Gezondheidspeiling volwassenen 2008 Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek
Drs. M.B. van Acker GGD Gooi & Vechtstreek April 2009
Rapport Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Colofon Titel Gezondheidspeiling volwassenen 2008 Resultaten van de gezondheidsenquête onder inwoners van 19 tot 65 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek Mw. drs. M.B. van Acker Epidemioloog
GGD Gooi & Vechtstreek Afdeling Gezondheidsbevordering, Beleid en Onderzoek (GBO) Postbus 514 1200 AM Hilversum Heuvellaan 50 www.ggdgooi.nl April 2009
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Voorwoord Voor u ligt het rapport van de “Gezondheidspeiling volwassenen 2008”. Het bevat de resultaten van de gezondheidsenquête die in het voorjaar van 2008 onder de volwassen bevolking van 19 tot en met 64 jaar in de regio Gooi en Vechtstreek is gehouden. Het rapport geeft op regioniveau inzicht in de huidige gezondheidssituatie van de bevolking, uitgesplitst naar drie leeftijdsgroepen. Ook worden resultaten weergegeven op gemeenteniveau. Waar mogelijk is tevens een vergelijking gemaakt met de resultaten uit 2004 (de vorige peiling) en met landelijke cijfers. De resultaten worden, naast dit volledige onderzoeksrapport, ook in een meer publieksvriendelijke vorm (factsheet) gepresenteerd. Voor het welslagen van de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 waren inspanningen nodig van veel betrokkenen. Wij willen iedereen hiervoor hartelijk danken. Allereerst dank aan alle 3092 respondenten die bereid zijn geweest tijd vrij te maken voor het invullen van de vragenlijst. Zonder hen was het niet mogelijk een dergelijk onderzoek uit te voeren. Het onderzoeksbureau ScanServ te Nootdorp heeft het veldwerk naar volle tevredenheid voor haar rekening genomen. Tevens geldt dit voor alle collega's die werk hebben verzet bij de opzet en uitwerking van deze gezondheidsenquête. Op een Gezondheidspeiling volgt gezondheidsbeleid. De resultaten van dit onderzoek vormen de basis voor het beleid dat door de GGD en gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek wordt ontwikkeld. Ook collega-instellingen kunnen ten bate van hun beleid gebruik maken van de resultaten uit deze Gezondheidspeiling. Beleid wordt vertaald naar gerichte activiteiten om de gezondheid van inwoners zo goed mogelijk te laten zijn. Het gaat om activiteiten die ongezondheid voorkómen, de gezondheid verbeteren of ziekte verminderen. Wij hopen dat met de door ons geleverde gegevens waardevolle input wordt gegeven voor het regionale en lokale volksgezondheidsbeleid, waar de bevolking uiteindelijk haar voordeel mee kan doen. Net als in het rapport van 2004 zijn er geen beleidsaanbevelingen in dit rapport opgenomen. Dit is een bewuste keuze. In het najaar van 2010 verschijnt namelijk de nieuwe nota Regionaal Gezondheidsbeleid 2011-2015. Deze nota zal tot stand komen in samenspraak met diverse relevante partijen, teneinde een zo groot mogelijk draagvlak te creëren. Hiertoe worden werkconferenties georganiseerd. In de nota worden de gegevens uit deze Gezondheidspeiling, uit de ouderenenquête (najaar 2008), de jeugdenquête (eind 2009) en andere gezondheidsinformatie (o.a. signalen uit het veld) gebruikt voor de ontwikkeling van nieuw dan wel aanpassing van bestaand beleid. Als u naar aanleiding van dit rapport nog reacties of suggesties heeft, dan horen wij dat graag.
mw. drs. J.M.G. Engelsman directeur GGD Gooi & Vechtstreek
mw. drs. M.B. van Acker epidemioloog GGD Gooi & Vechtstreek
1
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
2
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Inhoudsopgave
Pagina
VOORWOORD ........................................................................................................ 1 SAMENVATTING ..................................................................................................... 4 1. INLEIDING ....................................................................................................... 14 2. ONDERZOEKSOPZET........................................................................................... 18 3. RESPONS ........................................................................................................ 22 4. BESCHRIJVING RESPONDENTEN............................................................................. 27 5. ALGEMENE LICHAMELIJKE GEZONDHEID .................................................................. 37 6. PSYCHISCHE GEZONDHEID ................................................................................... 49 7. LEEFSTIJL....................................................................................................... 61 8. ZORGGEBRUIK EN TEVREDENHEID.......................................................................... 74 9. BEHOEFTE AAN OPVOEDONDERSTEUNING................................................................ 79 10. VERLENEN VAN MANTELZORG............................................................................. 84 11. HUISELIJK GEWELD .......................................................................................... 88 12. BINNEN- EN BUITENMILIEU ................................................................................. 91 13. THEMA: DEELNAME AAN DE MAATSCHAPPIJ............................................................ 99 LITERATUUR ...................................................................................................... 106 BIJLAGEN .......................................................................................................... 113
3
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Samenvatting Van onderzoek naar beleid De Wet Publieke Gezondheid1 draagt gemeenten op verantwoordelijkheid te dragen voor het ontwikkelen en uitvoeren van preventief gezondheidsbeleid. De gemeenten hebben daarvoor gegevens nodig over de gezondheid van de bevolking. Het is de taak van de GGD om iedere vier jaar een gezondheidspeiling te houden onder bepaalde leeftijdsgroepen uit de bevolking. Het onderzoek is een noodzakelijk instrument om de vinger aan de pols te houden van de gezondheidssituatie in de regio en om trends zichtbaar te maken. Zodoende heeft GGD Gooi & Vechtstreek in het voorjaar van 2008 onder 6.700 inwoners van 19 tot en met 64 jaar in Bussum, Blaricum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren een schriftelijke enquête gehouden. De eerstvolgende nota Regionaal Gezondheidsbeleid zal omstreeks het najaar van 2010 verschijnen. Als belangrijke input hiervoor geldt het voorliggende rapport van de Gezondheidspeiling onder volwassenen, de reeds uitgevoerde Seniorenpeiling (najaar 2008) en de nog te houden Jeugdenquête (E-MOVO, najaar 2009). Om tot aanbevelingen te komen voor nieuw beleid of aanpassingen van bestaand beleid, worden er rond de diverse gezondheidspeilingen werkconferenties georganiseerd. Alle relevante partijen worden hiervoor uitgenodigd. Beleidsaanbevelingen komen dus interactief tot stand en zijn daarom niet in dit rapport opgenomen. In de nota Regionaal Gezondheidsbeleid worden de beleidsaanbevelingen weergegeven. Deze nota verschijnt in het najaar van 2010. De eerstvolgende lokale nota’s gezondheidsbeleid, die voor een belangrijk deel gebaseerd zijn op de inhoud van de regionale nota, worden vastgesteld rond juli 2011. Er is voor de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 een begeleidingscommissie samengesteld uit beleidsmedewerkers gezondheidsbeleid van diverse gemeenten en vertegenwoordigers van een aantal instanties. Opzet onderzoek Binnen de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 zijn drie leeftijdsgroepen onderscheiden: 19 t/m 34 jaar, 35 t/m 49 jaar en 50 t/m 64 jaar. Resultaten worden zowel op regionaal als op lokaal niveau gepresenteerd. De Gezondheidspeiling volwassenen 2008 bestaat voor het grootste gedeelte uit de zogenaamde monitor. Dit monitordeel bevat onderwerpen die door de jaren heen gevolgd moeten worden, bijvoorbeeld gezondheidsbeleving en leefstijlonderwerpen als roken en alcoholgebruik. Er is daarnaast één thema, dat per enquête varieert. De actualiteit of landelijke signalen spelen een rol bij de keuze van het thema. In deze Gezondheidspeiling is het thema: (belemmeringen voor) maatschappelijke participatie. De volgende vragen staan centraal in de Gezondheidspeiling volwassenen 2008: 1. Hoe is de gezondheidstoestand (zowel geestelijk als lichamelijk) en de gezondheidsbeleving van de bevolking? 2. Hoe vaak komen bepaalde (riskante) leefgewoonten voor? 3. In hoeverre maken inwoners gebruik van en zijn zij tevreden met de verschillende gezondheidszorgvoorzieningen in de regio? 4. In hoeverre hebben inwoners behoefte aan opvoedondersteuning? 5. In hoeverre verlenen zij mantelzorg? 6. Hoeveel inwoners hebben ooit te maken gehad met huiselijk geweld? 7. Hoe is het ventilatiegedrag van de bevolking? 1
De Wet Publieke Gezondheid is van kracht sinds 1 december 2008 en vervangt de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV), de Infectieziektewet en de Quarantainewet.
