Goed toeven in een dorp zonder school
Leefbare dorpen zonder school
Leefbare dorpen zonder basisschool Een analyse van verschillen tussen dorpen met een basisschool, dorpen zonder een basisschool en dorpen met een recent gesloten basisschool
Colofon Leefbare dorpen zonder basisschool. Een analyse van verschillen tussen dorpen met een basisschool, dorpen zonder een basisschool en dorpen met een recent gesloten basisschool.
Projectleider en eindredactie Dr. E.C.M. van Ruijven Onderzoekers Drs. M. Jokhan Dr. L. Crommentuijn Opmaak Partoer, Fries bureau voor sociaal economische vraagstukken Leeuwarden, juni 2012 Partoer, Fries bureau voor sociaal economische vraagstukken Postbus 298 8901 BB Leeuwarden T.: (058) 234 85 00 F.: (058) 234 85 01 E.:
[email protected] I.: www.partoer.nl
2
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Samenvatting en conclusies
7
1.
2.
3.
4.
5.
Inleiding
11
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
11 11 12 13 14
Aanleiding Doelstelling en vraagstelling Onderzoeksopzet Leefbaarheid en demografische processen Leeswijzer
Fryslân en de kleine dorpen
15
2.1 2.2 2.3 2.4
15 16 16 18
Kleine dorpen in Fryslân Bevolkingsontwikkeling kleine dorpen Kleine dorpen en onderwijs Samenvatting
Leefbaarheid in de kleine dorpen in Fryslân
19
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
19 20 21 22 23 24
Bevolking Woningen Voorzieningenniveau Werkgelegenheid Gemeenschapsleven Samenvatting
Demografische processen
27
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
27 28 30 32 33 33
Ontwikkeling aantal inwoners Vergrijzing Ontgroening Huishoudens met kinderen Ontwikkeling aandeel basisschoolkinderen Samenvatting
Reflectie en discussie 5.1 Reflectie 5.2 Discussie
Bijlage 1: Overzicht dorpen naar gemeente en basisschool
35 35 36
37
3
4
Voorwoord Voor u ligt de rapportage van het onderzoek naar de leefbaarheid en demografische processen in de kleine dorpen in Fryslân in relatie met de school. In het onderzoek zijn de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen, waar recent een school gesloten is, met elkaar vergeleken op relevante kenmerken van de leefbaarheid en de bevolkingssamenstelling. Het vergelijkend perspectief biedt een goed beeld over het effect van de school op de leefbaarheid in de kleine dorpen. Met het oog op de krimp, vergrijzing en ontgroening is het onderzoek niet alleen relevant voor bestuurders in het Friese onderwijs, maar ook voor bestuurders van de lokale overheden in Fryslân. Naast deze rapportage verschijnt tevens een fluchskrift, waarin de demografische processen in relatie met het onderwijs belicht worden. Het onderzoek is uitgevoerd door Partoer in opdracht van de provincie Fryslân. In het voorwoord wil ik graag de mensen bedanken, die meegewerkt hebben aan het onderzoek. In de eerste plaats wil ik hier Maaike Swart, provinciaal beleidsmedewerker Onderwijs en Marco Smulders, analist/adviseur van de afdeling beleids- en geoinformatie van de provincie Fryslân noemen. Maaike en Marco hebben meegedacht over de invalshoek van het onderzoek, databestanden beschikbaar gesteld en in de afrondingsfase als referent de resultaten beoordeeld. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar de heer Albert Helder, directeur-bestuurder onderwijsgroep Fier en de heer Wietze Kooistra, wethouder Opsterland en voorzitter van de VFG commissie Onderwijs, Jeugd en Sport. Albert en Wietze hebben het rapport vanuit hun functie in het onderwijs en het lokale bestuur voorzien van commentaar en Partoer geadviseerd over de wijze van publiceren. Tot slot een woord van dank aan mijn collega’s Wilma de Vries, Sjoerd IJdema, Jan Rodenhuis en Annet Jaspers, elk voor hun aandeel in het eindresultaat. Mede namens Maja Jokhan en Leon Crommentuijn,
Bernie van Ruijven Partoer Juni 2012
5
6
Samenvatting en conclusies Inleiding en vraagstelling In de discussie over de kleine scholen in plattelandsdorpen wordt vaak de leefbaarheid betrokken. Verondersteld wordt dat de leefbaarheid afhangt van de aanwezigheid van een basisschool. Fryslân kent een zeer groot aantal kleine dorpen: in het peiljaar 2008 telde Fryslân 224 kleine dorpen met 500 inwoners of minder. In ruim één derde van deze dorpen (71 dorpen) wordt basisonderwijs geboden1. In het huidige tijdsgewricht staat een deel van deze kleine scholen onder druk. In een aantal Friese gemeenten zijn beleidsontwikkelingen om scholen in kleine dorpen op te heffen. De vraag is wat deze beleidsontwikkelingen betekenen voor de leefbaarheid in een klein dorp. Wat gebeurt er met de bevolkingssamenstelling in een dorp wanneer de school sluit? Zijn de dorpen zonder school bijvoorbeeld meer vergrijsd dan de dorpen met een school? Partoer is door de Provincie gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijke verschillen in de leefbaarheid en demografische processen tussen dorpen met en zonder een basisschool. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Zijn er verschillen in leefbaarheid en demografische processen tussen kleine dorpen met een basisschool en kleine dorpen zonder een basisschool? Om de vraag te kunnen beantwoorden zijn alle kleine dorpen (<500 inwoners) in Fryslân ingedeeld in drie groepen, te weten dorpen met een school, dorpen zonder school en dorpen waar in de periode 2000-2008 de basisschool gesloten is (zie tabel 1). De groep dorpen met een recent gesloten school is met een aantal van zes zeer gering. Het beeld van deze groep dorpen kan sterk gekleurd worden door kleine veranderingen. Daarom moeten de resultaten van de analyses met betrekking tot de groep dorpen met een recent gesloten school met enig voorzichtigheid gelezen worden. Tabel 1: Typering kleine dorpen in Fryslân (2008)
Aantal dorpen
totaal
dorpen met school
dorpen zonder school
dorpen met recent gesloten school
224
71
147
6
De drie groepen dorpen zijn vergeleken op vijf kenmerken van leefbaarheid en een vijftal demografische gegevens. In tabel 2 zijn de kenmerken van leefbaarheid en de demografische processen samengevat.
1
Ook hier gaat het om het peiljaar 2008. 7
Tabel 2: Kenmerken van leefbaarheid en demografische processen Leefbaarheid
Demografische processen
Bevolking Aantal inwoners Aandeel 65-plussers
Ontwikkeling aantal inwoners (1998-2009)
Woningen Omvang woningvoorraad Jaarlijkse ontwikkeling woningvoorraad Gemiddelde woningbezetting
Vergrijzing (1998-2009) Ontwikkeling aandeel 65 plussers Ontwikkeling grijze druk
Voorzieningenniveau Aantal voorzieningen Type voorzieningen Aantal voorzieningen per 100 inwoners
Ontgroening Ontwikkelingen aandeel jongeren Ontwikkeling groene druk
Werkgelegenheid Aantal fulltime arbeidsplaatsen Gemiddelde groei werkgelegenheid Werkgelegenheid per 100 inwoners
Ontwikkeling aandeel huishoudens met kinderen (2000-2010)
Gemeenschapsleven Aantal verenigingen Type verenigingen Aantal verenigingen per 100 inwoners
Ontwikkeling aandeel bassischoolkinderen (2000-2009)
Leefbaarheid De dorpen met een school en de dorpen zonder school laten grote overeenkomsten zien als het gaat om de leefbaarheid. Op alle kenmerken, met uitzondering op het aantal inwoners en de woningvoorraad, komen de dorpen met een school en de dorpen zonder school met elkaar overeen. Het verschil in het aantal inwoners is fors. De dorpen met een school tellen gemiddeld 339 inwoners, terwijl in de dorpen zonder school de teller blijft steken op 143 inwoners. De dorpen met een school zijn dus gemiddeld bijna twee keer groter dan de dorpen zonder school. In samenhang met het hoger aantal inwoners is de woningvoorraad in de dorpen met een school iets groter en is de jaarlijkse woningtoename in vergelijking met de dorpen zonder school ook iets groter. In de grotere dorpen vinden we, naast een school, vaker een huisarts, een dorpshuis en sportverenigingen. Deze verschillen kunnen echter volledig toegeschreven worden aan het groter aantal inwoners in de dorpen met een school. Voor voorzieningen en het verenigingsleven is namelijk draagvlak nodig. Het verschil van gemiddeld 200 inwoners weegt op een schaal van de dorpsgrootte tot 500 inwoners zwaar. Omgerekend naar 100 inwoners is de werkgelegenheid en het gemeenschapsleven in de dorpen met een school gelijk aan de werkgelegenheid en het gemeenschapsleven in de dorpen zonder school. Per 100 inwoners is het voorzieningenniveau in de dorpen zonder school zelfs gunstiger ten opzichte van de dorpen met een school. De leefbaarheid in de derde groep dorpen, de dorpen met een recent gesloten school, komt nagenoeg overeen met de leefbaarheid in de dorpen met een school en de dorpen zonder school. Alleen het aandeel 65-plussers is in de dorpen met een recent gesloten school iets hoger in vergelijking met de dorpen met een school. In samenhang met het hoger aandeel 65-plussers is de gemiddelde woningbezetting in de dorpen met een recent gesloten basisschool iets lager in vergelijking met de dorpen met een school. Maar het voorzieningenniveau, de werkgelegenheid en het 8
verenigingsleven zijn in de dorpen met een recent gesloten school gelijk aan dat in de dorpen met een school en de dorpen zonder school. Samengevat zijn er tussen de drie typen dorpen geen verschillen in de leefbaarheid, zoals dat in dit onderzoek in kaart gebracht is.
