•
Gouden Ganzenveer David Van Reybrouck 2014
•
•
Uitgereikt in The Grand, Amsterdam 24 april 2014
•
•
Dit boekje verschijnt ter gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzenveer 2014 aan schrijver, archeoloog en cultuurhistoricus David Van Reybrouck. Bij de uitreiking sprak de laureaat met Herman Van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad. Een verslag van dit gesprek is in deze bundel opgenomen, evenals de laudatio en een portret van de laureaat.
•
•
Inhoud
•
Alleen een schrijver heeft de volledige vrijheid om zijn fascinaties na te jagen Portret van David Van Reybrouck 6 Bibliografie en onderscheidingen 14 Chléb, chlieb, chleb, chlib, chleb, chleb, hleb, chljab De uitreiking van de Gouden Ganzenveer 16 Laudatio Uitgesproken door Gerdi Verbeet 20 Tegen het mediatieke conflict op Europees niveau Van Reybrouck en Van Rompuy over Europa en democratie 24 Europese hymne David Van Reybrouck 36 Slotbepaling Antonio Gamoneda 42
De Gouden Ganzenveer 1955-1999 en vanaf 2002 46 De leden van de Academie De Gouden Ganzenveer 50 De laureaten vanaf 1955 52
Begunstigers 54 Colofon 55
5
•
Alleen een schrijver heeft de volledige vrijheid om zijn fascinaties na te jagen Portret van David Van Reybrouck
•
De wetenschap leek David Van Reybrouck (1971) als middelbare scholier een oase. Ongehinderd door de verwachtingen van de maatschappij zou hij, zoon van een spoorwegingenieur en een docente plastische opvoeding, aan de universiteit zijn leven kun nen wijden aan onderzoek en denkwerk. Voortgedreven door persoonlijke nieuwsgierigheid zou hij de grenzen van de mense lijke kennis verleggen. ‘Een beschutte werkplaats’ noemde hij de wetenschap ooit. Vanaf het moment dat de West-Vlaming zich op de academie meldde, verging het hem voorspoedig. Hij studeerde archeologie en wijsbegeerte in Leuven en Cambridge. Hij promoveerde in 2000 in Leiden op een geschiedenis van de invloed van studies naar mensapen op de beeldvorming van de vroegste mensen, waarna hij postdoctoraal onderzoeker werd aan het departement geschiedenis van de Katholieke Universiteit Leuven. Ook was hij redacteur van het vaktijdschrift Archaeological dialogues en had hij interessante nevenbaantjes als het coördineren van de Archives of European Archaeology. Hij hield zich bezig met alles wat hem fascineerde. De ge schiedenis van de archeologie, de architectuur van negentiende-eeuwse dierentuinen, het koloniale verleden, de cultus van opgezette dieren – de onderwerpen van zijn wetenschappelijke publicaties zijn divers. Wat kon hij zich nog meer wensen? Toch knaagde sinds 1994 de twijfel. Toen de jonge twintiger in Cambridge met een zware griep in bed lag, las hij Het verdriet van België van Hugo Claus. ‘Na een trimester academisch geneu zel in upper class Engels vind ik plots mijn taal terug’, schreef hij daags na het overlijden van de grootste naoorlogse Vlaamse auteur. ‘Nee, niet het Nederlands natuurlijk, maar die eerste taal, dat lijzige West-Vlaams dat gij als enige in het Nederlands wist weer te geven. (...) Drie dagen en nachten lig ik in bed, te lezen en te rillen. Als ik genezen ben, heeft de wetenschap voorgoed een deel van haar glans verloren. Er is een nieuwe koorts in me gevaren.’ Het scheppen van taal – het zoeken naar treffende metaforen, het vinden van de juiste cadans van een tekst, het in elkaar zetten van een tegelijk geraffineerde en stevige structuur. Was dat niet wat hij eigenlijk wilde?
7
woordde resoluut: ‘Gij moet niet beslissen, gij. Gij hebt allang beslist, alleen weet ge dat nog niet.’ Toen hij thuisgekomen was, zag hij een documentaire over Claus op televisie. ‘Ik kan niet slapen die nacht’, blikte Van Reybrouck later terug. ‘Ik denk aan dat congres in Washington dat ik alleen maar heb kunnen overleven doordat ik Een zachte vernieling las, uw meest miskende boek. Ik denk aan afgelopen zomer, toen die hittegolf nog erger werd doordat ik voor de zoveelste keer De Oostakkerse gedichten herlas. Ik denk aan middagen op het platteland omgeven met Metsiers en Deedees.’ En hij besluit: ‘Voortaan ga ik alleen nog schrijven.’
Kort na voltooiing van zijn proefschrift stortte Van Reybrouck zich op de ontdekking die hij een paar jaar eerder had gedaan, dat de ongrijpbare Zuid-Afrikaanse dichter en natuuronderzoeker Eugène Marais was geplagieerd door Maurice Maeterlinck, de enige winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur uit de Lage Landen. Hoe zat dat precies? Hij reisde er met een beurs van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek zelfs voor naar Zuid-Afrika. Het zou een reportage worden. Uit verlangen schrijver te worden was hij inmiddels actief als freelance journalist voor De Morgen. Het werd een boek: De plaag, dat in 2001 verscheen. Geconfronteerd met de bittere realiteit van het multiculturele land dat zo kort na het einde van de Apartheid zijn nieuwe identiteit zocht, kon hij niet over zijn ervaringen daar zwijgen. ‘De wrok van de blanke gemeenschap, de verspreiding van aids, de alomtegenwoordige criminaliteit’, zoals de achterflap van het boek het opsomde – Van Reybrouck moest erover schrijven. ‘Voor ik aan het boek begon,’ vertelde hij later in een interview aan zijn eigen krant, ‘was ik een gedreven onderzoeker. Je zou kunnen zeggen dat De plaag ook over mijn metamorfose van nuchtere onderzoeker naar razende reporter gaat. De rea liteit van Zuid-Afrika heeft me doen beseffen hoe futiel mijn onderzoek was. Ik wou verslag doen van die ervaring, wou de versplintering die ik ondervond in zo’n complex land zo nauwkeurig mogelijk weergeven, zonder gemakzuchtige oplossingen aan te dragen.’ Het vitaal geschreven boek had succes. Van Reybrouck werd ervoor genomineerd voor de Gouden Uil. Hij won de Vlaamse Debuutprijs. Hij kon verhalen en gedichten kwijt in prominente literaire tijdschriften. Hij kreeg interessante aanbiedingen. Een column voor een veelbeluisterd programma op de Vlaamse radio 1. Een theatermonoloog voor Josse de Pauw, dat die Siel van die Mier zou gaan heten. Kon hij soms net als Hugo Claus van de pen gaan leven? ‘Ik heb het gevoel dat ik binnenkort iets moet beslissen’, vertelde hij ergens tegen het einde van 2004 aan De Pauw, nadat die zijn woorden eerder die avond op het toneel tot leven had gewekt. Hij had het gevoel dat zijn handen schrijnden van het schrijven. Maar: hij wilde niet dat ze heelden. De Pauw ant-
Bovendien moet Van Reybrouck inmiddels hebben begrepen dat alleen het schrijverschap hem volledige vrijheid zou geven. De universiteit, dat is ook: eindeloos vergaderen, in colleges jaar in jaar uit hetzelfde verhaal afsteken, fondsen werven voor onderzoek. Een schrijver hoeft alleen maar een uitgever te vinden die erop vertrouwt dat zijn persoonlijke interesse leidt tot een goed boek. En als een schrijver zo goed zijn ambacht be heerst zoals Van Reybrouck, is dat vertrouwen er per definitie. Sinds hij in 2005 afscheid nam van al zijn academische verplichtingen heeft hij uitsluitend gedaan waar hij goesting in had. Alle denkbare genres beoefenen: poëzie, romans, toneel, essays. In ieder onderwerp duiken dat zijn belangstelling wist te wekken: missionarissen in het postkoloniale tijdperk, mogelijke oplossingen voor de crisis in de democratie, de geschiedenis van Congo vanuit het perspectief van Congolezen zelf. Nooit schreef hij een tekst omdat hij er opdracht toe kreeg of vanwege het inkomen dat het opleverde, zo lijkt het. Zelfs de teksten waarvan je dat het minst verwacht, zijn sterk gedreven door persoonlijke motieven. De bundel Waar België voor staat met toekomstscenario’s voor zijn verscheurde vaderland, dat hij mede samenstelde, is ontstaan uit ongenoegen met de groeien de separatistische neigingen in Vlaanderen. Zijn Pleidooi voor populisme is ingegeven door de schaamte die hij, lid van de hoogopgeleide elite, voelde toen hij besefte neer te kijken op het klootjesvolk. Hij wilde zijn eigen blinde vlek analyseren. Terugkeren naar de universiteit is voor hem geen optie meer – tenzij voor een tijdelijke aanstelling als de Cleveringa-leer-
