 506 hem selven Le1 Le5 508 geven Da 511/2 noch grondeliker. Bernardus om Le1 Le5 (profundius...Bernardus) 512 woe dat als sunte (bernardus) seget Da Be2 513 seraphin : seraphium Le1 (seraphin) 514 in tronis : inden tronen Da Be2 514/5 inden dominacionen Da Be2 515/6 inden principaten Ba Be2 516 inden potestaten Da Be2 517 inden virtuten Da Be2 517/8 inden archangelen Da Be2 518 bestaet Da 520 allen : alleen Da 521 also om Le1 worden : wort Le1 (totaliter inebriantur) 522 sinte om Da Be2 523 O om Da 526 maecstese : maect se Da 529 iubiliert Le1 (iubilant) 535 gevoelt : gevoelten in Le1 (ipsum principium) 541 der vresen : des anxtes Da Be2 vreset : ontsiet Da Be2 543 scuwet Da (vader) ende Le1 Le5 (patrem regulantem) 545 vrese : reverencie Da Be2 546 onvoersichticheden Da Be2 Be3 547 vertrecken : overtreden Da Be2 Be3 550 Si breekt af tot 63 Cant. 5,2 Be3 555/6 soude voercomen : pijnt oer hem daer om alsoe te eren ende voer te comen Da Be2 556 moge Da Be2 558/9 die - wort : allensken dropelen daer wt toegedrapen werden Da Be2 561 so : Daer om Da Be2 564/5 (sijn) sijn Le1, die Be2 (amici sunt) 568 hem om Da Br3 mitten : mit Le1 Le5, mit dat Br3 570 gevensden Da mijn om Da 572 wt / voerden brudegom Da 578 werden (droncken) Da Be2 Br3 585 sienliker Le1 Le5 Br3 (sensibilium) 587 onverstandelike Le1 Da Be2 (superintellectualia) 588 van binnen (syn) Da Be2 591/2 niet / ic Da Be2 595 Sunte (gregorius) Da Be2 601 noch om Da 602 ende (daer) Da 630 gewecket Da Be2 Br3 632 soe (beghintet) Da Be2 hoe sulc : woedaen Da Be2 633 alle om Da 634 overlidende Da Be2 636 smaecte (plach) Da 637 mit geweelde / inden lichaem Da 638 alsoe (dattet) Da Be2 641 den : enen Da Be2 644 niet / die geen Da 648 here (worpstese) Da Be2 650 voertganges Le1 (mei capitis) 650 laster Da Be2 lude : menschen Da Be2 656 lasterlike Le1 Le5, lastige Br3 (onerosus) 657 ontellike Da Be2 (als) hem Le1 Le5 Br3 660 Mijnre : ende in mijn Le1 662 het wort om Da Be2 Le5 Br3 664 tijtliker Le1 (curis temporalibus) 666 ende om Da Be2 Br3 667 om : overmids Le1 Le5 Br3 te (liden) Le1 Le5 Br3 668 want (wat) Da 669 luste Le1 Le5 (pondere) 675 ic (hebbe) Da 676 bin (daer) Da Be2 681 mi (die) Da Be2 Le5 687 sceyden : vallen Da 689/90 over te comen / rike Da Be2 692 den : dat Da Be2 696 des : dijns Da Be2 Br3 701 daer (weder) voer Da Be2 710 hier omme (of Be2) seit (iob) Da Be2 712 ogen Le1 Le5 (aures) 713 Hier aff seit sunte (gregorius) Da Be2 715 alre inrelicste / inrelicheyt Le1 Le5 (uiuacius) 722 si om Le1 Le5 Br3 724 ontslapen Da Be2 725 over : voer Da Be2 726 elc : alle Da Be2 731 of : wt Da 733 gewrocht : gedaen Da 736 minnender zielen : sielen die minnende is Da Be2 737 Hier om seget (gilbertus) Da Be2 broeder Le1 Le5 Br3 (fratres) 740 ontslapen Da Be2 741 moet : moegen Da, moghe Be2 745 verwecken Da Be2 Br3 750 dien : dinen Da 754 is alst : ist dattet Le1 (cum) al om Da 756 selven om Da Be2 758 meeste : yerste Da Be2 segede Da Be2 758 bin (niet) Da Be2 760 heylige (kerc) Da Be2 765/6 onrustich ende verworpen : wederproefft Da Be2, onsticht ende verworpen Br3 768 doe hi : ende Le1 Le5 (cum diceret) 770 ende (pelgrime) Da 780 mynnende (siel) Da Be2 Br3 784 nader verstroynge / oer selven Da 793 oefeninge Le1 Be2 Leiden, UB, Ltk. 240




