Groot denker Warm hart Jos de Beus (1952-2013)
Groot denker, Warm hart Jos de Beus (1952-2013)
Inhoudsopgave Voorwoord 7 De vriend Joris Cammelbeeck, Omtrent Jos de Beus 10 Joost de Wolf, De Nijmeegse Jaren 13 Ted van Hees, ‘Jos, bende gij nog steeds Marxist?’ 17 Alfred Zebregs, ‘Het Trotskisties kanon zal tweemaal tot ons spreken’ 23 Hans Groenhuisen, De verwarring 2 26 Hans Lamers, Songs in the Key of Life 29 De leermeester Cees Banning, Wetenschappelijk twijfel en politieke overtuiging 34 Benno Netelenbos, Aan het einde van de gang rechts 36 Jaap van der Spek, Het sprookje van de politiek 38 Matthijs Rooduijn. Tussen de boeken 41 Floor Rusman, ‘Even niet werken kan heel heilzaam zijn’ 44 Hans Wansink, Het Hollands populisme 46 Naomi Woltring, Boekentempel 49 De publieke intellectueel Tjitske Akkerman, Een klassieke intellectueel 54 Frans Becker, De meanderende geest van Jos de Beus 57 René Cuperus, Twee wandelingen 60 Marcel ten Hooven, Geweldige uren tussen de torentjes van boeken 62 Menno Hurenkamp & Liesbet van Zoonen. Stemming Maken: laatste ronde 65 Paul Kalma, De rechtse klem 68 Arjo Klamer & Harmen Verbruggen, Aan de wandel met economen en met de economie 72 Philip van Praag, Politiek leiderschap, daar gaat het om 78 Felix Rottenberg, ‘Schiet er maar gaten in’ 81
–5–
De collega Wouter van der Brug, Een politiek dier 84 Grace Coert, Iedereen stond te trappelen om aan de studie te beginnen 88 Peter Castenmiller & Harmen Binnema, Jos en de NKWP 92 Otto Holman, Jongens onder elkaar, maar helpers weg … als het serieus wordt 96 Jeanet Mak, Een gedreven maar kritische Europeaan 100 Jean Tillie, Voetbal en toeval 102 Robert van der Veen, De Democratische Samenleving: de DS files 2003-2011 105 Leven en werk 109 Belangrijkste publicaties 113
–6–
Voorwoord Plotseling was Jos de Beus van de buis verdwenen en had hij zijn colleges voor het najaar van 2009 afgezegd. Een paar keer werd hij nog gezien in de gangen van politicologie, maar veel had hij daar niet meer te zoeken. Het manuscript waaraan hij werkte, kon hij niet meer op de computer vinden. Hij zou depressief zijn. Een behandeling in het zuiden van het land had voor een kortstondige opleving gezorgd. Maar het ging duidelijk niet goed met Jos. Wat er aan schortte, kon niemand zeggen. Jos de Beus. We kenden hem als een groot denker met een warm hart. Als een geweldige docent, een inspirerende gesprekspartner, een goede collega, een warme en trouwe vriend. Jos de Beus, de man die zo nadrukkelijk aanwezig was in de politieke discussie, die zijn PvdA steeds maar weer de maat nam, die altijd weer in staat was het alledaagse in een groot verband te zien en uit te leggen. Jos die op bijna jongensachtige manier zo enthousiast kon zijn. Die Jos kon toch niet zomaar weg zijn. We hebben de afgelopen twee jaar een aantal keren besproken of we een afscheid van Jos als hoogleraar zouden organiseren. De Universiteit van Amsterdam zou een hoogleraar toch niet zomaar kunnen laten gaan. En zeker een hoogleraar als Jos niet. Ook de Wiardi Beckman Stichting wilde graag stilstaan bij dat alles wat Jos voor de PvdA en de Nederlandse politiek heeft betekend. We wilden dat graag doen voor Jos zelf, en zeker ook voor zijn vrouw en twee kinderen. Maar omdat we niet wisten wat er precies met hem aan de hand was, konden we het niet. Jos zelf wilde graag geloven dat hij terug zou komen. En dan past geen afscheid of herdenkingsbijeenkomst. Maar hij kwam niet terug. Op 22 januari 2013 hebben we hem begraven. Nu dan is het tijd voor herinneringen. Om Jos weer tot leven te brengen in verhalen en bespiegelingen over alles wat hij gedaan en vooral bedacht heeft. Dit boekje bundelt een aantal van die verhalen en bespiegelingen. Vrienden, studenten, collega’s, ze hebben allemaal bijgedragen. Om gezamenlijk een portret te maken van een man die wij niet willen vergeten. maart 2013 Arjo Klamer Philip van Praag
–7–
DE VRIENDEN
Omtrent Jos de Beus Joris Cammelbeeck* Als mannen over hun onderlinge relatie gaan praten dan is dat ook meteen het einde van hun vriendschap, heb ik eens horen zeggen. Nu Jos dood is en begraven, kan ik over onze vriendschap vertellen zonder dat ik dat risico loop. Blijft over de vraag wat onze vriendschap bijna 43 jaar gaande hield. Zeker, gesprekken over nationale politiek, internationale politiek, kantoorpolitiek, boeken die hij al gelezen had en die ik nog wilde lezen, muziek, journalistiek en later onze kinderen. Over van alles en wat er nog ter tafel kwam. Maar meer nog de toon, losjes, grappen waren welkom, associaties werden snel gemaakt, maar de ernst was nooit ver weg. Het verbaasde me wel dat Jos eigenlijk nooit boos werd of verontwaardigd was. Mij leken die emoties bij uitstek de brandstof die tot daden of althans een artikel, column of tenminste een mooi geformuleerde zin of retorische uitbarsting kon leiden. Niet bij Jos. Veel later in zijn leven wel, soms, maar achteraf gezien waren dat wellicht de eerste tekenen dat hij niet meer zichzelf was en de controle aan het verliezen was. Jos vertelde me eens dat hij ook niet in een trein kon slapen, met al die mensen erbij. Al die jaren daarvoor bleef Jos rustig redeneren. Hij maakte zijn gedachten graag af, er was immers over nagedacht. Als journalist en kortebaanrijder werd ik dan wel eens bevangen door ongeduld. Maar het was beter dat te beteugelen, want je kon altijd iets van hem leren of je aan zijn enthousiasme laven. Zijn optimisme vond ik soms naïef en dan botsten we kort maar krachtig, zoals over de Amerikaanse invasie van Irak en wat te doen aan de Joegoslavische burgeroorlog. Kortom, als Jos weer eens heel doordacht een straat inwandelde, waarvan ik al meende te weten dat die dood zou lopen. Niet zozeer vanwege zijn redenering, maar omdat ik vermoedde dat politici iets anders voor ogen hadden dan wat politicoloog Jos voor ze had bedacht. Nee, Jos gaf alle straten een kans om zo op eigen rekening de houdbaarheid van zijn opvattingen te testen. Zelf lezen, schrijven en nadenken, dat was het devies.
* Joris Cammelbeeck is een jeugdvriend van Jos. Hij was journalist bij de Volkskrant.
– 10 –
Hoe anders ging het als Jos tijdens een autorit te horen kreeg dat de benzine bijna op was – Jos had geen rijbewijs – omdat er was nagelaten tijdig te tanken. Hij heeft trouwens nooit hoeven duwen, want het bleek altijd loos alarm. Na verloop van tijd werd het zelfs een running gag om Jos uit zijn concentratie te halen of te plagen met zijn onhandigheid. Nee, zijn irritatie en daarop volgende verwijten werden vooral gewekt als de banale realiteit hem van zijn lees- en denkwerk afhield. Dan werd een luider gebrom gehoord dan wanneer de Derde Weg van Blair of het interventionisme van Bush jr. niet het beredeneerde en verhoopte resultaat bleek te hebben. Misschien was het ook die karaktertrek die er toe leidde dat mijn bezoeken aan hem gepaard gingen met de vrees dat hij niks in huis zou hebben. Hoogstens een zak paprikachips voorbij de houdbaarheidsdatum. Na de komst van Marjon in zijn leven maakte ik mij daar geen zorgen meer over. Jos werd door haar flink gesocialiseerd. Bovendien trad Jos zo vaak op als spreker, inleider of voorzitter, dat hij daar een kleine, zij het ongesorteerde, wijnkelder aan over hield. Die ontstond ook doordat hij geen nee kon of wilde zeggen op uitnodigingen en klemmende verzoeken. Daarover maakte ik en andere naasten zich vaak zorgen. Hij had de neiging maar door te gaan tot hij de uitputting nabij was. Een afspraak maken was daardoor niet eenvoudig. Regelmatig telefoneren verving niet zelden het gesprek in elkaars fysieke nabijheid. Jos vertelde dan opgewonden over zijn wapenfeiten: college over dit of dat ging geweldig, ben bezig met een artikel voor S&D, ga een column doen voor Buitenhof, sprak een van de Paulen nog, was in Bellagio aan het Comomeer bij een conferentie over de Derde Weg, etc. en niet te vergeten de laatste roddels uit de partij, de politiek of de universiteit. Hem afremmen of waarschuwen voor een echte lege tank of erger, het had geen zin. Ook niet toen zijn hart problemen kreeg. Hij genoot en kon niet anders leven, ook al bleek na twaalven in de nacht dat hij zich op enkele vlakken tekort vond schieten. Hij nam zich voor er wat aan te doen en deed dat ook, maar verviel daarna weer in zijn dagelijkse zonden. Zijn ambitie, wil om te winnen – wel eens met Jos getennist – zijn intellectuele gulzigheid, onzekerheid, strengheid voor zichzelf, beletten hem te doseren. Zijn humor, doorzettingsvermogen en trouw hebben hem lang op de been gehouden, maar het gewicht van de banale, taaie werkelijkheid begon te tellen. De tank raakte echt leeg en kon niet meer worden aangevuld. Jos was geen klager, eerder een calvinist. Hij worstelde met de gevolgen van het nieuwe populisme, de multiculturele samenleving, de erosie – 11 –
van de verzorgingsstaat, de leegheid van links, de toekomst van volkspartijen, de teleurstelling over de Derde Weg, de lichtzinnige invoering van de euro, de toekomst van de representatieve democratie, de uitholling van het academisch onderwijs en nog zo wat kleine onderwerpen. Onze vriendschap leed er niet onder, maar wel ons gesprek. Het was gruwelijk mee te maken hoe we elkaar tenslotte alleen nog verdrietig konden aankijken en omhelzen. Drieënveertig jaar nadat ons gesprek was begonnen, waren we met stomheid geslagen.
– 12 –
De Nijmeegse Jaren Joost de Wolf* Ruim veertig jaar geleden leerde ik Jos kennen in de collegebanken bij politicologie te Nijmegen. Dat moet halverwege het 1e jaar geweest zijn. Vanuit Eindhoven was hij naar Nijmegen gekomen en woonde buiten de stad in Berg & Dal boven café Rust Wat. Daar werd louter gestudeerd, hooguit onderbroken door weekendbezoek en muziek… Jos was een studieman met een geamuseerde glimlach op z’n gelaat. Hij hield van verbaal stoeien, van mannenidioom… . Verrassend genoeg durfde hij in die tijd tijdens college nauwelijks een vraag te stellen! Ja, na afloop had ie het hoogste woord. Dan werd het betoog van prof. Hoogerwerf met verve gefileerd of werd het zojuist beluisterde college Nederlandse politiek even dunnetjes overgedaan maar dan met humor of actuele zijpaden. De nabeschouwingen werden snel een traditie, iets waar je naar uitkeek tijdens college. Het bracht hem succes in kleine kring en gaf kennelijk net dat steuntje in de rug om ook tijdens college z’n mond open te doen. Enfin, een verrijking van het debat en een zegen voor de studiemotivatie. Alras ontstond er een vriendschap waar ook studiegenoot Ted van Hees in deelde. Gezamenlijk werd menig tentamen voorbereid of op de fiets doorgenomen. Later in de zomer vatte Jos zelfs nog even een heel studiejaar samen tijdens lange autoritten naar Zuid-Frankrijk. Het relatieve gemak waarmee hij de studie tot zich nam, werkte aanstekelijk. Tot mijn eigen verrassing behaalden we in no time onze propedeuse. Al voor het kandidaats volgden we doctoraal colleges filosofie of deden er op Jos’ initiatief nog even rechtssociologie bij omdat Kees Schuyt dat zo boeiend gaf. Teds toenmalige vriendin Laura van Gennip, volgens Jos het mooiste én slimste meisje van pedagogie, wist op een gegeven moment een bovenwoning te bemachtigen in de Guyotstraat waar we met een paar anderen introkken. Na wat passen en meten en afzien van een gemeenschappelijke ruimte werd gelukkig ook Jos als huisgenoot in de Guyot opgenomen. Een gouden zet in meerdere opzichten.
* Joost Wolf is een studiegenoot van Jos de Beus. Hij is hoofd drama bij de VPRO.
– 13 –
Jos zelf was verguld met zijn nieuwe thuis en bleef er zijn hele studieperiode wonen. Wij huisgenoten moesten weliswaar zijn bescheiden kookkunst accepteren maar genoten nu dagelijks van zijn Flux de Bouche en profiteerden volop van zijn muziekinbreng plus intellectuele bagage. Naast de basics van de klassieke muziek zat Jos goed in het Franse chansons, Brel werd veel gedraaid maar ook Serge Reggiani of Yves Montand. Later wist hij te enthousiasmeren voor Dylan, The Eagles, Crosby Stills Nash & Young, en nog later na de komst van Laura’s nieuwe, jeugdige vriend Hans Lamers, klonk vooral Ry Cooder, Jackson Brown en Bruce Springsteen door het huis. Muzikanten met dat echte VS-gevoel. In die bovenwoning op de Guyot werd het leven gevierd gelijk de latere tv serie ‘Bij nader inzien’, maar dan wel met veel toppop, zaalvoetbal én marxisme. Want het politieke, hoe kan het anders met 3 politicologiestudenten op 5/6 bewoners, drong op alle fronten het persoonlijk leven binnen. Niks geen ‘leegte op links’ toen, integendeel! Het was daar dringen op links in de jaren 70. Je had socialisten, marxisten, trotskisten en opportunistische communisten die we consequent revisionistisch noemden. De CPN was niks, de Industriebond FNV met voorman Arie Groenevelt te behoudend. Kortom, probeer dat maar eens thuis aan je moeder uit te leggen in Waalre, Best, of Eindhoven. Gelukkig was Jos wars van dogmatisme en ging hij onvervaard de discussie aan met andersdenkenden. Hij pleitte geregeld voor meer tolerantie of respecteerde na enig verbaal geruzie de argumenten van de straat die andere huisgenoten aandroegen. Dat was niet gecalculeerd maar kwam vanuit hem zelf. Dat zat als het ware in zijn DNA. Jos had de gave zijn intellect echt uit te nutten. Het leek alsof hij het debat als een spel zag en dat spel vond hij leuk om te spelen. Ik kon ademloos naar hem luisteren temeer daar zijn betoog altijd gepaard ging met humor. Ook de ventweg werd niet geschuwd, immers niet alles viel te beredeneren. Hilarisch was bijvoorbeeld zijn stelling dat Karl May als auteur beter was dan Karl Marx, omdat… er in Das Kapital zo weinig indianen voorkomen! Dan ging Jos de locomotief spelen en denderde hij door de wereld van journalistiek en cinema. En als zijn vriend Joris Cammelbeeck op bezoek kwam werd er meestal nog een tandje bijgezet. Jaaa, Jos mocht graag scoren, niet alleen bij voetbal of als er per fiets een berg moest worden beklommen… meestal lag hij ook een ronde voor als het de literatuur betrof: toen wij nog Sartre en De Beauvoir lazen hield hij zich al met Proust bezig. Onder professoren van Hermans werd door hem als eerste verslonden.
– 14 –
Niet dat het altijd zo was dat Jos voor de troepen uit liep. Hij heeft nooit leren auto rijden bijvoorbeeld en met vrouwen was hij ronduit schuchter. Natuurlijk kwamen er in die Nijmeegse jaren wel dames langs maar het bleef beperkt tot kortstondige veelal getroebleerde verhoudingen. Naar eigen zeggen werd hij omkneld door vreemd vrouwenlover. In de liefde zat ’t hem toen niet mee en dat moet onbevredigend zijn geweest. Misschien dat hij aan het eind van de studie daarom meer koos voor zichzelf en zijn academische carrière. Snel afstuderen werd het doel, gezamenlijk kroegbezoek nam af, de deur van z’n kamer bleef vaker dicht. Nijmegen werd te klein, de hoofdstad lonkte evenals Hans van der Doel en de Universiteit van Amsterdam. Een periode van afstand volgde die gek genoeg werd doorbroken toen Jos veel verderop trok. Inmiddels getrouwd, ging hij samen met zijn Marjon voor een jaar naar Harvard. Begin jaren 90 zat hij daar op het Center for European Studies en naast diepzinnigheid was er kennelijk weer meer tijd voor oude vrienden. citaat uit een brief van oktober’91: ‘… het is fijn en overweldigend om eens een tijd ergens anders te leven en de hele wereld vanuit een ander gezichtspunt te ondergaan. Ik heb veel meer oog gekregen voor de nietigheid van Nederland. Bij de nietigheid van mijn eigen wetenschappelijk wezen zal ik me uiteraard nooit neerleggen, tenzij mijn gezondheid op het spel zou staan. Zo, dit klinkt al serieus genoeg. Ik mis Ajax, Koot en Bie, het idee dat Parijs in de herfst met nieuwe Beaujolais dichtbij ligt, Brand pils, mijn verjaardagsfeestje en schipperstabak. Ik mis jouw stem…(volgt er nog een Springsteencitaat over de ties that bind, eindigend met) een kus van Marjon en een stevige omhelzing van je kort Amerikaanse vriend. Jos!’
De gasten die langskwamen moeten zich mede door Marjon in dat houten huis daar in Cambridge Massachusetts enorm welkom hebben gevoeld. Jos voelde zich op Harvard echt in z’n element. Hij liet me er ooit vol trots de campus en de faculty club zien inclusief een aantal fameuze hoogleraren. Na terugkomst uit de States raakten Jos én Marjon niet meer uit zicht. Het land van de ongekende mogelijkheden droeg ongetwijfeld bij aan de komst van een engel in Amsterdam namelijk zoon Florian, en later nog een dochter, Madeleine.
– 15 –
Ook met de meeste Nijmeegse vrienden van de Guyot was het contact nooit helemaal verbroken. Sinds 5/6 jaar zochten we elkaar vaker op. Aanleiding was onder andere een mooi gezamenlijk interview voor het Radboud Magazine over de bijzondere woonsituatie van destijds. Dat klonk toen zo vertrouwd alsof die ruim 30 jaar niet tussen ons stonden. Dit hernieuwde en frequentere contact hielp enigszins bij het verdriet toen Jos ziek werd en zeker toen het geleidelijk tot ons doordrong dat het onomkeerbaar was dat Jos niet meer op z’n oude niveau terugkwam. Nu, door het overlijden van Jos, zijn deze recente gezamenlijke jaren voor ons allen heel dierbaar geworden. Het voelt als een tweede oogst en biedt troost. De leegte galmt iets minder zo… Dank daarvoor Jos, we zullen je missen.
– 16 –
‘Jos, bende gij nog steeds marxist?’ Ted van Hees* And so we beat on, boats against the current, borne back ceaselessly into the past. Beroemde slotzin van Scott Fitzgerald, The Great Gatsby (mail van Jos, 8 december 2009) Ergens begin jaren tachtig zaten we in de auto met een paar Nijmeegse vrienden en daar was Hans met de vraag, die sindsdien een gevleugelde status heeft gekregen: ‘Bende gij eigenlijk nog marxist’? De rest van de rit probeerden we die vraag te beantwoorden. En bij menige gelegenheid daarna kwam die spontaan terug: ‘Jos, bende gij nog marxist’. Ik heb Jos leren kennen in 1971 toen we beiden begonnen aan de studie politicologie in Nijmegen aan de Katholieke Universiteit, nu Radboud Universiteit. We waren allebei al eerder politiek geëngageerd; Jos vooral door zijn vriendschap met de familie Cammelbeeck, in het bijzonder onder invloed van vader George, gerenommeerd sociaaldemocraat en later rector van de Universiteit van Amsterdam. Als jonge adolescent was Jos al een grote lezer. Zo verdiepte hij zich in ons eerste studiejaar in schrijvers als Marcel Proust, van wie wij slechts de naam kenden. De democratiseringsbeweging op de middelbare school zal evenzeer aan Jos zijn politisering hebben bijgedragen, hoewel ik niet weet of die in Eindhoven op het Augustinianum even hard aansloeg als op het Van Maerlantlyceum, waar ik mijn gymnasium afrondde. Toen ik in Nijmegen aankwam tegen eind oktober 1971 en het studiejaar – ik kwam uit militaire dienst – al twee maanden was begonnen, kwam ik via mijn vriendin Laura in een studentenhuis terecht in de Jan van Goyenstraat. Daar woonde ook Joost de Wolf, evenals Jos een jaargenoot. Als we thuis studeerden of college hadden gelopen, kwamen we rond een uur of vijf, zes op Joost zijn kamer bij elkaar met beugelflessen Grolsch en van die kleine paprikafrietjes. Het gesprek ging dan al gauw over politiek en literatuur. Jos, Joost en ik trokken in die eerste studiejaren veel met elkaar op, werden alle drie lid van de Socialistische * Ted van Hees is een studievriend van Jos. Hij werkt bij Oxfam Novib.
– 17 –
Studentenbond Politicologie (SSP) en volgden cursussen van Politeia, die ons inleidden in belangrijke denkers van socialisme, kritische theorie en marxisme. In de jaren daarna lazen we, naast de studie, in ‘Kapitaalgroepen’ het werk van Marx onder leiding van twee Berlijners die de SSP naar Nijmegen had gehaald, tot we zelf daarin zo thuis waren dat we zelf een ´Kapitaalgroep´ gingen begeleiden. We lazen en bespraken evenwel met evenveel enthousiasme de romans van Simone de Beauvoir, Jean Paul Sartre, Herman Hesse of Gabriel Garcia Marquez. Op woensdagnamiddag verzamelden we ons op de Goffertwei voor een stevige pot voetbal, een jarenlange traditie die zich later ook verplaatste naar de zaal, waar we met Het Alternatieve Program (HAP) en Demos als vriendenploegjes met de studentencompetitie meededen. Jos was geen begenadigd voetballer, maar als een kind zo blij als hij kon scoren. Ik zei hem wel eens: ‘Jos, de mens is zoals hij voetbalt en jij bent daarvan een perfect voorbeeld’. Kostelijk waren zijn imitaties van Rinus Michels, of die van de gebroeders Van de Kerkhof met hun ‘laat ik ´t zo zeggen, daar zeg ik ja tegen’. We waren alle drie geïnteresseerd in linkse politiek, maar vanuit geheel verschillende achtergronden en invalshoeken. Joost was de zoon van een kleine ondernemer uit Den Haag, bezag het linkse politieke bedrijf vaak met een knipoog en moest niet veel hebben van te diepgaande politieke haarkloverijen, zoals we die bijvoorbeeld in de SSP in strategiediscussies meemaakten. Hij zag toen al uit naar de vrolijke mix van politiek en theater, waar hij later in zijn werk in pionierde en zijn stempel op wist te drukken als wegbereider van het socio-politiek docudrama op de Nederlandse televisie. Jos had zijn vader al vroeg verloren en was daarmee thuis de enige man in het gezin met zijn moeder en drie zussen. Hij kreeg in het warme nest van de Cammelbeecken het sociaaldemocratische gedachtegoed met de paplepel ingegoten. Jos was in onze gesprekken van meet af aan de degelijke wetenschapper en erudiete beschouwer, die met zijn intellectuele bagage en scherpe geest in discussies uitdaagde tot juist meer diepgaande analyse en filosofieën. Je besefte in zulke gesprekken dat er nog heel wat huiswerk te doen was. We verlosten Jos in 1973 uit het relatieve isolement van zijn kamertje op Wintersoord door hem uit te nodigen met ons groepje vrienden – Laura, Paul, Arend, Joost en ik en later ook Hans en Monique – in de Guyotstraat te komen wonen. Jos schreef me een tijdje terug in een mail dat dit een van de gelukkigste perioden in zijn leven is geweest. Naast de gezamenlijke avondmaaltijd herinner ik me vooral de vrijdagavond als we na het eten op de grote, gezellige kamer van Paul en Monique met – 18 –
huisgenoten en vrienden naar TopPop keken en de hits luid meezongen. De toen tussen ons gesmede band is nooit verloren gegaan. In Jos z’n woorden in een mail drie jaar geleden: ‘ik ervaar de herenigende vriendschap met jou, Hans (samen naar Stevie Wonder geweest), Laura, Joost, Paul, Arend, als een van de fijnste en gelukkigste dingen in mijn huidige bestaan. Het maakt me steviger. Het is iets van mij, niet van mijn kinderen, ook niet van Marjon. Maar ze gunnen het me wel.’ Onvergetelijk waren de gezamenlijke vakanties en uitstapjes. Sommige hebben zich in mijn geheugen vereeuwigd als onuitwisbare, zelfs idyllische ervaringen. Zoals die met de eend met open dak over de golvende door gouden korenvelden omzoomde Route de Soleil, toen nog een tweebaansweg. De radio hard aan en Joost, Jos en ik uit volle borst meezingend. Op weg naar de Middellandse Zee, Joost naar zijn vriendin, Jos en ik naar een kampeervakantie op Corsica. Ook de terugtocht was gedenkwaardig. Jos schreef daarover een paar jaar geleden dat hij ‘onze terugreis niet (had) willen missen, liftend door heel Frankrijk, met een Renault van een aardige Franse hippie en vanaf Parijs met de bus vol Vietnam-veteranen’. Gaandeweg werden we in de loop van het eerste studiejaar teleurgesteld in de inhoud van de studie. Professor Andries Hoogerwerf leidde ons in in de grondbeginselen van het vak, maar we vonden de exclusieve aandacht voor de Noord-Amerikaanse politicologie nogal eenzijdig. In Duitsland, bijvoorbeeld, was er met de Frankfurter Schule, Klaus von Beyme of Dieter Senghaas een andere ‘kritische politicologie’, die bij Hoogerwerf geheel buiten beeld bleef. Ik herinner me dat onze kritiek in het tweede jaar tot gevolg had dat Hoogerwerf een college inlaste waarin hij ons meenam in een snelle tour langs enkele grote denkers over politiek uit voorbije eeuwen, aldus erop vertrouwend dat hij aan onze kritiek tegemoet was gekomen en hij weer verder kon met de zijns inziens enige en echte waardevrije wetenschap der politiek met auteurs als Dahl, Easton of Lijphart. In die eerste studiejaren genoten we van een docent als George Kwaad die ons gedurende enkele jaren werkcolleges politieke filosofie gaf en die – zo lijkt me – Jos heeft geïnspireerd met zowel de vorm als de inhoud van zijn colleges. Slechts enkele jaren ouder dan wij, nam Kwaad je mee met zijn eigen filosofische zoektocht door de stapels literatuur die hij las, zoals het werkcollege over Georg Lukacs, Geschichte und Klassenbewustsein en meer nog dat over drieduizend jaar filosoferen over het begrip vrijheid, van de oude Grieken, via Hobbes en Locke, Ricardo en Smith tot Hegel en Marx. Toen ik het prachtige in memoriam van Floor
– 19 –
Rusman in het NRC las over hoe Jos zelf les gaf, waande ik me met hem even bij Kwaads werkcollege. In de jaren daarna zei Jos (de studie van) het marxisme en de politieke vertaling daarvan in het democratisch centralisme van de SSP vaarwel. Hij werd de sociaaldemocraat of democratisch socialist die hij in hart en nieren sinds zijn politieke ontwaken in de jaren zestig was. In een indrukwekkend brief van 16 april 1975 nam hij afscheid van de SSP en de 6-Oktobergroep, de bredere socialistische (studenten)beweging waarvan de SSP deel uitmaakte. De brief heeft als motto ‘Lees maar, er staat wat er staat’ en als aanhef, ‘Kameraden’. Al met al spreekt uit de brief de Jos zoals we die kennen, wars van dogmatisme, behoud van gezonde scepsis aangaande de alles-of-niets-politiek die toen vaak overheerste en pleitend voor een tolerante en kritische discussie met andersdenkenden. De slotzin luidt: ‘Ik vraag om kritiek van mijn vrienden en ken de reactie van de kameraden’, want er waren mensen die hem om zijn vertrek uit de SSP verguisden. Lex van Vorselen, indertijd een van de Nijmeegse studentenleiders, schreef daarover in een mail na Jos zijn dood: ‘Hij had in de Politicologenbond een hele milde en bemiddelende rol’. De ‘politiek’ stelde weliswaar soms ook onze vriendschap op de proef, maar dit leidde nooit tot een breuk, eerder tot een – als ik onze woorden uit die tijd teruglees –ontroerende en liefdevolle inspanning van beide kanten om ontstane spanningen te benoemen en uit de wereld te helpen. In een briefwisseling uit 1978 bijvoorbeeld schrijven we elkaar over de spanning die we ervaren in onze omgang met elkaar, die (in mijn woorden van toen) soms ‘ongedwongen’ is, zoals in dat jaar ‘op vakantie in Zeeland’, maar andere keren ook voelt ‘als vertegenwoordigers van twee rivaliserende scholen’. Ik stel Jos dan voor te proberen dat patroon te doorbreken: ‘misschien proberen we te weinig van elkaar te leren’ en een houding aan te nemen waarin ‘we gewoon allereerst in elkaars ideeën geïnteresseerd (zijn)’. Jos vraagt zich in zijn antwoord daarop af ‘of we een verborgen verwijdering meemaken, die onverwacht onplezierig aan de oppervlakte treedt.’ Hij stelt mij meteen gerust met de verzekering dat ‘we geen ingewikkelde antwoorden nodig hebben’: ‘we hebben elkaar de laatste tijd niet in staat gesteld om de flits van vertrouwde vriendschap en diepe genegenheid te ondervinden.’ Genereus als Jos als vriend was en altijd bereid naar zichzelf te kijken, weet hij dat aan ‘zijn ietwat lauwe ongastvrije gedrag’ dat niet ‘te verdedigen’ maar wel ‘te verklaren’ viel, onder meer doordat ‘ik ook wilde studeren en ik was zo nu en dan licht ontevreden’. Ja, zo kennen we Jos weer, snel ongerust als hij naar zijn idee te weinig werkte. Jos sluit de brief af met een liefdevolle oproep: ‘Leef, – 20 –
vriend, want daar is het een getijde voor. En denk na over kanten van mijn persoonlijkheid die jou hinderen, afstoten of verdriet doen. Misschien overtrek ik de affaire, maar dat is beter dan verwaarlozing.’ Als Jos in een mail van enkele jaren geleden terugkijkt op die tijd, schrijft hij mij: ‘Van belang is dat wij nu veel dichter bij elkaar staan dan in die per saldo heerlijke Nijmeegse jaren! En lees dat boek van generatiegenoot Verbogt: het gaat over vergeten en de beperkte mogelijkheid van terughalen van oude handelingen en gebeurtenissen die ongunstig zijn voor ons ego...’. Tussen 2008 en 2010 correspondeerden we over de kredietcrisis en de nasleep daarvan. De directe aanleiding voor de volgende passage was een van zijn columns in Buitenhof. Ik schreef hem vanuit mijn werk in Oxfam over wat naar mijn idee de gevolgen van de financiële crisis waren voor mondiale machtsverhoudingen en voor ontwikkelingslanden: ‘Ik lees er alles over wat los en vast zit, maar kom inderdaad bij marxisten uit voor wat meer diepgaande analyse. Zelfs de oude Altvater heeft mijn aandacht. Leg mensen om me heen uit wat een ‘reinigingscrisis’ is en waarom die nodig is. Ik vond het stuk van Henk Overbeek in de Volkskrant de betere analyse, dan wel aanzet daartoe.’ Op mijn vraag of hij nog marxist was antwoordde Jos: ‘Ja, mijn manier van denken over de crisis van het superkapitalisme is precies die van mijn studententijd. Ik had Noud Wellink (die met hem in dezelfde Buitenhof optrad) verteld wat ik zou gaan zeggen. Hij was ooit toen ik hem ontmoette in een gezelschap met Herman Wijffels overtuigd van de onomkeerbaarheid van het aandeelhouderskapitalisme en zag het als zijn taak om de casinokant te beheersen (waar Wijffels toen al zei dat dit soort kapitalisme onhoudbaar is)… Hij zei dat hij het met mijn column eens was en dat inderdaad teveel mensen en instellingen aan het casinokapitalisme hebben meegedaan.’ Jos bende gij dan toch marxist. Echt trots was Jos op waar zijn wetenschappelijke hart lag, zijn boek over de toeschouwersdemocratie. In dezelfde mail van december 2009: ‘Cambridge University Press gaat me een contract aanbieden. Het boek dat ik zie als mijn meesterwerk over de transformatie van de democratie – The advance of audience democracy. Malaise and representation in Western politics since 1989 – moet ik met alle correcties op 1 mei inleveren. Ik werk met mijn in Cambridge Mass. wonende correctrice aan de hoofdstukken. Dat is opbeurend!’ Helaas, is dat boek nog altijd niet in druk verschenen. Toen hij daarover eind 2010 nog kon nadenken bespraken Hans en ik met Jos of hij vond dat het boek moest uitkomen. Zijn antwoord was bevestigend. We hopen dat dit alsnog gaat gebeuren.