8
9
stoel aan de Universiteit Leiden die hij in het academiejaar 2011/2012 bekleedde. Onlangs bekende hij in het tijdschrift Vooys: ‘Tien jaar geleden wist ik niets over Congo, en nu ik het weet bieden ze me aan gasthoogleraar te worden, maar geen haar op mijn hoofd die eraan denkt! Dat zou me de totale horror lijken: nog een keer hetzelfde vertellen. Geef me geen vak, geef me een vraag. Dan zal ik to the best of my understanding and knowledge proberen die vraag te beantwoorden. Heb ik hem eenmaal beantwoord, dan vind ik hem niet meer interessant.’ Toch is Van Reybroucks academische achtergrond altijd herkenbaar gebleven. Als archeoloog heeft hij leren graven en denken. Als schrijver zijn graven en denken zijn hoofdactiviteit gebleven, luidt het kernachtig op zijn eigen website. Aan al zijn werk ligt uitputtende research ten grondslag. Het toneelstuk Missie bestaat voor meer dan tachtig procent uit uitspraken van missionarissen die hij heeft geïnterviewd in het veld in Congo of in hun Belgische rusthuizen. Zelfs zijn poëzie zou ongeschreven zijn gebleven als hij, bij wijze van spreken, niet eerst in archieven en bibliotheken had gespeurd naar relevante achtergrondinformatie of op een locatie ter plekke de sfeer had geproefd. ‘Research is voor mij ook een kwestie van inspiratie’, zei hij. ‘Waarom zou je alles uit je duim moeten zuigen als de meest onwaarschijnlijke verhalen zo klaarliggen? Je hoeft maar je deur en raam open te doen om materiaal te vinden. Schrijvers met een writer’s block, ik kan me daar niets bij voorstellen. Ik vind de werkelijkheid de beste fantasie. Ik snap niet dat mensen daar zo weinig mee doen.’ Ook zijn enige roman tot op heden, het melancholiek ge toonzette Slagschaduw uit 2007, vond zijn oorsprong in diepgravend onderzoek. Ten eerste was dat de speurtocht naar de vrouw die tachtig jaar geleden model stond voor het standbeeld van Gabrielle Petit, een Belgische verzetsheldin uit de Eerste Wereldoorlog. Zij beweerde dat ze reuma had gekregen van de lange dagen poseren in het tochtige atelier van de beeldhouwer. Over deze onbekende plande Van Reybrouck aanvankelijk een novelle. Ten tweede kwam daar het onderzoek bij naar wat hem zelf voortdreef. Van Reybrouck schiep daarop een freelance journa-
10
list die het onderzoek naar het model verricht. Deze Rik, zo sterk gemodelleerd naar zichzelf dat Van Reybroucks moeder zei dat ze Slagschaduw moeilijk anders dan als autobiografisch kon lezen, worstelt met zijn verdriet – om een teloorgegane relatie, de dood van een vriend en de moeizame relatie met een vaste opdrachtgever die commerciële motieven laat prevaleren boven de inhoud. Alleen door de ontdekking hoeveel geluk er schuilt in onderzoek doen en in scheppen, zonder je druk te maken om het resultaat daarvan, slaagt Rik erin om een nieuwe balans te vinden in zijn bestaan. Zoals, ongetwijfeld, voor de schrijver zelf heeft gegolden. Een non-fictieauteur zal Van Reybrouck zich nooit noemen. Hij is een kunstenaar voor wie de artistieke en literaire keuzes minstens zo belangrijk zijn als de inhoudelijke. Onvermoeibaar zoekt hij naar de juiste formulering. Als de monteur van een film knipt en plakt hij net zo lang tot hij het perfecte ritme van de tekst heeft. Tot hij de spannende variatie van toon en stijl te pakken heeft die zijn vaak alle kanten uitwaaierende onderwerp binnen één tekst bij elkaar houdt. ‘Tijdens het schrijven zelf hanteer je geen principes, je werkt vooral op gevoel’, legde hij ooit uit. ‘Ik besteed wel ontzettend veel aandacht aan de structuur van mijn teksten. Bij het schrijven van Missie printte ik de tekst op een gegeven moment uit. Ik legde de bladzijden uit op de vloer van mijn atelier en begon post-its te plakken, om zo letterlijk de architectuur van die tekst te zien: waar zegt wie wat, waar komt iets terug? Dat zijn technieken die ik hanteer om een verhaal te stroomlijnen.’ Tegelijk verraadt ook zijn stijl hoe schatplichtig hij is aan zijn wetenschappelijke achtergrond. Zoals een archeoloog met kleine artefacten – een bijlpunt, een potscherf, een halfvergane schoen – een hele geschiedenis kan blootleggen, zo zoekt hij in iedere tekst opnieuw naar dat ene detail of dat ene beeld dat het hele verhaal vertelt. Van Reybrouck is een meester van de beeldspraak. Ook na De plaag hoefde de tot het schrijven bekeerde Van Reybrouck nooit over gebrek aan erkenning te klagen. Bijna al zijn werk is bekroond of genomineerd geweest. Maar één werk
11
steekt in waardering bij jury’s en publiek boven alles uit: Congo. Een geschiedenis. Na verschijning in het voorjaar van 2010 won het vuistdikke maar meeslepende boek dat geschiedschrijving en journalistiek in één is, in het najaar binnen een maand achter eenvolgens de Libris Geschiedenis Prijs, de J. Greshoff-prijs en de AKO Literatuurprijs. Zoiets was nooit eerder vertoond. Bij zo veel lof kon het tot het uiterste nieuwsgierig gemaakte publiek niet achterblijven. Congo – al eerder een verkoopsucces in Vlaanderen – schoot in Nederland de bestsellerlijst in. De paperbackeditie miste nipt de eerste plaats, de hardcovereditie reikte tegelijkertijd tot positie 53. Toen de jaarrekening werd opgemaakt stond het boek op 33 in de top 100 van bestverkochte boeken. En dat terwijl het de historie van een land beschrijft waar niemand in Nederland ook maar iets van wist. Of het moest half opgezogen kennis zijn over rubber, verkrachtingen en gigantische oerwouden. Toen eenmaal vertalingen van Congo begonnen te verschijnen, volgde in met name Frankrijk een nieuwe vloedgolf van prijzen. De meest waardevolle daarvan vond Van Reybrouck waarschijnlijk de prijs die met het minste geld was gedoteerd: de Prix Mahogany – een prijs zonder traditie en dus met nog weinig prestige, dat de winnaar niet meer dan een Afrikaans schilderij oplevert, maar wél bedoeld voor het beste boek over Afrika ten zuiden van de Sahara. ‘Normaal wordt die prijs alleen gegeven aan Afrikaanse auteurs, maar in dit geval aan een toch zéér blanke schrijver, dus veel mooier kan een compliment niet zijn’, reageerde de winnaar van de editie 2013 in de categorie non-fictie. ‘De uitreiking is zeer informeel in een café in Parijs, waar de organisatie een zaaltje afhuurt voor een veertigtal jonge Afrikaanse journalisten. Ik heb daar gewoon een aantal uren mogen praten met deze briljante Afrikanen. Het was fantastisch, één van de gelukkigste momenten van het jaar.’