4
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
8. In hoeverre worden inwoners gehinderd door geluid? 9. In hoeverre ervaren inwoners belemmeringen om deel te nemen aan de maatschappij? Tevens wordt nagegaan of er risicogroepen (op basis van de indicatoren: geslacht, leeftijdscategorie en sociaal economische status) zijn aan te wijzen met betrekking tot gezondheid of factoren die de gezondheid bepalen. Respons 6.700 inwoners van Gooi en Vechtstreek hebben een schriftelijke vragenlijst thuisgestuurd gekregen. De overall respons bedroeg 46% (3092 personen vulden de vragenlijst goed in). Naar leeftijdsgroep was de respons 35% bij 19 t/m 34 jarigen, 44% bij 35 t/m 49 jarigen en 55% bij de 50 t/m 64 jarigen. Middels het invullen van een antwoordkaartje konden respondenten (=mensen die de vragenlijst hebben ingevuld en teruggestuurd) op twee onderwerpen, namelijk de subjectieve gezondheid2 en de beoordeling van de eigen leefstijl, worden vergeleken met mensen die de vragenlijst niet wilden invullen. Respondenten blijken wat positiever over hun eigen gezondheid dan mensen die de vragenlijst niet wilden invullen. Dit geldt alleen voor respondenten van 35 jaar en ouder. Mogelijk kan dit verschil zorgen voor een lichte onderschatting van gezondheidsproblemen. Wat betreft de beoordeling van de eigen manier van leven zijn er overigens geen verschillen. In het rapport wordt geen onderscheid gemaakt tussen allochtone en autochtone respondenten. Het aantal allochtone respondenten is te klein om betrouwbare uitspraken te doen. Resultaten per onderwerp Algemene lichamelijke gezondheid De algemene lichamelijke gezondheid is (onder andere) af te leiden uit de “ervaren” gezondheid, het voorkomen van overgewicht en het hebben van chronische ziekten of aandoeningen. Ervaren gezondheid De meeste mensen (91%) vinden de eigen gezondheid “goed” tot “uitstekend”. Negen procent vindt de eigen gezondheid “matig” of “slecht”, ongeveer gelijk aan 2004 en gelijk aan de rest van Nederland. Vrouwen zijn over het algemeen wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen (respectievelijk 10% en 8% matig/slecht), behalve in de leeftijdscategorie 50 t/m 64 jaar. De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau en met het inkomen: hoe lager, hoe slechter de subjectieve gezondheid. Ook in 2004 waren deze sociaal-economische gezondheidsverschillen er. Overgewicht Van de respondenten is 42% te zwaar: 33% heeft matig overgewicht en 9% heeft ernstig overgewicht (obesitas). Dit is een toename van 3% ten opzichte van 2004. De regio Gooi & Vechtstreek wijkt niet erg af van Nederlandse cijfers, Gooi & Vechtstreek zit zelfs aan de lage kant. Matig overgewicht komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen; obesitas komt in gelijke mate voor bij mannen en vrouwen. Mensen met een lagere opleiding hebben vaker overgewicht dan mensen met een hogere opleiding. Verder geldt: hoe ouder, hoe dikker. Zes van de tien mannen in de leeftijd van 50 tot en met 64 jaar is te zwaar. Dit was ook in 2004 zo. Mensen met obesitas ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht, leven vaker (naar eigen zeggen) ongezond, hebben vaker de huisarts bezocht in de afgelopen twee maanden, denken minder vaak te voldoen aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), 2
Voor de subjectieve (ervaren) gezondheid is de vraag gesteld hoe gezond mensen zichzelf vinden.
5
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie en scoren hoger op de eenzaamheidsschaal. Bijna de helft van de respondenten is van plan het komende half jaar serieus te gaan afvallen. Voornamelijk door extra te bewegen/sporten, door gezonder/minder te eten en door niet te snoepen. Het percentage respondenten met ondergewicht is nagenoeg gelijk gebleven: 2%. Vrouwen hebben vaker ondergewicht. Ook mensen met ondergewicht bezoeken vaker de huisarts en scoren hoger op de eenzaamheidsschaal. Chronische ziekte of aandoening Vier op de tien respondenten heeft minimaal één chronische aandoening. In 2004 was dat bijna vijf op de tien. In de top 5 van meest voorkomende chronische ziekten staan hoge bloeddruk (11%), migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn (11%), ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) (9%), ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder (geen reuma) (9%) en gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën (8%). Ook in 2004 stonden bovengenoemde ziekten in de top 5. Vrouwen hebben vaker een chronische ziekte dan mannen en over het algemeen neemt het voorkomen van chronische aandoeningen toe met de leeftijd. De meest voorkomende chronische aandoeningen bij 50 plussers zijn hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage van heupen en knieën. In de jongste leeftijdsgroep komt relatief vaak migraine voor, voornamelijk bij vrouwen. Meer laag opgeleiden dan hoog opgeleiden hebben één of meerdere aandoeningen. Veel chronische ziekten hebben een relatie met overgewicht. Dit geldt ook voor diabetes: binnen de groep met een normaal lichaamsgewicht heeft 1% diabetes, bij de mensen met matig overgewicht is dat 4% en bij de mensen met obesitas 14%. Ruim de helft van de respondenten met een chronische aandoening voelt zich hierdoor belemmerd. Psychische gezondheid Wat betreft de psychische gezondheid is gevraagd naar de algemene gemoedstoestand, angst en depressie, sociale contacten en gevoelens van eenzaamheid. Algemene gemoedstoestand Van de respondenten is 83% meestal opgewekt, dit is iets positiever dan in 2004. Elf procent kruist “gaat wel” aan en 6% geeft aan zich het afgelopen jaar meestal somber te hebben gevoeld. Risicogroepen zijn: laag opgeleiden, respondenten zonder betaalde werkkring, werklozen, arbeidsongeschikten, respondenten die aangeven moeite te hebben met rondkomen, respondenten met een beneden modaal inkomen, alleenstaanden, gescheiden respondenten en weduwen/weduwnaars. Angst en depressie Gemeten met de K10 (een schaal voor angst en depressie) heeft eenderde van alle respondenten een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie: 29% heeft een matig risico en 4% heeft een hoog risico3. Gemeten met de CES-D (een schaal voor depressie4) heeft 13% van de respondenten een waarschijnlijk klinisch relevante depressie. In 2004 was dat nog iets hoger: 17%.