Demografische processen De demografische processen in de dorpen met een school zijn nagenoeg gelijk aan de demografische processen in de dorpen zonder school. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van het inwonersaantal, het aandeel 65-plussers, de grijze druk2, het aandeel jongeren, de groene druk3, het aandeel huishoudens met kinderen en het aandeel basisschoolleerlingen in de dorpen met een school en de dorpen zonder school met elkaar overeenkomen. De bevolkingssamenstelling in de dorpen met een recent gesloten school wijkt wel op een aantal punten af. Kort gezegd, zijn de dorpen met een recent gesloten school in vergelijking met de dorpen met een school en de dorpen zonder school iets meer vergrijsd en meer ontgroend. Belangrijk punt hierbij is dat de vergrijzing en ontgroening in de dorpen met een recent gesloten school al ingezet zijn voor de sluiting van de school. De sluiting van de school heeft geen invloed gehad op deze demografische ontwikkelingen. Samengevat zijn de overeenkomsten in de demografische processen in de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen met een recent gesloten school zo treffend dat wij een relatie tussen de school en de bevolkingssamenstelling in de dorpen kunnen uitsluiten.
Conclusies In dit onderzoek zijn de dorpen op vijf kenmerken van leefbaarheid en een vijftal demografische processen met elkaar vergeleken. Daaruit blijken er tussen de dorpen veel meer overeenkomsten te zijn dan verschillen. Zo is de werkgelegenheid en het gemeenschapsleven in de dorpen zonder school gelijk aan hetgeen wij in de dorpen met een school zien. Omgerekend per 100 inwoners is het voorzieningenniveau in de dorpen zonder school zelfs gunstiger in vergelijking met het voorzieningenniveau in de dorpen met een school. Het gunstiger voorzieningenniveau in de dorpen zonder school heeft te maken met de aanwezigheid van een halte van Openbaar Vervoer en een dorpshuis. Samengevat kunnen we stellen dat de school - dan wel de afwezigheid van een school geen invloed heeft op belangrijke kenmerken van de leefbaarheid als het voorzieningenniveau, de werkgelegenheid en het verenigingsleven. De overeenkomsten in de demografische processen laten bovendien zien dat een dorp zonder school ook qua bevolkingssamenstelling niet anders is dan een dorp met een school. In de basis kan een dorp zonder school net zo levendig zijn als een dorp met school.
2 3
De grijze druk is het percentage 65-plussers ten opzichte van het aantal 20 t/m 64 jarigen. De groene druk is het percentage jongeren (< 20 jaar) ten opzichte van het aantal 20 t/m 64 jarigen. 9
Het leefbaarheidsprofiel en de bevolkingssamenstelling van de dorpen waar in de periode 2000-2008 een school gesloten is, wijken iets af van de dorpen met een school en de dorpen zonder school. Kort gezegd, zijn de dorpen met een recent gesloten school in vergelijking met de dorpen met een school en de dorpen zonder school iets meer vergrijsd en meer ontgroend. Belangrijk punt hierbij is dat de vergrijzing en de ontgroening in de dorpen met een recent gesloten school al ingezet zijn voor de sluiting van de school. De sluiting van de school heeft op deze ontwikkelingen geen invloed gehad. Als slotconclusie kunnen we stellen dat de school, dan wel de sluiting van de school, geen invloed heeft op de demografische processen in een dorp. Andersom wel. Dat wil zeggen dat demografische processen als krimp, vergrijzing en ontgroening kunnen leiden tot de sluiting van een school. Maar ook als dat gebeurt, kan een dorp net zo leefbaar zijn en blijven als in de tijd dat er wel een school gevestigd was.
10
1.
Inleiding
Fryslân krijgt de komende decennia te maken met een aantal demografische veranderingen. Een van de veranderingen is de afname in de groei van het aantal inwoners. In een aantal Friese gemeenten zal de groei zelfs omslaan in krimp4. Naast het dalend aantal inwoners is er ook sprake van een verandering in de leeftijdsopbouw. Zo zal het aantal ouderen flink toenemen. Momenteel is 16,1 procent van de inwoners in Fryslân 65 jaar of ouder5. Tot 2030 zal het aandeel 65-plusssers in Fryslân bijna verdubbelen tot 25,7 procent. Tegenover de toename van de ouderen staat een dalend aantal kinderen. Anders dan bij de vergrijzing speelt het proces van ontgroening voor het jaar 2020. Dat wil zeggen dat tot 2020 de omvang van de basisgeneratie6 flink zal dalen. Na 2020 zal de basisgeneratie over de gehele provincie vrij constant blijven.
1.1
Aanleiding
De genoemde demografische ontwikkelingen leggen een druk op het voorzieningenniveau. Dat geldt in het bijzonder voor het voorzieningenniveau in de kleine dorpen. De eerste tekenen doen zich voor in het basisonderwijs. Op de teldatum 1 oktober 2011 was het leerlingenaantal van bijna 18 procent van de Friese basisscholen onder de lokale opheffingsnorm7. De druk op het voortbestaan van de kleine scholen wordt vergroot doordat de kleine scholen vaker de kwaliteitsnormen niet kunnen waarmaken. Landelijk gezien was in het schooljaar 2009-2010 één op de zes kleine scholen zwak of zeer zwak8. Daarnaast zijn er bedrijfseconomische factoren, die de druk op het voortbestaan van de kleine scholen vergroten. Als gevolg van de krimp, vergrijzing en ontgroening zullen meerdere dorpen in Fryslân geconfronteerd worden met een sluiting of een dreigende sluiting van de basisschool. De sluiting van de basisschool wordt vaak gezien als een aanslag op de leefbaarheid van het dorp. Een dorp met basisschool wordt namelijk als woonplaats aantrekkelijker geacht voor gezinnen met jonge kinderen. Bovendien wordt een school vaak gezien als centrale ontmoetingsplaats voor kinderen, ouders en grootouders. De vraag is of de basisschool daadwerkelijk een bijdrage levert aan de leefbaarheid van een dorp. Zijn dorpen met een school als woonplaats voor jonge gezinnen aantrekkelijker dan dorpen zonder basisschool? Zijn er trends die wijzen op een sterkere vergrijzing in de dorpen zonder school? Hoe is de samenstelling van de bevolking over de jaren heen in een dorp met een school in vergelijking met een dorp zonder school? Dit onderzoek zal trachten een antwoord te geven op deze vragen.
1.2
Doelstelling en vraagstelling
Het onderzoek 'Leefbare dorpen zonder basisschool' is bedoeld om zicht te krijgen op de leefbaarheid en demografische processen in kleine dorpen met een school en kleine dorpen zonder school.
4 5 6 7 8
Fan mear nei better. Beleidsopgave 2010-2020 Demografische ontwikkelingen Fryslân. (Koöperaasje Fryslân, 2010) Friese streken in beeld. SWOT analyse als basis voor de streekagenda’s (Partoer, 2012) Tot de basisgeneratie worden alle 4 t/m 11-jarigen plus 30% van de 12-jarigen gerekend. Focus op de leefbaarheid van het Friese platteland (Focus, 2008) De Staat van het Onderwijs. Onderwijsverslag 2009/2010 (Inspectie van het Onderwijs, 2011). 11
De centrale vraag van het onderzoek luidt: Zijn er verschillen in leefbaarheid en demografische processen tussen kleine dorpen met een basisschool en kleine dorpen zonder een basisschool? Het antwoord op de onderzoeksvraag is bedoeld als (sturings)informatie voor het beleid met betrekking tot de leefbaarheid van dorpen en de spreiding en toegankelijkheid van het basisonderwijs in Fryslân.
1.3
Onderzoeksopzet
Fryslân telt als gevolg van een uniek cultuurhistorisch nederzettingenpatroon een groot aantal kleine dorpen (zie tabel 1.1). Volgens het Plattelânsrapport 2005-2008 (Provincie Fryslân, 2010) heeft meer dan de helft (54%) van het totaal aantal dorpen minder dan 500 inwoners. Het onderzoek richt zich op de leefbaarheid van deze kleine dorpen in Fryslân. Tabel 1.1: Dorpen in Fryslân naar inwonersaantal (2008) Dorpen aantal 224 118 52 19 4 417
< 500 inwoners 500 -1.500 inwoners 1.500 -5.000 inwoners 5.000 -15.000 inwoners > 15.000 inwoners Totaal
aandeel 54% 28% 12% 5% 1% 100%
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
Een groot deel van de kleine dorpen9 met minder dan 500 inwoners (147) heeft geen basisschool meer of heeft deze nooit gehad (zie tabel 1.2). In 71 kleine dorpen wordt daarentegen nog wel basisonderwijs geboden. In twee kleine dorpen zijn zelfs nog twee basisscholen. Zes dorpen hebben in de afgelopen acht jaar (periode 2000-2008) de sluiting van de laatste basisschool in het dorp meegemaakt10. Tabel 1.2: Typering kleine dorpen in Fryslân (2008)
Aantal dorpen
totaal
dorpen met school
dorpen zonder school
dorpen met een recent gesloten school
224
71
147
6
Bron: Provincie Fryslân - bewerkingen Partoer
In deze uitwerking wordt zoveel mogelijk deze uitsplitsing gehanteerd. Dat wil zeggen dat verschillende typen dorpen (dorpen met een school, dorpen zonder school en dorpen waar de school recent gesloten is) geanalyseerd worden op een aantal kenmerken met betrekking tot de leefbaarheid en demografische ontwikkelingen. De groep dorpen, waar recent de basisschool gesloten is, is qua omvang zeer gering (n=6), waardoor de afwijkingen ten opzichte van de groep dorpen met een school en dorpen zonder school, met enige voorzichtigheid gelezen moeten worden.