ik vind schrijven een feest. Ik heb maar zelden vastgezeten in een tekst: Congo schreef heel erg vlot. Ik heb het in elf maanden geschreven en dat waren elf buitengewoon helse, maar ook zeer gelukkige maanden. Missie heb ik in vier weken geschreven. Zodra ik echt goed weet waar ik naartoe ga is schrijven een onwaarschijnlijk prettige, intense ervaring.’ Uitsluitend schrijven, en daar research voor doen, dat lukt hem niet. Hij was voorzitter van PEN Vlaanderen en fungeerde na de landelijke Belgische verkiezingen van 2010 en de daaropvolgende slepende kabinetsformatie als boegbeeld van de G1000. Deze ‘burgertop’ was bedoeld om gewone burgers een stem te geven in de relevante maatschappelijke discussies. Eerst kon het publiek via internet een lijst van 25 belangrijkste thema’s samenstellen. Vervolgens werden 1000 willekeurige burgers uit genodigd erover te komen praten, waarna 32 Belgen de voorstellen hebben uitgewerkt. Waarom kon Van Reybrouck na de publicatie van Congo niet ‘een beetje lummelen, een beetje op mijn lauweren rusten, een beetje van het succes genieten’? Hij beantwoordde deze door een kennis opgeworpen vraag in het dankwoord voor de Van Acker Prijs die hij in 2012 juist voor zijn inzet voor de G1000 kreeg. ‘In mijn eentje prutsen aan een tekst is het allerliefste wat ik doe. Maar het is lastig schrijven als het dak lekt. En het dak lekt – onze democratie waar wij allemaal zo veel aan te danken hebben – en nog geen klein beetje ook. Daarvoor ben ik be reid een deel van mijn geloofwaardigheid op het spel te zetten.’ Maar ook de energie kan hij kennelijk alleen voor een nobel doel opbrengen als het leidt tot een boek. In dit geval het vorig jaar verschenen Tegen verkiezingen, waarin hij alles wat hij heeft geleerd over democratie en verkiezingen heeft ingezet voor een vlammend, helder betoog over het loten als mogelijke oplossing voor het afkalvende vertrouwen in de manier waarop wij worden geregeerd. Want het schrijven – dat is de werkelijke oase waar hij altijd naar terug zal keren.
Inmiddels is Van Reybrouck al zo lang wetenschapper af dat hij onbeschaamd praat over het grootste genoegen in zijn leven: het schrijven zelf. ‘Ik beleef mijn gelukkigste momenten als schrijver terwijl ik aan het schrijven ben. Het vastzitten in een tekst en het helemaal niet meer weten, dat gevoel is mij vreemd,
12
13
•
Bibliografie en onderscheidingen
•
Bibliografie From Primitives to Primates, A history of ethnographic and primatological analogies in the study of prehistory (proefschrift, 2000) De plaag. Het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika (non-fictie, 2001) die Siel van die Mier (toneel, 2004) N. (toneel, 2006) Slagschaduw (roman, 2007) Missie (toneel, 2007) Pleidooi voor populisme (pamflet, 2008) De Europese grondwet in verzen (poëziebloemlezing, met Peter Vermeersch, 2009; Neem bijvoorbeeld graniet, meertalige uitgave, 2011) Congo. Een geschiedenis (non-fictie, 2010) Tegen verkiezingen (essay, 2013) Onderscheidingen Voor De plaag: Vlaamse Debuutprijs 2002, Provinciale literatuurprijs essay van Vlaams-Brabant en Vlaamse Gemeenschapscomissie 2002, Provinciale literatuurprijs roman van West-Vlaanderen 2004 Voor radiocolumns voor Heldenmoed op de Vlaamse Radio 1: Premie van de Literatuurprijs van de Provincie West-Vlaanderen 2003 Voor die Siel van die Mier: Taalunie Toneelschrijfprijs 2004, KANTL-prijs voor podiumteksten 2006 Voor de serie ‘De KVS in Congo’ in De Morgen: Noord-Zuid persprijs 2006 Voor Missie: Arkprijs van het Vrije Woord 2008 Voor Pleidooi voor populisme: Jan Hanlo Essayprijs 2009, Vlaamse Cultuurprijs Kritiek en Essay 2009 Voor Congo. Een geschiedenis: Libris Geschiedenis Prijs 2010, J. Greshoff-prijs 2010, AKO Literatuurprijs 2010, Hyundai Cutting Edge Award voor Beste Boek Nationaal 2011, Prix Médicis essai 2012, Prix du Meilleur livre étranger essai 2012, Prix Lire catégorie histoire 2012, NDR Kultur Sachbuchpreis 2012, Prix Mahogany essai 2013, Prix Aujourd’hui 2013 Voor Tegen verkiezingen: Henriëtte Roland Holst-prijs 2014 Voor het hele oeuvre: Van Acker Prijs 2012, Gouden Ganzenveer 2014
15
•
Chléb, chlieb, chleb, chlib, chleb, chleb, hleb, chljab De uitreiking van de Gouden Ganzenveer
•
Eerst was er muziek: de beroemde L’air des clochettes uit de opera Lakmé (1881) van Léo Delibes, uitgevoerd door de met een warm coloratuur gezegende sopraan Elise Caluwaerts, onder begeleiding van pianist Kim Van den Brempt. De aria – uitgekozen door Caluwaerts – gaat over de dromerige dochter van paria’s, die in het oerwoud het leven van een verdwaalde vreemdeling, plus beau que les Rajahs, redt. Met in haar hand de stok waaraan de belletjes van de tovenaars rinkelen, verjaagt ze de wilde dieren. Elle a dans sa main la baguette où tinte la clochette des charmeurs. Hij blijkt Vishnu, zoon van Brahma, te zijn. Als dank bezorgt hij haar een plaats in de hemel. Disant: ta place est là. Daarna heette Gemma Nefkens, voorzitter van stichting De Gouden Ganzenveer, iedereen welkom in de voormalige raadszaal in Hotel The Grand. In de eerste plaats waren dat natuurlijk de laureaat en de vrienden en familie die met hem meegekomen waren, maar ook de Vlaamse hoogwaardigheidsbekleders die naar Amsterdam waren afgereisd: voorzitter van de Europese Raad Herman Van Rompuy, de Belgische ambassadeur in Nederland Frank Geerkens en de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering Filip D’havé. ‘Hoe vaak is men al niet vanuit Vlaanderen afgereisd om een bijeenkomst bij te wonen waar u gelauwerd werd’, zei Nefkens tegen Van Reybrouck. ‘Te veel om hier op te noemen. Alleen de bij mijn weten laatste prijs wil ik vermelden. Onlangs kreeg u de Henriëtte Roland Holst-prijs voor Tegen verkiezingen, dat zo veel welkome levendige discussie wist op te roepen.’ Een discus sie die ook deze middag zou worden voortgezet. Nefkens herinnerde aan het eerste officiële bezoek van de schrijver aan Nederland om een persoonlijk woord van lof tot de laureaat te kunnen richten. In 2006, toen hij alleen nog be kend was van zijn debuut De plaag, was hij de eerste writer in residence van wat nu het Nederlands Letterenfonds heet. Hij verbleef drie maanden in het appartement boven Athenaeum Boekhandel aan het drukke Spui. Stel dat toen iemand Van Reybrouck warm had kunnen maken voor de Nederlandse koloniale geschiedenis – dan had er nu wellicht net zo’n magistraal boek gelegen over Neder-
17
lands-Indië als hij inmiddels over Congo heeft geschreven, opgetrokken uit intensief archiefwerk, persoonlijke betrokkenheid, degelijke historische analyse en treffende verhalen. Daarna maakte Nefkens plaats voor het officiële programma. Eerst de laudatio, uitgesproken door voormalig Tweede Kamervoorzitter Gerdi Verbeet, gevolgd door de feestelijke overhandiging van de Gouden Ganzenveer en het tweegesprek tussen Van Rompuy en Van Reybrouck over democratie, Europa en betrokkenheid. Zie daarvoor verderop in deze uitgave. Tot slot was er weer muziek. Caluwaerts en Van den Brempt besloten de middag met de Europese hymne met een tekst van de laureaat van 2014. De hymne is Beethovens Ode an die Freude, het laatste deel van zijn negende symfonie – maar: zonder tekst, omdat die in het Duits is. Dat vond Van Reybrouck een ernstige lacune. Wat is een hymne die je niet kunt zingen? Daarom schreef hij voor het project De Europese grondwet in verzen (2009) een eigen tekst op de melodie, dat uitsluitend bestaat uit het woord ‘brood’ – in een groot aantal Europese, wereld- en minderheids talen. Eerst zong Caluwaerts de hymne solo. Daarna riep zij alle aanwezigen op de ode ‘ter ere van David’ gezamenlijk te zingen. En jawel, iedereen stond op. Ook al had niemand dezelfde warme coloratuur als de sopraan, wonderlijk unisono schalde het door de statige zaal: Chléb, chlieb, chleb, chlib, chleb, chleb, hleb, chljab. Maar het allerlaatste woord was aan Van Reybrouck zelf. Hij las de slotbepaling voor uit De Europese grondwet in verzen, een gedicht van de hoogbejaarde Spaanse dichter Antonio Gamo neda. ‘Niet veel mensen zullen hem kennen, maar ik beschouw hem als de grootste levende dichter van Europa, en zijn gedicht als het mooiste, het mij dierbaarste gedicht dat ik ken. Het zegt alles wat ik eigenlijk wil vertellen.’
