Goede voornemens voor een kindvriendelijk (er) kunstenbeleid
voorwoord
Geachte lezer,
Voor de derde keer op rij verzamelen we voor u een aantal spraak- en smaakmakende getuigen die vanuit hun eigen privéterrein herinneringen opdiepen en deze weten te koppelen aan, wellicht toen nog onbewust, een eerste of vroege kunstbelevenis. Vandaag, jaren later verwijderd van dat toenmalig moment, bekleden deze sprekers stuk voor stuk een functie die hen de kans biedt om, toegegeven sommigen met iets meer mogelijkheden en anderen met de nodige extra creativiteit, kunstbeleving bij kinderen evidenter te maken. We laten hen aan het woord om u lezer te inspireren en na te denken over wat u kan doen om voor de jonge generatie het verschil te maken. Want zoals elke zwemmer verantwoordelijk is voor de niet-zwemmer kan elke volwassene er voor zorgen dat hij of zij straks geduid wordt als enthousiaste begeleider die iemand de weg wees. Er is geen kind dat zonder begeleiding van een volwassene ooit een museum binnenstapt. Een dag bezinnen over kinderkunstbeleving om het die andere 364 dagen niet meer te vergeten. Vandaag kijken we zelfs over de jaargrenzen heen. Zonder twijfel bent u die iemand die straks het verschil maakt voor de rest van iemands lang kunstminnend leven. Hartelijk, Barbara Wyckmans directeur hetpaleis
3
jan de groof — professor en voorzitter van de raad van bestuur van HETPALEIS Zijn naam is Ulvi. Voluit Ulvi Mahmudov. Een jonge knaap van zeven. Ik ontmoette hem, recent, op een plek die je niet meteen vermoedt. Ergens in een niet zo koud land overigens, Azerbeidzjan, in het fonkelnieuw museum van moderne kunst van Baku. De jongen toonde me fier zijn tekening, fraai ingelijst, kleurrijk, en zelfs aanstekelijk mooi. Het hing onmiskenbaar op een ereplek, vlak naast … een schilderij van Picasso. Urvi en Picasso. Alsof het de treffende illustratie gold van al wat pakkend kleeft op de vraag naar een eerste Betovering, het eerste moment van authentieke Ontroering, van wat blijft beroeren, van wat je over je jongerenjaren optilt. In het Begin wàs immers het Woord, Muziek of Dans, of het Beeld. En wie ‘Urvi’ zegt, behoort zovele anderen te noemen. Het is een voorrecht om jullie, schoon volk, te mogen welkom heten als voorzitter van HETPALEIS, hèt theaterhuis voor kind, jongere en kunstenaar. U beseft dat het een voorrecht heet om als bestuurder cultuurhuizen te mogen dienen, — zoals cultuurhuizen dienstig zijn aan Persoon en Gemeenschap. Dit geldt bij uitstek voor de cultuurhuizen die de zorg voor kind en jongere in het hart dragen en tot hun zending rekenen. Dat doet HETPALEIS reeds 15 onuitwisbare jaren. Vanuit de roep om expliciet te articuleren: ‘maakt kunst het verschil voor een kind en voor een jongere?’, hoe kan het kind cultuur meemaken of kunst en cultuur zelf creëren? Omdat recht op cultuur een mensenrecht uitmaakt, verankerd in zovele grondteksten en a priori het recht op kunst en cultuur voor de jongere. Vanuit een intellectuele, beleidsmatige bewogenheid gewagen we dan van ‘cultuurparticipatie’, — een leven lang. Wat maakt dat een jongere of een kind nadien ook de capaciteit heeft om vervelende vragen op te werpen, het lef om zich het kritische vermogen eigen te maken. De aanspraak op kwaliteit in cultuur, die de schone schijn overstijgt en het mediocre achter zich laat. Kunst en cultuur: dat wat wezenlijk is voor een samenleving en voor elk persoon. Het recht op ontdekking. Het recht op verwondering, zoals in onderwijs ‘op het wonder wijzen’. Ingewijd worden in de grote verhalen van Geloof en Hoop, Liefde en Spijt. Het recht op ontroering, maar ook op verontwaardiging die de jeugdige eigen wordt via kunst en cultuur. Waarachtig het vermogen om een persoon te worden. Ik zeg soms plagerig: ‘de eerste minister behoort ook de minister van cultuur te zijn (of te worden)’. Ik beken ootmoedig: ik beweer zulks ook wanneer het over onderwijs gaat, maar laat ons dan cultuur en onderwijs samen nemen, zo luidt
4
overigens de roeping van dit huis. Het blijkt dus kennelijk een goed idee dat HETPALEIS het initiatief coördineert om één keer per jaar de vraag te stellen aan coryfeeën: ‘wat is nu voor u dat verschil gebleken?’ Wat is nu dat moment van ontroering en van verontwaardiging dat u hebt gevoeld in uw jongere jaren? En je verdere leven heeft geschraagd?’ Het is waarachtig een luxe voor me dat ik vandaag niet zelf de schroom hoef af te leggen en te moeten duiden hoe mijn ‘kunstkinderjeugdherinneringen’ me al dan niet voortstuwden: de moeizame oefeningen uit Czerny’s pianoboek tot het eerste publieke optreden, de dioscesane opstelwedstrijden, de voordracht van het gedicht ‘De spin Sebastiaan’ in een volle Tosca Cinema van Merksem (omdat men aan het Sint-Jan Berchmanscollege vond dat ik best de ‘voorbereidende afdeling’ mocht vertegenwoordigen bij de viering van de collegedirecteur, Mgr. De Strycker), de middelmatige en allicht al te onstuimige alt in het zangkoor, de verveling bij mijn eerste opera-ervaring (met name een ondermaatse Lady Butterfly in de Vlaamse Opera), de betovering van de liturgie en van een kathedraal… Waren het die herinneringen die me mijn kinderen deed overhalen zelf hun enthousiasme (en dus hun ‘adem’) te vinden in muziek/woord/dans in hun kinderjaren ? Deze dag blijkt een onontbeerlijk initiatief. Wij — en allicht ook het beleid mits hun doorwerking op alle bestuursniveaus — hebben behoefte aan dergelijke expliciete getuigenissen en verhalen. HETPALEIS doet dat nu reeds drie keer. Het blijken ankermomenten. De lijst van coryfeeën is indrukwekkend, zo ook vandaag. Deze keer neemt Jelle Van Riet de honneurs waar om de sprekers te overhalen zich kwetsbaar op te stellen en ons hùn moment van ontroering en verontwaardiging te ontsluiten. Zij leidt verder de dans. Wij zijn bijzonder verheugd, Jelle, dat je ooit de scheepvaart en marketing hebt verlaten en dat je vanuit jouw bedrijvigheid getuige bent van de impact van het woord, van journalistiek. Bij jou is het eerste woord, het boek, literatuur geworden. Het is een voorrecht jou meteen de verdere leiding toe te vertrouwen.
Jelle, aan u het woord. Ik dank u, Jan De Groof 5
algemene inleiding
Goedemiddag, dames & heren van diverse rang en stand. Ook ik heet u van harte welkom op deze hoogdag van de kinderkunsten, een gebeuren dat — ik voel ‘t aan mijn water — grootse gevolgen zal hebben. Vandaag immers zal de basis worden gelegd van wat de geschiedenis zal ingaan als de Grote Omwenteling van het Kinderkunstenbeleid op elk denkbaar niveau, vooral het stedelijke. In 1989 werd, dat weet u, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ondertekend, in 2013 zal men daar een annex aan toevoegen: ’t Straf Verdrag inzake de Plichten van Volwassenen. In de preambule zal staan dat elke volwassene de plicht heeft om theater, dans, beeldende kunst, boeken, etcetera zo kindvriendelijk mogelijk aan te bieden. Daarna volgen artikelen: 365 om precies te zijn, zodat elke volwassene elke dag van het jaar weet hoe zijn plicht concreet kan naleven. Dit zijn de zogenaamde stimuli om kinderkunstenparticipatie evidenter te maken. Tot slot wordt in een voetnoot nog verduidelijkt dat het niet de bedoeling is om de kunst an sich kinderachtiger te maken, enkel om haar meer bereikbaar te maken. Dat laatste klinkt overbodig, maar bij een historisch verdrag horen nu eenmaal overbodige voetnoten. Bon, tegen ’t eind van de middag zal het dus voor iedereen glashelder zijn dat kinderen en kunst hoog op de agenda van het stedelijk en elk ander denkbaar beleid horen. Daar gaan de negen gastsprekers die hier in HETPALEIS zijn uitgenodigd, u dadelijk met geweldig veel panache van overtuigen. Tenminste, dat mag ik hopen. Ze zijn in elk geval met zorg gekozen en hebben ook de juiste rang en stand om mee de Grote Omwenteling te ontketenen. Sommigen van hen kunnen, met ’n beetje goede wil, de boel op beleidsniveau aan het schuiven brengen, anderen kunnen zich ten velde laten gelden. De kans is dus reëel — ik voel ’t aan mijn water — dat we hier vanmiddag overstelpt worden met revolutionaire initiatieven om de kunsten tot de kinderen te brengen en de kinderen tot de kunsten. Los daarvan zullen de gasten u in hun redes meevoeren naar het moment waarop ooit hun interesse in kunst is gewekt of waarop zij later als volwassene kunst hebben beleefd met kinderen. Tot slot brengen zij ook content mee voor ’t Straf Verdrag, want elke gast levert één stimulus aan om kinderkunstenparticipatie evidenter te maken. Kortom: u heeft er goed aan gedaan om naar hier te komen.
jelle van riet — literair journaliste
7
[ jelle van riet ]
De eerste gast die u met herinneringen, revolutionaire en stimulerende plannen om de oren mag slaan is iemand die perfect geplaatst is om het voortouw te nemen: het is een (sportieve) Antwerpenaar, een schepen met de juiste portefeuille en een man die ‘samen vooruit’ boven zijn bed heeft hangen. Hij heeft met andere woorden het soort ambitie waar ook de gelukzoekers op de Red Star Line aan leden. Een goede zaak, noem ik dat, want wat betekenen al die bevoegdheden, al die bestuurslidkaarten van culturele instellingen als men ze niet ook absoluut wil benutten? Als nou iemand de toegang tot musea en culturele instellingen in Antwerpen kindvriendelijker kan maken, is hij het wel. Dames & heren, graag uw warm applaus voor Antwerps schepen voor Cultuur, Economie en Stadspatrimonium: Philip Heylen!
8
philip heylen — Antwerps schepen voor Cultuur, Economie en Stadspatrimonium Dames en Heren, ‘A child is never alone, even if it is alone’, schrijft de Nigeriaanse auteur Ben Okri in The Famished Road. Sinds Jean-Jacques Rousseau en de romantiek hangt rond kinderen een zweem van verbijzondering. Kinderen zijn kwetsbaar, dienen beschermd te worden. Maar we zijn misschien in die overbezorgdheid ook vergeten wat een overlevenskunstenaars kinderen kunnen zijn. Ze slagen er zelfs in hun handen te wassen zonder de zeep nat te maken. Kunst en overleven — het zijn twee woorden die ik graag in één zin zie opduiken, zeker als we het hebben over iets essentieels als cultuur en de zin of onzin ervan. Wanneer had je je eerste grote moment dat je je aangetrokken voelde tot kunst? Wanneer had je dat eurekagevoel? Dat zijn de vragen die voorliggen. Maar die vragen zouden door een kind nooit gesteld worden. Het is zich niet bewust van alle rolverdelingen die volwassenen nodig hebben om een samenleving te organiseren. Het is makkelijker voor een vader om vader te zijn en voor een moeder om moeder te zijn dan voor een kind om kind te zijn. Een kind kent dus ook geen kunst. Kind en Kunst (allebei met grote K). K en K. In het Nederlands — vooral in de variant van het Noorden — zegt men dat iets ‘uit de kunst’ is als men wil aanduiden dat iets voortreffelijk is. Kinderen zijn per definitie uit de kunst — in overdrachtelijke zin. En in letterlijke zin kun je het kind misschien uit de kunst halen, maar je kunt de kunst nooit uit het kind halen. Voor kinderen bestaan er geen grenzen, zelfs een koeienvlaai kan voor hen een universum zijn, worden omgevormd tot bijzondere kennis of iets magisch van puur goud. Een kind kent alleen ervaringen en die vloeien moeiteloos in elkaar over zonder dat het kind daar een label hoeft aan te hangen. Een jeugdherinnering waarboven een bordje prijkt met daarop ‘dit was kunst’, is dan ook een valse herinnering. Maar net als Marcel Proust heeft iedereen wel die ene souvenir uit het verleden die je even week maakt als het madeleinekoekje dat in de thee wordt gedoopt. Bij mij hoort bij dat moment een soundtrack. De noten komen van de tenorsax van Lee Konitz. Ik was acht jaar en mocht mee met mijn oom, de fotograaf Gerald Dauphin, naar Jazz Middelheim. Hij was daar niet alleen. Patrick Conrad, Hugo Claus … mijn oom wist zijn vrienden te kiezen.