- 653 -

Vox dilecti mei pulsantis opschrift Da Be2, dat .l. capittel opschrift Le5 1 die (cloppet) Da Be2 8 hi (seget) Da Be2 13 si : hi Le1 Le5 14 die (cloppet) Da Be2 (op) mijn suster Da Be2 20 ewangelien : ewe Da Be2 25 wille (bi) Da Be2 27/28 alle sijnre : alre Da Be2 Br3 29 sijn : si Da 30 die (cloppet) Da Be2 31 soude : wolde Da Be2 seyde : seechden Da, zede di Br3 32 bekende Le1 Le5 Br3 (agnosco) 33 ic om Le1 Le5 Br3 (me...inuitatam) 34 hem / niet en weigere Da 36 vermakinge Le1 Le5 39 binnen : in Da Be2 Br3 (onbekender) menschen Da Be2 48 die (coemt) Da 49 vrese om Da Be2 Br3 52 licht : lichtveerdich Da Be2 54/5 des eens wille : wil dies Da Be2, dat een wille Br3 58 aldus (te) Da Be2 60 in te comen om Da Be2 Le5 Br3 63 cracht herneemt (cf. supra 550) Be3 66 dat(2) : wat Da Be2 73 hebbe : hadde nie Le1 Le5 (est michi) 77 behoefste : begeerste Da Be2 78 eyssche : eischet se Da 79 begeren : behoeven Da verwijt : weigert Le1 (improperat) 85 onder hem / oetmoedelic Da Be3 91 hoverdige Le1 Le5 96 doget Da Be2 102/3 Gregorius: Hier om : Hier om als sunte gregorius seit Da Be2 103 soe (wyl) Da Be2 104 trouweliken / totter doechde Da trouwelike om Le5 109 (suster(1)) etc Da Be2 (suster(2)) o Da Be2 110 mijn duve om Le1 Le5 gedenck Da Be2 Be3 112 viii : acht Da Be2 Le5 Be3 113 geloves : levens Da Be2 Be3 114/5 mit sijnre lancie om Da lancie : glavien Be2 117 vermaninge om Le1 119 Naden : Nae enen Da Be2, een Le5 120 die (cloppet) Da Be2 (op) mine suster Da Be2 Be3 123 si : ic Da 129 die(2) om Da 130 wel : veel Le1 Le5 kenne Da, kende Be3 haer : der Da Be2 Be3 133 der : den Le1 Le5 135 glidet : ludet Le1 (illabitur) 136 des : mijns Da Be2 139 (begavet) was Da Be2 was om Da Be2 143 die : een Da Be2 Be3 der : dier Da Be2 Be3 149 hier om seecht sunte (augustinus) Da Be2 152 hem (boven) Da Be2 162 dat is om Da 168 salicheyt, die overste om Le1 Le5 (beatitudo, summa caritas) (minne) heefft in hem Da Be2 169 hemelscher : godliker Le1 Le5 (supernarum) 171 (woert) wort Le1 172 gesaeyt Le1 Da Be2 Le5 (quo loquitur) 177 Op dese woerde spreect sunte (gregorius) Da Be2 gene (hoert) Da Be2 179 ende (der(2)) Be2 der(2) : ende Da 184 blidelic cloppet om Da 192 di (die) Le1 195 aff (over blivet) Da 196 daer (mede) Da Be2 201 lavet ende seget Da Be2 203 naheit : nacht Le1 Le5 208 sijn om Le1 212 herteliker Da 219 dijnre : der Le1 (maiestatis tue) 221 haestelic om Le1 Le5 (subito) 222 toescininge Le1 (coaptacio) 228 verciert Le1 Le5 (comedit) gewandelt Da Be2 230 verslinde Da Item (Gilbertus) Da Be2 231 segget Da 235 des gotminnenden : der gotminnender Da Be3 238 (mer) et sal wesen Da Be2 239 en(1) : ende Da 240 ende bekent worde om Le1 Le5 (et notatur) 246 lange Da 247 tegenwoerdiger (menscheliker) Da als (mijn) Da Be2 255 dat om Da Be2 257 het : hi Le1 Le5 Be3 263 lede : lude Le1 Item (gilbertus) Da Be2 265 hi om Le1 267 toe om Da hout om Le1 Le5 268 seechde Da Le5 Be3, sey Be2 269 want (die) Da Be2 271 cout ende reyn ende om Le5 ende(3) om Le1 273 ygelike (gotminnende) Da Be2 Be3 276 gehoersamheit Da Be2 Be3 278 nachte Le1 Le5 (noctium) 281 elke : alle Da Be2 286 hier om seget sunte (bernardus) Da Be2 287 macht : nacht Da hulpcominge : hulp condige Le1 (subuencionis) 288/89 aenscouwet : aensiet Da 298 Daer (david) inden salter aff seget Da Be2 een : myn Da Be2 inlichtinge Da, lichtinghe Be2 Be3 Leiden, UB, Ltk. 240

varianten Cant. 5,3

302 Expoliaui me tunica mea quomodo induar illa laui pedas meos quomodo inquinabo illos opschrift Da, Expoliaui mea tunica quod(!) induat(!) opschrift Be2, dat .li. capittel opschrift Le5 304 vermaenden Da, vermaende Be2 Be3 308 te om Da 310 moeten om Le1 Le5 (necesse sit) 312 te om Da Be2 313 te om Da Be2 antwoert Da 315 Gregorius: Dat is : dat is als sunte gregorius seget Da Be2 die om Le1 Le5 317/8 sorge - dragen : mach sorge dragen Da Be2 Be3 319 hier om seget sunte (bernardus) Da Be2 322 mit vrolicheiden (alsoe) Da boudelic : coenlike Da Be2 325 Ic - rocke om Be3 (rocke) woe sal icken weder aentrecken (aen doen Be3) Da Be2 Be3 327 si : die bruut Da Be2 tot dier officien : totten ambochte Da Be2 328/9 in dier : inder Da Be2 331 dicwijl : ducke Da Be2 332 verarret : vertornet Da Be2 338 stubbe Da Be2 Le5 Be3 340 hier om seit sunte (bernardus) Da Be2 341 ihesus Le1 Be3 (ihesu) ende beclagede : beclagen Da Be2 Be3 342 sacraficie : offerhande Da Be2 346 clageden Le1 Le5 347 mogen om Le1 (potuissem) 349 dede : lede Da Be2 350 rouweliken Da Be2 Be3 353 een (heylich) Da Be2 354 was : wert Da Be2 356 enen (innerliken) Da 358 scoeden Da 361 Naden : Nae enen Da Be2, een Le5 362 woe sal icken weder aentrecken (etc) Da Be2 364 want alse (vercellensis) seget Da Be2 367 uut te : wte Le1 si (wist) Da Be2 368 dat om Le1 Be3 (id implere) 372 ontsculdichde Le1 Be3 (excusat) 374 (rocke(1)) woe sal icken weder