▼ ▼
▼ ▼
▼
▼
▼
▼
18
▼
•
Laudatio Uitgesproken door Gerdi Verbeet
•
De Gouden Ganzenveer 2014 is een eerbetoon aan de onrust. Want wie David Van Reybrouck een veelzijdig man noemt krijgt ten antwoord: ‘Veelzijdigheid is een ander woord voor mijn on rust. Ik ben een nieuwsgierig man – en ik heb geen tomtom voor mijn literaire loopbaan.’ Dat is maar goed ook. Wie reist zonder tomtom komt op ongebaande wegen, neemt weleens onverwacht een zijpad en komt soms op een mooiere plek uit dan verwacht. In het geval van David Van Reybrouck: op een literaire route met veel nietliteraire zijwegen – en met de mooiste vergezichten. Vaut le détour, zou de Michelingids zeggen. Ik doe een greep. Na een studie archeologie en wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit Leuven en een promotie aan de Universiteit Leiden debuteert hij met De plaag, een bijzondere mengeling van biografie en reportage. Daarna publiceert hij enkele gedichten en waagt hij zich, op verzoek van de acteur Josse De Pauw, aan het schrijven van een monoloog met de titel die Siel van die Mier. Dan volgt een tweede theatertekst N., de roman Slagschaduw en nog een monoloog, Missie – gebaseerd op de levens van verschillende missionarissen die hij in Congo heeft ontmoet. Over de extreme lotgevallen van die voormalige Belgische kolonie schrijft hij Congo. Een geschiedenis – volgens de recensies een ‘magistrale mengeling van reportage, geschiedschrijving en literatuur’ van bijna 700 pagina’s. Dan zijn er nog de essays, reportages en boekrecensies voor de Vlaamse krant De Morgen en zijn nieuwste project, zo vertelde hij zelf, is een pornografische roman. Veelzijdig, ik zei het al. Wie deze loopbaan bekijkt, denkt ten minste met een man van mijn generatie te maken te hebben – en dan nog één van wie men denkt: hij heeft zijn leven goed besteed! Maar David is pas 42 jaar. De archeoloog David Van Reybrouck verstaat zijn vak, ook als hij graaft in zijn eigen geest. Elk talent dat hij daarbij vindt legt hij zorgvuldig bloot, poetst hij op – en toont het aan ons, zijn ademloos publiek. En ademloos zijn we. In vele landen en in vele talen. Congo is in zes talen vertaald, met nog drie vertalingen in voorbereiding, en alleen al in Nederland vonden er een kleine 150.000 exem-
21
plaren een weg naar de lezer – van de in totaal 240.000 verkochte exemplaren. En dat terwijl de Nederlanders, in tegenstelling tot de Belgen, met Congo geen enkele relatie hebben. De Gouden Ganzenveer is ook bepaald niet de eerste prijs die de auteur ontvangt. Voor Congo werd hij in Nederland driemaal gelauwerd – met de AKO Literatuurprijs, de Libris Geschiedenis Prijs en de J. Greshoff-prijs. In Frankrijk zelfs viermaal, onder andere met de Prix Médicis. Voor De plaag ontving hij de Debuutprijs, voor die Siel van die Mier de Taalunie Toneelschrijfprijs en voor Missie de Arkprijs van het Vrije Woord. Het belangrijkste argument van de jury’s van al deze prijzen was eigenlijk steeds hetzelfde: de kracht van de taal. En daarmee komen we aan het wezen van zijn talent. David Van Reybrouck is een meester van de taal. Voor elk genre dat hij beoefent vindt hij de juiste stijl en de best passende woorden. Er zijn de poëtische, zachte woorden van de oude missionaris die in West-Vlaamse spreektaal verslag doet van zijn wonderlijk leven. Er is het elegante, bloemrijke proza van Congo, dat een haarscherp beeld oproept van een ons onbekend land. In de afwisseling van grote politieke thema’s en kleine persoonlijke verhalen schrijft hij het roman-essay (of: de essay-roman) als was het een scenario voor een film van Francis Ford Coppola. Apocalypse in Congo. En ten slotte zijn er de scherpe, politiek geladen woorden in de politieke pamfletten. Want die kant van de veelzijdige, de ongeduldige, had ik tot nu toe nog niet genoemd: de kant van de politiek gedrevene, de maatschappelijk activist. Het is de kant – het zal u niet verbazen – die mij persoonlijk het meest raakt. Als voorzitter van PEN Vlaanderen en voorman van de G1000 mengt David Van Reybrouck zich met luide stem in het maatschappelijk debat van Vlaanderen en Nederland. In 2009, kort na de massale afwijzing van de Europese Grondwet, wierp hij zich op als samensteller van De Europese grondwet in verzen – onder het motto: ‘als de EU geen politieke grondwet krijgt, geef haar dan tenminste een poëtische.’ Zijn in 2008 en 2013 versche nen pamfletten Pleidooi voor populisme en Tegen verkiezingen roepen op tot radicale vernieuwing van de parlementaire democratie – tot genezing van, in zijn woorden, ‘het zieke, tranerige
22
kind’. Ze zijn aanleiding voor een debat dat, zeker ook in mijn ogen, héél nodig gevoerd moet worden. Het is wat de Vlaamse auteur zo duidelijk kenmerkt: maatschappelijke betrokkenheid. Zelf zegt hij: ‘Ik houd van schrijven, maar ik kan niet schrijven als het dak lekt.’ Misschien is de kern van zijn oeuvre wel dit: zijn werkelijke, diepe belangstelling voor mensen. Dat zie je in Congo, waarvoor hij sprak met kindsoldaten en rebellenleiders, met ministers en maniokverkoopsters. Je ziet het in zijn pamfletten. Zoals in Pleidooi voor populisme, waarin hij zijn schaamte beschrijft voor hoe hij ooit ‘neerkeek op het klootjesvolk’ aan het strand van Middelkerke. En je ziet het in zijn werk voor de G1000, waarmee hij die schaamte van toen in daden omzet, op zoek naar een nieuwe democratie, waarin hij de stem kan laten horen van die mensen waar hij ooit zo op neerkeek. In het bestaan van de Academie De Gouden Ganzenveer is David Van Reybrouck de dertiende laureaat en de tweede Vlaming. Ieder jaar opnieuw gaan we op zoek naar een veelzijdig en productief talent, met grote betekenis voor het geschreven en gedrukte woord in Nederland. Het is juist een combinatie die we willen belonen. In het geval van David Van Reybrouck is dat de mengeling van een brede maatschappelijke en politieke betrokkenheid, historisch besef, diepgravend onderzoek en een zeer vaardige pen. De Gouden Ganzenveer is nooit een onderscheiding voor één werk, maar voor een oeuvre. Maar voor iemand van 42 jaar is het natuurlijk geen bekroning op een loopbaan. De prijs is niet bedoeld om het einde van de reis te markeren, maar een uiting van de diepgevoelde wens van de jury dat deze reis nog lang mag duren – met al haar onverwachte ontmoetingen en ongebaande wegen. De Academie De Gouden Ganzenveer kent dan ook met bijzonder veel genoegen de Gouden Ganzenveer 2014 toe aan de Grote Onrustige, aan David Van Reybrouck.
