Grenzen stellen, richting geven Samenwerken en resultaten boeken voor een veilig Rotterdam 2012-2015
Inhoud 1.
2.
Inleiding 1.1 Wat speelt er in de stad? 1.2 De vernieuwde aanpak van het jeugdveiligheidsbeleid 1.3 Wat zijn de succesindicatoren? 1.4 Wat gaan we daarvoor doen? 1.5 Ontwikkelingen die het jeugdveiligheidsbeleid raken en beïnvloeden
1 2 2 3 3
Gebiedsgerichte aanpak 2.1 Trends 2.2 Wat willen we bereiken? 2.3 Wat gaan we daarvoor doen? 2.3.1 Stedelijk Team Jongerenwerk 2.3.2 Straatcoaches 2.3.2 Bestuurlijke maatregelen 2.3.2 Buurt Bestuurt & Stuurgroep in de Wijk 2.4 Overzicht gebiedsgerichte aanpak en doelstellingen
4 4 4 5 5 6 6 7
3.
Groepsgerichte aanpak 3.1 Wat is er aan de hand? 3.2 Wat willen we bereiken? 3.3 Wat gaan we daarvoor doen? 3.3.1 Doorontwikkeling methodiek Groepsaanpak 3.3.2 Bredere aanpak jeugdoverlast 3.3.3 Landelijk actieprogramma ‘Aanpak problematische jeugdgroepen’ 3.4 Overzicht groepsgerichte aanpak en doelstellingen
8 8 8 8 9 9 10 10
4.
Persoonsgerichte aanpak 4.1 Wat is er aan de hand? 4.2 Wat willen we bereiken? 4.3 Wat gaan we daarvoor doen? 4.3.1 Aanpak Kopstukken 4.3.1 Broertjes en zusjes 4.4 Nazorg jeugd 4.3.1 Wat is er aan de hand? 4.3.2 Wat willen we bereiken? 4.3.3 Wat gaan we daarvoor doen? 4.3.4 Licht Verstandelijk Beperkt (LVB) 4.5 Overzicht persoonsgerichte aanpak en doelstellingen
11 11 11 11 11 12 13 13 13 14 14 15
5.
Sturing en organisatie 5.1 Monitoring resultaten 5.2 Stuurgroep Jeugdoverlast & Jeugdcriminaliteit 5.3 Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ) 5.4 Financiën
16 16 16 16 17
1. Inleiding
Rotterdam wordt steeds veiliger. Dat laat de recente veiligheidsindex zien. Gerichte investeringen hebben buurten en wijken een impuls gegeven. Zo kunnen kinderen en jongeren in een veiliger leefomgeving succesvoller opgroeien in deze stad. Toch zijn we er nog niet. Een groep kinderen en jongeren ondervindt nog altijd problemen in hun ontwikkeling van verschillende aard en omvang. Daarom investeert de stad fors in haar jonge bewoners. Zo stimuleren we de talentontwikkeling van kinderen en jongeren. En werken we via verschillende programma’s aan het verbeteren van de kwetsbare positie van kinderen en jongeren. Ondanks deze inzet zien we nog steeds een groep jongeren die niet alleen problemen heeft, maar ook problemen geeft. Zij veroorzaken overlast op straat en glijden af naar de criminaliteit. Zo gooien ze de glazen in van hun eigen toekomst. Ook op die jongeren is inzet nodig. Door duidelijk de grenzen aan te geven: wat is toelaatbaar in de samenleving? En hen met alle mogelijke middelen weer op het goede spoor te zetten, zodat zij als volwaardig burger aan de slag kunnen. Dit programma vormt het sluitstuk van alle programma’s die investeren in de toekomst van kinderen. Het richt zich op die jongeren die al over de schreef zijn gegaan. Criminaliteit en overlast accepteren we niet in Rotterdam en het loont uiteindelijk niet, dat is de inzet. Dit doen we door heel duidelijk grenzen te stellen daar waar ‘hangen op straat uitloopt op overlast of crimineel gedrag. Met preventieve maatregelen zorgen we ervoor dat er minder aanwas is van jongeren die veel problemen geven.
Ernstige en hardnekkige vormen van overlast en criminaliteit terugdringen voor jongeren tot en met 23 jaar. Zo luidt de ambitie van dit nieuwe programma Grenzen stellen, richting geven. Het programma levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de collegetarget: ‘Het percentage Rotterdammers dat aangeeft vaak last te hebben van groepen jongeren daalt in deze collegeperiode met 25% ten opzichte van de Veiligheidsindex 2010’. Het programma sluit aan bij de ambitie van dit college dat iedere jongere in Rotterdam moet kunnen opgroeien in een veilige omgeving.
1.1 Wat speelt er in de stad? De samenleving en de wijze waarop we met elkaar omgaan, verandert. Dat geldt ook voor jongeren in de stad, waaronder de overlastgevende en criminele jongeren. Straatcultuur heeft steeds meer invloed op de jongeren. De straat fungeert meer en meer als ‘secundaire opvoeder’. Eigen normen en waarden die op straat gelden, botsen met de heersende norm. Het gebruik van geweld en het organiseren van alternatieve inkomstenbronnen is soms heel gewoon. Criminele jongeren zijn, een rolmodel. Door allianties met andere jongeren wisselen de groepen, en ontplooien zij activiteiten in uiteenlopende samenstellingen. Dit maakt het lastiger om vat te krijgen op deze jongeren. De intolerantie wat de jeugd betreft, neemt toe. Op straat hangende jongeren zien volwassenen al gauw als overlast. Burgers voelen zich sneller onveiliger als jongeren aanwezig zijn. Het daagt jongeren uit waardoor situaties soms onnodig escaleren.
1
Cijfers onderbouwen deze trend. De cijfers van jeugdcriminaliteit in Rotterdam laten in de afgelopen periode geen wezenlijke daling zien, ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren. Zo schommelt het cijfer van jongeren die verdacht zijn van een strafbaar feit al een aantal jaar rond de 5% (zowel voor jongeren in de leeftijd van 12-17 jaar als 17-23 jaar). Dit betekent dat 1 op de 20 jongeren in de fout gaat. Dit aantal is twee keer zo hoog vergelijken met de landelijke cijfers in deze leeftijdscategorie (voor de jongeren 18-23 jaar is het anderhalf keer zo hoog). Veel jongeren gaan op jongere leeftijd al in de fout en vertonen steeds ernstiger vormen van crimineel gedrag. Ze plegen vaker gewelddadige delicten (High Impact Crimes). Zo blijkt uit de cijfers van de overvallers in Rotterdam over 2011 dat de meesten jonger zijn dan 24 jaar. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat 75% van de jeugdcriminaliteit in groepsverband wordt gepleegd of voortkomt uit groepsdynamische processen. Het aantal jongeren dat binnen tien jaar opnieuw in aanraking komt met de politie, is nog steeds zeer hoog. Ondanks het aantal meldingen specifiek over jeugdoverlast, laten de cijfers een daling zien ten opzichte van 2010. Net als in 2009 ziet nog altijd 20% van de Rotterdammers overlast van jongeren als buurtprobleem dat vaak voorkomt.