- 654 -

varianten Cant. 5,3


aentrecken Da Be2 375 wterscheit Da Be2 377 hier aff seyt sunte (dyonisius) Da Be2 ontstroeyinge Le1 Le5, ontschoedinge Da (discalciacio) 384 onverscheiden Da Be2 386 gevoert Le1 Inlassing 4: *H2: basishs: collatiehss.: *O: *H2: *H1/*H2:

Be3, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1252 Da, Darmstadt, HLHB, 2554 Be2, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. qu. 1093 Br3, Brussel, KB, 11169 Be4, Berlijn, SBB-PK, Ms. germ. oct. 760

387 geliken breekt af tot 459 Le1 Le5 389 (wort) in drien manieren of Be3 393 Inden : Ten Da Be2 401 gheleert : gekiert Da Be2 405 Inden : Ten Da Be2 408 mit : in Be3 Br3 (cum) 412 mateerlic : natuerlic Da 414 totten scouwen der sonnen om Be3 Br3 (ad contemplacionem solis) 416 wort Be3 Br3 (radios immissos) 418 overmits : mit Da 419 af : om Da 420 tyton : tytum Da Be2, timoteom Be4 423 ganc Da Be2 Be4 425 (alsoe) als Da Be2 is om Be3 (nobilior est) 427 geeste / selve Da Be2 Be4 428 goetheden Da Be2 Inden : Ten Da Be2 429 ene (fonteyn) Da Be2 Be4 (lichts) is Be2 430 (salicheiden) is Da Be4 aldus om Da Be2 Be4 gescuwet Da ende (dat) Da 432 bevoelicheit : bewegelijcheit Be3 Br3 (sensificacione membrorum) 434 al (daer) Da Be2 Be4 435 gesichte : licht Be3 Br3 (aspectu) 437 totter verenigender : wt der verenichder Be3 Br3 Be4 (ad amorem unitiuum) 439 begherte Be3 Br3 (affectiones) 442 oprisender : oprisinghe der Be3 Br3 (de aurore consurgente) 443 haer : daer Da 445 oversadeliken Da 446 verenicht : gheenicht Da Be2 Be4 447 opgevoert Da Be2 Be4 449 Dyonisius seit : Hier aff seit sunte dyonisius tot sunte thimotheus Da Be2, om Be3 Br3 450 thimothee (ombekende) Da Be2 den : dat Da Be2 452 af : op Da 456 opgevoert Da Be2 Be4 459 die herneemt (cf. 387) Le1 Le5 460 (hoecheit) willen Da Be2 464 uterscheit Da Be2, uterheit Be3 te (wesen) Da Be2 Be3 want om Da Be2 467 plegen Le1 Le5 468 Hier aff sprect (iob) Da Be2 470 Ende (abbacuc) seit Da Be2 471 Dat : Het Da Be2 477 mogentheyt Le1 (possibilitatem) 478 menigerhande om Da 482 hindernisse Da 483 want alse sunte (augustinus) seit Da Be2 485 weelden Le1 Le5 (ymaginaciones) 487/8 ende gehindert om Le1 Le5 (tardant uel turbant) 489 anrueren Da Be2 494 enen (versuchten) Da 499 Gregorius: Want : want als sunte gregorius seit Da Be2 500 dat : dattet Da Be2 505 Als (iob) seyt Da Be2 508 hier aff seyt sunte (gregorius) Da Be2 512 op om Le1 Le5 515 Inden : Ten Da Be2 520 Inden : Ten Da Be2 521 mochte Da Be2 523 des heren om Da 526 si (verscricket) Da Be2 Be3 529 werltlike Le1 Le5 (actiuam) 531 wesen : sijn Da Be2 Be3 sake (is) Da Be2 Be3 537 worde Le1 Le5 die (overdragende) Da Be2 539 verstandeliker Le1 542 Gilbertus: Want : want als gilbertus seit Da Be2 544 -ten om Da Be2 Be3 547 alst : alse Da 551 verstoringe Da Be2 552 weerlike Da 553 -den om Da want als (hugo) van sunte victoer spreect Da Be2 554 sueken / eernstelic Da 555 soken : ondergronden Da Be2 561 trecket : te trecken Da Be2 561 maket : te maken Da Be2 566 pelgrime Da Be2 Be3 567 daer die : der Le1 Le5 (metum, quod) mensche Da 569 verdeliget Da Be2 572 (wert) alse hier te voeren die brudegom totter mynnender bruut seghede (seit Be2) Da Be2 575 hi : die brudegom Da Be2 Be3 579 weerlike Da 582 Hier aff seit sunte (gregorius) Da Be2 583 -tet om Le1 Da Be2 Le5 Be3 die : alle Da Be2 Be3 585 Ende hier aff seit sunte (bernardus) Da Be2 586 pleget Da Be2 Be3 588 Want als sunte (gregorius) seit Da Be2 590 tot hem selven / van binnen Da Be2 begheert / tot hem selven Be3 591 dan : dat Da Ende hier aff spreect (gilbertus) Da Be2 592 dat : dattet Da Be2 594 sin / ende onbecommert Da Be2 596 soe (coemtet) Da Be2 601 angeroert Da Be2 602 Daer sunte (bernardus) aff seget Da Be2 die(2) : diet Da Be2 Be3 606 totter tijt : ter tijt toe Da Be2 608 geesteliker om Da 610 cueriosicheyt : nyplichticheit Da Be2, curioesheit Be3 616 bin : si Da Be2 617 Ende alse sunte (gregorius) seit Da Be2 618 weder om Le1 619 alte seer om Da waer : waert sake Da Be2 630 voeten Le1 Be3 (pes) 631 is : sijn Le1 Le5 (ablutus) si : hi Da Be2 Be3 632 mededodinge Da, mededoeghinghe Be2 637 salvingen Da 640 daer : hier Da Be2 Leiden, UB, Ltk. 240




