Gouden Ganzenveer Ramsey Nasr 2013
Uitgereikt in The Grand, Amsterdam 25 april 2013
Dit boekje verschijnt ter gelegenheid van de uitreiking van de Gouden Ganzenveer 2013 aan dichter, schrijver, essayist, vertaler, librettist, regisseur en acteur Ramsey Nasr. Bij de uitreiking droeg de laureaat werk van eigen hand en geliefde voorgangers voor. Deze gedichten zijn in deze bundel opgenomen, evenals de laudatio en een portret van de laureaat.
inhoud
Ik zou graag in de boekenkast willen staan Portret van Ramsey Nasr 7 Bibliografie en onderscheidingen 11 Tenminste één gedicht per dag De uitreiking van de Gouden Ganzenveer 13 Laudatio Uitgesproken door Job Cohen 15
Ramsey Nasr i–xxix
De Gouden Ganzenveer 1955–1999 en vanaf 2002 49 De leden van de Academie De Gouden Ganzenveer 51 De laureaten vanaf 1955 53 Begunstigers 55 Colofon 56
6|7
ik zou graag in de boekenkast willen staan portret van r amsey nasr Geëngageerd. Dat is het toepasselijkste adjectief voor Ramsey Nasrs vitale dichterschap. Lees zijn woedend sonnet over de leugens van toenmalig premier Jan Peter Balkenende over Irak. Proef de gretigheid waarmee hij de taal van alle lagen van de bevolking opzuigt en gebruikt, het best gesymboliseerd in de moderne klassieker ‘mi have een droom’, dat is geschreven in de Rotterdamse straattaal van de toekomst. Ook buiten zijn poëzie is zijn maatschappelijke betrokkenheid groot. Hij interviewde de Birmese oppositieleider Aung San Suu Kyi en de Chinese kunstenaar Ai Weiwei. Hij hield een vlammend protest tegen de achteloze bezuinigingen op de kunst en hij schreef gepassioneerde opiniestukken over het Midden-Oosten. Nooit lijkt hij moe te worden om zijn met zo veel hartstocht onderbouwde mening te geven. Zo is het niet altijd geweest. Op het Gymnasium Erasmianum in zijn geboortestad Rotterdam zocht Nasr (1974) het middelpunt van de belangstelling omdat hij genoot van alle aandacht. Lolbroek onder zijn klasgenoten. Hoge cijfers in exacte vakken en talen. Voorzitter van de leerlingenvereniging. Lid van het schooltoneel. Hij was graag populair bij leerlingen én leraren. Nasr volgde dan ook een toneelopleiding bij de Studio Herman Teirlinck in Antwerpen. Wie acteert laat het oog van anderen vanzelf op zich vallen. En ook bij de gedichten die hij op de middelbare school begon te schrijven, leek het belangrijkste dat iemand ze las. Net 22 jaar oud zei hij in de Volkskrant: ‘Ik zou graag in een boekenkast willen staan – ja, dat zou mij werkelijk gelukkig maken.’ Thuis stond engagement niet voorop. Zijn Nederlandse moeder en zijn Palestijnse vader, die zijn geboorteland op zijn zeventiende verliet om in Joegoslavië te gaan studeren en uit liefde in Nederland bleef hangen, gaven hem een ‘ele mentair humanistische opvoeding’, zoals Nasr het ooit in Vrij Nederland omschreef. Dus wel: je inleven in een ander, kritisch nadenken. En niet: betrokkenheid bij een specifieke zaak. Over het Palestijns-Israëlisch conflict had zijn vader het al helemaal niet. Nederland was in die tijd sterk pro-Israëlisch. Denk aan de olieboycot die de Arabische landen daarom in de jaren zeventig Nederland oplegden. Als je zei dat je een Palestijn was, dacht iedereen gelijk dat je een terrorist was. Nasr droeg wel een ‘Israel out’-button op school, maar stond nauwelijks stil bij de betekenis daarvan. Het keerpunt was een reis naar Palestina in 1996. Het verlangen van zijn vader naar zijn geboorteland en zijn familieleden was zo groot geworden dat hij voor het eerst na meer dan dertig jaar terugging. Met zijn zoon, die werd betoverd
door de hartelijkheid van zijn familie en het mooie land, maar ook werd geraakt door de bezetting. De alomtegenwoordige soldaten. De vernedering die zijn familie onderging. Met een schok drong toen pas goed de betekenis van zijn af komst tot hem door. Het Midden-Oosten was geen nieuwsonderwerp als alle anderen waar Nasr – zoals iedereen – met enige afstandelijkheid naar kon kijken, het was een conflict waarin hij partij was. Hij ging zich verdiepen in de geschiedenis en de achtergronden: van de opkomst van het zionisme tot de hedendaagse nederzettingenpolitiek. Ook raakte hij zo bij uitbreiding steeds meer betrokken bij maatschappelijke discussies. In zijn werk kwam dat niet meteen terug. Nasr studeerde halverwege de jaren negentig af met de zelfgeschreven en -geregisseerde monoloog De doorspeler, die heel slim de pretenties van de virtuoos op het toneel ontmaskert – én tegelijk dezelfde virtuoze manipulatietechnieken inzet om het publiek in te palmen. Hij werd daarna acteur bij het Zuidelijk Toneel onder leiding van Ivo van Hove. 27 gedichten & Geen lied, zijn debuut als dichter dat in 2000 werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en de Hugues C. Pernathprijs, ging vooral over de liefde. Preciezer: Nasrs verwerking van een verbroken relatie die vijf jaar had geduurd. Alle gedichten gingen over echt bestaande meisjes, bekende hij aan Libelle. Sommige gedichten ontstegen het persoonlijke nauwelijks. Het was een tijd waarin Nasr zich wentelde in zijn gevoelens. Dat bleek ook uit zijn afscheid, na vijf jaar, van het toneel. Hij was teleurgesteld dat hij de emotie die hij in zijn rollen legde, niet vast kon houden – al helemaal niet als hij een rol avond aan avond in totaal zeventig, tachtig keer speelde. De voorstellingen van het Zuidelijk Toneel werden zo kapot gespeeld, meende hij. Zonder die gevoelens vond hij toneelspelen maar een ambacht. Het was een vaardigheid die in de hiërarchie duidelijk onder de scheppende kunst kwam, een mening waar hij later van teruggekomen is. Liever ging hij toen schrijven. Om de overgang te markeren nam hij afscheid met een eigen tekst: de monoloog Geen lied, een moderne bewerking van de Orpheus-mythe, die ook in zijn debuut is opgenomen. Het engagement kwam pas later. In het gedicht ‘Credo’, afkomstig uit zijn tweede, even succesvolle bundel Onhandig bloesemend uit 2004, liet hij al weten dat hij poëzie voorstond die raakt aan wat mensen dagelijks meemaken. Geen onthechte poëzie dus die zich afsluit voor het publiek, maar poëzie die geschikt is om bijstand te verlenen in moeilijke tijden of kan helpen je buurvrouw te verleiden. Het stadsdichterschap van Antwerpen, een jaar later, duwde zijn poëzie definitief een richting in. Bewust besloot hij stemmen van anderen – ook van illegalen en kansarmen – in zijn werk op te nemen. Juist om dat te verrijken. ‘Mijn taal is soms banaal, soms verheven, nu eens spreekt de onderbuik, dan weer probeer ik met een visie op de samenleving te komen,’ zei hij. Zo ‘wordt mijn werk steeds meer Ramsey’.