1.2 De vernieuwde aanpak van het jeugdveiligheidsbeleid De inzet op het bestrijden van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit gaat de komende jaren onverminderd door. De focus ligt meer dan voorheen op de nauwe samenhang tussen overlast en criminaliteit onder de jeugd. Uit baldadigheid iemand lastigvallen, kan uitlopen op een gewelddadig incident. Verder zetten we in op het aanpakken van de moeilijkste categorie jongeren. Het zijn jongeren waar moeilijk vat op te krijgen is. Zij hebben voor zichzelf een andere toekomstroute uitgestippeld. Effectieve aanpakken krijgen een vervolg. We benutten alles wat in deze stad is opgebouwd aan samenwerkingsvormen en expertise. Tegelijkertijd constateren we dat de resultaten die afzonderlijke organisaties bereiken, soms onvoldoende effect hebben. Dit geldt voor de inzet in de publieke ruimte en voor aanpakken gericht op de jongeren zelf. Te vaak ontbreekt afstemming van de inzet van verschillende partijen, zoals politie en jongerenwerkers, bij de aanpak van overlast op een specifieke plek of door een specifieke groep jongeren. Dit geldt ook voor de aanpak van de jongeren zelf. 2
Hulptrajecten liggen nog onvoldoende op één lijn. De organisaties pakken meestal deelproblemen aan. Uiteraard met een grote inzet en expertise, maar met name voor deze groep jongeren levert het niet het gewenste resultaat op. Vaak kampen zij met meerdere problemen. Naast sociale en emotionele problemen, komen deze jongeren uit gezinnen die zwaar onder druk staan. Dat maakt de de problematiek extra complex. We richten ons dan ook op een meer gezamenlijke en gecoördineerde aanpak. In een gebied, op een jongere én op het gezin. Dit vraagt een forse inzet van alle betrokken partijen: gemeentelijke organisaties, politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en deelgemeenten. De regelgeving voor jongeren tot 18 jaar en voor de groep 18-23 jarigen loopt uiteen. Dat vraagt expliciete aandacht bij de uitwerking van het programma. Uitgangspunten Voor de verdere uitwerking van het programma gelden de volgende uitgangspunten: 1. Vastpakken en niet meer loslaten. Eén casemanager voor elke jongere met één lijn en één helder doel: stop met overlast en criminaliteit. 2. Precisie in de uitvoering. We doen wat we zeggen en zeggen wat we doen. Afspraken die organisaties met elkaar maken, voeren zij ook uit. Sturing waar nodig bij de professionals staat voorop. 3. Straf en zorg hand in hand. Voor een effectieve aanpak van overlastgevende en criminele jongeren is een link tussen straf en zorg nodig. Een nauwgezette en vergaande samenwerking vraagt een sluitende aanpak. 4. Wat werkt dat telt. Kennis van en inzicht in wat werkt bij de aanpak van de zware overlastgevende en criminele jongeren is de leidraad van het programma. Zonder onderbouwing geen aanpak. Evaluatie van de aanpakken staat voorop.
1.3 Wat zijn de succesindicatoren? Het overkoepelende doel van dit programma is het terugdringen van ernstige en hardnekkige vormen van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit. De collegetarget ‘Het percentage Rotterdammers dat aangeeft vaak last te hebben van groepen jongeren daalt in deze collegeperiode met 25% ten opzichte van de Veiligheidsindex 2010’ is een directe succesindicator. Binnen de looptijd van het programma streven we de volgende doelstellingen na: • Het aantal meldingen jeugdoverlast op geselecteerde ‘hotspots’ daalt met 25%.
• Alle criminele jeugdgroepen in Rotterdam zijn in 2013 aangepakt. Nieuwe criminele groepen krijgen een doorlopende aanpak. • Van alle overlastgevende en hinderlijke groepen krijgen de sleutelfiguren een aanpak om te voorkomen dat criminele groepen ontstaan. • Start 2012 met pilotaanpak van 60 kopstukken. • Alle broertjes en zusjes van de kopstukken zijn geanalyseerd en hebben een passende aanpak (100%). • Per 2013 jaarlijks aanpak minimaal 100 kopstukken. De jaarlijkse target ligt vast in het werkplan Veiligheidshuis.
1.4 Wat gaan we daarvoor doen? We zetten in op drie actielijnen binnen het programma: 1. Gebiedsgerichte aanpak: inzetten op die hotspots waar de overlast het grootst is. Een gecoördineerde inzet met mensen en middelen om de ernstigste vormen van overlast door jongeren tegen te gaan. 2. Groepsgerichte aanpak: doorontwikkelen van de groepsaanpak met ondermeer inzet op criminele individuen in de overlastgevende en hinderlijke groepen. 3. Persoonsgerichte aanpak: vastpakken en niet meer loslaten voor de moeilijkste groep jongeren en zorgen dat broertjes en zusjes het voorbeeld niet gaan volgen.
1.5 Ontwikkelingen die het jeugdveiligheidsbeleid raken en beïnvloeden Het jeugdveld is volop in beweging. Binnen de Haltsector vindt een reorganisatie plaats om de financiële gezondheid van de sector te verbeteren. In deze landelijke ontwikkeling speelt Halt Rotterdam-Rijnmond een actieve rol. De definitieve reorganisatie van de Haltsector krijgt binnen de looptijd van dit programma vorm. Twee bepalende ontwikkelingen die eveneens de komende tijd spelen en het jeugdveiligheidsbeleid raken, zijn: • De decentralisatie jeugdzorg, waarbij al het zorgaanbod voor jongeren en gezinnen onder regie van de gemeente komt te vallen; • Herontwerp van de zorgcoördinatie dat in opdracht van het college moet leiden tot een eenvoudiger gemeentelijke zorgcoördinatie. We volgen deze ontwikkelingen en sturen met dit programma aan op een succesvolle integratie. In de hierna volgende hoofdstukken staat de uitwerking van de aanpak volgens de drie actielijnen.
3
2. Gebiedsgerichte aanpak
We zetten in op locaties waar de jeugdoverlast het grootst is. Met een gecoördineerde inzet van mensen en middelen om de meest ernstige vormen van jeugdoverlast aan te pakken.
Maar ook verveling en gebrek aan vaardigheden om mee te doen met de samenleving spelen mee. De straat, en de straatcultuur die erbij hoort, speelt een belangrijke rol in het leven van deze jongeren.
2.1 Trends
Al is straatcultuur niet gebonden aan leeftijd, sekse of etniciteit, het zijn met name jongens die bij deze cultuur horen. Groepsgevoel, respect en eergevoel zijn belangrijke elementen. Jongeren staan snel op scherp, geven nooit toe wat ze hebben gedaan, zijn brutaal en laten zich minachtend uit over anderen2. Dat kenmerkt het gedrag. De straat is een belangrijk sociaal milieu voor jongeren. Naast school en het gezin bepaalt dit een belangrijk deel van de vorming.
Achtergelaten rommel; geluidsoverlast en vernielingen in de wijk. Meer burgers ervaren overlast van jongeren die op straat ‘hangen’. Ook intimiderend gedrag, bedreigingen en geweld wordt niet geschuwd door hangjongeren. Zeker op bepaalde plekken en bepaalde tijdstippen - ‘Hot times, hot places’ -. Bijvoorbeeld voor het uitgaan of op pleinen waar weinig toezicht is vaak overlast aan de orde. Dit vergroot de kans op incidenten. Het gevolg: een sterker gevoel van onveiligheid in de wijken.
2.2 Wat willen we bereiken? Hanggedrag van jongeren kan variëren van onschuldig flaneergedrag tot baldadig schofferen en ernstige vormen van criminaliteit. Hangen op straat gaat vaak samen met problemen in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Tussen veelvuldig spijbelgedrag, voortijdig schoolverlaten, hangen op straat en criminaliteit1 is verband. Met dit programma zetten we in op beide groepen. We zetten fors in op die groep jongeren die onacceptabel gedrag vertonen en die hiermee een onveilig leefklimaat creëren. De straat biedt jongeren iets dat de gezinssituatie, of scholen, verenigingen en buurthuizen niet kunnen geven. Daarom hangen zij op straat. Voor de ontspanning, om ergens bij horen en door het geringe toezicht.
Hangen op straat mag, maar niet ten koste van de veiligheid op straat. Ook op straat gelden regels en stellen we duidelijke grenzen. Met de gebiedsgerichte aanpak hebben we de volgende doelstelling voor ogen: • Op geselecteerde ‘hotspots’ is het aantal meldingen jeugdoverlast na 1 jaar gedaald met 25% ten opzichte van het startmoment.