- 655 -

Dilectus meus misit manum etc opschrift Da, dilectus meus opschrift Be2 Dat .lij. capittel opschrift Le5 1 aentasten Da Be2 Be3 op (om) Da Be2 Le5 2 hebben - gedropen : dropen mirre Da Be2 ende (myn) Da Be2 3 beproefster Le1 vol na 2 sijn trnsp Da Be2 7 walbehagenden Da Be2 Be3 8 so om Le1 die officie die : dat ambocht dat Da Be2 10 sterkicheit Da Be2 Be3 14 O om Da 15 hogen : hemel Le1 (de alto) uutter : vander Da Be2 20 tot(1) : totter Da Be2 21 yerst om geleden wert / ende wee Da 22 mi(1) : mijn Da Be2 mi sweert mijn buuc (1x) om Le5 mi(2) : mijn Da 25 lagelen Da Be2 25/6 te - borsten : doen te bersten Da, doen te breken of te barsten Be2 27 opluket Le1 behoert Da Be2 28 dat : datter Da die om Be2 Be3 30 sijn om Da 31 die om Da Be2 Be3 33 biden : inden Da Be2 34 sueticheit Da 38 mogen (luken) Da Be2 -ten om Da Be2 39 Want (wi) Le1 40 onbekennisse Da Be2 41 duusternissen : duuster onbekentheit Da Be2 42 des(1) : ende Le1 Le5 Be3 43 onbekennissen Da Be2 behovet : belavet Da Be2 44 herten om Da als (ysaias) seit Da Be2 45 werde Da Be2 Be3 45/6 hebben - gedropen : dropen mirre Da Be2 47 si (beduut) Da Be2 48 Gregorius: Want : want alse sunte gregorius seit Da Be2 49 hem (noot) Da 50 Ende daer aff (om Be2) seit sunte (ysidorus) Da Be2 51 also(1) : over al Da Be2 Be3, alle Le5 geconfirmiert : medeformich Da Be2 52 seit Da Be2, segget Le5 exempelen Da Be2 Be3 58 wel (dede) Da 62 Ende hier om alse (richardus) van sunte victoer seit Da Be2 die officie : dat ambocht Da Be2 64 Ende daer aff ist dat sunte (augustinus) spreket Da Be2 65 (mi) oec Da 68 salige om Da 76 die (sijn) Le1 77 Hier aff spreket sunte (ysidorus) Da Be2 is gehieten : hiet Da Be2 78 die (stercste) Da Be2 (ende) die Da 86 mede (na) Da Be2 Be3 99 vingerlinge Da Be2, vingherlaen Le5 100 vingerling Da Be2, vingherlaen Le5 101 der ewiger glorien na 100 vingerling trnsp Da Be2 101/2 wort vercreghen : gebruuct wert Da Be2 Le5 Be3 (promeretur !) 106 sonde Le1 (peccata) (oec) mede Da Be2 oersaken Da Be2 Be3 107 wortelen Da Be2 Be3 114 van bedwange : wt dwange Da Be2, van dwanghe Le5, by bedwanghe Be3 125 (blivet) nochtan Da Be2 139 alst : alse Da 140 verdienten : verdiente Da Be3 146 hier om seit (gilbertus) Da Be2 148 alse : also Le1 Da Le5 150 crancker : spariger Da Be2 151/2 te lesen om Da 154 als (si) Le1 Le5 159 loens : laves Da als sunte (bernardus) seit Da Be2 161 mer (du) Da Be2 (dijn) is Da Be2 Be3 162 Naden : Nae enen Da Be2, een Le5 163 aentasten Da Be2 164 Naden : Nae enen Da Be2 scouwender