8|9
Niet dat hij daarom gesimplificeerde, voor iedereen onmiddellijk verstaanbare poëzie ging schrijven. ‘De kracht van poëzie is juist dat woorden op verschillende manieren begrepen kunnen worden. Met mijn taal en onderwerpen probeer ik een schijn van herkenbaarheid te creëren, om zo ook Sjef ke en Anita op het verkeerde been te zetten,’ vertelde hij in hetzelfde interview. Voor zulke gedichten is bovendien wel degelijk publiek, ontdekte Nasr. Tijdens een optreden in het Sportpaleis in Antwerpen kreeg hij een dertienduizend koppig publiek stil met een stadsgedicht en een a capella gezongen lied van de plaatselijke volkszanger Wannes van de Velde. Dat zette hem aan het denken. Poëzie – ook goede poëzie – is voor iedereen die er moeite voor wil doen, con cludeerde hij. Als Dichter des Vaderlands, dat hij was van 2009 tot 2013, heeft hij die lijn voortgezet. Vier jaar lang plaatste hij vanuit Antwerpen en, na een verhuizing, vanuit Amsterdam voetnoten en vraagtekens bij belangrijke ontwikkelingen in Nederland. Hij probeerde zich op te stellen als het geweten van de samenleving. Zijn gedichten moesten, bij al het zinnelijk plezier, tot nadenken stemmen. Hij reageerde daarom weinig op de actualiteit. Slechts een enkele keer werd hij zo geprikkeld dat hij, als een poëtisch columnist, nog dezelfde dag reageerde. Bij het misbruik in de katholiek kerk bijvoorbeeld of koningin Beatrix’ aan kondiging van haar abdicatie. Liever nam hij één van de tientallen uitnodigingen voor symposia of jubilea aan die hij wekelijks kreeg, om zich daar te kunnen uiten over onderliggende verschuivingen in de maatschappij. Die combinatie van een relevante opdracht en zijn grote inzet maakte zijn ‘vaderlandse gedichten’ tot het beste werk uit zijn œuvre tot nu toe. Lees de gedichten die elders in dit boekje zijn opgenomen: de aanklacht tegen het ontwortelde Nederland en hoop op een nieuw begin in één in ‘ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)’. Of zijn verbeelding van de multiculturele toekomst in ‘mi have een droom’. Zonder tegenwind ging het niet. Zoals zijn entree als stadsdichter in Antwerpen al gepaard ging met kritiek van rechtse politici die vreesde een Palestijnse activist te hebben binnengehaald, zo ging het in Nederland in verhevigde vorm door. Op internet dreigden de anonieme reaguurders Nasr iedere keer als hij zijn mond opdeed, met pek en veren het land te laten uitzetten. De dichter bleef er onverstoorbaar onder. Slechts een enkele keer reageerde hij met een ingezonden stuk op tegengeluiden – anders dan wanneer hem er in interviews naar werd gevraagd. En dan bleek dat hij het niet persoonlijk opnam. Het gif dat het volk over hem uitstortte stond symbool voor het gif dat over kunste naars in het algemeen wordt uitgestort. Dat krijg je in het huidige politieke klimaat, vond hij. Liever stelde hij er daarom initiatieven tegenover die poëzie onder grote lagen van de bevolking bracht. Die zijn het meest zichtbaar in de bloemlezingen die hij samenstelde, zoals Dichter Draagt Voor, waarvoor zijn broer Shari¬ Nasr 21 gedichten sfeervol verfilmde, en zijn ambassadeurschap (en later juryvoorzitterschap) van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd.
Begin dit jaar beëindigde Nasr het Dichterschap des Vaderlands. Daarmee komt ook een eind aan vooralsnog de meest geëngageerde periode in zijn poëzie. In zijn temperamentvol dichterschap past tenslotte meer. Zoals blijkt uit de liefdesgedichten uit zijn debuut, maar ook uit enkele ‘vaderlandse gedichten’. Zo verwoordde hij in ‘Psalm voor een af komst’ op indrukwekkende wijze zijn genuanceerde geloofsovertuiging. En hij gaat weer acteren. Daar is hij sinds zijn afscheid in 2000 natuurlijk nooit mee opgehouden. Zijn cv is sindsdien gegroeid met tal van rollen in tv-series, films en op toneel. Maar eind mei 2013 trad hij toe tot Toneelgroep Amsterdam, waar hij wordt herenigd met Ivo van Hove. Als eerste maakte hij zijn opwachting als Jamie in Lange dagreis naar de nacht van Eugene O’Neill. ‘Ik ben altijd van toneel blijven houden, maar ik stopte ermee omdat ik schrijver wilde worden,’ zei hij tegen nrc Handelsblad. ‘Dat heb ik gedaan. En nu sta ik te popelen om weer te spelen. Ik weet nu dat je niet avond aan avond het gevoel vers kunt houden, maar dat daar wel iets voor in de plaats komt: beheersing, souplesse en bovenal plezier. Destijds zag ik daar de waarde niet genoeg van in.’