3 Om depressieve klachten en angstklachten te meten is in deze Gezondheidspeiling gebruik gemaakt van de Kessler Psychological Distress Scale (de K10). Aan de hand van een totaalscore3 wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een “hoog”, “matig” en met “weinig of geen” risico op een angststoornis of depressie. 4 Voor het uitgebreider meten van depressie is gebruik gemaakt van de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (de CES-D), een screeningsinstrument voor depressie in de algemene bevolking. Elke antwoordcategorie heeft een bepaalde score, variërend van 0 (=zelden of nooit) tot 3 (=altijd). Bij een somscore van 16 of hoger is de kans groot op een klinisch relevante depressieve stoornis.
6
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Risicogroepen zijn: laag opgeleiden, vrouwen, weduwen/weduwnaars, alleenstaande ouders, gescheiden respondenten, respondenten die aangeven moeite te hebben met rondkomen, arbeidsongeschikten en werklozen. Sociale contacten en eenzaamheid De meeste mensen hebben regelmatig contact met familieleden, vrienden of echt goede kennissen. Tevens hebben acht op de tien respondenten minimaal tweemaal per maand contact met buren of mensen in de straat. Toch voelt bijna eenderde van alle respondenten zich matig tot (zeer) ernstig eenzaam: een kwart matig en 5% (zeer) ernstig. Dit is minder dan in 2004. Het landelijk gemiddelde ligt op 25%. Eenzaamheid komt vaker voor onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden. Ook alleenstaanden en alleenstaande ouders voelen zich vaker eenzaam. Eenzaamheid hangt sterk samen met het vóórkomen van depressiviteit. Mensen die zich eenzaam voelen beoordelen hun gezondheid vaker als matig tot slecht en ze bezoeken vaker de huisarts. Ook gebrek aan geld hangt samen met eenzaamheid. Leefstijl Er is gevraagd naar een aantal leefgewoonten, waarvan bekend is dat ze geassocieerd zijn met gezondheid: roken, alcoholgebruik en lichaamsbeweging. Ook is gevraagd naar de beoordeling van de eigen leefstijl. Roken Een kwart van de volwassenen (25%) rookt. In 2004 rookte nog 30%, dus is het percentage rokers met 5% afgenomen. Dit is in lijn met de landelijk dalende trend. Mannen roken vaker dan vrouwen. Laag opgeleiden roken vaker dan hoog opgeleiden. De grootste groep rokers zit in de leeftijdsgroep van 19 tot en met 34 jaar. Arbeidsongeschikten, werklozen en respondenten met een inkomen beneden modaal roken vaker. Acht procent van de sigarettenrokers is een “zware” roker (meer dan een pakje per dag). Bijna tweederde (64%) van de rokers wil nu of in de toekomst stoppen met roken. De meesten zeggen geen steun nodig te hebben om echt te stoppen, ze zijn van mening dat ze dat op eigen kracht moeten doen. Alcoholgebruik Bijna negen van de tien respondenten drinken (wel eens) alcohol. Vergeleken met 2004 is het huidige percentage iets lager. Twaalf procent drinkt nooit: 4% drinkt niet meer en 8% heeft nooit gedronken. Mannen drinken vaker alcohol dan vrouwen. Bijna eenderde van de respondenten zit boven de nationale norm voor verantwoord alcoholgebruik5 (2004: 38%); 14% is een overmatige drinker6 (2004: 18%) en 11% is een zware drinker7 (2004: 14%). Onze cijfers komen overeen met landelijke cijfers. Oudere respondenten zitten relatief vaak boven de norm en drinken vaker overmatig, maar zwaar drinken komt juist meer voor in de jongste leeftijdsgroep: bijna een kwart van de mannen in de leeftijd van 19 tot en met 34 jaar in Gooi en Vechtstreek is een zware drinker. Hoe hoger de opleiding hoe hoger het percentage gebruikers van alcohol; laag opgeleiden zitten echter vaker boven de nationale norm, drinken vaker overmatig en zwaar. Van alle respondenten die wel eens alcohol drinken geeft 13% aan minder te willen drinken. Ongezond gedrag clustert: roken en zwaar alcoholgebruik gaan relatief vaak hand in hand. 5 De Nationale Norm verantwoord alcoholgebruik luidt: Voor mannen maximaal 21 glazen per week, maximaal vijf glazen per drinkdag, maximaal vijf drinkdagen per week; voor vrouwen maximaal 14 glazen per week, maximaal drie glazen per drinkdag, maximaal vijf drinkdagen per week. 6 Onder "overmatig alcoholgebruik” wordt verstaan: voor mannen meer dan 21 glazen per week en voor vrouwen meer dan 14 glazen per week ('gewoontedrinkers' met een hoge consumptie). 7 Onder “zwaar drinken” wordt verstaan: minimaal 1x per week 6 glazen alcoholische drank op één dag (dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen).