Da Be2 Be3 166 deser : dier Da Be2 Be3 168 hadde : hevet Da Be2 169 voelen Da 170 berge Le1 (moncium) die om Da 171 hier aff ist dat sunte (augustinus) seit Da Be2 176 wort : is Da Be2 Be3 178 vervreemdet : vervrouwet Da Be2 Be3 179 verwonderen Le1 180 dat om Da 182 ongenoechte Da Be2 Be3 183 begeerlicheit Da Be2 Be3 184 soe (valtet) Da Be2 185 ontlidet Le1, ontgildet Da (elabitur) 192 soe (mach) Da Be2 195 die (wort) Da Be2 geseynt Da Be3 196 onvernemelicheit Da Be2 Be3 200 (inruninge) gehoert Da als : al Da Be2 Le5 Be3 205 waer : daer Da Be2 Be3 al (isset) Da Be2 Be3 210 antasten Da Be2 213 Als (ysaias) seget Da Be2 214 ende(1) om Le1 (et) 215 wt ghespreidet Da 218 in(den) Le1 Le5 (ad inferiores) 224 inden(2) : der Da 229 gotschouwinge Da Be2 pleget Da 233 dat is myn vriendinne (leiden) Da Be2 al om Da Be2 Be3 235 daer : in (dien add Be2) dat Da Be2 236 (visioens) der nacht Da Be2 237 Hier aff seit sunte (gregorius) Da Be2 238 alst : als Da Be2 239 worde Le1, worden Le5 (penetratur) 241 vertoent Da Be2 Be3 243 is / voer gade Da Be2 248 daer : in dien dat Da Be2 249 Daer om seit (cassianus) Da Be2 254 als (iheremias) seit Da Be2 259 doe : in dien dat Da Be2 262 ons : wy Da Be2 gerekent te wesen : te rekenen Da Be2 263 gerecheit Da is na leggen trnsp Da Be2 264 hier om (of Be2) seit (ancelmus) Da Be2 265 ist : is Le1 Le5 268 doe : in dien dat Da Be2 269 Hier om seit sunte (bernardus) Da Be2 272 vroe : vroemorgens Da Be2 272/3 rechte voert : haestelike Da Be2 274 dat (vander) Le1 Le5 275 aldus (haestelike) Da Be2 Be3 282 mismaken Le1 Da Le5 Be3 283 geworstelet Da Be2 Le5 Be3 286 wes : welkes Da 287 Ende hier aff seit (ancelmus) Da Be2 291 achtende Da Be2, achtste Be3 292 der zielen / ende vernyinge Le1 Le5 293 cleyn : subtijl Da Be2 295 gelijc Le1 296 begeerlicheiden Da Be2 Be3 299 seit Da Be2 Be3 ende(2) om Da Be2 304 begeerten Da Be3 305 sinte om Da Be2 308 mi - van om Le1 Le5 (me, qui tam prope sum tibi, quam remote es) 312 tot dy / niet Da Be2 Be3 314 neemtet Da, neemt Be3 316 soete om Da Be2 Be3 318 voelet Da 319 rouwelic : vrolic Da 321 bedruct Da Be2 322 duusternissen Da Be2 325 verbeteringe Le1 Le5, bitterheit Be3 (amaricacio) 331 karker : lichaem Da Be2 hier aff seget sunte (augustinus) Da Be2 335 soe (mochte) Da soe (waer) Da 340 (gemoedes) van binnen Da Be2 341 Mar - sijn : Mer nochtan sijn die vingeren Da Be2 Be3 346 vertogen : getoent Da, vertoent Be2 Be3, vertoghet Le5 350 so om Da Be2 Be3 352 hoers : des herten Da 356 die(2) om Da 360 soe (ganc)

