Brainstormavond voor bepalen omvang
Grote theaterzaal voor nieuwbouw van Theater De Kom, Nieuwegein (aangevuld met technische opmerkingen over de omvang en uitrusting van de zalen)
31-10-02
Deelnemers aan de brainstormavond Mw. Nelleke den Boon, bestuurslid stichting De Kom Dhr. Roel Rasker, directeur stichting De Kom Dhr. George Visser, directeur Mojotheater Dhr. Piet de Koning, directeur Zaantheater Zaandam Dhr. Volkert Münzebrock, beleidsadviseur cultuur, gemeente Nieuwegein Dhr. Iljan van Hardevelt, projectleider Twijnstra Gudde Dhr. Maarten van der Vlerk, projectleider Twijnstra Gudde Dhr. Paul van Oort, projectleider cultuur binnenstad, gemeente Nieuwegein
Inhoudsopgave Inleiding
3
Werkwijze
3
Factoren die bijdragen aan het bepalenv an de omvang van een theaterzaal
4
Scores naar aanleiding van de stellingen en uitkomsten discussie
6
Samenvatting
10
Eindconclusies
10
Bijlage 1:
Kengetallen Nieuwegein
11
Bijlage 2:
Technische opmerkingen over de omvang en uitrusting van de zalen van een nieuw theater in Nieuwegein
12
Inleiding In het Integraal Ontwikkelingsprogramma Binnenstad (IOB) van oktober 2001 en in de onderliggende nota’s heeft de gemeente Nieuwegein een aantal uitgangspunten voor het nieuw te bouwen theater geschetst. Een belangrijk uitgangspunt staat genoemd in de aan het IOB voorafgaande nota Culturele voorzieningen binnenstad (april 2001); hierin staat omschreven dat het theater een `Complementaire regionale programmering´ moet voeren (het bieden van een programmering die voor de eigen bevolking zowel als voor de regio interessant is, en die daarom ook de gaten in het regionale aanbod kan vullen). Daarnaast noemt de nota Culturele voorzieningen binnenstad als zaalgrootte voor een minimale variant van het nieuwe theater een omvang van 700-900 stoelen voor de grote zaal. In de voorloper van deze nota (Beton moet bloeien, maart 2000) wordt eveneens gesproken over een zaalgrootte voor de grote zaal van 900 stoelen. Bij het ontwikkelen van het PvE voor het nieuwe theater rees de vraag of een “(boven-)locale” programmering gewenst is, dan wel de in het IOB genoemde “regionale complementaire programmering”. De onderliggende aanname hierbij was, dat een locale programmering waarschijnlijk een kleinere theaterzaal zou vereisen dan een regionale programmering, vanwege de grotere theaterproducties die een regionale programmering zou eisen. De tweede vraag die gesteld werd was dat, indien gekozen zou worden voor een regionale complementaire programmering zoals het IOB vereiste, er een zaalomvang van 700 of 900 stoelen gekozen zou moeten worden. Om dit uit het IOB voortkomende uitwerkingsvraagstuk te kunnen behandelen, is een brainstormavond met deskundigen belegd.
Werkwijze Als deskundigen werden uitgenodigd de directeur en een bestuurslid van het huidige theater De Kom, een ervaren theaterproducent/impresario (verantwoordelijk voor de productie en tourneeplanning van jaarlijks 65 theaterproducties), een theaterdirecteur van een recent gebouwde schouwburg in een regio-gemeente-onder-de-rook-van-een-grote-stad, de beleidsadviseur podiumkunsten van de gemeente Nieuwegein, twee projectleiders van Twijnstra Gudde (de afgelopen 25 jaar ervaring met de ontwikkeling en bouw van minstens 20 schouwburgen), en de projectleider cultuur binnenstad van de gemeente Nieuwegein (o.a. directeur geweest van twee nieuwbouw-schouwburgen in eveneens regiogemeenten Rijswijk en Schiedam). Ter voorbereiding op de brainstormavond werd een inventarisatie gemaakt van factoren die mogelijk bij kunnen dragen aan het bepalen van de omvang van een theaterzaal. Om de validiteit van deze factoren te toetsen, werden 14 stellingen geponeerd waarmee de aanwezigen het “eens” of “oneens” konden zijn. Naar aanleiding van de inventarisatie van de reacties op de stellingen werd een inspirerende discussie gevoerd. De bevindingen van deze discussie waren dat alle 10 mogelijke factoren valide waren, oftewel dat alle tien factoren in mindere of meerdere mate inderdaad bijdragen aan de omvang van een theaterzaal. En dat er bovendien nog een 11e factor bij in aanmerking genomen moet worden: de financiële slagkracht van een gemeente. Hieronder staan allereerst de 10 factoren en 14 stellingen opgenomen, met de score van de aanwezigen. Vervolgens zijn de factoren en stellingen opnieuw opgenomen, met de conclusies uit de discussie en e de 11 factor daaraan toegevoegd. Tenslotte staan de conclusies weergegeven. In de eerste bijlage staan enkele kengetallen van Nieuwegein en omliggende gemeentes opgenomen, zodat de directe en indirecte regio voor een nieuw theater in Nieuwegein in één oogopslag bekeken kunnen worden. De tweede bijlage bevat de technische opmerkingen die tijdens de brainstormavond gemaakt zijn.