– 21 –
Jos had nog veel ambities, zelfs in december 2009 schreef hij me over zijn plannen voor het nieuwe jaar: ‘Je aanstekelijke vitaliteit maakt mij overmoedig: ik wil gezond en gelouterd terugkomen in de wedstrijd, niet bij Buitenhof (ik moest mij vorige week terugtrekken omdat ik niet kan garanderen dat ik 17 januari, de eerste zondag voor mij in het schema, weer duurzaam gezond ben) maar wel op de opiniepagina’s van de NRC en de Volkskrant.’ Of we met Jos een marxist hebben verloren, ik betwijfel het, en of dat erg is, betwijfel ik nog meer – maar een dierbare vriend, toegewijd docent en groot wetenschapper, ja dat zonder meer.
– 22 –
‘Het Trotskisties kanon zal tweemaal tot ons spreken’ Alfred Zebregs* Het ging er doorgaans serieus aan toe. Niet alleen van bestuursvergaderingen van de Socialistiese Studentenbond Politikologie (SSP) werden nauwgezet notulen gemaakt. Dat gebeurde ook van de plenaire vergaderingen waar soms wel 44 studenten op maandagavond aanwezig waren. En dan waren er ook nog eens de afmeldingen: ‘Joop, Paul, Arend, Peter L., Jos en Alfred. (Deze laatste twee moesten hockeyen…?!)’ Die sport werd klaarblijkelijk begin 1975 door de ‘notuleuse’ niet echt gewaardeerd. Overigens werden notuleurs regelmatig tot de orde geroepen: ‘notuleurs worden verzocht in het vervolg geen motivatie-ondermijnende slotopmerkingen meer te maken’. Dat was december 1975 en de hoogtijdagen van de SSP waren al bijna voorbij: voor de actieve en radicale lichtingen 1970 en 1971 lonkten het afstuderen en ook steeds meer de andere geneugten des levens. Jaren van benoemingsconflicten bij onder andere politicologie deed de Gelderlander in 1974 in een speciale bijlage bij het 50-jarig bestaan van de Katholieke Universiteit in een commentaar met als titel ‘Herdenken in een ernstige crisissituatie’ verzuchten ‘dat er katholieke ouders zijn die er, vanwege het actuele geestelijke klimaat aan de katholieke universiteit, de voorkeur aan geven, dat hun kinderen elders gaan studeren’. Curieus: ik stuitte in ‘mijn archief’ op een ‘VERTROUWELIJK verslag van de benoemingscommissie inzake het gewoon lectoraat voor de veranderingsprocessen in de landen van de derde wereld, 1971’, met de fraaie zin over de unaniem voor te dragen kandidaat: ‘De Heer Huizer is niet katholiek, maar heeft desgevraagd verklaard zich loyaal te willen opstellen ten aanzien van de katholieke signatuur van deze universiteit’. Ofwel: hoe Marx Christus (en sociaaldemocratische hoogleraren) uit Nijmegen verjoeg! Ondertussen raakten de vierde- en vijfdejaars studenten vermoeid, terwijl het beroepsperspectief ook wat aandacht behoefde. Ook Jos is lid geweest van de SSP en tussen de stapels dikbedrukte gestencilde velletjes in ‘mijn archief’ viel mijn oog op notulen van ‘plenaire * Studievriend en nu zelfstandig adviseur, tekstschrijver, journalist
– 23 –
vergaderingen’ die hij in de herfst van 1974 heeft gemaakt. Het ging over de ‘Politeia-introduksie-avond’, het ‘Steunkomitee Proloog’, de Kalkardemonstratie en de komst van Ernest Mandel. Precies: ‘het Trotskisties kanon’ uit België die eerst in de aula over de internationale klassenstrijd na 1945 zou komen spreken en daarna nog over ‘sosialistiese studentenpolitiek’. Maar het ging in die notulen ook over Piet, die een brief had geschreven omdat hij uit de SSP stapte en over bestuursleden die het voor gezien hielden, omdat ‘het bestuur geen politiek-initiërende rol kon spelen’ (sic!). En het ging ook over ‘Kapitaalkursussen’, dat wil zeggen projectgroepen waarin Das Kapital van Karl Marx in die dikke blauwe DDRband werd gelezen (beter: exegese) en waarvoor je een tentamenbriefje kreeg; een verworvenheid van de studentenacties; easy money zeg maar. Die vergaderingen van de SSP gingen ook over alternatieven voor projectonderwijs, kollege-agitatie en evaluaties van acties, heel veel evaluaties eigenlijk. En de strategie voor het optreden in de sectieraad van politicologie werd besproken. In de rondvraag kwamen vaak de belangrijkere zaken aan de orde: wie er nog mee kon voetballen met het zaalvoetbalteam (Demos was de naam, dat wel). Dat men van Café de Pul een politiek café wilde maken… ‘Laten we er vanavond allemaal maar naar toe gaan’. En over ‘het politikologenfeest op 31 mei. Niemand is er tegen’. Het was een plezierige, interessante en genoeglijke leerschool waarin we ons losmaakten van onze ouders, de kerk, de seksuele normen en waarden en, voor even, van de traditionele manieren waarop ‘politiek’ in Nederland werd bedreven. Soms hard, meestal vooral leuk (veel goede gesprekken, muziek, films, bier, verliefdheden, seks, samenwonen en weer uit elkaar –drama’s). Soms wat grimmige trekjes. Maar vergeleken met de latere krakersrellen in Nijmegen, was het, terugkijkend, vooral Spielerei met idealen; na vier, vijf, zes soms zeven jaar ging iedereen zijn eigen weg. Op weg naar een bijna voor iedereen rooskleurige toekomst. Bij de vele namen in de notulen, ‘link’ ik associaties als burgemeester, gemeentesecretaris, ‘hoge’ ambtenaar, universitair docent, hoogleraar, succesvolle ondernemer, adviseur, journalist, huizen, tweede huizen; en opvallend veel langdurige relaties; kortom een gouden generatie van net nog babyboomers. Na 1977 of 1978 (was hij nu eerder afgestudeerd dan ik?) zijn we elkaar uit het oog verloren: ik direct naar Den Haag, hij met een omweg om daar later, virtueel, de nodige invloed uit te oefenen. Raar, vreemd, dat
– 24 –
zo’n verwijdering plaatsvindt, maar het gebeurt. Ook al heb je 3-4 jaar toch redelijk intensief met elkaar opgetrokken. Episch centrum was een vriendengroep in ‘de Guyot’. Jos kwam daar te wonen en ik was er gewoon vaak. Altijd met veel samen eten, discussiëren, lezen, muziek luisteren van Abba via TopPop naar Zappa. Zondagavond op ‘Duitsland 1’ Tatort, naderhand discussie over criminaliteit in de hogere Duitse klassen in Marxistisch perspectief. Ruim 35 jaar later kwam Jos weer een beetje terug in mijn leven. Dat gebeurde tijdens regelmatige etentjes met Joost de Wolf. Natuurlijk, als ondertussen bekende PvdA-er en hoogleraar, was hij nooit helemaal van het netvlies geweest. Natuurlijk hadden ‘we’ altijd wel geweten dat hij voor de sociaaldemocraten een niet-eenkennig programma zou kunnen schrijven, maar dat hij ook van de slangenkuil PvdA-Amsterdam erkenning zou krijgen… Het tekent zijn soepel denkende, tolerante, pragmatische en gedreven geest. Als hij optrad bij Buitenhof, keek je sowieso en vertelde je trots aan je dochters dat je hem goed gekend had. De dood komt dan, cliché, toch nog onverwacht. Ja, altijd. Je staat er doorgaans niet bij stil. Nu wel: een leeftijdgenoot, studiegenoot. Het maakt(e) meer los dan gedacht. Spittend in ordners, dozen, ringbanden kom ik ‘Binding Zebrechts’ tegen. Een pastiche, een analyse annex partijprogramma ter gelegenheid van mijn verjaardag in de zomer van 1975. De hand van Jos is onmiskenbaar. Op erudiete, humoristische wijze wordt de SEVIN-groep, een tot mislukken genoemd afstudeerproject naar de Sociaal Economische Verhoudingen In Nederland van een deel van de vriendengroep, gefileerd, waarbij de vergelijkingen met de Club van (D)Rome niet worden geschuwd. Alle stijlfiguren uit de in Nijmegen zo intens bestudeerde oude en moderne Marxistische geschriften zoals de gele roofdruk van het Kommunistisch Manifest en Loonarbeid en Kapitaal of het Zeitschrift PROKLA (ja, Probleme des Klarkömens) worden uit de kast gehaald en op hun plaats gezet. Soepeltjes wordt de relatie gelegd met ‘het goede leven’ (schransen, brassen, orgieën in het revolutionair bolwerk Belvédère), waar we de laatste jaren van onze studie alvast een nog groter voorschot op namen. Schaamteloos, maar treffend, wordt wat we tegenwoordig een hedonistische lifestyle zouden noemen, blootgelegd. Een dun laagje vernis. Maar we hebben het geprobeerd, in the seventies… En Jos? Misschien wel ons eigen ‘politikologisch-ekonomisch-filosofisch kanon’. Trots.
– 25 –
Verwarring 2 Hans Groenhuijsen* Jos en ik ontmoetten elkaar voor het eerst zo rond 2000 bij Voetbalvereniging Victoria in Hilversum. Het tafereel is algemeen bekend, een zaterdagochtend, nog vroeg, kantines met slechte Daalderop-koffie. Het voetbal in die jaren was matig, onze zoons deden hun best maar een fraai schouwspel was het nog niet:’ut desint vires, tamen est laudanda voluntas’, de wil was er maar de krachten ontbraken. Hoezeer wij ook vervuld waren van trots op onze zoons, en hoezeer de liefde voor en ontroering door die mannetjes ons greep, onze aandacht verschoof regelmatig van het veld naar het gesprek. We bespraken de wereld. 9/11 moest nog komen, Lehman stond nog overeind en we zaten ondanks wat gepruts met internet-bubbles en een crisisje hier en daar, in een affluent society, zeker daar op die postzegel die we het Gooi noemen, lang leve de welvaart. In Nederland zaten we nog onder Kok 2, snel daarna gevolgd door een reeks politieke kluchten in den Haag (einde Kok, Melkert, LPF, Balkenende etc. vanaf mei 2002). We hadden allebei zo onze hobby’s, onze favoriete onderwerpen. We waren een soort ‘keek op de week’ maar dan zonder publiek, een tweemans GBJ Hiltermann, of gewoon twee mannen in de penopauze die wat hoofdschuddend en verwonderd naar de wereld keken. En ondertussen tikten onze zoons dat balletje rond. Een platte combi eigenlijk : voetbal en politiek, iedereen heeft er verstand van. Al snel bleek dat Jos op 1 of wellicht 2 punten mijn meerdere was: zijn kennis van het voetbal bleek duidelijk groter dan de mijne (wat op zich weinig zegt over de voetbalkennis van Jos maar vooral over mijn gebrek daaraan), zijn kennis van politiek bleek breder en dieper dan de mijne. Ik, ruim 20 jaar daarvoor afgestudeerd bij Von der Dunk in Utrecht en vervolgens in Delft, dus een armzalig amateur-historicus tegenover een geleerd en praktiserend wetenschapper met een lange staat van dienst. Ik raakte snel onder de indruk van het vermogen van Jos om te duiden, om grote lijnen te schetsen, om het verhaal achter het verhaal bloot te leg* Hans Groenhuijsen was sociëteit-genoot van Jos. Hij werkt bij de Rabobank.
– 26 –
gen, andere invalshoeken te kiezen dan wat in de waan van de dag door politici, journalisten, goeroes etc. werd uitgekraamd. Jos was bovenal een groot verteller. Soms praatte hij in voetbaltermen. Een bekende uitspraak van Jos ging over de ik zou bijna zeggen intellectuele teloorgang van links, ‘de leegte op links’, bij voetbal dodelijk en in de politiek (toen) ook; let op de flanken. We zagen onszelf staan als toeschouwers, als het publiek langs de lijn, in de illusie dat die jongens op het veld (daar bij Victoria of bij AFCA in de Arena) hun best deden om te winnen voor de glorie en de eer van club en team. Terwijl het maar al te vaak ging om platweg overleven, het verlies beperken, de eigen persoonlijke eer, en soms om het neerzetten van een fraai schouwspel voor het publiek. Toeschouwersvoetbal of toeschouwersdemocratie: beide niet om aan te zien eigenlijk, beide een ontkenning van de kern van het spel (voetbal of politiek). In beide gevallen overheerst het show-element, het populisme, het verkoopverhaal. En die burger of toeschouwer kiest, keurt goed of af, de duim omhoog of omlaag, zingt de godenzonen toe of fluit en scheldt ze de catacomben in, en dwingt die politicus tot opportunisme en korte termijn gepruts. Ik vertelde Jos op enig moment langs de lijn over de Unie, een herensociëteit in Hilversum. Eerder een confessioneel of liberaal bolwerk (of zelfs LPF-achtig) dan een nest waarin Jos veelal verkeerde, die van de sociaaldemocratie. Jos was nieuwsgierig naar die Unie, meer dan dat, hij wilde wel eens mee, en binnen no time werd hij lid. Pas later gaf hij aan waarom: een gelegenheid om relaxed een bier te drinken, een sigaar te roken, te praten en andere mensen te ontmoeten (de bankiers, accountants, topmanagers, ondernemers die hij daar verwachtte). Jos werd lid van een soort ondervereniging van de Unie, ‘Verwarring-2’, wat volgens Jos en mij symbool stond voor zowel de toestand in de wereld (inmiddels 2003) als de geestelijke staat van de sociëteitsleden. Dit Unie- en Verwarringsgedoe vormde in zekere zin een uitweg uit die soms beklemmende academische wereld die ook zo mooi was: Harvard, Twente, Groningen, de UvA. En hier zat toch wat meer pijn dan ik althans had gedacht: leuk, die academische wereld, maar genadeloos hard soms, een hoge prestatie- en prestige druk, soms een worsteling voor iemand die bevlogen is, een verhaal heeft te vertellen, perfectionistisch is, dromen en idealen heeft over artikelen, boeken, werken in het buitenland etc.
– 27 –
Niet zo lang nadat zijn gezondheid begon op te spelen, noemde Jos deze hele scene, deze hele periode, zwaar, en leek het wel eens alsof hij het achteraf allemaal anders had willen doen. Bijzonder vond ik die bijna haat-liefde verhouding met de academische entourage. En even bijzonder en bijna paradoxaal vond ik die afkeer van populisme, die publieksdemocratie en show enerzijds maar toch ook de hang naar prestige en media-exposure bij Jos als het hem zelf betrof. Gelukkig zonder ooit de weg van populisme en ranzigheid op te gaan, altijd op inhoud en met een zekere bescheidenheid, en met een ingetogen zendingsdrang en wil om te overtuigen. Binnen de Unie hebben we veel plezier gehad. Jos was er met mooie verhalen, als een aangenaam en inhoudelijk sterk causeur, tafelredenaar, debater, vaak voor de vuist weg. Menig diner heeft hij voorzien van een mooi randje, een sterk verhaal, een interessante beschouwing, een ruime blik op die wereld daar buiten de Unie. Soms leek het er op of hij een soort kalmerende werking had op het gezelschap, grotendeels bestaande uit mannen die met stoom uit hun oren vrijdagavond binnenrenden, gegrepen door de waan van de dag. En dan sprak tot ons prof. dr. Jos de Beus, en de rust keerde terug, alles stond weer even op zijn plaats. En natuurlijk dachten we allemaal: dit kan niet stuk. We worden 100 jaar, we kunnen de wereld aan. Samen gaan we ooit wat schuifelend en aan rollator gekluisterd door het leven maar we blijven bier drinken, zeilen, dineren, en bovenal: we blijven praten, we blijven ons verwonderen, we blijven ons uitspreken. 100 jaar is het niet geworden. De afgelopen 4 jaar heb ik het met Jos gehad over een droom die steeds meer een droom werd: ooit samen weer in die sociëteit, met een biertje, een stiekem sigaartje, en dan een vlammend verhaal. Het werd steeds duidelijker dat dit niet zou gaan lukken. De Verwarring sloeg, genadeloos, toe. Ik denk aan mijn laatste bezoek aan Jos, samen met een vriend uit de Unie, Wout Dekker, eind 2012. Het was moeizaam en verdrietig, en tegelijk zo tekenend. Er lag een krant voor Jos op tafel met een grote foto uit het Syrische drama. Jos keek er al enkele malen naar: plots met een kortstondige felheid in zijn ogen, gaf hij een harde klap op die krant en sprak een scherpe veroordeling uit, niet met een van hem zo bekend mooi doorwrocht verhaal maar met een enkele kreet. De boodschap was er niet minder duidelijk om. En die leeft voort.
– 28 –
Songs in the Key of Life Hans Lamers* De laatste keer dat ik Jos zag was woensdagochtend 2 januari, 2013. Samen met Laura, mijn vrouw en onze hond Flow zaten we aan zijn bed in Amersfoort, in een wat onttakelde kamer, omdat hij de volgende dag zou verhuizen naar Hilversum. Praten was niet meer mogelijk, dus we vertelden over ons en onze kinderen, lieten foto’s zien op de Ipad, probeerden contact te krijgen. En verdomd, op sommige momenten lukte dat. Bij het woord ‘filosofie’ (zoonlief had zijn bachelor gehaald) brak zijn gezicht open in een gelukzalige glimlach. Intensief keek hij naar de foto’s. Op de vraag of hij wat wilde drinken zei hij ‘ja’, op de vraag of de populisten aan de macht moesten komen in dit land zei hij ‘nee’. Het was ontroerend, geweldig, een cadeau van hem aan ons. Toen we weggingen lag Jos er bij als een oude baby, stervende, naar later bleek. 25 jaar hadden we slechts sporadisch contact, op de geijkte winst- en verliesmomenten van het leven. Jos zat ergens boven de rivieren, in de academische wereld, ik onder die rivieren, in de sociale werkvoorziening. Beiden perfect op onze plaats. Jos de erudiete, sprankelende spreker, denker, schrijver, ik de op lokale uitvoering van beleid gerichte pragmaticus. Deze taakverdeling tekende zich in het Nijmegen van de jaren ’70 al af, toen Jos en ik een tijd lang in hetzelfde huis woonden, de ‘Guyotstraat 6’. De wereld die Jos vreemd was kende ik, de wereld die Jos kende was mij vreemd. Toch klikte het tussen ons. Ik woonde wel in dat studentenhuis, maar studeerde niet echt. Jos was daar de intellectuele koning, Laura de emotionele koningin. ‘Niet alleen het mooiste, maar ook de slimste pedagoge van Nijmegen’ volgens Jos. Laura en ik, dat was een soort ‘Zout op mijn huid’ avant la lettre. Hoe doe jij dat toch? vroeg Jos. Jos las alles, ik zei alles. Jos en ik proefden elkaars nieren. Met grappen, discussies in de overdrive, wedstrijdjes in gevatheid. Nou moet je niet aan een wedstrijd beginnen als je weet dat je hem verliest. Dus zocht ik naar terreinen waarop ik hem zo niet kon hebben, dan toch redelijk aan kon.
* Hans Lamers is een studievriend van Jos. Hij is nu concernhoofd strategie en communicatie van Ergon Sociale Werkvooorziening.
– 29 –
Ik geef toe, het waren niches in onze sociale en culturele context. Toppop bijvoorbeeld was een ideaal level playing field, vond ik. Veel later, mijn dochter was een paar maanden oud, gaf Jos een lees-tip, voor op vakantie in Italië. Il Gattopardo, van Giuseppe Tomasi di Lampedusa. (Innerlijk triomfje, had ik al gelezen, gewoon als de Tijgerkat, prachtig). Ik tipte terug: De Keukenmuis, van Richard Scarry. Dat werk. Exemplarisch voor onze verhouding. Zoals gezegd, helemaal los lieten we elkaar dus niet, die decennia. En een kleine tien jaar geleden begon het weer een beetje te komen. Ik dook vaker op boven de rivieren. De kinderen studeerden in Amsterdam, zoonlief net te laat voor de fameuze colleges van Jos. (Waarvan ik er verdomme ook nooit een heb meegemaakt). We hadden ook een reünie in Nijmegen. Aan tafel kreeg ik Jos zo ver om bij Buitenhof een column uit te spreken over Europese aanbestedingen, waar ik in mijn werk veel last van had. Maar waar de contactfrequentie intensiveerde, veranderde het karakter ervan fundamenteel. In enkele jaren tijd werd Jos van binnenuit opgegeten, uitgewoond. Een verschrikkelijk proces, waarin het telkens zoeken bleef naar het hart en de ziel van Jos. Waarbij je blij mocht zijn als dat af en toe lukte en je nog iets van hem terugvond. Zijn warmte, zijn ontwapende behoefte aan echt contact, fysiek ook, inmiddels ontdaan van elk intellectualisme. Zoals tijdens een bezoek aan het Muiderslot, aan Bloemendaal aan Zee of tijdens een mooi wandeling door het Vondelpark. Of zoals tijdens die avond in een café in Oud-Zuid, waarbij Jos inzake vrouwen en kinderen aan Ted (van Hees) en mij vroeg: hoe doen jullie dat dan? Als Jos twijfelde aan zijn kunnen op relationeel vlak, kwam zowel vroeger in Nijmegen als later, tot in zijn ziekte toe, die ontwapende vraag van hem: hoe doe jij dat dan? Waarbij hij in dat café in Oud-Zuid bij het woord ‘vrouwen’ naar Ted keek en bij ‘kinderen’ naar mij... En altijd was het lastig die vraag te beantwoorden, en altijd keek Jos de woorden uit je mond. Gelukkig was het in mijn relatie met Jos de laatste jaren gemakkelijk hem te laten merken dat ik echt om hem gaf. Voor mijn gevoel was hij in al zijn isolement voor mij bereikbaarder. 25 januari 2013, op een vrijdagochtend, zat ik verdwaasd op een besneeuwd Eindhovens industrieterrein, in een kamer in een gebouw. Ik probeerde me te concentreren op werk, maar mijn gedachten dwaalden telkens af naar gisteren, naar Zorgvlied. Flarden van de toespraken en de muziek in mijn hoofd verdrongen de wet- en regelgeving over de sociale werkvoorziening in dit land… Opeens popte er een nacht op in mijn herinnering, ergens laat in de lente van 1977. – 30 –
Nijmegen sluimerde tussen Waal en Berg en Dal. Serene rust in huize Guyot. Iedereen sliep, behalve Jos, die was aan het werk. Plotseling klonk babygekir, stromend water, badkamergeluid. ‘Isn’t she lovely’. Het huis werd even wakker, verwonderd, Jos?, en sliep toen het geluid wegstierf weer in. De volgende ochtend bleek de song de definitieve punt achter zijn doctoraalscriptie te zijn geweest, de sleutel waarmee Jos Nijmegen afsloot, Amsterdam opende. Meer dan 30 jaar later, 2008, reed ik met Jos van Hilversum naar Rotterdam. Stevie Wonder live in de Ahoy. Onderweg in de auto vlotte het gesprek niet echt. We waren aan de late kant. Vooraf eten zat er niet meer in, behalve snel een frietje. Voorzichtig voegden we ons in de anticiperende zaal, Jos niet op zijn gemak. Het ging toen al niet echt goed met hem. Het was ook meer mijn terrein dan het zijne, zo’n concert. Na een uur fantastische muziek klonk hard, messcherp, strak en dampend Living for the City. Ahoy kolkte. Praten was niet meer mogelijk. Jos glimlachte gelukzalig. Op het podium stond ook Aisha, Stevie’s baby, zingend in plaats van kirrend. Het was een oude afspraak om regelmatig met elkaar naar een concert te gaan. Het kwam er eerder nooit van, en sindsdien zat het er niet meer in. ‘Het is goed zo’ zei Arjo Klamer aan het graf van Jos en alles in mij schreeuwde ‘het is helemaal niet goed zo’. En alle twee hebben we gelijk, alle twee weten we wat we bedoelen. Berusting en protest betwisten elkaar in mij, merk ik. Wat kun je toch ook missen wat je niet hebt gehad en niet meer krijgt. Nijmeegse herinneringen blijken Songs in the Key of Life.