9
Maar zelf was ik veel meer onder de indruk van het park en de openbaring dat concerten niet per se in een muffe zaal werden georganiseerd. De geur van gras, het flapperen van een tentzeil, het gerinkel van glazen en het geroezemoes van picknickende families. Het was zeker en vast een euforisch gevoel. Het heeft zich de jaren daarna ontwikkeld in een passie voor jazz: Jack van Poll, de vele clubs, de Vecu op kop. Een ook een passie voor fotografie met als hoogtepunt de eerste grote vernissage van Gerald die werd ingeleid door wijlen Hugo Schiltz. Maar een geheugen is selectief en creatief. Uiteraard waren daarvoor ongetwijfeld al vele keren dat je op haast organische wijze in contact kwam met kunst. Dat je oom dus fotograaf is, helpt. Als kind zie je echter de kunde, het vak en sta je er geen moment bij stil hoe groot die K van Kunst dan wel geschreven moet worden. Je beseft wel dat je grootmoeder in de opera zingt. De opera is een prachtig gebouw en als kind hield ik van prachtige gebouwen. Wat ik niet besefte dat ik eigenlijk voortdurend omringd werd door aria’s. Puccini, Verdi, Wagner — het grote werk. Ze fladderden om me heen en ik wilde ze grijpen net zoals andere kinderen achter vlinders aanlopen ergens in een weide in een berglandschap. Zoiets kwam natuurlijk. Fotografie, gebouwen en musea, ze waren het decor van mijn jeugd, zonder dat het ook maar een moment als decor aanvoelde. Niet iedereen heeft het geluk om als kind Obelixgewijs in een ketel vol culturele toverdrank te zijn gevallen. Bij de meesten is dat zelfs niet het geval. Bij de meesten is het hard labeur om hun interesse te wekken. Dat brengt ons naadloos bij de tweede vraag. Wat ik vanuit mijn beroep of functie heb gedaan om kinderen en cultuur dichter bij elkaar te brengen. Geef toe, ik heb hier een groot voordeel tegenover de andere geïnterviewden. Als schepen die al tien jaar bevoegd is voor cultuur speel je hier een thuismatch. De rode draad doorheen ons Vlaams cultuurbeleid is al heel lang die van de participatie en aandacht voor kinderen en jongeren door middel van kunsteducatie is daar op heel logische wijze een belangrijk onderdeel van geworden. Ik zou me er dus met een Jantje-van-Leiden kunnen afmaken en u een waslijst bezorgen van het succes en de vooruitgang die we de voorbije tien jaren op dit jeugdige vlak hebben behaald en geboekt. Ik zou het kunnen hebben over het MAS in Jonge Handen en de boulevard die we regelmatig ter beschikking stellen van kinderen. Ik zou het kunnen hebben over HETSTEEN en het project waarmee het sinds de voorbije zomer definitief door jongeren wordt ingepalmd. Ik zou het kunnen hebben over AMUZ waar al enkele jaren jongeren ondergedompeld worden in polyfone klanken door een unieke
philip heylen — Antwerps schepen voor Cultuur, Economie en Stadspatrimonium
samenwerking van de kunsteducatieve organisatie De Veerman en Antwerpse scholen. Ik zou het kunnen hebben over cijfers: 51% van al onze instellingen doen structureel inspanningen om kinderen te betrekken, met de bibliotheken (98%) en cc’s (73%) als koploper. Of over de jeugdboekenweek die volgende week weer start en eindigt met een groot slotfeest in HETSTEEN. Ik zou het natuurlijk kunnen hebben over HETPALEIS. We hebben er twee in Antwerpen. Eentje waar Napoleon ooit zou hebben verbleven en eentje waar Barbara Wyckmans verblijft. Ze heeft ervoor gezorgd dat aandacht voor kinderen en kunst binnen je cultuurbeleid incontournable wordt. HETPALEIS staat op de kaart. HETPALEIS zorgt ervoor dat de menukaart van het cultuurbeleid voortdurend aangepast wordt aan de noden van de jongeren en allerjongsten. Kunt u zich een cultureel aanbod in Antwerpen nog indenken zonder HETPALEIS? Maar daarmee uitpakken, dat is te makkelijk scoren. Mijn echte bijdrage zie ik liever op de grens tussen persoonlijk en professioneel vlak als iemand die mensen met elkaar verbindt: horizontaal, verticaal en diagonaal. Dwars door leeftijden heen. Professioneel of amateur. Binnen- of buitenland. Oud of jong. Die attitude zou ik ook heel graag zien in de cultuurwereld. Niet bij de kunstenaars — dat zijn vaak verbinders pur sang — maar bij de verantwoordelijken die vaak hun deuren voor ‘andere doelgroepen’ opengooien: jong, oud, divers maar nog te zelden blijven deze deuren permanent open. Laat dat de missie zijn: deuren openen en geopend houden. Tenslotte had men van mij ook graag suggesties gehoord waarmee we kindercultuur op de kaart kunnen zetten. Laat ik het zo stellen: hoe jonger hoe beter. Daarover is iedereen het eens. Daarover zijn we het soms té roerend eens. Maar het beroert nog te weinig andere beleidsmakers. Te weinig cultuurpausen. Te weinig opiniemakers. Te weinig … wat ze niet lijken te beseffen is wat cultuur de samenleving bijbrengt. Op 22 januari 2013 schreef The Washington Post een artikel met de top 10 van wat kinderen van kunst kunnen leren. Op 1 staat creativiteit, op 2 zelfvertrouwen en op 3 probleemoplossend vermogen. Het zijn eveneens de drie basistalenten van ondernemerschap — waar wachten we nog op? Wat dus echt nodig is, is een kunstencharter tussen onderwijs én cultuur. Te vaak trekken dezelfden aan de kar. Te vaak drijft cultuureducatie op het enthousiasme van enkelingen. Minimumfacturen hoeven niet overschreden te worden zolang maximum aandacht voor het creatieve deel van onze samenleving maar serieus worden genomen en centraal gesteld. Het komt neer op de oude wijsheid van Herodotos: een kind is geen vaas die we moeten vullen maar een vuur dat we moeten ontsteken.
11
En we moeten ook iets doen — met alle overheidsniveaus — aan de wildgroei van kortingen en reducties. Wat mij dan nog écht van de lever moet: schaf dat akelige woord kindercultuur onmiddellijk af en zorg ervoor dat juist cultuur zijn kinderlijke identiteit nooit verliest. Een doelgroep is geen aanduiding van de inhoud. Kwaliteit behoeft nooit een krans maar drijft altijd boven … Dat weet de jeugd van 7 tot 77 jaar die HETPALEIS frequenteert maar al te goed. Dames en heren, elke keer als een kind zegt ‘ik teken niet graag, ik lees niet graag, ik luister niet graag, ik speel niet graag’ sterft er ergens een kunstenaar. Een cultuurbeleid dat zich niet om de allerjongsten bekommert, vermoordt zichzelf.
Dank voor uw aandacht,
Philip Heylen
philip heylen — Antwerps schepen voor Cultuur, Economie en Stadspatrimonium
13
[ jelle van riet ]
Voor mijn volgende gaste is kinderkunsten een werkwoord zoals liefde dat is voor Alfons Van Steenwegen. Kennis van zaken heeft ze zat, ervaring evenzeer, passie ten over. Luister hoe ze over kunst praat en u voelt meteen: dit is dus een junkie! Ik ben voor zo’n verslaving, vooral omdat ze ’t spul met nog cleane kinderen deelt. Sinds 2007 heeft ze daar trouwens samen met die andere snuiver, Barbara Wyckmans, zelfs de ideale toedieningsweg voor gevonden: Klara4Kids, een festival dat kinderen met klassieke muziek injecteert. Binnenkort, op 16 en 17 maart, is het HETPALEIS aan een toom jonge kuikentjes om er onder meer Schumann en Debussy op te pikken. Er wordt ook live radio gemaakt, want je bent natuurlijk netmanager of je bent het niet. Dames en heren, druk haar aan uw borst: the leading lady of KLARA, Chantal Pattyn
14
chantal pattyn — nethoofd Klara
Een bijzonder mooie middag allemaal, En hartelijk dank, beste Barbara, voor de uitnodiging om op deze dag het woord te mogen nemen. Toen ik de woorden academische zitting hoorde vallen, sloeg de schrik me wel even om het hart. Ik ben er de mens niet naar om met wetenschappelijk onderbouwde analyses en veel cijfers een stelling te onderbouwen. Ik vrees dat mijn hersenen abusievelijk in mijn buik zijn beland en dus doe ik liever aan buikspreken. En over die buik, daar gaat het vandaag over. En wellicht ook een beetje over het feit dat de buikspreker inzake populariteit nog weinig voorstelt maar daarom het spreken niet verleerd is. En hoe dat zo gekomen is? Wel, we zijn met zijn allen het hoofd zo belangrijk gaan vinden. Met als resultaat dat we onszelf en onze kinderen vol pillen gooien omdat we vergeten zijn hoe we met onze buik moeten spreken. Maar ach, ik ben pas bezig of ik wijk alweer af, één van mijn vele afwijkingen. Of betreft het hier geen afwijking maar een manier van denken en kijken? Met één oog gefocust en een ander dat de boel aftast. En ja, ik loens. Ik zal jullie maar voor zijn. Wellicht van al dat afwijkend denken. Maar alla, ik mag hier vandaag iets vertellen over mijn artistieke aha!-moment, over de big bang van mijn culturele bestaan. En daar komt geen wetenschap bij kijken. Wel een gekke tante en een Bloedprocessie in Brugge. Een abdes van een klooster in Ieper die naast mijn zieke oma in het hospitaal lag en me op mijn twaalfde een boek over Jezus gaf dat, begreep ik achteraf, de fresco’s van Masaccio’s Cappella Brancacci in Firenze bevatte en dus mijn eerste monografie was. Een zes jaar oudere nicht ook die Ziggy Stardust op single had én The White Album van The Beatles (waarvan ik ook pas jaren later te weten kwam dat Richard Hamilton de hoes had gemaakt). En een vriend die Gainsbourg had gezien op de Franse televisie en terstond alles van le beau Serge op vinyl kocht. En Radio 2 waarop ik als tiener alle afleveringen van Vrijaf en Domino deel 2 beluisterde of tapete. En Wim Van Gansbeke die op vrijdagochtend een spoor van vernieling of triomf door theaterland trok. En leraar Bart aan de voordrachtacademie die me veel te jong Claus en Van Ostaijen liet lezen. En ook meneer Cockle, onze pater-esthetica die bij de negerkes had gezeten en ons alles vertelde over maskers uit Zaïre — want zo heette het toen nog — waardoor ik op mijn 18de op familiefeesten al indruk kon maken met de uitspraak van het onmogelijke
15
Moshambwooy Mukyeem, een maskertype van de Bakuba en de betekenis van Ashantipop uit Ghana. En nog wat later was er meneer Toon Verreu die in de zesde Grieks-Latijnse op vrijdagochtend aan zakdoekleggen deed met de namen van Gide, Camus, Sartre en de Beauvoir op een stapel vers gestreken mouchoirs. En toen was het om zeep en wist ik dat ik ging doen wat ik wilde doen. Het liefst dansen en op een podium de zot uithangen. Zeer tegen de zin van vader en moeder, die wel een andere toekomst in petto hadden voor hun dochter. En na een zomer met veel tranen en tuiten trok ik naar Gent en schreef ik me in voor een studie in de Kunstgeschiedenis en Archeologie. Toegegeven, er had een erger compromis uit de bus kunnen komen. Aan de genen lag het niet dat ik een boon had voor die wereld die ik kende noch begreep. Ik had een oom die potten draaide in de schuur van mijn opa, met een versleten bestelwagen reed, mooie riedels uit zijn mondharmonica haalde, een vriendin had met lange haren en dito jurken en nooit zonder zijn vaste rode hoofddeksel de deur uitging. Een andere oom regisseerde het lokale theatergezelschap en organiseerde tekenwedstrijden en feesten waarvoor de hele parochie bijeen kwam. Maar geen van die wedstrijden won ik ooit en een pot heb ik nooit gebakken. Thuis waren geen boeken. Een deur- aan deurverkoper slaagde er wel ooit in mijn vader een 21-delige encyclopedie te verkopen. Het was niet eens een echte Winkler Prins Encyclopedie. Het was iets wat erop leek. Met veel lemma’s en prentjes. Mijn ontgoocheling was even groot als die van Frits van Egters uit De Avonden over het bessensap in plaats van de wijn die zijn moeder op oudejaar serveert. Maar ik ben die anderhalve meter in leer gebonden wijsheid wel gaan koesteren. Er stond van alles in wat ik niet begreep. Ik meende in die tijd zelfs dat, als ik alles zou onthouden, ik dan wel de gebruiksaanwijzing van het leven zou kennen. Quod non, maar de gedachte was zalig, zo op mijn elfde. Lezen was wat ik deed, en stripverhalen maken en op zolder had ik met twee gordijnen mijn eigen cabaret ingericht. Maar een museum had ik nooit gezien. Daar deed men thuis niet aan. Daar werd alleen gewerkt en op zondag werd er taart gegeten en vaak reden we naar zee waar ik me steendood verveelde. Tot ik er foute vrienden kreeg en mij op de donkere muziek van de jaren 80 stortte.
chantal pattyn — nethoofd Klara
Maar nu en dan mocht ik als kleine meid naar tante Anny. Ze is dood nu. Overhoop gereden door een man met te veel sterke drank in zijn jas. Dus ik heb haar nooit kunnen bedanken. Dus sta me toe om dat hier, vandaag, even samen met jullie te doen. Tante Anny deed alles wat alle andere mensen die ik kende niet deden. Tante Anny had een man die in een ander huis woonde en in een andere stad. Tante Anny reisde naar Amerika en Canada en stuurde altijd mooie kaarten met kalligrafische groeten. Tante Anny schepte soep uit een echte pompoen. Tante Anny nam me mee naar het Gezellemuseum en liet me de Vlaamse primitieven zien in het Groeningemuseum. En ik, snotaap, besliste dat ik al die schilderijen wilde leren kennen. Ieder detail zou ik onthouden. Elke plooi in een jurk, iedere rimpel in een gezicht. Mijn feeën waren de blanke dames van Memling, en de Madonna van Van Eyck, die Van der Paele zelf vond ik maar een engerd. En op een dag trok ik met haar naar de Bloedprocessie, en ik stond daar, urenlang, versteven van angst en verwondering. En later die week mocht ik een kus geven op het reliek en het ging dansen voor mijn ogen. O tremor fascinans. De ervaring bij mijn eerste keer Fabre en Castellucci was krek dezelfde. Eenmaal thuis ging ik me onwennig voelen. In de wetenschap dat er zoveel andere dingen waren was mijn puberteit één grote rite de passage. Ik las dingen waar ik geen snars van begreep, op het katholieke internaat gingen de nonnen me vreselijk op de zenuwen werken en ik hen en ik moest 18 worden en in Gent belanden om te weten dat ik nu zelf aan mijn zoektocht kon beginnen. Maar, dat was het leuke nieuws. Klein meisje heeft artistieke tante en vindt een weg naar de kunst. Dat is wat we willen horen. Als je maar een mentor vindt komt het allemaal goed. Maar op mijn weg naar de muziek liep ik helemaal verloren. Met dank aan de leraar notenleer die me met ijzeren hand solfège door de strot zou duwen. Met als resultaat dat ik na een les of zes de rest van dat jaar de uren die ik van huis was voor de muziekschool in de zandbak ploeterde of in het klimrek van de tuin achter de muziekacademie bekken trok naar wie wel in de les zat. Een deserteur van 9 jaar. Het is crimineel. Maar ik wilde niet en ik zou niet. Zo’n schrik had ik van het slaan van maten. Mijn vader heeft me deze acht maand durende spijbelactie nadien met een historisch pak rammel betaald gezet. Hij, die droomde dat zijn dochter piano zou spelen. Alweer quod non. Op mijn tiende kreeg ik het voor mekaar dat ik alleen nog naar de dictieles moest. Met als gevolg dat ik vrij beschaafd kan praten, maar geen noot kan lezen. En dat maken ze dan jaren later nethoofd van Klara. Het is werkelijk een schande. Maar het is wel een van de redenen dat ik in 2008 Klara4Kids heb opgestart.