Factoren die bijdragen aan het bepalen van de omvang van een theaterzaal De 10 vooraf gevonden factoren die mogelijkerwijs kunnen bijdragen aan het vaststellen van de omvang van een nieuw theater/schouwburg staan hieronder weergegeven. De tien factoren zijn uitgewerkt in 14 stellingen. In de rechterkolommen staat weergegeven hoe de 8 aanwezigen tijdens de brainstormsessie op 31 oktober de stellingen waardeerden. Vraagstelling 1. Omvang regio Stelling Stelling
Stelling
Eens
“De omvang van het verzorgingsgebied bepaalt de omvang van het theater” “De omvang van het theater bepaalt de omvang van het verzorgingsgebied”
2. Vervoersverbindingen Stelling ”Het publiek wil niet meer dan een half uur of 20 minuten reizen voor een Theatervoorstelling” Stelling
3. Verstedelijking Stelling
4. Economie Stelling
“De files maken in toenemende mate het reizen van publiek en gezelschappen onmogelijk. Gevolg: méér locale theatergezelschappen en méér locaal programmerende theaters” “Een stadsregio van 100.000 inwoners heeft een goed draaiend cultureel leven, een plattelandsregio met 100.000 inwoners heeft een matig draaiend cultureel leven”
“Een regio met een slecht-draaiende economie, is een regio met een slecht draaiende cultuur en uitgaansleven
5. Onderwijsinstellingen Stelling “Studenten vormen een belangrijk deel van het uitgaansen theaterpubliek. Als een stad weinig instellingen voor voortgezet onderwijs heeft, wordt het nooit wat met het uitgaansleven” 6. Parkeermogelijkheden Stelling “Op je parkeerplaatsen verkoop je je abonnementen” 7. Horecafaciliteiten Stelling
“Eén café is een café, twee café´s is een buurtcentrum, drie café´s is een uitgaanscentrum”
8. Uitgaansmogelijkheden Stelling “Waar je winkelt, ga je ook uit en naar het theater” 9. Programmering Stelling
Stelling
“Theaterproducenten willen graag premières in Nieuwegein organiseren” “Een stad als Nieuwegein is groot genoeg voor serieprogrammering”
| Oneens | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | |
Stelling
“Er is een groot gebrek aan amateurzalen, dus verenigingen uit een grote regio willen in een nieuwe zaal spelen”
10. Kwaliteit en ambiance Stelling “Een sfeervolle, drukke, dichtbebouwde binnenstad trekt aantoonbaar méér theaterpubliek dan een minder dicht bebouwde binnenstad”
| | | | | | | |
Scores naar aanleiding van de stellingen en uitkomsten discussie Aan de hand van een snelle inventarisatie van de meningen van de aanwezigen op de stellingen, werden de stellingen voorzien van een score. Naar aanleiding van de score op de 14 stellingen volgde een open discussie. De stellingen werden op deze manier voorzien van toelichting en onderbouwing. 1. Omvang regio Stelling
Stelling
“De omvang van het verzorgingsgebied bepaalt de omvang van het theater” | “De omvang van het theater bepaalt de omvang van het verzorgingsgebied”
| 8 |0 | 4 | 4 |
Over de eerste stelling waren de aanwezigen het unaniem eens. Er werd geen nadere toelichting gegeven, deze stelling werd als “open deur” beschouwd. De tweede stelling werd door een deel van de aanwezigen als “waar” bestempeld; immers in de kunstensector creëert het aanbod voor een groot deel de vraag (wat deden de mensen in een stad, voordat het nieuwe theater de deuren opende? Ze gingen dus niet naar het theater). 2. Vervoersverbindingen Stelling ”Het publiek wil niet meer dan een half uur of 20 minuten reizen voor een Theatervoorstelling” Stelling
| 4 | 4 | | “De files maken in toenemende mate het reizen van 0 |8 publiek en gezelschappen onmogelijk. Gevolg: méér locale | theatergezelschappen en méér locaal programmerende | theaters” |