– 31 –
DE LEERMEESTER
Wetenschappelijke twijfel en politieke overtuiging Cees Banning* Het waren de jaren van ‘geen woning, geen kroning’. Op de Blauwbrug, vlak bij het Maupoleum, vonden op de dag waarop prinses Beatrix werd ingehuldigd als koningin van Nederland rellen plaats tussen kraker en de ME. Jos de Beus gaf college in het Maupoleum. Koning, kapitaal, krakers – hij verwerkte het meeslepend in zijn colleges welvaartstheorie. Hans van den Doel deed de hoorcolleges en met Jos dronk je thee en at je stroopwafels tijdens de werkcolleges. Inspirerende, provocerende bijeenkomsten waarbij ‘krities denken’ centraal stond. Jos wist te enthousiasmeren en twijfel te zaaien. Na mijn afstuderen kwam ik hem als economieredacteur bij NRC Handelsblad weer tegen. In 1989 promoveerde Jos op zijn magnum opus Markt, democratie en vrijheid. Ik deed een interview met hem voor het supplement economie van de krant. Eerst bestudeerden we drie avonden lang bij Jos thuis het boek. Ik kreeg huiswerk mee en bij sommige hoofdstukken noteerde hij ‘niet’, anders waren we nog langer bezig. Na deze bestudering kon het vraaggesprek beginnen. Jos sprak over ‘kantiaanse eentonigheid’ en de tien jaar voorafgaand aan de promotie waren ‘een worsteling met drie briljante economen’ Friedrich von Hayek, James M. Buchanan en Amartya Sen. Het eindresultaat ‘Nieuwe leermeesters voor Oost-Europa’ werd door Scheltema uit de krant gehaald en boven een stapel boeken in de winkel aan het Koningsplein gehangen. We hebben er samen nog even naar gekeken, en daarna een biertje gedronken. In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 zaten we weer een paar avonden om de tafel. Marion bracht de thee, en na anekdotes over Florian en Madeleine – die al in bed lagen – begon het gesprek (lees: het college). Jos was de voornaamste schrijver van Wat mensen bindt, het verkiezingsprogramma van de PvdA. Het werden moeizame gesprekken, want bij elke hoofdstuk hield Jos een referaat, waarbij alles met alles werd * Cees Banning volgde colleges van Jos. Hij is nu journalist bij NRC Handelsblad
– 34 –
verbonden. De spanning bij hem tussen politieke overtuiging en wetenschappelijke twijfel was intrigerend om te zien. Hij was gefascineerd door het begrip burgerzin – ‘de bereidheid en het vermogen om ordelijk en beschaafd samen te leven met zowel landgenoten als vreemden op grote afstand’. In 2011 kwam Amartya Sen naar Nederland. De Nobelprijswinnaar was in Nederland om de eerste ‘Amartya Sen lezing’ bij te wonen, georganiseerd door het 3TU.Centre for Ethics and Technology in samenwerking met het The Hague Institute for Global Justice. Het leek mij een leuk idee om Sen samen met Jos te interviewen, maar dat ging niet – medici worstelden met een ziektebeeld dat maar niet gediagnosticeerd kon worden. Op 18 januari schreven collega Yasmina Aboutaleb en ik de niet meer af te wenden necrologie voor de krant. Afscheid van een betrokken burger, afscheid van een inspirerende leermeester, afscheid van een goed mens.
– 35 –
Aan het einde van de gang rechts Benno Netelenbos* Aan het einde van de gang rechts. Meestal stond de deur al open. Uitnodigend. Desondanks draalde ik altijd om de kamer van Jos binnen te gaan. De kamer van Jos was als een tempel, een tempel van de politieke theorie. Langs alle wanden van de kamers stonden boeken. Lange rijen, dubbele rijen, in hoge kasten en stapels die vervaarlijk helden en leunden op de grond, op de tafel, zelfs in het raamkozijn. Boeken over politiek. Grote namen, klassieke denkers, revolutionaire werken, ze keken op je neer. Als beginnend wetenschapper aarzelde ik om met mijn schrijfsels dit pantheon te betreden. Midden in dit geweld van geleerdheid zat Jos. Gebogen over zijn bureau, in een lichte kleur blouse, meestal aan de telefoon. Jos, de hogepriester van de normatieve theorie, was geen bewaker van deze tempel, geen strenge kerkvorst, maar bovenal de nieuwsgierige mens – Homo Curiositas. Jos wenkte me naar binnen, de drempel over. Nu zaten we samen tegenover elkaar, gebogen over teksten, mijn teksten. Niet in gedachten verzonken maar uitgebreid discussiërend. De hoge stapels boeken op de tafel die boven ons uit torenden, nog net een plekje vrijhoudend voor ons om aan te werken, boezemden nu alleen nog angst in voor instortingsgevaar. Ik stond hier niet voor het politiek theoretisch gerecht. Jos wilde vooral begrijpen. Zijn blik ernstig, maar de ogen open en nieuwsgierig. Waarom had ik dat zo geïnterpreteerd? En had ik hier wel eens aan gedacht? En voor je het wist was Jos op zoek naar een boek dat ik dan maar eens moest lezen. Met een griezelig gemak wist Jos die boeken dan ook nog ergens onder uit een stapel te toveren – al had hij soms wel hulp nodig bij deze niet ongevaarlijke operatie. Uiteindelijk verliet ik Jos zijn kamer altijd met een paar boeken onder de arm. Aangestoken door Jos zijn nieuwsgierigheid was deze weg naar buiten altijd makkelijker – weggaan was geen vlucht maar vervulling: er is nog zoveel te ontdekken en te leren. De laatste keer was anders. Met de sleutel die ik van de portier had geleend opende ik de tempel. Koud daglicht kierde tussen de boeken die voor de ramen stonden naar binnen. De lucht was dik. Hier was lang * Benno Netelenbos was promovendus bij Jos. Hij promoveert op het onderwerp politieke legitimiteit
– 36 –
niemand meer geweest. De boeken stonden er nog, maar waren toch veel van hun glans kwijt. Niet langer imponerend, maar vooral verwaarloosd. Boeken moeten gelezen worden, gebruikt worden. Hun kracht ligt niet in de letters maar in de nieuwsgierigheid daarachter. In Jos. Ik glipte het heiligdom binnen op zoek naar een boek – een laatste aanbeveling. Waar te beginnen? Ik streek met mijn vinger langs de kaften en begon die te lezen. De ene na de andere titel liep ik af. De ene na de andere belofte aan vervulling. Langzaam ontdekte ik orde, de chaos was slechts schijn. Er waren duidelijk thema’s te ontdekken. Jos zijn thema’s, zijn denken, zijn nieuwsgierigheid. En nu de boeken zo weer tot leven kwamen, toverde ik als ware neomist het aanbevolen boek tevoorschijn uit een van de stapels. Terwijl ik de deur van deze tempel aan het einde van de gang rechts in een doodnormaal ogend universiteitspand weer sloot na deze vondst, wist ik dat nieuwsgierigheid nooit af te sluiten is en de Homo Curiositas altijd voort zal leven.
– 37 –
Het sprookje van de politiek Jaap van der Spek* Naast de deur van zijn kamer, aan het einde van de gang op de eerste verdieping van het BinnenGasthuis, zat een smal, hoog raam. Als je naar hem toe ging, kon je daardoorheen gluren om te kijken of hij aanwezig was. Had je geluk, zat hij te schrijven achter zijn computer – ingemetseld tussen stapels boeken die daar lagen omdat andere boeken de ruimtes tussen de boekenplanken hadden verslonden. Ik stond daar vaak even te kijken. Ging ik dan naar binnen, bijvoorbeeld om de vordering van mijn scriptie te bespreken, kwam ik zelden de deur uit met een uitweg op mijn vastgelopen hoofdstuk. In plaats daarvan hoorde hij het betoog aan, dacht na – kneep hierbij zijn ogen dicht en krabde enigszins theatraal met beide handen op zijn hoofd – om te constateren dat dit een interessante kwestie was waarmee diverse auteurs zich hadden beziggehouden. Niet veel later verliet ik de kamer met een lijst titels om deze ergens in een universiteitsbibliotheek te moeten gaan vinden. Thuis piekerde ik over de vraag via welke associatie dit boek nu toch met het theoretisch probleem uit mijn scriptie was verbonden. Het was fijn om in die kamer naar hem te luisteren. Luisteren naar De Beus leverde een dubbel beeld op: in zijn verhalen weerspiegelde zich het veranderend politieke landschap, de staat van de representatieve democratie, de invloed van de toeschouwersdemocratie of iets van dien aard. Maar in diezelfde verhalen weerspiegelden zich ook de eigenschappen van de man die ze vertelde: eloquent, associatief, soms polemisch, altijd bevlogen. Twee herinneringen typeren zijn kwaliteit als leermeester. Ten eerste de oprichting van het ‘Van den Linden-collectief’. De laatste marxist van de afdeling politicologie had in zijn werkgroep niets anders gedaan dan zorgvuldig Het Kapitaal te lezen. Dat wilde ik ook wel met liberale denkers, maar het studieaanbod was beperkt. De Beus was direct enthousiast. Als ik enkele medestudenten wist te vinden en de studiecoördinator kon overtuigen van de absolute noodzaak van een dergelijk vak, zou hij het geven. * Jaap van der Spek studeerde van 2002 tot 2007 politicologie en studeerde af bij Jos de Beus.
– 38 –
Toen dat lukte, doopte hij ons om tot het ‘Van den Linden collectief’ – Van den Linden was de schuilnaam in de Nederlandse Republiek van John Locke, de gevluchte Britse filosoof en belangrijke denker binnen het liberalisme. Het concept was eenvoudig, doch onbarmhartig. Iedere bijeenkomst lazen we van kaft tot kaft het door De Beus geselecteerde boek. Ouderwets Brits (in het geval van John Locke) of beperkte kennis van Nietzsche (in het geval van MacIntyre) vormde geen enkel excuus. Gebrek aan contextuele kennis kon je in je eigen tijd oplossen en je mocht altijd langslopen voor literatuurtips. De bijeenkomsten waren op zijn kamer, die daar eigenlijk te klein voor was, en dan bediscussieerden we twee uur de gelezen literatuur. Het vak eindigde met een stevig paper. De Beus maalde er niet om als je daarin de literatuurlijst niet helemaal opmaakte volgens de regels van het wetenschappelijk metier (er bestaan docenten, zelfs aan de UvA, die daarvoor puntenaftrek geven), zolang je jezelf maar stevig had ingelezen en de literatuur soepel had gekoppeld aan de actualiteit of een andere denker. Zo kon het dus ook: studeren. Tweede herinnering. Op een vroege lentedag te Utrecht notuleerde ik tijdens een discussie tussen tien hoogleraren die een bijdrage hadden geschreven aan een boek over politiek en media. De Beus was één van hen. Het stramien was eenvoudig: een ieder hield een referaat, daarna reageerde een andere hoogleraar, korte discussie. Tien hoogleraren in een studiezaaltje bijeen zijn enorm inspirerend, maar na enige tijd sloeg de verveling toe en staarden sommigen net iets te lang door het raam. De Beus reageerde op een bijdrage van een buitenlandse hoogleraar over de mogelijkheden tot publieke waardenarticulatie door Australische politici. De analyse van De Beus: in feite leken de dilemma’s aldaar op de ideologische botsing tussen Bolsjewieken en Mensjewieken inzake de bourgeoisie en de liberale democratie. De lonkende lente was direct verdwenen. Plots hing de olielampengloed waarin de Russische intelligentsia met elkaar twistten over onze discussie in Utrecht. Zijn interventie gaf de bijeenkomst een onvoorziene glans. Het gesprek bleek nu een parabel op een heel andere discussie die decennia eerder was gevoerd. Of omgekeerd. Hoe dan ook speelde ons gesprek zich af binnen veel ruimere dimensies dan vooraf was voorzien en die wetenschap gaf de aanwezigen een niet onprettig gevoel van urgentie en gewichtigheid. In het blikveld van De Beus verwerd de politiek soms tot een sprookje; een drama van onvermoede proporties dat in eerste oogopslag verborgen – 39 –
was gebleven. De sleutel tot het sprookje van de politiek was niet de fantasie, maar grondige kennis van denkers, filosofen en hun werken. Dat heb ik van hem geleerd. Politiek-theoretische en (politiek-)filosofische ideeën zijn een schatkamer waaruit je onbelemmerd mag putten om hedendaagse ontwikkelingen te duiden en te begrijpen. Niet het fatsoen, noch de communis opinio bepalen welke ideeën je daarover nodig acht –controversiële of vergeten denkers hoef je niet te schuwen- wél moet je blijk geven dat je de gebruikte ideeën daadwerkelijk begrijpt. De Beus leerde me de deugd van het dienstbaar studeren te paren aan de deugd van het autonome denken, duiden en articuleren van een eigen mening. Daarnaast dien je het geheel te omvatten in enige eloquentie, want de wetenschap bezit, net als de politiek trouwens, een theatraal element. Zo ver stond zijn wijze van wetenschap bedrijven eigenlijk niet af van de politiek die hij bekritiseerde vanuit zijn denkkader van de ‘toeschouwerdemocratie’. Maar hij leerde mij ook het essentiële verschil tussen politiek en zijn soort van wetenschap. In beiden werelden ging het weliswaar om de kracht van het verhaal, het vermogen de wereld als een theater te zien en jezelf als acteur, maar de acteurs van de wetenschap kijken niet vragend naar hun publiek. Tegelijkertijd blijven ze dienstbaar aan het streven om te komen tot een gezamenlijk begrip van de wereld om ons heen. Dat streven verliezen politici weliswaar soms uit het oog, misschien omdat het dwingende oog van de camera hen verleidt tot een stoere houding van (fact-free) alwetendheid, maar daar kwam je als student niet mee weg. Dat was te gemakkelijk. Het bleken belangrijke lessen. De Beus was mij tot voorbeeld hoe je vanuit dienstbare interesse en nieuwsgierigheid de wereld met bravoure tegemoet kunt treden.
– 40 –
Tussen de boeken Matthijs Rooduijn* Ergens in 2005 heb ik Jos voor het eerst ontmoet. We hadden afgesproken op zijn kamer om een aantal losse opdrachten en papers te bespreken die ik had geschreven om de laatste studiepunten te halen voor mijn verkorte bachelor-opleiding politicologie. Ik was aangenaam verrast door de open discussie die we voerden. Ik verwachtte een soort beoordelingsgesprek met kritische feedback op mijn opdrachten. Die kreeg ik ook, maar in aanvulling daarop nam Jos uitgebreid de tijd om met me van gedachten te wisselen over mijn ideeën en hoe die zich verhielden tot zijn eigen ideeën en de opvattingen van denkers als Manin, Schumpeter en Weber. Ik vond het verfrissend om zo’n open gesprek te hebben, en het maakte indruk op me dat Jos mijn ideeën ook echt interessant leek te vinden en de tijd ervoor nam er uitgebreid over te discussiëren. Later ontdekte ik dat dit typisch Jos was – zowel tijdens één-op-één gesprekken als in hoorcolleges. Hij wilde altijd ‘sparren’ over zijn en andermans ideeën. Ook was ik onder de indruk van zijn kamer. Het was geen bijster grote kamer. Althans, het leek geen bijster grote kamer. Maar dat was moeilijk vast te stellen omdat de hele ruimte was volgepropt met boeken. Niet alleen de boekenkasten puilden uit, ook de vloer, de vensterbank en de tafel waar we aan zaten waren bedekt met torenhoge stapels politicologische literatuur. Toch was het er geen chaos. Alles was netjes op elkaar gestapeld, en als Jos tijdens de discussie opeens een link legde naar welke denker dan ook, wist hij direct het relevante boek uit één van de torenhoge stapels te plukken. De tweede keer op Jos’ kamer moet ongeveer een jaar later zijn geweest. Jos coördineerde een cursus over klassieke politicologische denkers en verzorgde veel van de bijeenkomsten zelf. Aangezien we maar met drie studenten waren, vonden de bijeenkomsten plaats op zijn kamer; er was tussen alle boeken net genoeg plaats voor vier personen. Ik genoot erg van die cursus. En niet alleen omdat het altijd erg gezellig was. De meeste vakken binnen mijn opleiding waren gericht op methodologi* Matthijs Rooduijn was student-assistent van Jos. Hij heeft een proefschrift geschreven over het populisme.
– 41 –
sche onderwerpen zoals de selectie van cases, het verzamelen van data en allerlei kwantitatieve analysetechnieken. Hoewel dat de methodoloog in mij bevredigde, verlangde de theoreticus in mij naar meer. De cursus van Jos zorgde voor een goede balans. Na afloop van de cursus vroeg ik Jos of hij een bijbaantje voor me had. Ik had geluk, want net op dat moment was hij bezig met zijn boek over de toeschouwersdemocratie. Hij had ergens nog een klein potje met geld waarmee hij mij kon aanstellen als student-assistent. Ik zou een eerste analyse maken van de stijl van politieke leiders in de toeschouwersdemocratie. Het was een heerlijk baantje. Ik zat met mijn laptop op Jos’ kamer te lezen en te schrijven over politici als Berlusconi, Schwarzenegger, Fortuyn, Clinton, Blair, Schröder en Perot. Tijdens mijn werk voor Jos viel me opnieuw op hoe geïnteresseerd hij was in andermans ideeën. Terwijl ik druk met Schwarzenegger zat te worstelen, legde hij regelmatig zijn ideeën aan me voor. Soms hadden die betrekking op zijn boek, maar vaak gingen ze ook over heel andere onderwerpen. Niet zelden mondde een gesprek over rational choice uiteindelijk uit in een discussie over het 4-3-3 systeem van Ajax of het Nederlands elftal. In deze tijd begon Jos ook aan zijn columns voor Buitenhof. Ik weet nog goed dat hij vertelde over de eerste keer dat hij herkend werd op straat: ‘Maar u bent die man van de televisie! Van dat nieuwsprogramma… U bent Harmen Siezen!’ Hoewel Jos vrijwel alle tekst die ik hem aanleverde herschreef, hield hij de rode lijn van mijn betoog telkens intact. Deze erkenning van mijn werk, en natuurlijk het plezier dat ik had, werkten motiverend en hebben flink bijgedragen aan mijn enthousiasme voor de wetenschap. Daarnaast heeft Jos me ook altijd actief aangemoedigd om te gaan promoveren. Toen ik in eerste instantie een promotieplek bij politicologie aan de UvA was misgelopen, en de moed me enigszins in de schoenen was gezonken, bleef Jos me motiveren. Hij belde me direct op om te zeggen dat ik niet op moest geven. Een paar maanden later zou er aan de UvA een nieuwe sollicitatieronde voor aspirant-promovendi zijn. Ik solliciteerde nog een keer en werd deze keer gelukkig wel aangenomen. Helaas heb ik tijdens mijn promotieonderzoek maar weinig met Jos kunnen samenwerken. Toch heeft hij een grote invloed gehad op mij als politicoloog. Niet alleen door me enthousiast te maken en aan te moedigen, maar ook door me bij te brengen dat gedegen empirisch onderzoek altijd gefundeerd moet zijn op een stevige theoretische basis.
– 42 –
Precies vandaag, 21 maart, de dag dat dit boek wordt gepresenteerd op een herdenkingsbijeenkomst voor Jos, heb ik mijn proefschrift verdedigd. Het feit dat ik vandaag doctor ben geworden is zonder enige twijfel mede aan Jos te danken.
– 43 –
‘Even niet werken kan heel heilzaam zijn’ Floor Rusman* Goede docenten zijn zeldzaam. Als student heb ik heel wat werkgroepen gevolgd, en zelden waren die echt uitdagend en interessant. Veel docenten leken lesgeven te zien als een hinderlijke onderbreking van het eigen onderzoek. Om de colleges te vullen lieten ze studenten waanzinnig lange PowerPointpresentaties houden, en op papers gaven ze nauwelijks feedback. Vreemd genoeg leidde dit nooit tot ontslag: docenten met een vast contract bleven tot hun pensioen op hun post, ook als ze abominabel lesgaven. Een positieve uitzondering was Jos de Beus. Een paar jaar geleden volgde ik een werkgroep bij hem over conservatisme, een onderwerp dat me zeer interesseerde maar dat in mijn eigen opleiding niet werd behandeld. Ik studeerde Geschiedenis met een minor Politicologie. In die minor ontdekte ik mijn liefde voor ideeëngeschiedenis, een subdiscipline die bij Geschiedenis nauwelijks aandacht krijgt. Over veldslagen en oorlogsmisdadigers had ik talloze colleges gevolgd, maar de Romantiek en de Verlichting werden hooguit in een bijzin genoemd. Als er al aandacht was voor ideeën, waren dat meestal linkse ideeën. Ik was dan ook opgetogen toen ik het vak ‘Conservatisme voor gevorderden’ in de studiegids zag staan. Maar ook een vak over conservatisme moet goed gegeven worden. Jos de Beus had daar een zeldzaam talent voor. Met het enthousiasme van een kind in een speelgoedwinkel liet hij ons boeken lezen van Michael Oakeshott en Joseph de Maistre. En zijn fascinatie voor het onderwerp bleek niet alleen uit de geestdrift waarmee hij vertelde. Naar college nam hij stapels boeken mee die hij op dat moment aan het lezen was. Hij begon de les met een verhaal over deze boeken en zei dan: ‘Ik zit met een puzzel en ik hoop dat jullie me kunnen helpen die op te lossen.’ Wij voelden ons vereerd: de erudiete De Beus had onze ideeën nodig! Zijn nieuwsgierigheid naar onze inbreng bleek ook uit zijn emails. Voorafgaand aan een college stuurde hij wat vragen om over na te denken; naderhand vroeg hij of iemand hem de aantekeningen van het college kon sturen. Die aantekeningen maakte hij op het bord terwijl wij hardop nadachten. Hij nam ieders interventie serieus, of deed in elk geval alsof. Daar* Floor Rusman heeft geschiedenis gestudeerd aan de UvA. Ze is redacteur en columnist bij nrc.next.
– 44 –
door was het minder eng om onaffe gedachten te formuleren. Denken was bij De Beus als spelen: je kon niets fout doen, je kon alleen maar beter worden. Ook als wetenschapper verschilde Jos de Beus van veel andere docenten. Academici hoeven zich niet op te sluiten in hun universitaire microkosmos, zo leerde ik van hem. Ze kunnen ook, naast het schrijven van boeken en het geven van colleges, een rol vervullen als columnist in een tv-programma en medeauteur van een partijprogramma. De Beus’ interessegebied was breed, hij dacht associatief en legde graag grote verbanden. Deze eigenschappen maakten van hem het prototype van de publieke intellectueel – en daarom voor mij een voorbeeld en inspiratiebron. Ik was geen modelstudent. Boeken las ik vaak maar voor de helft, papers leverde ik te laat in. Andere docenten zullen mij ongetwijfeld hebben gezien als een exponent van de zesjescultuur. Op het eerste gezicht lijkt De Beus’ aanpak dan misschien gevaarlijk. Als ik mailde dat mijn paper nog steeds niet af was, stuurde hij terug: ‘Overwerk je niet!’ En, in een andere mail: ‘Even niet werken kan heel heilzaam zijn!’ Maar ondanks zijn laconieke houding wilde ik juist voor hem mijn best doen. Jos de Beus was een docent die studenten aansprak als gelijkwaardigen. Ik schreef voor zijn college geen opdrachten omdat dat nu eenmaal moest, maar omdat ik benieuwd was naar zijn reactie erop. Ik bewonderde zijn intense nieuwsgierigheid naar wat zich in de breinen van anderen afspeelt, ook en juist als dat ver afstaat van de eigen ideeën. Een PvdA-ideoloog die is gepromoveerd op Friedrich Hayek – met zo iemand wil ik praten, van zo iemand wil ik les hebben. En uiteindelijk bleek die honger naar nieuwe, andere ideeën ook voor mij de beste drijfveer om aan het werk te gaan. Jos de Beus sprak me niet aan op deadlines, maar raadde me boeken aan, die weer leidden tot nieuwe boeken en nieuwe gesprekken. Daarnaast bleef hij mij onvoorwaardelijk steunen, ook al was ik zoekende en veranderde ik elke week van paperonderwerp. In de pauze van het college en in zijn UvA-kamer, waar boeken in hoge stapels op de grond stonden, hadden we gesprekken over van alles: de verzorgingsstaat, utopieën, padafhankelijkheid, liberalisme. Via die gesprekken kwam ik terecht bij het onderwerp waarop ik uiteindelijk ben afgestudeerd: de ideeën van de libertariër Ayn Rand. Daarvoor ben ik hem zeer dankbaar. Op 16 januari is Jos de Beus, nog maar zestig jaar oud, overleden. Dat is niet alleen verschrikkelijk voor zijn familie, vrienden, collega’s en vakgenoten, maar ook voor de studenten die nooit les van hem zullen hebben. – 45 –
Het Hollandse populisme Hans Wansink* Eind november jaar schreef Jos de Beus zijn afscheidsbrief aan de afdeling Politicologie. ‘Binnenkort ga ik verhuizen naar een verzorgingshuis in Hilversum en zal daar de laatste fase van het leven ingaan.’ Vier jaar eerder was De Beus, commentator bij het televisieprogramma Buitenhof, ineens uit de publiciteit verdwenen. ‘Ineenstorting van mijn lijf en mijn geest die de medici voor een raadsel hebben geplaatst. Een ziektebeeld dat niet gediagnostiseerd is en een verouderingsproces dat niet aantoonbaar is’, schreef hij. Als een man van in de negentig schuifelde hij afgelopen zomer door de gangen van het paviljoen. Jos, in 2004 mijn promotor, zei me dat wat hij de hele dag deed ‘niet veel voorstelde’. Uiteindelijk kon hij niet meer communiceren noch zijn verdriet hierover uiten. ‘Meestal blijf ik hangen in een snik zonder tranen.’ Jos de Beus was een hoogbegaafd kind uit een niet-intellectueel milieu; zijn jonggestorven vader was ondernemer. Na het gymnasium ging hij politicologie studeren aan de katholieke universiteit in Nijmegen, waar de studentenrevolte net goed op gang gekomen is. De Beus deed volop mee met het politieke debat. Studiegenoot en hoogleraar bestuurskunde in Tilburg Paul Frissen zei daar later over: ‘Het was de tijd van het kabinet Den Uyl. Ik herinner me nog een discussie met De Beus naar aanleiding van het verschijnen van het rapport-Donner over de Lockheed-affaire in 1976. De Beus constateerde dat de sociaaldemocratie de monarchie had gered en hij vond dat een verstandige zet.’ In kleine kring was de student Jos toen al een fenomeen, begreep ik (als Utrechtse student geschiedenis) van Hans de Wolf, de broer van Jos’ boezemvriend Joost en later bekend als filmmaker. Ik ontmoette Jos voor het eerst in de zomer van 1993, ter gelegenheid van een tweegesprek met het tijdschrift Rekenschap van het Humanistisch Verbond. Jos was toen bijzonder hoogleraar politieke filosofie vanwege de humanistische stichting Socrates aan de Universiteit Twente. Ik had een jaar tevoren een essay ‘De stressmaatschappij’ gepubliceerd in Intermediair waarvan ik adjunct-hoofdredacteur was. Dat artikel * Hans wansink is gepromoveerd bij Jos de Beus. Hij is redacteur bij de Volkskrant.
– 46 –
was de aanleiding voor de dialoog. Ik, zelf een sociale daler, betoogde dat de economische crisis de keerzijde van de meritocratie aan het licht had gebracht: in het gedrang op de maatschappelijke ladder kon je net zo makkelijk omlaag vallen als omhoog klimmen. Wie het niet maakte, had geen excuus meer. Aan sociale stijger Jos was mijn verhaal niet besteed: ‘Democratisering van stress heeft een goede kant. Eindelijk merken de naoorlogse zondagskinderen (hooggeschoolde dertigers, veertigers) eens wat het is om geen applaus te krijgen en geen werkgever te hebben die op je staat te wachten.’ Twee jaar later reisde ik naar Groningen af, waar Jos hoogleraar filosofie was geworden. Ik vroeg hem om raad voor mijn boek over een op dat moment buitenissig onderwerp: het conservatisme. Hij reageerde meteen enthousiast, gaf tal van nuttige tips en attendeerde mij op de toen nog onbekende John Gray (die mij op zijn beurt weer opmerkzaam maakte op het werk van Michael Oakeshott). Ook in de jaren daarna ( ik kwam in 1996 bij de Volkskrant) profiteerde ik van Jos’ enorme belezenheid. Hij ontwikkelde zich bovendien als commentator met tal van originele typeringen voor het politieke bedrijf. Zo omschreef hij Paars onder Wim Kok trefzeker als ‘consensusbeheer’. In 2000 muntte Jos in een gesprek met Trouw het begrip toeschouwersdemocratie (dat hij ontleende aan Bernard Manin’s Principes du gouvernement représentatif): ‘De politici zitten tegenwoordig op een toneel en proberen voor een kritisch publiek een zo fraai mogelijke voorstelling te geven. Ik, de kiezer, ben de toeschouwer. Ze moeten goed op me letten om me te kunnen behagen. Ik ben lid van een publiek dat zich niet laat bedotten. Dus kom me niet aan met vaderlandsliefde of klassenbewustzijn. We zijn met z’n allen authentieke Nederlanders die kwaliteit eisen van de politiek. En we hebben bijna allemaal een hypotheek.’ In de zomer van 2003 stuurde ik hem een manuscript van 120.000 woorden toe, dat ik bij elkaar had getikt op het NIAS in Wassenaar. In dat walhalla van de humaniora mocht ik op kosten van de uitgever een half jaar doorbrengen om een boek te schrijven over de impact van Pim Fortuyn. Jos reageerde al enkele dagen later met groot enthousiasme over een op dat moment nog hoogst onvoldragen werkstuk. Hij zag er een proefschrift in. En meer dan dat, hij schreef in één weekend een stuk van 12 pagina’s met een uiterst ambitieuze opzet boordevol verwijzingen naar de meest uiteenlopende literatuur. Dat ging zo: ‘Lees Niall Fergusons Virtual History als bron van inspiratie. Stel dat g (gebeurtenis: Fortuyns kandidatuur en campagne) f (feit en explanandum: irrationeel stemgedrag van geslaagde Nederlan– 47 –
ders waaronder vastgoedjongens) opwekt, terwijl bovendien o (oorzaak: paarse weelde) een noodzakelijke voorwaarde is voor g en een voldoende voorwaarde voor f. Dan is de tegenfeitelijke bewering juist, maar blijft de causale verklaring onjuist. Als Fortuyn er niet zou zijn geweest, dan zouden de geslaagde Nederlanders niet in beweging zijn gekomen. Maar Fortuyn is niet de oorzaak. Zijn geslaagde mobilisatie van geslaagde Nederlanders wordt veroorzaakt door de specifieke Nederlandse verrijking onder Paars.’ Als ik alle suggesties die hij deed had gehonoreerd en alle vragen die hij stelde had beantwoord, was ik misschien nu net klaar geweest. Jos zou dat geen probleem gevonden hebben, tien jaar aan een proefschrift werken. Maar ik had haast, want ik moest weer aan de slag op de parlementaire redactie én ik had mijn sponsor beloofd dat het boek in 2004 in de winkel zou liggen. Die deadline hebben we gehaald. Jos verschafte mij het gereedschap waarmee ik mijn bevindingen kon assembleren tot een – min of meer – coherent betoog. Over de centrale stelling van het proefschrift waren Jos en ik het helemaal eens. Zoals hij het kernachtig formuleerde: ‘Fortuyn is de afwijking die de Nederlandse politiek weer in zijn baan brengt.’ Hij vond dat het boek moest heten: De vreemde normalisering van Nederland – over de opkomst en neergang van het Fortuynisme in het lange jaar 2002. Op het laatste moment werden we iets voorzichtiger en hielden we het op De erfenis van Fortuyn – De Nederlandse democratie na de opstand van de kiezers. Maar dat het Hollandse populisme wel een heel erg lang intermezzo zou blijken, dat hebben we geen van beiden voorzien.