2.3 Wat gaan we daarvoor doen? Voor jongeren én buurtbewoners moet het duidelijk zijn: de overheid trekt één lijn en handelt daarnaar. Juist op straat is het noodzakelijk om duidelijk te zijngrenzen te stellen én kansen te bieden. We zetten in de meest problematische wijken fors in. Onder andere door de relatie tussen professionals in deze wijken te versterken.
1) Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), 2008. Tussen flaneren en schofferen, een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren. 2) Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), 2008. Tussen flaneren en schofferen, een constructieve aanpak van het fenomeen hangjongeren.
4
Dit vraagt om een nieuwe focus op de inzet van lokale en stedelijke partijen. Zoals de projectleiders jeugdoverlast, het lokale jongerenwerk, buurtnetwerken, politie, het Stedelijk Team Jongerenwerk (STJ), straatcoaches en stedelijke programma’s. Denk aan ‘Aanval op de Uitval’. Alle partijen zijn op de hoogte van elkaars werkwijze en de acties zijn afgestemd. Dit versterkt de aanpak in een gebied. De projectleider jeugdoverlast is de spin in het web bij de coördinatie van deze lijn. Deze gecoördineerde aanpak gaat op voor de zogenoemde ‘hot times en hot places’. Door forse inzet op dié plaatsen en dié momenten waar zich de meeste problemen voordoen, is de aanpak het meest effectief. Actuele veiligheidscijfers en overlastmeldingen bepalen de ‘hot spots’.
2.3.1 Stedelijk Team Jongerenwerk We gaan uit van een basis van waaruit het lokale jongerenwerk gericht werkt aan het signaleren van risicofactoren bij jongeren. Het treedt op als pedagoog in vrije tijd (toezicht houden, grenzen stellen en ruimte bieden), biedt activiteiten en begeleidt naar activiteiten in de vrije tijd. Als aanvulling hierop kan het Stedelijk Team Jongerenwerk (STJ) de inzet richten op de overlastgevende jongeren. Waar bij overlastgevend gedrag correctie nodig is, treedt het STJ op. Ook bij incidenten is dit team inzetbaar. De invalshoek van het STJ is de straat. Jongerenwerkers zoeken jongeren op die bekendstaan als overlastgevend staan daar op waar zij te vinden zijn. Het STJ richt zich niet op de zwaar criminele jongeren. De jongerenwerkers uit het STJ hebben specifieke aandacht voor die jongeren die uitgevallen zijn of dreigen uit te vallen van school en/of werk. Tussen veelvuldig spijbelen, voortijdig schoolverlaten, op straat hangen en crimineel gedrag is namelijk verband. Inzet op deze risicofactoren helpt bij het verminderen van overlast en jeugdcriminaliteit.
2.3.2 Straatcoaches Op die plekken waar zich de meeste problemen voordoen, kunnen we ook straatcoaches inzetten. Dit zijn stadswachten (beëdigde BOA’s) met extra handhavende bevoegdheden op het gebied van jeugdoverlast. Vanuit een meer handhavende rol kunnen zij jongeren nog sterker aanspreken of beboeten voor hun gedrag.
Een afname van hinderlijk en overlastgevend gedrag op straat van (groepen) jongeren. Daar richten straatcoaches zich op.. Zij werken nauw samen met politie, projectleider jeugdoverlast en jongerenwerkers. In de pilotfase3 hebben de straatcoaches laten zien dat zij een waardevolle aanvullende schakel tussen jongerenwerk en politie zijn. De inzet van straatcoaches levert extra signalerende, toezichthoudende en handhavende capaciteit op straat op. Ook pakt hun aanwezigheid gunstig uit op het sociaal vertrouwen van bewoners en ondernemers. De pilot breidt zich uit over de gehele stad. Zo komt er een stedelijk team dat gebieds- en groepsgericht opereert. Dit betekent een stadsbrede flexibele inzet in wijken waar de vraag op het gebied van signalering en doorverwijzing en toezicht en handhaving het grootst is. Onderstaand inzetmodel is de leidraad: Tabel 1: Weergave gebiedsgerichte aanpak jeugdoverlast
Jeugdoverlast niveau
Inzet
Groen
Deelgemeentelijk jongerenwerk
Oranje
+ Stedelijk Team Jongerenwerk (STJ)
Rood
+ Stedelijke straatcoaches
Voor de coördinatie van de inzet van verschillende professionals is de projectleider jeugdoverlast aan zet als ‘spin in het web’. Deze projectleider komt voort uit een verbreding van de taakstelling van de projectleider Groepsaanpak naar jeugdoverlast. Deze ontwikkeling komt in hoofdstuk 3 aan de orde. De projectleider jeugdoverlast is op de hoogte van de specifieke problematiek en vraagstukken op het gebied van jeugdoverlast in de wijk. De projectleider stelt samen met partijen de lijn op voor de aanpak van overlast op straat. Optrekken met gebiedsmanagers in de deelgemeenten is belangrijk om de samenwerking te versterken. De projectleider jeugdoverlast kan direct over verschillende middelen en maatregelen beschikken. Deze staan hierna beschreven.
3) In 2011 is in deelgemeente Delfshaven getest met inzet van straatcoaches op jeugdoverlast.
5
2.3.3 Bestuurlijke maatregelen Bestuurlijke maatregelen zijn gericht op het handhaven van de openbare orde op straat. De laatste jaren zijn deze maatregelen uitgebreid. Cameratoezicht bijvoorbeeld, voor toezicht op een openbare plaats. De mosquito is inzetbaar op locaties met hardnekkige overlast van jongeren. De ‘Overlastwet’ geeft de burgemeester bevoegdheid om gebieds- en groepsverboden in te zetten bij herhaling van verstoringen van de de openbare orde. De projectleider jeugdoverlast adviseert en stuurt op de inzet van deze maatregelen en is verantwoordelijk voor een goede dossiervorming.
2.3.4 Buurt Bestuurt & Stuurgroep in de Wijk Naast de inzet van professionals om jeugdoverlast aan te pakken, worden ook de bewoners gestimuleerd om hier hun steentje aan bij te dragen. Met het het instrument Buurt Bestuurt bijvoorbeeld. Een werkwijze waarbij bewoners en professionals (deelgemeente, politie en Stadstoezicht) samen bepalen welke problemen in de buurt met prioriteit worden aangepakt. De veiligheid in de buurt verbeteren, de veiligheidsgevoelversterken en de leefbaarheid vergroten zijn de doelstellingen. Zodra bewoners jeugdoverlast als prioriteit benoemen, gaan professionals én bewoners actief aan de slag om deze overlast aan te pakken. De projectleider jeugdoverlast neemt deel aan Buurt Bestuurt. Bewoners krijgen resultaten van de aanpak altijd teruggekoppeld. Buurt Bestuurt heeft daarmee ook een signalerende rol met betrekking tot jeugdoverlast. De Stuurgroep in de Wijk is een ander middel om jeugd-
6
overlast en jeugdcriminaliteit in de stad tijdig te signaleren en aan te pakken. Deze monitort de voortgang van de gebiedsgerichte aanpak en stuurt deze zonodig bij.