10 | 11
bibliografie en onderscheidingen bibliogr afie 27 gedichten & Geen lied (2000, poëzie/toneel) Kapitein Zeiksnor en De Twee Culturen (2001, roman) Twee libretto’s (2002, libretto’s) Onhandig bloesemend (2004, poëzie) Boutique Vizique (2005, gedichten ter gelegenheid van Antwerpen Boekenstad) Een totale Entführung (2006, libretto) Van de vijand en de muzikant (2006, essays, artikelen, opiniestukken) Onze-lieve-vrouwe-Zeppelin (2006, stadsgedichten van Antwerpen) Zoo mensch zoo dier (2006, poëzie) Homo safaricus (2008, reisboek) Wonderbaarlijke maand, met Corrie van Binsbergen (2009, gedichten op muziek) In de gouden buik van Boeddha, met foto’s van Diego Franssens (2010, reisboek) Ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven) (2010, matchbook) Mijn nieuwe vaderland (2011, poëzie) Hier komt de poëzie (2012, bloemlezing op cd) Mi have een droom (2013, gedichten als Dichter des Vaderlands) Dichter Draagt Voor: 21 verfilmde gedichten (2013, bloemlezing)
onderscheidingen Mary Dresselhuysprijs voor Geen lied (2000) Taalunie Toneelschrijfprijs voor Geen lied (2000) Hugues C. Pernathprijs voor Onhandig bloesemend (2005) Journalist voor de Vrede (2006) Eredoctoraat van de Universiteit Antwerpen (2007) E. du Perron-prijs voor Mijn nieuwe vaderland (2012) Gouden Ganzenveer (2013)
12 | 13
tenminste een gedicht per dag de uitreiking van de gouden ganzenveer Het was een volle raadzaal in hotel The Grand die Geurt Gaarlandt, voorzitter van stichting De Gouden Ganzenveer, welkom kon heten. Opvallend veel laureaten uit eerdere jaren waren gekomen, onder wie Adriaan van Dis, Remco Campert en Annejet van der Zijl. De directeuren van uitgeverijen, boekhandelsketens en andere bedrijven in het boekenvak waren present. En de familie en vrienden van Ramsey Nasr ontbraken uiteraard niet – zijn vader maakte de hele middag enthousiast foto’s. ‘De veroveraar van de twaalfde gouden veer,’ zo vertelde Gaarlandt, is een multitalent, die zich niet alleen hard maakt voor het geschreven en gedrukte woord in een toenemend multimediale samenleving – waarvoor de Gouden Ganzenveer reglementair bedoeld is – maar ook voor het gesproken, geacteerde, voorgelezen en verklankte woord. Tegelijk wordt zo veel bedrijvigheid langzamer hand traditie. Ook laureaten als Kees van Kooten (2004), Tom Lanoye (2007) en Joke van Leeuwen (2010) doen veel meer dan schrijven alleen. Een bescheiden woord wijdde Gaarlandt aan de crisis. Hoewel het boekenvak de afgelopen jaren minder boeken weet te verkopen, ging het vorig jaar nog altijd om 45 miljoen exemplaren. Geïnteresseerden om een van de miljoenen te verkopen boeken in de komende jaren te schrijven, zijn er ook meer dan voldoende. Er liggen tienduizenden manuscripten in bureaulades te wachten op een uitgever. ‘De uitreiking van de Gouden Ganzenveer wordt dan ook niet bedreigd.’ Toen was het de beurt aan Job Cohen. In zijn laudatio sprak het Academielid zijn spijt uit dat hij niet zelf op het idee kwam Ramsey Nasr aan te wijzen – zó geslaagd vond hij de keuze voor deze alleskunner die nog veertig moet worden. Cohen legde de nadruk op Nasrs dichterschap en daarbinnen op zijn eerder dit jaar afgesloten Dichterschap des Vaderlands. In die functie kon Nasr ‘zijn engagement, zijn midden in het leven staan en zijn hartstocht voor poëzie’ optimaal recht doen. Het hoogtepunt van de middag werd verzorgd door Ramsey Nasr zelf. Ook een optreden van de laureaat begint een traditie te worden. Naadloos ging zijn korte dankwoord over in een vertoning van enkele clips uit het poëtische videoproject Dichter Draagt Voor en een voordracht van enkele gedichten, waaronder het inmiddels befaamde ‘mi have een droom’. Begeleid door de sfeervolle en tre¬ende avant-gardeklanken van cellist Ernst Reijseger was Nasr betoverend. Niets minder dan dat. Het spoorde Geurt Gaarlandt aan opnieuw het voornemen uit te spreken elke dag tenminste één gedicht te gaan lezen, zei hij na afloop. Ongetwijfeld was hij daar de enige niet in.
14 | 15
laudatio uitgesproken door job cohen De Academie De Gouden Ganzenveer komt jaarlijks, ergens in november of december, bijeen in het Museum Meermanno | Huis van het Boek om daar de laureaat voor het volgende jaar te kiezen. De Academieleden wordt in de maanden daaraan voorafgaand verzocht mogelijke kandidaten te bedenken en voor te dragen. Dat levert altijd een interessante lijst op, die gedurende de bijeenkomst onder het onnavolgbare voorzitterschap van Paul Schnabel langzaam maar gestaag wordt uitgedund. Op de groslijst verscheen dit jaar de naam van Ramsey Nasr. Die was tot mijn spijt niet uit mijn koker gekomen – je ziet het meest voor de hand liggende weleens over het hoofd – maar ik was meteen verkocht. Natuurlijk ken ik hem, volg ik hem en bewonder ik hem. Ik was blij dat iemand anders mijn gedachten had gelezen. Wie Ramsey Nasrs werk overziet, wordt bekoord door de vele taalregisters die hij op aanstekelijke wijze bespeelt en die een wonderbaarlijke samenhang vertonen. De voorbeelden zijn legio. In zijn veelgeroemde gedicht ‘mi have een droom’ geeft hij de huidige Rotterdamse straattaal een gezicht, sterker nog, loopt hij er een halve eeuw op vooruit. Het is een virtuoos taalspel. In zijn gedichten als Dichter des Vaderlands bracht hij de tijdgeest pakkend onder woorden, zoals dat bij die functie hoort. Hij gebruikt woorden en begrippen die je soms niet kent, maar wel herkent. Die gedichten komen uit zijn hart. Zij laten geen enkele twijfel bestaan over zijn engagement, een engagement dat ook blijkt uit de essays die hij geschreven heeft. Ik herinner me als de dag van gisteren zijn gedicht ter gelegenheid van de start van het kabinet-Rutte i, waarin hij op overtuigende wijze de in het gedicht gebruikte kwalificatie ‘fascist’ verantwoordde in een uitzending van Pauw & Witteman, waar ik ook, veel te stil op dat moment, aan deelnam. Ik herinner me zijn gedicht over de rooms-katholieke kerk en de emotie die dat bij hem opriep. Ik herinner me ook zijn laatste gedicht als Dichter des Vaderlands, een ontroerende ode aan de poëzie, de laatste schuilplaats als niets anders helpt. Ramsey Nasr heeft heel veel werk van het Dichterschap des Vaderlands gemaakt. Zijn engagement, zijn midden in het leven staan en zijn hartstocht voor poëzie hebben naast de gedichten zelf dan ook veel meer voortgebracht. Zijn wil om poëzie toegankelijk te maken heeft geresulteerd in een, zoals hij zelf zei, uit de hand gelopen project dat is geëindigd in een luisterbox met 7 cd’s, Hier komt de poëzie!, gevuld met een persoonlijke keuze uit acht eeuwen Nederlandstalige poëzie, door hemzelf voorgelezen. Door zijn lenige stem, geschoold door zijn opleiding als acteur, komen gedichten uit ver vervlogen tijden tot leven, afgestoft en opgebloeid. Het project was genomineerd voor het Luisterboek Award 2013, en werd daar, wat mij betreft ten onrechte, tweede, al geef ik toe dat het winnende luisterboek ook mooi is. En zijn tweede poëzieproject, Dichter Draagt Voor,