– 48 –
Boekentempel Naomi Woltring* Iedereen die terugdenkt aan zijn studententijd, kan een docent noemen die je definitief voor het vak won. Een docent die je liet zien hoe je de wereld beter kunt begrijpen door een theorie te kennen, die je enthousiast maakte, die de schoonheid en het belang van de studie zo eloquent uit kon leggen dat je om was. Voor mij was die docent Jos de Beus. Als student leerde ik De Beus vooral kennen via de vakken die ik van hem volgde. Het eerste vak dat Amsterdamse politicologiestudenten van mijn lichting van Jos de Beus kregen, was De Democratische Samenleving. Wat mij betreft was dit vak de kern van de hele studie. Alle aspecten van de politicologie kwamen er in samen. De ambitie van de discipline om een democratische samenleving (nooit meer dictatuur) mogelijk te maken door democratie en haar tegenkrachten te begrijpen. De democratische praktijk kwam aan bod: democratiseringsprocessen en het soms moeizame verloop daarvan. Vlak na de rozenrevolutie in Georgië en de oranjerevolutie in Oekraïne was dat ontzettend spannend en actueel. Ook toegepaste filosofie, de normatieve kant van de politicologie, en politicologische onderzoekstechnieken kwamen aan de orde. In een ander vak stond burgerschap centraal. Die vakken zeiden veel over wat hij als publieke intellectueel belangrijk vond. De manier waarop De Beus zijn wetenschappelijk werk combineerde met maatschappelijke betrokkenheid en publiek debat, maakte De Beus voor mij tot een bijzonder inspirerende docent. Hij trad regelmatig op in de media, waar hij dan gepresenteerd werd als hoogleraar en partij-ideoloog. Van partijvoorzitter Felix Rottenberg kreeg hij in1993 alle ruimte om het PvdA verkiezingsprogramma te schrijven. Je ziet dat er een consistente penvoerder geweest is, net zoals Lolle Nauta dat was bij het beginselprogramma van 1977. In het programma van 1994 pleitte De Beus voor burgerschap. En hij waarschuwde toen al voor de antidemocratische tendensen van te ver doorgevoerd neoliberalisme. In de wandelgangen van het Binnengasthuis werd de kamer van De Beus een ‘boekentempel’ genoemd. ‘De plek waar De Beus studenten * Naomi Woltring heeft politicologie gestudeerd aan de UvA. Ze werkt thans bij de Wiardi Beckman Stichting.
– 49 –
ontvangt, papers nakijkt en interviews geeft, is het beste te omschrijven als een keurige chaos. Zijn boekenkasten reiken tot aan het metershoge plafond en ook een tafel is bedekt met stapels tijdschriften en boeken. De kamer is echter netjes en alle literatuur is keurig naar vakgebied geordend,’ aldus Noa Johannes in politicologenblad Synthese in mei 2008. De Beus had alles in zijn kamer gelezen. En hij onthield ook wat hij las. Waar het ook over ging, er was altijd wel een haakje om al dan niet politicologische lectuur aan op te hangen. Aan een medestudent vertelde hij ooit dat hij al zijn colleges uitgeschreven had. Toch leek hij nooit voor te lezen. Hij wist de zaal er bij te houden met goed getimede grapjes. Waar hij ook over vertelde, het was altijd boeiend. Niet voor niets won hij in 2005 het Onderwijslieverdje, de prijs voor de beste docent van studievereniging Machiavelli. In de trein vanuit Hilversum kwam De Beus een keer tegenover me zitten – hij keek The Principles of Representative Government van Bernard Manin nog even door om het college voor te bereiden. Ik las de laatste bladzijden waar ik de avond ervoor niet aan toe was gekomen. Pas voorbij Naarden-Bussum merkte hij de studente tegenover zich op. Sindsdien reisden we wel eens samen naar college. Hij vroeg naar mijn vakantieplannen, naar mijn opvattingen over de lijst voor de Tweede Kamer verkiezingen van de PvdA, was belangstellend, maar viel nooit uit zijn rol van hoogleraar. Bij de verkiezingen van 2006 legde De Beus publiekelijk een stemverklaring af voor het CDA, omdat hij vond dat die partij de tijdsgeest beter begreep en in tegenstelling tot de PvdA wel zijn verantwoordelijkheid nam bij de hervorming van de verzorgingsstaat. Het was de tijd van Balkenendes normen en waarden. Ik heb hem toen naar zijn beweegredenen gevraagd, aan een tafeltje in de Binnengasthuiskantine, maar deelde zijn afweging niet. Nu de Wiardi Beckman Stichting het Van Waarde onderzoek gepresenteerd heeft (dat waarden voorop zet tegenover het efficiency denken en normen stelt), zou ik hem graag eens vragen of dat nou het sociaaldemocratische antwoord was dat hij toen in gedachten had. Tijdens mijn afstuderen hoorde ik dat De Beus ziek was. Na een paar weken reageerde hij verrassend openhartig op mijn kaart. Weinig mensen zijn er eerlijk over als ze een echt zware depressie hebben gehad. Hij was dat wel. Later kwamen we elkaar nog eens tegen in het Binnengasthuis. De Beus leek onzeker en onthand. Dat was verdrietig om te zien. Dit was niet de docent met de brille, de snelheid en de geestigheid waarvan ik college had gehad.
– 50 –
Ik gedenk een hoogleraar die enthousiasmeerde, verhelderde, prikkelde tot nadenken, uitdaagde tot maatschappelijke betrokkenheid. Een publieke intellectueel die generaties studenten voor de politicologie wist te interesseren.
– 51 –
DE PUBLIEKE INTELLECTUEEL
Een klassieke intellectueel Tjitske Akkerman* Er zijn vele soorten intellectuelen en Jos de Beus was uniek in zijn soort. Als ik hem zou moeten typeren dan hoef ik toch niet lang te dubben; hij was een klassieke publieke intellectueel. De publieke intellectueel richt zich tot een breed publiek, ten dienste van politieke meningsvorming. In tegenstelling tot de postmoderne publieke intellectueel mengt de klassieke intellectueel zich tot een breed publiek gedreven door politiek engagement. Traditioneel is deze intellectueel van linkse of liberale huize. Dat gold ook voor Jos. Klassiek was zijn engagement met sociaaldemocratische idealen. Jos hield bijvoorbeeld onverkort vast aan het sociaaldemocratische ideaal van culturele verheffing. De aloude beschavingsarbeid ten aanzien van het ‘lompenproletariaat’ klonk door in zijn typering van de hedendaagse onderklasse als ‘getatoeëerde ‘ klasse. En de aloude strijd tegen religieuze knechting keerde terug in zijn visie op het hoofddoekje als een symbool van onderdrukking. De kans om daar een boom met hem over op te zetten heb ik tot mijn spijt laten lopen. Ik had hem graag gevraagd of het hem ontgaan was dat zowel tatoeages als hoofddoekjes ook gedragen werden door de hoogopgeleide jonge mensen die hij dagelijks tegenkwam op zijn eigen universiteit. Hij zou waarschijnlijk de eerste geweest zijn om te erkennen dat culturele dynamiek en vermenging in een post-verzuilde maatschappij met open grenzen hoge eisen stelt aan culturele verheffingsarbeid, maar ook zou hij zich gedistantieerd hebben van een postmoderne relativering van elke notie van beschaving. Het sociaaldemocratische engagement werd door Jos ook in de praktijk gebracht en daarbij schuwde hij partijpolitiek allerminst. Toen hij als voorzitter van de PvdA kandidatencommissie voor de gemeenteraadsverkiezingen in 2002 optrad, vroegen sommige politicologie studenten van de UvA zich af of hij nog wel de nodige wetenschappelijke distantie in acht kon nemen als hoogleraar Politieke Theorie en Politieke Cultuur. De afstand tot de PvdA was er echter ook. Die bleek uit kritische bijdragen over de verwatering van de sociaaldemocratische idealen en uit een publieke bekentenis van zijn ontrouw in het stemhokje. De ontstane * Tjitske Akkerman doceert Politieke theorie bij de Afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 54 –
beeldvorming onder studenten van een eenzijdig linkse wetenschapper wist hij vervolgens effectief te bestrijden door ruimschoots aandacht te schenken aan conservatieve stromingen en thema’s in het onderwijs. Dat deed hij onder meer als gastdocent in mijn eerstejaars programma Politieke Theorie. De klassieke publieke intellectueel is bij uitstek een verhalenverteller, die door middel van literaire, historische of journalistieke verhalen de wereld duidt. Jos was ook als docent een proza kunstenaar. Zijn retorisch talent en literaire verbeeldingskracht benutte hij volop in de collegezaal. Van digitale hulpmiddelen moest hij niet veel hebben; hij had genoeg aan een bord, een krijtje en een stapel meegebrachte boeken. Het conservatisme zoals gedoceerd door Jos was een uitermate spannend gedachtengoed. Vele van de honderden eerstejaars zal de indrukwekkende manier waarop hij voorlas uit De avonden in St Petersburg van Joseph de Maistre zijn bijgebleven. De media Oude en nieuwe media zijn voor een publieke intellectueel de belangrijkste platforms. Dat gold ook voor Jos, en dan wel met een exclusieve voorkeur voor de oude media en daarvan dan weer de aller oudste vorm, de geschreven pers. Natuurlijk voelde hij zich ook goed thuis in de eigentijdse varianten van koffiehuizen en salons zoals Balie of Rode Hoed. Naast de geschreven kwaliteitspers kon de radio nog zijn goedkeuring wegdragen, maar de televisie was in zijn ogen een medium geregeerd door de wetten van het massavermaak. Buitenhof was het enige programma dat hij goedkeurde, maar hij beschouwde het waarschijnlijk als een New York Review of Books in beeld. Van de postmoderne intellectueel die bereid was waarheid, kennis en inzicht te relativeren ter wille van een onderhoudende performance bij Pauw & Witteman moest Jos niets hebben. Terughoudendheid ten aanzien van televisie was wat hem betrof noodzaak in een maatschappij die hij typeerde als toeschouwersdemocratie. Voor dat medium gold wat Posner in zijn pessimistische boek over de hedendaagse publieke intellectueel schreef: ‘hoe meer publiek hoe minder intellectueel’. Van de postmoderne publieke intellectueel die over alle mogelijke onderwerpen, – van kredietcrisis tot voetbal -, in alle mogelijke televisieprogramma’s, – van De wereld draait door tot De slimste mens -, zijn zegje doet, hield Jos zorgvuldig afstand. De kwaliteitspers was echter in de ogen van vele academische collega’s niet veel beter dan Pauw & Witteman. Rector magnificus prof.mr. Paul – 55 –
F. v.d. Heijden vertegenwoordigde deze visie zeer prominent in een dies rede gehouden in 2003. Bijdragen aan kwaliteitskranten hoorden geen academisch gewicht in de schaal te leggen, volgens de rector, want stukken die een wetenschappelijk tijdschrift niet zouden halen passeerden moeiteloos een NRC-redactie. Dat was toen nog een gangbaar standpunt. In discussies die onder de Amsterdamse politicologen zo nu en dan gevoerd werden over hoe onderzoeksprestaties te tellen en af te rekenen hoorde Jos tot de pleitbezorgers voor een hogere waardering van publieke optredens in de media. Dat standpunt heeft inmiddels aan de universiteit gehoor gekregen. Onder de noemer van ‘valorisatie’ is een tendens naar opwaardering van media-intellectuelen gaande. Die opwaardering is vooral marktgericht. De gerichtheid op het economisch nut van kennis blijkt bijvoorbeeld uit de volgende definitie: Kennisvalorisatie is het proces van waardecreatie uit kennis, door kennis geschikt en/of beschikbaar te maken voor economische en/of maatschappelijke benutting en te vertalen in concurrerende producten, diensten, processen en nieuwe bedrijvigheid. Opwaardering in deze betekenis kwam Jos zeker toe. Zijn media-optredens droegen zonder meer bij aan versterking van de concurrentiepositie van de Amsterdamse politicologie op de onderwijsmarkt. Maar Jos zou op zijn zachtst gezegd ambivalent gestaan hebben tegenover deze wending. Zijn selectieve voorkeur voor kwaliteitsmedia getuigde niet bepaald van koopmansgeest. De bibliotheek Jos had een onstilbare leeshonger. Toen hij zijn intrek nam op BG5, verrijkte hij de afdeling met een mooie bibliotheek. Zijn kamer was groot, gevuld met boekenkasten van vloer tot plafond. Maar naast de boekenkasten, op de vloer, de vensterbanken en de grote tafel stapelden de boeken zich op. Jos zorgde voor een onafgebroken aanvoer van de nieuwste en de meest spraakmakende boeken. Het was verleidelijk om er even binnen te lopen voor een met verve gebrachte boekbespreking. Zijn leesplezier was erg aanstekelijk. Een wekelijks programma Boeken met de Beus zou zeker goede kijkcijfers gehaald hebben. Wij, als collega’s, hebben het geluk gehad dat we volop mee konden genieten van zijn lees-menu. Het smaakte naar veel en veel meer. Zijn bibliotheek is nu weg. We missen hem als aardige collega en beminnelijk mens, maar ook als inspirerende vertegenwoordiger van een belangrijke intellectuele traditie.
– 56 –
De meanderende geest van Jos de Beus Frans Becker* Jos de Beus was nauw verbonden met de Wiardi Beckman Stichting, de denktank van de Partij van de Arbeid. Hij sprak, als enige en altijd met genegenheid, bij voorkeur over ‘de Stichting’. Hij maakte deel uit van het curatorium van de WBS, een bestuur dat ergens halfweg een Raad van Toezicht en inhoudelijke adviesraad functioneert en verder van belang kan zijn als de spanningen tussen partij en denktank oplopen. Dat gebeurde in die jaren regelmatig. Jos was, met zorgvuldige inachtneming van de formele kanten van het lidmaatschap van het curatorium, toch vooral een creatief en enthousiast inhoudelijk raadgever, inspirator en sparringpartner. Een gemiddeld gesprek over ons werk had meestal het karakter van wildwater kanovaren met krachtige stroomversnellingen en gevaarlijk uitstekende rotsen. Diagnose van de tijd, analyse van de politieke krachtsverhoudingen en trends, beoordeling van sociaaldemocratische strategie en tactiek, stand van het hedendaagse debat, nieuwe wetenschappelijke inzichten en oude waarheden: zij vormden de gebruikelijke ingrediënten van een conversatie die vaak alle kanten uitsprong alvorens nieuwe inzichten op te leveren. Het was de tijd van de Derde Weg – de heroriëntatie van progressieve en sociaaldemocratische politiek in de Verenigde Staten (Clinton), het Verenigd Koninkrijk (Blair) en het continent (Kok, Schröder) in de jaren 1990, zo genoemd naar het boek van de Britse socioloog Anthony Giddens, The Third Way. Het debat over deze heroriëntatie kreeg, mede op initiatief van de WBS, al snel een internationale dimensie in een netwerk van sociaaldemocratische en progressieve denktanks dat regelmatig conferenties en seminars organiseerde op verschillende plaatsen in Europa – en een enkele keer in de VS. De Derde Weg oogstte niet overal bijval, maar vormde wel het referentiepunt waarmee ook tegenstanders zich uiteen wensten te zetten. De Nederlandse positie – Kok en Melkert bleven in woord en geschrift altijd afstand houden tot het label Derde Weg, al kwam hun politieke koers er dicht bij in de buurt – bevond zich tussen de Anglo-Amerikaanse vernieuwers en continentale aanpassers in, een goede positie om beide kampen bij elkaar te brengen. Wij spraken lie* Frans Becker is adjunct-directeur van de Wiardi Beckman Stichting.
– 57 –
ver van multiple third ways, om aan te geven dat er meerdere opties open lagen. Jos werd een actief deelgenoot aan dit internationale debat. René Cuperus, Jos en ik gingen een aantal malen samen op pad, met een zekere sympathie voor het moderniseringsstreven, maar tegelijkertijd diepe ambivalentie over de richting die het bleek te nemen. Ook in Nederland leverde hij bijdragen aan het Derde Weg-debat, onder meer over de internationale interventiestrategie die Blair en anderen verdedigden – op een gedenkwaardige Niet Nix conferentie in Amersfoort in 1999. In 2003, schrijvend over Jacques van Doorns visie op generaties, stelde Jos: ‘Wim Kok zelf belichaamde een herboren protestgeneratie die bepaalde lessen had getrokken uit de economische en politieke crisis van de jaren 1979-1983, in het bijzonder het afscheid van Keynesianisme. Maar Kok kreeg ook steun van een generatie tussen Nieuw Links en Niet Nix in die met vallen en opstaan een Nederlandse derde weg praktiseerde, een poldermodel dat zowel sterk moest zijn als sociaal. Ik reken Wallage en Melkert tot deze tussengeneratie maar ook Rottenberg, Rottenbergs leerlingen (zoals Oudkerk en Van der Ploeg), Koks leerlingen (zoals Benschop), en WBS-ers als Kalma, Becker, Scheffer (en mezelf).’ Ik betwijfel overigens of hij tien jaar later dezelfde conclusie zou hebben getrokken. Het meest zichtbaar waren en zijn de bijdragen van Jos aan het jaarboek van de WBS en het maandblad, Socialisme & Democratie. Tegen het decor van een zoekende sociaaldemocratie en – na de eeuwwisseling – onrust en bedruktheid in de politiek, analyseert hij het krachtenveld, beoordeelt de koers van de sociaaldemocratie en wijst de weg die naar zijn mening moet worden ingeslagen. Wie zijn bijdragen aan wat in feite een permanent debat over positie en koers van de sociaaldemocratie is opnieuw doorleest, wordt getroffen door de openheid en rijkdom van de argumenten, door de combinatie van actuele politieke kwesties en fundamentele wetenschappelijke inzichten en vooral door de meanderende geest van Jos. Hij praatte en schreef zoals hij dacht: alle hoeken en gaten van de argumentenkamer uitkammend en met verrassende wendingen je toch weer op het verkeerde been zettend. Je treedt het De Beus-Universum binnen en je moet oppassen dat je niet verdwaalt. Hij hield ervan een probleemstelling te formuleren, deze met kracht van allerlei argumenten toch te verwerpen, een paar nieuwe perspectieven in te brengen en uiteindelijk een eigen richting te kiezen die weliswaar kritisch ten opzichte van de heersende machten is, maar deze tegelijkertijd als het ware wil helpen om het voortaan beter te doen. Voor collega-academici in en rond de PvdA kon hij ongenadig kritisch zijn, voor de worstelende politicus hield hij een zekere empathie. – 58 –
Een van de meest uitgesproken stijlfiguren is de stapeling, waardoor in één passage of zin een variëteit aan kenmerken, begrippen en argumenten wordt geconcentreerd. Uit 1999: ‘Hoe dient de tweelingtendens van mondialisering en individualisering, die tot in de huidige jaren negentig de naoorlogse sociaal-democratische inbedding (1945-1975) deels vernietigde, terwijl ze ook deels door dit regime was opgewekt, alsnog te worden beheerst opdat enerzijds een wereldomvattend laissez-faire kan worden getemd en anderzijds een krachtige sociaal-democratie kan worden gevestigd die zich ditmaal niet tot het Westen beperkt maar ook uitstrekt over andere wereldregio’s – tot aan Afrika toe?’ Of uit 2006: ‘In de jaren negentig was er een vrees voor politiek. De samenleving was ontspannen, het beleid zacht en het heil kwam van de markt. In het huidige decennium is er een politiek van vrees ongeacht de kleur van de zittende regering. De samenleving is gespannen, het beleid hard, en het heil de onzekere opbrengst van afscherming van de eigen kring.’ Jos de Beus vraagt wat van zijn lezers. Voor een redacteur, zo weet ik uit eigen ervaring, was er wel wat werk aan de winkel om te zorgen dat die lezers mee konden meanderen. Maar Jos koos zijn begrippen met zorg, hij karakteriseerde situaties precies en nooit nonchalant: over zijn universum is nagedacht. Hij ergerde zich enorm aan wat hij zag als gebrek aan diepgang en nauwkeurigheid bij de pogingen een nieuw beginselprogramma voor de PvdA tot stand te brengen. Zelf noemde hij zijn ergernis ‘mild bedoelde stijlkritiek’. In het bijzonder heeft hij bij voortduring en met hardnekkigheid aandacht gevraagd voor ons onvermogen om op bovennationale schaal democratisch gelegitimeerde politiek tot stand te brengen: wereldvorming zonder democratische correctie en regulering. Zijn kritische beschouwingen over de EMU (‘risico van nieuw nationalisme’, ‘institutioneel kader voor neoliberaal beleid’, ‘geen instrumenten voor het opvangen van externe schokken’) waren trefzeker en van onheilspellend voorspellende waarde. Sociaaldemocratie was voor Jos de Beus een beschavingsproject – het bieden van een tegenwicht tegen de ontwrichtende werking van internationalisering en individualisering. Een project dat hij voortdurend analyseerde vanuit wetenschappelijk perspectief en voorzag van rationele brandstof, zonder lastige kwesties uit de weg te gaan. Maar voor het welslagen van het project was ook morele kracht nodig. Daarin schoot de PvdA naar zijn opvatting aan het begin van de nieuwe eeuw ernstig tekort. We hebben, zo schreef hij in 2003, ‘niet weer iets nieuws nodig maar iets heel ouds, politiek met een ziel.’ Dat zou hij tien jaar later vast weer opnieuw hebben kunnen opschrijven. – 59 –
Twee wandelingen René Cuperus* Als ik aan Jos denk, – als ik hem gedenk – zie ik beelden voor me van twee wandelingen. Ik zie een wandeling voor me met de EnthousiastProfessorale Jos, en een wandeling met de Ontroerende Jos. Eerst een wandeling over de Hilversumse hei, waarin we aan het brainstormen waren over het Project Heldring. We hadden het plan opgevat om samen een antwoord te schrijven aan Jerome Heldring, de wijze columnist van NRC Handelsblad. In steeds somberder columns beschreef die namelijk de teloorgang en overbodigheid van de sociaaldemocratie. Heldring verdiende een serieuze repliek vanuit de sociaaldemocratie zelf. Op die hei liet Jos – geestdriftig redenerend en argumenterend, zoals alleen hij dat kon – de honden en hun hondenbezitters zichtbaar schrikken. We liepen dan naar dat merkwaardige vliegveldje, en weer terug naar Jos zijn studeerkamer. Dan kwamen we door de woonkamer, waar Florian op een heel groot TV-scherm hele wilde schietspellen zat te doen. Jos liep er onverstoorbaar langs. De tweede wandeling was op Zon en Schild. Zo’n klassiek sanatorium in de bossen. We liepen met een rolstoel door het park. Jos was daar met grote schrikkerigheid in gehesen. Wat een fragiele man was het geworden! Rondjes lopen door het park, proberen herkenning bij hem op te roepen met dierbare namen uit een ver verleden: Joop den Uyl, Hans van den Doel, Jacques van Doorn. Of mensen dichterbij in de tijd: mensen rondom DE Stichting, zoals Jos de Wiardi Beckman Stichting pleegde te noemen. Dan had ik het over Felix, Piet de Rooy, of over de Twee Paulen, Kalma en Scheffer. In de hoop op herkenning, communicatie en contact. Vaak lukte dat. Maar niet altijd. Jos was one of a kind. Jos was een onvermoeibare ideeënman. In persoon was hij een permanent politiek gesprek. Jos kende geen pauzestand. Zoals hij met zijn studenten omging, zo ging hij met de wereld om. Hij gaf zichzelf en zijn omgeving voortdurend college, kritische maatschappijbeschouwer als ie was met een aanstekelijk plezier in discussie en het publieke debat. * Rene Cuperus is medewerker van de Wiardi Beckman Stichting
– 60 –
Ik heb de laatste tijd zijn Buitenhof-columns teruggekeken, en zijn boeken en artikelen: vrijwel elke bewering, elke observatie van Jos is een essay op zichzelf. Zijn werk staat bol van onvoorstelbaar gecomprimeerde denkkracht. Wat opvalt is, dat het nooit Hollands-gelijkhebberig of bot is. Jos was een ridderlijk debater. Vrijzinnig posities kiezend, hardop nadenkend en argumenterend, met ongehoorde eruditie en lenigheid van geest. Als Voordenker en Hardop-denker van Nederland had hij wel iets Amerikaans. Had hij waarschijnlijk op Harvard geleerd: hoe kritisch je ook bent, altijd eindigen met respectvol inlevingsvermogen, veerkracht en optimisme. Ik betrap me er regelmatig op dat ik me afvraag: wat zou Jos van de eurocrisis hebben gevonden? Van de Arabische Lente? Hoe zou hij het nieuwe kabinet geduid hebben? Oei, wat is Jos dan pijnlijk onvervangbaar. Bij de WBS, waar hij als drijvende kracht jarenlang in het Curatorium zat, – een duur woord voor bestuur – sprak hij geregeld over de intellectuele infrastructuur van ons land. Een typisch Jos-begrip. Hoe was het in een samenleving gesteld met de kwaliteit van de instellingen die de geest van een land moeten scherpen en bewaken. De universiteiten, de kranten, de omroepen, de partijen. Hoe goed was het daarmee in Nederland precies gesteld? Jos was er niet gerust op, en wilde er bij de WBS een project over starten: Groot onderhoud van de Nederlandse geest, zoiets moest het worden. Het is er niet meer van gekomen. Het laat zien hoe schatplichtig we aan Jos zijn en blijven. Met Jos verliest het Nederlands publieke debat en de sociaal-democratie een origineel denker, een fijnzinnig mens, een dierbare vriend. Jos. Het ga je goed.