17
Maar wat er zo gek is. Ik hield van klassieke muziek. Wellicht meer dan andere meisjes in de klas. Ik koesterde die ene aria uit Don Giovanni die ik op cassette had. En nog wat andere dingen van Mozart. Met hem begon het alleszins. Beethoven lag me nog wat zwaar op de maag in die tijd. Maar plots was er Purcell, Monteverdi en Schubert. En daar ging ik. Plat op mijn buik. Maar ook voor TC Matic, The Virgin Prunes, New Order en Joy Division. Maar ik word nostalgisch, wat ik zeggen wilde: welke vorm een artiest ook vindt, hij of zij brengt je ergens waar je nog niet was. Of er nu loeiharde gitaren of fijnbesnaarde luiten aan te pas komen. Later, eenmaal in Gent, wist ik met mezelf geen blijf. Ik studeerde maar bleef spelen. De ene avond zat ik te repeteren aan het conservatorium, de andere in de Italiaanse les en op woensdagnamiddag ging ik tapdansen. Ik was een ongeleid projectiel dat zich verder het eten uit de mond spaarde om een ticket te kunnen kopen voor La Bohème, of voor de Blauwe Maandag Compagnie die toen net in de Vooruit kwam zitten. Ik ging alles bekijken waar ik maar enigszins bij kon of aan kon. In het NTG en Arca en het Nieuwpoorttheater. Alsof ik me een lege kruik voelde die zich vol wilde laten lopen, om dan nadien wel te bekijken wat ik er allemaal mee ging doen. Een adhd-er vóór de Rilatine. Maar altijd vraag ik me af hoe het zou geweest zijn, mocht mijn zoektocht makkelijker zijn geweest. Met andere woorden: ik heb nogal wat tijd en energie verloren. In die jaren moest het begrip jongerenwerking nog worden uitgevonden. Je moest je weg naar de kunst zelf maar uitstippelen. Van in de humaniora had ik boek Van Altamira tot heden, op mijn 18de had ik me voor 2695 frank Wereldgeschiedenis van de kunst van H.W. Janson aangeschaft. Ik had veel cassettes en voor de rest passeerde ik iedere week langs De Slegte om te zien wat er te eten viel voor de prijs van een kip met friet in het Kiekenkot in Gent. Want daarop kon bespaard worden. De eerste keer dat ik hedendaagse kunst zag was in een villa in Rumbeke. De papa van mijn maat Renaat bleek een verzamelaar te zijn. Ik wist toen nog niet eens dat er een naam was voor mensen die hun huis vol moderniteiten hingen. Hij had een Nam June Paik staan en in het salon hingen twee gigantische werken van Günther Uecker. Die namen kende ik toen niet maar die gekke robot en twee stukken canvas vol spijkers trokken wel mijn aandacht. En nu is het 2013. Het aanbod voor kinderen en jongeren is niet te overzien en toch is het nodig om een Kinderkunstendag te organiseren. Klara doet alvast zijn of is het haar duit in het zakje. We maken cd’s die kinderen en hun ouders leuk vinden. Op 16 en 17 maart verzamelen in HETPALEIS weer honderden kinderen die, wie weet, een kleine big bang zullen meemaken. Ik wil hier geen
chantal pattyn — nethoofd Klara
pleidooi houden om de jeugd terug de canon bij te brengen. Maar ik pleit wel voor een ernstige omgang met kunst in de lessen. Wiskunde is serious business. Kunst is iets wat je spelenderwijs moet ontdekken. Daar lijkt het op. Maar met wiskunde kan je de grootste ontdekkingen doen al spelende en een beetje ernst als het over kunst gaat kan dus ook geen kwaad. Op het KlaraFestival had een bomvol Concertgebouw net een staande ovatie gehouden voor Marc Minkowski en zijn Musiciens du Louvre Grenoble na een concert met drie symfonieën van Schubert. Op de receptie nadien, met nogal wat gestelde en ongestelde lichamen, was er enkel gejuich te horen. Ik heb die avond het rostrum gebruikt om alle aanwezigen te vragen om, gezien hun grote liefde voor klassieke muziek, als ambassadeur op te treden. Voor hun vrienden en kennissen die misschien alleen aan golf en niet aan kunst doen, maar ook voor de generatie die nu opgroeit, en zonder een inspirerende leraar of een gekke tante misschien nooit aan Mozart toe zal komen. En dat zou zonde zijn. Want Mozart, dat was de Jimi Hendrix van zijn tijd. En Schubert was Kurt Cobain. Iedere generatie zijn baanbrekers en romantische helden. Om dezelfde reden moet ook Klara mee met zijn tijd. Iedereen Klassiek bracht in Brugge duizenden mensen op de been. Om half 11 ‘s ochtends stonden 750 mensen klaar om Jesu meine Freude van Bach te zingen. Een kind van 10 had haar mondharmonica meegebracht om onder leiding van Dirk Brossé 4’33” van John Cage te vertolken. Net zoals een man van 78 met een viool. Om samen, over alle generaties heen, over muziek en de stilte na te denken. Daar werd ik stil van. Net zoals tijdens de laatste editie van Klara in deSingel. Toen 100 luisteraars op het podium van de Blauwe Zaal het Va Pensiero zongen uit Verdi’s Nabucco. Ik kan alleen maar wensen dat de overheid zich niet vergaloppeert in eindtermen en resultaatsverbintenissen. Het recht op verbeelding is ook een mensenrecht. Dat houdt niet op je 12de levensjaar op. Het is onze zuurstof. Onze asem voor misschien niet een beter maar dan toch een dieper leven. Waarin plaats is voor complexiteit en vragen die je je nooit stelde, zonder garantie op antwoorden. Kunst is dus niet zover van ons leven verwijderd. Wie kunst wereldvreemd vindt, moet dringend zijn wereld opnieuw bekijken.
Ik dank u. (buikspreker) Chantal Pattyn.
19
[ jelle van riet ]
Omdat een Grote Omwenteling pas Groot is wanneer ze op alle echelons voelbaar is, van boven naar onder, van links naar rechts, hopen we dadelijk van de heer Jan Peumans, voorzitter van het Vlaamse Parlement, te horen dat ook daar baanbrekende plannen voor de Kinderkunsten voorliggen. Tenslotte gelooft Peumans in ‘de kracht van verandering’. Ik verwacht dus sterke voorstellen en mocht hij er nog geen hebben, ik ben altijd bereid mee te helpen nadenken. Zo zou een deel van het volgens Peumans te hoge loon van parlementsleden naar de kinderkunsten kunnen gaan en zou hij ons koningspaar kunnen vragen of ze één keer per jaar aub hun grote spiegelzaal vol trampolines kunnen zetten zodat kinderen naar Jan Fabres kunstwerk Heaven of Delight kunnen springen. Ideeën genoeg en mits wat goede wil allemaal perfect uitvoerbaar.
20
jan peumans — voorzitter Vlaams Parlement
Dames en heren, Kunst stimuleert het creatieve denken. Creatief denken doet je verschillende mogelijkheden zien. Wie verschillende mogelijkheden ziet, verruimt zijn blik. Dat is de reden waarom het belangrijk is om op zo jong mogelijke leeftijd kinderen in contact te brengen met kunst en cultuur. Cultuur en kunst zijn een even essentieel als onmisbaar onderdeel van de ontwikkeling en de opleiding van kinderen en jongeren. Ik ben iemand die spijtig genoeg nooit notenleer gehad heeft, terwijl ik een groot liefhebber van klassieke muziek ben. Ik word ’s morgens wakker met Klara en dat is zelfs, u mag dat gerust weten, een reden om langer in mijn bed te blijven liggen. Rond mijn twaalf jaar heb ik blokfluitles gevolgd, maar omdat ik zo’n slechte leraar had, ben ik afgehaakt. Ik heb mezelf wel voorgenomen om ooit cello en notenleer te gaan studeren. Ziet u dit zakje? En ziet u wat hierin zit? Hier zit een ‘kunstwerk’ in, gemaakt door 8-jarigen op school. Ik krijg in het Vlaams Parlement regelmatig klassen op bezoek. Soms hebben ze cadeaus bij als dank voor onze gastvrijheid. Dit was één van die cadeaus: een bloem uit papier-maché. Ik vind het prachtig: de kleuren, de vorm … En dit ligt op mijn bureau naast ‘zogezegd’ echte kunstwerken. Ik vind dat evenveel waard. Een en ander betekent vooral dat de ouders en het onderwijs belangrijke, meer zelfs bepalende, factoren zijn om kinderen tot kunst te stimuleren. De culturele sector, die moet instaan voor de invulling van de cultuurbeleving, moet daarom nauw samenwerken met ouders en onderwijs. Het is hier dat de politiek een stimulerende en ondersteunende rol te spelen heeft. Laat ik beginnen met het onderwijs. De overheid bepaalt het curriculum en de eindtermen binnen het leerplichtonderwijs. Kunsteducatie hoort daar een plaats in te krijgen. Dat gebeurt ook, onder meer met de eindtermen rond muzische vorming. Die gaan niet alleen over muziek, maar ook over beeldende kunst, dramatische kunst, bewegingskunst en media.
21
Essentieel daarbij is naar mijn mening dat de eindtermen niet noodzakelijk kwantificeerbaar zijn, maar ook uitdrukkelijk spreken over ‘plezier en voldoening vinden (in kunst)’ en over ‘genieten van’ (kunst) en verder ook over ‘improviseren’ en ‘fantasie’. Veel met kunst bezig zijn is de beste manier om kunst te leren liefhebben. En een echte kunstliefhebber word je alleen als je er plezier in hebt. Daarom is aandacht voor kunstplezier, voor kunst ‘beleven’ in de zin van ‘er een belevenis van maken’ een essentieel onderdeel van de eindtermen muzische vorming. Plezier is de motor van kunsteducatie en doet kinderen de stap zetten naar bijvoorbeeld een bijkomende muziekopleiding of kunstateliers. We moeten durven toegeven dat kunstbeleving op school niet echt gemeengoed is. Het Bamford-rapport uit 2009 legde pijnlijk de vinger op de wonde. Professor Anne Bamford omschrijft het zo: “Terwijl een aantal ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden creativiteit beschouwen als de draaischijf voor hun toekomstig succes, erkent het Vlaamse onderwijs de meerwaarde van kunst niet voor de ontwikkeling van creatief denken, ondernemingszin, samenwerkingspraktijken en innovatie. Er zijn bijna geen samenwerkingsverbanden tussen het onderwijs en de creatieve industrie, afgezien van de erkende kunstinstellingen, zoals theaters en galerijen.” (Anne Bamford, Kwaliteit en consistentie, blz. 25) In het rapport citeert professor Bamford onder andere de volgende uitspraak van een schooldirecteur: “Deze school is een zeer gestructureerde school. Onze prioriteiten zijn wiskunde en taal. Kunst leidt te veel af. Ik ben hier nieuw en hou van creatieve dingen en enkele van de jonge leraren wensen kunst in te voeren. Ik probeer te zeggen dat elk vak even belangrijk is, maar de andere leraren zijn het daar niet mee eens. En we hebben grote klassen. De leraars hebben geen interesse voor talent.” (Anne Bamford, Kwaliteit en consistentie, blz. 24) Redelijk onthutsend, als u het mij vraagt. De politiek zal hier dus meer sturend moeten optreden, onder meer door de culturele sector zelf assertiever te laten werken voor kinderen. Het culturele aanbod, ook voor kinderen, is rijk en divers, maar er ligt nog veel werk op de plank met betrekking tot de mentaliteit tegenover kunst. De kleine schokgolf die het Bamford-rapport veroorzaakte, had tot positief gevolg dat onder druk van de minister van Onderwijs en van de minister van Cultuur nu meer en meer scholen een plan kunnen voorleggen hoe zij kunsteducatie in de praktijk zien.