Belangrijk voor de omvangbepaling van een theater, is het vaststellen van de directe en de indirecte regio. Zeg maar: het minimale en maximale bereik van een theater. Tot voor kort gold hiervoor een grens: ca. 20 autominuten ofwel ca. 20 kilometer. Deze grens is aan het veranderen - het publiek lijkt mobieler te worden en verder te reizen. Files lijken (nog) weinig invloed uit te oefenen op de bereidheid van de gezelschappen en publiek om te reizen; in de nabije toekomst zou wel door toenemende verkeerscongestie de aanvangstijd van theatervoorstellingen verlaat kunnen worden (bijvoorbeeld van 20.15 uur naar 21.00 uur). Vastgesteld kan tevens worden, dat hoe unieker de voorstelling, of hoe bekender de artiest, of hoe schaarser de toegangskaarten, hoe meer het publiek bereid is te reizen en hoe minder belangrijk dus het regiobereik van het theater is. Kortom: in de huidige situatie is voor een regulier aanbod de 20 minuten-grens nog wel van toepassing; in de toekomst bij een groter theater met een uniekere programmering zal de 20minuntengrens bij diverse genres niet meer gelden en zal er een publiek uit een grotere regio getrokken kunnen worden. | 3. Verstedelijking | Stelling “Een stadsregio van 100.000 inwoners heeft een 0 | 8 goed draaiend cultureel leven, een plattelandsregio met | 100.000 inwoners heeft een matig draaiend cultureel | leven” | De omvang en kwaliteit van de programmering bepaalt of, en hoeveel publiek er naar het theater komen. Dat de programmaring (en dus het culturele leven) in een stad anders zal zijn dan in een plattelandsregio, moge duidelijk zijn. Maar er kan niet gesteld worden dat een plattelandsregio een slecht-draaiend cultureel leven zal hebben. De cijfers wijzen uit dat dit niet zo is. 4. Economie Stelling
“Een regio met een slecht-draaiende economie, is een
| | 0 | 8
regio met een slecht draaiende cultuur en uitgaansleven
|
Er zijn geen tekenen die er op wijzen dat het cultuurbezoek (participatie) terugloopt nu de economie aan het vertragen is. De bezoekcijfers en verkoopcijfers voor kalenderjaar 2002 (en de prognoses voor 2003) tonen aan dat er voor het zoveelste achtereenvolgende jaar sprake is van stijging van bezoekers aan de podia. Wel is er natuurlijk bij sommige genres sprake van terugloop en andere genres sprake van grotere stijging, maar dit wordt beschouwd als een normale fluctuatie, die losstaat van economische factoren. Het publiek lijkt dus vooralsnog sinds de jaren ´60 ieder jaar steeds meer geld uit te geven aan cultuur. Geconcludeerd kan worden dat de economie van een regio (arm/rijk, hoog-/laag-opgeleid slechts een geringe invloed heeft op de uitgaven voor cultuur van de bevolking. 5. Onderwijsinstellingen Stelling “Studenten vormen een belangrijk deel van het uitgaansen theaterpubliek. Als een stad weinig instellingen voor voortgezet onderwijs heeft, wordt het nooit wat met het uitgaansleven”
| 0 | 8 | | |
De omvang en kwaliteit van de programmering bepaalt of, en hoeveel, er publiek naar het theater komt. Dat de programmaring (en dus het culturele leven) in een stad met een studentenbevolking anders zal zijn dan in regio zonder hogere-opleidingsinstellingen, moge duidelijk zijn. Maar er kan niet gesteld worden dat de afwezigheid van een studentenbevolking een slechter-draaiend cultureel leven veroorzaakt. | 6. Parkeermogelijkheden | Stelling “Op je parkeerplaatsen verkoop je je abonnementen” 8 | 0 Het publiek blijft niet weg, als parkeerplaatsen ontbreken (zie bijvoorbeeld de moeizame parkeersituatie rond Stadsschouwburg Utrecht). Maar de ervaring leert dat het hebben van goede parkeervoorzieningen het bezoek veraangenaamd en stimuleert, en zeker drempelverlangend werkt voor de potentiële theaterbezoeker. 7. Horecafaciliteiten Stelling
| “Eén café is een café, twee café´s is een buurtcentrum, drie 8 | 0 café´s is een uitgaanscentrum” |
