Godsdienst 1B NAAM:
MIJN VERHAAL
kleef hier een recente foto van jezelf Merk op hoe je al geëvolueerd bent dooheen de jaren…
Instituut Mariagaard
-1-
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM:
1. MIJN LEVENSVERHAAL. 1 2 3
4
5 6 7
Benoem de levensfasen: 1. ……………………………………. (…………) 2. ……………………………………. (…………) 3. ……………………………………. (…………) 4. ……………………………………. (…………) 5. ……………………………………. (…………) 6. ……………………………………. (…………) 7. ……………………………………. (…………) Omcirkel met een rode balpen in welke levensfase jij nu zit. Instituut Mariagaard
-2-
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM:
TAAK: Over onze geboorte en ons eerste levensjaar weten we niet zoveel. Om dit verhaal te achterhalen ,gaan we op interview bij onze ouder(s)/grootouder(s). Denk even na welke vragen je hen zou willen stellen…
Opdracht: Maak hierover een verslag dat je presenteert voor je klasgenoten. Volgende vragen kunnen je helpen: 1. Waar ben ik geboren? Welke dag van de week? Hoe laat? 2. Hoeveel woog ik? Hoe groot was ik ? 3. Hoe oud waren jullie als ik geboren ben? 4. Waarom heb je me … genoemd? Heeft mijn naam een betekenis? Wie heeft hem gekozen? Heb je nog getwijfeld tussen andere namen en welke? 5. Wist je op voorhand of ik een jongen of een meisje was? Heb je het doorverteld? 6. Hoe zou ik genoemd hebben indien ik een jongen/meisje was ? 7. Hoe zag mijn geboortekaartje en doopsuiker eruit? Hebben jullie nog een exemplaar? Wanneer werd ik gedoopt? Was er nadien een feestje? 8. Heb ik veel geweend als baby? 9. Hoelang heb ik een luier gedragen? 10. Wanneer had ik mijn eerste tandje? 11. Wat was mijn eerste woordje?
Instituut Mariagaard
3
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM: 12. Heb ik een fopspeen gehad? Hoelang? Hoe afgeleerd? 13. Wat was/is mijn favoriete knuffel? 14. Hoe oud was ik toen ik kon lopen? Waar zette ik mijn eerste stapjes?
☺Uiteraard mag je andere of extra vragen stellen. Het is de bedoeling dat je het verhaal van je geboorte en je eerste levensjaar te weten komt en dit meedeelt aan je klasgenoten. Concreet: Je presentatie dient ongeveer 5 minuten te duren. Je voorbereiding mag je uiteraard bij je houden maar het is niet de bedoeling dat je dit afleest ! Het is natuurlijk leuk als je jouw verhaal vertelt met fotomateriaal en/of authentiek materiaal (doopsuiker,doopkleedje,…) maar vraag eerst aan je ouders of je dit ook mag meebrengen !
Veel succes bij je ontdekkingstocht!
Instituut Mariagaard
4
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM:
2. HET DOOPSEL. Het doopsel is de verwelkoming in de kerkgemeenschap. Het ritueel van het doopsel wordt zelfs al in het Nieuwe Testament beschreven. In de eerste eeuwen van het christendom werden de meeste christenen als volwassenen gedoopt. Pas later ging men hele gezinnen dopen, met baby’s en kinderen erbij. Vandaag komen zowel volwassenendoop als kinderdoop voor. Bij een kinderdoop kiezen de ouders ervoor om hun kind in de gelovige gemeenschap te laten opnemen.
De symbolen: -
De NAAMGEVING: de naam die de ouders voor het kind hebben uitgezocht,
wordt meegedeeld
aan de samengekomen familieleden,
vrienden en medeparochianen. -
Het KRUISJE: daarmee vertrouwen ouders hun kindje aan Jezus toe.
-
De beloften van de ouders en van peter en meter: ze beloven hun best te doen om het kind de weg naar Jezus te wijzen.
-De HANDOPLEGGING:een teken van zorg en veiligheid, van Gods geborgenheid. Ook Jezus legde kinderen de handen op. - Het DOOPSEL MET WATER: een teken van het begin van een nieuw leven - WOORDEN van de priester: ‘ Ik doop je in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. - De ZALVING MET CHRSIMA: de olie waarmee het kindje gezalfd wordt, is symbool van de kracht die het ontvangt en die het sterk zal maken voor het leven. De Geest zal in het kindje leven. - Het DOOPKLEED: het feestkleed. Net zoals Jezus Christus na zijn verrijzenis, droeg de dopeling oorspronkelijk een wit kleed. - De DOOPKAARS: Ze wordt aangestoken aan de paaskaars, symbool van Jezus Christus als wegwijzer in het leven.
Instituut Mariagaard
5
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM: - De ZEGENING:van zintuigen en ledematen
3. Het vormsel DE STAP NAAR VOLWASSENHEID Jullie staan nu op een drempel: je bent geen kind meer, stilaan wordt je bij de volwassenen gerekend. godsdiensten.
Ook dit wordt gevierd in veel culturen en in alle
We lezen de teksten en noteren daarna van elke godsdienst een belangrijke zin. De heilige draad bij de Hindoes. Bij hindoejongens vindt de belangrijkste plechtigheid in hun jeugd plaats tussen hun negende en hun elfde jaar. Dan krijgen ze van de priesters hun heilige draad. Die moeten ze heel hun leven over hun linkerschouder en onder hun rechterarm dragen. Het is een teken van een nieuwe fase in hun leven, waarin ze meer te weten komen over hun godsdienst en meer verantwoordelijkheid gaan dragen.