waarin 21 klassieke gedichten verfilmd zijn, van het Middelnederlandse ‘Egidius waer bestu bleven’ tot ‘Ik schrijf je neer’ van Hugo Claus, behoort eveneens tot de erfenis die hij als Dichter des Vaderlands aan ons achterlaat. Midden in het leven staan, maar met een open oog voor traditie en nog veel meer voor het verbinden van die traditie met het heden. Hartstocht voor wat in zijn ogen juist en rechtvaardig is. Ook luchtig en geestig. En meer dan poëet alleen: essayist, librettist, acteur, regisseur, aanjager van kunst- en cultuuruitingen, multitalent – dat kenmerkt Ramsey Nasr, die niet alleen een ambassadeur voor poëzie is, maar voor kunst in het algemeen. Het is dit palet aan eigenschappen waar de Academie warm voor is gelopen. Het is dit palet waar een Gouden Ganzenveer bij hoort.
16
inhoud
ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven) iv De zwarte mest waarop we gedijen viii Dichter Draagt Voor xiv Radicaal intiem xx mi have een droom xxviii
ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)
iv | v
en dit is mijn gedicht, komt u binnen let niet op de galm, wees niet bang laat ons beginnen in leegte welkom in mijn krater van licht ooit kwamen wij samen, u en ik, weet u nog koel leefden wij op in de glans van een roemer onze schaduwen als helder kristal onze roem even terloops als de lichtval op de brief van een windstille vrouw goudbestoft waren wij bleek, bijna doorschijnend van liefde waren wij wij loken de ogen voor de ander en wij hielden van boete doen vroeg iemand hoe het met ons ging dan zeiden we naar waarheid we schamen ons kapot, meneer wij waren er heilig van overtuigd dat wij ooit onze bloedeigen heer zelf met gesels ineengeslagen en op eigen houtje gekruisigd hadden de apocalyps stond bij voorbaat als straf op ons netvlies gebrand en wat is er gebeurd in die paar eeuwen dat wij even de andere kant op keken? ik wilde u graag een vaderland tonen vormvast, zuiver en met volgehouden metaforen een gedicht kneden over ons, maar toen ik begon moest ik toezien hoe hier het ene volk het andere spontaan begon te vagen als twee onverenigbare republieken hoe kwamen wij zo snel van nietig tot lomp van weerschijn tot alom aanwezige schreeuwhomp? hoe kon uit zuinige rupsen dit hummervolk opstaan?
ze zeggen: omdat god verdween – onze vader had besloten nog wat onzichtbaarder te worden dan hij al was, kijken of dat kon, nee dat kon niet weg was god en in dit stilleven met grote afwezige stonden nu de verbijsterde nederlanden hun monden nog vol van vergankelijkheid vol wuftheid en alom gewaardeerd doodsverlangen al hun ijdelheid was ijdelheid gebleken al hun schijn, hun gekoesterde slijk, heel dit spiegelpaleis dat men ooit voor oneindigheid hield werd nu voorgoed onbewoonbaar verklaard je hoorde de rijp op hun zielen kraken en uit dat gat – daar werden wij geboren kevin, ramsey, dunya, dagmar, roman en charity als bij toverslag kwamen wij tevoorschijn bungeejumpend, met oranje opblaashamers gillend en krijsend en antidepressief of zwijgend voor een breezer gegangbangd welkom in nederland vakantieland ja dat krijg je ervan, dit volk houdt men over wanneer je de schuld uit ons lijf ramt we vullen de holte met glimmende leegte tussen psalmenzangers en pillenslikkers tussen het goud en het blingbling vond ik een land dat werd opgeheven dit land is de wraak van de voorvaderen als een beeldenstorm razen zij in ons voort maar het bestaat – zoals ook het verband tussen kinderstring en boerka bestaat tussen karnemelk en comazuipen: hol en bol schuiven wij onze eeuwen ineen elkaar ophe¬en is onze kracht wij streven van nature naar leegte zoals een cycloop naar diepte snakt
vi | vii
ziet u, een vaderland wilde ik u tonen niet deze woestijn van oneindige vrijheid maar hier wonen wij, en hoe mooi zou het zijn als iemand ooit als een tweedehands godheid rijm voor rijm een land zou bouwen voor dit volk dat zijn volk mist hier, in de open kuil van onze ziel juist hier zou iets groots kunnen worden verricht laat ons beginnen met een gedicht
de zwarte mest waarop we gedijen Hooggeachte bestuursleden van de Gouden Ganzenveer! Hooggeachte Académiciens! Hooggeachte vrienden en hooggeachte familie! Welkom op mijn eigen feestje. ‘Ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)’ – zo luidde het gedicht dat u juist hoorde. Het was mijn eerste vaderlandse probeersel, of liever gezegd mijn nulde. Het betrof mijn auditiegedicht en vormde meteen de basisvraag voor vier jaar Dichterschap des Vaderlands. Want als wij het over Nederland hebben, welk land bedoelen we dan eigenlijk? Nederlanders houden van polariseren, van hervormen en telkens weer opnieuw beginnen. Wij worden vaak geroemd om ons poldermodel – maar dat is alweer iets van vroeger, lang geleden… Het poldermodel – dat waren zíj. Ons volk maakt
viii | ix