9 10
De namen van de dorpen en de indeling naar dorpen met school, zonder school en een recent gesloten school is te vinden in bijlage 1. In de periode 2000-2008 zijn in Fryslân meer basisscholen gesloten, maar dat betrof dan basisscholen in dorpen met meer dan 500 inwoners. Deze dorpen vallen buiten de scoop van het onderzoek. 12
1.4
Leefbaarheid en demografische processen
In de literatuur worden uiteenlopende definities van leefbaarheid gehanteerd. Voor dit onderzoek sluiten wij aan bij de definitie, zoals die in het monitoringskader van de Agenda Leefbaar Platteland 2011-2013 (It Waarglês foar Fryslân), is geformuleerd. Daarin wordt gesteld dat een dorp leefbaar is, wanneer er sprake is van: − een gevarieerde bevolking, − voldoende geschikte woningen, − een bereikbaar voorzieningenniveau, − voldoende bereikbare werkgelegenheid, − een rijk gemeenschapsleven, − grote organisatiekracht en − voldoende aandacht van organisaties. In het kader van de monitor plattelandsbeleid heeft de Provincie in 2008 een nulmeting11 verricht. Daartoe heeft de Provincie data verzameld over de eerder genoemde kenmerken. Voor de nulmeting is de dataverzameling nog beperkt tot een aantal kenmerken. Zo ontbreken de gegevens over de organisatiekracht en aandacht voor organisaties. Later in de tijd zal de dataset ook op deze kenmerken aangevuld worden. De Provincie Fryslân heeft het databestand van de nulmeting voor het onderzoek naar de verschillen in de leefbaarheid in de kleine dorpen beschikbaar gesteld. In het onderzoek worden de drie groepen dorpen (dorpen met school, dorpen zonder basisschool en dorpen waar recent de basisschool gesloten is) op de eerste vijf kenmerken van een leefbaar dorp met elkaar vergeleken. Met het oog op het toekennen van betekenis aan de verschillen worden de analyseresultaten getoetst12 met behulp van de variantieanalyse (One-way ANOVA)13. Het significantieniveau is op vijf procent gesteld. Om zicht te krijgen op de demografische processen worden een vijftal bevolkingsontwikkelingen geanalyseerd. Het gaat hierbij om: • Ontwikkeling aantal inwoners (1998-2009) • Vergrijzing o Ontwikkeling aandeel 65-plussers (1998-2009) o Ontwikkeling grijze druk (1998-2009) • Ontgroening o Ontwikkeling aandeel jongeren (1998-2009) o Ontwikkeling groene druk (1998-2009) • Ontwikkeling aandeel huishoudens met kinderen (2000-2010) • Ontwikkeling aandeel basisschoolkinderen (2000-2009) Deze gegevens zijn deels afkomstig van CBS-statistieken en deels van de Provincie. De drie groepen dorpen worden op de genoemde demografische gegevens met elkaar vergeleken. Anders dan bij de kenmerken van leefbaarheid worden de analyseresultaten niet getoetst, maar tegen een normenkader gehouden. Verschillen van 4,9 procent of minder worden als normaal beschouwd. Een verschil van 5 procent of meer wijst op een
11 12
13
Plattelânsrapport 2005-2008 (Provincie Fryslân, 2010) Strikt genomen is het niet noodzakelijk om te toetsen, omdat er in dit onderzoek gewerkt wordt met populatiegegevens. De toetsing wordt daarom beperkt tot de grotere meeteenheden. In het geval van het voorzieningenniveau, de werkgelegenheid en het verenigingsleven gaat het om de berekeningen per 100 inwoners. Met behulp van variantie-analyse wordt getoetst of het gemiddelde van een interval- of ratiovariabele in verschillende groepen aan elkaar gelijk zijn. De groepen worden onderscheiden op basis van een onafhankelijke nominale of ordinale variabele. In dit onderzoek onderscheiden wij drie groepen dorpen, te weten dorpen met een basisschool, dorpen zonder basisschool en dorpen waar een basisschool recent gesloten is. 13
afwijkende ontwikkeling van de bevolkingssamenstelling binnen een groep dorpen ten opzichte van de andere groepen dorpen.
1.5
Leeswijzer
In de inleiding zijn we al in het kort ingegaan op de kleine dorpen in Fryslân. In het volgende hoofdstuk maken we het beeld compleet. Naast de spreiding van de kleine dorpen over de provincie gaan we dieper in op de bevolkingsontwikkeling en de spreiding van dorpen met een school, dorpen zonder een school en dorpen waar recent de school gesloten is. Aansluitend volgen twee hoofdstukken met de analyseresultaten. In hoofdstuk 3 gaat het om de resultaten van de analyses van de kenmerken van leefbaarheid. In het vierde hoofdstuk worden de demografische gegevens en ontwikkelingen gepresenteerd. Het rapport wordt afgesloten met een reflectie en discussie. Bij de reflectie plaatsen wij kritische kanttekeningen bij het onderzoek, waaronder de onderzoeksmethode en het datamateriaal. De rapportage bevat een samenvatting, speciaal bedoeld voor de lezer die omwille van de tijd zich moet beperken tot de belangrijkste resultaten van het onderzoek. De samenvatting is daarom ook vooraan in het rapport geplaatst.
14
2.
Fryslân en de kleine dorpen
Het onderzoek richt zich op de leefbaarheid in de kleine dorpen in Fryslân. Voorafgaand aan de analyses geven wij in het kort een beeld over kleine dorpen in Fryslân. Na de cijfers over de spreiding van de kleine dorpen gaan we dieper in op bevolkingsontwikkeling. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een korte impressie over het onderwijs in de kleine dorpen.
2.1
Kleine dorpen in Fryslân
Zoals gezegd, telt Fryslân veel kleine dorpen. In deze kleine dorpen woont een klein deel van de Friese inwoners, namelijk zeven procent (zie tabel 2.1). Tabel 2.1: Dorpen en inwoners van Fryslân (2008) Dorpen aantal aandeel < 500 inwoners 224 54% 500 -1.500 inwoners 118 28% 1.500 -5.000 inwoners 52 12% 5.000 -15.000 inwoners 19 5% > 15.000 inwoners 4 1% Totaal 417 100%
Inwoners aantal14 aandeel 46.900 7% 108.900 17% 130.300 20% 164.100 26% 193.000 30% 643.200 100%
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
Figuur 2.1: Spreiding kleine dorpen (minder dan 500 inwoners) in Fryslân (2011)
14
De inwonersaantallen zijn afgerond op honderdtal. 15
Qua spreiding liggen de kleine dorpen vooral in het zuiden, westen en noorden van de Provincie (zie figuur 2.1). De gemeente Littenseradiel kent het hoogste percentage kleine dorpen, namelijk 83 procent. Na Harlingen heeft de gemeente Achtkarspelen het laagste percentage kleine dorpen, namelijk acht procent.
2.2
Bevolkingsontwikkeling kleine dorpen
De kleine dorpen kennen een afwijkend beeld als het gaat om de bevolkingsontwikkeling. Dat wil zeggen dat over de periode 2000-2008 de dorpen met meer dan 500 inwoners een toename in het inwonersaantal laten zien, terwijl de kleinste dorpen (<500 inwoners), waar dit onderzoek zich op richt, een geringe bevolkingsafname kent (zie tabel 2.2). Tabel 2.2: Bevolkingsontwikkeling van dorpen naar aantal inwoners Inwoners 2000
2008
Gemiddelde jaarlijkse verandering
47.300
46.900
- 0,10%
500 -1.500 inwoners
106.700
108.900
0,26%
1.500 -5.000 inwoners
127.400
130.300
0,28%
5.000 -15.000 inwoners
158.400
164.100
0,44%
> 15.000 inwoners
184.600
193.000
0,55%
< 500 inwoners
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
De belangrijkste verklaring voor deze verschillen is dat er in grotere dorpen doorgaans meer nieuwe woningen gebouwd zijn.
2.3
Kleine dorpen en onderwijs
Niet alle kleine dorpen hebben een basisschool. In het peiljaar 2008 werd in 71 van de 224 kleine dorpen met minder dan 500 inwoners, basisonderwijs geboden. In figuur 2.2 is de spreiding van de dorpen met, dorpen zonder en dorpen met een recent gesloten basisschool weergegeven. Op gemeenteniveau zijn lichte verschillen in het aantal dorpen met en zonder school. Littenseradiel en (voormalig) Wûnseradiel tellen veel kleine dorpen van 500 inwoners of minder (respectievelijk 24 en 21). In veel van die kleine dorpen wordt ook basisonderwijs gegeven (in respectievelijk 50% en 33%). Skarsterlân telt ook redelijk veel kleine dorpen (21), waarvan krap aan 20 procent een basisschool heeft. Deze verschillen zeggen overigens niets van de toegankelijkheid van het basisonderwijs in Fryslân. Het is namelijk goed denkbaar dat in de directe nabijheid van een klein dorp een wat groter dorp is met meer dan 500 inwoners waar onderwijs geboden wordt.