Theaterbezoek wordt in toenemende mate (zeker ook gezien de stijgende kosten) ervaren als een “avondje uit”. Dit concept veronderstelt dat de schouwburg gecombineerd wordt met een diner, en wellicht na afloop een uurtje nazit. Ook parkeervoorzieningen en kaartverkoopservice horen in een avond-uit-pakket thuis. Het inplannen van horeca-faciliteiten en het actief stimuleren van horecavestiging in het schouwburggebied zal dus zeker drempelverlagend werken voor toekomstige theaterbezoekers. Voor het theater zelf is een (één) goede foyer een must, hoewel schouwburghoreca in het beste geval slechts kostendekkend zal zijn. Het mengen van twee publieksgroepen (grote- en klein zaal) in één foyer wordt niet als bezwaarlijk gezien. Alleen als de kleine zaal een popfunctie heeft, zal waarschijnlijk de kleien zaal voorzien moeten worden van een eigen toegangsmogelijkheid, toiletgroepen en foyer, aangezien er van uitgegaan kan worden dat de jongere publieksgroepen een ander, stressbestendiger type voorzieningen vraagt dan kwetsbare schouwburgvoorzieningen. 8. Uitgaansmogelijkheden Stelling “Waar je winkelt, ga je ook uit en naar het theater”
| 0 | 8
De aanwezigen hebben geen aanwijzingen dat, omdat het publiek overdag winkelt in een gebied en dus in dat gebied bekend is, er gemakkelijker overgegaan wordt tot theaterbezoek in datzelfde gebied. Wel is het natuurlijk zo dat er aan winkelend publiek op een gemakkelijke wijze de voorstellingen in de schouwburg in dat gebied gecommuniceerd kunnen worden (afficheborden, folders, etc.), en dat bovendien de aanwezigheid van sfeervolle winkels en etalages in het schouwburggebied, het gebied ´s avonds (laat) aantrekkelijk maakt voor theaterpubliek. 9. Programmering Stelling
“Theaterproducenten willen graag premières in Nieuwegein
| 8| 0
organiseren” Stelling
Stelling
| | “Een stad als Nieuwegein is groot genoeg voor 8 | 0 serieprogrammering” | | “Er is een groot gebrek aan amateurzalen, dus verenigingen 8 | 0 uit een grote regio willen in een nieuwe zaal spelen” |
Aanvulling op programmering in de regio Gekeken naar de programmering van de podia in het zuidelijk gedeelte van de provincie Utrecht (inclusief de stad Utrecht), stellen de aanwezigen dat er in de programmering van de stad Utrecht grote gaten zitten. Het Kunstaanbod met de grote ´K´ heeft het overwicht boven het culturele- en amusementsaanbod. Het gevolg is een minimaal aanbod van cabaret, amusementstoneel, musicals, shows, etc. Producenten en impresario´s zullen sterk de neiging hebben om de voorstellingen die ze niet in de stad Utrecht kunnen plaatsen, in Nieuwegein in serie (voor de hele regio) te plaatsen. Aldus Nieuwegein voorstellingen biedend die er anders niet zouden kunnen komen. Oftewel: Nieuwegein kan, naast het versterken van haar locale functie, haar regiofunctie versterken met voorstellingen die aangeboden worden voor de hele regio. Voorwaarde hiervoor is uiteraard dat het theater groot genoeg is om dit type voorstellingen te huisvesten en (in financieel opzicht) te programmeren. Lokale versus regionale programmering Overigens zal een theater altijd een “lokale component” in de programmering hebben en een “regionale component”. Deze component is onder meer te zien in de verschillende zalen van een schouwburg: de kleine zaal zal een programmering hebben die voornamelijk gericht is op de lokale bevolking; de grote zaal zal met een succesprogrammering een grote regio bestrijken. Bijvoorbeeld een topcabaretier trekt publiek uit een grote regio (en zal dus door de producent eerder in één centrale schouwburg in een regio voor een serie voorstellingen geboekt worden), en een succesvolle aanstormende jonge cabaretier kan moeiteloos in naast elkaar gelegen schouwburg op opeenvolgende avonden een volle zaal trekken. Premières en unieke voorstellingen Nieuwegein kan wat premières betreft interessant zijn voor producenten, impresario´s en voor de pers. Deze zijn grote getale gevestigd in Amsterdam en in het Gooi. Nieuwegein is goed gelegen ten opzichte van deze media- en theaterconcentraties, zodat de kans groot is dat producenten een deel van hun premières inderdaad in Nieuwegein zullen willen organiseren. Hetzelfde gaat op voor “unieke” theaterproducties, die slechts in een beperkt aantal plaatsen in Nederland te zien zijn. Opbouw nieuwe programmering De aanwezigen adviseren een nieuw theater gedurende het eerste jaar “succesvol” te programmeren (programmeren op hoge zaalbezettingspercentages), en de volgende jaren de publieksgroepen uit te breiden door gewaagder te gaan programmeren, met inachtneming