– 61 –
Geweldige uren tussen de torentjes van boeken Marcel ten Hooven* Journalisten hebben er een handje van hun kennis te jatten -wellicht is dat zelfs de kern van hun vak. Bij deze biecht ik dat op aan de theaterstudenten in Leiden bij wie ik eens mijn persoonlijke beroepsethiek onder woorden bracht: ‘Geloof in waarheid, maar houd er rekening mee dat je je kan vergissen.’ Hoe authentiek deze oneliner wellicht ook klonk, ik weet bijna zeker dat Jos de Beus mij deze wijsheid ooit in het hoofd heeft geplant, tijdens een van de vele gesprekken in zijn kamer in het Binnengasthuis. Geweldige uren waren dat, tussen de torentjes van boeken die hij altijd her en der rond zijn bureau bouwde. De intellectuele alleseter Jos de Beus was voor een journalist die achter het direct waarneembare wil kruipen een ongemeen dankbare gesprekspartner. Dat kwam doordat zijn wetenschappelijke motivatie ook journalistieke trekjes had, in die zin dat hij zich met gretigheid op kwesties van maatschappelijk belang stortte. Net als een journalist wilde hij daar dan alles van weten, om vervolgens de wetenschapsbeoefenaar in zichzelf aan te spreken voor de diepere duiding. Dankzij zijn vorming in de politicologie, de filosofie en de economie was hij in staat onderliggende verbanden bloot te leggen die voor anderen verborgen bleven. Dat maakte het voor een journalist een feest zijn kennis af te tappen. Niet zelden viel ik onaangekondigd bij hem binnen, om een uurtje later weer wat wijzer zijn kamer te verlaten. De Beus heeft al die vakken ook onderwezen, politieke wetenschappen en economie aan de universiteit van Amsterdam en aan Harvard, filosofie aan de universiteiten van Twente en Groningen. Het gesprek met hem was ook zo prettig dankzij zijn benadering van het begrip ‘waarheid’. Aan de ene kant weerhield zijn geloof in het bestaan van waarheid hem van het relativisme, dat zo vaak in verwatenheid ontspoort. Aan de andere kant was hij ervan overtuigd dat een wetenschapper dé waarheid nooit volledig kan doorgronden en dus rekening moet houden met de mogelijkheid dat hij zich vergist. In een debat wierp De Beus daarom * Marcel ten Hooven is journalist bij De Groene Amsterdammer
– 62 –
altijd stellingen op, als kapstok voor intellectuele exercities over een duiding van de werkelijkheid. Deze wetenschappelijke attitude ontleende hij aan de volgende antidogmatische wijsheid van de socioloog Ralf Dahrendorf: ‘Indien niemand alle antwoorden weet, laten we dan bovenal ervoor zorgen dat het mogelijk blijft verschillende antwoorden te geven.’ Die grondhouding maakte De Beus wars van leerstelligheid. Hij was altijd nieuwsgierig naar andere zienswijzen en ontvankelijk voor het eventuele gelijk dat daarin besloten ligt. Deze houding van intellectuele eerlijkheid en twijfel maakte hem ongeschikt voor de actieve politiek, hoe geëngageerd hij ook was met de sociaaldemocratie. Dat bleek al direct in de nasleep van het interview dat collega Wilfried van der Bles en ik in 1994 voor Trouw met hem hadden, over het PvdA-verkiezingsprogramma van zijn hand. Daarin accepteert de PvdA voor het eerst expliciet de ongelijkheid in de maatschappij, op voorwaarde dat de overheid er streng op toeziet dat iedereen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt gelijke kansen heeft. Gelijkheid bij de start maakt ongelijkheid als uitkomst aanvaardbaar, zij het binnen zekere grenzen. De Beus keerde zich tegen de ongenadige ongelijkheid in de VS en wierp daarbij de stelling op dat het beter is iemand een uitkering te verstrekken dan hem, zoals in Amerika gebeurt, te dwingen tegen een hongerloontje twee, drie baantjes tegelijkertijd te accepteren. Bij een zeker beschavingspeil hoort een beetje werkloosheid, was de logische consequentie die De Beus daaruit trok. Meester-politicus Frits Bolkestein rook onmiddellijk zijn kans en sprak met een satanische trefzekerheid: ‘De VVD, heren, is de échte partij van de arbeid.’ De notie van de onkenbaarheid van waarheid had ook consequenties voor De Beus’ denken over democratie. Een kenmerk van totalitaire politieke systemen is volgens hem dat zij pretenderen de waarheid in pacht te hebben. ‘In een autocratie is onwrikbare waarheid het met koeienletters geschreven doel van de macht’, schreef hij. ‘Daarom wordt in een democratische samenleving resoluut afscheid genomen van de aanspraak op waarheid door een staat.’ Aan de andere kant keerde hij zich tegen politiek waarin elk geloof ontbreekt dat dé waarheid bestaat, ook al kan niemand haar kennen. De democratie is daardoor volgens hem vluchtig geworden. De kiezers zweven, maar de politici ook, nu zij vaarwel hebben gezegd tegen de idee dat politiek een botsing is tussen partijen die op grond van een eigen visie op de waarheid een rangorde aanbrengen in belangen en hartstochten. Daardoor richten politici zich volgens De Beus niet meer op een toekomstvisie – 63 –
of een sociaal ideaal, als wel op het behoud van zekerheden voor de burgers. De kiezers zijn zo ‘toeschouwers’ geworden, een publiek dat door de politiek behaagd wil worden. De Beus schreef bijna tien jaar aan een boek over deze toeschouwersdemocratie, tot een raadselachtige ziekte hem dwong het werk te staken. Bij de dood van zijn vriend en intellectuele voorbeeld Jacques van Doorn, ook zo’n gepassioneerde deelnemer aan het publieke debat, noteerde De Beus: ‘Hij schreef om zinvol te leven.’ Behalve aan zijn vrouw Marjon en zijn kinderen Florian en Madeleine ontleende ook De Beus de zin van het bestaan aan het schrijven en nadenken. Dat werd hem onmogelijk. Het moet voor hem ondraaglijk zijn geweest dat al die kennis uit zijn hoofd wegvloeide. Of was hij onmachtig geworden die kennis in woorden om te zetten? ‘Om mij heen ontstaat een stilte, mijn vermogen om te communiceren is aan het verdwijnen’, schreef hij in een afscheidsbrief aan collega’s. ‘Ik kan niet meer putten uit mijn geheugen en er komt niets meer bij. Binnenkort ga ik verhuizen naar een verzorgingshuis in Hilversum en zal daar goed verzorgd worden en de laatste fase van het leven ingaan.’ Een nooit gediagnosticeerde ziekte beroofde het publieke debat van een gepassioneerde, erudiete politicoloog en kritische sociaaldemocraat. Zijn talloze vrienden verloren met De Beus een trouwe, warme, altijd geïnteresseerde kameraad. Al na mijn eerste vraaggesprek met hem was hij méér dan een journalistieke bron, niet het minst doordat wij beiden in die tijd net vader waren geworden en enthousiast onze ervaringen over dat wonder deelden. Het was dan ook mede een vriendendienst dat De Beus mij in 2004 voordroeg voor de Anne Vondelingprijs, de jaarlijkse prijs voor politieke journalistiek. ‘En als ik iets wil, dan gebeurt het ook!’ grapte hij nog. Hij had gelijk. Het mooie beeldje dat de prijswinnaar in die tijd ontving, van de hand van Aat Veldhoen, herinnert mij nog dagelijks aan Jos de Beus.
– 64 –
Stemming Maken: laatste ronde Menno Hurenkamp & Liesbet van Zoonen* Onze herinneringen aan Jos stammen vooral uit 2002, toen we voor Trouw gezamenlijk de Tweede Kamerverkiezingen bespraken. Met Willem Breedveld als gespreksleider en notulist namen we wekelijks de ‘waan en werkelijkheid’ van de campagnes door. Op zaterdag stond het in de krant onder de titel Stemming Maken. Het begon als business-asusual en Jos verdacht Hans Dijkstal en Ad Melkert ervan dat ze van tevoren hadden afgesproken hoe ze het elkaar tijdens deze campagne lastig zouden maken. De een zou wat zeuren over de ziektekosten, de ander zou wat tornen aan de Zalmnorm. Ze hadden alleen buiten Pim Fortuyn gerekend. Het werden de heftigste verkiezingen ooit, ook al omdat het kabinet onderweg viel over Srebrenica. Onze eerste discussie ging over de vraag hoe zinvol het was dat Melkert op TV ging koken, op de verkiezingsdag hadden we het over de betekenis van moord en massamoord voor de Nederlandse politiek. Het was een directe vorm om over politiek na te denken; door te praten. Na de moord op Fortuyn besloot Jos om zijn gewone college te vervangen door een discussie met de 150 aanwezige studenten, onder het motto dat we ‘ons toch op de een of andere manier uit de verbijstering moeten praten’. Praten, discussiëren, debatteren, dat was de manier van Jos. Daarbij gebruikte hij het begrip toeschouwersdemocratie van de Franse filosoof Bernard Manin graag en effectief. Manin definieerde de toeschouwersdemocratie als politiek waarin het electoraat zich als een theaterpubliek gedraagt, dat eerder reageert op persoonlijkheden dan ageert vanuit overtuigingen en waarin discussies eerder plaats vinden op televisie dan in het parlement. Een makkelijk te mobiliseren maar zeer wisselvallige publieke opinie hoort er ook bij. Jos maakte op zijn specifieke manier school met deze analyse, niet vanachter zijn bureau maar in permanent gesprek met media, politici en passanten – als publieke intellectueel. Zijn uitgangspunt was consequent dat de politiek zelf verhalen zou moeten houden, in plaats van de kiezer soeverein te verklaren. ‘Vroeger’, zei hij, ‘ vroegen * Menno en Liesbet waren Collega Stemming Makers in Trouw tijdens de heftige verkiezingscampagne van 2002. Liesbet is hoogleraar Communication and Media Studies aan de Loughborough University. Menno is thans verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting.
– 65 –
we wat wil God? Nu vragen we wat wil de kiezer? Dat weet geen sterveling en dat is ook niet zo erg als de politiek maar zelf een verhaal houdt’. Bij wijze van afscheid maken we nog één keer stemming, in de stijl van toen, informeel en van de hak op de tak, over wat we nu precies aan moeten met die toeschouwersdemocratie. Liesbet: Ik was nooit zo dol op dat begrip, er spreekt een zeker misprijzen over de media en het mediapubliek waar ik niks mee kan. Het past wel mooi in een Franse klaagtraditie over de spektakelmaatschappij en de spektakelstaat, waar volkse of televisiecultuur altijd verdacht is. Het is bovendien wel interessant hoe het begrip door zijn vertalingen ook van karakter verandert: Manin heeft het over ‘la démocratie du public’, in de Engelse vertaling heet het ‘audience democracy’ en hier heet het dan toeschouwersdemocratie. En dan heb je ineens drie totaal verschillende begrippen, waarbij vooral de Nederlandse variant de associatie met achterover leunen heeft. Kan je nog wel spreken van een toeschouwersdemocratie nu de passieve toeschouwer heeft plaatsgemaakt voor een Facebookende, tweetende, digitale netwerker die naar believen haar handtekening inclickt. Zitten we niet midden in een clickocratie? Menno: Het een sluit het ander toch niet uit? In de lijn van De Beus zou het minder van belang zijn om te kijken naar wat mensen op en rond de TV of internet doen. Minstens de helft van de tijd zijn het niet meer dan consumenten, in die clickocratie. Het gaat er dan misschien meer om dat politici onder druk van al die activiteit sterk naar het midden neigen, allemaal ongeveer dezelfde betogen afsteken, bang zijn af te wijken. Dat is wel degelijk een probleem dat gedekt wordt door die term.’ Liesbet: Ik denk dat je nauwelijks meer wat algemeens kan zeggen over het karakter of de kwaliteit van onze democratie, let wel de Nederlandse hè. Sommige radicalinski’s worden omhoog ge-like-d, anderen naar beneden; er valt geen peil op te trekken. Wat dat betreft is Project X paradigmatisch voor de huidige tijd. Kiezers zijn dan weer lui, en dan ineens weer niet. Soms vertrappen ze de PvdA, dan weer de SP, en dan ineens weer het CDA. Maar dat is allemaal geen ‘toeschouwen’ Menno: Nou, het punt van de toeschouwersdemocratie is vermoedelijk meer dat voor systeemkritiek niet zo veel plaats meer is. Want die sneuvelt via het tweede scherm of een paar klikjes op twitter, of wordt kapotgemaakt door een fact-check. De radicalen die er nog zijn, richten zich niet op maatschappelijke structuren, maar zijn vooral radicaal ten koste van andere mensen, boos op moslims, boos op de elite, boos op bonussen.
– 66 –
Liesbet: Ik geloof dat Jos er ook mee bedoelde dat het parlement niet meer richtinggevend is voor het politieke debat. Ha ha, zullen we het begrip radicaal omdraaien en zeggen dat het betekent dat de parlementariërs de passieve toeschouwers zijn geworden van het publieke debat? Ademloos en machteloos toekijken wat er nu weer op Twitter, Facebook en Avaaz voorbijkomt? Dat had Jos wel mooi gevonden. Menno: Je ziet die machteloosheid van het parlement ook bij zo’n moreel oproer over de bonussen van de bankiers. Op het ‘ Geef Terug’ pleidooi jegens een falende bankier om zijn bonus terug te geven, volgt alleen maar verpletterende stilte of afkeuring. Politici zouden dat toch moeten vertalen in een verhaal hoe het anders moet? Dat laten ze nu wel redelijk liggen. In termen van vooruitgangsgeloof of veranderingsgezindheid gedragen ze zich eerder slaafs dan autonoom, eerder laverend tussen publieke opinie en rating agency’s dan sturend ten opzichte van de maatschappij. Al is er natuurlijk wel een terug-graai regeling in de maak, die ‘ claw-back’ ligt nog bij de Eerste Kamer. Liesbet: Ik vond dat Samson dat bij de laatste verkiezingen veel positiever verwoordde: dat je met al die onvoorspelbaarheid van tegenwoordig moeilijk met sluitende verhalen en voornemens kan komen, maar dat je wel een kompas kan hebben dat aangeeft welke richting je op moet, en zijn kompas zou links zijn. Dat idee dat je als politicus flexibel van mening moet kunnen veranderen, binnen de grenzen van je ideologie natuurlijk, dat spreekt mij wel aan. Ik denk alleen dat Jos dat een hopeloos zwaktebod had gevonden. Die hield echt wel van het grote statement. Menno: Onvoorspelbaarheid, hoezo? We wisten toch vijf jaar geleden zeker dat wat gebeurde met de ABN en de ING, dat we ons dat niet meer zouden laten gebeuren? Toen kwam SNS. En we weten nu toch al dat de Rabobank ook nog opgezadeld zit met een grote stapel onverkoopbaar vastgoed? Wat is daar onvoorspelbaar aan? Ik weet niet of Jos daar zijn ‘leegte op links’ op los zou hebben gelaten, hij zag die eerder in culturele termen, maar je volwassen opstellen tegen banken die geen kleine jongens zijn, dat lijkt me geen groot statement. Liesbet: Hij heeft wel eens op het CDA gestemd hè, zo woedend was hij over die leegte op links. Dat heb ik nooit zo begrepen. Maar hij was gelukkig niet zo iemand die alleen maar vanaf de zijlijn zijn ergernis stond te spuien. Ik vond het wel mooi dat-ie als professor toch ook gewoon in de modder van de kandidatenlijsten, de verkiezingsprogramma’s en de TV-debatten ging staan. Zelf was hij in elk geval geen toeschouwer.
– 67 –
De rechtse klem Paul Kalma* Is Jos is de loop van zijn politieke leven een stuk rechtser geworden? Heeft hij misschien zelfs een ontwikkeling doorgemaakt als indertijd de Amerikaanse intellectuelen rond het tijdschrift Partisan Review: van radicale socialist tot neoconservatief? Die suggestie dringt zich op als we weten dat de Nijmeegse student, in de jaren zeventig actief in de Socialistische Studentenbond Politicologie, twintig jaar later voor de PvdA van Wim Kok (direct na diens drastische ingrepen in de sociale zekerheid) een verkiezingsprogramma schreef – om weer een decennium later een voorkeurstem op CDA-leider en premier Jan Peter Balkenende uit te brengen. Een ‘proteststem’ weliswaar, zoals hij het zelf noemde, maar wel op iemand die, samen met de VVD, een tamelijk rechts regeringsprogramma had uitgevoerd. En dan was er in diezelfde periode Jos’ toenemende belangstelling als wetenschapper voor het conservatisme. Zat in dat alles niet een heel duidelijk patroon? Het antwoord op die vraag luidt wat mij betreft ontkennend. Om te beginnen was Jos in de jaren zeventig lang niet zo radicaal als de naam ‘Socialistische Studentenbond Politicologie’ doet vermoeden. Zijn medestudent Paul Frissen herinnert zich hem als ‘slim en tegen de tijdgeest van toen in sociaal-democraat, voor die tijd een reactionaire stellingname’. Over de Lockheed-affaire ‘oordeelde hij dat de sociaaldemocratie de monarchie had gered en hij vond dat een verstandige zet’. En Jos zelf zei veel later in een interview: ‘(bij) het radicale socialisme heb ik me nooit thuisgevoeld. [...] Uiteindelijk ben ik in 1975 lid van de PvdA geworden, vanwege Joop den Uyl.’ In de tweede plaats wil belangstelling voor een bepaalde stroming of ideologie natuurlijk niet zeggen dat je je er politiek mee identificeert (of omgekeerd: dat identificatie je tot een betere docent of onderzoeker maakt, zoals marxisten binnen de studentenbeweging in de jaren zeventig dachten). Dan was Jos namelijk liberaal, socialist en conservatief tegelijk geweest. Wat wél zijn wetenschappelijke interesse zal hebben geprikkeld was de opmars, na de eeuwwisseling, van (neo)conservatieve denkbeelden in de Nederlandse politiek en het publieke debat. De artikelen die * Paul Kalma is oud-directeur van de Wiardi Beckman Stichting.
– 68 –
daarover van zijn hand verschenen, zijn typerend voor Jos: analytisch scherp, niet bang voor de grote greep op zijn onderwerp, en (tegen de stroom in): nogal sceptisch over de mogelijkheden van een verdere conservatieve doorbraak in Nederland. Een mooi voorbeeld is zijn bijdrage aan de in 2006 verschenen, door Huib Pellikaan en Sebastiaan van der Lubben geredigeerde bundel Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de lage landen. Het artikel draagt een typisch Beusiaanse titel: ‘Een derde eeuw van Nederlands conservatisme’. En Jos valt meteen met deur in huis. ‘Ik stel drie vragen: Stelt rechts wat voor? Wordt het ooit wat, de worteling van nieuw rechts in de traditie van de Nederlandse politiek? Wordt het wat met de toekomstige greep naar de macht van nieuw rechts?’ In veel opzichten, stelt Jos vast, verschuift het politieke klimaat hier in conservatieve richting. In de filosofie groeit de beschavingskritiek en in de pers neemt het aantal columnisten met ‘dwarse kritiek op linkse correctheid’ sterk toe. Aan conservatieve gespreksstof voor het parlementaire en publieke debat is bovendien geen gebrek: van schijnarbeidsongeschiktheid tot hufterigheid in de openbare ruimte; van verzwakking van het kerngezin tot bedreiging van de Nederlandse soevereiniteit in Europa. Hij noemt de uitslag van het referendum over Europa in 2005 ‘de eerste serieuze verschijning van de aloude conservatieve afkeer van een Europese superstaat op Nederlands grondgebied’. Typerend is ook de verschuiving binnen het CDA: de winnaar van de verkiezingen van 2003, die afscheid neemt van de generatie-Lubbers en een meer conservatieve lading geeft aan christelijke politiek. Maar daar staat het een en ander tegenover. Nieuws rechts is in Nederland relatief laat opgekomen – anders dan in de V.S. en Engeland, waar het zich al vanaf de jaren zestig krachtig is gaan manifesteren. En toen, na het stranden (al in de haven) van het tweede kabinet-Den Uyl, ons land ‘alsmaar rijper leek te worden voor een conservatieve terugslag’, bleef die beperkt en gematigd. De bestrijding van de economische teruggang kreeg, met het akkoord van Wassenaar en de gematigde koers van Kok als nieuwe PvdA-leider, het karakter van depolitisering en toenadering tot het midden. En misschien wel het belangrijkste: de opvattingen van Nederlanders over moraal, recht en beleid zijn niet enorm verschoven. Er is wel een verharding van de publieke opinie waarneembaar, maar geen substantiële verrechtsing. Hoe sterk, vraagt Jos zich vervolgens af, is het conservatisme hier historisch geworteld? ‘Ten behoeve van nader onderzoek’ onderscheidt hij in de Nederlandse politieke geschiedenis vier perioden van vijftig jaar, – 69 –
waarin progressieven en conservatieven elkaar wat betreft dominante invloed op de politiek resp. de maatschappelijke dynamiek hebben afgewisseld. Hij concludeert dat conservatieven hier ‘het sterkst zijn geweest in de begintijd van de constitutionele monarchie, het zwakst in de tijd dat de democratische verzorgingsstaat bloeide in de bedding van Amerikaans leiderschap en Europese samenwerking’. Gaat het tij nu weer ten gunste van de conservatieven keren? Niet als ze op een hardvochtig beleid inzetten, in een land waar steun aan kwetsbare groepen nog altijd redelijk hoog staat aangeschreven. Bovendien ziet Jos neoconservatieve ideologen in ons land (Kinneging, Spruyt) blijven hangen in cultuurkritische somberheid, terwijl de V.S. juist laten zien hoe belangrijk een zekere ‘lichtheid’ voor de opbouw van een conservatieve hegemonie is: ‘optimisme, commercie en zelfs democratische participatie’. Dat straalden ook de kabinetten Balkenende 1, 2 en 3 niet uit. Neoconservatieven in ons land, concludeert hij, moeten rekening houden met herstel van linkse partijen of met een heropleving van antidemocratische, populistische krachten. Die laatsten zijn ‘de lachende derden wanneer noch neoprogressieven noch neoconservatieven profiteren van een verval van christen-democraten en liberalen. Ziedaar de rechtse klem.’ Tot zover de beschouwing van Jos over ‘een derde eeuw van Nederlands conservatisme’ die er mogelijk niet zou komen. Een politieke voorkeur voor dat conservatisme valt er volgens mij niet uit te destilleren. Wel vermoed ik een verband tussen zijn gegroeide aandacht als onderzoeker voor de betreffende stroming(en) en zijn grote politieke onvrede met de opstelling van zijn eigen Partij van de Arbeid. Gingen de conservatieven misschien slagen waar de sociaaldemocratie zijns inziens faalden: namelijk in het formuleren van een geloofwaardig en aanstekelijk politiek programma? Jos’ kritiek op de PvdA van Wim Kok en Wouter Bos en op de Nederlandse politiek in het algemeen was, kort gezegd, niet misselijk. ‘Het neoconservatisme gaat voorop’, schreef hij. ‘Links volgt verdeeld, verward en verongelijkt.’ En de PvdA is de partij van ‘de bestuurlijke kaste’ geworden. ‘Geen zelfverheffing via sociale verbetering maar zelfverdediging via bestuurlijke herverdeling.’ Waar ze nog onvervulde idealen nastreeft zijn die abstract en impopulair: ‘wereldburgerschap’, ‘Europese eenwording’, ‘een samenleving zonder vrees voor de vreemdeling’. En: ‘we zijn van de klassieke compromispolitiek in consensusbeheer beland’. (Citaten uit ‘De onuitstaanbare leegte van links’ (2003), ‘De uitverkoop van de poli-
– 70 –
tiek’ (2003), en het interview ‘De sociaal-democratie moet opnieuw uitgevonden worden’ (2008)) Ik heb met Jos in PvdA-verband veel samengewerkt (bv. in de verkiezingsprogram-commissie van 1994 en bij het schrijven van een artikel, met Paul Scheffer, over de noodzaak van linkse samenwerking). Zijn publiekelijk uitgedragen stem op Balkenende, tien jaar later, verbijsterde me enigszins. En met bepaalde onderdelen van de kritiek die hij rond die tijd op de PvdA formuleerde was ik het niet eens – zoals met zijn pleidooi voor een hard, cultureel ingekleurd integratiebeleid. Hiermee kwam hij overigens ook tegenover zijn intellectuele leidsman en kompaan Jacques van Doorn te staan. Maar zijn analyse van de ‘leegte van links’ in het algemeen en die van de PvdA in het bijzonder was trefzeker en heeft nog altijd niets van haar relevantie verloren. Die mengeling van instemming en kritiek op politiek gebied gaat bij mij samen met grote persoonlijke waardering en met bewondering voor zijn wetenschappelijke, pedagogische en polemische kwaliteiten. Het compliment dat hij, samen met Piet de Rooy, aan Van Doorn gaf (in het voorwoord van de na diens dood verschenen bundel ‘Nederlandse democratie’) is ook op Jos van toepassing: zijn neiging om in verzet te komen ‘tegen die enorme dwang tot eenvormigheid op een klein grondgebied die tot een ernstig democratisch deficit kan leiden’. Wat ik nooit zal vergeten: hoe hij, al glimlachend en gesticulerend, zijn redeneringen een hoge vlucht liet nemen. En hoe hij, toen hij ernstig ziek was, dat soms opnieuw probeerde – maar het niet meer kon.
– 71 –
Aan de wandel met economen en met de economie Arjo Klamer en Harmen Verbruggen* Wie was Jos de Beus? Waarvoor stond hij? Wat had hij met economie? Wij zijn econoom. Arjo studeerde econometrie en economie aan de Universiteit van Amsterdam en Harmen economie aan de VU. Wij hoorden voor het eerst van Jos toen hij economie begon te doceren aan de Universiteit van Amsterdam. Dat was in 1977. Arjo stond op het punt naar de VS te vertrekken om daar verder te studeren. Wij allebei keken op van de komst van Jos. Hoezo economie? Hij is toch een politicoloog? We hebben hem niet direct meegemaakt in de eerste tien jaar. We wisten dat deze politicoloog welvaartstheorie doceerde en economisch beleid, en dat hij medewerker was van Hans van den Doel (samen met Harry Dekker, een studiegenoot van Arjo) maar wat hem verder bezig hield ontging ons. Ook na een nacht stevig discussiëren in de zomer van 1979 in een vakantieverblijf in Zuid-Frankrijk waar Harmen hem met zijn studiegenoten voor het eerst door een wonderlijk toeval persoonlijk ontmoette. In 1989 veranderde ons beeld. Want toen kwam hij met een lijvig proefschrift over Friedrich Hayek, Amartya Sen en James Buchanan, álle drie vooraanstaande economen. We lazen over zijn proefschrift in dag- en weekbladen en roddelden over Jos als de omgevallen boekenkast. Want welke econoom leest nu zoveel? Een beetje econoom beperkt zich tot wat artikelen van de afgelopen jaren maar wat Jos allemaal te berde bracht, was echt iets anders. De combinatie bevreemdde ons toen al. Dat hij wat met Sen had, konden we wel begrijpen want Sen besteedt veel aandacht aan het begrip rechtvaardigheid. Maar wat heeft een PvdA-er, want als zodanig was Jos bekend zeker in associatie met Van den Doel, met de liberale economen Hayek en Buchanan? Dat zijn toch conservatieve economen die het geloof in de markt prediken? Wat wilde deze politicoloog ons economen nu wijsmaken? Enigszins geïntrigeerd lieten we het toen daarbij.
* Vrienden van Jos. Arjo is ook hoogleraar Culturele Economie aan de Erasmus Universiteit en Harmen decaan van de Economische Faculteit van de VU.