16
Figuur 2.2: Spreiding kleine dorpen (<500 inwoners) met een school, dorpen zonder school en dorpen met een recent gesloten basisschool
Figuur 2.3: Dorpen met een school, dorpen zonder een school en dorpen met een recent gesloten basisschool naar grootte (1998) (Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer) Wanneer wij de kleine dorpen (<500 inwoners) indelen naar verschillende categorieën in het inwonersaantal blijkt er een samenhang te zijn tussen de omvang van het dorp en de aanwezigheid van een school. De dorpen zonder school zijn de kleinste dorpen (minder dan 100 inwoners), terwijl de dorpen met een basisschool overwegend de wat grotere dorpen zijn (150 inwoners of meer).
17
2.4
Samenvatting
Meer dan de helft (54%) van alle dorpen in Fryslân telt minder dan 500 inwoners. De bevolkingsontwikkeling van de kleine dorpen wijkt af van de bevolkingsontwikkeling van de grotere dorpen. Dat wil zeggen dat de kleinste dorpen met minder dan 500 inwoners in de periode 2000-2008 een lichte afname in het inwonersaantal laten zien, terwijl in alle andere grootteklassen van dorpen het inwonersaantal toeneemt. De belangrijkste verklaring voor deze verschillen is dat er in grotere dorpen doorgaans meer nieuwe woningen gebouwd zijn. Niet in alle kleine dorpen in Fryslân wordt basisonderwijs geboden. In het peiljaar 2008 heeft 32 procent van de kleine dorpen (<500 inwoners) een basisschool. Analyses wijzen op een samenhang tussen de omvang van het dorp en de aanwezigheid van een school. Dat wil zeggen dat van de kleine dorpen vooral in de grootste dorpen (meer dan 150 inwoners) een basisschool te vinden is.
18
3.
Leefbaarheid in de kleine dorpen in Fryslân
In dit hoofdstuk geven wij de resultaten van de vergelijkingen tussen de drie typen dorpen op vijf kenmerken van de leefbaarheid, die in het kader van de monitor plattelandsbeleid door de Provincie verzameld zijn. Het gaat hierbij om gegevens over de bevolking, de woningen, het voorzieningenniveau, de werkgelegenheid en het gemeenschapsleven.
3.1
Bevolking
Het eerste kenmerk van de leefbaarheid, de bevolking, wordt in beeld gebracht aan de hand van • de bevolkingsomvang • aandeel 65-plussers Bevolkingsomvang In tabel 3.1 is de gemiddelde bevolkingsomvang van de drie groepen dorpen gegeven. Daarin kunnen we zien dat de dorpen met een basisschool met gemiddeld genomen 339 inwoners het grootst zijn. Dorpen zonder basisschool zijn met gemiddeld genomen 143 inwoners het kleinst. Statistisch gezien is er een verschil in bevolkingsomvang tussen dorpen met en dorpen zonder basisschool. Dorpen met een recent gesloten basisschool lijken qua bevolkingsomvang op dorpen met een school en laten ook geen (statistisch) verschil in omvang zien. Tabel 3.1: Bevolkingsomvang van kleine dorpen met, zonder en een recent gesloten basisschool (2008) totaal kleine dorpen Totaal aantal inwoners
dorpen met dorpen recent gesloten dorpen met school zonder school school
46.929
24.073
21.088
1768
210
339
143
295
Gemiddeld per dorp Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
Aandeel 65-plussers Het aandeel inwoners van 65 jaar of ouder neemt toe en zal de komende jaren ook blijven toenemen. Deze vergrijzing van de Friese bevolking is niet uniek en zal overal in Nederland plaatsvinden. Tabel 3.2: Aantal en aandeel 65-plussers voor kleine dorpen naar basisschool (2008) dorpen met school
25
39
18
46
12,2%
11,4%
12,8%
15,4%
Aantal 65+ Aandeel inwoners 65+
dorpen met dorpen recent gesloten zonder school school
totaal kleine dorpen
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
Over alle kleine dorpen genomen is iets meer dan 12 procent van het aantal inwoners 65 jaar of ouder (zie tabel 3.2). Vergeleken met het provinciale gemiddelde (16,1%) is het aandeel 65-plussers in de kleine dorpen lager. De groep kleine dorpen is dus naar verhouding minder vergrijsd dan het gemiddelde voor alle dorpen en steden in Fryslân. 19
In de dorpen waar recent de basisschool gesloten is, is het aandeel 65-plussers met 15,4 procent significant hoger dan de dorpen met een school en de dorpen zonder school. Hierbij willen wij wel opmerken dat het bij de groep dorpen met een recent gesloten school om een klein aantal gaat (n=6).
3.2
Woningen
Bij het tweede kenmerk, woningen, gaat het om de kenmerken: • de omvang van de woningvoorraad (2007) • de jaarlijkse ontwikkeling in de woningvoorraad (1999-2007) • de gemiddelde woningbezetting (2007). Bij de gemiddelde woningbezetting wordt het aantal inwoners gedeeld door het aantal woningen. Als uitkomst geeft dit het gemiddeld aantal personen per woning. Door de gemiddelde woningbezetting als indicator te nemen, worden verschillen, veroorzaakt door de verschillen in de bevolkingsomvang, constant gehouden. Omvang woningvoorraad Dorpen met basisschool hebben gemiddeld genomen meer woningen (132) dan de dorpen zonder school (56) (zie tabel 3.3). De meeste woningen vinden wij echter in dorpen waar recent de school gesloten is (144), maar door het geringe aantal en de grote spreiding rondom het gemiddelde binnen deze groep dorpen, zijn de verschillen niet significant. Tabel 3.3: Aantal woningen (2007), jaarlijkse ontwikkeling woningvoorraad (1999-2007) en woningbezetting (2007) voor kleine dorpen naar basisschool
Gemiddeld aantal woningen per dorp Jaarlijkse ontwikkeling woningvoorraad Gemiddelde woningbezetting Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
totaal kleine dorpen
dorpen met school
dorpen zonder school
dorpen met recent gesloten school
83 0,3 2,5
132* 0,4* 2,6
56 0,2 2,6
144 0,2 2,0*
* significantie = 0,05
Jaarlijkse ontwikkeling woningvoorraad Qua verandering in de woningvoorraad zijn er binnen de groepen dorpen slechts minimale verschillen. In de dorpen met een school is het aantal woningen in de periode 1999-2007 gemiddeld (afgerond) met 0,4 procent toegenomen, tegenover 0,2 procent voor dorpen zonder een basisschool. Dorpen met een school groeien in vergelijking met dorpen zonder school dus iets meer. Binnen de drie groepen dorpen zijn de verschillen in de jaarlijkse ontwikkeling van de woningvoorraad overigens groter dan tussen de groepen dorpen.
20
Gemiddelde woningbezetting De onderste rij van tabel 3.3 geeft de gemiddelde woningbezetting weer. Hoe hoger de waarde, hoe meer personen er gemiddeld genomen in een woning wonen. Een gemiddelde woningbezetting groter dan 2 duidt meestal op gezinnen met kinderen. De gemiddelde woningbezetting in de dorpen met een school (2,6) en de dorpen zonder school (2,6) is gelijk aan elkaar. In dorpen met een recent gesloten basisschool, is de gemiddelde woningbezetting duidelijk lager (2,0). Het negatieve verschil ten opzichte de gemiddelde woningbezetting in de dorpen zonder school is statistisch significant. De lagere woningbezetting in de dorpen met een recent gesloten basisschool heeft te maken met het feit dat er in deze dorpen meer 65-plussers wonen.