jan peumans — voorzitter Vlaams Parlement
Wat mij meteen bij de rol van de ouders brengt. De Participatiesurvey uit 2009 leert ons dat vooral het ouderlijke milieu bepaalt of je als kind al dan niet aan kunst en cultuur participeert. En wat blijkt ook hier? Het culturele aanbod is rijkelijk aanwezig, maar bereikt slechts een segment van zijn potentiële publiek. Nochtans is het cruciaal om de ontwikkeling van de culturele competentie zo vroeg mogelijk te starten en dat kan het best door hen zo vroeg mogelijk te prikkelen met kinderkunst. Helaas krijgen veel kinderen vandaag enorm veel andere prikkels, veelal materiële en commerciële, gericht op consumptie. De uitdaging voor de politiek om ook bij de ouders aan een mentaliteitswijziging te werken, is nog veel groter dan de uitdaging om dat te bewerkstelligen in het onderwijs. Om de lijst met 365 stimuli om kinderkunstenparticipatie evidenter te maken heb ik alvast een voorstel. Ik nodig in het parlement kinderen uit om in debat te gaan met een aantal ministers, bijvoorbeeld die van cultuur en van onderwijs. Het lijkt me enorm boeiend wanneer kinderen met hen in discussie gaan. Dat is voor beide partijen leerzaam. De ministers ondervinden aan den lijve wat de vragen van de kinderen zijn. Een andere, meer lokale suggestie, gaat over de bibliotheken. Ik heb dat zelf geprobeerd in mijn gemeente. De afdeling voor de kinderen was bij ons een restant van wat ooit een kinderbibliotheek was. Waarom zou de bibliotheekafdeling voor kinderen en jongeren qua oppervlakte en aankoopbeleid niet even groot kunnen zijn als de afdeling voor volwassenen? Wij hebben dat nu gedaan in de bibliotheek van Riemst. De kinderen en jongeren hebben er een heel eigen ruimte gekregen. Wat ik vooral belangrijk vind, is dat de politiek een taak heeft in het evident(er) maken van de kinderkunsten. Deze boodschap breng ik vandaag graag namens het Vlaamse Parlement. Ik vind ook niet dat hier de klemtoon moet gelegd worden bij de Vlaamse overheid. De rol van de gemeente — en dus van de lokale politicus — lijkt me minstens even belangrijk. Als in het onderwijs kunstzinnigheid en creativiteit zijn aangewakkerd, moet dat immers een vervolg krijgen tijdens de vrije tijd na de schooldag. Voor kinderen is dat logischerwijze in hun eigen leefomgeving, thuis en in hun gemeente. Ik pleit er dan ook voor dat elke schepen van cultuur een actief cultureel jeugdbeleid ontwikkelt rond kinderkunsten. Ik dank u voor uw aandacht.
Jan Peumans
23
[ jelle van riet ]
Na vandaag brengt de Sint enkel nog cultureel verantwoord speelgoed, schrijven dokters naast hoestsiroop ook kinderkunsten voor en beslist Luc Devoldere, hoofdredacteur van Ons Erfdeel, om voortaan een aanzienlijk deel van zijn tijdschrift aan kinderkunsten te wijden. Hij zal er ook — ik voel ’t aan mijn water — spraakmakende essays over schrijven en bevlogen toespraken over houden waarin hij het standpunt verdedigt dat het de Plicht is van Volwassenen om kinderen kunst en cultuur, taal en letteren aan te reiken. Hij zal, denk ik, het debat op gang trekken en daarvoor zijn eruditie, intellect, geestdrift en engagement in de strijd gooien. Kortom, hij zal zijn trouwe zelve zijn en op zijn gekende elan verdergaan, met dat verschil dat hij zijn focus gaat bijsturen en minder Latijn gaat gebruiken.
24
luc devoldere — hoofdredacteur van Ons Erfdeel Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen Boven de scène in de theaterzaal van de Gentse Vooruit, ingehuldigd in 1902, staat in gouden letters te lezen: “Kunst veredelt.” Het lijkt een hiëroglief uit een ver verleden toen de socialisten nog geloofden dat men de arbeider moest verheffen door hem toe te laten treden tot de burgerlijke cultuur. Volksverheffing. Wij zijn het geloof erin kwijt. De partij bouwde een cultuurtempel voor de arbeiders. Cultuur bestond toen nog hoofdzakelijk uit de kunsten. Theater, ballet, muziek — in beginsel klassieke, beeldende kunst (schilderkunst en beeldhouwkunst), literatuur. Musea archiveerden en toonden die beeldende kunst. Schouwburgen en concertzalen toonden theater en dans en lieten muziek horen. Het verschil tussen “hoge” en “lage” cultuur bestond nog niet, want er was alleen “hoge”: cultuur waarnaar gereikt moest worden, met inspanning. Maar de beloning was groot: men werd er een beter, schoner en edeler mens van. In de campagne “Vlaanderen leeft” van een Vlaamse Minister van Cultuur in de jaren tachtig van de vorige eeuw, klonk het zo: “Cultuur is meer dan een toneelstuk, een schilderij of een boek. Cultuur is onze ganse levenswijze. De manier waarop we eten en wonen. De manier waarop we ons kleden. Hoe we met elkaar praten en omgaan. Cultuur is altijd en overal aanwezig. Cultuur is leven.” Toen is de grote begripsverwarring begonnen, zou men met wat gevoel voor pathetiek kunnen zeggen. Als alles cultuur is, wat is cultuur dan nog? Zeker is dat het traditionele, als “elitair” ervaren cultuurbegrip hier werd geviseerd: het humanistische ideaal van de algemeen gevormde, hoofdzakelijk geletterde mens die zich beweegt tussen boeken, en die verschijnt in theater, schouwburg, concertzaal en museum. Dat ideaal bestaat nog, er wordt nog lippendienst aan bewezen, maar het is niet meer dominant. Vandaag zijn we cultuurconsumenten geworden, eclectische omnivoren (of iets minder chique geformuleerd: zappende alleseters, voor wie het onderscheid tussen hoge en lage cultuur vervaagd is. Mozart en The Beatles. Bob Dylan mag de Nobelprijs literatuur krijgen. (Ik ben overigens een grote fan van Bob Dylan, maar vind — voor een goed begrip — dat hij niet de Nobelprijs literatuur moet krijgen) De gebruiker kiest meer en meer soeverein. Hij aanvaardt niet meer dat een instantie, een sluiswachter (een leraar, een canon, een redactie, een zender) die
25
keuze voor hem bepaalt. Volksverheffing is een vies woord geworden, want ze veronderstelt een elite die de weg toont, de gids is. En wij doen niet meer aan elites, want we zijn allemaal gelijk. Volksverheffing veronderstelt ook een geloof in emancipatie, een geloof dat we beter en verstandiger kunnen worden als we inspanning doen. Nemen onze radiozenders de luisteraar ernstig genoeg? Onze tv-kanalen de kijker? Onze leraren de leerling? En wij volwassenen — het kind? Huizinga had het in 1935 in zijn essay In de Schaduwen van morgen over een beschavingsziekte: ‘puerilisme’. De verschijningsvormen ervan namen met de dag toe, vond hij. Als alles speelgoed wordt, divertissement, verstrooiing, vermaak, is het echte spel dood en is niets meer ernstig te nemen. Huizinga had goed gezien dat puerilisme te maken had met de verheerlijking van de jeugd: “De meest bloeiende culturen hebben wel de jeugd liefgehad en vereerd, maar haar niet gecajoleerd of gefêteerd (...)”, zeg maar gevleid of verheerlijkt. Ik waag enkele stellingen. Nogal apodictische. Nee, het kind staat niet centraal in het onderwijs. De belevings- of leefwereld van kind evenmin, tenzij als vertrekpunt. Kinderen hunkeren naar het andere, het vreemde; ze staan open, het zijn bladen die willen beschreven worden. Laat ons hen dan ook dat andere, dat vreemde tonen, aanreiken, aanbieden. Laat ons vergezichten openen, en wijzen. Onderschat kinderen niet. Onderschatting is altijd erger dan overschatting. Mik net boven de hoofden. “Ik eis van de leraar dat hij zich niet inleeft in het kind, dat hij niet daalt. Ik eis van het kind dat hij zich inleeft in de leraar, dat het klimt”, heet het in Bint, dat vreemde boek over onderwijs van F. Bordewijk. Verheffing staat niet in tegenspraak met verleiding. Natuurlijk moet de leraar, en bij uitbreiding iedereen die kinderen en jongeren kunst en cultuur aanreikt, verleiden, alle middelen uit de kast halen, alle truuken van de foor gebruiken, het hele retorische arsenaal van overtuiging en overreding inzetten. Deze verleiding is geen verstrooiing, geen vermaak. Mijn vrouw herinnert zich hoe ze aan de hand van haar vader na de zondagsmis naar een plaats werd gebracht waarvan ze niet wist dat die bestond: de dorpsbibliotheek. Ze was acht jaar, tweede leerjaar. Een kamer vol boeken. En ze mocht elke zondag boeken uit die kamer meenemen. Om te lezen. Ze danste zwevend terug naar huis, want ze had een glimp van het paradijs gezien. De wereld was voor altijd veranderd. Ik herinner mij een filmforum in de provincie, vroege jaren zeventig van de vorige eeuw. Ik moet zestien geweest zijn. En ik keek naar Dood in Venetië van Visconti. De openingsscène bestaat uit een boot die Venetië nadert en een man op dek: die scène duurt in mijn herinnering even lang als het Adagietto van
luc devoldere — hoofdredacteur van Ons Erfdeel
Mahlers vijfde symfonie dat die beelden begeleidt: bijna tien minuten. Een jaar later toonde onze leraar Grieks na de lectuur van Oidipoes koning van Sophocles in de klas Edipo Re van Pasolini. Zestien millimeter. Op zo een diascherm. Bijna veertig jaar later vertaalde ik De as van Gramsci, een sleutelgedicht van Pasolini van een vierhonderdtal verzen. Het een zou niet zonder het andere gebeurd zijn. Vorig jaar zag ik in de school waar ik zelf achttien jaar heb les gegeven wat zeventienjarigen deden met de Quinze Chansons van Maurice Maeterlinck: het was een voorstelling met een gestileerde choreografie, golvende doeken, Franse gedichten, u hoort het goed, Franse gedichten die die jongens en meisjes uit het hoofd debiteerden. En dat alles in de collegekerk waar Maeterlinck zelf ettelijke uren heeft doorgebracht en die hij verafschuwde. Het was voor mij een van de boeiendste Maeterlinckvoorstellingen van het hele jaar, en het waren leerlingen die ze speelden, twee keer, voor medeleerlingen en ouders op een open schooldag. Het idee voor de voorstelling en de regie was in handen van hun klasleraar, een leraar Nederlands en Engels. Dames en heren, ik wil hier pleiten voor traditie, in de etymologische betekenis van het woord dan: traditio = overlevering, overdracht van kennis en cultuur, van datgene wat de ene generatie over wil dragen aan de volgende als belangrijk, lofwaardig, levensnoodzakelijk. Natuurlijk moet die traditie telkens weer worden ondervraagd, kritisch getoetst op zijn belangrijkheid en lofwaardigheid. We zullen traditie én kritiek ernstig nemen. Cultuur leeft namelijk bij de gratie van die Siamese tweeling. Je kunt alleen kritiek geven op wat wordt overgeleverd (traditio = overlevering) en er dus al is; en wat er is, moet voortdurend ondervraagd worden. Mondigheid veronderstelt vertrouwdheid met de tradities. Zoals je pas weet wat een goed boek is als je vele boeken hebt gelezen. En dus kan niet iedereen om het even wat zeggen over boeken, alhoewel hij dat natuurlijk wel mag. Tradities veronderstellen de bescheidenheid van de ‘leerling’ die ermee in contact komt. Ze zijn altijd ‘groter’ dan de leerling. Maar tradities kunnen de leerling nooit verpletteren. En leerlingen zij we allemaal. Voilà. Dat wilde ik hier graag even zeggen. Ik sluit af met enkele suggesties. Maak musea, klassieke concerten, theater, dans- en operavoorstellingen gratis tot 20 jaar. Schaf schoolvoorstellingen af. Ga met kinderen en adolescenten naar de gewone voorstellingen. Begin of eindig elke taalles (N/FR/EN) met het voorlezen van een gedicht, een fragment uit een boek. Van de grote schrijvers. Je kunt in het lager onderwijs starten met Tikken tegen de maan, een publicatie van Ons Erfdeel vzw: de vijftig mooiste kindergedichten uit onze letteren sinds Annie M.G. Schmidt. Met vijftig illustraties van onze beste illustratoren.
27
En laat leerlingen elke maand één gedicht naar keuze uit het hoofd leren. Wij kunnen alvast beginnen met deze gedichten uit de magistrale cyclus Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen van Leonard Nolens: II Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen. Zeg aan de dochter die danst in haar slaap Dat een droom van een wals geen beroep is, zeg Dat het draaiziek omhaal van een driekwartsmaat Haar voeten verknoeit. Wij leerden haar lopen Om traag en bedachtzaam ons leven te leiden. Wij hebben geen tijd om de tijd te verdansen En knielen voor God zijn gebod van de klok, Het begaanbaar gebied van de werkelijkheid. Wij moeten ons meisje de pijn besparen Van zwanen verstrikt in een meer van tutu’s.
III Leer toch mijn zoon geen gedichten, die dingen Doen pijn aan de mond die normaal is gemaakt Om te lachen en de simpele zaken te zeggen. Die wildgroei van beeldspraak, die wildsmaak van sehnsucht, Die wereld van wereldontvreemdende krompraat Verpesten dat jong toch zijn tong, zijn papillen. Geef aan mijn zoon geen gedichten, nee leer hem Die kleine nachtmuziek zingen van zakgeld, Die klinkklare zon van een munt in zijn spaarpot, Dit metrum is trash voor zijn toekomst in vastgoed. Maar Slauerhoff ligt in zijn bed al voor anker.
Ik dank U.