het liefst elke dag komaf met de vorige. We hebben het de afgelopen jaren in onze vaderlandse politiek mogen meemaken, maar ook deze week nog en in een totaal ander verband. Heeft u wel eens van het Koningslied gehoord…? Aanschouw deze vaudeville en ervaar de allesverwoestende kracht van het Nederlandse volk: John Ewbank heeft inmiddels asiel aangevraagd op Ibiza. Ik vond het allemaal geweldig komisch. Het begon al met de tekstschrijvers. Die keuze was op zijn minst verfrissend te noemen. Van Hendrik Tollens naar Daphne Deckers: het kan verkeren. Maar de manier waarop wij vervolgens dat lied in stukjes hebben gesneden met zijn allen… Dat is kennelijk onze kracht, het wegvagen van de ander. Ik was tot vorige week met een Vlaamse vriend van me op tournee, Mauro Pawlowski, een rockmuzikant, en hij vond het juist fantastisch, deze nationale opstand met als
enig doel een lied he-le-maal kapot te maken, via satire, Twitter, Facebook, petities: ‘Dat kan alleen maar in Nederland,’ sprak hij jaloers. Het is ons lot. Wij moeten altijd alles leeghalen en witkalken. Ook in de kunst. Mondriaan kon geen curve in zijn nabijheid velen. Er bestaat een mooie anekdote over de Belgische kunstenaar Georges Vantongerloo, lid van de kunstenaars beweging De Stijl. Vantongerloo begon rond 1921 ook flauwe rondingen toe te laten in zijn kunstwerken. Op speelse wijze doorbrak hij de puristisch strakke lijnen – en hij mocht van Mondriaan en Van Doesburg meteen het pand verlaten: opgedonderd uit onze Stijl. Een beetje curves gaan tekenen – dat doe je maar in je eigen land. Wij gaan tot op het bot, niet zelden het bot van de vijand. Dat brengt ons op de Tachtigers. Geen literaire stroming in Nederland heeft zo
x | xi
grondig de tactiek van de verschroeide aarde toegepast als deze. Toegegeven, dankzij het werk van nachtelijke doodgravers als Gerrit Komrij en Marita Mathijsen worden de dichters Beets, Ten Kate, Bilderdijk en in wezen vrijwel alle directe voorlopers van de Tachtigers weer enigszins in ere hersteld, maar het blijft een opgave: de Tachtigers hebben hen met heel hun gewicht geplet en vermorzeld, tot enkel hun fossiele afdrukken overbleven.
Ten Kate! Ten Kate! O koning der cantate! (…) O, J.J.L. ten Kate, Wie zou u kunnen haten?
Met vijanden als Frederik van Eeden was het nu eenmaal moeilijk overleven. Zij vormden het GeenStijl van het fin de siècle – maar dan mét intelligentie,
mét inhoud en met een gemeenschappelijk doel: de wereld opnieuw gestalte te geven. Deze Tachtigers, alsmede de zogeheten generatie van 1910 – Leopold, Boutens – staan centraal in het program ma dat Ernst Reijseger en ik hebben samengesteld. Het is opgebouwd rond een gedichtencyclus die ik enkele jaren geleden over hen schreef: ‘Radicaal intiem’. Over een breekbare, zuiver literaire opstand. Om ook henzelf indirect aan het woord te laten, wilde ik eerst graag drie poëzieclips vertonen uit het project Dichter Draagt Voor, dat ik samen met mijn broer, de regisseur Shari¬ Nasr, en met veel, heel veel enthousiaste medewerkers heb mogen maken. Het zijn gedichten van Willem Kloos, Herman Gorter en J.H. Leopold. Dames en heren, literatuur kent de enige opstand van waarde. Alles wat daar wordt vernietigd en weggevaagd, vinden we
xii | xiii
vroeg of laat terug als een versplinterd alfabet om opnieuw mee te leren spreken, lezen en schrijven. Het is de zwarte mest waarop we gedijen. De Tachtigers zijn niet dood en hun vijanden evenmin, zolang wij hen lezen. Het zijn dichters van nu, platgeslagen tussen boekbladen, ademend in een breekbare opstand die nog steeds voortgaat. Dat gebeurt op de meest onvermoede plekken, zelfs in de toekomst. Ernst Reijseger en ik willen daarom afsluiten met een gedicht dat ‘zich afspeelt’ in 2059 en dat nooit geschreven had kunnen worden zonder de staat van verliefdheid waarin de Tachtigers, Boutens en Leopold mij ooit hebben gebracht.
dichter draagt voor
xiv | xv
Willem Kloos avond
Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht De witte bloesems in de scheemring – ziet, Hoe langs mijn venster nog, met rasch gerucht, Een enkele, al te late vogel vliedt. En ver, daar ginds, die zacht gekleurde lucht Als perlemoer, waar iedere tint vervliet In teêrheid… Rust – o, wonder-vreemd genucht! Want alles is bij dag zóó innig niet. Alle geluid, dat nog van verre sprak, Verstierf – de wind, de wolken, alles gaat Al zacht en zachter – alles wordt zoo stil… En ik weet niet, hoe thans dit hart, zoo zwak, Dat al zóó moe is, altijd luider slaat, Altijd maar luider, en niet rusten wil.
Herman Gorter
Ik was toen een arme jongen met te groot verlangen. Lange luchten kwamen gevaren als lichte zeeëbaren over mijn hoofd, over mijn hoofd – mijn licht weenend hoofd. Op rezen zonnen, vergingen op hunne goudvurige zwingen, moe viel mijn oog in mijn hoofd. Mijn lichaam was toen zoo wonderlijk, elk lid afzonderlijk leefde, ik zag het aan, ik wist niet waar te gaan. En lentenen kwamen met ademen, sleepluchten in sleeplichte wademen en lichte groene groenblondende schromen licht lichtlijk straalvingerend om boomen en glansplekkende wateren en uitgestrekt klateren des eeuwigen hemels en ernstige kemels van wolken, onderwijl hoog over de lucht – mijn jeugd, mijn jeugd, vlucht, vlucht, vlucht niet te gauw voorbij, maar blijf bij mij. En donkere nachten met purperblauw gedachten en woorden uit omlage stad – ik zat, ik zat duisteromfonkelend, nachtoogbelonkeld, omhoog tegen mijn kussen gedachten te sussen en wiegelen in mijn armen – dat maakte zoo warme mijn borst en adem langs mijn hals.
xvi | xvii
En dan de verlangenweeën naar de schitterlichtzeeën, naar het teere vingrige spelen, naar het ongehoord tintelgekwelen, naar het strepend fellichtend ooglichtblauwen, naar het lichtezwemen van vrouwen, naar het omtrekken licht die vallend kwijnen, waar lichamen lijnen schijnen, ver weg, ver weg – terwijl hier ver weg tranen neervallen, lachen opschijnen, en ’t leven in lichte treinen lachend voorbijgaat alsof het leeft – zie vèr, vèr geeft zich de een na de ander op als golven, golven, golven bedolven de een na de ander, alles is lichten, wit, wit verlichten en scheem’rend schijnen vlekken en lijnen…..; dat is de koninklijke dag dien een arm kind zag, lang geleden, lang geleden, verlangende, toch tevreden niet wegdurvend uit verlangen, lange, lange, lange. En altijd weer dagen goudzonspreidingsvlagen en mijn naakte armen omhoog in het licht en mijn hoofd achterover naar ’t licht, en altijd wachten wat in gedachten geheel niet meer was dan wit licht.