……………………………………………….………………………………………… ……………………………………………….…………………………………………. De Islam. Elke islamitische man en vrouw mag tijdens de ramadan overdag (dat wil zeggen van zonsopgang tot zonsondergang) niet eten, drinken, roken of parfum gebruiken. Sommige mensen moeten niet meedoen: zieken en zwangere vrouwen bijvoorbeeld. Kinderen moeten ook niet meedoen. De leeftijdsgrens is voor meisjes bepaald op 13 jaar en voor jongens op 14 jaar.
……………………………………………….…………………………………………. ……………………………………………….………………………………………… Bij joodse kinderen: Mosje vertelt: Ik ben 12 jaar en woon in Antwerpen. Ik ga naar een joodse school. Volgend jaar op de eerste zaterdag na mijn 13de verjaardag, vier ik mijn bar mitsva. Volgens de joodse wet ben ik dan volwassen. Die dag wordt ik in de synagoge opgeroepen om een tekst uit de thora voor te lezen. Vanaf dan moet ik als gelovige jood leven. Ik mag dan ook deelnemen aan de gesprekken in het leerhuis van de synagoge en voorlezen uit de thora, zoals elke volwassene. Ik kijk wel uit naar mijn bar mitsva,want het wordt een groot feest met familie en vrienden. Voor meisjes is er de bat mitsva.
……………………………………………….…………………………………………
Instituut Mariagaard
6
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM:
……………………………………………….………………………………………… Een boeddhistische jongen: Ik herinner me nog goed mijn inwijdingsfeest. Drieëndertig jongens en zevenentwintig meisjes werden als prinsen en prinsessen aangekleed. Twee dagen was ik een prins zoals ook boeddha een prins was. Van overal reikten mensen ons snoep aan. In het dorp zelf stond er een feesttent. Twee dagen feestvieren! Op het einde van de tweede dag trok ik met de andere jongens naar het klooster, even buiten het dorp. Vader en moeder gingen mee. We werden er door de monniken kaal geschoren bij volle maan en kregen een oranje kleed aangetrokken. Dan keerden we terug naar de feesttent waar ook de monniken waren. Zij vertelden ons allerlei leefregels om gelukkige mensen te worden. Als de monniken uitgesproken waren, kregen we van onze ouders allerlei spullen om een week in het klooster te verblijven. Daar was het gedaan met snoepen. We leefden een week met de monniken mee. Zo kregen we maar éénmaal per dag een maaltijd en werden we onderricht in de leer van Boeddha die wil dat iedere mens gelukkig wordt. Een week naar een klooster trekken lijkt misschien vreemd, maar bij ons in Birma is dit gewoon. Op sommige dagen trekken we met het hele gezin naar het klooster om er te luisteren naar verhalen uit het boeddhisme en om met de monniken mee te vieren.
……………………………………………….………………………………………… ………………………………………………………………………………………….. Christenen ontvangen het vormsel. Het doopsel wordt aangevuld door het vormsel. De jongvolwassene maakt nu zelf de keuze om als gelovige door het leven te gaan. Het woordje 'vormsel' komt van het Oudnederlandse woord 'vromen' en dat betekent ' steken, sterk maken'. Wanneer de bisschop het vormsel toedient, dan vraagt hij God om de kracht van de heilige Geest over de vormeling te zenden. Er zijn twee belangrijke elementen in het vormsel: de handoplegging en de zalving van het voorhoofd met chrisma. Met de handoplegging vraagt de bisschop God om de vormeling te beschermen (denk maar aan het gezegde “iemand een hand boven het hoofd houden”). De zalving gebeurt met chrisma, een soort olie. De vormeling wordt dan doordrongen door de kracht van de Heilige Geest (net zoal olie ook door alles heen dringt). Die kracht heb je nodig, want vanaf je vormsel ben je volwassen in de Kerk. Het vormsel houdt dus een op dracht in : toon in woord en daad wat Jezus ons voorgedaan heeft !
……………………………………………….………………………………………… ……………………………………………….…………………………………………
Instituut Mariagaard
7
Vakleerkracht: Mevr De Vos
Godsdienst 1B NAAM:
Het lentefeest in niet-gelovige gezinnen: Thijs vertelt: Mijn moeder heeft voor mij een feest georganiseerd rond mijn twaalfde. Niet zomaar een feest: er werden spelletjes gedaan. En niet zomaar spelletjes: die spelletjes wilden mij iets leren. Alle volwassenen stonden tegenover elkaar en hielden elkaar vast. Ik moest op hun handen gaan liggen en ze gooiden mij telkens een stukje verder. Dat was soms gevaarlijk, want ik viel bijna op de grond. Mijn moeder vertelde dat de weg naar volwassenheid ook soms gevaarlijk is. Daarna vormden ze een kring rond een vuur. Ik moest binnen in de kring dringen. Dat was moeilijk want iedereen hield mij tegen. Zo wilden ze mij duidelijk maken dat volwassen worden moeilijk is.
……………………………………………….………………………………………… ……………………………………………….………………………………………… TAAK : Los nu het woordrooster op! 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Vastenperiode in de islam. Tijdstip van het kaalscheren van de jonge monniken. Plaats waar de jonge monniken verblijven. Dat krijgen hindoejongens tussen hun 9 de en 11de jaar. Godsdienst van de jonge monniken. Soort communiefeest voor niet-gelovige families. Overgangsritueel bij de joden. Overgangsritueel bij christenen. Belangrijk element in het vormsel.
3
4
2 1
5 8 6
7 9
Instituut Mariagaard
8
Vakleerkracht: Mevr De Vos