23
•
Tegen het mediatieke conflict op Europees niveau Van Reybrouck en Van Rompuy over Europa en democratie
•
Zoals de traditie wil is het aan de laureaat om, binnen de grenzen van het mogelijke, het programma van de middag te bepalen. Met het oog op de komende Europese parlementsverkiezingen, op het moment van de uitreiking over een maand, en David Van Reybroucks verregaande betrokkenheid bij de problemen rond democratie en democratisering, lag het voor de hand dat hij over de Europese democratie wilde discussiëren. Met wie? Herman Van Rompuy, voorzitter van de Europese Raad, stelde Van Reybrouck voor. ‘Bescheidenheid is ook een deugd’, zei Academievoorzitter Paul Schnabel te hebben gedacht toen hij dat verzoek hoorde. ‘Maar ik stuurde een mail, er vond nog wat telefoonverkeer plaats en nog dezelfde dag – dat hebben we nooit eerder meegemaakt – zei de heer Van Rompuy: ik kom, ik ga het gesprek met David aan.’ Zo kwam het dat ze op verzoek van de Academievoorzitter, die het tweegesprek in goede banen zou leiden, naast elkaar plaatsnamen. Links de christendemocratische carrièrepoliticus, die minister van Landbouw, minister van Begroting, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en premier van België is geweest, naast meer dan vijfentwintig jaar docent aan de Vlaamse Economische Hogeschool in Brussel. Rechts de archeo loog en filosoof, die na de verdediging van zijn proefschrift koos voor een bestaan als schrijver, onder andere over de toekomst van het politiek stelsel, getuige Pleidooi voor populisme (2008) en Tegen verkiezingen (2013). ‘Er is een gruwelijk, maar voor Vlamingen herkenbaar beeld van Nederland’, begon Schnabel. ‘Er is recent onderzoek gedaan naar de vraag of het Europees parlement direct wordt verkozen en naar de kennis van het functioneren van Europa. Nederlanders zeiden zeer goed te weten hoe Europa functioneert, maar in geen land wist de bevolking slechter dat het parlement rechtstreeks wordt verkozen. En dat terwijl de Nederlanders de stemkaart bij wijze van spreken al in de bus hadden gekregen. Alleen Frankrijk kwam bij Nederland in de buurt. Nu leven wij in het land waar meningen voor feiten worden gehouden en feiten als meningen beschouwd, maar toch, meneer Van Rompuy: wat is hier mis? Te weinig aandacht voor Europa in het onderwijs? Te weinig aandacht in de media? Wat doen wij fout? Geef ons een veeg uit de pan.’
25
‘Dat zal ik niet doen. Vanuit mijn functie moet ik iedereen sparen. Na afloop van de bijeenkomst wil ik u wel mijn ongezouten mening geven’, lachte Van Rompuy. ‘Maar inderdaad, de participatie aan de Europese verkiezingen is laag – in Nederland zelfs bijzonder laag – en de trend is al sinds de eerste verkiezingen in 1979 dalende. Voor een deel komt dat doordat de Europese Unie lange tijd geen betrokkenheid had op het dagelijks leven van mensen. Europa is opgericht vanuit de edelmoedige gedachte om vrede en verzoening te bevorderen. Dat heeft alleen indirect invloed op het dagelijks leven. En aan vrede wen je snel. Helaas is die betrokkenheid veranderd door de crisis in de eurozone in 2008/2009. Kan men dichter bij het dagelijks leven komen dan via het geld? Zeker in Nederland – ik druk me uit, zoals altijd, met de voorzichtigheid van de Sioux – wordt de waarde van geld heel hoog geschat. Die betrokkenheid is dus jammer genoeg door een negatieve gebeurtenis veranderd. Daardoor slaat de crisis in de eurozone terug op de Europese instellingen, terwijl de problemen in de lidstaten zijn. Dat wordt versterkt door de retoriek in de lidstaten ten aanzien van Europa. In Brussel, die spookstad, worden al die verschrikkelijke verplichtingen opgelegd – zoals daarvoor Maastricht de zondebok was omdat het verdrag van Maastricht alle maatregelen oplegde om te besparen, te saneren en te herstructureren.’ ‘Ik verwacht eigenlijk in de komende verkiezingen’, vervolgde Van Rompuy, ‘dat de leiders die denken dat ze het Europees project genegen zijn, dat ook op een voor de kiezer duidelijke manier uitleggen, rekening houdend met alle gevoeligheden in de samenleving die ik maar al te goed ken. Ik wil niet dat ze zich gedragen als de Franse politieke partij die bijna de slogan koos: j’aime tellement l’Europe que je veux une autre [ik houd zo van Europa dat ik een ander wil]. Dat hoef ik thuis niet te zeggen: je vous aime tellement que je veux une autre. Men doet dan wel alsof men pro-Europees is maar maakt zo veel voorbehouden dat het op niets meer slaat. Laat kiezers dan liever op het antiEuropese origineel stemmen dan op een flauwe kopie.’ ‘U bent voorzitter van de Europese Raad’, wierp Schnabel tussen. ‘Is de vraag: “Hoe zorgen we dat de bevolking zich ge committeerd voelt aan Europa?” een gespreksthema in de Raad? Dat is tenslotte een gemeenschappelijk belang. In plaats van
Europa te prijzen zeggen politici thuis: we moeten deze vervelende maatregelen nemen van Brussel.’ ‘U moet niet vergeten dat we de afgelopen vier jaar keihard hebben gewerkt om het Europees project recht te houden’, zei Van Rompuy. ‘Alleen maar: rechthouden. Als de euro was gevallen, was de unie gevallen. Dat ben ik eens met de Duitse bondskanselier. Als we er niet in geslaagd waren de euro te stabiliseren en de existentiële dreiging voor de euro weg te nemen, hadden we nu geen recessie gehad, maar een depressie. Drie van die vier jaar zaten we in een overlevingsfase. Niets meer en niets minder. We waren alleen maar bezig met overleven. Nu moeten we het publiek ervan overtuigen dat de waarde van het Europese project, in alle betekenissen van het woord, erin ligt dat de gevoerde politiek resultaten afwerpt in termen van welvaart en werkgelegenheid. De resultaten alleen zijn helaas onvoldoende overtuigend en krachtig om het begin van de verzoening met de Europese gedachte klaar te maken.’ Meer dan over de resultaten van Europa, zo onderkent Van Rompuy, schrijft Van Reybrouck over de procedures in Europa. Hóé komen de resultaten tot stand. ‘Daarover voel je een spanning, als je Tegen verkiezingen leest’, zegt Schnabel. ‘Hoe houden we het democratiseringsproces in Europa in gang, terwijl Europa nu te veel de nationale democratieën kopieert die het al heel moeilijk hebben. De nationale democratie werkt in Europa eigenlijk niet. Begon de onrust, waar Gerdi Verbeet in de laudatio over sprak, bij jezelf, David, toen je die conclusie trok?’ ‘Ik vind het raar om als rusteloze te worden weggezet. Heb ik daarvoor al die jaren vruchteloos yoga beoefend? Om alsnog de Grote Onrustige te worden genoemd op het meest publieke moment van mijn leven’, zei Van Reybrouck – half als grap, half serieus. ‘Maar het is waar wat Herman Van Rompuy zegt: je kan nog zulke goede resultaten neerzetten, als mensen zich niet herkennen in de procedures blijft er een frustratie bestaan. Als ik kijk naar het Europa van vandaag zie ik een dubbele crisis: een monetaire crisis en een democratische crisis. De monetaire crisis is het dringendst, maar de democratische crisis is het belangrijkste. Europa heeft de afgelopen jaren met man en macht moeten werken om de monetaire crisis het hoofd te bieden. De snelste – en noodzakelijke – manier om dat te doen was
26
27