J.H. Leopold
‘O, als ik dood zal, dood zal zijn kom dan en fluister, fluister iets liefs, mijn bleeke oogen zal ik opslaan en ik zal niet verwonderd zijn. En ik zal niet verwonderd zijn; in deze liefde zal de dood alleen een slapen, slapen gerust een wachten op u, een wachten zijn.’
xviii | xix
radicaal intiem (cyclus in zes delen)
xx | xxi
1 genesis
Dat was in de dagen der titanen. Men at schorseneren, kauwde sigaren. Vermoeide dichters werden op de rug gedragen. Het universum rook fris van de brand. Ze banjerden rond: vlassige knevels, driedelige lente wandelstok los in de tachtigershand. Titanen gingen goudgemuild over straat. Zij kenden geen schaamte of voorvaderen. Lichtgeknetter werd voortgebracht door een apparaat dat zij hun gedachtenharp heetten. Het ding was van a tot z verzonnen maar fakkelde rustig de heuvelen af. Bloemen smeulden onder hun stappen. Heel de wereld lag teder en zwart.
2 wolkenvolk
Mijn eerste keer was een inbraak van vlees. Daar kwam hij reeds. Reusje dat Licht gaf. Hij was de meest onontkoombare stak vele handen onder mijn kleren hij streelde mijn mond, mijn neus en mijn haar en ’t was op een dinsdag in de klas, maar mijn hals werd sneeuw, het oog kristallijn. Eindelijk iemand die mij wilde zijn. En hij meende het toonde handvlammen aan het donker haalde lachmunten tevoorschijn uit kokers luchtgeluidjes die nergens toe dienden en zo ging dat door, met clusters en flonkers tot meneer zelf liep te wenen in zijn verzen en een heirschaar van krijsende letters op mij in ramde als op het leven. In een hemelzwerm van tintellichtluchten vloog nu het hele wolkenvolk langs. Engelen fluks in wevegoudwaden zwaaiden terneder waar ik achter glas een bammetje schoolkaas zat weg te eten om dan vanuit hun duizenden navels stralen te richten vol windgezang vol juichende ether. En ze lieten niet af. Ik voelde de zintuigen der titanen over mij dalen, aankoeken schroeifluisterend tot op het bot. Heel mijn puberpose in puin. Op klompjes goud tuimelde ik deemstertjedeemster richting huis.
xxii | xxiii
3 cyclopen
Dat was in de ongenaakbare dagen van zuiver pijpen en gouden vlâ. Elke titaan zijn eigen walhalla. De meesten woonden in een grot gevuld met rook en tonnetjes wijn. Terwijl hun verzen de wereld bestookten zaten ze zelf in geleende fauteuils hun navels te likken en door te zuipen. Een mu¬e onleef bare plek is het nu geurend naar ongewassen muzen. De muren beklad met oude runen. Elke titaan moet hier zijn goden met eigen hand hebben ingekrast. Tegen tufstenen wand, half verduisterd zit een groep reuzen gehurkt bij elkaar. Geen drank, geen sigaren. Verwaarloosde baard. Kinderwachtkamer. (Waar ben ik?) ‘De kosmos.’ Dan toch een hoogstpersoonlijke kosmos. Plato, Wodan, Omar Khayyam… Cheops, Balder, de zonen van Usnach… ‘Die is van mij.’ Hij knikt ernaar. Ze knikken mee. Starend naar het hoge grotgewelf met daarin gekerfd de heilige namen vol van het Zelf, de Mei en de Ik-heid bereken ik hoeveel mist in een hoofd past. Alle cyclopen op een rij: de Grote Caleidoscoop van het Ware. Ze kijken me aan (Wilt u niet weten waar ik vandaan kom?) en zwijgen. Volmaakt wereldvreemd. Nu en dan wenen ze onder elkaar.
4 uit wandelen
Soms heb ik te doen met mijn titanen. Oorlogen gingen aan hen voorbij. Haarlem was geraakt door een bom. Burgers zwalkten in pyjama op straat. Niet veel later verscheen een titaan in de opening van zijn voormalige deur. Hij keek naar buiten, goedgehumeurd. Groette daarna omstandig de buren. ‘Kil voor de tijd van het jaar, nietwaar?’ deelde hij loensend een sterveling mede. Hij hief zijn stok, verliet het puin besteeg het eerste passerende rijtuig om verderop in een grand hotel enkele kroketten tot zich te nemen. Ongenaakbaar voor elk ongemak. Zij waren het Ik. Het heelal was hun asbak.
xxiv | xxv
5 couveusereuzen
Anderen waren minder onkwetsbaar. Zij bezaten geen lichtjas of donkere grot om te verlaten noch om te bewonen. Zulk een titaan kon men niet naderen. Geen schaduw bood er nog enig houvast. Zelfs de wind lag plat in zijn midden. Raar of zelden zich vertonend schreef hij maar voort, op wanhopige tast aan een huis zonder muren of bomen. In duizenden letters opgeklommen hing hij daar: een long van angst. Bolvormig, wondgekneusd. Radiant. Af en toe kwam een schoolmeisje langs loerde bij hem door de woorden naar binnen en zwom weer weg, in haar trilschitterglans. Na zijn dood, waar o waar gebleven stonden de strofen poreus overeind als het zeeskelet van een ongebruikt lijf. Leopold vormde de breekbaarste opstand. Van allen koester ik hem het meest. Hij kon barsten als je hem prees.