- 656 -



Da Be2 361 is (boven) Da Be2 362 die hette : die hetten Le1 Le5, der heyten Da Be2 366 comen : clymmen Da voer : boven Da Be2 368/9 mach / werden Da Be2 374 na : nader Da Be2 cuym : nauwe Da 375 segede Da 377 voersienicheit Da Be2 Le5 Be3 380 hem (te) Br3 Be3? 382 hier aff seit sunte (bernardus) Da Be2 384 hem (te) Br3 386 hem (dan) Br3 387 hem (dan) Br3 te (sterkeliker) Da Be2 halden Da Be2 392 soe (beruerde) Da Be2 innicheit Da Be2 394 ende in versumelheiden om Le1 395 dat hi recht : recht off hi Da Be2 396 so : dan Da Be2 Mer (dat) Da Be2 397 wert na 396 dat trnsp Da Be2 399 wi om Le1 Da Be2 Le5 Be3 (ne...superbiamus) van sijnre sueticheit / wat Da Be2 wat om Le5 400/1 als rechte - waren om Le1 Le5 (quasi de plena eius apprehensione) 402 cort om Le1 Le5 (mox) 404 woerden Le1 Be2 Be3 (uerbo) Leiden, UB, Ltk. 240


407 Nae enen anderen sin opschrift Le1, Anima mea liquefacta est etc (etc om Be2) opschrift Da Be2, dat liij capittel opschrift Le5 408 ic(2) om Da 409 huededen Da si : ende Le1 Le5 410 wondeden Da Be2, wondden Be3 ontnamen Da Be2 413 die officie : dat ambocht Da Be2 421 my (overvloedelick) Da 425 levendigher Da Be2 Be3 429 wolde Da Be2 Be3 436 lasterliken Da Be2 Be3 438 Als (david) inden salter spreket Da Be2 441 geworden / was Da van : overmits Da berouwes Da Be2 Le5 Be3 443 dijnre : der Da 446 der - mede : oec mede der werlt Da Be2 447 voelic Da 449 allen : alsulken Le1 Le5 452 vielicheyt : een veelic mensche Da 453 en : ende Le1 Le5 (nonne) 455 al (isset) Da Be2 456 nochtan (mit) Da Be2 gloeiende Da Be2 466 oec om Da 468 si : hi Le1 Le5 469 (horen) als die propheet seit Da Be2 (got) die here Da Be2 470 spreken sel : spreect Da Be2 (sel) want Le1 Le5 van : mit Le1 473 te wesen : gewesen Da 474 gegrepen : gevattet Da Be2 478 wones (woenste Be2) / inden hemelen Da Be2 saliger Da Be2 Le5 Be3 (felix !) oren : ogen Le1 Le5 (aures) 479 woerde Da so : alsoe Da Be2 Be3 480 (got) die here Da Be2 481 mijnre zielen : mi Da Be2 Be3 483 ombegrepen : omgevatet Da Be2 485 wel (seggen) Da noch(1) om Da Be2 487 hier aff seit sunte (gregorius) Da Be2 500 schickelicheit Da Be2, stichtelicheit Le5 501 genoechlic Da Be2, ghevoelic Le5 502 alle creatueren : alre menscheliker creatueren Da Be2 Be3 507 innicheyt : reynicheyt Le1 Le5 (deuocione) Da Be2 Be3 510 of : om Le1 Le5 (de hoc) dat : als Le1 Le5 511 smeltense : sal se smelten Da hevet gewaeyet : sal wayen Da Be2 517 smelte Da 521 geworden / recht Da Be2 Be3 522 spreect : pleecht Le1 523 af : om Le1 Le5 smelt : doe smolte Da Be2 526 aldus (te) Da Be2 528 scijnt : schinen doet Da Be2 529 hem : oer Da Be2 531 ic om Le1 Le5 in om Le1 Da Be2 in (merken) Da Be2 538 begeer Da Be2 539 weder (vinden) Da Be2 543 weerdicheit Da 546 -ter om Da Be2 Be3 552/3 bewisen / mit drien teykenen Da 553 Inden eersten : Dat yerste is Da Be2 554 die duusternissen Le1, -der duusternissen Be3 557 (verlichten) ende moet onser ontfermen Da Be2 deser : der Da Be2 560 heylige (drie) Da Be2 ende seiden (waer) Da Be2 563 hem(2) om Da Be2 Be3 564 om (geen) Le1 of om Da Be3 568 die(1) om Da Be2 572 hier om seit sunte (augustinus) Da Be2 sueken breekt af tot infra 99 Be3 573 Al - selmen : soe moet men al dat hier is Da Be2 574 seyde : is Da ic : icse Da Be2 hem om Da Be2 Br3 577/8 nae hoeren duncken rechtevoert / niet Da 580 te : de Da 581 mar om Le1 Le5 (sed) 582 mi (te) Da 587 keer weder om Da Br3 589 late om Da 590 mi (sijn) Da Be2 Br3 592 dinen : -den Da, den Be2 597 gerechtiger Da Be2 602 inwendigen (ogen) Da Be2 613 gescutten Da Be2 615 sie om Le1 Le5 (hanc) 616 ende(1) om Da Be2 Br3 618 noch : nochtan Le1 Br3 (adhuc) 627 seide dat : dats een Le1 (ait mare) 631 (heeft) hi Le1 633 in om Da Be2 635 en betert : verbetert en wort Da Be2 636 wesen : hieten Da Be2 637 in om Da Be2 641 qualinge Da Be2 Le5 Br3 642 Moyses boec : een van moyses boeken Da Be2 644 wolde Da Be2 646 hiet : hyen Le1 648 die(1) : onse Da Be2 (boec) moysi Da, moyses Be2 649 scorftheden : droefheden Le1, scorfticheiden Da Be2 (ulcere) onsinnicheden Da Be2 653 hem om Le1 Le5 (se tangi) anruere Da Be2 Br3 654 stienige : stive Da Be2 Br3 657 wesen : werden Da Be2 scorffticheit Da Be2 658 Alse sunte (gregorius) seget Da Be2 660 worden Le1 Le5 Da Be2 Be3 (extrahitur) 662 scorfticheit Da 664 hem (clouwet) Da Be2 666 pijn : smerte Da Be2 669 si : is Le1 Le5 674 bout : coene Da Be2 675 (oersaken) der sunden Da Be2 677 den bast : dat seel Da, dat stricke Be2 679 so om Da Be2 Br3 687 alsoe (dat) Da Be2 688 geloeflijc Da Be2 Br3 692 wandelinge Da is om Da 694 Ende (die) Le1 Le5 696 -tiden voer om Le1 Le5 (in conspectu familie) 698 wolden Da Be2 701 Als (ysaias) seget Da Be2 706 gesuntheit Da Be2 707 mit driegen om Da 711 lasterliken Da Be2 Le5 715 mit(1) : mitten Be2 Le5