7
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Lichamelijke activiteit Ruim de helft van de respondenten (58%) voldoet aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB8), in 2004 was dat 60%. Ruim vier op de tien volwassenen bewegen dus te weinig. Het meest wordt gewandeld, maar ook fietsen en tuinieren wordt veel gedaan. Populaire sporten zijn: fitness, tennis, zwemmen, hardlopen, golf, squash en hockey. Met name vijftig plussers blijken voldoende te bewegen. Hoog opgeleiden voldoen minder vaak aan de NNGB dan laag opgeleiden, vooral midden opgeleiden voldoen vaak aan de norm. Beoordeling eigen leefstijl Bijna driekwart beschouwt de eigen manier van leven als (zeer) gezond, een kwart zegt de leefstijl “niet gezond en niet ongezond” te vinden en twee procent geeft het oordeel “(zeer) ongezond”. Ten opzichte van 2004 is men positiever over hoe gezond de eigen manier van leven is. Mannen leven naar eigen zeggen iets minder gezond dan vrouwen en jongere respondenten zeggen minder gezond te leven dan oudere respondenten. Hoog opgeleiden oordelen positiever over de eigen (gezonde) manier van leven dan laag opgeleiden. Ook geldt: hoe hoger het netto maandinkomen, hoe gezonder men de eigen manier van leven inschat. Opvallend is dat regelmatig roken of veel alcohol drinken door de meeste rokers en zware drinkers niet als ongezond gedrag wordt gezien. Van de respondenten met obesitas zegt 46% dat ze (zeer) gezond leeft en vindt 50% de eigen leefstijl “niet gezond, niet ongezond”. Zorggebruik en tevredenheid In het voorgaande jaar heeft driekwart van de respondenten contact gehad met de huisarts, dit is gelijk aan 2004. Vrouwen, 50 plussers en laag opgeleiden gaan relatief wat vaker naar de huisarts. Het meest contact was er met de tandarts en/of mondhygiënist: 84%. De cijfers voor zorggebruik in de regio zijn nagenoeg gelijk aan landelijke cijfers. De meeste mensen zijn tevreden over de contacten die ze hebben gehad met de diverse zorgverleners en instellingen, maar minder tevreden is men over het WMO-loket en Symfora/GGZ. Griepprik Van de respondenten heeft 22% ooit een griepprik gekregen, waarvan 14% in het afgelopen jaar. Met name 50-plussers halen een griepprik. Risicogroepen voor griep zijn mensen met chronische ziekten zoals hart-, diabetes- en longpatiënten. Dit zijn relatief vaak laag opgeleiden. Van hen blijkt ruim de helft (58%) het afgelopen jaar gevaccineerd te zijn tegen griep. Dit percentage ligt ruim onder de landelijke cijfers (74%). Behoefte aan opvoedondersteuning Van de huishoudens met thuiswonende kinderen heeft 10% vaak of (bijna) altijd vragen over de opvoeding en heeft 9% vaak of (bijna) altijd zorgen over de opvoeding. Ouders met jonge kinderen hebben vaker vragen dan zorgen. De voor ouders moeilijkste leeftijdsgroep van hun kinderen is die van 12 tot en met 17 jaar: 12% van deze ouders heeft (vaak of altijd) vragen en ook 12% geeft aan (vaak of altijd) zorgen te hebben. Bijna een kwart van de ouders heeft in de afgelopen 12 maanden behoefte aan deskundige hulp of advies gehad. Op dit moment heeft 13% van de ouders behoefte aan deskundige hulp en 4% van de ouders heeft een onvervulde behoefte aan hulp. Laag opgeleiden en éénoudergezinnen hebben vaker zorgen over de opvoeding en vaker behoefte aan deskundige hulp.
8
De Nederlandse norm voor gezond bewegen (NNGB) beveelt de groep van 18-55 jaar aan 30 minuten matig intensief lichamelijk actief te zijn op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Voor 55-plussers geldt dezelfde norm als voor personen jonger dan 55 jaar, het intensiteitniveau ligt voor hen wel lager.
8
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
De belangrijkste onderwerpen die lastig zijn voor ouders zijn: (1) het houden aan of stellen van grenzen, regels en afspraken (2) luisteren en gehoorzamen (3) (faal)angst en onzekerheid (4) schoolprestaties en (5) sociaal contact, spelen. Helaas is er geen vergelijking mogelijk met de resultaten van de peiling van 2004. Verlenen van mantelzorg Achttien procent van de respondenten heeft in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven. 14% geeft die mantelzorg nu nog, dit is 2% minder dan in 2004. Vrouwen en vijftigplussers geven relatief vaak mantelzorg. Van de mensen die momenteel mantelzorg geven, geeft 29% deze incidenteel en 71% structureel. Van de groep structurele mantelzorgers geeft bijna een kwart meer dan 8 uur per week mantelzorg. Van alle mantelzorgers geeft 13% aan tamelijk zwaar belast tot overbelast te zijn. Zwaar belaste mantelzorgers scoren hoger op de depressieschaal, hebben vaker psychische klachten vergeleken met niet zwaar belaste mantelzorgers, zijn vaker somber en beoordelen hun eigen gezondheid vaker als matig/slecht. Van de mantelzorgers die zich zwaar belast of overbelast voelen geeft de helft aan het Steunpunt Mantelzorg niet te kennen. In totaal heeft 7% van de mantelzorgers een onvervulde behoefte aan ondersteuning. Ervaring met huiselijk geweld Acht procent van alle respondenten is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld, dit betreft meer vrouwen dan mannen. Tussen de drie leeftijdsgroepen is er geen significant verschil. Laag en midden opgeleiden zijn vaker ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld dan hoog opgeleiden. De meest voorkomende vormen van geweld zijn psychisch/emotioneel geweld en lichamelijk geweld en de daders zijn in de meeste gevallen de ex-partner of (stief)ouder(s). Respondenten die ooit slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld blijken vaker somber, beoordelen hun eigen gezondheid minder positief en bezoeken vaker de huisarts. Bij 12% van de slachtoffers is er sprake van recent geweld (1 jaar geleden of korter), bij 11% is het geweld tussen 1 en 5 jaar geleden en bij 77% is het langer dan 5 jaar geleden. Binnen- en buitenmilieu Dit onderwerp is in onze regio niet eerder in een Gezondheidspeiling uitgevraagd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft indicatoren ontwikkeld voor het toezicht op de openbare gezondheidszorg. Deze staan weergegeven in de “Basisset indicatoren openbare gezondheidszorg 2007” (IGZ, 2007). Onder de indicatoren “medische milieukunde” vallen geluidsoverlast en binnenhuismilieu. Beide onderwerpen zijn daarom opgenomen in de peiling van 2008. Binnenmilieu (ventilatiegedrag) De meeste respondenten hebben een natuurlijk ventilatiesysteem