– 72 –
Zijn overstap naar de filosofie, in 1995, begrepen we beter. Jos was toch meer een filosoof dan econoom, hadden we al geconcludeerd. Het beeld klopte weer helemaal toen hij hoogleraar Politieke Theorie werd aan de Universiteit van Amsterdam in 1998. Arjo was daarvoor al met Jos in gesprek gekomen om te ontdekken dat hij een sterke denker is en een inspirerende gesprekspartner. Hij heeft met zijn gezin Jos en Marjon opgezocht in Cambridge, VS tijdens de Harvard periode van Jos. Toen Jos in Hilversum kwam wonen, besloten ze iedere zondag samen hard te lopen. Jos kwam vervolgens Harmen weer tegen in het curatorium van de Wiardi Beckman Stichting en omdat Harmen ook in Hilversum woonde, vroeg hij hem mee te lopen. En zo geschiedde. Tot het bittere einde zijn we blijven lopen. En nu lopen we samen, zonder Jos. Tijdens onze tochten haalden we de wereld overhoop, inclusief de persoonlijke wereld, om haar aan het einde van de tocht keurig op te lossen. Ook de economie was een regelmatig onderwerp van gesprek, en daarmee de economische wetenschap. Nu hij er niet meer is, lopen we niet alleen rond met de vraag hoe het zo heeft kunnen gebeuren, maar steeds meer met de vraag wat Jos nu eigenlijk had met economie. We zijn maar weer eens wat gaan lezen. En we zijn onze gesprekken langsgelopen. Dan valt ons van alles op. Niet merkwaardig is dat Jos de Beus zich aangetrokken voelde tot Van den Doel. Hij was immers een spraakmakende Nieuw Linkser in de PvdA. Wel bijzonder was dat Van den Doel welvaartstheorie doceerde, de hoeksteen van de in die dagen als burgerlijke economie neergezette neoklassieke theorie. Van den Doels politiek-economische gedachte was de welvaart van de lagere maatschappelijke klassen te verbeteren, niet alleen materieel, dus geen biefstuksocialisme, maar ook met onderwijs en sociale arrangementen. De maatschappij zou bereid gevonden moeten worden daarvoor te betalen. Dat was nog wel een probleem, want collectieve voorzieningen worden centraal afgesproken, maar moesten veelal decentraal in het maatschappelijk middenveld, en ook vaak via markten, worden gefinancierd. Het waren uitdagende politiek-economische vraagstukken over de democratische legitimiteit van centrale arrangementen, over de bestanddelen van de na te streven welvaart en hoe dat allemaal georganiseerd en gefinancierd moest worden. Maar hoe past dat alles in de neoklassieke welvaartstheorie? Economen laten zich niet zo gemakkelijk meeslepen in hoe het allemaal anders kan en moet. Hun benadering is eerder formeel dan inhoudelijk. Jos mocht dan in die tijd welvaartstheorie doceren, wij weten nu dat hij daar een ambivalente houding tegenover had. Hij gaf toe dat hij ge– 73 –
charmeerd was van het gestructureerde kader van de theorie. Wat dat betreft hadden economen het goed voor elkaar, veel beter dan de politicologen. Economen werkten tenminste met heldere veronderstellingen en konden alles in wiskundige modellen gieten. Niet dat hij daar zelf mee weg kon, maar mooi vond hij het wel. Over de inhoudelijke aspecten was hij minder te spreken. Hij schamperde in onze discussies over het formele welvaartsbegrip van Hennipman dat volgens hem leeg was, bijna tautologisch. Je zou er alles in kunnen stoppen en alle kanten mee op kunnen. Hij miste de praktische, beleidsmatige betekenis. Eenzelfde ambivalentie lezen we in zijn proefschrift, Markt, Democratie en Vrijheid. Waardering had hij voor alle drie de economen wier werk hij uitputtend behandelt. Het bindende thema is vrijheid. In Hayek leest hij dat de vrijheid van de mens gepaard gaat met onzekerheid. Hayek had weinig fiducie in een door de overheid georganiseerde samenleving en geloofde eerder in de spontane ordening met als belangrijk ordeningsmechanisme die van de markt. Ook Buchanan ziet in de vrije markt een superieur ordeningsmechanisme met maximale ruimte voor vrije keuzes. Zijn bijdrage is volgens Jos dat hij de methode van het methodologisch individualisme dat zo kenmerkend is voor de neoklassieke economie, heeft toegepast in een analyse van politiek processen. Daaraan ontleende Buchanan het inzicht dat een grondwettelijk kader noodzakelijk is om het eigengereid politieke handelen te disciplineren. (Denk aan de 3% norm als maximum voor een overheidstekort als onderdeel van de grondwet, zoals dat nu in Duitsland is gerealiseerd). Ook voor Sen staat keuzevrijheid van het individu voorop, maar hij tilt de analyse naar een maatschappelijk niveau met aandacht voor rechtvaardigheid en ethiek. Uit zijn bespreking blijkt dat Jos al de aandacht voor vrijheid kon waarderen. Daarin herkennen we de liberale econoom. Maar hij heeft ook bedenkingen, drie nog wel. 1) Hij mist de historische en empirische dimensie; het was allemaal wel erg theoretisch. 2) Hij mist een doorwrochte analyse van het verband tussen vrijheid in het economisch handelen en politieke en zedelijke vrijheden. (Ziehier Jos de politicoloog.) En 3) mist hij een duidelijk beeld van hoe vrijheid zich in het dagelijks leven manifesteert. Hij vraagt zich af of mensen wel een duidelijk beeld hebben van hun eigen vrijheden. Onder economen vinden we zijn analyse filosofisch. Dat vinden we zeker wanneer hij naar de democratische verbanden zoekt, en vindt in het werk van zijn auteurs. Want dat is een ander thema in zijn proefschrift. We zien dat hij al in zijn dissertatie begint weg te trekken uit het gesprek van economen om de gesprekken voor politicologen en politieke filoso– 74 –
fen op te zoeken. We konden dat ook in onze gesprekken later merken. Boomden wij tweeën over onderwerpen als de metingen van de welvaart, de fragiliteit van de financiële sector, de bezuinigingen, of de monetaire en economische effecten van de invoering van euro, dan luisterde hij wijselijk. Zodra de politieke dimensie aan de orde kwam, viel hij nadrukkelijk weer in. Wat hem bleef binden aan de economie, was vooral het werk van Amartya Sen. Deze Indiase econoom speelt een hoofdrol in zijn boek van 1993 Economische Gelijkheid en Het Goede Leven. In dit boek gaat Jos op zoek naar de praktische uitwerking van het gelijkheidsbeginsel in relatie tot de toenemende nadruk op de vrijheid van het individu. Hij verbeeldt zich hoe drie concrete personages het principe van gelijkheid ervaren, en komt tot het inzicht dat zij niet zozeer geïnteresseerd zijn in gelijke uitkomsten maar meer in gelijke kansen. Dat was nou precies het standpunt van Sen. Niet helemaal toevallig had hij in 1992 nog deelgenomen aan een seminar van Sen op Harvard. Een andere Harvard professor die door zijn tekst heen spreekt is John Rawls, een filosoof die een treffende verbinding maakte met keuzevrijheid aan de ene kant en rechtvaardigheid aan de andere. Want een probleem met het organiseren van rechtvaardige situaties is dat daar dwang bij komt. Mensen moeten bijvoorbeeld belasting betalen. Rawls motiveert ingrepen door een beroep te doen op het besef van een ieder van ons welke situatie we zouden prefereren als we zelf niet onze positie weten, dus als we moeten kiezen achter een sluier van onwetendheid. Volgens Rawls zullen rationele individuen er dan voor kiezen dat iedere maatregel, iedere handeling in ieder geval de mensen die het het moeilijkst hebben, niet mogen schaden, en bij voorkeur vooruit helpen. Jos was duidelijk van die gedachte gecharmeerd. Maar hij voerde dan Sen aan om aan de hand van zijn personages te pleiten voor vooral de gelijkheid van kansen. Vrijheid en eerlijke kansen zijn wat hem betreft cruciale ingrediënten van het goede leven. In de jaren ’90 raakte Jos de Beus even in de ban van de Derde Weg. De sociaaldemocratische bewegingen sloten zich met deze Derde Weg aan bij de neoliberale tijdgeest, en verkenden de mogelijkheden om decentraal, dus via semipublieke instellingen en markten, collectieve doelstellingen te realiseren. Het oude thema van Van den Doel was weer terug. De aantrekkelijkheid voor Jos was de nadruk op het vrije handelen. Maar hij werd in toenemende mate wantrouwend door het misbruik dat vooral bestuurders en bankiers maakten van de vrijheid die hen werd gegeven. Toen de problemen in 2007 naar de oppervlakte kwamen, kon hij er zich – 75 –
over opwinden. Niet dat hij de sympathie van Arjo met de SP kon delen, hij werd wel radicaler in zijn kritiek. Van zijn aanvankelijke bewondering voor de neoklassieke economen bleef weinig over. Ook als politiek denker kwam hij lastig te zitten. De Pim Fortuyn revolte heeft hij niet goed zien aankomen en de betekenis daarvan misschien wel onderschat. Tijdens de verkiezingscampagne van 2002 liepen we langs een manege waar Arjo eerder die week Fortuyn had gesproken op een soort `tupperware` partijtje maar dan met Rovers als tupperware en zakenlieden als gezelschap. Arjo was behoorlijk onder de indruk van Fortuyn, en vooral van de manier waarop hij de zakenlieden confronteerde en inpalmde. Bijzonder vond hij ook de persoonlijke manier waarop hij met Fortuyn kon praten. Jos was geïrriteerd. Hij vond de aandacht die Fortuyn kreeg in de verkiezingscampagne verwerpelijk. Hij vond die hele Fortuyn maar niks. Maar als politicoloog moest hij zich wel bezig houden met het opkomende populisme. Dat had naar zijn inzicht niet alleen betrekking op Fortuyn, maar doortrok alle politieke partijen en groeperingen. In die periode ontwikkelde hij zijn gedachten over de toeschouwersdemocratie. De vluchtigheid van het stemgedrag, het telkens achter een nieuwe leider aanlopen of het vatbaar worden voor een bepaald sentiment, zag Jos de Beus ook als een van de verklaringen voor het Nederlandse ‘nee’ tegen de Europese grondwet in het referendum van 2005. Over Europa werden we het overigens nooit eens, hoewel we alle drie de euro van het begin aan een hachelijk experiment vonden. Maar Jos verklaarde zich hardnekkig tot een rationele federalist, Arjo zag de EU als een neoliberaal experiment dat sociale en democratische kwaliteiten ondermijnt, terwijl Harmen toch wel graag bijvoorbeeld het milieubeleid op Europees niveau geregeld wilde zien. Dat Jos iedere zondag met twee economen wilde hardlopen en vooral bomen over van alles en nog wat, vertelt ons dat hij de binding met de economie graag wilde onderhouden. Maar dat maakte hem nog niet tot econoom. Hij gebruikte economische denkbeelden om zijn politieke denken te voeden. Dat was mede zijn kracht. In 2009 begonnen zijn krachten af te nemen. Een aantal maanden wandelden we meer dan dat we hard liepen. Het ging niet goed met Jos. Hij kwam somber aanfietsen. Hij had lichamelijke klachten. Het was onduidelijk wat het probleem was. We probeerden hem af te leiden met onze gebruikelijke gesprekken over de politiek, het goede leven, en situatie in de wereld. De economie lieten we voor wat het was, want dat onderwerp werkte niet goed. Politieke onderwerpen werkten beter. Roddelen ging – 76 –
ook nog wel. Maar hij werd steeds depressiever. Totdat hij niet meer mee kon. We zochten hem dan thuis op. Toen begon zijn lijdensweg langs een reeks instellingen. Het wandelen werd schuifelen. De gesprekken werden moeizaam. Een paar dagen voor zijn dood zochten we hem op. We hadden moeite Jos te herkennen in het lichaam dat daar lag. Hij had weinig meer te zeggen. Zijn ogen waren gefixeerd op een foto van zijn twee kinderen. Wij wisten dat dit onze laatste keer samen zou zijn. Of hij dat wist . . . Wij lopen door. We kunnen nu meer over de economie praten en over economen. Maar we missen de politieke inbreng van Jos. Wij missen zijn meeslepende visies op het leven en de wereld. Wij missen zijn anekdotes en roddels. Wij missen onze gesprekken die almaar persoonlijker en ingrijpender werden. Wij blijven doorlopen, met Jos in ons midden.
– 77 –
Politiek leiderschap, daar gaat het om Philip van Praag* Een dag na de voor de PvdA succesvolle gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006, stuurde Jos een uitgebreide email aan Wouter Bos om hem te feliciteren met het klinkende resultaat. Als het landelijke verkiezingen zouden zijn geweest had de PvdA meer dan 50 zetels gehaald. Jos beschouwde de uitslag in vele opzichten als een persoonlijke zege van Wouter Bos. Acht maanden later, op 22 november 2006 stemde Jos op het CDA van minister-president Jan Peter Balkenende. Ik was verbijsterd toen ik dat op verkiezingsavond van een journalist hoorde, en met mij vele anderen. In de talloze politieke discussies die we voerden ging het vaak over de erfenis van Fortuyn, Balkenende, de massale vakbondsacties en natuurlijk over de PvdA. Het was duidelijk dat hij veel kritiek had op de vakbonden en de partij, maar deze stap had ik niet verwacht. Iemand die misschien minder reden tot verbazing had, was Wouter Bos. De email uit maart teruglezend, kan ik niet anders constateren dan dat hij een krachtige waarschuwing bevatte. Niet alleen werd er op de bekende ’Beusiaanse’ wijze een mini-programma uiteengezet, Jos waarschuwde ook voor ‘de behoudzucht van de hedendaagse linkse stemmer’ en raadde Bos aan ‘het volk voor te bereiden op de nieuwe concurrentieslag in de grote wereld. [...] De PvdA moet een nieuw pad van structurele groei inslaan zonder polarisatie in machts- en vermogensverhoudingen’. De opdracht voor Wouter was een ‘solide verkiezingsprogramma te schrijven en een ploeg van de best and brighest te maken’. Op al deze punten was Jos in november teleurgesteld. Het was kenmerkend voor Jos dat hij uitgebreid publiekelijk verantwoording aflegde voor zijn steun aan Balkenende. In de Volkskrant lichtte hij enkele dagen na de verkiezingen zijn keuze toe. Bos had gefaald de hinderkrachten in eigen kring te overwinnen, wat bijvoorbeeld Den Uyl en Blair wel was gelukt, en kon daarom kon hij volgens Jos geen aanspraak maken op bindend leiderschap. Hij formuleert het treffend: ‘De afweging tussen de consistente onhandigheid van Balkenende – Freek de * Philip van Praag is unversitair hoofddocent bij de Afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 78 –
Jonge’s term – en de handige inconsistentie van Bos viel voor mij ten gunste van de eerste uit. Balkenende heeft structuurhervormingen uitgevoerd in een laagconjunctuur, iets wat vele regeringen in Europese lidstaten nog altijd uitstellen.’ Risicomijdend gedrag van politici kon op weinig waardering rekening van Jos. De keuze voor Balkenende was zeker geen spontane opwelling. Nu ik zeven jaar later terugkijken op dat politieke jaar, de talloze publicaties en interviews met Jos weer lees en denk aan de vele politieke gesprekken die we voerden, realiseer ik me dat Jos niet alleen een zeer creatieve en erudiete denker was. Wat me vooral treft is dat er een consistente lijn in zijn denken zit. Het is mij eerder nooit zo sterk opgevallen en misschien was Jos er zichzelf ook niet van bewust, maar in zijn werk gaat politiek leiderschap in de loop van de tijd een steeds belangrijker rol spelen. Het hangt samen met het centrale thema dat zijn werk vanaf 1999 domineert, de opkomst van de toeschouwersdemocratie. Dit aan de Franse politicoloog Manin ontleend begrip, stelt dat het belang van politieke partijen sterk afneemt en dat partijleiders steeds belangrijker worden en autonomer gaan opereren. Hun optreden in de media, daarbij bijgestaan door media experts, gaat daarbij in toenemende mate de politiek bepalen. Jos onderkende deze ontwikkeling, maar stond er zeer ambivalent tegenover. Enerzijds gaf het begrip hem een analytisch instrument in handen om de veranderingen in de vertegenwoordigende democratie te doorgronden, anderzijds vreesde hij de opkomst van visieloze en opportunistische politici. Eén van zijn laatste publicaties (2009) handelt over populistisch leiderschap, en concludeert na een bespreking van meer of minder populistische leiders als Blair, Clinton, Berlusconi en Schröder dat de middelmaat overheerst. In zijn eigen woorden: ‘To date, populist leadership seems to display neither medium dictatorship nor postmodern statesmanship, but rather something intermediate and mediocre’. De toeschouwersdemocratie maakt theatraal leiderschap zonder missie mogelijk. Voor Jos een gruwel. Jos was een kind van de jaren zestig, zijn muziekvoorkeur voor Bob Dylan, Bruce Springsteen en Neil Young getuigt daarvan. Hij had echter weinig affiniteit met de democratiseringsbeweging uit deze jaren. Terwijl veel medestudenten, al dan niet marxistisch, niets moesten hebben van de democratie opvatting van Schumpeter, vaak neerbuigend gekarakteriseerd als democratisch elitisme, heeft Jos nooit veel sympathie gevoeld voor participatie democratie en democratische experimenten. Ik heb hem ook nooit kunnen betrappen op enige sympathie voor referenda. Hij was een overtuigd Schumpeteriaan. In een inleiding in 2006 over leiderschap – 79 –
laat hij weten dat hij al sinds zijn studententijd een liefhebber is geweest van Schumpeter en het belang dat hij hechtte aan ‘de scheppende vernietigingskracht van zogeheten entrepreneurs in de markteconomie en de representatieve democratie’. In dezelfde voordracht citeert hij ook met instemming Bonger, een belangrijke sociaaldemocratische denker uit de eerste helft van de twintigste eeuw: ‘De democratie zal selectionistisch zijn, of niet zijn’. De politieke elite moest zijn verantwoordelijkheid nemen en zich niet te veel laten leiden of beïnvloeden door massabewegingen en protestacties. En wat gold voor de politieke elite, gold ook voor de intellectuele elite. De analyse van de politiek mocht wel over de actualiteit gaan, maar diende zich niet te laten leiden door de waan van de dag. Het was de taak van de elite en met name ook van de sociaaldemocratie de bevolking te verheffen. Met afschuw zag hij dat dit ideaal op de achtergrond raakte en dat de politiek de oren steeds meer liet hangen naar wat hij betitelde als de ‘getatoeëerde klasse’. In de samen met Piet de Rooy geschreven inleiding bij het werk van de Rotterdamse socioloog Jacques van Doorn worden diens opvattingen omschreven als ´zacht elitisme´. Ik ben er van overtuigd dat Jos zich volledig kon vinden in het zachte elitisme van Van Doorn, één van zijn intellectuele leermeesters. Jos verweet veel politieke leiders dat zij geen moedige beslissingen durfden te nemen, de gevestigde belangen in de eigen partij en van kiezers niet durfden te trotseren. Toen hij in 2002 voorzitter was van de kandidaatstellingscommissie van de Amsterdamse PvdA kreeg hij de kans zijn visie op leiderschap in de praktijk te brengen. Hij wilde de partij vernieuwen door lang zittende wethouders, zoals Duco Stadig, of slecht functionerende raadsleden en wethouders, niet te herkandideren. Dat riep zeer veel weerstand op in de partij, de vernieuwing lukte nauwelijks. Zijn publieke optreden als voorzitter was niet altijd handig. De eerder genoemde consistente onhandigheid deelde hij met Balkenende. Het was het laatste uitstapje van Jos naar de dagelijkse praktijk van de politiek. Het harde spel om de macht lag hem duidelijk niet. De kracht van Jos lag in het intellectuele en politieke debat. Als het ging om het met passie en overtuiging uitdragen van een opvatting, mensen te enthousiasmeren, originele verbanden te zien en creatieve ideeën te formuleren kende hij zijn gelijke niet. Alles stond altijd ter discussie. Elke analyse kon verbeterd worden, kritiek op zijn standpunten werd enthousiast ontvangen en elk nieuw idee werd verwelkomd. Het is een groot gemis om nooit meer met Jos van gedachte te kunnen wisselen.
– 80 –
‘Schiet er maar gaten in’ Felix Rottenberg* Jos de Beus was geen bange man. Onder zijn studenten genoot hij groot aanzien, omdat hij altijd enthousiasmerende colleges gaf. Eigenlijk gaf hij permanent college, ook als je de Beus in de trein tegen kwam en hij net verschenen Amerikaanse of Engelse vakliteratuur onder je aandacht bracht. In mooie volzinnen, bijna barok, schetste hij vergezichten over de toekomst van Europa en nieuwe ontwikkelingen in de democratie. Toen de PvdA in 1993 op apegapen lag, als gevolg van de korting op de WAO waarmee partijleider en minister van Financiën Wim Kok had ingestemd, ging hij bijna gretig in op het verzoek om schrijver van het verkiezingsprogramma te worden. Menig wetenschappelijk collega verbaasde zich over die stap, ‘je gaat die verwarde PvdA nu toch niet helpen, hou afstand’. Dat deed de Beus dus niet. Ik zal nooit vergeten hoe ik bij hem thuis op een snikhete zomeravond een eerste concept kwam lezen. De Beus in korte broek, pijp in de mond, gaf een toelichting op zijn eerste epistel. ‘Schiet er maar gaten in, maar probeer wel te begrijpen hoe ik de PvdA nieuwe begrippen en denklijnen aanreik’. In die tijd bestond de term ‘framen’ nog niet. De Beus kon ook niet verdacht worden van het toepassen van een taalstrategie. Maar hij deed wel iets bijzonders: hij haalde de verdwaalde PvdA uit haar isolement, door het begrip burgerschap te introduceren, het werd de centrale lijn in het programma. Wim Kok vond het te abstract. Een avond lang werd er op het ministerie van Kok onderhandeld over de teksten van de Beus. Tegen negen uur, er was geen diner verzorgd, kreeg iedereen honger. De kamerbode van Kok had niet meer in de aanbieding dan een schaal gekookte eieren. Brullend van het lachen liep de Beus later op de avond terug naar het station. Hij beschreef de soberheid van de sociaaldemocratie en haar leidsman geestig in een rake zin. ‘Alleen eieren als voor -hoofd en nagerecht’. Hij bleef zich altijd verbazen over de grilligheid van partijpolitiek. Het belette hem niet om als dat gevraagd werd te helpen. Bijvoorbeeld als voorzitter van de selectiecommissie voor raadsleden voor de Amsterdamse PvdA. Dan belde hij midden in de nacht: ‘krankjorum is het, hoe ze met elkaar omgaan, maar ik begin het te begrijpen’. De Beus lanceerde Rob Oudkerk als * Felix Rottenberg was van 1992 tot 1995 voorzitter van de PvdA.
– 81 –
lijsttrekker, maar waarschuwde in kleine kring voor de risico’s: ‘Er is wel iemand nodig die hem af en toe bewusteloos slaat, als hij zijn mond niet weet te houden’. De energie van de Beus was onuitputtelijk. Hij schreef aan twee boeken tegelijk, en had er drie in zijn hoofd in voorbereiding. Van zijn grote leermeester, de socioloog Jacques van Doorn, had Jos de Beus meegekregen dat een echte geleerde nooit de rust van het bereikte kent, hooguit de pauze van een voorlopig rustpunt. Deze column is eerder verschenen in Het Parool van 19 januari
– 82 –
DE COLLEGA
Een politiek dier Wouter van der Brug* Volgens Aristoteles is de mens van nature een politiek dier. Ik weet niet of dat in zijn algemeenheid waar is, maar het gold voor weinigen zo zeer als voor Jos. Of je met hem in de trein zat, in het café of in de kantine van het Binnengasthuis, Jos wou altijd praten over politiek of over politicologie. Mensen die veel over politiek praten hebben vaak de neiging discussies aan te zwengelen met als doel anderen te overtuigen van hun eigen gelijk. Dat was bij Jos juist niet het geval. Naarmate ik hem beter leerde kennen, merkte ik dat hij deze gesprekken begon uit belangstelling voor de inzichten en opvattingen van anderen en omdat hij zijn eigen opvattingen en stellingen wilde toetsen. Juist omdat hij vaak het publieke debat opzocht, organiseerde hij op informele momenten zijn eigen tegenspraak. Jos had een enorme drive voor politiek en voor de wetenschap. Hij accepteerde aan de lopende band uitnodigingen om in den lande lezingen te geven of aan discussiefora deel te nemen en omdat hij geen rijbewijs had was hij dan vaak tot zeer laat op een doordeweekse avond in touw. De volgende dag vertelde hij dan enthousiast over interessante dingen die hij op zo’n bijeenkomst had gehoord. Daarnaast vond hij het van groot belang om politicologische kennis in te zetten in het publieke debat. Hij kon zich enorm ergeren aan programma’s als Pauw & Witteman waar het gesprek in zijn ogen vaak veel te oppervlakkig was en hij had een sterke ambitie bij te dragen aan een beter geïnformeerd publiek debat. Voor zover ik weet was dat de reden dat hij de uitnodiging aannam columnist te worden bij Buitenhof. Jos straalde altijd een enorme hoop energie uit en zat vol met plannen en ideeën. Hij vond dat Nederlandse politicologen te weinig besef hadden van de oorsprong van ons vakgebied en dat er te weinig werd gedaan om de grondleggers van het vakgebied te eren. Toen hij voorzitter werd van de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek (NKWP) organiseerde hij een symposium ter ere van het feit dat Andries Hoogerwerf vijftig jaar actief was in de politieke wetenschap en nam hij het initiatief om bij het zestigjarig jubileum van de NKWP Hans Daalder * Wouter van der Brug is hoogleraar Politiek Gedrag bij de Afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 84 –
te benoemen tot erelid. Verder was het zijn idee om het politicologenetmaal in 2011 en 2012 aan de Universiteit van Amsterdam te organiseren. Door zijn plotselinge ziekte heeft hij van deze bijeenkomsten alleen het symposium voor Andries Hoogerwerf zelf kunnen meemaken. Hij was zeer verheugd toen ik hem later vertelde dat die andere bijeenkomsten succesvol waren verlopen. Voordat ik in februari 2007 werd benoemd tot hoogleraar in de Afdeling Politicologie had ik Jos af en toe ontmoet bij conferenties en discussiefora, maar kenden wij elkaar slechts oppervlakkig. Vanaf het moment van mijn benoeming hebben we nauw samengewerkt en veel gesprekken gevoerd. Ik heb daar veel van geleerd en heb me door hem ook erg gesteund gevoeld. Samen droegen we eindverantwoordelijkheid voor de afstudeerrichting Politieke Theorie en Gedrag en met de betrokken stafleden schreven we een onderzoeksprogramma. De afstudeerrichting Politieke Theorie en Gedrag beoogt inzichten uit de normatieve politieke theorie te verbinden met empirisch onderzoek naar het functioneren van hedendaagse democratieën. Als hoogleraar Politieke Theorie was Jos degene die de normatieve tak van het vakgebied vertegenwoordigde, terwijl mijn vakgebied de empirische kant bestrijkt. Wij vulden elkaar uitstekend aan. Jos was de erudiete, beschouwende politicoloog die in staat was op creatieve wijze inzichten uit zeer verschillende delen van de discipline met elkaar te verbinden. Ik ben een empiricus die veel dichter blijft bij de resultaten van mijn eigen onderzoek. Jos was vaak in staat de resultaten van het empirisch onderzoek van mij en van vele anderen in een bredere context te plaatsen, waardoor het inhoudelijk interessanter werd. Hij was echter wel bereid zijn ideeën te herzien in het licht van de inzichten en resultaten uit empirisch onderzoek. Hoewel Jos een politiek theoreticus was, had hij veel respect voor empirisch onderzoekers. Jos en ik hebben samen onderwijs gegeven, de zogenaamde kernmodule ‘Politieke Theorie en Gedrag’, voor tweedejaarsstudenten Politicologie die deze richting te kiezen. Ik heb veel geleerd van de manier waarop Jos studenten uitdaagde om een deugdelijke redenatie op te zetten en om een redenatie af te maken. Hij was continu met studenten in gesprek en zocht ook het debat met mij (en vice versa), waardoor de bijeenkomsten zeer geanimeerd en levendig waren. Studenten waardeerden dat zeer. Jos was een goed spreker, die ogenschijnlijk zonder veel moeite een grote zaal kon toespreken en kon boeien. Dat, in combinatie met zijn brede kennis, maakte hem een zeer populaire hoorcollegedocent. Hoewel Jos een zeer sociale en aimabele man was, kon hij erg slecht tegen studenten die gemakzuchtig waren of die de boel in zijn ogen ver– 85 –
ziekten. Hij kon dan onverwacht fel uit de hoek komen. In een van de werkgroepen zat een iets oudere student met sterke Marxistische opvattingen, die de discussies in de werkgroep vaak domineerde en daarbij steeds zijpaden insloeg die te ver afvoerden van de kern van de stof. Zijn manier van discussiëren was voor andere studenten nogal intimiderend. Daar waar ik mijn best bleef doen het gesprek met hem te voeren, merkte ik dat Jos zich steeds meer aan hem begon te ergeren. Daarbij moet overigens worden aangetekend dat de betreffende student het jaar ervoor al tevergeefs had geprobeerd het vak te volgen, toen Jos het vak samen met Philip van Praag gaf. Op een zeker moment was bij Jos de maat zo vol dat hij uitriep: ‘Nu heb ik er genoeg van! Je verstoort deze werkgroep en je bederft mijn humeur. Ik wil dat je nu vertrekt’. De groep studenten en ik waren met stomheid geslagen, maar hij vertrok wel en ik kan niet anders zeggen dan dat dit de sfeer in de werkgroep zeer ten goede kwam. Jos en ik hebben nooit samen gepubliceerd. Wel gaf hij mij zeer uitgebreid commentaar op een eerste versie van mijn oratie, waarbij ik merkte hoe scherpzinnig hij was. Daarnaast dienden we samen met Philip een onderzoeksvoorstel in bij NWO bij het onderzoeksprogramma ‘Omstreden Democratie’. De subsidie bood ons de mogelijkheid drie promovendi aan te stellen, twee op empirische onderwerpen, Bouchra Arbaoui en Lutz Hofer en een op een politiek-theoretisch onderwerp, Benno Netelenbos. Uiteraard was Jos de promotor van Benno. In het eerste jaar dat het project liep kwamen we regelmatig bij elkaar om de voortgang van de verschillende projecten te bespreken. Toen Jos in 2009 ziek werd, kwam daar de klad in. De ziekte van Jos kwam erg onverwacht. Van een van de meeste vooraanstaande hoogleraren in de afdeling werd hij al snel een onzekere man die de openbaarheid meed. Zijn ziekte bracht mij in een vreemde positie omdat ik net afdelingsvoorzitter was geworden en daardoor formeel zijn leidinggevende was en verantwoordelijk voor het maken van afspraken over zijn re-integratie in het arbeidsproces. Jos en ik hadden beide moeite met die veranderde rol en in het eerste jaar van zijn ziekte wou hij liever niet dat ik op ziekenbezoek kwam. Later veranderde dat en ben ik met enige regelmaat bij hem langs geweest. Hoewel Jos als gevolg van zijn ziekte weinig nieuwe informatie kon opnemen en het gesprek daardoor vaak wat moeizaam verliep, bleef hij tot het einde aan toe geïnteresseerd in het wel en wee van de Afdeling Politicologie. Hij vertelde me hoe belangrijk die afdeling voor hem was en hij was oprecht verheugd te horen dat het goed ging. Ook vond hij het leuk te horen dat we het politicologenetmaal in Amsterdam hadden – 86 –
georganiseerd en toen ik zei dat hij ons dat nog in de maag had gesplitst, kon hij daar ook wel om lachen. Later ging het echter steeds slechter en leek alle energie en vrolijkheid te zijn verdwenen. Mijn herinneringen aan Jos worden gelukkig vooral bepaald door de periode voordat hij door een raadselachtige ziekte werd getroffen. Hij blijft in mijn gedachten als energiek, erudiet, vrolijk, behulpzaam en aimabel.