Luc Devoldere
luc devoldere — hoofdredacteur van Ons Erfdeel
29
[ jelle van riet ]
De federale minister van werk heeft, dat weet u, geen schrik om ons huidige systeem van arbeid en sociale zekerheid te bevragen. Ze deinst er ook niet voor terug de werknemer tot grotere flexibiliteit aan te manen. Voorwaar, een vrouw met het juiste profiel om onrust te zaaien en de Grote Omwenteling op gang te brengen. De kans is ook groot, geacht publiek, dat ook u daar, die al de hele middag in het pluche ligt, nu tot werken zal worden aangespoord. Terecht! ’t Straf Verdrag verplicht elke volwassene bij te dragen aan een kindvriendelijk kunstklimaat. Men heeft geen ministertitel nodig om een kinderkunstenkatern in de krant op te nemen, een opera voor kinderen te organiseren of in de sportles de coopertest te laten lopen op La danza van Rossini. Meer instructies krijgt u van minister Monica De Coninck.
30
monica de coninck — federaal minister van werk Een goede middag iedereen. Mijn vader kocht veel muziek. Fier als een gieter ging ik met twee lp’s naar school: een pianoconcerto van Liszt en iets van Wagner. Liszt wilde ze opzetten, mijn leerkracht, maar Wagner daar was iets niet juist aan. Als kind begreep ik totaal niet wat het probleem was. Ik ben terug naar huis gegaan met die lp. Mijn moeder had van thuis uit een mooie boekenkast meegekregen, maar al die boeken waren in oude spelling. Op een bepaald moment heeft mijn vader gezegd dat wij die boeken niet konden lezen want dat we door die oude spelling verkeerd zouden leren schrijven. Dan heeft mijn moeder al haar boeken verbrand. Ik heb mijn moeder nooit zo verdrietig gezien. Als kind kon ik niet begrijpen waarom dat voor haar emotioneel zo erg was. Later wel. Ik ging — wat in mijn omgeving zeer ongebruikelijk was — vaak naar de bibliotheek van het Willemsfonds. Dat was een liberale bibliotheek. In het hoekhuis, bijna als een half café, koos ik mijn boeken uit. En verder heb ik in het middelbaar een leraar Nederlands gehad die mij boeken gaf. Als studentenjob was ik bewaker van tentoonstellingen, in het begin in de Cartoonale in Duinbergen. Ik zat ongeveer drie maanden opgesloten in een donkere ruimte. Het enige wat ik kon doen, was lezen. Nadien heb ik de keramiektentoonstellingen in CC Scharpoord gedaan met Landuyt en Vermeersch. Ik kon toen amper begrijpen dat mensen honderdduizenden franken gaven voor een beeldhouwwerk. Ik denk dat ik met moeite 40 000 frank verdiende door drie maanden te werken. Als politicus word je nu en dan gevraagd om een kunstwerk te maken voor een openbare veiling voor een goed doel. Een jaar of vijf geleden vroeg de Lions Club mij om iets te maken. Ik zag daar eigenlijk tegen op. Als kind en jongvolwassene tekende ik heel graag. Als ik heel geconcentreerd ben heb ik de neiging om de top van mijn tong uit te steken. Dus ik begon aan dat schilderijtje voor de Lions Club. Na anderhalf uur ontdekte ik dat het sedert mijn jeugdjaren geleden was dat ik mijn tong nog eens had uitgestoken. Waarmee ik bewijs hoe spannend en ontspannend het beleven van kunst kan zijn. Tot zover een aantal anekdotes.
31
Luc Devoldere heeft gezegd: ”Kinderen hunkeren naar het nieuwe”. Ik denk dat dat dubbel is. Ik heb met een redelijk excentrieke vader die afweek van alles en een heel conservatieve moeder rond die twee uitersten altijd een enorm spanningsveld ervaren. Ik ben dikwijls als kind beschaamd geweest omdat mijn vader weer rare dingen deed die niet pasten in het normale patroon van de kinderen in mijn klas. Langs de andere kant was dat ook weer aantrekkelijk en spannend. De vergrijzing kennen we allemaal. Maar er is ook een ‘vergroening’ van onze stad bezig: Antwerpen wordt aan een snel tempo jonger. Die vergroening is ook een sterke verkleuring. Voor alle duidelijkheid: dat is alleen een constatering, geen waardeoordeel. Daarom is een kindvriendelijk kunstenbeleid een absolute noodzaak. Dat zou zelfs een evidentie moeten zijn. Vaak, en de laatste tijd in deze stad nog iets meer, wordt kunst afgedaan als een luxeproduct, als iets voor de happy few, voor hoogopgeleiden. Dat is het niet en dat mag het ook niet zijn. Als ex-voorzitter van OCMW Antwerpen heb ik altijd zwaar ingezet op kunsten cultuurbeleving, ook op participatie. Ook voor kansarmen. Zeker voor kansarmen. Kunst kan mensen verheffen, kunst kan helpen uit te drukken wat ze moeilijk onder woorden krijgen. In die zin, maar niet alleen rond kunst, ben ik nog altijd iemand van de jaren ’50 en ’60. Ik ben in ’56 geboren. In alle beleidsplannen die ik heb proberen uit te tekenen is er één constante. Ik heb veel geleerd van de instrumenten die we gebruikt hebben om mensen — en kinderen in het bijzonder — te laten groeien in onze maatschappij, te laten emanciperen, te laten studeren. Die finaliteit moeten we aanhouden. We moeten nadenken over welke instrumenten we in de jaren ’50 en ’60 hebben ontwikkeld en wat we daar nog van kunnen gebruiken en/of aanpassen aan deze tijd. Maar we moeten de lat altijd net iets hoger te leggen. Ik probeer dat uiteraard ook te doen rond werk en rond activeren, alhoewel dat tegenwoordig nogal een sanctionerende connotatie heeft. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Kunst beleven of zelf beoefenen kan veel bewerkstelligen. Het kan zelfs therapeutisch zijn. Ook dat heb ik als OCMW-voorzitter gezien. Wij, volwassenen, spreken nog vaak over de toenemende diversiteit in onze stad. Over migranten, allochtonen. Voor onze kinderen is die diversiteit een evidentie. Zij groeien op in een klas of school of straat waar geen twee kinderen op dezelfde plaats geboren zijn. Het zijn kinderen waarvan de ouders allemaal verschillende talen spreken. Kunst heeft geen taal nodig en kan daardoor kinderen — maar ook ouders — samen brengen. Denk maar aan de vele schoolvoorstellingen die er vroeger waren. De ouders kwamen mee kijken en hadden contact met elkaar. Ik heb ooit een Sneeuwwitje gespeeld op het toneel omdat mijn moeder zo’n mooi kleed kon
monica de coninck — federaal minister van werk
maken. Daarom moeten we die diversiteit in de cultuursector koesteren en dat vooral zien als een opportuniteit en meerwaarde. Sommigen zeggen: een stad is geen plaats voor kinderen om op te groeien. Ik zeg: een stad is bij uitstek een plaats om op te groeien. De stad moet een vrijplaats zijn voor kinderen. Waar ze jong mogen zijn, waar ze het leven ontdekken en al eens tegen de lamp mogen lopen. Waar ze zelf kunnen bijdragen aan een betere stad. Ik pleit dus heel erg voor die kunst- en cultuurparticipatie. Kunst voor kinderen hoeft daarom niets. Niets toevoegen, niets aanleren, niet opvoeden, niet zorgen dat ze niet op straat hangen. Een kunstenbeleid voor kinderen moet alleen zorgen dat kinderen en in het beste geval ook hun ouders ervan kunnen genieten en graag terugkomen. Al de rest is meegenomen en komt vanzelf. Mijn suggesties…. Ik ben heel die lijst beginnen lezen, maar ik wist niet meteen wat ik nog kon toevoegen. Als we dat allemaal al zouden kunnen uitvoeren, zouden we al heel gelukkig zijn. Er was toch iets waar ik toch ben blijven hangen. ‘Als je twee paar kinderschoenen koopt, krijg je boeken of theatertickets.’ Misschien moeten we de ‘kinderschoenen’ veranderen in ‘vrouwenschoenen’. Want vrouwen kopen toch zo graag schoenen.
Ik dank U
Monica De Coninck
33
[ jelle van riet ]
Een conceptueel kunstenaar die op zijn beurt als symbool voor de universele kinderrechten de Cosmogolem creëerde: een houten reus die niet alleen bescherming biedt, maar ook zorg vraagt. Wat de mens maakt, wil wel eens ontsporen. Het bekendst is hij echter van zijn Cosmopolitan Chicken Project, zijn wereldberoemde kruisingsproject van kippen. Als kind al was hij van die beesten bezeten, intussen heeft hij ook tal van anderen in zijn obsessie meegesleurd. Onder hen een toom alfa- en betawetenschappers, want die kip en dat ei zijn alleen maar symbolen om te communiceren over wetenschappelijke, politieke, filosofische, culturele en ethische kwesties. Dames & heren, spits uw oren en knijp uw neus dicht, want voor deze man is de stap van de universiteit naar een kippenhok soms snel gezet: Koen Vanmechelen.
34
koen vanmechelen — beeldend kunstenaar Goedemiddag, Barbara, dames en heren, ligt aan de basis van mijn langetermijnproject. Beste Barbara, ik wil jou daar nu extra voor bedanken, want indertijd was ik nog een kind. Ik heb dezelfde drie vragen gekregen als de vorige sprekers. Ik begin met nummer een. Maar eerst dit: ik ben geen fan van het woord ‘kinderkunst’. Noch van homokunst, heterokunst, outsiderkunst, vrouwen- of mannenkunst. Ik versta die woorden niet. Iets is kunst of geen kunst. Wat niet betekent dat ‘geen kunst’ niet kan uitgroeien tot kunst. Maar dat is een totaal ander paar mouwen. Hoe ben ik als kind in aanraking gekomen met kunst? Wanneer is dat gebeurd? Laat mij eerst een axioma lanceren: alles vertrekt eerst vanuit iets individueels en benadert je daarna ook vanuit jouw omgeving. Die omgeving is belangrijk. Van mijn Cosmopolitan Chicken Project weet ik heel goed dat een ei zonder warmtelamp geen kuiken krijgt. Bij de mens is dat niet anders. Als kind heb ik geluk gehad. Ik ben opgegroeid met een vader die filosoof en kunstenaar en een moeder die modeontwerpster was. En mijn grootmoeder kon verschrikkelijk lekker koken. Met andere woorden: ik heb al deze kwaliteiten tot een grote soep met een sterke bouillon gebrouwen om zo te kunnen voortdoen. En als ik zeg dat ik geluk heb gehad met mijn vader dan bedoel ik dat hij mij de kans heeft gegeven om te doen wat ik vandaag wil doen. Zonder problemen. Als kind bouwde ik kleine kooien in de tuin. Koterijen zeg maar: lelijk, niet om aan te zien. Maar pa liet mij wel doen wat hij dacht dat ik moest doen, namelijk die kip houden. Niet dat er op dat moment in mijn tuin kippen rondscharrelden. Wat mij tot de omgevingsfactor brengt: de plaatselijke bakker. Die zag een kleine gast die alsmaar kooitjes aan het timmeren was. Op een dag kwam hij naar me toe en zei ‘alstublieft’. En ik kreeg een broodzak gevuld met twee kuikentjes. Dat bleek geen toeval. Op dat moment besefte ik hoegenaamd niet dat die brave man mijn hele toekomst in zijn grote handen had. Want ik heb eerst dertien jaar in de horeca gewerkt. Dertien jaar als patissier gezwoegd in restaurants om te kunnen overleven. Maar bepaald visionair was de bakker met de twee kippen wel. Ik
35
begon de beesten te koesteren. En zoals zovele kleine kinderen was ik razend gefascineerd. Door de natuur, door de manier waarop een ei openbrak. Door de aard van het ei: bestaande uit een derde kuiken en twee derde lucht. En door de manier waarop dat ovale kamertje twee derde kuiken werd en een derde lucht. En dan dit nog: de kip moest zich een weg banen door de luchtkamer om te kunnen geboren worden. Wow! Gefascineerd was ik door het breken van de schaal. En verbijsterd door het aangeboren besef van het dier dat hij zonder de schaal te breken door zijn eigen lucht zou gedood worden. Dit heb ik enkele malen zelf meegemaakt in mijn jeugd. Terwijl ik met ingehouden adem naar de broedkamers op mijn kamer aan het staren was, wachtend op het moment dat het ei zou breken. Het waren lessen voor het leven. Die tegenstellingen zetten me vandaag nog altijd aan het denken. Ik probeer ze te vergroten. Naar de mens toe. Ik denk bijvoorbeeld aan de manier waarop we met een raket naar de maan en terug moeten, en dat we zonder de juiste hoek te breken gewoonweg opbranden. Dat is net hetzelfde breekpunt als de potentie van het kuiken. Parallellen, er zijn er zoveel. Terug naar vroeger. Ik groei op, ik word ouder en ben een jongen van twaalf jaar. Ik zit nog altijd kooien te timmeren, maar ik ben met die kippen ook aan het broeden. Ik vraag vader - en ik herinner me die scène nog heel goed - hoe het komt dat we willen vastzetten wat we graag zien? Dat we dat in een kooi willen zetten? Het antwoord van vader herinner ik me niet meer. Maar wat telde is dat hij mij die vraag liet stellen en ik kon blijven voort timmeren. Uiteindelijk, denk ik nu, was het een vraag over domesticatie, over afbakeningen en grenzen. En net die dingen doen jou verder ontwikkelen. Wat ik wil zeggen is dit: ik was niet hier zonder dat ik de kans had gekregen om in die kleine ruimte al dat timmerwerk te doen. Had ik die twee planken niet op elkaar geklopt, dan had ik nooit een kip als kunst gezien. Mijn nonkel, Louis Gonnissen, was een bioloog. Hij nam me altijd mee naar onbekende oorden, naar plaatsen waarvan ik dacht dat ik ze in mijn leven nooit zou bezoeken. De Lüneburger-heide in Duitsland bijvoorbeeld. Vijf uur tuffen met de auto, voor een kind van zes is dat ongelooflijk, pure passie. We gingen voorbij elke grens die ik me ooit had kunnen verbeelden. En daar, in het verre Duitsland, zag ik de verscheidenheid, de diversiteit van alle mogelijke vogels ter wereld. Zuivere schoonheid. Maar het was mijn nonkel die me heeft meegenomen. Iemand die me graag zag. En ik denk dat dit een constante in het leven is. Er ontstaat bij een kind geen vonk zonder dat het kind die warmte krijgt op het moment dat de vonk kan ontstaan. Want een ei heeft drie kansen. Ofwel wordt het een omelet — en daar hebben we er heel veel van — en verwordt het tot een repetitief idee dat zich
koen vanmechelen — beeldend kunstenaar