in hun huis (67%), 31% heeft een mechanisch ventilatiesysteem en 2% iets anders. Het Ministerie van VROM heeft criteria opgesteld voor “voldoende ventilatie”. Het ventilatiegedrag is veelal niet voldoende: in de woonkamer blijkt de ventilatie het slechtst, 60% ventileert onvoldoende. De slaapkamer wordt relatief het best geventileerd: 58% ventileert voldoende. Buitenmilieu (ervaren milieuproblemen en ernstige geluidshinder) Driekwart van de respondenten ervaart minstens één milieuprobleem. Hondenpoep wordt met 40% als het grootste milieuprobleem ervaren, gevolgd door geluidsoverlast (28%) en rommel op straat (25%). Bijna tweederde van de respondenten ervaart hinder van enige geluidsbron en ruim een kwart voelt zich hierdoor ernstig gehinderd. De ernstige hinder wordt voornamelijk ervaren door het geluid van bromfietsen/scooters, geluid van verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur, van buren en van vliegtuigen. Mannen ervaren meer geluidhinder dan vrouwen, maar vrouwen ervaren vaker ernstige hinder. Jongere respondenten ervaren relatief meer geluidhinder. 9
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Het thema: Maatschappelijke participatie Negen procent van de respondenten voelt zich belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Bijna de helft van deze mensen geeft aan een betere lichamelijke gezondheid van zichzelf nodig te hebben om dit te veranderen en bijna eenderde een betere psychische gezondheid. Vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen en vijftigplussers vaker dan jongere respondenten. Laag opgeleiden, respondenten zonder betaalde baan, arbeidsongeschikten, werklozen en mensen met een inkomen beneden modaal voelen zich vaker belemmerd. Mensen die aangeven zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan de maatschappij zijn vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, hebben vaker een waarschijnlijk klinisch relevante depressie, zijn vaker ernstig tot zeer ernstig eenzaam, beoordelen hun gezondheid minder positief en hebben vaker een chronische aandoening. Vrijwilligerswerk Dertig procent van de respondenten doet vrijwilligerswerk (2004: 26%). Het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht voor de sportclub, de (muziek)vereniging, de school en voor de kerk. De belangrijkste reden dat men geen vrijwilligerswerk doet is dat men er geen tijd voor kan vrijmaken; ook besteedt men de eigen tijd liever aan andere zaken en wil men zich niet vastleggen. Meer mannen dan vrouwen doen vrijwilligerswerk, en in de leeftijdsgroep van 35 t/m 49 jaar wordt het meest vrijwilligerswerk gedaan. Hoog opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan laag opgeleiden. Een goede gezondheid lijkt medebepalend voor het al dan niet doen van vrijwilligerswerk. Conclusie Het regelmatig houden van een Gezondheidspeiling in de regio is een belangrijk instrument om de vinger aan de pols te houden van de gezondheid en het welzijn van de bevolking en om trends zichtbaar te maken. Voor zover een vergelijking met landelijke gegevens mogelijk is, kunnen we stellen dat de regio Gooi en Vechtstreek over het algemeen niet van de landelijke gemiddelden afwijkt of er zelfs positief bij afsteekt. Er is sinds 2004 een aantal gunstige ontwikkelingen. Zo is het percentage rokers ten opzichte van 2004 met 5% gedaald naar 25% en wordt er minder (zwaar) alcohol gedronken. Deze gunstige ontwikkelingen benadrukken dat de onderwerpen roken en alcoholgebruik terecht de continue aandacht hebben van de gezondheidsbevordering. Hieronder staat een opsomming van de percentages die in deze regio mogelijk aandacht behoeven. Het betreft (in willekeurige volgorde): 1. de stijging van overgewicht met 3%; 2. het percentage respondenten met een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie (33%); 3. het percentage respondenten dat zich (in meer of mindere mate) eenzaam voelt (30%); 4. het percentage rokers, zware drinkers en respondenten met obesitas dat de eigen manier van leven als (zeer) gezond beoordeelt; 5. het percentage volwassenen dat te weinig beweegt (42%); 6. het percentage respondenten dat geen griepprik krijgt, maar wél tot de risicogroep voor griep behoort (42% van de risicogroep); 7. het percentage ouders dat aangeeft in de afgelopen 12 maanden behoefte te hebben gehad aan deskundige hulp of advies inzake de opvoeding van de kinderen (24%); 8. het percentage mantelzorgers dat zich zwaar belast of overbelast voelt (13% van de mantelzorgers); 9. het percentage respondenten dat ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld (8%); 10. het percentage respondenten dat de eigen woning onvoldoende ventileert (60% ventileert de woonkamer onvoldoende); 10
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
11. het percentage ernstig geluidgehinderden (27%) en het percentage mensen dat zich ergert aan hondenpoep op straat (40%); 12. het percentage respondenten dat zich belemmerd voelt tot deelname aan het maatschappelijke leven (9%). Hiernaast valt op dat ook in een zeer welvarende regio als de regio Gooi en Vechtstreek sociaal-economische gezondheidsverschillen bestaan. Dit komt duidelijk uit het onderzoek naar voren. Regelmatig blijkt uit de resultaten dat risicogroepen worden gevormd door de laag opgeleiden, werklozen, arbeidsongeschikten en mensen met een beneden modaal inkomen. In de toekomstige werkconferenties ten bate van het regionale gezondheidsbeleid zal besloten worden welke resultaten of signalen aanleiding zijn voor aanpassingen in het gezondheidsbeleid.
11
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009 Overzichtstabel: een aantal gezondheidsonderwerpen naar geslacht, leeftijd en sociaal economische status (%) Onderwerp Ervaren gezondheid matig of slecht Matig of ernstig overgewicht Minimaal 1 chronische aandoening Algemene gemoedstoestand “gaat wel” of somber Hoog risico op angststoornis of depressie Waarschijnlijk klinisch relevante depressie Ernstig tot zeer ernstig eenzaam Roken Zware drinker Voldoet niet aan de NNGB (‡) Huisarts bezoek afgelopen jaar Tandarts/mondhygiëniste bezoek afgelopen jaar Contact met medisch specialist afgelopen jaar Contact met fysiotherapeut afgelopen jaar Contact met alternatieve behandelaars afgelopen jaar Griepprik gehad afgelopen jaar Behoefte aan opvoedingsondersteuning afgelopen jaar Geeft op dit moment mantelzorg Ooit slachtoffer van huiselijk geweld Onvoldoende ventilatie woonkamer Minimaal 1 ervaren milieuprobleem Ervaart ernstige geluidshinder Ervaart belemmering voor deelname aan de maatschappij Doet vrijwilligerswerk