en instandhouding van de succesformules. Amateurprogrammering Zoals hierboven gezegd wordt een groot gebrek aan amateurpodia geconstateerd in de regio. Momenteel al geeft de Utrechtse school voor Muziek en Dans haar leerling-voorstellingen in Nieuwegein. Het gebrek aan uitvoeringszalen in de regio voor amateurverenigingen zal de komende jaren nog sterker naar voren treden. Hierdoor zullen de amateruverenigingen mét hun publiek bereid zijn om grotere afstanden te reizen, en dus bijvoorbeeld ook in Nieuwegein op te treden. De rustige periode van het seizoen (juni) kan gebruikt worden voor scholen, of balletuitvoeringen vanuit de regio. Daarbij wordt de techniek in één stand gezet en volgen vervolgens een reeks van 'producties'. Efficiënt en bovendien gebruiksvriendelijk voor amateurverenigingen én schouwburgmedewerkers. Andere bepalende factoren t.a.v. de programmering van de schouwburg: - Hoe omvangrijker en duurder de programmering hoe groter het publieksbereik - Hoe langer de serie voorstellingen, hoe groter het publieksbereik - Hoe unieker het genres of de voorstelling, hoe groter het publieksbereik
-
De kostenverhogingen in de podiumkunstensector, gecombineerd met de wens van het publiek grotere en ingewikkelder voorstellingen te zien, zorgen voor een tendens richting serieprogrammering in alle schouwburgen
10. Kwaliteit en ambiance Stelling “Een sfeervolle, drukke, dichtbebouwde binnenstad trekt aantoonbaar méér theaterpubliek dan een minder dicht bebouwde binnenstad”
| ? | ? | |
Ten aanzien van deze stelling waren de aanwezigen van mening dat er zeer waarschijnlijk wel invloed uitgaat van een sfeervolle binnenstad op het theaterbezoek en dus ook op het regiobereik, maar dat deze invloed moeilijk direct vastgesteld kan worden. 11. Financiële slagkracht van de gemeente Uit de discussie is een elfde factor van betekenis naar voren gekomen: de financiële slagkracht van de gemeente. Hoe groter een theater wordt, hoe gunstiger de balans tussen uitkoopsommen en recette, dus hoe veel minder de programmering kost en hoe hoger de horeca-opbrengst zal zijn. Dit gunstige resultaat wordt echter grotendeels teniet gedaan door de grotere hoeveelheid personeel dat een groter gebouw vraagt. Verder is het duidelijk dat hoe groter, hoe duurder het gebouw wordt. Voor beide gegevens (bouwkosten en jaarlijkse exploitatiesubsidie) kan geen formule worden gegeven, maar moet per geval doorgerekend worden op “optimaal resultaat”). Voorbeelden uit het verleden van gemeenten 10 jaar geleden gebouwde schouwburgen geven het volgende beeld: de gemeenten Delft en Hoofddorp die zalen met 500 stoelen hebben gebouwd, hebben spijt dat ze niet een groter theater hebben neergezet. De schouwburg in Rijswijk (650 stoelen) is binnen 10 jaar aangepast en heeft nu een zaal van 710 stoelen; de schouwburg in Zoetermeer (720 stoelen) heeft plannen ontwikkeld tot het bijbouwen van een zaal met meer dan 1000 stoelen. Nog niet eens zo oude zalen (minder dan 20 jaar) met zalen kleiner dan 500 stoelen (Huizen, Papendrecht, Sliedrecht, Zwijndrecht) zijn inmiddels gesloten of kennen exploitatieproblemen. De tendens is duidelijk: richting grotere zalen. Voor een nieuwbouwschouwburg geldt, dat pas na één of twee volledige theaterseizoenen een meerjarenraming van de te verwachten structurele exploitatielasten kan worden opgesteld. Een ander bekend gegeven is dat er gedurende het eerste exploitatiejaar rekening gehouden moet worden met beduidend hogere exploitatielasten dan bij een “warmgedraaide” schouwburg. De redenen hiervoor zijn de éénmalige aanloopkosten, extra opstartkosten, kosten van de (feestelijke) opening, inwerken nieuw personeel, kinderziektes in gebouw en organisatie. Conclusie: de financiële slagkracht van de gemeente is in hoge mate bepalend voor het succes van een nieuwe schouwburg – de onzekerheden van de opstart en daaropvolgende eerste jaren kunnen alleen succesvol aangepakt worden, als de voornaamste opdrachtgever en financier de mogelijkheden hiervoor schept.