oneindig vertaalt. Ofwel is het simpelweg rot en doe je er niks mee. Of: het wordt een kuiken. En dan heeft het een kans op een nieuwe identiteit, op iets anders, iets nieuws. En daar gaat het eigenlijk allemaal om: de nieuwsgierigheid om dit allemaal te kunnen en willen ontdekken. Iemand moet je durven meenemen op die reis, en dat is mij tot nu toe vaak overkomen. Ik heb het geluk gehad altijd sterke mensen te mogen leren kennen op snijlijnen die belangrijk waren zodat dat er geen manipulatie ontstond. Zonder dat er continue omeletten werden gebakken. Op momenten dat die mutatie, die spontane verandering, mogelijk was. Wat enkel mogelijk is als je op een snijlijn zit en je een echte ontmoeting hebt. Zoals met Gregie de Maeyer die jammer genoeg 15 jaar geleden is overleden. We zijn samen op pad gegaan. Hij heeft die lamp boven mijn hoofd gehouden. Hij heeft mij de kans gegeven om mijn eigen kooi te vernietigen, om het kader dat rond mij stond te durven breken. Hij heeft mij geleerd dat dat kan en mag. Hij heeft me, zoals mijn vader en mijn nonkel, geleerd dat je buiten België kan gaan. Naar Italië bijvoorbeeld, ongelooflijk. Dat kan: vliegtuig op en af en lap: daar was je. Doodgewoon. Dit klinkt allemaal simpel, maar het gaat om de momenten waarop je verandert. Gregie en ik hebben samen drie boeken gemaakt. We hebben willen laten zien dat het niet noodzakelijk moet gaan over de illustratie van een tekst, maar dat ook de illustratie kunst kan zijn en de tekst kan aanvullen. Nieuwe dingen waren dat, baanbrekend op dat moment. Drie schone boeken. Gregie heeft me naar Italië gebracht en daar heeft weer iemand anders mij meegenomen. Iemand die me geleerd heeft dat je voor één dag naar New York kunt vliegen. Zonder er drie weken te moeten blijven rondhangen. Gewoon op en neer, dat kan. En dan worden verre plaatsen bereikbaar. Plots is het ook mogelijk dat jouw idee, dat kleine, individuele idee dat zich ontwikkeld heeft als kind, een commentaar blijkt op onze maatschappij. Ik zeg duidelijk een commentaar en geen kritiek, want ik geloof dat de kunstenaar zich altijd bevindt op de snijlijn tussen de jungle en de bewoonde wereld. Net zoals de oerkip, het dier waaruit alle andere kippen ontstaan zijn. Die snijlijnen zijn belangrijk, die kruispunten. Daar geef je commentaar op de maatschappij. En dan plots heeft die commentaar een universeel karakter en breekt de schaal. Dan komt het kuiken uit en dan kan je geboren worden. Dat is wat ik probeer te vertalen, ook naar kinderen. Ik doe dat in verschillende projecten. Het kind vergeet ik nooit. Neem mijn allereerste beeld dat ik op dat moment Golem noemde. Ik wist verdomd niet wat Golem wilde zeggen. Want ik heb dat beeld gemaakt toen ik 18 was. Het was een grote houten reus. En dan ben ik gaan kijken wat dat betekent,
37
Golem. Wel letterlijk betekent het kunstmens, maar Golem is ook een fantastisch verhaal. Van de reus op lemen voeten, een van de meest gekende verhalen in de menselijke geschiedenis. Over de reus die in het Praagse getto ronddwaalt om de vervolgde joden te beschermen. Maar die, verkeerd bestuurd en in verkeerde handen, plots destructie werd. De legende vertelt dat het alleen maar het kind was die de destructie ongedaan kan maken. En toen ben ik opnieuw gaan nadenken over mijn Golem. Ik ben die beginnen te ontleden. Ik zag een grote houten reus, ik zag verschillende modules, maar ik zag ook dat zijn hoofd open was en het lijf helemaal dicht getimmerd. Ik ontdekte dat de Golem draaide rond de aanvaarding van ruimtes en over domesticatie. En ik vond dat het ging over het feit dat zijn hoofd open was en dat de gedachten er vrij doorheen liepen. Dat beeld, die Golem, heeft er voor gezorgd dat ik vandaag kan doen wat ik wil doen. Ik besefte plots dat dit een project moest worden dat reist naar kinderen, jongeren, volwassen, ouderen en groeperingen overal ter wereld. Zodat dat hele karkas kan gevuld worden met dromen en wensen over hoop en evolutie. Over de vonk. Zo kan ieder kind beleven wat ik beleefd heb, namelijk dat iemand luistert naar wat ze te zeggen hebben en in de vorm die zij kiezen. Naar dans, muziek, beelden, woorden en gedichten. En dat heb ik op poten gezet. Vandaag zijn er 30 CosmoGolems verspreid over de hele wereld. Hun hoofdstad is Mumbai. Daar zijn we begonnen, samen met Jeanne Devos, een grote dame die al 40 jaar vecht voor de rechten van kinderen uit de sloppenwijken. Vandaag komen er 10.000 kinderen naar die Golem. Zij vullen het beeld met hun DNA en dat verspreiden we over heel de wereld zodat de kinderen weten wat de wensen en dromen van de andere kinderen zijn. Dat noem ik diversiteit. Dat is breken uit de eigen schaal. Dat is alles durven slopen en de passie proberen te beleven. Het antwoord op de derde vraag is een moeilijke. Wat moet je doen om kinderen te stimuleren om kunst te maken? Wel, eerst en vooral: laat ze zijn wat ze zijn. Leer ze dat kunst ook iets anders kan zijn dan een vorm die wij en andere generaties hun hebben opgedrongen. Ik heb die ervaring gehad in het gezelschap van Peter Noever, de man die twee jaar geleden mijn expo cureerde voor de Biënnale van Venetië. De heer Noever en ik zaten aan een groot banket en terwijl ik mijn verhaal doe over de kip begint de hele tafel ongemakkelijk te worden. “Interessant,” zegt de één. Een ander vindt het idioot. Een derde vindt het ‘iets hebben’, enzovoort. Tot Peter Noever rechtstaat en men zijn mening vraagt. “Wel”, zegt hij, “het interessante aan wat Koen Vanmechelen doet, is dat we het er allemaal over eens zijn dat het een kip is. We zijn het er niet over eens dat
koen vanmechelen — beeldend kunstenaar
het kunst is. Maar misschien is dat wat we allemaal erkennen als kunst zonder discussie geen kunst?” Misschien is dat iets wat we kunnen vergelijken met een omelet. Mijn pleidooi is dit: ik heb ooit geparticipeerd aan het project Kunststof van Canon Cultuurcel. Het project hield in dat een kunstenaar naar een wiskundeles, fysicales en Nederlandse les ging en tien minuten voor het einde alles vertaalde vanuit een totaal andere discipline. Ik mocht participeren aan dat project en vond het fantastisch, want het deed me denken aan mijn vader die zei: “Het is uw visie dat telt. Als iemand u komt zeggen dat het stellinkje onder uw kunstwerk goed gelast is, dan heb je een ontzettend probleem.”
Ik dank u!
Koen Van Mechelen
39
[ jelle van riet ]
De vrouwen zijn op. Vanaf nu heb ik enkel nog mannen in de aanbieding, maar ‘t is gelukkig wel heel schoon waar. Wat dacht u van een man die ‘pedagogiek’ als middle name heeft en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind kent zoals Jan Peumans de coupletten van de Vlaamse Leeuw? Een man dus die erop kan toezien dat onze 365 verdragsartikelen allemaal pedagogisch verantwoord zijn en ons kan leren hoeveel voetnoten ons Straf Verdrag precies moet tellen om voldoende gewicht te hebben. Ik heb het over Bruno Vanobbergen, dokter in de pedagogische wetenschappen en assistent aan de vakgroep pedagogiek van de Universiteit Gent, maar ook en natuurlijk bovenal de Vlaamse kinderrechtencommissaris.
40
bruno vanobbergen — dr. in de pedagogische wetenschappen
Mijn persoonlijk Eureka-moment is niet Oliver Twist in een versie van het lokale jeugdtheater geworden. Het had echt wel gekund. Na het zien van de voorstelling luisterde ik als achtjarige maandenlang naar mijn Oliver cassette en zong ik enthousiast mee met Consider yourself at home en Food, glorious food. Ik wist niet wat ik zong, maar het voelde wel fantastisch. En ook Dali heeft het niet gehaald. En nochtans had ook dat gekund. Ik was 12, liep rond in het Dalimuseum in Figueras en de reusachtigheid van zijn kunstwerken overweldigde me. Terug thuis vergaapte ik me aan de beelden uit de catalogus tot ik ze van buiten kende. Ik kon zelf niet tekenen, maar in mijn hoofd tekenden zich nieuwe werelden. Maar neen, geen Oliver dus, en ook geen Dali. Voor mijn ware Eureka-moment keer ik terug naar mijn collegetijd. Terug naar Wouter De Bruyne, mijn leerkracht Latijn die het betreurde dat er zo weinig plaats was voor Wolfgang Amadeus Mozart in ons curriculum en dan maar op eigen houtje besliste Mozart in zijn lessen binnen te smokkelen. Echt onopvallend kon dat niet, want een platenspeler prop je niet zomaar eventjes in je schooltas. Mozart in de klas ging gepaard met een heel ritueel, geleid door een jongen van 57 met pretlichtjes in de ogen. Er is in dit alles één beeld dat me vanaf het eerste moment sterk gegrepen heeft. Mijnheer De Bruyne die drie minuten en 20 seconden met de ogen dicht voor de klas staat terwijl hij ons naar het Lacrimosa uit Mozarts Requiem laat luisteren. Een leerkracht met de ogen dicht voor een klas van 21 leerlingen, ontroerd door waar hij zo vol van is, dat is van een weinig geziene schoonheid. We zijn 10 jaar later en in Siena loopt Il Dono/The Gift, een expositie over het geven in zijn meest diverse betekenissen. Op de eerste verdieping van het Palazzo dell Papesse, treffen acht foto’s me heel diep. Ze verhalen een performance van Marina Abramovic, die dateert van de tweede helft van de jaren zeventig in een druk bezocht museum. Gedurende acht uur wenst Abramovic zich over te leveren aan haar publiek en dit liggend op een tafel met rond haar bloemen en verf, maar ook een geladen wapen, een bijl en enkele flessen. Ze daagt de bezoeker uit met haar de confrontatie aan te gaan. De foto’s tonen onder meer een naakte, beschilderde Abramovic met snijwonden in armen en benen en een gespannen ogende bezoeker die het wapen op Abramovic’s slaap gericht houdt. Deze beelden en het bijhorende verhaal zijn fascinerend. Ze doen me aan Wouter De Bruyne denken. Abramovic als kunstenares en De Bruyne als diegene die zijn leerlingen in de kunst introduceert, tonen hoe passie en kwetsbaarheid, hoe geven en zichzelf op het spel zetten, de kern van kunst en kunstbeleving vormen.
41
Als kinderrechtencommissaris spreek en schrijf ik vaak over kinderen en kunst. Dat is broodnodig. Kunst voor kinderen zit nog al te vaak in een vergeethoek. Zo was men in de eerste versie van het laatste Vlaams Jeugdbeleidsplan kunst en cultuur voor kinderen vergeten. Kunst voor kinderen en jongeren is belangrijk. Belangrijk voor hun ontwikkeling? Vermoedelijk wel. Als je vaak vele mooie, goed gekozen woorden hoort, zullen sommige kinderen waarschijnlijk gemakkelijker taalgevoelig worden. En misschien inspireert de ervaring dat een kruiwagen ook als muziekinstrument kan dienen, wel de creativiteitsontwikkeling van kinderen. En natuurlijk zal zelf theater spelen en dus weken en maanden repeteren iets met jouw ontwikkeling doen. Maar het belang van de kunsten zit hem niet alleen in wat het kinderen in de toekomst zal opleveren, denk ik. De kunsten zijn belangrijk om wat ze vandaag met kinderen doen. Het schept werelden die anders zijn dan de wereld die we gewoon zijn. En net dit maakt dat we op een andere manier naar het gewone, het vertrouwde en het alledaagse gaan kijken. Het mooie aan kunst voor kinderen is dan ook dat we dit nooit doen in termen van ‘een veilige omgeving voor kinderen creëren’. We doen dit wel als we het hebben over websites voor kinderen, of over de uitbouw van een televisiezender voor kinderen, of over een Sinterklaasshow. Dat zijn allemaal ‘veilige omgevingen’, waarmee we bedoelen dat we kinderen absoluut niet uit hun lood willen slaan. Gelukkig behoren literatuur, theater en beeldende kunsten niet tot dit soort veilige omgevingen. Integendeel, ze dagen kinderen uit zichzelf op het spel te zetten. En er is nog meer. Niet alleen de kinderen, maar ook de volwassenen staan voor deze uitdaging. De kunsten creëren contexten waarin kinderen én volwassenen een antwoord proberen te formuleren op passie, drager van deze contexten. Dit antwoord kenmerkt zich door onvoorspelbaarheid, toevalligheid en eindigheid, fundamentele kenmerken van ons leven als mens. De kunsten verschijnen zo als een plek waar kind zijn en volwassen zijn telkens herbeeld en herdacht kunnen en mogen worden. Ik zou kunnen zeggen dat kinderen recht hebben op de kunsten. Dat musea kindvriendelijk moeten zijn, dat kunstenaars kinderen serieus moeten nemen en dat in programma’s over kunst ook kinderen aan het woord moeten komen. Dat klopt allemaal, maar het gaat om veel meer dan dat. In haar boek Aan de Basis van het Leven schreef Maria Montessori het volgende: “Er zijn insecten die op bladeren lijken, andere die op takjes lijken. Die insecten tonen iets wat analoog is aan wat gebeurt in de kinderpsyche. Zij leven op takjes en bladen en zij gaan er zo sprekend op gelijken dat zij als één met de omgeving geworden zijn. Zoiets gebeurt nu in ’t kind. Hij neemt de omgeving op en neemt daarvan de gedaante aan, als het bladinsect en het tak-insect. Dit is wel zeer belangwekkend! De indrukken die de om-
bruno vanobbergen — dr. in de pedagogische wetenschappen
geving hem geeft zijn zo machtig, dat zij hem omvormen naar de gedaante van de omgeving. Zij worden als dat wat zij lief hebben.” Montessori ziet kinderen hier niet als passieve wezens die slaafs hun omgeving imiteren, maar als absorberend, krachtig en scheppend reagerend op wat er zich in hun omgeving voordoet. Kunst voor kinderen als plekken van lief-hebberij laten toe dat we verdwalen, loskomen van de vertrouwde wereld en vertrouwen krijgen om op zoek te gaan naar hoe de wereld ook anders zou kunnen zijn. Kunst is in die zin ontwapenend. Of — Martin Buber parafraserend— : het houdt de pijn wakker en wekt het verlangen op. Omwille van dit alles en tot slot van mijn pleidooi, schuif ik graag de volgende suggestie naar voor: maak van “de leerkracht als kunstminnend bezieler” een basiscompetentie in de lerarenopleiding. Dat klinkt alvast veel spannender dan het huidige “De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen uit het cultuuresthetische domein onderscheiden en kritisch benaderen”. Kunst op school: het gaat niet met de vingers in de neus, maar het kan wel met de ogen dicht.