10 (ns) 33 (*) 47 (*) 16 (*) 6 (*) 17 (*) 6 (ns) 22 (*) 5 (*) 37 (*) 80 (*) 88 (*) 35 (*) 28 (*) 12 (*) 13 (ns) 25 (ns) 18 (*) 11 (*) 59 (ns) 74 (ns) 29 (*)
19 t/m 34 jr 6 27 28 16 7 15 7 29 16 44 77 82 28 24 6 5 18 5 9 67 76 29
35 t/m 49 jr 7 42 37 15 3 12 5 25 10 45 71 89 29 24 9 10 25 12 9 60 75 24
50 t/m 64 jr 14 (*) 53 (*) 55 (*) 22 (*) 2 (*) 13 (ns) 4 (ns) 22 (*) 9 (*) 36 (*) 78 (*) 80 (*) 43 (*) 30 (*) 9 (*) 24 (*) 25 (*) 24 (*) 7 (ns) 61 (ns) 73 (ns) 28 (*)
SES Laag 16 55 46 25 5 19 7 35 14 38 78 75 34 31 6 21 33 13 10 57 72 27
SES Midden 8 43 43 19 4 15 6 26 14 35 75 85 30 25 8 11 22 15 10 62 73 28
SES Hoog 6 (*) 35 (*) 36 (*) 11 (*) 2 (*) 8 (*) 3 (*) 18 (*) 7 (*) 50 (*) 73 (*) 88 (*) 35 (*) 24 (*) 10 (*) 12 (*) 22 (*) 15 (ns) 6 (*) 59 (ns) 78 (*) 25 (ns)
8
11 (*)
8
8
12 (*)
15
10
6 (*)
32
29 (*)
24
34
31 (*)
21
29
37 (*)
GP2004
GP2008
Man
Vrouw
10 39 49 19 17 6 30 14 40 74 83 35 24 8 16 -
9 42 41 17 4 13 5 25 11 42 75 84 33 26 8 14 24 14 8 60 75 27
8 51 35 19 2 9 5 28 18 47 69 80 31 23 5 14 23 11 5 60 75 25
-
9
26
30
‡ NNGB = Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (*) significant verschil (ns) niet significant verschil
12
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009 Overzichtstabel: een aantal gezondheidsonderwerpen naar gemeente (%) Onderwerp Ervaren gezondheid matig of slecht Matig of ernstig overgewicht Minimaal 1 chronische aandoening Algemene gemoedstoestand “gaat wel” of somber Hoog risico op angststoornis of depressie Waarschijnlijk klinisch relevante depressie Ernstig tot zeer ernstig eenzaam Roken Zware drinker Voldoet niet aan de NNGB (‡) Huisarts bezoek afgelopen jaar Tandarts/mondhygiëniste bezoek afgelopen jaar Contact met medisch specialist afgelopen jaar Contact met fysiotherapeut afgelopen jaar Contact met alternatieve behandelaars afgelopen jaar Griepprik gehad afgelopen jaar Behoefte aan opvoedingsondersteuning afgelopen jaar Geeft op dit moment mantelzorg Ooit slachtoffer van huiselijk geweld Onvoldoende ventilatie woonkamer Minimaal 1 ervaren milieuprobleem Ervaart ernstige geluidshinder Ervaart belemmering voor deelname aan de maatschappij Doet vrijwilligerswerk
GP2008 %
Blaricum
Bussum
9 42 41
7 45 45
8 38 40
17
16
4 13 5 25 11 42 75 84 33 26
Hilver-
Wijde-
Signifi-
meren
cantie
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
9 43 40
6 34 37
5 39 47
7 39 40
8 47 43
9 44 38
19
16
17
15
16
18
15
2 11 3 24 11 41 78 88 35 28
4 15 4 21 9 44 76 85 34 23
5 13 5 27 11 40 76 81 33 28
2 10 5 24 11 33 75 86 35 26
1 10 4 20 12 46 77 82 34 28
3 8 6 23 11 39 71 87 36 23
5 18 7 26 17 46 74 83 35 23
1 9 2 25 13 39 74 83 32 27
8
9
11
9
7
10
5
5
9
14
16
12
14
11
13
12
14
10
24
26
26
19
16
25
26
16
23
14 8 60 75 27
19 7 57 73 26
15 9 66 77 29
13 8 63 77 27
14 7 64 70 21
16 8 60 85 49
15 6 64 74 28
15 9 55 76 28
15 5 55 73 25
9
8
11
8
9
8
9
11
9
30
30
32
29
33
36
34
28
31
(‡) NNGB = Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (*) significant verschil (ns) niet significant verschil
13
sum
(*) (*) ns ns (*) (*) (*) ns (*) (*) ns ns ns ns (*) ns ns ns ns (*) (*) (*) ns ns
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
1. Inleiding Leeswijzer Dit rapport geeft een overzicht van de resultaten van de “Gezondheidspeiling volwassenen 2008” in relatie tot leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en gemeente. Een samenvatting staat voorin dit rapport. In hoofdstuk 1 staat de inleiding met de vraagstellingen, het tweede hoofdstuk geeft een toelichting op de onderzoeksopzet. De respons wordt in hoofdstuk 3 weergegeven. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de respondenten. Vervolgens worden de resultaten van de Gezondheidspeiling besproken: 9 de algemene lichamelijke gezondheid (hoofdstuk 5), 9 de psychische gezondheid (hoofdstuk 6), 9 de leefstijl (hoofdstuk 7), 9 gebruik van zorg en tevredenheid (hoofdstuk 8), 9 behoefte aan opvoedondersteuning (hoofdstuk 9), 9 verlenen van mantelzorg (hoofdstuk 10), 9 ervaring met huiselijk geweld (hoofdstuk 11), 9 binnen- en buitenmilieu (hoofdstuk 12) en 9 het thema: (belemmeringen voor) deelname aan de maatschappij en vrijwilligerswerk (hoofdstuk 13). Aan het begin van elk hoofdstuk of paragraaf staat een korte samenvatting in een kader. Helemaal achterin dit rapport vindt u bijlagen met (gemeente-)tabellen. 1.1 Achtergrond De gemeente heeft allerlei taken op het gebied van de volksgezondheid. In de Wet Publieke Gezondheid worden die taken gespecificeerd. De GGD heeft een rol in de uitvoering van die taken: openbare geestelijke gezondheidszorg, het bestrijden van infectieziekten, jeugdgezondheidszorg, gezondheidsbevordering, medische milieukunde en technische hygiënezorg. Ook het uitvoeren van onderzoek naar de gezondheidssituatie van de bevolking is zo’n taak. Sinds 2003 hebben alle gemeenten de wettelijke verplichting om elke vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid op de stellen. Gezondheidsbeleid moet gericht zijn op het bewaken en bevorderen van gezondheid en op het verminderen van eventuele ongelijkheid in gezondheid. De eerstvolgende gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid moeten worden vastgesteld in juli 2011. De regionale nota gezondheidsbeleid van de GGD levert belangrijke actuele input voor de gemeentelijke nota’s. Daarom is het verschijnen van de regionale en lokale nota’s op elkaar afgestemd en zal de regionale nota in 2010 beschikbaar zijn. Dat geeft de gemeenten dan ruim één jaar de tijd voor de evaluatie van bestaande lokale nota’s en het voorbereiden van nieuwe nota’s. In de regionale nota wordt recente informatie over de gezondheid van de inwoners opgenomen. Veel van die informatie komt uit de gezondheidsenquêtes van de GGD onder de jeugd, volwassenen en ouderen. Daarmee wordt immers een beeld verkregen van het vóórkomen van ziekten en gezondheid in de regio en van de leefwijzen en omgevingsfactoren die daarmee samenhangen. De GGD doet al jaren onderzoek onder jeugd, volwassenen en ouderen. In 1992 en in 1999 is een peiling gehouden onder volwassenen. In 1995 was er een peiling onder ouderen en in 1996 en 2001 een peiling onder jongeren. De meest recente peiling onder volwassenen en ouderen is gehouden in 2004 en onder de jeugd in 2005.