Schouder aan Schouder als voorbeeld samenwerking in de uitvoering ‘Schouder aan Schouder’ in deelgemeente Delfshaven is een goed voorbeeld uit de praktijk van een aanpak waar door intensieve samenwerking successen zijn geboekt. ‘Schouder aan Schouder’ is een aanvalsplan gericht op de verontrustende ontwikkeling in aangiften en meldingen van overlast en drugsgerelateerde overlast en criminaliteit door veelal Marokkaanse jongeren en families. Bij de aanpak in Delfshaven trekken politie (recherche en wijkpolitie), deelgemeente (DOSA-regisseur en projectleider jeugdoverlast) en de Stadsmarinier intensief samen op. ‘Schouder aan Schouder’’ betrekt ook partijen als de Belastingdienst, SoZaWe, leerplicht en woningcorporaties als hun bijdrage noodzakelijk is voor een sluitende aanpak. Met de aanpak zijn tot nu toe 268 aanhoudingen verricht, waarvan 131 met een bekende drugsachtergrond. Van dealers zijn 21 maal hoeveelheden drugs in beslag genomen en verschillende grote geldsommen 18 woningen en inrichtingen zijn gesloten. Vier drugsfamilies zijn in beeld gebracht waarvan verschillende familieleden zijn veroordeeld tot lange gevangenisstraffen.
2.4 Overzicht gebiedsgerichte aanpak en doelstellingen
Tabel 2: Overzicht gebiedsgerichte aanpak en doelstellingen
Gebiedsgerichte aanpak Doelstellingen: 1. Op geselecteerde ‘hotspots’ is het aantal meldingen jeugdoverlast na 1 jaar gedaald met 25% ten opzichte van het startmoment. Maatregel
Aanpak
Termijn
gecoördineerd toezicht en handhaving
• grenzen stellen én handhaven op hot spots en hot times • integrale aanpak door betrokken partners in de wijk onder regie van deelgemeente
doorlopend
• inzet op jeugdoverlast en vanuit overlast gesignaleerde schooluitval • inzet 30 fte stedelijke jongerenwerkers in wijken met overlast jeugd/jeugdgroepen
doorlopend
Stedelijk Team Jongerenwerk (STJ)
doorlopend
doorlopend
Straatcoaches
• bijdragen aan veiligheidsbeleving door goed contact met jongeren maar ook met bewoners en ondernemers die overlast ervaren
Buurt Bestuurt
• bepalen welke problemen in de buurt met doorlopend prioriteit worden aangepakt • bijdragen aan signalering van en advisering doorlopend op aanpak van jeugdoverlast • projectleider Jeugdoverlast neemt deel bij bij prioritering jeugdoverlast jeugdproblematiek
Stuurgroep in de Wijk
• monitoren voortgang en bijsturen aanpak doorlopend jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit in de wijk
doorlopend
7
3. Groepsgerichte aanpak
3.1 Wat is er aan de hand? Driekwart van de jeugdcriminaliteit wordt in groepsverband gepleegd. Ook neemt het geweld toe als er meerdere daders in het spel zijn. Naarmate jongeren meer en ernstiger misdrijven plegen, maken zij meestal deel uit van een jeugdgroep4. Dat blijkt uit onderzoek. De manier waarop jongeren in groepen opereren, verandert. De samenstelling van de jeugdgroepen is etnisch gezien diverser. En de structuur is ‘losser’. Jongeren trekken in groepen van wisselende samenstelling met elkaar op en gebruiken social media om af te spreken. Waar voorheen een duidelijk onderscheid bestond tussen criminele groepen en andere jeugdgroepen, zie je nu dat criminele individuen vaker onderdeel zijn van hinderlijke of overlastgevende groepen. Dit vergroot de verwevenheid tussen overlastgevende en criminele jongeren. De ontwikkeling op het gebied van jeugdgroepen vraagt een andere reactie vanuit gemeente, politie en OM. Daarom gaat de Groepsaanpak opnieuw tegen het licht. Gezamenlijke doorontwikkeling van de Groepsaanpak vergroot de effectiviteit ervan.
3.2 Wat willen we bereiken? Met de inzet en doorontwikkeling van de groepsgerichte aanpak hebben we twee doelstellingen voor ogen: 1. Alle criminele jeugdgroepen in Rotterdam zijn in 2013 aangepakt. Nieuwe criminele groepen krijgen een doorlopende aanpak.
2. Van alle overlastgevende en hinderlijke groepen krijgen de sleutelfiguren een aanpak om te voorkomen dat criminele groepen ontstaan. Met een meer preventieve aanpak voorkomen we bovendien dat nieuwe hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen ontstaan. Eerder ingrijpen is mogelijk door de taakstelling te verbreden van de huidige projectleider Groepsaanpak naar projectleider jeugdoverlast. Nog voor de vorming van een jeugdgroep pakt de projectleider jeugdoverlast de overlast aan. Ook op jeugdoverlast die niet zwaar of duidelijk genoeg is voor de Groepsaanpak, volgt een aanpak. Om te voorkomen dat jongeren uiteindelijk in een Beke-groep belanden.
3.3 Wat gaan we daarvoor doen? Rotterdam pakt criminaliteit en overlast van jeugdgroepen aan met de Groepsaanpak, een methodiek ontwikkeld door Bureau Beke. De Beke-methodiek identificeert problematische jeugdgroepen en onderscheidt hierbij de groepen ‘hinderlijk’, ‘overlastgevend’ en ‘crimineel’. Dit brengt de typerende kenmerken van jeugdgroepen in beeld en het biedt handvatten voor de aanpak van een jeugdgroep. De uitvoering van de Groepsaanpak is een lokale samenwerking tussen gemeente, politie en Openbaar Ministerie (OM)5. De Groepsaanpak blijkt door de jaren heen een effectieve aanpak. Tussen 2007 en 2011 is het aantal problematische jeugdgroepen in Rotterdam gedaald van 88 naar 24. De ontwikkelingen op het gebied van jeugdgroepen vereisen een andere reactie vanuit gemeente, politie
4) Beke, van Wijk, Ferwerda: Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld (2000) 5) De Rotterdamse Groepsaanpak is uitvoerig beschreven in het cahier Groepsaanpak, te vinden op http://www.rotterdam.nl/groepsaanpak
8
en OM. Samen met politie en OM ontwikkelen we de Groepsaanpak door en vergroten we de effectiviteit van de aanpak. Daarnaast ligt de focus op het voorkomen van het ontstaan van problematische jeugdgroepen. 3.3.1 Doorontwikkeling methodiek Groepsaanpak Een verscherpte aanpak van criminaliteit binnen jeugdgroepen. Daar is de doorontwikkeling van de Groepsaanpak op gericht. Dit gebeurt in twee stappen: • Verscherpte analyse van jeugdgroepen. De Groepsaanpak brengt jeugdgroepen in beeld op grond van criminaliteit en overlast die in de buitenruimte is waargenomen. De politie toetst leden van een jeugdgroep op de aanwezige systeeminformatie. En neemt leden onder de loep door straatkennis en onderbuikgevoelens van de analyse-eenheid, opsporing en wijkpolitie met elkaar te verbinden. Zo ontstaat een beeld van criminaliteit dat door mobiele en fluïde jeugdgroepen is gepleegd. Deze analyse schetst de criminele geschiedenis van de groepsleden, waarna een aanpak op de jeugdgroep volgt. Het resultaat: een scherpere aanpak van criminele groepen en van criminele individuen in overlastgevende en hinderlijke groepen. • Escalatie naar Kopstukken-aanpak. De meest criminele en overlastgevende jongeren uit de Groepsaanpak krijgen een Kopstukken-aanpak in het Veiligheidshuis. Vast onderdeel van de Groepsaanpak is het in kaart brengen van de groepsleden op wie een persoonsgerichte aanpak volgt. In eerste instantie vindt deze aanpak plaats via DOSA (eventueel in combinatie met een strafrechtelijk traject). Stelt de projectleider jeugdoverlast vast dat Groepsaanpak en DOSA weinig grip krijgen op één van deze jongeren, dan
wordt deze voorgedragen voor de Kopstukken-aanpak. Deze aanpak is nader omschreven in Hoofdstuk 4. Naast het gebruik van de methodiek Groepsaanpak blijven we zoeken naar andere manieren om jeugdgroepen aan te pakken. Zo richten we ons op de veiligheidsbeleving van buurtbewoners. Bijvoorbeeld met een ‘self referral session’, die hieronder is toegelicht.