– 87 –
Iedereen stond te trappelen om aan de studie te beginnen Grace Coert* Jos de Beus is een van de beste docenten die er ooit bij Politicologie heeft rondgelopen. Ik zal niet de eerste en zeker niet de enige zijn die dat beweert. Laat ik beginnen met een voorbeeld van één van zijn optredens dat mij altijd is bijgebleven. Toen ik als studieadviseur een keer de nieuwe lichting eerstejaars studenten moest ontvangen tijdens de jaarlijkse introductiebijeenkomst, vroeg ik Jos een minicollege te geven om de studenten alvast in de juiste stemming te brengen. Mijn aankondiging luidde ongeveer als volgt: ‘Ik geef nu het woord aan Professor Jos de Beus. Eigenlijk vind ik dat iedere student die hier met een diploma de deur uitgaat college van hem moet hebben gehad. Omdat we dat niet kunnen garanderen, heb ik hem voor vandaag uitgenodigd, zodat jullie hem in ieder geval één keer hebben meegemaakt’. Jos zat op de voorste rij in een zaal in de Oudemanhuispoort en ik zag hoe hij naar de grond keek met zijn wenkbrauwen ver opgetrokken. Hij voelde zich duidelijk wat ongemakkelijk na deze introductie, murmelde nog iets om zijn verbazing kenbaar te maken en stapte toen het podium op. Van verlegenheid was al snel geen sprake meer. Hij gaf volgens mij alle studenten meteen een soort groepsgevoel. Hij verzekerde dat ze op het juiste moment politicologie waren gaan studeren. Een verstandige keuze, er speelde van alles en nog wat in de wereld, er was veel te doen en ze moesten gelijk aan de slag. ‘En nu trek ik mijn jasje uit, want nu wordt het spannend’. Hij hing zijn colbert over een stoel en iedereen hing ademloos aan zijn lippen. Vervolgens vertelde Jos welke kwesties onmiddellijke aandacht nodig hadden en wat hen tijdens de opleiding te wachten en te doen stond. Hij zei onder andere dat ze vooral kranten moesten lezen, maar dan niet de Spits of de Metro, want dat waren geen echte kranten. Les één. Ik zag sommige studenten in verwarring om zich heen kijken. Mogelijk waren dat tot dan toe de enige dagbladen die ze la* Grace Coert is studieadviseur bij de Afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 88 –
zen. Die verwarring werd nog groter toen hij stelde dat sommige mensen ten onrechte dachten dat er aan tafel bij Pauw & Witteman een zinnige bijdrage werd geleverd aan het politieke debat. Les twee. Uiteindelijk ging Jos midden op het podium staan en spreidde zijn armen wijd uit alsof hij alle studenten in een omhelzing wilde vatten en zei dat iedereen er meteen van het begin af aan bij hoorde en mocht meepraten. Docenten en studenten vormden één gemeenschap en ‘we kunnen allemaal van elkaar leren’. Het was een buitengewoon inspirerend college en ik denk dat iedereen stond te trappelen om aan de studie te beginnen. Hetzelfde effect had Jos op onze tweedejaars studenten die op het punt stonden om hun specialisatie te kiezen. Als hij namens de sectie Politieke theorie en politiek gedrag voorlichting gaf, koos een deel van de studenten die met een ander vastomlijnd plan waren binnengekomen, toch voor zijn afstudeerrichting. Mijn eerste ontmoetingen met Jos de Beus dateren uit 1978 of 1979. Hij werkte bij de Economische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam en ik had een bijbaantje als administratief medewerkster bij het Economisch Seminarium FSW. Dit instituut verzorgde bijvakonderwijs Economie, voornamelijk voor politicologiestudenten. Jos bezocht zeer regelmatig onze bibliotheek. Mijn zus Inge was er bibliothecaresse en zij vertelde me destijds dat hij tot zijn stomme verbazing had ontdekt dat onze collectie veel uitgebreider en actueler was dan die van de hele Economische Faculteit. Hij was vooral zeer content met haar aanschafbeleid, omdat nieuwe publicaties zo snel mogelijk werden besteld. Ik vermoed dat hij, als hij de kans kreeg, vaak de eerste was die de verse aanvoer kwam lenen. Wie zijn werkkamer op het instituut wel eens heeft gezien, weet dat hij op den duur alle boeken gewoon zelf kocht. Via de docenten van het Economisch Seminarium leerde ik Jos een beetje beter kennen. Zo herinner ik me dat we met een hele groep met een bus naar Groningen afreisden om de promotieplechtigheid van Robert Jan van der Veen bij te wonen. Hier maakte ik voor het eerst kennis met zijn gevoel voor humor en zijn talent als spreker. Altijd had ik gedacht dat hij een stille, beetje afstandelijke man was, maar zijn speech had een hoog entertainmentgehalte. Met het grootste gemak kon hij het publiek boeien en vermaken. Dat verraste me enorm. Gedurende die dag ontdekte ik ook dat hij helemaal niet afstandelijk was, maar juist heel hartelijk. De jaren erna zag ik hem nauwelijks, maar ik volgde op afstand wel zijn indrukwekkende carrière. Veel later kruisten onze paden elkaar weer, toen we alle twee kwamen te werken bij de Vakgroep Algemene Politicologie. Ik weet nog dat ik benieuwd was naar hoe hij zou zijn als – 89 –
directe collega. Tenslotte had hij inmiddels diverse hoogleraarschappen, een decanaat en een gastdocentschap in het buitenland achter de rug en was hij veel in de publiciteit. Dat kan een mens op verschillende manieren vormen. Al snel merkte ik hoe ongelooflijk prettig hij in de omgang was. Charmant, correct, vriendelijk, meestal vrolijk en soms heel ernstig, vooral als hij geconcentreerd bezig was. Hij gaf altijd de indruk tijd te hebben, terwijl ik wel beter wist. Als studieadviseur van de opleiding kreeg ik een paar jaar later veel met Jos te maken. We overlegden over individuele studenten en zochten soms samen naar de juiste oplossing voor hun problemen. Hij was nooit te beroerd om regels in het voordeel van de studenten te interpreteren of ze een extra kans te geven, ook al betekende dat voor hem meer werk. Uiteraard rekende hij daarbij wel op de inzet van de studenten. Ik heb nooit gemerkt dat hij nauwlettend zijn onderwijsuren bijhield. Als hij enthousiaste studenten had, wilde hij best een vakje meer geven. Van onze studenten hoorde ik uitsluitend positieve verhalen over Jos, ook in periodes dat hij wat moeilijk bereikbaar was vanwege zijn overvolle agenda. Omdat ik Jos zo bewonderde als docent, raadde ik mijn neefje Frank aan zich in zijn tweede studiejaar in te schrijven voor de werkgroep die Jos gaf in het kader van het vak De Democratische Samenleving. Het was fantastisch om voor het eerst echte passie voor het vakgebied te horen in Franks stem als hij verslag deed over de bijeenkomsten, die hem niet lang genoeg konden duren. Jos gaf iedereen de ruimte, nam alle inbreng uiterst serieus, stelde zo zijn studenten op hun gemak en bracht op deze uitnodigende manier een levendige discussie op gang. Ik denk dat vele generaties studenten deze ervaring hebben gehad. Met dankbaarheid denk ik terug aan zijn collegialiteit. Een kleine illustratie. Gedurende een korte periode had het onderwijsinstituut een directeur, die het als haar taak zag vele collega-studieadviseurs, opleidingscoördinatoren, secretaresses en baliepersoneel te ontslaan dan wel te stimuleren om te vertrekken. Deze directeur werd op een dag gevraagd om haar personeelsbeleid te komen uitleggen tijdens een vergadering van de Afdeling Politicologie. Jos nam vrij snel het woord. Hij zei dat hij niet precies wist wat er aan de hand was, dat hij zich niet in haar zaken wilde mengen en dat het onmogelijk was om vertrokken personeelsleden weer in dienst te nemen. ‘Maar’, voegde hij eraan toe, ‘ik wil wel dat het hier stopt’. Na de vergadering vroeg een collega of ik wel wist dat Jos het over mij had. Hij had zijn gewicht in de schaal gelegd om te voorkomen dat ik ook moest vertrekken.
– 90 –
In de loop der jaren ben ik erg op hem gesteld geraakt. Ik vond het fijn om hem tijdens zijn ziekte af en toe te bezoeken, samen met Paul Aarts of Philip van Praag. Ik heb het als een voorrecht ervaren dat hij dat waardeerde en zal altijd warme herinneringen bewaren aan de manier waarop hij ons verwelkomde. Hij sprak open over alles wat hem overkwam. Tijdens onze gesprekken herhaalde hij meerdere malen hoe zeer hij onze komst op prijs stelde. Hij wilde altijd alle nieuwtjes over de opleiding horen. Zijn belangstelling voor de collega’s van de afdeling heeft hij tot het laatst gehouden. Het is verdrietig dat hij niet meer onder ons is.
– 91 –
Jos en de NKWP Peter Castenmiller en Harmen Binnema* Ja, de ‘NKWP’. Vaak hebben we moeten uitleggen waarvoor die afkorting staat. Maar eerlijk gezegd hielp het uitspreken van de volledige naam meestal ook niet. De Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politiek. Dus lieten we dat maar volgen door de toevoeging ‘de beroepsvereniging van politicologen in Nederland’. Dat klonk altijd wel goed en gaf ons het gevoel van enige statuur. Wij beiden traden aan, respectievelijk als secretaris en penningmeester, op een moment dat het jaarlijkse politicologenetmaal en het ieder kwartaal rondsturen van Acta Politica feitelijk de enige tekenen van leven van de vereniging waren. Door allerlei omstandigheden was er sprake van achterstallig onderhoud, onder meer in de boekhouding en de ledenadministratie. Toen we na een jaar een beetje grip op de zaak kregen, volgde een nieuwe uitdaging. We moesten gaan ‘dealen’ met een nieuwe voorzitter, Jos de Beus. Al snel hadden we door dat dit geen probleem ging worden, integendeel. Met Jos begon een nieuwe periode voor de NKWP. Hij introduceerde de term ‘werkbestuur’ om aan te geven dat bestuursleden werden geacht de handen uit de mouwen te gaan steken en vervolgens daarop ook konden worden aangesproken. Maar belangrijker nog: Jos wist op een strenge, maar joviale manier om te gaan met oude tegenstellingen tussen universiteiten, faculteiten en personen. Zulke tegenstellingen leken plotsklaps irrelevant geworden. Als iemand die aan verschillende universiteiten had gewerkt en die zich bovendien geen ‘echte’ politicoloog vond, gaf Jos van meet af aan duidelijk aan dat hij dergelijke onderscheiden flauwekul vond. De agenda van de nieuwe voorzitter was ambitieus. Allereerst stelde hij zich tot doel om de afstand tussen de universitaire politicologen, van oudsher de ietwat elitaire kern van de NKWP, en de praktijkpoliticologen, die meer georiënteerd waren op politiek en openbaar bestuur, te slechten. Bovendien, als we toch bezig waren, zouden we ook de rare * Peter Castenmiller en Harmen Binnema waren in de periode 2005 – 2011 respectievelijk secretaris en penningmeester van de NKWP. Jos de Beus was van 2006 tot zijn voortijdige vertrek in 2011 voorzitter van de NKWP.
– 92 –
Persoonlijke herinnering Peter Al voorafgaand aan mijn functie in het bestuur van de NKWP heb ik te maken gehad met Jos. Hij maakte deel uit van het ‘cortège’ dat mijn promotie begeleidde. In de mooie Lutherse Kerk van de Universiteit van Amsterdam heb je als promovendus een goed uitzicht op de klok. De procedure verliep vooralsnog vlekkeloos. Met genoegen zag ik dat er hooguit nog ruimte zou zijn voor één vraag. Wellicht verslapte daardoor mijn concentratie. De hooggeleerde professor de Beus verhief zich van zijn zetel. Het was zijn beurt om de vraag te stellen. De formulering daarvan vergde al gauw vier van de nog vijf beschikbare minuten. Tot de dag van vandaag heb ik werkelijk geen flauw idee wat nu precies de vraag inhield, laat staan dat ik toen of nu een begin had van een antwoord. Na een minuut stamelen werd ik verlost door de Pedel. Helaas heb ik het nooit aangedurfd om ooit nog eens bij Jos te informeren of hij zich dit voor mij beschamende moment herinnerde en waar zijn vraag nu over ging. Ik weet zeker dat hij mij direct op mijn gemak zou hebben gesteld en een goede discussie zou zijn begonnen over de kwestie zelf. Hoe jammer dat ik nooit meer die gelegenheid zal hebben.
scheiding tussen politicologen en bestuurskundigen uit de wereld helpen. Tot slot zou de NKWP naar buiten gaan treden, met een glossy en spraakmakend nieuw tijdschrift waar heel politiek Nederland het over zou hebben. Dergelijke ambities bleken in de praktijk toch iets te hoog gegrepen voor een weinig ondernemende vereniging als de NKWP. Zo ijverig wilde het werkbestuur nu ook weer niet zijn. Maar dat mocht de pret niet drukken. Stapje voor stapje bleef Jos werken aan het ideaal van een vereniging voor alle politicologen, waar hij ondanks de trage voortgang altijd blijmoedig en vol optimisme over bleef spreken. En ja, er was wel degelijk resultaat. De tegenstellingen tussen de universiteiten staken soms nog even de kop op, maar bleken veel minder scherp en verdwenen ook snel weer. Het jaarlijkse etmaal werd een mooie mix van gezelligheid en tegelijkertijd leuke inhoud, waar de praktijkpoliticologen bovendien een vaste en aansprekende plaats kregen. De NKWP leek warempel een echte vereniging te worden. Zo nam Jos ook het initiatief om de nestors van de beroepsgemeenschap in het zonnetje te zetten. Daartoe blies hij het ‘erelidmaatschap’ nieuw leven in. Voor zover ons bekend was de benoeming – 93 –
Persoonlijke herinnering Harmen Opgeleid aan de Vrije Universiteit heb ik nooit college gehad van Jos. Ik kende hem dus vooral uit de verhalen van anderen en van zijn publieke optredens. En uiteraard als prominent PvdA’er. Bij zijn komst in het bestuur van de NKWP wat minder direct betrokken dan in de jaren ’90, maar nog steeds door velen als invloedrijk partijdenker gezien. Als in de provinciale politiek actieve GroenLinkser – nee, geen prominent en ook geen ideoloog, ik ken mijn plek – gaf mij dat een gevoel van verwantschap. Bij de verkiezingen van 2006 week Marcel van Dam uit naar de SP en stemde Jos (uit overtuiging? uit protest?) op het CDA van Balkenende. Dat was aanleiding voor een mooi gesprek over de kern van de sociaaldemocratie. We hadden daarna nog een aantal keren boeiende discussies over het gemeenschapsdenken in de PvdA en over het vrijzinnige individualisme van GroenLinks, dat hem tegenstond en mij aansprak. Helaas is het niet vaak tot dat soort gesprekken gekomen. Want eigenlijk ben ik wel nieuwsgierig wat Jos zou vinden van de huidige situatie in onze beide partijen. En dan zouden we het daarna ook nog over voetbal kunnen hebben…
van Hans Daalder als erelid een unicum in de geschiedenis van de NKWP. Dit ging gepaard met een heus symposium in Nieuwspoort, waar een levendige discussie plaatsvond rond het werk van erelid Daalder. Zowaar lukte het de NKWP om aanwezig te zijn in het brandpunt van de politieke actualiteit. Wat een verschil met de situatie zoals we die in 2005 hadden aangetroffen. Maar het bleek lastig om meer te willen, ook omdat langzamerhand, eerst nauwelijks door ons opgemerkt maar in terugblik alsnog herkend, de gezondheidsproblemen van Jos zich aandienden. Toen Jos nog volledig actief en betrokken was, konden wij als secretaris en penningmeester ongestoord en met alle ruimte onze gang gaan in het wegwerken van al het achterstallig onderhoud. De modernisering van de administratie, het grip krijgen op de financiën, het royeren van notoire wanbetalers, de innovatie van de website en de nieuwsbrief, de herpositionering van de jaarprijzen, we wisten ons altijd gesteund door een welwillende en enthousiasmerende voorzitter. In dat verband is het navrant dat de enige – 94 –
echte problemen die we ooit tijdens onze bestuursperiode hebben ondervonden, ontstonden toen Jos al weggevallen was. We weten zeker dat hij de onverwacht heftige storm die opstak met een paar welgekozen woorden had weten te bezweren. Maar nu was hij er niet en ging de wind niet liggen. Eveneens is droevig om te constateren dat het symposium in Nieuwspoort, ter gelegenheid van de benoeming van Daalder tot erelid van de NKWP, buiten de aanwezigheid van Jos heeft moeten plaatsvinden. In de beginperiode van zijn ziekte hadden wij met enige regelmaat nog contact met Jos. Keer op keer moest hij ons teleurgesteld melden dat hij nog steeds niet was hersteld. Tegen de dokter had Jos opgemerkt dat de vereniging hem nodig had. ‘Wel’, had de dokter gezegd, ‘ik hoop dat je een goede secretaris en penningmeester hebt, want het duurt nog wel even.’ Nadat Jos dit ons had verteld, voegde hij er aan toe: ‘Nu ja, gelukkig weet ik dat de NKWP bij jullie in goede handen is.’ Een mooi, terloops compliment. Hetgeen het nog schrijnender maakt dat we nooit meer in de gelegenheid zijn geweest hem daarvoor te bedanken.
– 95 –
Jongens onder elkaar, maar helpers weg … als het serieus wordt. Otto Holman* In veel van de commentaren die ik heb gelezen naar aanleiding van het overlijden van Jos komt het woord ‘bevlogen’ prominent naar voren. Hij was een bevlogen docent en een bevlogen wetenschapper. Ik heb gezocht naar een ander woord om de Jos de Beus zoals ik hem kende beter te karakteriseren. Bevlogen betekent zoiets als bezield en dat was Jos ook wel … maar het juiste woord is volgens mij ‘gedreven’. Bevlogen suggereert een externe welhaast metafysische kracht, zoals in ideologische bevlogenheid, terwijl de gedrevenheid die ik kenmerkend vind toch vooral een innerlijke kracht als oorsprong heeft. Zo ook bij Jos. Jos kon erg enthousiast vertellen over vakanties. Een volgens mij redelijk saaie en vooral bloedhete reis naar Guadix, ten noordoosten van Granada, wist hij om te toveren tot een ware culturele versnapering. Schaamteloze aanbidding van pindakaas was een andere Jos. Ik herinner me mijn ontzetting toen ik voor de eerste keer zijn lunch met witte boterham, kuipje roomboter en kuipje pindakaas aanschouwde. Taartje Jos. Een wereld zonder pindakaas kon hij zich niet voorstellen, zo stelde hij eens. Essentiële levensbehoefte. Met passie kon Jos over sportprestaties spreken, niet alleen als toeschouwer maar ook als recreant op het hockeyveld. Hij had slechts een kleine aanleiding nodig om over binnen- en buitenlands voetbal te praten. Gewoon op de gang, beneden bij de lift. Ik herinner me een ontmoeting op de eretribune van de Arena, Jos was daar met zijn zoon. De ontmoeting was enigszins ongemakkelijk want wij waren beiden uit onze normale habitat getreden. Aan de andere kant, wie lukt het wel een onverwachte ontmoeting tussen vijftigduizend bierdrinkende en schreeuwende mannen op een te steile betonnen trap tot een succes te maken? De maandag daarop was alles weer in orde en konden we elkaar zonder schroom de meest bravoureachtige wedstrijdanalyses geven.
* Otto Holman is Universitair Hoofddocent bij de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 96 –
Dit is de menselijke Jos in mijn herinnering. Vriend Jos. De lachende Jos ook. Het was een feest als Jos, op zijn gemak en ontspannen, ging imiteren. Ik heb goede herinneringen aan de wijze waarop hij de gebroeders Van de Kerkhof nadeed (Willy of René, dat maakte niet uit). De vrolijke Jos was perfect gezelschap. De zakelijke Jos kende ook een hardere – sommigen zouden wellicht de voorkeur hechten aan ‘bottere’ – kant. Jos wilde dingen goed doen en was minder tolerant jegens afwijkend gedrag. Jos was gedreven om dingen goed te doen. Zo vertelde hij mij eens dat hij zijn carrière in de academische wereld al vroeg verbonden had aan een eis en een daaruit voorvloeiende consequentie: “als ik op mijn 45ste nog geen hoogleraar ben dan ga ik iets anders doen”. Een strenge eis, maar ik vermoed dat hij het dreigement zou hebben uitgevoerd. Het blijft voor mij gissen wat dat ‘anders’ zou zijn geweest; ik verzuimde het hem te vragen. Deze versplinterde herinneringen komen op de een of andere manier samen in een concrete activiteit die vier of vijf jaar heeft geduurd. In de tweede helft van het vorige decennium werden onze professionele contacten namelijk intensiever. We gingen samen het college politicologie voor de Bèta-Gamma opleiding verzorgen. Deze werd georganiseerd door het Instituut voor Interdisciplinaire Studies (IIS) dat toen nog gehuisvest was in de Sarphatistraat – bepaald niet de mooiste straat van Europa en bovendien ver verwijderd van onze werkplek. De relatie met het ondersteunende personeel was van dien aard dat wij regelmatig langs moesten gaan om administratieve zaken te regelen. Jos ging dan op de dienstfiets die duidelijk een maatje te klein was voor zijn postuur. Het beeld staat me nog helder voor: de hooggeleerde maar joviale Jos de Beus in zijn trenchcoat op een te kleine dienstfiets naar Amsterdam Oost met op zijn bagagedrager een pak nagekeken tentamens dat in het gebouw van het IIS moest worden opgeslagen. Jos nam de eerste drie colleges voor zijn rekening, ik de laatste drie en gezamenlijk deden we een vraag en antwoord spel met de studenten tijdens een zevende bijeenkomst. In principe hadden we een goede arbeidsdeling zij het dat Jos zich niet liet delen. Jos las boeken over de meest uiteenlopende thema’s, bovendien las hij erg snel en naar eigen zeggen, met zekere trots, van kaft tot kaft. Jos was een wetenschapper die niet alleen thuis was in sociale theorie maar ook mee kon praten over economische en filosofische vraagstukken en zich zeer actief bemoeide met internationale betrekkingen en Europese integratie. Kort en goed, Jos had zonder problemen het gehele college kunnen geven. Zijn deel beperkte zich echter tot de binnenlandse politiek in natiestaten bezien vanuit het – 97 –
politicologische kernbegrip macht. Eén van de hoofdonderwerpen was machtsongelijkheid bezien in het licht van democratische legitimiteit. Na aanvankelijk Robert Dahl als vertrekpunt te nemen, kozen we later voor de tweede editie van Steven Lukes’ Power. Deze pittige tekst bleek tijdens de eerste bijeenkomst ruimschoots over het hoofd van de gemiddelde Bèta-Gamma student te schieten, zo ook het college dat Jos had voorbereid. De reactie van Jos was typisch: hij bood per email zijn excuses aan en schreef een samenvatting van het boek van niet minder dan 31 bladzijden. Ook typisch Jos was dat de samenvatting eigenlijk alleen goed te begrijpen was voor studenten die het boek al gelezen én min of meer begrepen hadden. Voor hen behoorde de volgende passage, waarin Jos oppert dat ongebreidelde machtsuitoefening vaak gepaard gaat aan stilzwijgend verzet, tot de hoogtepunten uit de samenvatting: ‘schijnbaar machteloze mensen ontwikkelen en benutten vele en subtiele tactieken van verzet en obstructie. De zogeheten slachtoffers van overheersing zijn bij nader inzien rationele actoren met tactische en strategische vermogens, inzichten en repertoires. (Dit) wekt een Monty Python beeld op van de voortdurende opstand van lagere standen: Wanneer de groter landheer langs rijdt, buigt de wijze landbouwer diep en laat stil een scheet.’ De tweede reeks van drie colleges behandelde vraagstukken op het terrein van de internationale betrekkingen, machtsongelijkheid in de internationale politiek en de vraag wat de politicologie ons kan vertellen over regionale differentiatie en regionale integratie, waaronder Europese eenwording. Zoals gezegd werd deze module afgesloten met een debat tussen beide docenten, aanvankelijk naar aanleiding van vragen uit het Bèta-Gamma publiek. Het ging dan steevast over de EU/EMU als ontmoetingspunt tussen politieke theorie (macht) en internationale politieke economie (markt). Of zoals Jos het verwoordde in voornoemde samenvatting van Lukes: ‘een sociaalwetenschappelijke visie op machtsverhoudingen bevat altijd waarderingsoordelen (goed, slecht), maar leent zich ook altijd voor verifieerbare en falsifieerbare hypothesen/zijnsoordelen (bijv. de these dat de macht over het Nederlandse begrotingsbeleid niet bij het Haagse Ministerie van Financiën rust maar bij de Europese commissaris voor begrotingsbeleid)’. Jos zou gesmuld hebben van de recente confrontatie tussen het zogenaamde burgerforum en minister Frans Timmermans. En er, bij leven en welzijn, een Buitenhof-column aan hebben gewijd! De studenten konden vragen stellen maar vervolgens gingen Jos en ik in debat, op het scherpst van de snede. Retorische trucs werden dan niet geschuwd, evenmin als op de persoon gerichte grappen. Ik geloof – 98 –
dat de studenten dit machtig interessant vonden maar het is vooral ons plezier dat me is bijgebleven. Na een van die debatsessies liepen we terug naar onze fietsen en suggereerden we dat er een mooie carrière voor ons was weggelegd als de Snip en Snap van de Nederlandse politicologie. Het leek ons evenmin ondenkbaar dat de Speakers Academy belangstelling zou hebben voor onze spectaculaire act. Lachend namen we afscheid. Ach, jongens waren we toen, maar aardige jongens. Dat is de herinnering aan Jos die me waarschijnlijk het langst zal bijblijven, het jongensachtige en tot op zekere hoogte ook branieachtige. Jos als mannenman of, beter, jongensman. Het spel tussen jongens, binnen de partij of binnen de afdeling politicologie (en volgens mij ook op het hockeyveld), met collega’s, partij- en sportgenoten, daar kon Jos geen genoeg van krijgen. En Jos was gedreven dit spel tot een goed einde te brengen.
– 99 –
Een gedreven maar kritische Europeaan Jeannette Mak* Veelzijdig, energiek en betrokken; zo herinner ik me Jos. Niet alleen op het professionele, maar zeker ook op het persoonlijke vlak. Jos had altijd wel even tijd om tussen de enorme stapels boeken in zijn werkkamer een plekje voor je vrij te maken. Daar kon hij dan probleemloos overschakelen van een verhandeling over Duitse filosofen naar de bespreking van de actuele wereldproblematiek of het doornemen van dagelijkse beslommeringen zoals een verbouwing of vakantieverhalen. Ruim vier jaar heb ik nauw met Jos samengewerkt in een Europees onderzoeksproject dat we samen met zeven andere universiteiten uitvoerden. Hierbij onderzochten we de rol van het onderwerp ‘Europa’ in de politiek en media. Het werk bestond deels uit het afnemen van interviews met allerlei boeiende mensen zoals hoofdredacteuren en politici, en deels uit het monotoon coderen van meer dan duizend krantenartikelen. Hoewel het eerste onderdeel van het onderzoek uiteraard een stuk interessanter was, stond Jos erop alle ins en outs te begrijpen van de kleinste details van het coderingsproces. Hij wilde daadwerkelijk deel uitmaken van het gehele onderzoek. Jos was bijzonder in zijn element tijdens dit multidisciplinaire project, waarbij sociale en wetenschappelijke contacten zo prettig konden worden gecombineerd. Zo bespraken wij met onze Europese partners onder meer de filosofische aspecten van politieke mobilisatie in de sneeuw in Genève, de politieke aspecten in een Florentijnse tuin, en de multimediale aspecten in de particuliere wijnkelder van de Universiteit van Hohenheim. Daarnaast mochten we menigmaal genieten van de gastvrijheid van het Wissenschaftzentrum Berlin, waarbij na marathon discussies altijd wel tijd was voor een glaasje Weissbier. Na enige vertraging heeft dit project voor Jos geresulteerd in de conceptuele inleiding van het gemeenschappelijke Engelstalige boek The making of a European public sphere, en de kwestie Europa; een bundel over de bevindingen in Nederland. Energiek en betrokken, dat gold dus ook voor ‘de kwestie Europa’. Toen Jos vaste commentator werd bij Buitenhof was het geregeld het on* Jeannette Mak deed samen met Jos de Beus onderzoek naar het publieke debat over Europa in Nederland.
– 100 –
derwerp van zijn columns. Hij was een gloedvol bepleiter van Europese samenwerking maar bleef daarbij, zoals typerend voor Jos, altijd kritisch. Menig weekend dat ik Jos op tv zag of een stuk van zijn hand op de opiniepagina van de NRC of de Volkskrant las, had ik liever gehad dat hij zijn tijd aan het moeizame productieproces van ons gezamenlijke boek had gewijd. Dit typeerde echter zijn betrokkenheid. Zodra er iets plaats vond in het publieke debat wat hem niet beviel, kon hij daarbij niet aan de zijlijn blijven staan. Hoewel het onderwerp ‘Europa’, met dank aan de eurocrisis, momenteel niet meer van de voorpagina’s is weg te denken, was de situatie enkele jaren geleden geheel anders. Wat hebben we ons boos gemaakt over het in onze ogen kortzichtige gebrek aan politieke en maatschappelijke betrokkenheid bij dit onderwerp! Gelukkig waren de studenten altijd een dankbaar publiek om deze boodschap mee te delen. Jos begon daartoe heel enthousiast aan een module over de ‘Europese publieke ruimte’. Eerdere gezondheidsproblemen weerhielden hem er echter van om dit vak tot het einde begeleiden. En dat terwijl het Nederlandse referendum over het Europees grondwettelijk verdrag in 2005 aan het einde van die module viel. Het deed hem dan ook een groot plezier toen enkele studenten uit onvrede met het gebrek aan debat op eigen initiatief campagne gingen voeren. De laatste zin van ons gezamenlijke boek uit 2009 luidt als volgt: “De eerste Nederlandse verkiezingen met Europese integratie als belangrijk strijdpunt laten al vijftig jaren op zich wachten. Maar ze zijn in aantocht.” Ik weet niet hoe veel Jos nog mee heeft kunnen krijgen van de meest recente Tweede Kamerverkiezing in 2012. Maar wat zeker is, is dat de Europese dimensie van de noodzaak (of niet) om te bezuinigen een duidelijk strijdpunt was bij de verkiezingen. Het doet mij deugd dat Jos hierin gelijk heeft gekregen: dit doet recht aan de visie en realiteitszin van een gedreven maar kritische Europeaan.