3.3
Voorzieningenniveau
Bij het derde kenmerk, het voorzieningenniveau, is gekeken naar • het aantal en type voorzieningen • het aantal voorzieningen per 100 inwoners Aantal en type voorzieningen De Plattelandsmonitor onderscheidt een zevental voorzieningen te weten: (a) supermarkt, (b) basisschool, (c) huisarts, (d) dorpshuis, (e) halte voor openbaar vervoer (f) bank en/of postagentschap en (g) woonzorgvoorziening voor ouderen. Een dorp met hooguit twee voorzieningen wordt gerekend tot beperkte dorpen, een dorp met drie à vijf basisvoorzieningen tot niet-complete dorpen en dorpen met zes of meer basisvoorzieningen worden complete dorpen genoemd. Tabel 3.4: Aantal voorzieningen, type voorzieningen, gemiddeld aantal voorzieningen en gemiddeld aantal voorzieningen per 100 inwoners voor kleine dorpen naar basisschool (2008) dorpen met totaal dorpen dorpen recent kleine met zonder gesloten school school dorpen school Aantal voorzieningen (absolute aantallen)
321
129
185
7
3% 4% 45% 88% 3%
4% 8% 79% 86% 4%
3% 1% 29% 90% 3%
0% 0% 50% 67% 0%
Gemiddeld aantal voorzieningen
1,4
1,8
1,3
1,2
Aantal voorzieningen per 100 inwoners
0,7
0,5
0,9*
0,4
Type voorzieningen naar dorp - supermarkt (7 dorpen) - huisarts (8 dorpen) - dorpshuis (101 dorpen) - halte OV (198 dorpen) - bank en/of post (7 dorpen)
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
* significantie = 0,05
In het peiljaar 2008 hebben alle kleine dorpen 321 voorzieningen (zie tabel 3.4)15. Geen van de dorpen in de onderzoeksgroep heeft een woon-zorg-voorziening. In een klein aantal kleine dorpen is een supermarkt (7 dorpen), een huisarts (8 dorpen) en een bank en/of postagentschap (7 dorpen) gevestigd. Een dorpshuis en een (of meer) halte(s) voor openbaar vervoer komen daarentegen wel vaak voor. Dat geldt zeker voor een halte voor openbaar vervoer. 15
Bij de analyses zijn zowel de basisschool als de woonzorgvoorziening buiten beschouwing gelaten. 21
In bijna 90 procent van alle kleine dorpen (198 dorpen) is tenminste één halte voor openbaar vervoer. Een dorpshuis vinden wij in 101 kleine dorpen (45% van alle kleine dorpen). Verdeeld over de drie type dorpen zijn er twee verschillen, te weten de aanwezigheid van een huisarts en een dorphuis. In dorpen met een basisschool is gemiddeld iets vaker een huisarts te vinden dan in dorpen zonder een basisschool (namelijk in 8% van de dorpen met een basisschool tegenover gemiddeld in één procent van de dorpen zonder basisschool). Een dorpshuis is ook een voorziening die vaker aangetroffen wordt in de kleine dorpen met een basisschool. Van de dorpen met een school heeft 79 procent ook een dorpshuis, van de dorpen zonder school heeft 29 procent een dorpshuis. Aantal voorzieningen per 100 inwoners Voor de vergelijkbaarheid is gekeken naar het aantal voorzieningen per 100 inwoners in de verschillende dorpen. Hier komt naar voren dat in dorpen met een basisschool gemiddeld minder voorzieningen aanwezig zijn dan in dorpen zonder een basisschool. Dorpen met een basisschool hebben gemiddeld ongeveer 0,5 voorziening per 100 inwoners, terwijl dorpen zonder een basisschool gemiddeld 0,9 voorzieningen per 100 inwoners hebben. Het naar verhouding gunstige voorzieningenniveau in de dorpen zonder school heeft te maken met de aanwezigheid van een halte voor openbaar vervoer en een dorpshuis.
3.4
Werkgelegenheid
De werkgelegenheid wordt in kaart gebracht aan de hand van • het aantal fulltime arbeidsplaatsen (> 15 uur per week) in 2008 • gemiddelde groei werkgelegenheid 2000-2008 • de werkgelegenheid per 100 inwoners. Gemiddeld genomen hebben de kleine dorpen in Fryslân 33 arbeidsplaatsen in 2000 en 41 arbeidsplaatsen in 2008 (zie tabel 3.5). Dit is, zeker gezien het feit dat deze dorpen bijna niet groeiden qua inwoneraantal, een behoorlijke groei. Tabel 3.5: Gemiddelde werkgelegenheid (2008), groei werkgelegenheid (2000-2008) en werkgelegenheid per 100 inwoners (2008) voor kleine dorpen naar basisschool dorpen met dorpen recent totaal kleine zonder gesloten dorpen school dorpen met school school Gemiddelde werkgelegenheid (2008)
41
55
34
24
Gemiddelde groei werkgelegenheid 2000-2008
8
10
8
8
Werkgelegenheid per 100 inwoners
0,2
0,2
0,2
0,1
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
Allereerst hebben we gekeken naar de verschillen in werkgelegenheid tussen de dorpen met, zonder en met een recent gesloten basisschool. In tabel 3.5 zijn de resultaten van de vergelijkingen samengevat. Geen van deze indicatoren geeft aan dat er verschillen bestaan tussen de onderscheiden type dorpen. Ook als we kijken naar de werkgelegenheid per 100 inwoners, komen er geen verschillen tussen de dorpen naar voren. Werkgelegenheid heeft dus geen enkele relatie met het feit of een dorp wel, niet of een recent gesloten basisschool heeft.
22
3.5
Gemeenschapsleven
Het laatste kenmerk, het gemeenschapsleven, wordt in kaart gebracht aan de hand van de aanwezigheid van • het aantal en type verenigingen • het aantal verenigingen per 100 inwoners. Aantal en type verenigingen De kleine dorpen tellen 214 verenigingen (zie tabel 3.6). Er zijn verschillen in welke verenigingen vaker bestaan in kleine dorpen. IJsverenigingen zijn in de kleine dorpen betrekkelijk zeldzaam; slechts 12 kleine dorpen hebben een ijsvereniging. Dat is over alle dorpen heen genomen 5 procent. Vogelwachten zijn ook nog betrekkelijk weinig voorkomend. In 17 procent van alle kleine dorpen is een vogelwacht. Sportverenigingen komen daarentegen veel meer voor. Van de 224 kleine dorpen hebben 97 dorpen één of meer sportverenigingen, tegen 126 dorpen zonder sportvereniging (van één dorp ontbreken de gegevens). Verdeeld naar het type dorp, zijn er, statistisch gezien, geen verschillen met betrekking tot de ijsverenigingen, maar wel ten aanzien van de vogelwacht en sportverenigingen. Dat wil zeggen dat zowel een vogelwacht als een sportvereniging vaker voorkomen in een dorp met een basisschool dan in een dorp zonder basisschool. Tabel 3.6: Aantal verenigingen, type verenigingen en gemiddeld aantal verenigingen per dorp en gemiddeld aantal verenigingen per 100 inwoners voor kleine dorpen naar basisschool
totaal kleine dorpen
dorpen met school
dorpen zonder school
dorpen met recent gesloten school
214
129
82
3
5% 17% 43%
10% 30% 70%
3% 11% 41%
0% 17% 33%
Gemiddeld aantal verenigingen per dorp
1,0
1,8
0,6
0,5
Gemiddeld aantal verenigingen per 100 inwoners
0,5
0,5
0,4
0,2
Aantal verenigingen (absolute aantallen) Type verenigingen naar dorp - ijsvereniging (12 dorpen) - vogelwacht (38 dorpen) - sportvereniging (97 dorpen)
Bron: Provincie Fryslân – bewerkingen Partoer
Absoluut gezien hebben dorpen met een school ook het hoogste aantal verenigingen. In de dorpen met een basisschool zijn er gemiddeld bijna 1,8 verenigingen. In de dorpen zonder een basisschool en met een recent gesloten basisschool meten wij gemiddeld genomen 0,6 en 0,5 vereniging. Aantal verenigingen per 100 inwoners Onder controle van het aantal inwoners vallen de verschillen in het aantal verenigingen tussen de dorpen weg. Onder de drie groepen dorpen meten wij namelijk een vergelijkbaar aantal (0,2 à 0,4 vereniging) per 100 inwoners. Het hoge aantal verenigingen in de dorpen met een basisschool in absolute zin is louter een gevolg van het feit dat dit ook dorpen zijn met gemiddeld meer inwoners.
23
3.6
Samenvatting
In de voorgaande paragrafen hebben we de dorpen met een school, dorpen zonder school en dorpen een recent gesloten basisschool met elkaar vergeleken op een vijftal kenmerken van leefbaarheid. In deze samenvatting zetten we alle resultaten op een rijtje (zie tabel 3.7). Tabel 3.7: Samenvatting analyseresultaten leefbaarheid kleine dorpen naar basisschool
dorpen dorpen met school zonder school Bevolking Bevolkingsomvang (aantal inwoners) Aandeel 65+ Woningen Omvang woningvoorraad Jaarlijkse ontwikkeling (%)
dorpen met recent gesloten school
339* 11,4%
143 12,8%
295 15,4%*
132* 0,4*
56 0,2
144 0,2
2,6
2,6
2,0*
129
185
7
4% 8% 79% 86% 4%
3% 1% 29% 90% 3%
0% 0% 50% 67% 0%
Aantal voorzieningen per dorp
1,8
1,3
1,2
Aantal voorzieningen per 100 inwoners
0,5
0,9*
0,4
55 10
34 8
24 8
0,2
0,2
0,1
129
82
3
11% 30% 70% 1,8
3% 11% 41% 0,6
0,0% 16% 33% 0,5
0,5
0,4
0,2
Gemiddelde woningbezetting Voorzieningenniveau Aantal voorzieningen (absoluut) Type voorzieningen - supermarkt - huisarts - dorpshuis - openbaar vervoerhalte - bank en/of postagentschap
Werkgelegenheid Werkgelegenheid (2008) Groei werkgelegenheid 2000-2008 Werkgelegenheid per 100 inwoners Gemeenschapsleven Aantal verenigingen (absoluut) Type verenigingen - ijsvereniging - vogelwacht - sportvereniging Aantal verenigingen per dorp Aantal verenigingen per 100 inwoners * significantie = 0,05
Eerst gaan we dieper in op de resultaten met betrekking tot de dorpen met een school. Deze dorpen blijken gemiddeld genomen groter te zijn dan dorpen zonder school. Dorpen met een school tellen gemiddeld genomen 339 inwoners, tegen gemiddeld genomen 143 inwoners in de dorpen zonder school. Als gevolg van het hogere inwonersaantal hebben de dorpen met een school in vergelijking met dorpen zonder school een grotere 24
woningvoorraad. Voorts blijken de dorpen met een school in vergelijking met de dorpen zonder school iets meer te groeien. Het gemiddelde inwonersaantal in de dorpen zonder school is, zoals eerder geconstateerd, aanmerkelijk lager in vergelijking met de dorpen met een school. Ook ten opzichte van de dorpen met een recent gesloten school is het inwonersaantal in de dorpen zonder school fors lager. In het volgend hoofdstuk zullen we nagaan of de dorpen zonder school in de afgelopen jaren meer gekrompen zijn dan de dorpen met een school en de dorpen met een recent gesloten school. Verder is het leefbaarheidsprofiel van de dorpen zonder school gunstiger als het gaat om het voorzieningenniveau. Omgerekend naar 100 inwoners hebben de dorpen zonder een school namelijk 0,9 voorzieningen tegen 0,5 voorzieningen in de dorpen met een school en 0,4 voorzieningen in de dorpen met een recent gesloten basisschool. Het gunstiger voorzieningenniveau in de dorpen zonder school wordt vooral veroorzaakt door de aanwezigheid van een halte van Openbaar Vervoer en een dorpshuis. Tot slot de dorpen met een recent gesloten basisschool. Het gemiddeld inwonersaantal van deze dorpen (295) komt nagenoeg overeen met het inwonersaantal van de dorpen met een school. Wellicht is dat de verklaring voor het feit dat het leefbaarheidsprofiel van de dorpen met een recent gesloten school nauwelijks afwijkt van het profiel van de dorpen met een school. Op de meeste kenmerken van de leefbaarheid komen de dorpen met een recent gesloten school namelijk overeen met de dorpen met een school. Met uitzondering van het aandeel 65-plussers. In de dorpen met een recent gesloten basisschool is het aandeel 65-plussers hoger en als gevolg daarvan is de gemiddelde woningbezetting in deze dorpen lager.