Samenvatting
Ervaringsgegevens laten zien datproducenten en impresario´s voorstellingen willen plaatsen in Nieuwegein die niet in de stad of regio Utrecht zien zijn, m.n. grootschalige amusementsvoorstellingen; Ervaringen uit Zaandam (en deze ervaringen worden onderschreven door de theaters in Amstelveen, Rijswijk, Schiedam, Hoofddorp, Zoetermeer, etc.) laten zien dat een theater onder de rook van een grote stad een regiofunctie kan vervullen voor het eigen publiek, voor publiekgroepen uit de stad, en voor publieksgroepen uit de omliggende regio; Het regiobereik van een nieuwe schouwburg in Nieuwegein, variëreert van een directe regio 62.000 inwoners tot een maximale indirecte regio van 500.000 inwoners; Ervaringsgegevens laten zien dat regionale theaters een bepaalde omvang moeten hebben om bepaalde typen producties te kunnen huisvesten en bekostigen; Ervaringsgegevens laten zien dat tot 10 jaar geleden en regionale schouwburg een zaalomvang van 650 stoelen zou moeten hebben, maar dat door kostenstijgingen bij zowel theaterproducenten als schouwburgen is dit aantal stoelen tot boven de 800 stoelen gestegen; Ervaringsgegevens laten zien dat de kostenstijgingen bij producenten en podia voorlopig nog door zullen gaan en dat de tendens daarom gericht zal blijven op grotere en duurdere theaterproducties; Ervaringsgegeven is dat kleinere zalen (> 600 stoelen) de komende jaren moeite zullen krijgen hun regiofunctie vol te houden en moeite zullen krijgen hun kostenstijgingen te compenseren door middel van stijging van publieksaantallen. Voor hen is de enige oplossing méér subsidie, dan wel minder activiteiten. Geconstateerd kan worden dat grotere theaterzalen de richting zijn om de exploitatie over meerdere jaren gezond te houden;
Eindconclusies A. Herbevestigd wordt dat het nieuwe theater in Nieuwegein, conform hetgeen is vastgelegd in het IOB, een zaalgrootte van meer dan 800 tot ca. 850 stoelen moet krijgen, teneinde een regiofunctie te kunnen uitoefenen en de komende jaren blijven uitoefenen; B. Het nieuwe theater in Nieuwegein zou een zaalgrootte van meer dan 800 tot circa 850 stoelen moeten krijgen, teneinde de bedrijfsvoering van het nieuwe theater gedurende meerdere jaren financiële gezond te houden; C. Het optimum voor een nieuw Nieuwegeins theater binnen deze marges moet nader berekend worden, aangezien in aanmerking genomen moet worden dat de duurste producties (musicals en opera’s) de orkestbak zullen gebruiken waardoor bij deze types voorstellingen er ca. 50 stoelen niet verkocht kunnen worden; D. Een grote theaterzaal met 810-850 stoelen moet gebouwd worden met minstens één balkon in een verhouding van 60/40 (parterre ca. 480 / balkon ca. 320) of twee balkons in een verhouding 50/35/15 (parterre ca. 400 / 1e balkon ca. 280 / 2e balkon ca. 120). E. Een nieuw theater moet gedurende het eerste jaar “succesvol” geprogrammeerd worden (programmeren op hoge zaalbezettingspercentages); de volgende jaren moeten het aantal voorstellingen en de publieksgroepen uitgebreid worden door gewaagder te gaan programmeren, met inachtneming en instandhouding van de succesformules. F. Eén foyer te realiseren voor de grote-zaal in combinatie met de kleine zaal; indien een popfunctie toegevoegd wordt aan de kleine zaal, zal voor deze zaal een eigen toegangsgebied, toiletgroep, en foyer overwogen moeten worden. De foyer zal tevens gebruikt kunnen worden als extra ruimte voor commerciële activiteiten.