via een technocratische oplossing. Zulke problemen los je niet op met participatieve processen waar ik voor pleit, maar door snelle, accurate beslissingen van technisch onderlegde mensen. Het tragische is alleen dat deze oplossing de democratische crisis groter maakte. Het is alsof Europa op een woonhuis geleek dat in brand stond. De brandweer móést binnenkomen om te blussen. De vraag is dan: hoe lang mogen ze blijven? Dat ze na een half uur nablussen, akkoord. Maar als ze er twee maanden later nog zitten, beginnen ze vervelende bewoners te worden.’ ‘Hoe kun je de democratische crisis beteugelen?’, ging Van Reybrouck door. ‘Men probeert het nu door de komende Europese verkiezingen voor te stellen als een transnationale vorm van nationale verkiezingen. Voor het eerst hebben de Europese verkiezingen eigen koppen. Als je christendemocratisch stemt, hoop je dat Jean-Claude Juncker straks voorzitter van de Europese commissie wordt. Ben je socialistisch geneigd, ben je voor Martin Schulz, de huidige voorzitter van het Europees parlement. Voor de Groenen is er José Bové, voor extreem-links de Griek Alexis Tsipras en voor de liberalen – ik zou hem bijna vergeten – Guy Verhofstadt. Maar de Europese democratie remediëren door een replica van de nationale verkiezingen te maken, geeft ook dezelfde ellende: personalisering van de politiek, media tisering van het conflict. Dat is nu al aan de gang. Verhofstadt lag overhoop met Daniel Cohn-Bendit van de Franse Groenen.’ ‘Herman Van Rompuy kent die namen allemaal’, onderbrak Schnabel het betoog. ‘Maar wie nog meer? Ja, Cohn-Bendit kent iedereen omdat die al honderd jaar meegaat. De anderen zijn figuren waar de kiezer zich niets bij voor kan stellen.’ ‘Het is toch van de gekke dat we Europa democratischer proberen te maken door het mediatieke conflict naar het Europees niveau te tillen?’, zei Van Reybrouck. ‘Ik denk dat er relevantere vormen van democratisering zijn te bedenken. Iemand heeft ooit geopperd om een tweede parlement op te richten waarvan de leden niet zijn gekozen maar geloot. Ik schrijf in Tegen verkie zingen over deze gedachte. Maar ik weet dat je dat niet morgenochtend gerealiseerd hebt.’ Van Reybrouck wees op een ‘merkwaardige’ onevenwichtigheid. ‘Europa kan zich enkel bemoeien met de democratie van landen die nog geen lid zijn. Kandidaat-lidstaten worden aan-
gemoedigd om te democratiseren. Maar eenmaal ze tot de club behoren, krijgen ze subsidie voor varkensteelt, níet voor de democratisering. Dat klopt volgens mij niet. Ik denk dat Europa de democratisering het beste kan ondersteunen als het ook steun geeft aan nationale democratische vernieuwing.’ ‘Er zijn inderdaad landen, lid van de Europese unie, waarvan de andere leden de ontwikkelingen met zorg bezien,’ zei Schnabel. ‘Hongarije is zo’n land, maar er zijn er meer. Hoe kijkt u daar tegenaan, meneer Van Rompuy? Hebben de Europese landen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de democratie in ieder individueel land? Ondanks de nationale vrijheid van landen.’ ‘Ik wil eerst twee nuanceringen maken bij wat David heeft gezegd’, antwoordde de voorzitter van de Europese Raad. ‘Ten eerste: het beteugelen van de crisis in de eurozone was geen technische operatie. Kijk alleen naar de politieke reactie in de verschillende landen – de landen die leningen kregen en moesten hervormen en besparen, én de landen die leningen gaven en zich afvroegen: moeten wij solidair zijn met Griekenland, Portugal en Italië? De middelen waren dikwijls erg technisch, maar de oplossing is de uitkomst van een bij uitstek politiek debat. Ten tweede: Europa legt kandidaat-landen voorwaarden op. Ja. Maar sommige zijn verteerd door corruptie of zitten in een pril stadium van democratisering. Dan is het normaal dat als zij tot de club willen horen en de grote voordelen daarvan willen genieten – soms loopt dat op tot vier, vijf procent van het bruto nationaal product per jaar – zij zich ook moeten schikken naar een aantal fundamentele regels. Ten derde, en dan kom ik op uw punt, meneer Schnabel: we moeten niet vergeten dat de democratische crisis vooral in de lidstaten zelf te zien is. Als we kijken naar het vertrouwen in de instellingen is dat voor nationale instellingen lager dan voor Europese instellingen. David, jij geeft die cijfers in je boek. Maar er is één groot verschil. Als het gaat om laag vertrouwen in de Europese instellingen, stellen we meteen de Europese identiteit in vraag. Als het gaat om de nationale instellingen zegt niemand dat Nederland, België of Duitsland moet verdwijnen.’ ‘In België zegt men het wel’, wierp Van Reybrouck terzijde. ‘Ja, maar om andere redenen. Niet om een disfunctionele
28
29
democratie. Ik kan daarom beter Nederland als voorbeeld ne men – en niet België. Spanje en de UK durf ik ook al niet meer als voorbeeld nemen. Maar wat ik wil zeggen: het vertrouwen in de instellingen is een algemeen probleem, dat men niet moet wijten aan Europa. Dat is een analysefout, misschien zelfs een denkfout.’ Van Rompuy gaf daarop enkele voorbeelden van extremistisch stemgedrag dat niets te maken heeft met de afgelopen crisis in de eurozone. ‘In Vlaanderen hadden we in 2004 een racistische partij die 24% van de stemmen haalde. In Frankrijk haalde vader Le Pen in 2002 in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen maar drie procent minder dan uittredend president Chirac: 17 tegen 20%. In Oostenrijk: Haider, 27%. Dat bewijst dat het probleem van het populisme in de eerste plaats een beschavingsprobleem is. Als gevolg van de groeiende, sterke individualisering is een enorme afstand ontstaan tussen staat en individu. Het middenveld – de verzuiling heette dat vroeger bij jullie – is weggevallen. Daardoor is een totaal ander type samenleving ontstaan, waar de werking van de democratie heel moeilijk is geworden.’ ‘In de huidige situatie is de vanzelfsprekende verbinding met organisaties die jouw zaken waarnamen, zonder daar veel met jou over te discussiëren, verdwenen’, vulde Schnabel aan. ‘Vroeger zei je: dit is mijn standpunt, want ik ben katholiek. Of socialist, of protestant. Door dat gevoel van verlies van identiteit zijn we de nationale identiteit sterker gaan waarderen. Het idee dat er ook nog een Europese identiteit kan zijn, slaat niet aan. Mensen accepteren wel dat er geld gaat naar Zuid-Limburg of Oost-Groningen, want dat zijn “onze” mensen. Maar geld naar Portugal of Griekenland? Nee. Dat is geld van ons, geld waar wij hard voor hebben gewerkt. Misschien kan de huidige dreiging vanuit Rusland het besef laten groeien dat vrede en veiligheid, wat altijd de basis van de Europese Unie is geweest, niet vanzelfsprekend zijn en dat dus een gezamenlijke inspanning vereist is. Maar dan zegt men weer: die kan Europa niet leveren, omdat de Europese landen het niet met elkaar eens kunnen worden.’ ‘Het gevoel van identiteit is gelaagd’, meende Van Rompuy. ‘Men behoort tot een bepaald dorp, bepaalde streek, cultuur,
staat, en een groter geheel als Europa. De ene identiteit is sterker dan de andere. In Vlaanderen, waar men hier gevoeliger voor is dan in Nederland, is de sterkste binding die met de eigen streek. Ik zei voorafgaand al: ik ben met een buitenlandse getrouwd. Zij komt uit West-Vlaanderen – net als David, vandaar de provocerende opmerking. Dat het gevoel van een overigens groeiende Europese identiteit níet de sterkste is, is niet eigenaardig. Je moet weten wat de geschiedenis is. Er is een fameus filmpje op Youtube waarin je de grenzen van Europa vanaf de 13e eeuw tot nu ziet verschuiven. Het is één grote vlekkenzee die voortdurend beweegt, iedereen zou dat moeten zien. Tegen die achtergrond is het logisch dat er na zeventig jaar Europese samenwerking geen even sterke Europese identiteit is als Nederlandse identiteit. Daarbij ligt solidariteit altijd moeilijk. U zegt dat er van Nederlanders geld mag naar OostGroningen. Bij ons in België ligt dat toch anders – ik druk me weer uit met de voorzichtigheid van de Sioux. Iedereen vindt altijd wel redenen waarom de ander geld verslindt, of dat nu de Waal, de migrant of de Griek is. Het probleem is vooral dat er een nieuwe samenleving is ontstaan, waarvan onzekerheid en onrust tot de genetica behoren. De moderne burger is daardoor niet alleen mondiger geworden, waar David op wijst, maar ook een angstige man of vrouw die zich heel goed laat manipuleren met de gedachte dat een ander altijd schuld heeft aan zijn problemen. Het resultaat daarvan is geperverteerde politieke verhoudingen.’ ‘Wel wordt die onzekerheid en onrust misbruikt in het kader van electorale processen’, onderbrak Van Reybrouck. ‘De Nederlandse nationale ombudsman – de man die dag in dag uit de misnoegden door de deur krijgt – heeft mij geleerd: de meeste mensen deugen, zodra je hen een context geeft waarin ze zich gerespecteerd en gehoord weten. De huidige electorale processen verhinderen dat. De meeste mensen stemmen populistisch zonder populistisch te zijn. Als je hen betrekt in een volwassen gesprek van man tot man of vrouw tot vrouw, krijg je van hen andere vormen van engagement en constructief meedenken die er nu niet zijn. De publieke opinie van vandaag doet mij denken aan het internet vóór de komst van Wikipedia. Er zijn veel ideeën, opvattingen en meningen, maar er is geen instru-