25
26
4.
Demografische processen
In dit hoofdstuk worden de dorpen met een school, dorpen zonder school en dorpen met een recent gesloten school vergeleken op een aantal bevolkingsgegevens. Daarvoor zullen wij de tijdreeksen geven over het aantal inwoners, de vergrijzing, de ontgroening, het aandeel huishoudens met kinderen en het aandeel kinderen in de basisschoolleeftijd.
4.1 Ontwikkeling aantal inwoners Uit het voorgaande hoofdstuk weten wij dat de dorpen naar basisschool qua omvang van elkaar verschillen. Elf jaar eerder, in 1998, waren er vergelijkbare verschillen in de bevolkingsomvang tussen de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen met een recent gesloten school (zie tabel 4.1). De dorpen zonder school en de dorpen met een recent gesloten school zijn in de afgelopen jaren dus niet meer gekrompen dan de dorpen met een school. Tabel 4.1: Aantal inwoners voor kleine dorpen naar basisschool (1998 en 2009)
totaal kleine dorpen
dorpen dorpen met school zonder school
dorpen met recent gesloten school
Aantal inwoners 1998
210
337
145
303
Aantal inwoners 2009
208
339
142
292
- 0,1%
+0,8%
-2,0%
-3,6%
Ontwikkeling 1998-2009
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
In figuur 4.1 zijn de ontwikkelingen in het inwonersaantal in de loop der jaren weergegeven.
Figuur 4.1: Ontwikkeling aantal inwoners voor kleine dorpen naar basisschool (in%) Daaruit kunnen we opmaken dat de bevolkingsomvang van de dorpen met een school en de dorpen zonder school over de periode van elf jaar vrij constant is gebleven.
27
Het beeld van de dorpen met een recent gesloten school is daarentegen iets grilliger. Het grillige beeld heeft te maken met de geringe omvang van de groep dorpen met een recent gesloten school. In deze naar verhouding kleine groep dorpen zorgt een kleine verandering al voor een betrekkelijk grote verandering.
4.2
Vergrijzing
Bij de vergrijzing kijken we naar de ontwikkeling van het aandeel 65-plussers en de ontwikkeling van de grijze druk. Het aandeel 65-plussers wordt berekend ten opzichte van alle inwoners jonger dan 65 jaar. Bij de grijze druk wordt het aantal inwoners van 65 jaar en ouder afgezet tegen het aantal personen in de leeftijd 20 t/m 64 jaar. Ontwikkeling aandeel 65-plussers In 1998 is het gemiddelde aandeel 65-plussers over alle kleine dorpen genomen 11 procent. In 2009 is het aandeel 65-plussers opgelopen tot 13,2 procent. In de dorpen met een recent gesloten basisschool is het aandeel 65-plussers in de beide meetjaren het hoogst, namelijk 13,7 procent in 1998 en 15,4 procent in 2009. Tabel 4.2: Aandeel 65-plussers voor kleine dorpen naar basisschool (1998 en 2009) dorpen met recent gesloten school
totaal kleine dorpen
dorpen met school
dorpen zonder school
Aandeel 65+ 1998
11,0%
9,5%
9,7%
13,7%
Aandeel 65+ 2009
13,2%
11,4%
12,8%
15,4%
Ontwikkeling 2008-2009
+2,2%
+1,9%
+3,1%
+1,7%
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
De toename van het aantal 65-plussers is in de dorpen met een recent gesloten school (+1,7%) in vergelijking met de dorpen met een school (+1,9%) en de dorpen zonder school (+3,1%) echter weer het laagst.
Figuur 4.2: Ontwikkeling 65-plussers voor kleine dorpen naar basisschool (in %)
28
Uit de tijdreeksanalyse blijkt dat het aandeel 65-plussers in de dorpen met een school en de dorpen zonder school over de jaren heen volgens een constant patroon licht toeneemt (zie figuur 4.2). Net zoals bij de ontwikkeling van het aantal inwoners is ook het ontwikkelingspatroon van het aandeel 65-plussers in de dorpen met een recent gesloten school wat grilliger. Ook hier geldt dat het grillige beeld te maken heeft met het feit dat het hier om een kleine groep dorpen gaat. Ontwikkeling grijze druk De grijze druk is het percentage personen van 65 jaar en ouder ten opzichte van het aantal personen in de leeftijd 20 t/m 64 jaar. Dit is een extra indicatie voor de vergrijzing. In tabel 4.3 zijn de resultaten van de analyses samengevat. Eerder hebben we al gezien dat het aandeel 65-plussers in de dorpen met een recent gesloten school, in vergelijking met de dorpen met een school en de dorpen zonder school, hoger is. Dat geldt ook voor de grijze druk. Tabel 4.3: Grijze druk voor kleine dorpen naar basisschool(1998 en 2009)
totaal kleine dorpen
dorpen met school
dorpen zonder school
dorpen met recent gesloten school
Grijze druk 1998
18,1%
15,6%
15,9%
22,7%
Grijze druk 2009
21,2%
18,8%
21,1%
23,6%
Ontwikkeling 1998-2009
+3,1%
+3,2%
+5,2%
+0,9%
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
In de dorpen met een recent gesloten school is de grijze druk in de periode 1998-2009 echter minder sterk toegenomen (+0,9%). De sterkste toename van de grijze druk meten wij namelijk in de dorpen zonder school (+5,2%). De verschillen in de ontwikkelingen van de grijze druk tussen de drie groepen dorpen blijven echter nog binnen de gestelde marge van vijf procent.
Figuur 4.3: Ontwikkeling grijze druk voor kleine dorpen naar basisschool (in %) Samengevat zijn de dorpen met een recent gesloten school iets meer vergrijsd in vergelijking met de dorpen met een school en de dorpen zonder school. Hierbij wijzen wij erop dat het aandeel 65-plussers en de grijze druk in de dorpen met een recent gesloten school al hoger waren voor de sluiting van de school. Daarbij hebben
29
we gezien dat de vergrijzing in de dorpen met een recent gesloten school minder sterk doorzet in vergelijking met de dorpen met een school en de dorpen zonder school.
4.3
Ontgroening
Evenals voor vergrijzing worden het aandeel jongeren en de ontwikkeling van de groene druk samen in een paragraaf behandeld. Het aandeel jongeren heeft betrekking op de leeftijdsgroep jonger dan 20 jaar in vergelijking met het aantal personen ouder dan 20 jaar. De groene druk is het aantal personen jonger dan 20 jaar gedeeld door het aantal personen in de leeftijd 20 t/m 64 jaar. Aandeel jongeren In de dorpen met een school is het aandeel jongeren zowel in 1998 als 2009 het hoogst (zie tabel 4.4). Dorpen met een recent gesloten basisschool hebben op de beide meetmomenten gemiddeld het laagste aandeel jongeren. Dorpen zonder een basisschool hebben als het gaat om het aandeel jongeren een tussenpositie. Tabel 4.4: Aandeel jongeren voor kleine dorpen naar basisschool (1998 en 2009)
totaal kleine dorpen
dorpen dorpen met school zonder school
dorpen met recent gesloten school
Aandeel jongeren 1998
26,8%
29,4%
27,8%
23,2%
Aandeel jongeren 2009
24,5%
27,6%
26,7%
19,1%
Ontwikkeling 1998-2009
-2,3%
-1,8%
-1,1%
-4,1%
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
In alle kleine dorpen neemt het aantal jongeren af. Dat geldt ook voor de kleine dorpen in Fryslân. De afname van het aandeel jongeren is voor dorpen met een basisschool (-1,8%) en dorpen zonder een basisschool (-1,1%) nagenoeg gelijk aan elkaar. In de dorpen met een recent gesloten school is de afname van het aandeel jongeren iets hoger (-4,1%), maar blijft binnen de eerdere gestelde norm van vijf procent.