14
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
In de Wet Publieke Gezondheid staat dat peilingen om de vier jaar gehouden moeten worden, met als doel aan te sluiten bij de vierjaarlijkse cyclus van het regionaal en lokaal gezondheidsbeleid. Daarom is in 2008 de Gezondheidspeiling opnieuw uitgevoerd. 1.2 Volwassenen en ouderen apart Op landelijk niveau is afgesproken dat in de regionale GGD-peilingen zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de landelijk vastgestelde vraagstellingen (de “standaardvraagstellingen” van de Monitor Volksgezondheid). Ook GGD Gooi en Vechtstreek werkt uiteraard met deze standaarden. Regionale gegevens kunnen dan namelijk vergeleken worden met landelijke gegevens. Tevens vereist de Inspectie voor de Volksgezondheid het gebruik van standaardvraagstellingen. Inmiddels zijn er, vergeleken met 2004, aanzienlijk meer standaardvraagstellingen vanuit de landelijke Monitor Volksgezondheid vastgesteld. Aangezien er echter veel verschillen zitten tussen de vastgestelde standaardvraagstellingen voor de volwassenen en die voor de ouderen, was het logischer om onder volwassenen en ouderen twee aparte enquêtes uit te voeren. Deze afzonderlijke enquêtes kunnen dan elk korter en compacter zijn (en daarmee klantvriendelijker) en kunnen sneller verwerkt worden (de doorlooptijd wordt korter). 1.3 Gezondheidspeiling volwassenen 2008 Begin 2008 heeft GGD Gooi en Vechtstreek onder volwassenen van 19 tot en met 64 jaar een schriftelijke gezondheidsenquête uitgevoerd, de “Gezondheidspeiling volwassenen 2008”. Dit vond plaats in de 9 gemeenten in het werkgebied: Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren (figuur 1.1). Voor alle gemeenten, behalve voor Huizen, is de steekproefgrootte dusdanig gekozen dat er op gemeenteniveau uitspraken kunnen worden gedaan. De gemeente Huizen heeft ervoor gekozen om alleen regionale gegevens/resultaten te ontvangen. Eind 2008 zijn tevens de inwoners van 65 jaar en ouder geënquêteerd en in het najaar van 2009 zal de jongerenpeiling (E-MOVO, via Internet) worden herhaald.
Figuur 1.1 Overzicht geografische ligging gemeenten in de GGD-de regio Gooi en Vechtstreek De Gezondheidspeiling Volwassenen 2008 geeft inzicht in de gezondheidstoestand van inwoners in de regio Gooi en Vechtstreek en in de factoren die deze gezondheidstoestand beïnvloeden. De resultaten zijn gebaseerd op de informatie die de inwoners zelf geven over hun leefwijze, gezondheidsproblemen en gebruik van voorzieningen. Deze informatie heeft betrekking op de totale (dus ook de “gezonde”) bevolking. Zo worden gegevens 15
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
verzameld die niet via andere (bestaande) registratiesystemen, zoals bijvoorbeeld de registraties van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) of Prismant9, verkregen kunnen worden. Deze bestaande informatiesystemen bevatten meestal geen informatie over gezondheidsbeïnvloedende factoren en de meer subjectieve gegevens over aspecten van gezondheid (leefstijl, eenzaamheid). De Gezondheidspeiling voorziet daar wel in. De onderwerpen uit de Gezondheidspeiling zijn gebaseerd op het model van Lalonde (bijlage 1.1). 1.4 Doelen van de Gezondheidspeiling De doelen van de Gezondheidspeiling zijn: 1. inzicht verkrijgen in de gezondheidssituatie van de bevolking om regionaal en lokaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen en/of bij te stellen. Bijvoorbeeld voor het plannen van voorzieningen en activiteiten. Te denken valt aan: doelgroep- of risicogroepbepaling en basisgegevens voor preventie (waaronder voorlichting). 2. opstellen van 'gezondheidsindicatoren' per gemeente. Gemeenten worden onderling vergeleken met betrekking tot: - de gezondheidszorg (gebruik van en tevredenheid over voorzieningen); - de gezondheidsbeleving en gezondheidstoestand (subjectieve gezondheidservaring, aanwezigheid van chronische ziekten); - de levensstijl / aanwezigheid van riskante gewoonten (roken, alcoholgebruik etc.). Daarnaast kunnen onderlinge verbanden bekeken worden tussen bepaalde gezondheidsvariabelen, medische consumptie, leefstijl, sociaal economische status en persoonskenmerken. 3. vinger aan de pols door het verzamelen van informatie door de jaren heen (“monitoren”). Door het herhaaldelijk uitvoeren van een Gezondheidspeiling kunnen veranderingen in de gezondheidssituatie en mogelijke effecten van maatregelen/beleid waargenomen worden. Bijvoorbeeld: is er sprake van een toename of afname van ongezonde gewoonten als overmatig alcoholgebruik etc. 1.5 Vraagstellingen De volgende vragen staan centraal in de Gezondheidspeiling volwassenen 2008: 1. Hoe is de gezondheidstoestand (zowel geestelijk als lichamelijk) en de gezondheidsbeleving van de bevolking? 2. Hoe vaak komen bepaalde (riskante) leefgewoonten voor? 3. In hoeverre maken inwoners gebruik van en zijn zij tevreden met de verschillende gezondheidszorgvoorzieningen in de regio? 4. In hoeverre hebben inwoners behoefte aan opvoedondersteuning? 5. In hoeverre verlenen zij mantelzorg? 6. Hoeveel inwoners hebben ooit te maken gehad met huiselijk geweld? 7. Hoe is het ventilatiegedrag van de bevolking? 8. In hoeverre worden inwoners gehinderd door geluid? 9. In hoeverre ervaren inwoners belemmeringen om deel te nemen aan de maatschappij? Gezondheid is ongelijk verdeeld. Ongezondheid en ongezond gedrag komen bij bepaalde groepen meer voor dan bij andere groepen. Daarom worden de resultaten steeds beschreven naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Maar soms ook naar andere achtergrondkenmerken, zoals bijvoorbeeld de huishoudsamenstelling en werksituatie. Welke “risicogroepen” accent krijgen verschilt per onderwerp. De Gezondheidspeiling levert gegevens over de speerpunten voor preventiebeleid zoals die gesteld zijn in de Preventienota “Gezond zijn, gezond blijven” (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2007). Gegevens over het vóórkomen van “roken”, “problematisch 9
Prismant is een organisatie die onder andere ziekenhuisstatistieken beheert en bewerkt. Zij levert, gebaseerd op gegevens uit de Landelijke Medische Registratie (LMR), per diagnose, verrichting en specialisme, inzicht in het landelijk aantal opnamen in ziekenhuizen. De gegevens kunnen worden gebruikt voor uiteenlopende doeleinden zoals wetenschappelijk onderzoek, marketing research, naslag en publiciteit.
16
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
alcoholgebruik”, “overgewicht”, “diabetes” en “depressie” worden met deze peiling aan de gemeenten aangeleverd. Eventueel is het op verzoek mogelijk nader onderzoek te doen op basis van de gegevens uit deze Gezondheidspeiling. Voor onderwerpen waarvoor na lezing extra interesse bestaat (bijvoorbeeld voor het opstellen van beleidsvoornemens) kan bekeken worden of onder bepaalde voorwaarden aanvullende analyses gedaan kunnen worden.