Dankjewel,
Bruno Vanobbergen
43
[ jelle van riet ]
Op de vraag waarom hij als laatste op een poëzieavond geprogrammeerd stond, antwoordde Hugo Claus ooit: ‘Iemand moet de laatste zijn en het lijkt me wenselijk dat men daarvoor de beste dichter kiest.’ Ook bij de laatste spreker op onze Kinderkunstendag horen onvermijdelijk een aantal superlatieven: hij is de oudste en de wijste, hij heeft de hoogste titels en wellicht ook de grootste mond. Niets neemt hij voor waar aan, alle stenen tilt hij op om te kijken wat er onder ligt. Had het woord scepticisme nog niet bestaan, hij had het uitgevonden. ‘Kabouters en paranormale gaven’, zo zegt hij, ‘hebben een heel eigenaardige eigenschap: zodra je ernaar kijkt, verdwijnen ze’. Benieuwd hoe hij de verbeelding van kinderen wil gaan prikkelen. Filosoof, ethicus, scepticus en opiniemaker professor dr. Emeritus aan de Gentse Universiteit Etienne Vermeersch.
44
etienne vermeersch — dr. Emeritus aan de Gentse Universiteit Goeiemiddag iedereen, Vooreerst moet ik er attent op maken dat de term ‘cultuur’ meerdere betekenissen heeft, waarvan ik er hier slechts twee vermeld. In de algemene antropologische betekenis verwijst het woord naar alle ‘vormen’ die door menselijke ingreep (individueel of collectief) ontstaan of gewijzigd zijn. Voorbeelden zijn: mentale toestanden, zoals overtuigingen, attitudes en normen; gedragspatronen, zoals gebruiken en rituelen; vaardigheden, zoals taalgebruik en technieken; producten van menselijke activiteit, waaronder materiële, (werktuigen, schilderijen) en immateriële (gedichten, muziekstukken); en verder: instellingen, zoals huwelijk, rechtssysteem… In veel contexten gebruikt men het woord ‘cultuur’ in een meer beperkte betekenis. Men heeft het dan over een bepaald segment van de fenomenen die de antropologie bestudeert, namelijk de creaties op het intellectuele of artistieke gebied die zich in kunst, literatuur, entertainment en het denkleven in het algemeen uiten. In hetgeen volgt zal ik, om verwarring te vermijden, deze betekenis met een hoofdletter aanduiden: Cultuur. Hierbij maak ik geen onderscheid tussen wat men meer of minder ‘hoogstaande’ Cultuur zou kunnen noemen. Uiteraard komt men reeds in de prille kinderjaren met deze cultuurfenomenen in contact, bijvoorbeeld onder de vorm van verhalen, liederen, poppenspel, enz. Wat mezelf betreft, door het feit dat ik in 1934 geboren ben, werd die vroege levensperiode bij mij doorkruist met de cesuur van de oorlog. Van de volwassenencultuur herinner ik mij vooral dat ik in 1939 voor het eerst het chanson J’attendrai, le jour et la nuit… hoorde, gezongen door Rina Ketty; ik weet nog precies dat het tijdens een circusvertoning was. Voor hetgeen ik hierna zal uiteenzetten is het van belang te weten dat het contact met de algemene Cultuur beperkt was tot dergelijke publieke voorstellingen en daarnaast de radio (middengolven). Telefoon en grammofoon bestonden wel, maar die hadden we thuis niet en de andere media zijn pas later ontstaan. Het eerste bandopnametoestel (Sound Mirror) en ook de eerste LP heb ik gehoord rond 1950 (daarvoor bestonden alleen 78-toeren-platen). De TV verspreidde zich in Vlaanderen vanaf 1953 (toen was ik al 19 jaar) en rond 1960 kende men de doorbraak van de transistorradio en iets later de cassetterecorder. Van het hele arsenaal van de huidige multimediacultuur bleven wij nog gedurende een veel langere tijd verstoken.
45
De eerste vorm van Cultuur die ik me eigen maakte, was de literatuur (vanaf het tweede leerjaar ongeveer drie boeken per week). Dit waren uiteraard jeugdboeken: Karl May, Jules Verne en, als absolute top Spoken op de ruwe heide van John Flanders. Na de bevrijding leerde ik de eerste stripverhalen kennen: Superman, Tintin (Kuifje) Robbedoes, Corentin Feldoë, Suske en Wiske, Nero. Tijdens de oorlog moet ik enkele stomme films van Chaplin gezien hebben, maar een confrontatie met het ’theatrale’ genre beleefde ik eigenlijk in de kerkelijke liturgie (vanaf mijn 7 jaar was ik misdienaar). Vooral de hoogmissen met de gregoriaanse muziek maakten op mij een diepe indruk. Zo ontstond mijn belangstelling voor muziek en die werd iets later bevorderd door het feit dat ik vanaf 1947 lid werd van het knapenkoor van de Brugse kathedraal. Zo leerde ik notenleer en gregoriaans; maar we zongen ook werk van Palestrina, Tomas Luis da Vittoria, Joseph Ryeland, Mozart (‘Ave Verum’…) en Bach, die mij fascineerde met het Bist du bei mir (dat eigenlijk niet van Bach is). Dank zij de radio heb ik dan uit eigen beweging Beethoven leren kennen, wiens romantiek mij enorm aangreep. Mijn kennis over muziek breidde ik uit door de lectuur van het schitterend werk XYZ der Muziek. Het blijft echter een feit dat het lidmaatschap van het kathedraalkoor een beslissende invloed gehad heeft op de blijvende rol die muziek in mijn leven heeft gespeeld. Wat de podiumkunsten betreft, was er in ons dorp een toneelvereniging “De aanhouder wint”. Veel meer dan wat boertige komedies kon je daar echter niet meemaken. Wel hadden de Duitse autoriteiten tijdens de oorlog een ‘Jeugdtheater’ voor ‘Groot Brugge’ opgericht. Men speelde daar allerlei sprookjes; het was mijn eerste confrontatie met de echte schouwburg. Na de oorlog werd niet alleen ‘Groot Brugge’ afgeschaft, maar ook het ‘Jeugdtheater’. Via de school en de jeugdbeweging kreeg ik later wel de kans om enkele malen zelf een rol te vertolken. Vanaf 1948 was ik, naast literatuur en muziek, vooral door films geboeid. Het was overigens op dat vlak een grootse periode. Na Ladri di biciclette van De Sica, zagen op een paar jaar tijd; Hamlet, met Laurence Olivier, Macbeth van Orson Welles, Louisiana Story van Robert Flaherty, Jeux Interdits van René Clément; en, met enige vertraging ook Les enfants du paradis van Marcel Carné, waarin vooral de mime van Jean-Louis Barrault indruk maakte. Aangezien, zoals ik al zei, de hele omgeving op het vlak van de communicatiemedia grondig verschilde van die welke de kinderen en jongeren van thans beleven, kan men zich afvragen of ik nog iets zinnigs kan zeggen over de wijze waarop ze best met Cultuur en met de podiumkunsten in het bijzonder geconfronteerd kunnen worden. In elk geval kunnen we ervan uitgaan dat de honger naar nieuwe informatie, etienne vermeersch — dr. Emeritus aan de Gentse Universiteit
naar kennis, van alle tijden en van alle leeftijden is, en vooral bij kinderen en jongeren een wezenlijke dimensie van hun bestaan vormt. Reeds Aristoteles zei het in de openingszin van zijn Metaphysica ‘pantes antropoi tou eidenai oregontai phusei’: alle mensen zijn van nature gedreven tot kennen. En hij voegt eraan toe dat de voorkeur daarbij uitgaat naar visuele kennis, omdat die de meest gedetailleerde informatie biedt. Een tweede aspect van het mens-zijn, dat ook bij jongeren sterk aanwezig is, vormt de behoefte aan spel. Naast Homo sapiens (denkende mens) en Homo faber (makende mens), zijn wij ook Homo ludens (spelende mens). Het opnemen van informatie en het manipuleren ervan, zowel via voorstellingen en denken, als via gedrag, geeft in veel contexten aanleiding tot een lustbeleving. Zoals het inoefenen van het leren zien en van de coördinatie tussen handeling en waarneming, bij jonge dieren met een lustbeleving gepaard gaat — daarom noemen we dit gedrag ook ‘spelen’ — zo is ook de omgang met Cultuur bij kinderen en jongeren een belangrijk aspect van hun ‘spelende’ omgang met de wereld die ze aan het ontdekken zijn. Maar die behoefte aan nieuwe prikkels en nieuwe gedragswijzen kan tot steriele herhalingen van telkens weer hetzelfde vervallen, indien we hen niet in contact brengen met al het verrassende en mooie dat de Cultuur van het verleden en het heden te bieden heeft. Ik herinner mij nog goed dat mijn belangstelling voor schilderkunst gewekt werd toen er in Brugge in de jaren ’50 een tentoonstelling doorging met de titel Fiamminghi e Italia (Vlamingen en Italië). Het was de bedoeling de Vlaamse en Italiaanse schilders van de 14de en de 15de eeuw met elkaar te vergelijken. Terwijl ik die doeken de ene na de andere bekeek, stond ik plots perplex voor de Madonna van Kanunnik Van de Paele van Van Eyck. Dat was een openbaring. Even later leerde ik, dank zij een leraar van de ‘poësis’ de bouwkunst en de beeldhouwkunst kennen. Men merkt misschien al welke stelling ik wil verdedigen: de hunker naar het spelelement in het esthetische, is normaal aanwezig, maar uitgerekend tijdens de jeugd moeten we zoveel mogelijk elementen aanbieden om de ontluikende belangstelling te stimuleren. Hierbij moet, zoals in het echte spel, zowel het waarnemende, als het gedragsaspect aan bod komen. Reeds bij kinderen kan men het kijkelement in het poppenspel aanvullen door ze zelf met handpoppen te leren omgaan. Het passieve aspect van het luisteren naar muziek krijgt natuurlijk een rijkere dimensie door het leren bespelen van een instrument en vooral door het zingen in een koor — waarbij de groepsdimensie erg motiverend is — . Voor de podiumkunsten geldt hetzelfde. Het is heel waardevol een waaier van toneel- en dansvoorstellingen aan te bieden, maar het organiseren van groepsactiviteiten waarin de jongeren zelf een rol spelen, kan daar best op aansluiten. In dat verband is het nuttig jongeren van uiteenlopende achtergrond samen te brengen. Het zou bijzonder mooi zijn mocht men naast
47
het bestaande repertoire ook de verhalenwereld van bvb. ‘Duizend en één nacht’ aanboren. Ook groepsbezoeken aan musea kunnen, mits een goede voorbereiding en het inspelen op de spontane nieuwsgierigheid, de aandacht op dit immense domein van de Cultuur vestigen. Maar ook op dat vlak (tekenen, schilderen, fotografie…) kan het inrichten van workshops een meer blijvende belangstelling in stand houden. Misschien is het zelfs mogelijk de sterk verwaarloosde mime nieuw leven in te blazen. Bij dit alles is het nuttig een verantwoord evenwicht na te streven tussen het kennis nemen van datgene wat de vorige generaties ons hebben nagelaten en daarnaast een openheid toe te laten voor wat de huidige creativiteit verwezenlijkt. (bvb. klassieke naast popmuziek; opera naast musical, enz.) Een tweede belangrijk aandachtspunt ligt in het besef dat zowel op het receptieve (waarnemende) vlak als op dit van de actieve uitingen, discipline en strenge structuur noodzakelijk is, naast de meer vrije ongebonden uitingen. Ten derde moet men erop bedacht zijn vernieuwing en het doorbreken van taboes toe te laten en zelfs aan te moedigen, zonder daarbij in wanorde en vulgariteit te vervallen. Ten slotte wil ik — tegen een brede stroom in — beklemtonen dat het met wilskracht inoefenen van technieken en, op het cognitieve vlak het memoriseren (van buiten leren) van teksten, voor het individu een ‘ktema eis aei’ (een verworvenheid voor altijd) zal betekenen, en ook binnen een generatie en tussen de generaties onderling een continuïteit en een beter begrip tot stand kan brengen. Toen ik in het tweede jaar van de humaniora zat, leerden wij in de Franse les een gedicht Dandolo van een zekere Ernest Legouvé. De leraar zei toen: als er hier leerlingen zijn waarvan de grootvader de humaniora gevolgd heeft, is het nagenoeg zeker dat die dat gedicht ooit heeft geleerd. Dat bleek inderdaad te kloppen. Dit is maar één onbelangrijk voorbeeld; maar het verlies van zo’n gemeenschappelijke Cultuur doet zich op zeer veel gebieden voor en een verrijking is dit zeker niet. Uiteraard kon ik hier, vanwege het grote verschil in technische mogelijkheden tussen de Cultuur van mijn jeugd en die van heden, alleen enkele algemene bedenkingen naar voren brengen. Het komt de jongeren en de jongvolwassenen toe te onderzoeken in welke mate mijn bondig geschetste suggesties tot verdere discussie en eventueel tot uitvoering aanleiding kunnen geven. Ik dank U,
Etienne Vermeersch etienne vermeersch — dr. Emeritus aan de Gentse Universiteit
49
[ jelle van riet ]
Ziezo, het geraamte van het Straf Verdrag inzake de Plichten voor Volwassenen is klaar, er zijn goede voornemens uitgesproken, beloftes gemaakt en voetnoten toegevoegd. Er zijn ook suggesties voor artikelen ofte stimuli aangereikt om kinderkunstenparticipatie evidenter te maken en u weet zich aangesproken om ook zelf voor een verschuiving te zorgen. Mooi, mooi, mooi, maar nu moeten al die plannen ook nog worden gerealiseerd. Er moeten handtekeningen worden geplaatst, wetten gestemd en beslissingen doorgevoerd. Kinderkunsten zijn een ernstige zaak. Maar eerst gaan we samen iets drinken. Geen Straf Verdrag zonder voetnoten, geen academische zitting zonder receptie. Geniet ervan, hef het glas op de liefde voor de kinderkunsten en aarzel niet de lijst van 365 stimuli ook zelf nog met een geniaal idee te spekken. De strafste ideeën ontstaan op recepties.