– 101 –
Voetbal en toeval Jean Tillie* Jos en ik waren op veel punten complementair. Hij de theoreticus, ikzelf meer empirisch georiënteerd. Steeds als ik zijn kamer binnenkwam voelde ik het respect voor de man die véél meer gelezen had dan ikzelf, zoveel meer dat deze achterstand niet meer leek in te halen. Maar als Jos mijn kamer binnenkwam dan stond hij altijd zeer open voor mijn werk en liet hij zich in onze gesprekken graag overtuigen door empirisch argumenten. Ik herinner me een discussie over de rol van etnische organisaties in het (politieke) integratie proces waarbij Jos in eerste instantie zeer sceptisch was over de opvatting dat deze organisaties een positieve rol konden vervullen. Ik ging dan met veel tabellen zwaaien en het tekent de open en kritische houding van Jos (én onze vriendschap) dat hij zich soms door deze cijfers liet overtuigen. Onze manier van werken verschilde, maar we vonden elkaar op onze passie voor het politieke. Waar we elkaar ook vonden was in onze liefde voor het voetbal. Veel heb ik met Jos gepraat over Ajax, het Nederlands elftal, Ajax en over waarom we nu weer verloren hadden of juist gewonnen hadden. En ik heb me vaak afgevraagd hoe dat kwam, deze gezamenlijke bijna-obsessie voor een spelletje van één bal, 22 mannen, een scheidsrechter en twee doelen. Ik denk dat het antwoord ligt in onze fundamentele fascinatie voor het toeval, geprojecteerd op de rol van het toeval in het voetbal. Wat wij in ons wetenschappelijke werk probeerden was een voortdurende theoretische en empirische duiding van de werkelijkheid. Een duiding die gericht is op een bepaalde beheersing van die werkelijkheid. In onze theoretische en empirische modellen proberen we de politieke realiteit te grijpen en te verklaren en zo, minimaal voor ons brein en onze omgeving, beheersbaar te maken. Maar ik denk dat we allebei diep van binnen dachten dat dit een hopeloze opgave was. En als je discussieert over voetbal, discussieer je uiteindelijk over die hopeloze opgave en over de daarmee gepaard gaande acceptatie van onzekerheid. Want hoeveel in het voetbal wordt niet door toeval beslist? Het toeval van een bal op de paal, van een afzwaaier, van een aanvaller die schiet en via het been van een tegenstander scoort, van een keeper die een fractie * Jean Tillie is hoogleraar Politicologie en voorzitter van de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 102 –
van een seconde te laat reageert, van een speler die besluit een man links te passeren en niet rechts. Het voetbal is in die zin de optelsom van tragische keuzes. We raken niet uitgepraat over het voetbal omdat de uitkomst uiteindelijk door toeval wordt bepaald (zeker in topwedstrijden waar de tegenstanders nagenoeg even sterk zijn). Het filosofische denken over toeval vindt niets voor niets haar startpunt in de Griekse tragedies met schrijvers als Aischylos, Sophokles en Euripides. Deze schrijvers ontleenden hun onderwerpen vaak aan mythen en legendes. De Griekse tragedies werden opgevoerd ter ere van Dionysos, God van de wijnbouw en vertelden over helden die in een conflictsituatie terecht kwamen. Let wel, in een tragische conflictsituatie. Want de gevolgen van elke keuze zijn onzeker. Dit betekent dat die keuze niet alleen rationeel kan worden gemaakt, maar dat daar altijd een bepaald gevoel bij komt kijken. Dat gevoel is trouwens vaak gebaseerd op ervaring, waardoor de tragische keuze gebaseerd is op ratio en gestapelde ervaring. De Griekse tragedie stelt onzekerheid voorop. Het is onmogelijk om in het leven ‘goede’ keuzes te maken, omdat dit leven vol zit met tragische keuzes. Keuzes die wij in morele, feitelijke onzekerheid moeten maken en waar we maar het beste van moeten hopen. De tragische held is eenzaam, hij alleen moet de keuze maken en weet niet wat er zal gebeuren als de keuze eenmaal gemaakt is. Wat hij wel weet, is dat hij zal beseffen dat een andere keuze mogelijk was geweest en dat hij niet zal weten dat deze keuze ook beter was. Zo is het kiezen voor een relatie uiteindelijk een tragische keuze. Men kiest om het leven te delen met iemand, maar weet niet of dit de beste keuze is. Wat zal er gebeuren? Zal de relatie stand houden? Of wordt het een moeizaam vervolg met veel ruzie en gedoe? Is er niet iemand anders die beter bij je past? Iemand die je toevallig nog niet tegen bent gekomen en die je uiteraard twee weken na je huwelijk tegen zult komen? Maar ook als je scheidt en een nieuwe relatie begint, weet je niet of je uiteindelijk de goede keuze hebt gemaakt. Is de nieuwe partner wel beter dan de oude? En wat zal er nu gaan gebeuren? Tragische keuzes volop: al dan niet trouwen, al dan niet kinderen nemen, al dan niet van baan veranderen, al dan niet de bal met je linker- of rechterbeen schieten. Keuzes die een fundamentele invloed hebben op ons leven, maar waarvan we de gevolgen niet kunnen overzien. En in het voetbal: tragische keuzes die het verloop van een wedstrijd bepalen. Op topniveau wordt een voetbalwedstrijd beslist door de optelsom van tragische keuzes en is de uitkomst dus fundamenteel onzeker. Jos de theoreticus en Jean de empiricus vonden elkaar in deze eindeloze discussies over Ajax, Cruijff en noem maar op. Discussies die uitein– 103 –
delijk over tragische keuzes, gevoel en onzekerheid gingen. Discussies die complementair waren aan zowel de theoreticus als de empiricus door in het gesprek niet de wetenschappelijke beheersing centraal te stellen maar het realisme van het onvoorspelbare. Discussies waar ik zeer, zeer veel van heb geleerd en die ik nooit zal vergeten.
– 104 –
De Democratische Samenleving: de DS files 2003-2011 Robert van der Veen* Als kersverse hoogleraar Politieke Theorie vatte Jos de opdracht aan om een tweedejaars hoorcollege te geven over democratie in de breedste zin des woords, getiteld ‘De Democratische Samenleving’ (DS). Het ging om een verplicht programma aan het einde van het tweede jaar van de bachelor Politicologie. Vier thema’s stonden centraal in het programma: democratisering en natiestaten, de rol van verenigingen in de burgerlijke maatschappij, democratie en ethiek in mondiaal perspectief en tot slot ‘governance’ in politiek en openbaar bestuur van lokaal tot internationaal niveau. Dit is hoe Jos de jaarlijkse reeks van 25 hoorcolleges opende, onder het kopje ‘Onze reden voor politieke studie, ons zelfbeeld als politicologen’: ‘Ik ben ooit, aan het begin van de jaren zeventig, politicologie gaan studeren in Nijmegen. Ik wilde de samenleving verbeteren, om te beginnen met Brabant, en daartoe de politiek begrijpen, om gewapend met echte politieke kennis mee te gaan doen aan zinnige politieke hervormingen. Ik vermoed dat jullie ook met een dergelijk praktisch motief en een geloof in het nut van politieke wetenschap naar onze afdeling aan de Universiteit van Amsterdam zijn gekomen. Ik vermoed ook dat jullie nog een ander geloof met elkaar delen (en met mij en Robert van der Veen, mijn mededocent en “blues brother” van dit swingende vak … ). We willen leven in een samenleving met politieke gelijkheid tussen burgers, zelfbestuur door het volk van burgers, vreedzame uiting en oplossing van geschillen tussen verschillende groepen burgers, en de daarbij behorende instellingen en praktijken (zoals het vrije debat). We willen niet leven in een Hobbesiaanse anarchie of in een hiërarchische samenleving. Dit is een geloof, deels irrationeel als elk geloof maar wel een seculier en sympathiek geloof: samen gezamenlijke spanningen, onzekerheden en problemen te lijf gaan op voet van gelijkwaardigheid en redelijkheid.(...) Toch is ons geloof in democratische politiek en een democratische samenleving vaak ook * Robert van der Veen doceert politieke theorie bij de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
– 105 –
een dogmatisch en antipathiek geloof. We hoeven niet meer na te denken over het politieke ideaal en de beste politieke orde, want we weten toch al dat dat een constitutionele of liberale democratie is. We denken dat we het hoogste stadium van politieke beschaving hebben bereikt (postdemocratie kan uiteindelijk enkel een terugval in barbarij betekenen). We onderschatten ook het gevaar van politisering van alles en iedereen.’ Na deze opmaat ging Jos nader in op het idee van de democratische samenleving. In het dictaat zijn dit zes pagina’s vragen, onderscheidingen, aanzetten tot verheldering, kritieken en contrapunten. Dit alles met duizelingwekkende eruditie gepresenteerd en samengevat in een twee bij twee tabel, waarin de dimensie ‘ruime versus enge opvatting van politiek’ afgezet wordt tegen de dimensie ‘minimale versus ontwikkelde concepties van het democratische bestel’. We kennen als docenten het bange gevoel dat de tijd tekort schiet om de nuances van je betoog recht te doen zonder je ‘bottom line’ uit het oog te verliezen. Maar Jos wist van dit jaarlijks terugkerende openingsitem een waar feest te maken, ruimte te maken voor vragen en nog tijd over te houden om mij aan het woord te laten met mijn eigen inleidende verhaal. Als we later terugliepen uit de Oudemanhuispoort, voelden we beiden de adrenaline langzaam wegebben – terug naar een ander niveau van werkelijkheid. “Mooi zo, de kop is er af”, zei Jos dan steevast. Door de krappe voorbereidingstijd maakten wij vanaf het eerste jaar gebruik van de open formule waarin Jos al excelleerde, het uitnodigen van gastdocenten van binnen en buiten de afdeling, met het verzoek hun expertise te plaatsen in de context van DS. Van de ‘mensen van buiten’ noem ik de jaarlijks terugkerende gastcolleges van Frits Boterman over Duitsland en de Weimar-republiek en André Gerrits over democratisering in Oost-Europa. Hoe we de zeer diverse inbreng van onze gasten konden systematiseren – en in verband konden brengen met de boekenlijst – was een voortdurend punt van overleg tussen Jos en mij. Niet in de laatste plaats omdat de hoorcolleges werden ondersteund door (vaak jonge) werkgroepdocenten, aan wie wij de samenhangen helder moesten uitleggen zonder hen te verplichten bij alle hoorcolleges aanwezig te zijn. We moesten dus zorgen voor het tijdig verspreiden van aantekeningen, powerpoints, aanvullende stukken, en natuurlijk de DS files van Jos, zijn uitgebreide collegedictaten. Tussendoor en naderhand – Jos op studieverlof schrijvend aan zijn boek over democratie; Jos vechtend tegen de onbegrijpelijke aanslagen op zijn lichaam en geest – heb ik met mededocenten Sander Kruse en Marcel – 106 –
Maussen over al deze zaken nagedacht. En vooral ook nagedacht over hoe we de overrompelende stroom van kennis en literatuur uit de collegedictaten van Jos konden verwerken in onze eigen voordrachten. Jos heeft dit altijd toegejuicht – voor hem waren zijn dictaten publiek domein. Een ‘ouderwetse’ opvatting over colleges en tentamens Liep het nu altijd storm op de hoorcolleges van DS? Dat de bijeenkomsten op de poort niet altijd optimaal werden bezocht baarde mij vaak zorgen (het ‘rendement’, de wellevendheid ten opzichte van gastdocenten, of gewoon chagrijn in een halflege collegezaal), maar Jos veel minder. Hij was van mening dat het uiteindelijk aan de studenten – de jongens en meisjes zoals hierboven door hem aangesproken – zelf is om hun belangstelling te mobiliseren. Hij vond dat de studenten in staat moeten zijn om de samenhang van de onderwerpen zelf te ontdekken, actief te verwerken in hun werkgroepen en goed voor de dag te komen op een groot afsluitend tentamen. Jos was dan ook een verklaard tegenstander van deeltoetsen en tentamenvervangende opdrachten. Na mijn eigen ervaringen als docent elders was ik het daarmee geheel eens. Het gevolg was wel dat veel studenten zich pas tegen het einde van de rit realiseerden dat de DS-files niet zomaar even in een nachtje waren te doorgronden als ze de enthousiaste toelichtingen van Jos hadden gemist. De DS files: transformeren en op maat snijden Dat de DS-files van Jos een verbindend element zijn geweest voor docenten in dit vak wil ik nog illustreren met een persoonlijk voorbeeld. Het vierde college gaat over de Wet van Kant: democratieën voeren onderling geen oorlog. Het dictaat telt 21 pagina’s en behandelt vijf hoofdpunten: 1. Het argument van Kant uit 1795 2. Het debat over de wet van Kant in de politicologie 3. De internationale omgeving: maken of breken vreemde mogendheden en internationale organisaties een prille nationale democratie ? 4. Iets over de Bush-doctrine uit 2002 5. Jack Snyder over democratische vrede en maakbaarheid Ik beschouw dit als een briljant college. Toen Jos ziek werd stond ik voor de uitdaging deze taak over te nemen. Ik had tijdens mijn verblijf in Warwick ook over het politieke werk van Immanuel Kant gedoceerd, in het soort van hoorcollege ‘History of Political Thought’ dat standaard is bij – 107 –
Britse politicologie-opleidingen. Een voordracht van krap drie kwartier, waarin je snel to the point moet komen. Mijn collega’s daar zeiden dat je dan moet beginnen met: “I’ll give you two essential distinctions in Kantian theory...” en je daar verder aan houden. Zo gezegd, zo gedaan. Maar na terugkeer in Amsterdam werd een van mijn ambities om deze benadering te combineren met het betoog in het vierde college. Ik ben er nog steeds trots op dat ik er uiteindelijk in ben geslaagd de essentie van Jos’ inzichten op mijn manier te vervatten in een handout van vier pagina’s, voor het eerst uitgedeeld aan de studenten op het college in 2010. Ik denk dat ik niet de enige ben geweest. Zowel Sander Kruse als Marcel Maussen hebben zich moeite getroost om de files van Jos over democratie en natiestaat (‘Varianten van nationalisme’) te verwerken tot uitstekende voordrachten met een geheel eigen signatuur. Jos had elk jaar nog een toegift. Het laatste deel van zijn voordracht aan het einde van het programma luidde: ‘Over de merkwaardige ondenkbaarheid van een post-democratische politiek’. Ik heb de bijbehorende DS file niet meer kunnen achterhalen, maar stel mij voor dat Jos een update zal verzorgen vanaf de bijzondere leerstoel in de katholieke hemel die hij nu ongetwijfeld bekleedt. Voor docenten en studenten hier beneden is het slechts een kwestie van aandachtig luisteren...
– 108 –
Leven en werk Jozef Willem de Beus werd geboren op 27 november 1952 in Utrecht. Hij groeide op in Oog en Al, een wijk in Utrecht, in een katholiek gezin. Zijn vader werkte voor het transportbedrijf van Dijk en zn. En Jos maakte zich verdienstelijk als koorknaap. Vakanties met het hele gezin, oma en andere gasten werden doorgebracht in Noordwijk aan Zee, een grote vrachtauto van het bedrijf werd volgeladen met spullen om een zomermaand onbezorgd door te brengen aan de zee. Vader Jos de Beus bleef doorwerken en kwam rijdend op zijn Solex – hij had immers geen rijbewijs – in de weekenden naar Noordwijk. Voor zijn zoon Jos nam hij meestal een boek mee. Op zijn 11de overleed zijn vader. Zijn moeder verhuisde het gezin met Jos en de (drie jongere) zusjes naar Waalre – Aalst. De twaalfjarige Jos ging naar het gymnasium van de Augustijnen in Eindhoven. Op het gymnasium raakte hij bevriend met Ben Vlijmincx en in de hogere klassen daarna leerde hij Bas Cammelbeeck kennen. Hij werd een vaste bezoeker van de familie Cammelbeeck. Vader George Cammelbeeck was een ‘substituut’ vader voor Jos. (Later zou hij rector magnificus worden van de Universiteit van Amsterdam). Iedere zondagmiddag werd Jos erbij geroepen; ‘de Beus, naar beneden!’ en deed hij mee aan de felle politieke discussies die in het gezin Cammelbeeck gevoerd werden. De oudere broer van Bas, Joris Cammelbeeck werd een dikke vriend en zou dat tot zijn dood blijven. Een broer van Joris en Bas, Klaas, trouwde met zijn zus en werd zijn zwager. Waarschijnlijk geïnspireerd door die discussies, besloot hij politicologie te gaan studeren aan de Universiteit van Nijmegen. Hij hield afstand van de meest radicale beweging waar Nijmegen in die tijd berucht om was maar werd wel actief in de socialistische studenten bond politicologie. Hij ontwikkelde toen al een reputatie van de boekenman die alles gelezen had. In 1977 verraste hij menig vriend door een positie te accepteren als medewerker van de economische faculteit aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn directe baas werd Hans van den Doel, bekend PvdA-econoom. Hij ging onder andere welvaartstheorie doceren en begon aan zijn eerste grote werk over liberale denkers. Daarbij concentreerde hij zich op het werk van de economen Friedrich Hayek, James Buchanan en Amartya – 109 –
Sen, die alle drie een Nobelprijs zouden winnen. Het was een geducht werk waarvoor hij gehele bibliotheken raadpleegde. In 1989 verdedigde hij dit werk als proefschrift onder de titel Markt, democratie en vrijheid. Een Politiek-economische studie, met J. Hartog en A.J. Vermaat als promotoren. Hans van den Doel had zijn werk enkele jaren eerder moeten neerleggen na een hersenbloeding, hij overleed in 2012 een klein half jaar voor Jos. Het lijvige werk kreeg veel aandacht in de pers en de prijs voor beste proefschrift van de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politiek. In het academisch jaar 1991-92 was hij ‘visiting scholar’ aan de prestigieuze Harvard Universiteit waar hij onder andere deelnam aan een seminar van Amartya Sen. In die tijd werkte hij aan zijn boek Economische gelijkheid en Het Goede Leven, dat in 1993 verscheen. In 1991 volgde ook zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar politieke filosofie bij de afdeling Systematische Wijsbegeerte van de Universiteit van Twente. In 1993 schreef hij mee aan het PvdA-verkiezingsprogramma Wat mensen bindt. Het was een opmerkelijk programma dat echter moeilijk in concrete politiek bleek te vertalen. Wel werd Jos sindsdien steeds weer vermeld en aangekondigd als PvdA ideoloog. In 1993 werd ook Florian geboren. In Het Parool verscheen een column van Jos getiteld ‘Een Engel in Amsterdam’. De laatste regels luidden: ‘Mijn eigen vader overleed toen ik elf was. Daar zit ergens de angst. Dat ikzelf te vroeg uit Florians leven verdwijn, zodat hij nooit de kans zou krijgen zelf te ontdekken hoe onbetrouwbaar en onvolkomen ik ben, zoals alle mannen en vaders.’ In 1995 kreeg hij de benoeming tot gewoon hoogleraar sociale filosofie en ethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij werd meteen ook de decaan van de faculteit wijsbegeerte. Het gezin De Beus verhuisde eerst naar Zuidhorn. Daar werden ze verrijkt met de geboorte van Madeleine. Vervolgens ging het gezin wonen in Aduard, met haar rijke katholieke verleden. Heel lang zouden ze daar niet wonen. – 110 –
Want in 1998 kreeg hij de benoeming die hij altijd had begeerd: hij werd hoogleraar in de Politieke Theorie, Politieke Cultuur en hun Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Het gezin verhuisde naar Hilversum, waar Jos ging hockeyen, en lid werd van de sociëteit de Unie, ‘de verwarring 2’, een mannengezelschap. In 2002 was hij voorzitter van de kandidatencommissie van de PvdA voor de gemeenteraadsverkiezingen van Amsterdam. Het bleek een complexe opgave, en zijn belangrijkste directe ervaring met de politiek. Al werd hij geregeld door PvdA-leiders betrokken in gesprekken, hij werd nooit onderdeel van de dagelijkse politiek. Wel was hij jarenlang curator van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Tijdens zijn Amsterdamse periode was hij onder meer voorzitter van het SISWO, een sociaal-wetenschappelijk onderzoeksinstituut, lid van de Commissie Europese Integratie van de Adviesraad Internationale Vraagstukken, lid van de raad van toezicht van het Observatoire Social Européen en het Duitsland Instituut Amsterdam. Sinds 2006 was hij voorzitter van de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politiek, de vereniging voor politicologen. Hij schreef regelmatig voor de Volkskrant, NRC Handelsblad, Het Parool, Trouw en S&D, het tijdschrift van de Wiardi Beckman Stichting. Van 2007 tot 2010 was hij columnist bij het televisieprogramma Buitenhof. Ondertussen werkte hij hard aan een nieuw manuscript dat hij de titel gaf van The Joyless Polity en dat zijn begrip van toeschouwersdemocratie wetenschappelijk en filosofisch onderbouwde. Cambridge University Press wilde het publiceren na enige aanpassingen. In 2008 kreeg hij gezondheidsklachten. Jos werd zo depressief dat hij eerst zijn column bij Buitenhof moest opgeven om in september van 2010 op te houden met werken. Ook het werken aan zijn manuscript moest hij stoppen. Het bleef onduidelijk wat hem depressief en apathisch maakte. Hij reageerde niet goed op de medicijnen en ook een behandeling in de Valeriuskliniek gaf geen echte verbetering. De behandelende artsen, van psychiaters tot neurologen, konden hem geen therapie aanbieden, er kon geen diagnose gesteld worden. Hij ging steeds verder achteruit. – 111 –
Op 27 November 2012 vierde Jos zijn 60ste verjaardag met zijn gezin en een aantal vrienden. Begin januari van 2013 verhuisde hij naar een verzorgingshuis in Hilversum alwaar hij 16 januari overleed.
– 112 –
Belangrijkste publicaties van Jos de Beus Beus, J.W. de (1989). Markt, democratie en vrijheid; Een politiek-economische studie. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink (dissertatie) Beus, J.W. de (1993). Economische gelijkheid en het goede leven. Enschede. Amsterdam: Contact Beus, J.W. de (1993). Theoretische Politicologie. In J.W. Deth (red.) Handboek Politicologie (pp. 61 – 92). Assen: Van Gorcum Beus, J. W. De, J.A.A. van Doorn, P. de Rooy (1993). De ideologische driehoek, Nederlandse politiek in historisch perspectief. Meppel/Amsterdam: Boom (tweede druk) Beus, J. de (1999) Ruil zonder zuil. De Nederlandse consensusdemocratie in het laatste kwart van de twintigste eeuw. Den Haag: SCP Beus, J. de (2000). ‘Rottenbergrede’, ofwel de rommelige redding van de Partij van de Arbeid. In D. Pels & H. te Velde (Eds.), Politieke Stijl (pp. 175-206). Amsterdam: Het Spinhuis. Beus, J.W. de (2000). Does Equality Travel? A Note on the Institutional Preconditions of Global Equality. In D. Kalb, M. van der Land, R. Staring, B. van Steenbergen & N. Wilterdink (Eds.), The Ends of Globalization. Bringing Society Back In (pp. 341-367). Lanham (Mld): Rowman&Littlefield. Beus, J.W. de (2000). Veerkracht en misnoegen in de duurzame democratie: de kernstaten sinds 1989. In F. Becker, W. van Hennekeler, M. Sie Dhian Ho & B. Tromp (Eds.), De toekomst van de democratie. het eenentwintigste jaarboek voor het democratisch socialisme (pp. 33-59). Amsterdam: De Arbeiderspers. Beus, J.W. de & Notermans, T. (2000). Een Taxatie van de Derde Weg. B en M : Tijdschrift voor Beleid, Politiek en Maatschappij, 27(2), 78-93. Beus, J.W. de (2000). Schending van mensenrechten als aanleiding tot oorlog. Ethische Perspectieven, 10(1), 3-22. Beus, J.W. de (2001). Een primaat van politiek. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam (oratie). Beus, J.W. de (2001). Quasi-national European Identity and European Democracy. Law and Philosophy, 283-311. Beus, J.W. de (2001). The Missing European Public, A Note on the Politics and Ethics of European Integration since Nice. Acta Politica, 36(4), 339-357. Beus, J.W. de (2001). God dekoloniseert niet. Een kritiek op de Nederlandse geschiedschrijving over de neergang van Nederlands Indië en – 113 –
Nederlands Suriname. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 116(3), 307-324. Beus, J.W. de (2001). De smalle politieke partij. Een polemiserende en synthetiserende uitleiding. In Jaarboek 2000 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, 125-140. Beus, J.W. de (2001). Are Third Way Social Democrats Friends or Enemies of European Integration?, A Tocquevillian Tale on the Politics of Administration. In L. Magnusson & B, Strath (Eds.), From the Werner Plan to the EMU, In Search of a Political Economy for Europe (pp. 389-412). Brussel: P.I.E.- Peter Lang. Beus, J.W. de (2001). Dutch Social Democracy and EMU. In T. Notermans (Ed.), Social Democracy and Monetary Union (pp. 225-251). New York: Berghahn Books. Beus, J.W. de (2001). Nederlanders tussen nieuwkomers en Europeanen. Verdraagzaamheid als democratisch geestesmerk. In M. ten Hooven (Ed.), De lege tolerantie (pp. 131-141). Amsterdam: Boom. Beus, J. de (2002). Na de beeldenstorm; een beschouwing over de werking van de toeschouwersdemocratie in Nederland. Etty Hiilesumlezing 2002. Heerde: Langhout & De Vries Beus, J.W. de (2004). ‘Woeling van partijschap’, Wat partijen moeten doen, nu zij hun alleenrecht op geloofwaardige vertegenwoordiging van het volk voorgoed kwijt zijn. In B.F. Steur, H. van Dijk & G.J. van Nieuwenhuizen (Eds.), Democratische vergezichten, Essays over de representatieve democratie in Nederland (pp. 66-94). Den Haag: Raad voor het Openbaar Bestuur. Beus, J.W. de (2005). Nederlandse liberalen aan het begin van hun derde eeuw. In W.P.S. Bierens (Ed.), Liberaal licht op de toekomst (Geschrift, 98) (pp. 1-14). Den Haag: Teldersstichting. Beus, J.W. de & Mak, J.I.A. (2005). European Integration without Europeanization: Assets and Limits of Economism as a Pragmatic frame of European Politics. Acta Politica, 40, 440-458. Beus, J.W. de (2006). Een derde eeuw van Nederlands conservatisme. In H. Pellikaan & S. van der Lubben (Eds.), Ruimte op rechts? Conservatieve onderstroom in de Lage Landen (pp. 221-237). Utrecht: Het Spectrum. Beus, J.W. de & Pennings, P. (2006). Europeanisering van de Nederlandse politiek. Nog steeds een zaak voor de bovenlaag maar niet voor de burgerij. Groningen, 193-216: In Jaarboek 2004 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.
– 114 –
Beus, J.W. de (2006). The European Union as Community: An Argument about the Public Sphere in International Society and Politics. In P. van Seters (Ed.), Communitarianism in Law and Society (pp. 71108). Lanham: Rowman & Littlefield. Beus, J.W. de (2006). Resilient Liberalism in a Small European State. In P. van Schie & G. Voerman (Eds.), The Dividing Line between Success and Failure, A comparison of liberalism in the Netherlands and Germany in the 19th and 20th centuries (pp. 75-98). Berlin: LIT Verlag. Beus, J. de (2008). Krijgt de Nederlandse sociaal-democratie een derde eeuw? Socialisme en Democratie, 65(11), 38-51. Beus, J. de & Mak, J. (2009). De kwestie Europa: hoe de EU tot de Nederlandse politiek doordringt (Studies over politieke vernieuwing). Amsterdam: Amsterdam University Press. Beus, J. de (2009). Een Nederlandse marktstaat. In P. van Dijk & M. Huibregtsen (Eds.), De publieke zaak: inspiratie voor meer dynamiek in de samenleving (pp. 45-50). Amsterdam: Business Contact. Beus, J. de & Rooy, P. de (2009). Tegendraads waarnemen: een inleiding op het werk van J.A.A. van Doorn. In J. de Beus & P. de Rooy (Eds.), J.A.A. van Doorn Nederlandse democratie: historische en sociologische waarnemingen (pp. 9-33). Amsterdam: Mets & Schilt. Beus, J. de (2009). Populist leadership. In J. Kane, H. Patapan & P. ‘t Hart (Eds.), Dispersed democratic leadership: origins, dynamics, and implications (pp. 83-103). Oxford: Oxford University Press. Beus, J. de, Brants, K. & Praag, P. van (2011). Media en hun rol in de Nederlandse democratie. In R. Andeweg & J. Thomassen (Eds.), Democratie doorgelicht; het functioneren van de Nederlandse democratie (pp. 387-406). Leiden: University Press.
– 115 –