Bijlage 1:
Kengetallen Nieuwegein Directe regio Nieuwegein:
62.005
Indirecte regio (> 20 auto-minuten) Inwonertal Houten: Inwonertal Vleuten/De Meern/Leidsche Rijn Inwonerstal IJsselstein: Inwonertal Vianen Inwoners Bunnik/Odijk Inwoners Lopik
9,0 km., 13 min. 13,9 km. 14 min. 3,5 km., 10 min. 7,1 km., 7 min. 13,5 km., 13 min. 14,8 km., 20 min.
38.122 35.000 33.500 19.446 13.750 13.574
Indirecte regio (> 20 auto-minuten)
153.392
Potentieel verzorgingsgebied huidig
215.397
Toekomstige extra regio Vleuten-De Meern/Leidsche Rijn Toekomstige extra regio bij specifieke theaterproducties, stad Utrecht
Potentieel toekomstig verzorgingsgebied
60.000 235.000 295.000 510.397
Bijlage 2:
Technische opmerkingen, gemaakt tijdens de brainstormavond over de omvang en uitrusting van de zalen van een nieuw theater in Nieuwegein Tijdens de brainstormavond maakten alle aanwezigen op alle tijdstippen opmerkingen over de afmetingen, uitrusting, inrichting, gebruik, etc. van alle ruimten van een nieuw theater. De aanwezigen bleken opmerkelijk unaniem over deze technische aspecten. Alleen al daarom kan gesteld worden dat ze een grote realiteitswaarde hebben. Bovendien blijken ze de keuzes die de gemeente al in het IOB gemaakt heeft ten aanzien van het nieuwe theater, volledig te onderschrijven. Hoewel deze opmerkingen buiten de doelstelling van de avond lagen is het daarom nuttig om de opmerkingen samengevat hieronder weer te geven. Grote zaal * orkestbak is noodzakelijk * grote opening gewenst en groot toneel (16 meter breed, en 10x12 meter speelvlak, exclusief zijtonelen) * Zijtonelen zo breed mogelijk en laad/los direct aan het toneel, in verband met exploitatiekosten-besparende logistiek * zaal voor spraakakoestiek omdat symfonische muziek in Vredenburg kan en overige muziek versterkt is * daglicht op toneel (te verduisteren) is Arbo-verplichting * 750 stoelen indien orkestbak wordt gebruikt * zonder gebruik orkestbak 800 a 850 goede zitplaatsen (streefaantal 850) * voldoende beenruimte tussen de stoelen * goede visuele relatie tussen zaal en balkon is gewenst * belangrijk om de zaal ook bespeelbaar te maken voor 500 stoelen (balkons dicht) * balkon niet te hoog, en zicht op de zaal (flanken doorlopen naar beneden) * de grote zaal en de kleine zaal moeten tegelijk te gebruiken zijn; Kleine zaal * minimaal 250 stoelen (max 300) * daglicht op speelvlak (te verduisteren) is Arbo-verplichting * een gezellige vorm: geen rechte doos met schuiftribune * speelvlak kleine zaal 10 x 10 m. * de grote zaal en de kleine zaal moeten tegelijk te gebruiken zijn * In verband met commerciële mogelijkheden en sta-concerten de tribune wegneembaar Foyer * moet als een aparte ruimte te gebruiken zijn voor verschillende soorten evenementen. * in de foyer en entree is geen strenge scheiding gewenst (bij normale programmering, geen pop) * de foyer moet 1 ruimte zijn omdat het publiek elkaar wil zijn; bij popconcerten eigen foyer, ingangsgebied en toiletgroepen * Zorg voor voldoende raampartijen. Foyer aan het raam!