50
365 stimuli — voor een kindvriendelijk (er) kunstenbeleid
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
Borden langs de snelweg met reclame voor kinderkunsten Kinderliteratuur (theaterteksten, boeken, gedichten …) voorlezen Stickers verspreiden zodat kinderkunsten in het straatbeeld zichtbaar worden Je schoolboeken kaften met kaftpapier van een kinderkunsteninstelling Je cultuurdiploma halen (1, 3, 5, 10 kindervoorstellingen of concerten gezien) Het Olympisch Kinderkunstenfestival Verjaardagsfeestje geven in een theaterhuis, concertgebouw, museum … Kinderkunsten opnemen in de grondwetbeginselen Brochures voor kinderen worden geïllustreerd zodat zij de voorstellingen kunnen kiezen. Alle schoolkinderen krijgen regelmatig deze geactualiseerde geïllustreerde brochure. In speelgoedwinkels kan je ook de brochures vinden met het kindercultuurprogramma. Een kinderkunstenapp voor de smartphone Een update van het begrip Vlaamse cultuur (omdat dat vooral naar Vlaamse shlagers verwijst) Geen TV kijken maar een boek lezen Een tramlijn aanleggen die alle kinderkunsteninstellingen als halte heeft Minstens één opera voor kinderen per trimester organiseren Als verjaardagscadeau tickets voor een kindervoorstelling of -concert geven Een kinderkunstenkatern in de krant Ook aandacht voor cultuur op TV voor 19u Deelnemen aan de kinderboekenjury Met school op uitstap naar kinderkunsteninstellingen Een bedevaartstocht langs alle kinderkunsteninstellingen Met het bedrijf een familiedag organiseren in kinderkusteninstellingen Wandelpaden in de stad getekend naar een kinderkunsteninstelling
51
25. Elk culturele instelling heeft een brochure voor kinderen 26. Het aanbod voor kinderkunsten in tramhaltes en bussen aankondigen 27. Vanaf de geboorte krijg je een bibliotheeken cultuurkaart 28. Naast je spaarrekening krijg je een cultuurrekening 29. Geen geboortelijst maar een cultuurlijst waarbij je tickets kan kopen voor verschillende voorstellingen 30. Voorhuwelijkssparen = voorcultuursparen, om na je 26ste ook tickets te kunnen betalen 31. € 1 voor alle (kinder)kunsteninstellingen betalen t/m 26 jaar 32. Luisterspelen voor kinderen op de radio 33. Toegangstickets aftrekbaar voor de belastingen 34. Naast de maaltijdcheques ook cultuurcheques aanbieden 35. De tandenfee brengt geen snoep maar een toegangsticket 35. De bakker of beenhouwer biedt je naast vleesje of brood ook een toegangsticket aan 36. Multinationals storten vanaf een bepaalde omzet ten voordele van de kinderkunsten 37. In elk partijprogramma staat een engagement voor de kinderkunsten 38. Naast een kinderrechtencommisaris een kinderkunstencommisaris 39. De kinderkunstentelefoon: voor inlichtingen over voorstellingen 40. Specialisatie Kinderkunsten binnen universitaire of kunstopleidingen 41. Burgerdienst ten voordele van de kinderkunsten 42. Elke schepen van cultuur realiseert binnen zijn legislatuur minstens 6 kinderkunstenacties 43. Inburgeringscursussen voor immigranten nemen kinderkunsten op in het programma 44. Kinderkunstendag wordt een officiële feestdag zodat je aan cultuur kunt doen
45. Culturele studiedag voor leerkrachten 46. Alle kinderkunsten organisaties hebben samen een eigen TV of radiokanaal 47. De Slimste - Kindercultuurkenner - Mens 48. Alle studenten van technische opleidingen bouwen 1 decor voor een kindervoorstelling 49. Een maandelijks kinderkunstenmagazine 50. Krasspel Art for life 51. Een cultuurautomaat in treinstations 52. Een kinderbibliotheek in alle treinstations en vlieghavens 53. Theezakjes met een citaat van een kinderkunstenaar 54. Cultuurkrediet voor kinderen (zoals tijdskrediet bij volwassenen) 55. Kinderwinkels zetten acteurs in de etalage die een voorstelling maken over de winkel 56. 30% van de reclame op televisie gaat over kinderkunsten 57. Op facebook of google gaat de reclame over kinderkunsten 58. Met je puntenkaart van de supermarkt spaar je toegangstickets 59. Alle elektriciteitskasten in de stad worden geïllustreerd door kinderillustratoren 60. Het nieuws wordt dagelijks voor kinderen geïllustreerd (een kinderkrant) 61. Een geschiedenis van de kinderkunsten uitgave en een kinderkunstenmuseum 62. Culturele opvoeding (bv. hoe verlaat ik een zaal als ik naar toilet moet?) 63. Het recht op kinderkunsten wordt opgenomen in de kinderrechten 64. Naar de Tweedehands Kinderboekenbeurs komen om kinderboeken te (ver)kopen 65. Bij aankoop van 2 paar kinderschoenen krijg je een kinderkortverhaal gratis 66. Van deur tot deur kinderkunstengetuigen 67. Kunstinstellingen zoeken het jonge talent in de bloeiperiode om hen op te leiden 68. Theater, beeldende kunst, dans, circus, muziek op TV 69. De cultuurcar (zoals de ijscocar) die ‘s avonds rondrijdt om tickets te verkopen
52
70. Op langeafstandsvluchten kan je niet alleen animatiefilms maar ook voorstellingen en concerten bekijken 71. Attracties op de sinksenfoor waarbij je toegangstickets en boeken kan winnen 72. Tickets rapen bij Pasen 73. Bij het halen van 10 goede resultaten op school krijg je een toegangsticket 74. In voedselketens krijg je bij de kindermaaltijdbox een toegangsticket 75. voor een kinderkunsteninstelling 76. Wanneer je een nieuw leesniveau haalt bij het leren lezen, krijg je een nieuw boek 77. Een inspirerende agenda met dagelijkse weetjes over inspiratiebronnen voor de (kinder)kunstenwereld 78. Stickers op appels zijn reclame voor cultuurevenementen 79. De wikkels rond kinderchocolade zijn bedrukt met fragmenten uit kinderliteratuur 80. Kunstendag voor kinderen vieren 81. Kinderkunstendag vieren 82. Een kindercultuurmarkt 83. Elk kind krijgt van de naburige kunstinstelling of het cultureel centrum een fluo-fietshesje om veilig door het verkeer op bezoek te komen 84. De jaarlijkse stickeractie van het Rode Kruis is gerelateerd aan een kindercultuurthema 85. Opvang in grote winkelketens (zoals de IKEA) wordt voorzien van kwaliteitsvolle voorstellingen 86. Kinderartsen kunnen kinderkunsten voorschrijven 87. Regel een cultuurbabysit: een kinderoppas als je zelf een avond cultuur gaat opsnuiven 88. lk kind krijgt een cultuurpeter of cultuurmeter 89. Kinderkunstenpostzegels 90. Kinderkunstenmonopoly 91. Een nieuwe planeet krijgt een inspirerende kinderkunstennaam 92. Eén kinderkunstenplein of straat in elke stad
365 stimuli — voor een kindvriendelijk (er) kunstenbeleid
93. Er moet een kinderkunstenicoon op alle Europese munten. 94. Er komt een versie van ‘De Slimste Mens ter Wereld’ met enkel vragen over de kinderkunsten. 95. De kinderkunstencliniclown vrolijkt je op met prachtige uitvoeringen. 96. Per €100 die afgehaald wordt, gaat €1 naar de kinderkunsten. 97. Er komt een chocoladekalender (zoals bij advent) die aftelt naar de kinderkunstendag. 98. Een poëziegips 99. Alle nieuw ontdekte sterren aan de hemel krijgen namen vernoemd naar Kinderkunsten. 100. Op elke nationale vlag komt een symbolische verwijzing naar kinderkunsten. 101. Een nieuwe functie moet het licht zien: een Europese minister van Kinderkunsten. 102. Daarbij moet een partij voor de kinderkunsten opgericht worden. 103. Tijdens de sportlessen zou de coopertest op kinderkunstenmuziek moeten gelopen worden. 104. Er komt een kinderkunstenstalletje onder de kerstboom! 105. Een kinderkunstenuitwisselingsproject. 106. Geboortewinkels zouden culturele geboortelijsten moeten aanbieden. 107. In het toilet kunnen potjes geïnstalleerd worden, zodat er prachtige muziek tevoorschijn komt wanneer je pipi doet. 108. Kunstvakken in het lager onderwijs zouden verplicht moeten worden. 109. Op pakjes van sigaretten komt een nieuwe boodschap: “Kunst is bevorderlijk voor de gezondheid!”. 110. Bij elke halte van de metro wordt getoond welke kinderkunsten op die plek te bewonderen zijn. 111. Bij de chips zitten tattoos met afbeeldingen van de Mona Lisa of andere kunstwerken. 112. Pijlen in de stad leiden ons naar kinderkunst.
53
113. Je bezoek aan het kleinste kamertje wordt opgeleukt met wc-papier die volstaat met kinderkunst. 114. Je spreekt je voicemail vol met tips omtrent kinderkunsten. 115. Wanneer je wekker ’s morgens afgaat vertelt hij het interessantste kinderkunstenevenement van de dag. 116. Er wordt een duurzaam kunstenlabel gecreëerd die wordt uitgereikt aan mensen die hun huis kunstig verbouwen. 117. Bij de dokter krijgt men een verplicht kinderkunstenvaccin. 118. In cornflakesdozen worden culturele speeltjes gestopt. 119. Er komt een kinderkunsten woordenboek 120. Op de ‘out of office’-reply komt onderaan een citaat uit de kinderkunsten. 121. De koekjesdozen tonen een foto van een kinderkunstwerk, en de titel moet opgespoord worden. 122. Gelukskoekjes met culturele voorspellingen: “op die dag zal jij evenement X bezoeken”. 123. De Sint wordt aangespoord om wat meer cultureel verantwoorde cadeautjes te geven. 124. Naast bosklassen, sportklassen en zeeklassen komen er nu ook cultuurklassen! 125. Er komt een apart televisiekanaal dat enkel kindertheater uitzendt. 126. Kinderen moeten een cultuurstartpagina krijgen, waarbij alle kinderculturele websites al handig geordend staan. 127. Willy Wonka-gewijs gouden toegangstickets rond tabletten chocolade wikkelen. 128. Een Bongo Kindercultuurpakket. 129. Culturele Organisaties mogen gratis reclame maken op voetbaltruitjes. 130. Doneer je facebookprofiel 1 dag aan de kinderkunsten door een stempel op je profielfoto te zetten met “I love kinderkunsten” 131. …
colofon Idee en concept: Barbara Wyckmans Teksten: Jelle Van Riet Jan De Groof Philip Heylen Chantal Pattyn Jan Peumans Luc Devoldere Monica De Coninck Koen Vanmechelen Bruno Vanobbergen Etienne Vermeersch Redactie en eindredactie: Nicolas Cosson (stage) Tinne Jacobs Cien Schelkens Barbara Wyckmans
Goede voornemens voor een kindvriendelijk (er) kunstenbeleid vond plaats op 25.02.13 in de Grote zaal van HETPALEIS, theaterhuis voor kinderen, jongeren en kunstenaars in het hart van Antwerpen. Deze academische zitting is mogelijk gemaakt dankzij de ondersteuning van alle medewerkers van HETPALEIS www.hetpaleis.be
54