6 godenschemer
Wie vreest de geur van geblakerde grotten? Wie zoekt bij eb naar hun exoskelet? Wie leest er graag schelpen, wie van ons gelooft nu nog werkelijk in deze verzen behangen met kalksteen en circonflexe? Ik ween om bloemen in de knop – en dan? Een losse regel, dof, onbruikbaar gevonden aan het Noordzeestrand terwijl eertijds één traan van Kloos de zon en heel dit miniland bedekte. Hier, tussen mijn duizend scherven van vliegwens, god en kalverpijn hier is nog plaats voor dode sterren. Tronend over niets of niemand stel ik ze in mijn kop tentoon. Hier zitten we binnen: achter glas dat geen O2 hun naar de keel grijpt dat twittergas noch hondsmoderne tijd het licht uit al hun ogen krast. Zo raakt men almaar radicaal intiemer. Misschien is het waar. Misschien is daar niet één die eenzaam ging als zij een wereld voor hun taal verzinnend opnieuw de donderbloem uitvindend en en passant zichzelf daarbij. Ooit zullen wij sterven, wij allen tezamen en we hadden niets dan hun gouden stem. Titaan was ons bloed. Hun kwikletters smolten mijn botten. En zo groei ik op. Vuurgod gelijk. Triomf over stof.
xxvi | xxvii
mi have een droom (rotterdam, 2059)
xxviii | xxix
wullah, poetry poet, let mi takki you 1 ding: di trobbi hier is dit ben van me eigen now zo 66 jari & skerieus ben geen racist, aber alle josti op een stokki, uptodate, wats deze shit? ik zeg maar zo mi was nog maar een breezer als mi moeder zij zo zei: ‘azizi doe gewoon jij, doe je gekke shit genoeg, wees beleefd, maak geen tsjoeri toon props voor je brada, zeg “wazzup meneer”, “fawaka” – en duh beetje kijken op di smatjes met ze toetoes is no trobbi beetje masten, beetje klaren & kabonkadonk is toppi aber geef di goeie voorbeeld, prik di chickies met 2 woorden’ zo deed mi moeder takki toen & boem tranga! kijk, hier staat ik hand in hand, harde kaas, api trots op di belanda, niet dan? now dan, want mi lobi ro¬adam & deze stitti is mi spanga ja joh, tantoe bigfoot long ago, toen was geluk gewoon da shit wij rampeneerden & met mate, heel di hoed was 1 famiri weinig doekoe, aber boieee: keek me gaan, keek me lopen met me broekoe, keek me clippen met me ketting, wullah mi was di grote otochtone condoekoe van vele boezoemies op leip lauwe pattaas kwam ik vet binnensteppen van pompi doppe loperdelopi door di stad, dat met ze gebouwen botertje bats aan di bigtime poenani-master ze voets lag & keek ze now leggen: moeilijk lekker ro¬adam, met ze amperbroeki an, heet & klaar in spleetlauwe stegies & zij zo: ‘kom kill, wandel dan, moeni worri tab je lippi, play mi down op plattegrond, breek mi billen, gimmi bossi’ & bakoekoe jawohl, daar gingen wi dan, mi & di stitti, kierend van mond tot mond – mi schudde di doesji, zi schudde mi hard terug & lang & op & down tot binnen in ons (oh blueberry yam yam) di zon lijk een smeltende bal naar omhoog kwam: knetter & glowy opende zich di stitti ze eigen, rees op & kwam roze rondom mi te leggen dát was ro¬adam: wi wandelden strak & di regen was gone zo ging dat dan, in di goeie ouwe klok van glim & gouwe ti~es aber now wullah, now dat ik old & bijna didi, now zit ik hier game over te kniezen op me stoeroe, in een kapot veranderde stitti word ik remi da rimpel, weke pampa achter glas & ik zweer je gast deze land is niet meer wat ze was – sjoef dan habibi, sjoef door di ruiten al di toelies, al di tuigkoppen uit di tegenwoordige tijd, oyooo di playen biggi pompoe pompoe, aber komen niet van hiro & di zuigt maar & di praat maar habbi dabbi & di doet maar takki takki poep & ik zeg you di bokitoos hebben geen props of respect, di hebben da dockz in da fitti gezet
dus poetry poet, kijk me ogen, luister me oren, want hier is mi torri hardcore & luid: mi have een droom, vol is vol, belanda boven sluiten di shit & alles wordt wider basis controller, luchtdicht lijk da weerga terug naar di wortel – vóór alle stitties zwaar paraloezoe & dikke ruïna ja mi have een droom, dat me matties & ik ooit di zon wider clearly omlagi zien komen, groter & groter, om dan benoekoe vaarlijk & slow hier boven di straties, di cribs & di homies van ro¬adam nider te dalen lijk een warme babeloeba in me gezicht – mi have een droom vandaag lang bewaard & opgezwollen, dat heel di stitti wider lijk vroeger over mi komt & mi wegpakt, in ze wreed tedere vel van di nacht & vroeger nog, toen di dag nog niet dwars door mi heen kwam gewaaid lijk gruis in me wijdopen hart – tantoe vroeger, daar have ik een droom blakka-zwart & wit lijk snow, want daar bleef alles lijk het was daar zijn da pieps nog keurig & strak – mi have een droom van brekend glas ik droom achteruit, van een stittie die stilstaat & thuis op mi wacht
xxx
x|x
de gouden ganzenveer 1955–1999 en vanaf 2002 De Gouden Ganzenveer werd in 1955 ingesteld door de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond bij zijn vijfenzeventigjarig bestaan. De uitgevers wilden met de prijs personen of instituten lauweren voor hun bijdrage aan de Nederlandse cultuur. Tot 2000 reikten de uitgevers de Gouden Ganzenveer met onregelmatige tussenpozen uit aan vijftien personen en vier instellingen. Bij het samengaan van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond met de Nederlandse Organisatie van Tijdschrift-Uitgevers en de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers tot het Nederlands Uitgeversverbond (nuv) werd de prijs ondergebracht bij de stichting De Gouden Ganzenveer. De stichting De Gouden Ganzenveer beoogt ‘het bevorderen van de boek cultuur in brede zin’. Het stichtingsbestuur bestaat uit drs. J.G. Gaarlandt (voorzitter), J.A. Boom m.sc., M.J.E.M. Lannoo, mevrouw drs. J.A.B. Leppink en E.W. Veen. De toekenning van de prijs is de taak van de door de stichting in 2001 ingestelde Academie De Gouden Ganzenveer. De leden van de Academie komen uit de wereld van kunst, wetenschap, politiek en bedrijfsleven. Ieder van hen heeft blijk gegeven van grote betrokkenheid bij de Nederlandse cultuur, en is op persoonlijke titel gevraagd. De Academie wil de Gouden Ganzenveer jaarlijks toekennen met het uit drukkelijk doel om het belang van het geschreven woord onder de aandacht te brengen in een toenemend multimediale samenleving. De prijs bestaat uit een ganzenveer van goud en een jaar buitengewoon lidmaatschap van de Academie. De Academie kende de prijs sinds 2002 twaalf keer toe: achtereenvolgens aan Michaël Zeeman, Jan Blokker, Kees van Kooten, Maria Goos, Peter van Straaten, Tom Lanoye, Joost Zwagerman, Adriaan van Dis, Joke van Leeuwen, Remco Campert, Annejet van der Zijl en dit jaar aan dichter, schrijver, essayist, vertaler, librettist, regisseur en acteur Ramsey Nasr. Na de uitreiking in 2012 was Annejet van der Zijl een jaar buitengewoon lid van de Academie De Gouden Ganzenveer. Vorig jaar trad Paul Rosenmöller, programmamaker en presentator van de ikon, toe tot de Academie.