30
31
ment dat ze naar een hoger niveau tilt. Zelf hamer ik op nieuwe vormen van participatieve en deliberatieve democratie met gebruik van loting, omdat ik geloof dat dat het politieke equivalent van Wikipedia is. In de piramide van macht en massa zijn altijd kanaliserende instanties geweest. De zuilen hebben veel van hun elan verloren, dus moeten er nieuwe vormen van kanaliseren komen die het geroezemoes, de versnippering en het getouwtrek aan de basis vertalen in concrete voorstellen.’ Van Reybrouck wees op Ierland als ‘het meest innovatieve land in Europa op het vlak van democratie’. In maart sloot de Irish Constitutional Convention haar werkzaamheden af. ‘In deze raad zaten 33 gekozen politici, onder wie Gerry Adams, 66 gelote burgers en een voorzitter. Samen hebben ze acht artikelen uit de Ierse grondwet herschreven, waaronder het artikel over het homohuwelijk. De Ierse overheid is er zo in geslaagd om het geroezemoes van de Ierse burgers te horen – niet alleen op de dag van de verkiezingen, niet alleen bij een of ander referendum, niet alleen door te luisteren naar het geschreeuw in de sociale media, nee, door hun burgers gestructureerd te betrekken bij het debat over de toekomst van de samenleving. Een bewijs? Het debat over same-sex marriage is in dit katholieke land dankzij de conventie serener verlopen dan in het libertijnse Frankrijk, waar dezelfde discussie een jaar lang voor politieke onrust heeft gezorgd.’ ‘Daarmee sluit je aan bij het pleidooi van Jürgen Habermas voor een deliberatieve democratie’, reageerde Schnabel. ‘Hij ziet burgers als redelijke gesprekspartners die met elkaar redelijke argumenten uitwisselen en zonder macht uit te oefenen of geweld te plegen tot een oplossing kunnen komen. Toch blijft de vraag: hoe organiseer je dit? Ierland geeft een voorbeeld. Maar is dat legitiem? Je kunt ook zeggen: er zijn willekeurig 66 mensen bij elkaar gezet.’ ‘Die vraag is makkelijker te beantwoorden in België dan in Nederland’, antwoordde Van Reybrouck. ‘Wij kennen de assisen rechtspraak. Als ik een halszaak pleeg moet ik verschijnen voor twaalf gezworenen. En dan zie je dat de Belgische samenleving zich bijna altijd kan vinden in de uitspraak van die twaalf die ingeloot zijn. Ik ken maar één uitzondering: de parachutemoord, waarvan de uitspraak verschilde met wat men elders in het land
oordeelde dat het verdict moest zijn. Belangrijk bij het invoeren van loting is, zoals ook bleek in Ierland, dat de overheid transparant communiceert en dat niet-ingelotenen de kans krijgen om toch hun stem te laten horen. Bij de discussie over het homohuwelijk werden meer dan duizend rapporten ingezonden, van de kerken, van holebi-organisaties en zo meer. Een derde essentieel punt – zover was men in Ierland ook nog niet – is een systeem van rotatie. Typisch voor de Atheense democratie, uitvinders van de loting, was een zeer snel systeem van rotatie. Wie dit jaar niet aan de beurt was, had kans om volgend jaar ingeloot te worden. Waarom is dat relevant? Burgers stemmen nu niet, hoewel het een kleine inspanning is, omdat het resultaat nog kleiner is. Als je kan worden ingeloot weet je: het effect van mijn inspanning is reëel.’ ‘Ik ben het helemaal eens met wat David zegt’, vond Van Rompuy. ‘Als je het gat tussen overheid en individu intact laat, ontstaat alle ruimte voor manipulatie. Er kan serieus misbruik gemaakt worden van de grote economische, filosofische en familiale onzekerheid. Daarom moet je de samenleving sterke verbindingen geven. Dat is niet nieuw. De grote socioloog Ralf Dahrendorf had het in een boek dat ik dertig jaar geleden las al over noodzakelijke linkages. Alexis de Tocqueville vond nog langer geleden dat zonder maatschappelijke verbanden de democratie ten onder zou gaan. Tot voor kort zorgden de zuilen voor linkages, nu moeten we nieuwe banden zoeken. De huidige in stabiliteit is onhoudbaar. Bij elke verkiezing zie je een totale hertekening van het landschap. Jullie kennen dat al langer in Nederland, wij nu ook in België. Op den duur wordt de burger daar radeloos van. Want om groot te worden, moet een partij veel beloven, hoge verwachtingen creëren die ze daarna niet waar kan maken – zeker in nationale context niet, waar je te maken hebt met de Europese regelgeving, de wereldpolitiek, de internationale financiële markten – en dan gaat de burger snel naar weer een ander alternatief waarna hij opnieuw ontgoocheld raakt. Of een loting kan zorgen voor het herstel van de band tussen staat en individu, dat weet ik niet. Maar de grote waarde van Tegen verkiezingen is dat het ons erover aan het denken zet. Zo kende ik het Ierse voorbeeld niet eens. Dank David, dat je me dat onder de aandacht hebt gebracht.’
32
33
Het slotwoord was voor Schnabel, die opmerkte dat democra tische veranderingen in de weg worden gezeten door wetgevende instellingen die er geen baat bij hebben zichzelf op te heffen of drastisch te hervormen. ‘De tijd van instemmingsstemmen is voorbij. We brengen nu proteststemmen uit: het is niet goed, dus ik geef een ander mijn stem, ook al ben ik het misschien niet eens met diens standpunten. Misschien kunnen we uit die spiraal van steeds heftiger schreeuwende protestpartijen wegkomen door de Ierse weg te volgen: door een deliberatieve bena dering met conventies langzaam tot ontwikkeling te brengen.’ Daarmee hadden de aanwezigen voor vandaag genoeg stof tot nadenken gekregen.
▼ ▼
▼ ▼
▼
▼
▼
▼
34
▼
•
Europese hymne David Van Reybrouck
•
Pane, pano, pain, pan, pa, paõ Italiaans, Esperanto, Frans, Spaans, Catalaans, Portugees Psomi, ogi, ekmek, khobz Grieks, Baskisch, Turks, Arabisch Lehem, xumel, kenyér, maize Hebreeuws, Romani, Hongaars, Lets Paîne, duona, kruh, büke, hatz Roemeens, Litouws, Sloveens, Albanees, Armeens
37
Chléb, chlieb, chleb, chlib, chleb, chleb, hleb, chljab Tsjechisch, Slowaaks, Russisch, Oekraïens, Pools, Wit-Russisch, Kroatisch, Bulgaars Hleb, hljeb, leb, leib, loaf, leipä Servisch, Bosnisch, Macedonisch, Estisch, Engels, Fins Broyt, bröd, brood, brød, Brot, brød, brauö, bread Jiddisch, Zweeds, Nederlands, Deens, Duits, Noors, IJslands, Engels Bara, aran, bôle, pan Bretons, Gaelic, Fries, Occitaans
38
Roti, balo, roti, bolo Urdu, Bambara, Maleisisch, Ewe Pahng, bureddo, mianboa Koreaans, Japans, Chinees Roti, lipa, t’anta, senkgwa Bengali, Lingala, Quechua, Sepedi/Northern Sotho T’anta, mbuuru, mikati Quechua, Wolof, Swahili
39
Pan, tinapay, nan, isonka Japans, Filippijns/Tagalog, Perzisch/Farsi, Xhosa Pan, isinkwa, borotho Papiamento, Zulu, Seostho/Southern Sotho Roti, Brout, dabo, parãoa! Punjabi, Letzeburgs, Amhaars, Maori
▼ ▼
Chléb, chlieb, chleb, chlib, chleb, chleb, chlĕb Tsjechisch, Slowaaks, Russisch, Oekraïens, Wit-Russisch, Pools, Sorbisch
De bijlage bevat David Van Reybroucks tekst: de kleurstelling volgt de melodie van de hymne en de lengte van de noot wordt uitgedrukt in de dikte van de letter.
▼ ▼
▼
▼
▼
▼
40
▼
•
Slotbepaling Antonio Gamoneda
•
Fui ciego como piedra de cripta hasta que un día vi en el mundo las manos verdaderas. No eran las manos sino aquella forma de estar unidas sin tocarse como las hojas en el bosque.
Ahora sé que el único canto, el único digno de los cantos antiguos, la única poesía, es la que dice su amor a este mundo, a esta soledad que enloquece y despoja.
Yo me callo, yo espero hasta que mi dolor y mi esperanza sean como que anda por calle, hasta que pueda ser yo mismo en el cuerpo de todos los seres humanos hasta que pueda ver con los ojos cerrados el dolor que ya veo con los ojos abiertos.
43
Ik was blind als een cryptesteen tot ik op een dag de ware handen in de wereld zag. Het waren geen handen maar die vorm van samenzijn zonder aan te raken, als bladeren in het bos.