- 657 -

Br3 mitten yseren nagelen / ende sijn hande Da 716 niet(2) om Da 717 buten om Le1 Le5 slagen Le1 720 gescutte Da Be2 721 berouwelicheit Le1 (doloris) 723 Hier om (of Be2) seget sunte (bernardus) al clagende (beclagende Be2) Da Be2 724 ende (waer om) Da 732 al om Le1 Be2 (omnia tempora) 733 is / gewrocht Da 735 moet Da Be2 Br3 (abeant tempora !) voer - worden : vergeten werde / voer di Da moet (worden) Be2 736 minlike Da Be2 Br3 737 hi : ic Le1 Le5, si Da Be2 (inueniat) 743 voersetten Da Be2, versteken Br3 745 geschutten Da Be2 750 ende (al) Da 752 min : mijn Da Be2 754 wachters : hueders Da Be2 vander : der Da Be2 755 wachters : hueders Da Be2 757 sorge Le1 Le5 (ab..curis) 759 moegen Da want sunte (gregorius) seit Da Be2 760 vermaninge Le1 Le5, vermanen Br3 (exhortacionibus) 1 Naden anderen sin om opschrift Le1 Naden : nae enen Da Be2 een Le5 6 weelic Da Le5 9 gesmouten : cleen geworden Le1 (liquefacta) 10 (glorien) is Le1 Le5 21 -ter om Da Be2 24 een om Da Be2 28 hi om Da 30 kinder - sijn : sijn kinder sijn der wtverkiesinge Le1 Le5 35 ende (daerom) Le1 Le5 (Dicit ergo) 37 een (oersprongelic) Da Be2 38 beclagede Da Be2, clage Le5 40 ende : een Da (enichlijc) hem alleen Le1 Le5 (unice ipsum diligo) 41/2 (bekenne) ende bekenne - minne Le1 Le5 (ipsum me in omnibus et omnia propter me diligere recognosco) 43 wal (mit) Da Be2 Br3 47 also sulc : alsoe daen Da Be2 51 sijn Le1 inruninge Da Be2 Br3 59 hi levet ende (hie) Da 60 is(2) : sijn Da Be2 Br3 60/61 doch - ist : al en isset doch Da 61 licht niet : niet Da Be2, doch yet Br3 63 mijn om Da Be2 65 dat(1) : als Da Be2 68 heymelicster : hemelscher Da Be2 71 licht om Da Be2 Br3 71/2 ende seiden - toegesproken om Le1 (dicamus angelus ei locutus est) 73 die (zuete) Da Be2 75 wesen : werden Da Be2 76 bekennet Da Be2 Br3 78 Hier aff seget (gilbertus) Da Be2 79 also : alset Da Be2 82 ende smelten om Le1 Le5 (liquescere) 83 mit om Le1 (secum) 87 haers : des Da Be2 88 dat : oer Da Be2 89 mach : can Da 92 alst : alse Le1 96 die sijn : wies Da Be2 98 scouwende Le1 Be2 (contemplabatur) 99 die herneemt (cf. supra 572) Be3 100 sijn : die Da Be2 also sulken : alsulken Da Be2 Be3 101 gevoelen Le1 Le5 (credendum) 105 (affgrondigers) boven Da 106 rijcheit Da (rijcheit) ende Da 107 ende om Da Be2 108 onbesoekelijc : onondervindelic Da Be2 aff (te) Da Be2 Be3 109 aff (te) Da Be2 Be3 111 of om Da Be2 Be3 114 van (daent) Da Be2 118 ic en hebs (niet) Da Be2 127/8 ic en hebs om Da 128 gewoenentliker Le1 131 groter soeticheit : sueticheit die soe groet is Da Be2 133 (beneemtet) haer Le1 135 wesen : werden Da Be2 136 bejegent : geschiet Da Be2 begeert Da Be2 137 beclagen Da, claghe Be2 149 tot : nae Da Be3 geboren : geschien Da Be2 150 (wael) al Da Le5 Be3 152 is / te liden Da Be2 156 hier om seget (gilbertus) Da Be2 158 dese : hi in Le1 Le5 (uarietas hec) 159/60 verwecken / mochte Da 161 onblivet Le1, verblivet Da Be2 Be3 163 scuwens Da Be2 Le5, scouwens Be3 164 mochte Da 165 so : haer Da Be2 Be3, alsoe Le5 166 vercriget Da, crighet Be2 Be3 168 sine : si Da Le5 170 begeerten : wil Da Be2 Le5 Be3 171 Item (gilbertus) seget (om Be2) Da Be2 172/3 noch - mach om Le1 Le5 (nec sufficit presentem) 173 niet (liden) Da Be2 175 (conste) noch Da Be2 185 heylige (engele) Da Be2 186 zielen Da 187 geschutte Da Be2 188 doer te dringen : doerdringende Da Be2 geschutte Da Be2 190 (gevaet) ende gehelft Le1 ende (ic) Da Be3 inbrenge : in sal brengen Da, inbrenghen sal Be3 194 mitten brudegom / in oer innerste Da 195 mogen Da Le5 197 sachten Le1 200 dwee Le1, wee Le5, ghedwee Be3 (emollescat) 201 daer (gilbertus) aff seget Da Be2 201 verwackert Da, verwecket Be2 Be3 210 of te doen : affdoende Da Be2 214 trecken Da 215 eertschen om Da Be2 216 Ende hier aff seyt (hugo) van sunte victoer Da Be2 223 ende : mer Da Be2 Leiden, UB, Ltk. 240


225 Naden anderden sin opschrift Le1, Adiuro vos filie iherusalem opschrift Da Be2, Dat liiij capittel opschrift Le5, om Be3 226 ist : is Le1 Le5 soe (baetscappet) Da 229 (woe) dat Da Be2 die officie : dat ambocht Da Be2 231 geholpen : gelopen Da wesen : werden Da Be2 232 van : der Da 233 wtvercarenre Da Be2 235 vercrigen Da Be2 Be3 ontbreket Da 242 aensicht Da Be2 247 wachters : hueders Da Be2 (mueren) ende Le1 248 quele breekt af tot 446 Be3 255 mi / verlossede Da Be2 mi om Br3 258 mit om Da Be2 Le5 Br3 hi om Da Be2 Le5 Br3 265 (die) alle Le1 Da Be2 Le5 Be3 266 waren Le1 Da Be2 Le5 (que ego, pallio cecitatis uelata, non agnoui) ics(1) : icker Da Be2 267 Ay : Mer Da Be2 Br3 oec (noch) Da 267/8 boven al dyt / soe heb ic Da 268 noch (boven) Be2 268/9 sonden - leggen : sunden sunde op sunde leggende Da Be2 269 alte seer om Da Be2 271 nu