50 | 51
de leden van de academie de gouden ganzenveer Prof. dr. P. Schnabel (voorzitter) directeur Sociaal en Cultureel Planbureau en universiteitshoogleraar uu Mr. M.J. Cohen oud-burgemeester Amsterdam Prof. dr. R.H. Dijkgraaf universiteitshoogleraar UvA en director and Leon Levy professor, Institute for Advanced Study, Princeton, usa Mevrouw drs. A.Ch. van Es wethouder Amsterdam voor GroenLinks Mevrouw prof. ir. F.M.J. Houben founding partner Mecanoo architecten T.E.G.A. Lanoye schrijver Mevrouw prof. dr. M.T.C. Mathijsen-Verkooijen emeritus hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde UvA Mr. drs. A. Nicolaï directeur dsm Nederland Mevrouw J. van Nieuwenhoven fractievoorzitter PvdA in de gemeenteraad Den Haag Mevrouw drs. N. Noordervliet schrijfster Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan universiteitshoogleraar UvA P. Rosenmöller programmamaker en presentator ikon Mevrouw mr. W. Sorgdrager lid Raad van State Dr. C.P. Veerman ceo Bracamonte, oud-minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Mevrouw G.A. Verbeet oud-voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal Dr. G.J. Wijers voormalig ceo AkzoNobel Mevrouw A. van der Zijl laureaat 2012
52 | 53
de laureaten vanaf 1955 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1955) Prof. dr. A.J. Barnouw historicus (1957) Prof. dr. J.H. Oort sterrenkundige (1960) Prof. dr. A.M. Hammacher kunsthistoricus (1965) Prof. dr. H. de la Fontaine Verweij bibliothecaris en publicist (1980) Prof. dr. B.C.J. Lievegoed psychotherapeut, sociaal-pedagoog en publicist (1983) Prof. dr. H. Freudenthal wiskundige (1984) Prof. dr. J. Tinbergen econoom (1985) Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten (1986) Armando schilder en schrijver (1987) Dr. L. de Jong historicus (1988) Prof. dr. mag. E.C.F.A. Schillebeeckx theoloog (1989) Prof. dr. L. Reijnders milieukundige (1990) Cultureel Supplement nrc Handelsblad (1991) Dr. A. Lehning sociaal-historicus en schrijver (1992) Pierre H. en Simone Dubois schrijversechtpaar (1993) H.J.A. Hofland journalist (1996) Letterkundig Museum (1999) Michaël Zeeman literatuurcriticus (2002) Jan Blokker schrijver en journalist (2003) Kees van Kooten schrijver (2004) Maria Goos schrijfster (2005) Peter van Straaten tekenaar en schrijver (2006) Tom Lanoye schrijver (2007) Joost Zwagerman schrijver (2008) Adriaan van Dis schrijver en programmamaker (2009) Joke van Leeuwen auteur, illustrator en performer (2010) Remco Campert dichter, schrijver en columnist (2011) Annejet van der Zijl schrijfster en historica (2012) Ramsey Nasr dichter en acteur (2013)
54 | 55
begunstigers Koninklijke Boom uitgevers cb Centric De Nederlandsche Bank nv Drukkerij Ten Brink Veen Bosch & Keuning uitgeversgroep bv wpg Uitgevers bv Met dank aan Piet Gerards Ontwerpers Arctic Paper Benelux Ten Brink Stronkhorst van der Esch Embé en Antalis die deze speciale uitgave mogelijk hebben gemaakt.
colofon
De tekst in deze uitgave is gezet uit ff Quadraat. Ontwerp Piet Gerards Ontwerpers, Amsterdam Drukwerk Ten Brink, Meppel Bindwerk Stronkhorst van der Esch Embé, Groningen Papier Amber Graphic (70 en 120 g/m2) en Muncken Lynx (240 g/m2). Beide papiersoorten zijn fsc-gecertificeerd, beschikbaar gesteld door Arctic Paper Benelux en geleverd door Antalis, Almere/Andelst. Redactie Maarten Dessing, Leiden Coördinatie Visser’s Latijn/Annechien Visser, Amsterdam Fotografie Gerlinde de Geus, Amsterdam fotover antwoording Binnenzijde p. iii-xiv, ix-xx, xxvii-xxx en binnenzijde omslag © Gerlinde de Geus Binnenzijde p. xv-xviii stills uit poëzieclips bij Dichter Draagt Voor van Shariff Nasr © Stichting Dichter Draagt Voor Binnenzijde p. xxi en xxii Jacques Perk (1881, fotograaf onbekend) en Frederik van Eeden (1900, fotograaf onbekend) Binnenzijde p. xxiii en xxiv Herman Gorter (1897, fotograaf onbekend) en Lodewijk van Deyssel (1893, fotograaf onbekend) Binnenzijde p. xxv en xxvi J.H. Leopold (1913, foto Henri Berssenbrugge) en Willem Kloos (1894, foto Willem Witsen) (met dank aan het Letterkundig Museum) ‘ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)’, ‘mi have een droom’ en ‘Radicaal intiem’ © Ramsey Nasr © 2013 Stichting De Gouden Ganzenveer Postbus 12040, 1100 aa Amsterdam secretariaat Annechien Visser Kloveniersburgwal 75-d, 1011 k a Amsterdam www.goudenganzenveer.nl nur 320 isbn 978 90 819427 1 3
56