Self referral session Een succesvolle aanpak in Schotland is de ‘self referral session’: een gearrangeerde sessie in de rechtbank voor criminele en overlastgevende jongeren. ‘De overlast en criminaliteit moet stoppen’, is de centrale boodschap. De leiding van de sessie is in handen van een rechter. Jongeren de gevolgen van een criminele carrière laten inzien en een handreiking doen om de jongeren op eigen kracht mogelijkheden te laten aangrijpen. Dat staat met de sessie voor ogen. De jongeren krijgen vanuit drie perspectieven een boodschap mee: 1. De boodschap van de politie en justitie is dat vanaf nu bij elke aanleiding alle mogelijke wettelijke handhaving op jongeren én op hun groepsgenoten wordt ingezet. 2. Buurtbewoners en familieleden (van de jongeren en/of van slachtoffers) geven uit eigen ervaring aan welke impact de gepleegde overlast en criminaliteit heeft op de buurtgemeenschap en op gezinnen. 3. Professionals en hulpverleners schetsen de mogelijkheden om gebruik te maken van hulpverlenende trajecten. De betrokken partners bij de groepsgerichte aanpak zijn enthousiast over deze aanpak. In de loop van 2012 gaan we gezamenlijk aan de slag met het vertalen van deze ‘self referral session’ naar de Rotterdamse situatie.
3.3.2 Bredere aanpak jeugdoverlast
Overlast die in groepsverband wordt gepleegd, krijgt een bredere, meer preventieve aanpak. Deze ontwikkeling bestaat uit de volgende stappen: • De projectleiders Groepsaanpak in de deelgemeenten zijn per 1-1-2012 projectleider jeugdoverlast. De projectleider jeugdoverlast blijft verantwoordelijk voor de Groepsaanpak. Ook is het aan de projectleider om jeugdoverlast in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken. Dit voorkomt dat nieuwe jeugdgroepen ontstaan. Deze taakverbreding vraagt om een steviger 9
positie van de projectleider jeugdoverlast. Tussen de projectleider jeugdoverlast en de DOSA-regisseur ontstaat een nieuwe wisselwerking. Met de projectleiders jeugdoverlast en DOSA-regisseurs buigen we ons over een professionaliseringsslag. • De aanpak van jeugdoverlast: daar ligt de focus van het jongerenwerk. Directie Veiligheid heeft de centrale regie op de taakstelling en gebiedsgerichte ‘hotspots’inzet van het jongerenwerk. Per 1 januari 2012 is het Stedelijk Team Jongerenwerk (STJ) in het leven geroepen. De projectleider jeugdoverlast in de deelgemeente stuurt de jongerenwerkers ter plaatse aan. Het STJ wordt waar nodig ingezet op problematische jeugdgroepen.
3.3.3 Landelijk actieprogramma ‘Aanpak problematische jeugdgroepen’
Rotterdam haakt aan op het landelijk actieprogramma aanpak jeugdgroepen. De stad zet in op een nauwe samenwerking met het ministerie van Veiligheid & Justitie. We sluiten ons aan bij het doel van dit landelijke actieprogramma om alle criminele jeugdgroepen en de sleutelfiguren in overlastgevende en hinderlijke groepen aan te pakken. Op regionaal niveau ondersteunt een coördinator vanuit het landelijke actieprogramma de gemeenten in hun aanpak. Rotterdam is één van de twee gemeenten met een vertegenwoordiger in de landelijke werkgroep van dit actieprogramma. Met de regiocoördinator kijken we welke ‘best practices’ uit andere gemeenten in Rotterdam toe te passen zijn.
Tabel 3: Overzicht groepsgerichte aanpak en doelstellingen
Groepsgerichte aanpak Doelstellingen: 1. Alle criminele jeugdgroepen in Rotterdam zijn in 2013 aangepakt. Nieuwe criminele groepen krijgen een doorlopende aanpak. 2. Van alle overlastgevende en hinderlijke groepen krijgen de sleutelfiguren een aanpak om te voorkomen dat criminele groepen ontstaan. Maatregel
Aanpak
Termijn
aanpak criminele groepen en aan• intensiveren aanpak van criminele groepen 2012 pak sleutelfiguren overlastgevende & en aanpak van de criminele componenten hinderlijke groepen in overlastgevende en hinderlijke groepen • politie maakt 3x per jaar Beke-scan: nieuwe doorlopend criminele groepen krijgen een integraal PvA input Kopstukken-aanpak vanuit Groepsaanpak
10
projectleider jeugdoverlast levert meest criminele en overlastgevende jongeren uit Groepsaanpak aan voor persoonsgerichte Kopstukken-aanpak in het Veiligheidshuis
eerste kwartaal 2012 vervolgens doorlopend
verbreden taakstelling projectleider Groepsaanpak naar projectleider jeugdoverlast
• voorkomen ontstaan problematische jeugd- doorlopend groepen door aanpak jeugdoverlast in ‘pre-Beke’ stadium • opstellen privacy reglement voor delen van tweede kwartaal 2012 informatie tussen betrokken partijen
inzet Stedelijk Team Jongerenwerk (STJ) op jeugdoverlast
waar nodig wordt het STJ ingezet op problematische jeugdgroepen onder aansturing van de projectleider jeugdoverlast
tweede kwartaal 2012 vervolgens doorlopend
landelijk actieprogramma criminele jeugdgroepen van ministerie van V&J
• samenwerking met regiocoördinator landelijk actieprogramma: onderzoeken best practices uit andere gemeenten • deelname landelijke werkgroep van dit actieprogramma
2012
2012
4 Persoons gerichte aanpak
4.1 Wat is er aan de hand? Jongeren gaan op steeds jongere leeftijd in de fout. Ze ontwikkelen sneller een intensieve criminele carrière die verhardt. Die jongeren komen meestal uit grote probleemgezinnen waar meer gezinsleden al in aanraking met politie zijn gekomen. Vaak is sprake van slechte behuizing in achterstandswijken. Dan is de vlucht naar de straat snel gemaakt. Jongeren raken steeds meer in de ban van de straatcultuur en krijgen worden er zelfs door ‘opgevoed’. De normen van de straat botsen met die van de heersende burgercultuur. Met name jongeren met een licht verstandelijke beperking worden op negatieve wijze beïnvloed. Zij verlaten voortijdig de school en glijden af naar criminaliteit. Meer dan de helft van de jongeren in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) heeft licht verstandelijke beperking (LVB) problematiek. Bijkomend probleem is dat het verplichte karakter van de hulpzorg wegvalt zodra jongeren 18 worden. Zij voelen zich weer vrij om te gaan en staan waar ze willen. De jongeren verdwijnen makkelijk in het drugs circuit of vertonen ander crimineel gedrag.
4.2.Wat willen we bereiken? Reden voor Rotterdam om binnen de aanpak van jongeren steviger in te zetten op de aanpak van kopstukken en de ‘broertjes en zusjes-aanpak’. Een nieuwe ontwikkeling waarbij de stad het onacceptabele gedrag van kopstukken definitief een halt toeroept . Kopstukken zijn de zwaardere criminele en overlastgevende jongeren tussen de 12-23 jaar. Het gaat om die jongeren die veel impact hebben in een wijk door hun gedrag en criminele en overlastgevende activiteiten. Ze zijn zichtbaar aanwezig en zijn dominant. Ook zetten we sterker in op het voorkomen dat jongere generaties in de voetsporen treden van hun oudere broers en zussen. Dit doen we
op de volgende manier: 1. Start 2012 met pilotaanpak van 60 kopstukken. 2. Alle broertjes en zusjes van deze kopstukken zijn in 2012 geanalyseerd en hebben een passende aanpak (100%). 3. Per 2013 jaarlijks aanpak van minimaal 100 kopstukken. De jaarlijkse target ligt vast in het werkplan Veiligheidshuis.