Figuur 4.4: Ontwikkeling aandeel jongeren voor kleine dorpen naar basisschool (in %) Over de jaren heen gekeken blijven de verschillen tussen de dorpen met een school en de dorpen zonder school, als het gaat om het aandeel jongeren, gelijk aan elkaar (zie figuur 4.4). Bij de dorpen met een recent gesloten basisschool meten wij een lichte schommeling rond de eeuwwisseling. In 2001 is het aandeel jongeren iets toegenomen 30
(van 22,0 naar 24,6 procent), waarna het vanaf 2003 weer daalt tot 19,1 procent in 2009. Ontwikkeling groene druk De groene druk is in de dorpen met een school en de dorpen zonder school nagenoeg gelijk aan elkaar (zie tabel 4.5). Ook als het gaat om de ontwikkeling laten de beide groepen dorpen een overeenkomstig beeld zien. Tabel 4.5: Aandeel groene druk voor kleine dorpen naar basisschool (1998 en2009)
totaal kleine dorpen
dorpen dorpen met school zonder school
dorpen met recent gesloten school
Groene druk 1998
43,8%
48,2%
45,1%
38,1%
Groene druk 2009
39,7%
45,7%
44,1%
29,5%
Ontwikkeling 1998-2009
-4,1%
-2,5%
-1,0%
-8,6%
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
De groene druk is het laagst in dorpen met een recent gesloten basisschool, lager dan in dorpen met en dorpen zonder basisschool. De groene druk in de dorpen met een recent gesloten school is overigens al voor de sluiting van de school lager ten opzichte van de dorpen met een school en dorpen zonder school.
Figuur 4.5: Ontwikkeling aandeel groene druk voor kleine dorpen naar basisschool (in%) De afname van de groene druk in dorpen met een recent gesloten basisschool (-8,6%) is in vergelijking met de afname van de groene druk in de dorpen met een school (-2,5%) en de dorpen zonder school (-1,0%) wel sterker.
31
4.4
Huishoudens met kinderen
Het aandeel huishoudens met kinderen16 wordt berekend ten opzichte van het totaal aantal huishoudens. Het aandeel huishoudens met kinderen is in de dorpen met een school en de dorpen zonder school nagenoeg gelijk aan elkaar (zie tabel 4.6). In de dorpen met een recent gesloten school is het aandeel huishoudens met kinderen in vergelijking met de dorpen met een school en de dorpen zonder school lager. Ook hier zien wij dat het aandeel huishoudens met kinderen in de dorpen met een recent gesloten school al lager was voor de sluiting van de school. Tabel 4.6: Aandeel huishoudens (hh) met kinderen voor kleine dorpen naar basisschool (2000 en 2010) totaal kleine dorpen dorpen dorpen met school zonder school
dorpen met recent gesloten school
Aandeel hh met kinderen 2000
43,3%
47,1%
45,7%
37,1%
Aandeel hh met kinderen 2010
38,7%
42,2%
40,2%
33,7%
Ontwikkeling 2000-2010
-4,6%
-4,9%
-5,5%
-3,4%
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
De ontwikkeling van het aandeel huishoudens met kinderen in de dorpen met een recent gesloten school (-3,4%) is in vergelijking met de dorpen met een school (-4,9%) en de dorpen zonder school (-5,5%) weer iets gunstiger. De dorpen met een recent gesloten school tellen dus wel minder huishoudens met kinderen, maar de afname van het aandeel huishoudens met kinderen is in deze groep dorpen minder sterk dan in de twee andere groepen dorpen.
Figuur 4.6: Ontwikkeling aandeel huishoudens (hh) met kinderen voor kleine dorpen naar basisschool (in %)
16
Onder de huishoudens met kinderen worden de paren met één of meer kinderen en de eenoudergezinnen gerekend. 32
4.5
Ontwikkeling aandeel basisschoolkinderen
Onder de basisschoolleerlingen worden alle kinderen gerekend in de leeftijd van 5 t/m 12 jaar. Deze cijfers zijn verkregen door het aantal 5 t/m 9 jarigen te nemen opgeteld met de helft van de kinderen in de leeftijdsgroep 10 t/m 14 jaar. Tabel 4.7: Aandeel basisschoolkinderen voor kleine dorpen naar basisschool (2000 en 2009) totaal kleine dorpen dorpen met school
dorpen met recent gesloten dorpen school zonder school
Aandeel basisschoolkinderen 2000
10,5%
11,5%
10,7%
9,3%
Aandeel basisschoolkinderen 2009
9,5%
11,0%
10,7%
6,7%
-1,0%
-0,5%
0,0%
-2,6%
Ontwikkeling 2000-2009
Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
Het aandeel kinderen in de basisschoolleeftijd is in het eerste meetjaar (2000) in de drie groepen dorpen nagenoeg gelijk aan elkaar. In het tweede meetjaar (2009) zijn er lichte verschillen in het aandeel basisschoolkinderen in de drie groepen dorpen. De ontwikkelingen blijven overduidelijk binnen de marge van vijf procent.
Figuur 4.7: Ontwikkeling aandeel basisschoolkinderen voor kleine dorpen naar basisschool(2000-2009) Dat betekent dat het aandeel kinderen in de leeftijd van de basisschool in de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen met een recent gesloten school gelijk blijft aan elkaar.
4.6
Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen met een recent gesloten school vergeleken op de ontwikkelingen over het aantal inwoners, de vergrijzing, ontgroening, huishoudens en aandeel basisschoolkinderen. Verschillen in de ontwikkelingen van vijf procent of meer zijn naar onze mening relevant. In tabel 4.8 zijn alle resultaten samengevat.
33
Tabel 4.8: Samenvatting analyseresultaten ontwikkeling aantal inwoners, vergrijzing, ontgroening, huishoudens met kinderen en omvang basisschoolkinderen voor kleine dorpen naar basisschool dorpen met basisschool
dorpen zonder basisschool
dorpen met recent gesloten basisschool
0,8%
-2,0%
-3,6%
Ontwikkeling aandeel ouderen 1998-2009
+1,9%
+3,1%
+1,7%
Ontwikkeling grijze druk 1998-2009
+3,2%
+5,2%
+0,9%
Ontwikkeling aandeel jongeren 1998-2009
-1,8%
-1,1%
-4,1%
Ontwikkeling groene druk 1998-2009
-2,5%
-1,0%
-8,6%*
-4,9%
-5,5%
-3,4%
Ontwikkeling aantal inwoners Ontwikkeling 1998-2008 Vergrijzing
Ontgroening
Huishoudens met kinderen Ontwikkeling aandeel hh met kinderen 2000-2010 Omvang basisschoolkinderen Ontwikkeling aandeel kinderen 2000-2009 Bron: CBS-StatLine, ABF-Swing – bewerkingen Partoer
-0,5%
0,0% -2,6% * verschil >5%
In de dorpen met een school is de samenstelling van de bevolking over de jaren heen vrij constant gebleven. Dat geldt ook voor de dorpen zonder school. Op geen van de bevolkingskenmerken en ontwikkelingen daarin zijn verschillen tussen de dorpen met een school en dorpen zonder school groter dan vijf procent gemeten. De bevolkingssamenstelling in de dorpen met een recent gesloten school wijkt op een aantal punten af van de bevolkingssamenstelling in de dorpen met een school en de dorpen zonder school. Kort gezegd, zijn de dorpen met een recent gesloten school iets meer vergrijsd en meer ontgroend. Belangrijk punt hierbij is dat de vergrijzing en de ontgroening in de dorpen met een recent gesloten school al ingezet zijn voor de sluiting van de school. De sluiting van de school heeft op deze ontwikkelingen geen invloed gehad. De overeenkomsten in de demografische processen in de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen met een recent gesloten school zijn echter zo treffend dat wij een relatie tussen de school en de bevolkingssamenstelling in de dorpen kunnen uitsluiten.
34
5.
Reflectie en discussie
In het onderzoek zijn de dorpen met een school, de dorpen zonder school en de dorpen, waar recent een school gesloten is, met elkaar vergeleken op relevante kenmerken van de leefbaarheid en de bevolkingssamenstelling. Het vergelijkend perspectief biedt een goed beeld over de effecten van de school op de leefbaarheid in de kleine dorpen. Desondanks zijn er wel een aantal kritische kanttekeningen te maken. Daarvoor is de eerste paragraaf gereserveerd. Aansluitend zetten wij de demografische ontwikkelingen en het onderwijs in een breder perspectief. In de discussie gaan wij kort in op een aantal vraagstukken, die naast het vraagstuk over de leefbaarheid, voor de toekomst van het onderwijs van belang zijn.