- 658 -



clagelike : claerlike Da Be2 Br3 271 hoe sulc : woe daen Da Be2 minen sonden : minnen Le1 (in peccatis) 275 Ist : Is Le1 Be2 Le5 279 mi om Da 282 gesocht Da, sochten Br3 282 ende om Le5 Br3 282/3 lange hier te voren / ende Le1 (iam dudum inuenistis) 289 ende - leyden om Le1 (ducet et inducet) 292 (recht) als Da Be2 294 niet om Da 295 bekent Da 296 ende - vermaket om Le1 Le5 (fecisti et refecisti) 297 ende om Da 302 ontblive Da Be2 305 hoe sulc : woe daen Da Be2 306 oec (schoen) Da 312 xij : twaleff Da Be2 314 hoe sulc : woe daen Da Be2 315 hoe sulken : hoe alsulken Le1 Le5, woedaen Da Be2 ihesus / cristus Da Be2 317 vrageden : vragede Le1 Le5, vragen Da Be2 318 hoe sulc : woedanich Da Br3, om Be2 321 (Dese) selve Da Be2 Br3 323 Daer sunte (bernardus) aff seget Da Be2 324 onbewijndelic Da Be2 Een : ende Da 325 nywicheit Da 329 daer om Da Be2 Br3 330 ons / bewiset Da Be2 336 Crisostimus : hier om (of Be2) seit sunte Iohan (ian Be2) guldemont Da Be2 337 mocht Da Be2 Br3 339 was(1) om Da 340 hoe sulc : woedanich Da Be2 342 voersienicheit Da Be2 348 Naden : Nae enen Da Be2, een Le5 349 Naden : Nae enen Da Be2 350 behoeren Da Be2 352 die (gevoelt) Da Be2 354 dat om Da Br3 357 neemt Le1 begavende Le1 Le5 364 si(2) om Da 364/5 der menschen : die hemelsche Le1 Le5 370 hem na dancbaerlicheit trnsp Da dancbaerlicheit Da Be2, dancbaerheit Br3 371 Alse onse here tot (iob) spreket Da Be2 373 (vruchtbaerheit) wil Da Be2 380 ende (sachte) Da 383 die : dese Da Be2 384/5 of - hebt : is dat gij mynen geminden vint Da Be2 388 inder : mer Da 390 die : dat si (qui non) 391 vueriger begeerten : luder stemmen Da Be2 392 van om Be3 van sabaoth : der heren Da Be2 394 quellende : quellet ende Le1, quellen ende Le5 (languida in exercicio) 394/5 (trage) is Le1 398 wolde Da Be2 404 begeerte Le1 Le5 (uota) van : der Da Be2 Br3 412 soe (werden) Da ons om Le1 Le5 (ad nos) 414 so om Da Be2 Br3 regiert Da Be2 416 ende (gij) Da 418 dat : die Da van om Le1 Le5 419 pleget / mit stilheiden Da 423/4 si di : sijt (sijn Be2) gij Da Be2 425 gelike Da te(2) om Le1 426/7 der (die Le5 Be3) duusternisse Da Be2 Le5 Br3 428 die om Le1 430 of - hebt : ist (is Be2) dat gij mynen geminden vint Da Be2 433 si : hi Da 436 of - hebt : ist dat gij en vint Da Be2 437 deser Le1 446 voert herneemt (cf. 248) Be3 449 (ontfangen) hebt Da Be2 uwe (verdiente) Da Be2 450 O om Da die(2) om Da 456 Daer om laet : Daer laet si Le1 Le5 (narrent) 457 vertellen Da Be2 Be3 458 overpensen Da Be2 462 hoe sulc : woedanich Da Be2 dat om Da Be2 462/3 mar - hebben om Le1 Le5 (sed si inuenerint) 467 Vercellencius: Dat is : Dat is alse vercellencis seit Da Be2 468 opweckinge Le1 (sursumactionibus) 469 gewaerwordinge : verweckinge Le1, waerwerdinge Da Be2, ghewaer worden Be3 (per experienciam) moge Da 471 bekennet om Le1 Le5 (nouit) 478 mi(1) om Da Be2 Be3 481 soe (wanneer) Da Be2 Le5 483 ende (daer om) Da Be2 483 van minnen om Le1 Le5 484 begeerte Da Le5 485 genoget Le1 Da Be2 Le5 Be3 (anxia uota..nesciunt esse contenta) 488 ist : is Da Be2 Le5 Be3 489-92 wat is - crachte om Da 493 ende (wert) Da 495 so om Le1 497 Hoe sulc : woe daen Da Be2 Be3 vanden geminden om Da Be2 498/9 hoe sulc : woe daen Da Be2 501 doerschinende Le1 Le5 502 onversiende Le1 (feruidus) hier om seit (gilbertus) Da Be2 505 ende (sijn) Da 507 lasters Da 508/9 niet en mochte scouwen Da 509 noch (schoenre) Da 511 plegen Da Be2 Be3 wesen : werden Da Be2 512 moegen Da Be2 Be3 524 hi : si Da 525 hoe sulc : woedaen Da Be2, hoedanich Be3 526 wesen : geesten Le1 Le5 (substancie) 528 alsulken Le1 530 hoe sulc : woedaen Da Be2 531 wolden Da Be3, woude Be2 535 van : mit Da Be2 Be3 536 te voeren : daer Le1 Le5, om Da Be2 (adhuc) 537 begavet / heefft Da 540 verwecken Da Be2 Be3 547 Hoe sulc : woedaen Da Be2 549 hoe sulc : woedaen Da Be2 552 hoe sulc : woedaen Da Be2 556/7 die - vogelen om Le1 Le5 (aerem uolucribus) 558 groeyenden : gruenen Da 561 den olie Da Be2 564 hoe sulken : woedanen Da 565 hoe sulker : woedaner Da Be2 572 mogentheden Le1 Le5 Be3 (potencie) 577 hoe sulc : woedanich Da Be2 oec (is) Le1 Le5 578 Ende (men) Da Be2 580 blenckende : wit blanc Da Be2 is na hi trnsp Da uut : van Le1 Le5 wtvercaren / wt dusenden Da Be2 582 Ende (daer) Da Be2 op / machmen Da

Göttingen, theol. 160 proloog, Cant. 1,

Recommend Documents