Nu weet ik dat het enige gezang, het enige wat de oude gezangen waardig is, de enige poëzie, deze is die haar liefde voor deze wereld uitspreekt, voor die eenzaamheid die gek maakt en plundert.
▼ ▼
Ik echter zwijg, ik wacht tot mijn leed en mijn hoop zijn zoals wat op straat loopt, tot ik mezelf kan zijn in het lichaam van alle menselijke wezens tot ik met gesloten ogen het leed kan zien dat ik al met open ogen zie.
▼ ▼
▼
▼
▼
▼
44
▼
•
De Gouden Ganzenveer 1955-1999 en vanaf 2002
•
De Gouden Ganzenveer werd in 1955 ingesteld door de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond bij zijn vijfenzeventigjarig be staan. De uitgevers wilden met de prijs personen of instituten lauweren voor hun bijdrage aan de Nederlandse cultuur. Tot 2000 reikten de uitgevers de Gouden Ganzenveer met onregelmatige tussenpozen uit aan vijftien personen en vier instellingen. Bij het samengaan van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond met de Nederlandse Organisatie van Tijdschrift-Uitgevers en de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers tot het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) werd de prijs ondergebracht bij de stichting De Gouden Ganzenveer. De stichting De Gouden Ganzenveer beoogt ‘het bevorderen van de boekcultuur in brede zin’. Het stichtingsbestuur bestaat uit mevrouw G.M. Nefkens (voorzitter), J.A. Boom m.sc., M.J.E.M. Lannoo, mevrouw drs. J.A.B. Leppink en E.W. Veen. Vorig jaar nam drs. J.G. Gaarlandt afscheid als voorzitter van het bestuur. De toekenning van de prijs is de taak van de door de stichting in 2001 ingestelde Academie De Gouden Ganzenveer. De leden van de Academie komen uit de wereld van kunst, wetenschap, politiek en bedrijfsleven. Ieder van hen heeft blijk gegeven van grote betrokkenheid bij de Nederlandse cultuur en is op persoonlijke titel gevraagd. De Academie wil de Gouden Ganzenveer jaarlijks toekennen met het uitdrukkelijk doel om het belang van het geschreven woord onder de aandacht te brengen in een toenemend multimediale samenleving. De prijs bestaat uit een ganzenveer van goud, ontworpen door H.M. Tausch uit Kampen, en een jaar buitengewoon lidmaatschap van de Academie. De Academie kende de prijs sinds 2002 dertien keer toe: achtereenvolgens aan Michaël Zeeman, Jan Blokker, Kees van Kooten, Maria Goos, Peter van Straaten, Tom Lanoye, Joost Zwagerman, Adriaan van Dis, Joke van Leeuwen, Remco Campert, Annejet van der Zijl, Ramsey Nasr en dit jaar aan schrijver, archeoloog en cultuurhistoricus David Van Reybrouck. Na de uitreiking in 2013 was Ramsey Nasr een jaar buitengewoon lid van de Academie De Gouden Ganzenveer. Vorig jaar traden Ahmed Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam, en de journalisten Marcia Luyten en Clairy Polak toe tot de Academie. Zij namen de plaats in van oud-minister Cees Veerman en voor-
47
malig CEO van AkzoNobel Hans Wijers, die beiden afscheid na men. Op 2 maart jongstleden reikte de Academie De Gouden Ganzen veer een gouden ereveer uit aan Pieter Steinz, directeur van het Nederlands Letterenfonds. De Academie looft hem hiermee voor de speelse en lichtvoetige manier waarop hij de Nederlandse én buitenlandse literatuur in een nieuw soort literatuurgeschiedenis heeft geplaatst. In deze literatuurgeschiedenis duidt Steinz geen individuele sterren, maar plaatst hij iedere ster in de even fascinerende als heldere context van de sterrenhemel. Het was de tweede keer dat de Academie een ereveer toekende. In 2006 kreeg Margreet Ruardi, directeur van Schrijvers School Samenleving, de eerste.
▼ ▼
▼ ▼
▼
▼
▼
▼
48
▼
•
De leden van de Academie De Gouden Ganzenveer
•
Prof. dr. P. Schnabel (voorzitter), universiteitshoogleraar UU A. Aboutaleb, ing., burgemeester Rotterdam Mr. M.J. Cohen, oud-burgemeester Amsterdam Prof. dr. R.H. Dijkgraaf, universiteitshoogleraar UvA en director and Leon Levy professor, Institute for Advanced Study, Princeton, USA Mevrouw drs. A.Ch. van Es, oud-wethouder Amsterdam voor GroenLinks Mevrouw ir. F.M.J. Houben, founding partner Mecanoo architecten T.E.G.A. Lanoye, schrijver Mevrouw drs. M.J.A. Luyten, journalist en schrijver Mevrouw prof. dr. M.T.C. Mathijsen-Verkooijen, emeritus hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde UvA Mr. drs. A. Nicolaï, directeur DSM Nederland Mevrouw J. van Nieuwenhoven, fractievoorzitter PvdA in de gemeenteraad Den Haag Mevrouw drs. N. Noordervliet, schrijfster Mevrouw C.R. Polak, journalist en presentator Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan, universiteitshoogleraar economie en bedrijfskunde UvA P. Rosenmöller, voorzitter VO-raad Mevrouw mr. W. Sorgdrager, lid Raad van State Mevrouw G.A. Verbeet, oud-voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal R. Nasr, laureaat 2013
51
•
De laureaten vanaf 1955
•
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1955) Prof. dr. A.J. Barnouw, historicus (1957) Prof. dr. J.H. Oort, sterrenkundige (1960) Prof. dr. A.M. Hammacher, kunsthistoricus (1965) Prof. dr. H. de la Fontaine Verweij, bibliothecaris en publicist (1980) Prof. dr. B.C.J. Lievegoed, psychotherapeut, sociaal-pedagoog en publicist (1983) Prof. dr. H. Freudenthal, wiskundige (1984) Prof. dr. J. Tinbergen, econoom (1985) Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (1986) Armando, schilder en schrijver (1987) Dr. L. de Jong, historicus (1988) Prof. dr. mag. E.C.F.A. Schillebeeckx, theoloog (1989) Prof. dr. L. Reijnders, milieukundige (1990) Cultureel Supplement NRC Handelsblad (1991) Dr. A. Lehning, sociaal-historicus en schrijver (1992) Pierre H. en Simone Dubois, schrijvers (1993) H.J.A. Hofland, journalist (1996) Letterkundig Museum (1999) Michaël Zeeman, literatuurcriticus (2002) Jan Blokker, schrijver en journalist (2003) Kees van Kooten, schrijver (2004) Maria Goos, schrijfster (2005) Peter van Straaten, tekenaar en schrijver (2006) Tom Lanoye, schrijver (2007) Joost Zwagerman, schrijver (2008) Adriaan van Dis, schrijver en programmamaker (2009) Joke van Leeuwen, auteur, illustrator en performer (2010) Remco Campert, dichter, schrijver en columnist (2011) Annejet van der Zijl, schrijfster en historica (2012) Ramsey Nasr, dichter en acteur (2013) David Van Reybrouck, schrijver, archeoloog en cultuurhistoricus (2014)
53
Begunstigers Koninklijke Boom uitgevers, CB, Centric, De Nederlandsche Bank NV, Drukkerij Ten Brink, WPG Uitgevers BV. Met dank aan Piet Gerards Ontwerpers, Arctic Paper Benelux, Antalis, Ten Brink en Stronkhorst Boekbinders die deze speciale uitgave mogelijk hebben gemaakt.
Colofon De tekst in deze uitgave is gezet uit Arnhem Pro. Ontwerp Piet Gerards Ontwerpers, Amsterdam Drukwerk Ten Brink, Meppel Bindwerk Stronkhorst Boekbinders, Groningen Papier Munken Print White 100 g/m2, Arctic Volume White 90 g/m2, Munken Lynx 250 g/m2 en Amber Graphic 60 g/m2 Redactie Maarten Dessing, Leiden Coördinatie Visser’s Latijn/Annechien Visser, Amsterdam Fotografie Gerlinde de Geus, Amsterdam © 2014 stichting De Gouden Ganzenveer Postbus 12040 1100 AA Amsterdam © Europese hymne en Slotbepaling bij de dichters Secretariaat Annechien Visser Kloveniersburgwal 75-D 1011 KA Amsterdam www.goudenganzenveer.nl NUR 320 ISBN 978 90 819427 2 0
54
55
▼ ▼
▼ ▼
▼
▼
▼
▼
▼