5.1
Reflectie
De eerste kritische opmerking betreft het datamateriaal, waarmee de vragen over de leefbaarheid beantwoord zijn. Het gaat hier om datamateriaal van de Provincie, dat in het kader van de nulmeting van het plattelandsbeleid in 2008 verzameld is. In 2012 kan terecht een opmerking gemaakt worden over de ‘actualiteit’ van de data. De gegevens in het databestand lenen zich echter wel goed voor een eerste verkenning naar de mogelijke samenhang tussen de leefbaarheid en de school, zoals dat in dit onderzoek uitgevoerd is. Een tweede opmerking die wij hier willen maken betreft de definiëring van een klein dorp. Deze is gebaseerd op het aantal inwoners (< 500 inwoners). Deze vrij technische benadering kan in sommige gevallen tegen de beleving van inwoners van het dorp en bestuurders ingaan. Zo zijn er voorbeelden van zogenaamde tweelingdorpen of dorpen, die zo dichtbij elkaar liggen, dat er in de beleving sprake is van één dorp. In dit onderzoek hebben wij de indeling van dorpen van de Provincie gevolgd. Verder is in dit onderzoek weinig aandacht besteed aan een verkenning en verdieping van het begrip ‘leefbaarheid’. Eén van de redenen daarvoor is de beperkte tijdspanne, waarin het onderzoek uitgevoerd moest worden. Daarbij leent toegepast onderzoek, als deze, zich minder voor een theoretische verkenning of verdieping. Maar belangrijker is dat wij in dit onderzoek de aansluiting hebben gezocht met de beleidspraktijk van de opdrachtgever. Vanuit die gedachte zijn we uitgekomen op het monitoringskader van de Agenda Leefbaar Platteland 2011-2013 (Provincie Fryslân). Resten nog twee methodologische opmerkingen. De eerste opmerking betreft de analyses met betrekking tot de groep dorpen waar recent de school gesloten is. De omvang van de groep dorpen, waar recent een school gesloten is, is klein. Bovendien wijkt de omvang sterk af van de omvang van de twee andere groepen dorpen. Methodologisch gezien, zijn er goede redenen om af te zien van deze groepsindeling. Aan de andere kant bieden de afzonderlijke analyses wel een ‘inkijkje’ in de dorpen, die recent geconfronteerd zijn met de sluiting van de school. De resultaten zijn echter indicatief en hebben betrekking op de situatie in die dorpen. Tot slot een opmerking over het vergelijkend perspectief. Deze zijn beperkt tot de provinciale grens. Fryslân is echter niet de enige provincie, die te maken heeft met krimp, vergrijzing en ontgroening. In Zeeland, Zuid-Limburg en Oost-Groningen spelen vergelijkbare processen. De vraag is of in die regio’s wel sprake is van een samenhang tussen de leefbaarheid en de school. Of zijn de resultaten, zoals die voor Fryslân gelden, vergelijkbaar met andere krimpregio’s? En wat betekenen de resultaten in de andere 35
krimpregio’s voor Fryslân? Om die vragen te kunnen beantwoorden zal Partoer medio 2012 inter-provinciale vergelijkingen uitvoeren. De resultaten van deze vergelijkingen worden eind 2012 gepresenteerd in een fluchskrift.
5.2
Discussie
De krimp, vergrijzing en ontgroening zetten het onderwijs en de lokale overheden voor complexe vraagstukken. Het vraagstuk over de leefbaarheid is daar één van. Naast de leefbaarheid leiden de demografische ontwikkelingen tot vragen over de bedrijfsvoering, kwaliteit, diversiteit en keuzemogelijkheden in het basisonderwijs. Bedrijfsvoering: financiën, huisvesting en personeel De bekostiging van een school vindt zijn basis in het aantal leerlingen. Hoe minder leerlingen de school bezoeken, hoe minder inkomsten een schoolbestuur ontvangt. Het Nederlands onderwijsbestel kent een ‘ kleine scholen toeslag’, maar deze toeslag is niet altijd toereikend. Bedrijfseconomisch blijkt het omslagpunt rond de 125-150 leerlingen te liggen. In het fluchskrift Demografie en onderwijs in Fryslân17 kunnen we lezen dat 70 procent van de Friese basisscholen niet meer dan 150 leerlingen telt. Deze scholen staan nu al voor het vraagstuk rondom de bedrijfsvoering. Met de leerlingenkrimp zullen nog meer Friese basisscholen met de financiële krimp geconfronteerd worden. Kwaliteit van het onderwijs Volgens de Onderwijsinspectie is de kwaliteit op de kleine scholen in vergelijking met de kwaliteit van onderwijs op de grote scholen vaker zwak of zeer zwak. Het kwaliteitsprobleem heeft ook binnen het Friese basisonderwijs gespeeld. Met steun van provinciale subsidie (Boppeslach) heeft het Friese basisonderwijs de achterstand weg weten te werken. Door de krimp kunnen alle inspanningen teniet gedaan worden en de kwaliteit van het onderwijs weer onder druk komen te staan. Zo is er een duidelijke samenhang tussen de schoolgrootte en de mogelijkheden voor de leerlingen om sociale vaardigheden op te doen. Hoe kleiner de school, hoe kleiner de jaargroepen, hoe minder mogelijkheden om van elkaar te leren. Bovendien is op kleine scholen de werkdruk voor het onderwijzend team veel hoger dan op grotere scholen. Kortom, de krimp dwingt het Friese basisonderwijs na te denken over een ondergrens in de school- en groepsgrootte. Diversiteit en keuzemogelijkheid De keuzemogelijkheden en de diversiteit in het onderwijs zijn op het Friese platteland beperkt. Zo zijn de meeste kleine dorpen (< 500 inwoners) voor onderwijs aangewezen op een ander dorp. Daarbij is het vernieuwingsonderwijs op het Friese platteland sterk ondervertegenwoordigd. Het zal duidelijk zijn dat wanneer een school de deuren sluit, dit gevolgen heeft voor de keuzemogelijkheden van ouders. Onderzoek wijst uit dat voor ouders, na kwaliteit en de nabijheid, dezelfde opvatting over opvoeding het belangrijkste keuzemotief voor een school is. Verder spelen praktische zaken als de combinatie werk, school en kinderopvang een rol. De krimp vraagt van het onderwijs en de lokale overheden het uiterste als het gaat om slimme oplossingen. Naast kwaliteit, bereikbaarheid en betaalbaarheid zijn keuzemogelijkheden en diversiteit daarin leidende begrippen.
17
Demografie en onderwijs (Partoer, 2012) 36
Bijlage 1: Overzicht dorpen (< 500 inwoners) naar gemeente en basisschool (Bron: Provincie Fryslân)
gemeente Achtkarspelen Ameland Boarnsterhim
dorp met school
dorp zonder school
dorp met recent gesloten school
Stroobos Ballum Sibrandabuorren Tersoal
Dantumadeel
Dongeradeel
Bornwird Brantgum Hantumhuizen Lioessens Niawier Paesens
Ferwerderadiel
Reitsum
Franekeradeel
Dongjum Herbaijum Ried
Gaasterlân-Sleat
Elahuizen Oudega Sondel
Heerenveen
Bontebok
Dearsum Eagum Friens Idaerd Poppenwier Warstiens De Falom Readtsjerk Sibrandahûs Aalsum Foudgum Hantum Hantumeruitburen Hiaure Jouswier Moddergat Morra Oostrum Raard Waaxens Wetsens Ginnum Hegebeintum Jannum Jislum Lichtaard Wânswert Boer Firdgum Klooster Lidlum Peins Pietersbierum Schalsum Zweins Harich Kolderwolde Mirns Rijs Ruigahuizen Luinjeberd
Nes Wierum
Hitzum
37
gemeente
Het Bildt Kollumerland c.a.
dorp met school
dorp zonder school
Gersloot
Nieuweschoot Terband Westhoek
Kollumerpomp Triemen
Leeuwarden
Hempens Lekkum
Leeuwarderadeel
Cornjum Hijum
Lemsterland
Littenseradiel
Menaldumadeel
Nijefurd Ooststellingwerf
Opsterland Skarsterlân
dorp met recent gesloten school
Baard Boazum Easterlittens Easterwierrum Hilaard Itens Jorwert Kûbaard Reahûs Spannum Wiuwert Wjelsryp Boksum
It Heidenskip Molkwerum Fochteloo Langedijke Ravenswoud Jonkerslân Luxwoude Goingarijp Haskerdijken Ouwsterhaule Terkaple
Augsbuurt Veenklooster Warfstermolen Miedum Snakkerburen Swichum Teerns Finkum Jelsum Oude Leije Delfstrahuizen Echten Eesterga Follega Baaium Bears Britswert Hidaard Hinnaard Húns Iens Jellum Leons Lytsewierrum Rien Waaksens Blessum Engelum Schingen Slappeterp Wier Nijhuizum Nijeberkoop
Olterterp Akmarijp Boornzwaag Broek Dijken
38
gemeente
Smallingerland
dorp met school
dorp zonder school
Vegelinsoord
Doniaga Idskenhuizen Legemeer Nieuwebrug Nijehaske Oldeouwer Ouwster-Nijega Rohel Rotstergaast Snikzwaag Teroele Tjerkgaast Goëngahuizen Kortehemmen Smalle Ee Loënga Offingawier Baaiduinen Formerum Hee Kaart Kinnum Landerum Lies Oosterend Seerijp
De Tike De Veenhoop
Sneek Terschelling
Hoorn
Tytsjerksteradiel Weststellingwerf
Earnewâld De Hoeve Munnekeburen Nijeholtpade Oldeholtwolde Oldelamer Oldetrijne
Wûnseradiel
Burgwerd Exmorra Ferwoude Lollum Schettens Tjerkwerd Wons
Blesdijke Langelille Nijeholtwolde Nijelamer Nijetrijne Peperga Scherpenzeel Slijkenburg Sonnega Spanga Ter Idzard Vinkega Allingawier Breezanddijk Cornwerd Dedgum Gaast Hartwerd Hichtum
dorp met recent gesloten school
Wyns Zandhuizen
39
gemeente
Wymbritseradiel
dorp met school
Abbega Folsgare Gaastmeer Gauw Oosthem
dorp zonder school
dorp met recent gesloten school
Hieslum Idsegahuizum Kornwerderzand Longerhouw Piaam Schraard Zurich Goënga Greonterp Idzega Indijk Jutrijp Koufurderrige Sandfirden Smallebrugge Tirns Tjalhuizum Uitwellingerga Westhem Wolsum Ypecolsga
40
Partoer Westersingel 4 8913 CK Leeuwarden T (058) 234 85 00 www.partoer.nl