4.3 Wat gaan we daarvoor doen? We focussen, verbinden en werken systeemgericht. We zetten waar nodig pro-actief trajecten in om een nieuwe generatie kopstukken te voorkomen. Dit gebeurt in het Veiligheidshuis Rotterdam Rijnmond (VHRR) waar we een integrale persoonsgerichte aanpak van risicojongeren uitvoeren. Dit houdt in: • Focus door in overleg met betrokken partners af te spreken op welke personen we ons gezamenlijk inzetten. • Verbinden door zorg, hulpverlening, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke informatie te delen, samen te analyseren en daarop een aanpak met diverse maatregelen te maken. • Systeemgericht door niet alleen naar het kopstuk, maar naar het hele gezin te kijken. • Pro-actief door de broertjes- en zusjesaanpak: ieder gezin met minderjarige kinderen van een kopstuk, krijgt extra aandacht. 4.3.1 Aanpak Kopstukken De meest criminele en overlastgevende jongeren vanaf 12 jaar, de kopstukken, krijgen een persoonsgerichte aanpak. ’Vastpakken en niet meer loslaten’ is het uitgangspunt. De aanpak van het kopstuk bestaat in de eerste plaats uit grenzen stellen door inzet van straf11
recht, civielrecht én bestuursrecht. Alle mogelijke instrumenten van de partners in het Veiligheidshuis kunnen worden ingezet voor de aanpak van een kopstuk. De jongere en het gezin krijgen de noodzakelijke hulpverlening om probleemgedrag in de toekomst te voorkomen. Blijken reguliere middelen niet toereikend, dan volgt extra inzet met bijvoorbeeld intensief casemanagement. Voor het eerst laten we de grens van 18 jaar los. Met name de risicovolle groep van jongvolwassenen (18 t/m 23 jaar) krijgt een plaats in de ‘Kopstukken-aanpak’. De Kopstukken-aanpak wordt uitgevoerd in het Risico Overleg Jeugd (ROJ) in het Veiligheidshuis. Dit verbindt verschillende ketens rondom de doelgroep met elkaar. Zoals Jeugdzorg, Justitie, Onderwijs en andere gemeentelijke diensten. De benadering is systeemgericht waarbij niet alleen het kopstuk zelf, maar ook het gezin wordt aangepakt. Een kopstuk ben je op basis van delictgeschiedenis en delictgedrag. Of omdat je negatief opvalt binnen de groepsaanpak of DOSA. Concrete criteria voor de kopstukken zijn: • 12-23 jarigen die zich het meest schuldig maken aan ‘high impact crimes’: de high impact targets • 12-23 jarige veelplegers • 12-18 jarigen met dubbele titels (civiel en straf) • 12-23 jarige overvallers • de sleutelfiguren uit de groepsaanpak • de niet-willers/vastlopende gezinnen binnen DOSA De aanpak start met 60 jongeren die bij een eerste inventarisatie aan twee of meer van bovenstaande criteria voldeden. Tijdens de looptijd van het programma bepalen de betrokken organisaties ieder half jaar opnieuw welke kopstukken op dat moment in het ROJ worden aangepakt. De nadruk ligt op actuele delicten (zoals overvallen in 2012) en de grootste probleemwijken. Jongeren die nog geen kopstuk zijn maar wel in aanraking komen met justitie komen in het Veiligheidshuis aan de orde. Het doel is zo vroeg mogelijk alle beschikbare informatie over een jongere te delen om een passende en effectieve straf op te kunnen leggen. Dit versterkt lopende trajecten en je voorkomt dat aanpakken elkaar in de weg zitten. De doelgroep van het programma Kwetsbare Personen – onderdeel kwetsbare jongeren op het MBO – is een mogelijke doelgroep van de Kopstukken-aanpak. Behoort een kopstuk tot de doelgroep kwetsbare jongeren op het MBO, dan wordt de systeemgerichte aanpak van 12
het kopstuk bepaald in het Veiligheidshuis. Het persoonsgerichte traject van het programma Kwetsbare Personen lift hierin mee. Wat werkt dat telt. Zijn de aanpakken die op de kopstukken worden ingezet ook effectief? En is voldoende effectief aanbod beschikbaar? Dat is belangrijk om te weten. 4.3.2 Broertjes en zusjes Slecht voorbeeldgedrag doet volgen. Het gedrag van oudere broers of zussen bijvoorbeeld. Daarom neemt het ROJ de gezinssituatie van elk kopstuk onder de loep en maakt een inschatting van risicofactoren voor de broertjes en zusjes. Risicofactoren aanpakken en verminderen is de inzet. Soms met hulpverlening in het kader van drang en dwang onder verantwoordelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Lijkt op het moment van analyse nog weinig mis te zijn, dan zijn er mogelijkheden om de ontwikkeling van jongere kinderen in het gezin preventief te volgen. Bijvoorbeeld door het Centrum Jeugd & Gezin (CJG), of via Zorgadviesteams (ZAT) op school. De verantwoordelijke organisaties bij deze aanpak, zoals de RvdK, Bureau Jeugdzorg of de gemeente, bepalen gezamenlijk het plan. Hiervoor nemen we de volgende stappen: • 2012: Methodiek ontwikkeling: hoe maken we (met onze partners in het VHRR) zo snel mogelijk een goede analyse van het (gezins)systeem en zijn daarvoor nieuwe afspraken of analysemethoden nodig? • 2012: Afspraken maken met de partners wie in welk geval aan zet is om invulling te geven aan de gezinsaanpak.
4.4 Nazorg Jeugd 4.4.1 Wat is er aan de hand? Jongeren die in de bak hebben gezeten, zijn kwetsbaar. Ze groeiden op in probleemgezinnen, hebben verkeerde vrienden, zijn verslaafd en hebben vaak hoge schulden. Bovendien heeft een deel van de criminele jongeren een laag IQ en kampt met ernstige langdurige psychische problemen. Zij hebben veel zorg nodig. Voor jongeren die uit de bak komen is het moeilijk om weer terug te keren in de samenleving. Zij lopen het risico om terug te vallen in hun oude gedrag. Om terug te keren naar de maatschappij en terugval te verkleinen, is scholing en intensieve begeleiding van jongeren van groot belang. Voor een betere nazorg aan jongeren na verblijf in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) is sinds 2008 veel gerealiseerd. Met netwerk- en trajectberaden bijvoorbeeld waar afspraken worden gemaakt over behandeling van de jongere tijdens detentie en de nazorg aan de jongere na detentie (perspectief- en nazorgplan). Hier zijn justitiepartners en gemeente bij aanwezig. Voor de jongeren tussen de 18-23 jaar die uitstromen uit een Penitentiaire Inrichting (PI) bestaan andere nazorgoverleggen. Ook is reeds, onder leiding van de gemeentelijke dienst JOS, een convenant met het Voortgezet Onderwijs afgesloten voor jongeren die tijdens en na hun verblijf in een Justitiele Jeugdinrichting onderwijs willen volgen (het zogenaamde VO convenant). JOS neemt de leiding om dit convenant ook de komende jaren uit te breiden met jongeren die onderwijs op het MBO willen volgen. Voor jongeren van 18 t/m 23 jaar die uitstromen uit een Penentitiaire Inrichting (PI) en naar het MBO willen, worden nu acties ondernomen om dit met het Jongerenloket vorm te geven. Voor jongeren die veroordeeld zijn op basis van het jeugdstrafrecht (minderjarigen) is de regie op nazorg in handen van de Raad voor de Kinderbescherming. Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg of de Willem Schrikkergroep (voor jongeren met LVB-problematiek6) begeleiden de jongeren. De gemeente organiseert de terugkeer naar school, stage of werk (en in het uiterste geval een uitkering). Ook organiseert de gemeente
huisvesting, schuldsanering en verslavingszorg. Kern van de gemeentelijke nazorg is dat vóór het verlaten van detentie de benodigde nazorgproducten rond zijn. Zijn jongeren veroordeeld op basis van het volwassen strafrecht (meerderjarigen), dan heeft de gemeente de regie op de nazorg. Ook als de jongere toezicht door de Reclassering opgelegd krijgt. Reclassering is dan verantwoordelijk voor de voorwaarden die in het vonnis zijn opgenomen7. De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de samenwerking tussen gemeente en justitie op het gebied van nazorg. De aandacht voor het meten van resultaten van deze inspanningen is nog onder de maat. Informatie over effectieve behandelingen of interventies en de duur van de inzet ontbreekt. Daarnaast is de recidive onder jongeren hoog. Van de zwaardere categorieën jeugd en volwassenen, recidiveert volgens de meest recente recidivemonitor van het WODC (2002-2008) ruim 50% binnen twee jaar. Veel jongeren vervallen al tijdens de toezichtsperiode in hun oude gedrag. Trajecten vanuit de gemeente zijn vaak te vrijblijvend. Ook als de begeleiding verplicht is (vanuit de reclassering) is de druk niet altijd groot genoeg om de jongere goed mee te laten werken. En we doen (te) weinig aan de gezinnen van de jongeren. Na detentie keren ze vaak terug naar dit probleemgezin. 4.4.2 Wat willen we bereiken? De terugval van jongeren na detentie in crimineel gedrag moet doorbroken worden. Dit vraagt een verbetering en standaardisatie van de nazorg na detentie. Voor jongeren die uitstromen uit een Justitiële Jeugdinrichting en jongeren die uit een Penitentiaire Inrichting8 komen. Dit begint al voordat de rechter een straf oplegt. Een systeemgerichte benadering is cruciaal. Het meten van resultaten van deze aanpak start bij de kopstukken. Vanaf januari 2013 willen we voor de geselecteerde kopstukken het volgende bereiken. 1. Als de (jeugd)reclassering hierom vraagt, trekt de gemeente in alle gevallen de gewenste informatie na. 2. In alle gevallen waarin een kopstuk vrijwillig een gemeentelijk nazorgtraject volgt, gelden spelregels. Worden deze niet nagekomen door het kopstuk, dan maakt dat deel uit van zijn/haar (straf)dossier.
6) LVB: licht verstandelijk beperkt 7) Het conceptwetsvoorstel Adolescentenstrafrecht kan verandering brengen in de toewijzing van jeugdigen aan reclasseringsinstellingen. Hierdoor kan Jeugdreclassering ingezet worden voor 18 t/m 23 jarigen en kan Reclassering meer zaken in de leeftijdscategorie 16-18 jaar toegewezen krijgen. 8) Voor beiden groepen is een andere nazorgstructuur opgezet waar ook andere ketenpartners een rol hebben. Consequenties is dat voor de uitvoering van deze verbeteringen we dan ook met diverse partners aan tafel zitten.
13
3. Als zich in het dossier van de jongere ontwikkelingen voordoen, levert de gemeente eigenstandig nadere informatie daarover aan, aan de (jeugd)reclassering en Raad voor de Kinderbescherming. 4.4.3 Wat gaan we daarvoor doen? In drie stadia van het nazorgproces krijgt de samenwerking tussen de betrokken partners een stimulans op de volgende punten: 1. voorzorg (bijzondere voorwaarden door rechter laten opleggen) 2. doorzorg (zorg in detentie laten doorlopen of opstarten) 3. nazorg (maatwerk, minder vrijblijvende trajecten, monitoring) Voorzorg houdt in dat informatie van de gemeente over de jongere meegaat in het strafproces. Om via het strafrecht de jongeren meer verplichtende vormen van nazorgtrajecten op te leggen. Bijvoorbeeld het volgen van onderwijs, meewerken aan schuldhulpverlening of meewerken aan een zorgtraject. Een goed dossier, voorzien van gemeenteinformatie, is belangrijk. Met doorzorg voorkomen we dat bij detentie ingezette (zorg)trajecten stoppen. Dit is een gemiste kans. In detentie moet een traject voortgezet kunnen worden. Voor onderwijs bij jeugddetentie gebeurt dit al. Jongeren volgen in die periode onderwijs op de detentieschool. Deze methodiek van doorzorg moet samen met de zorgaanbieders ook opgaan voor andere hulpverleningstrajecten9. Andersom geldt ook dat intramurale gedragsinterventies (die tijdens detentie zijn gestart) na einde verblijf, extramuraal voortgezet en afgerond moeten worden. Bij nazorg na detentie is maatwerk bij de jongere belangrijk en dat het gezin onder de loep gaat. Voortijdig screenen op psychosociale problematiek, verstandelijke beperking en andere risicofactoren, is noodzakelijk voor het juiste nazorgtraject voor de jongere. Niet-verplichte gemeentelijke nazorgtrajecten moeten minder vrijblijvend worden. Bijvoorbeeld door bij de start van de gemeentelijke interventie voorwaarden op te leggen.
gemeentelijke producten en de kennis ondersteunen het reclasseringstoezicht. Beter zicht op de effectiviteit en de noodzakelijke duur van nazorgtrajecten is ook belangrijk. We gaan jongeren tijdens en na hun detentieperiode intensief volgen en peilen regelmatig hoe het met hen gaat. Alleen dan kunnen we tijdig ingrijpen en gedrag bijsturen. We ontwikkelen een monitoringsinstrument dat doorloopt na afloop van de justitiële titel. Vrijwillige nazorgtrajecten of trajecten van intensieve begeleiding krijgen een minder vrijblijvend karakter. Dit gaat op voor de jongere en het gezin (de ouders). Bij opdrachtverlening aan derden maakt de gemeente concrete afspraken over de toeleiding en intake van jongeren. Afspraken over het (negatief) afsluiten van een traject is daar onderdeel van. Betrokken partners: Raad voor de Kinderbescherming, (jeugd)reclassering, OM, politie en Jongerenloket stemmen de nazorg met elkaar af. De gemeente benut onderdelen van erkende jeugdinterventies om de vrijblijvendheid te verkleinen. 4.4.4 Licht Verstandelijk Beperkt (LVB) Jongeren in detentie zijn vaak licht verstandelijk beperkt (LVB) en hebben meestal gedragsproblemen. Kenmerkende problematiek voor de hele doelgroep van dit programma. LVB is een van de risicofactoren voor overlastgevend en crimineel gedrag. Bij ingezette, zo mogelijk erkende, interventies wordt rekening gehouden met LVB. De interventie is gericht op beïnvloedbare risicofactoren. Met het oog op vroegsignalering en vroegdiagnostisering start in het basisonderwijs een project om kinderen met een LVB en bijkomende risicofactoren eerder in beeld te krijgen. Dan kunnen zij sneller hulp krijgen om te voorkomen dat zij op latere leeftijd probleemgedrag vertonen.
De (jeugd)reclassering heeft baat bij nazorgproducten van de gemeente. Deze dragen bij aan een stabiele situatie van de jongere op alle leefgebieden. De
9) Hiervoor kijken we onder meer naar de pilot ‘Doorzorg kort gestraften’ in volwassen penitentiaire inrichtingen uit het programma Kwetsbare Personen. Daar wordt doorzorg voor de doelgroep 18 t/m 23 jaar georganiseerd.
14
4.5 Overzicht persoonsgerichte aanpak en doelstellingen Groepsgerichte aanpak Doelstellingen systeemgerichte aanpak Kopstukken: 1. Start 2012 met pilotaanpak van 60 kopstukken. 2. Alle broertjes en zusjes van deze kopstukken zijn in 2012 geanalyseerd en hebben een passende aanpak (100%). 3. Per 2013 jaarlijks aanpak van minimaal 100 kopstukken. De jaarlijkse target wordt vastgelegd in het werkplan Veiligheidshuis. Doelstellingen nazorg jeugd voor geselecteerde kopstukken: 1. Als de (jeugd)reclassering hierom vraagt, trekt de gemeente in alle gevallen de gewenste informatie na. 2. In alle gevallen waarin een kopstuk vrijwillig een gemeentelijk nazorgtraject volgt, gelden spelregels. Worden deze niet nagekomen door het kopstuk, dan maakt dat deel uit van zijn/haar (straf)dossier. 3. Als zich in het dossier van de jongere ontwikkelingen voordoen, levert de gemeente eigenstandig nadere informatie daarover aan, aan de (jeugd)reclassering en raad voor de kinderbescherming. Maatregel
Aanpak
Kopstukken-aanpak in Veiligheidshuis
• 60 kopstukken uit eerste vergelijkingsana2012 lyse hebben een integraal Plan van Aanpak • naar aanleiding van ervaringen eerste 60 Najaar 2012 vaststellen jaarlijkse target/caseload kopstukken • in kaart brengen welke interventies succes- doorlopend vol zijn, welke leefgebieden een blijvend probleem zijn, hoeveel gezinsaanpakken ingezet zijn
aanpak broertjes en zusjes
• methodiek ontwikkeling analyse gezinssysteem. • afspraken over verantwoordelijkheid bij uitvoering gezinsaanpak.
2012
• Kopstukken-aanpak is vastpakken en niet meer loslaten. Inzet ICM indien regulier aanbod niet aankomt of jongeren dreigen af te haken. • jaarlijks inzichtelijk maken in hoeveel casussen ICM is toegepast
doorlopend
Intensief Case Management (ICM)
Termijn
2012
jaarlijks vierde kwartaal
15
5. Sturing en organisatie
5. 1 Monitoring resultaten Hoe brengen we de resultaten van dit programma in beeld? Door geformuleerde doelstellingen van de gebieds-, groeps- en persoonsgerichte aanpak regelmatig tegen het licht te houden. Voor het monitoren van gebiedsgerichte aanpak gebruiken we politiecijfers (meldingen jeugdoverlast) en enquêtegegevens over veiligheidsbeleving uit de tweejaarlijkse Veiligheidsmonitor. De doelstellingen van de groepsgerichte aanpak monitoren we aan de hand van politiecijfers over aantallen jeugdgroepen. De projectleider jeugdoverlast rapporteert twee keer per jaar, voorafgaand aan de Stuurgroep Jeugdoverlast & Jeugdcriminaliteit, over de voortgang in de aanpak van de jeugdgroepen. De cijfers van het Risico Overleg Jeugd (ROJ) in het Veiligheidshuis zijn de basis voor het monitoren van de persoonsgerichte aanpak. Dit laat zien hoeveel kopstukken via het ROJ een aanpak krijgen. Ook brengt deze monitor in beeld welke maatregelen en middelen zijn ingezet in de aanpak van het gezin van een kopstuk, met specifieke aandacht voor de broertjes en zusjes. Ook brengen we in beeld of de aangepakte kopstukken opnieuw de fout ingaan. Aan de hand van WODC definities brengen we jaarlijks de recidive in beeld van de aangepakte kopstukken. De monitoring op de resultaten van het programma is input voor de Stuurgroep Jeugdoverlast & Jeugdcriminaliteit.
5.2 Stuurgroep Jeugdoverlast & Jeugdcriminaliteit Twee maal per jaar komt de Stuurgroep Jeugdoverlast & Jeugdcriminaliteit bijeen om de voortgang van het programma te bespreken en waar nodig bij te sturen. 16
Wethouder Jeugd is voorzitter van de stuurgroep waar ook de burgemeester aan deelneemt. Daarnaast zijn politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en de betrokken gemeentelijke diensten vertegenwoordigd.Welke maatregelen werken? En waar wel en waar niet? Welke maatregelen zijn het meest effectief om jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit te verminderen? Door te laten zien hoe dit programma bijdraagt aan een verbeterde jeugdveiligheid in de stad, kunnen we beter sturen. De Stuurgroep Jeugdoverlast & Jeugdcriminaliteit is ook van belang om toekomstige ontwikkelingen binnen de looptijd van het programma samen te laten vloeien met de aanpakken vanuit het programma. Denk aan ontwikkelingen als decentralisatie Jeugdzorg en herontwerp van de zorgcoördinatie.
5.3 Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ) Rotterdam kent vele jeugdinterventies. Op de resulaten die daarmee worden behaald, is onvoldoende zicht. Rotterdam moet kritisch zijn op de vormgeving en uitvoering van haar jeugdbeleid. Daarom is het noodzakelijk om te sturen op een optimaal aanbod van jeugdinterventies en gegronde beleidskeuzes te maken. Zo kan de (deel)gemeente haar opdrachtgeverschap in de jeugdketen verder professionaliseren. Eind 2011 is de Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ) opgericht. De opdracht van TIJ: (deel)gemeentelijke jeugdinterventies toetsen op effectiviteit en de (deel)gemeente adviseren. Het zwaartepunt ligt (in eerste instantie) op interventies voor risicojongeren t/m 23 jaar die direct ingrijpen op het voorkomen van crimineel gedrag. De toetsing van de jeugdinterventies loopt volgens de lijnen van het Kennisfundament (WODC, 2008). TIJ stuurt aan
op een meer evidence en practice based aanpak van risicojongeren in Rotterdam. De commissie pakt dat methodisch en zorgvuldig aan. De werkwijze ligt vast, is transparant en staat los van belangen van clusters/diensten en deelgemeenten. TIJ kan zelf ook worden gecontroleerd op zorgvuldig en correct handelen. TIJ draagt bij aan de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit door het aanbod van interventies te optimaliseren. TIJ onderscheidt effectieve van nieteffectieve interventies en bouwt gemeentebreed kennis op over wat wel en niet werkt in de aanpak van risicojongeren – zonder innovatie in de kiem te smoren. TIJ slaat een brug tussen wetenschappelijke kennis en de toepassing in de praktijk. Het is de bedoeling dat TIJ zich ontwikkelt tot een instrument voor de permanente toetsing van jeugdinterventies.
5.4 Financiën Voor de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit heeft de gemeente Rotterdam jaarlijks ruim 5 miljoen euro beschikbaar. In 2012 gaat dit budget vooral naar
het Stedelijke Team Jongerenwerk (STJ), Groepsaanpak en DOSA. Ten opzichte van 2011 is het onvermijdelijk dat beschikbare (rijks)middelen teruglopen, met name door de bezuinigingen op de zogenaamde Montfransgelden. We gaan niet onze ambities verlagen. We moeten wél scherpe keuzes maken en investeren waar dat het hardste nodig is. In 2013 stopt de rijksbijdrage voor het actieprogramma ‘Aanpak risicogroepen van Antilliaanse en Marokkaanse afkomst’. De succesvolle instrumenten en interventies zijn verankerd in het generieke beleid van gemeentelijke diensten en maatschappelijke instellingen. De instrumenten en interventies voor criminaliteit en overlast onder jongeren zijn terug te vinden in in dit nieuwe programma. Meer samenhang in onze aanpak betekent dat we die resultaten kunnen boeken die we voor ogen hebben met de beschikbare middelen. Samen met de diensten en deelgemeenten.
17
Colofon Directie Veiligheid Gemeente Rotterdam Postbus 70012 3000 KP Rotterdam
[email protected] www.rotterdamveilig.nl juli 2012 Ontwerp: Grafisch Bureau DUS Fotografie: Jan van der Ploeg
18