17
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
2. Onderzoeksopzet 2.1 Begeleidingscommissie Er is voor de Gezondheidspeiling onder volwassenen begin september 2007 een begeleidingscommissie ingesteld, samengesteld uit beleidsmedewerkers gezondheidsbeleid van een aantal gemeenten en vertegenwoordigers van een aantal instanties alsmede van de GGD. De samenstelling van de begeleidingscommissie en de taken en verantwoordelijkheden van de leden staan in bijlage 2.1. De leden van de begeleidingscommissie hebben onder andere de pretest uitgevoerd (=het testen van de bruikbaarheid van de vragenlijst in de praktijk). De resultaten daarvan zijn in bijlage 2.1 te vinden. Uit de evaluatie van de Gezondheidspeiling in 2004 bleek dat men tevreden was met de rol en inbreng van de begeleidingscommissie. Voor de peiling van 2008 is daarom een soortgelijke werkwijze gevolgd. Voor de ouderenpeiling in het najaar van 2008 is een nieuwe begeleidingscommissie ingesteld. De begeleidingscommissie is vier keer bijeen gekomen: een keer voor de onderzoeksopzet en om de op te nemen onderwerpen te bepalen, eenmaal om feedback te geven op de vragenlijst, eenmaal voor de bespreking van de resultaten en eenmaal voor de evaluatie. 2.2 Leeftijdsgroepen Ten tijde van de Gezondheidspeiling van 2004 was er nog geen landelijk vastgestelde leeftijdsindeling. Op dit moment is die er wél. De landelijk geadviseerde leeftijdsindeling is als volgt: 19 t/m 34; 35 t/m 49; 50 t/m 64. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg vraagt om informatie aan de hand van deze leeftijdsindeling. Daarom is overgegaan op de landelijke leeftijdsindeling. 2.3 Landelijke standaarden De Gezondheidspeiling dient, naast het leveren van gegevens voor de afzonderlijke gemeenten, nog een ander doel: het verzamelen van gegevens voor het project “Lokale en Nationale Monitors Gezondheid”. In dit project wordt samengewerkt door GGD-en, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en GGD Nederland. Het project is in 2004 van start gegaan en heeft als doel lokale gegevensverzamelingen, die plaatsvinden door GGD-en, op elkaar af te stemmen en samen te voegen waardoor een nationaal beeld wordt verkregen. Voor dit doel zijn de vraagstellingen over gezondheid in enquêtes geüniformeerd (standaardvraagstellingen). Meer informatie over de monitor is te vinden op www.monitorgezondheid.nl. De afgelopen jaren zijn diverse vraagstellingen van de Monitor Gezondheid geüniformeerd. In theorie biedt dit GGD-en de mogelijkheid regionaal verkregen gegevens onderling en landelijk te vergelijken. Voorwaarde hiervoor is dat de GGD-en enerzijds de ontwikkelde vraagstellingen gebruiken en anderzijds de regionale resultaten van hun onderzoek invoeren in de landelijke database. Uit een recent gehouden inventarisatie door het RIVM blijkt dat nog niet genoeg gezondheidsonderzoeken na 2003 door de GGD-en zijn ingevoerd. Dit wordt met name veroorzaakt door technische knelpunten bij het invoeren van de regionale gegevens. De projectorganisatie, bestaande uit RIVM, GGD Nederland, TNO Kwaliteit van Leven en ActiZ, heeft nu op basis van de inventarisatie een actieplan opgesteld. Hiermee wordt beoogd het percentage ingevoerde onderzoeken te verhogen om uiteindelijk te komen tot een goed gevulde database met gezondheidsgegevens waarmee landelijke cijfers kunnen worden berekend. Helaas zijn er ten tijde van het verschijnen van dit rapport nog geen landelijke referentiecijfers voorhanden, zodat we geen vergelijking kunnen maken. 2.4 Keuze uit de onderwerpen Uit een breed scala aan mogelijke onderwerpen moest een keuze gemaakt worden. Om niet onnodig opnieuw onderzoek te doen zijn bepaalde onderwerpen niet opgenomen in de 18
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
peiling. Dit zijn voornamelijk onderwerpen waarvoor voldoende specifiek regionale of landelijke informatie beschikbaar is en/of waarover op gemeentelijk niveau geen behoefte bestaat ten bate van onderbouwing van beleid. Het betreft de volgende onderwerpen: kwaliteit van leven, leefomgeving, mantelzorg ontvangen, medicijngebruik, gebruik slaapen kalmeringsmiddelen, voeding, mondverzorging, ongevallen, gebruik medische hulpmiddelen, sociale veiligheid, wonen, wachtlijsten, vrijetijdsbesteding, seksueel risicogedrag en geslachtsziekten, religie, cursusbehoefte, gebruik media, informatiebehoefte m.b.t. gezondheid. De onderwerpen waarover de Inspectie informatie vereist zijn uiteraard allemaal opgenomen. Het betreft de volgende items: alcoholgebruik, angst en depressie, eenzaamheid, huiselijk geweld, roken, lengte en gewicht, buitenmilieu, binnenmilieu, leeftijd, etniciteit, geslacht, opleiding en postcode. De onderwerpen “buitenmilieu” en “binnenmilieu” zijn in onze regio niet eerder uitgevraagd. In de begeleidingscommissie is overeen gekomen dat, naast de verplichte onderwerpen, de volgende onderwerpen opgenomen zouden worden: chronische aandoeningen, psychische gezondheid, gebruik en tevredenheid van zorg, griepprik, bewegen, opvoedondersteuning, (belemmeringen voor) maatschappelijke participatie, het geven van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Voor de volgende onderwerpen zijn standaardvraagstellingen gebruikt: chronische aandoeningen, lengte en gewicht, roken, alcoholgebruik, bewegen, zorggebruik, griepprik, opvoedondersteuning, angst & depressie, mantelzorg, huiselijk geweld, sociale contacten en eenzaamheid, vrijwilligerswerk, en binnen- en buitenmilieu. De Gezondheidspeiling volwassenen 2008 bestaat uit een monitordeel en een thema. Zie voor de vragenlijst bijlage 2.2. Het monitordeel bevat onderwerpen die door de jaren heen gevolgd kunnen worden, bijvoorbeeld gezondheidsbeleving en leefstijlonderwerpen als roken en alcoholgebruik. Het thema varieert per enquête. De actualiteit of landelijke signalen spelen een rol bij de keuze van het thema. In deze Gezondheidspeiling is het thema: (belemmeringen voor) maatschappelijke participatie (zie verder hieronder). 2.5 Het regionale thema: maatschappelijke participatie Maatschappelijke participatie staat voor allerlei positieve aspecten van ons ‘menszijn’, zoals zelfbeschikking, productiviteit, zelfontplooiing, het vermogen tot betrokkenheid, sociale contact (het vermijden van isolement) en zelfachting. Persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving is niet alleen cruciaal voor zelfontplooiing en het persoonlijk welzijn, maar evenzeer voor het ‘weefsel van de samenleving’. Dit geldt bijvoorbeeld voor deelname aan recreatieve en culturele activiteiten of sociale contacten (Hoeymans 2005). Het thema maatschappelijke participatie raakt aan de Wet Maatschappelijke Ondersteuning van 2007 (WMO). Doel van de WMO is te bevorderen dat mensen ‘meedoen’ in de samenleving. In deze Gezondheidspeiling is gevraagd of mensen zich belemmerd voelen deel te nemen aan het maatschappelijke leven: in de vorm van betaalde arbeid, vrijwilligerswerk, het verlenen van informele hulp aan familie of buren en het meedoen of ondernemen van sociale activiteiten. Deze vormen van deelname aan de samenleving komen niet alleen tegemoet aan ons menszijn, maar hebben ook een duidelijk maatschappelijk nut. Daarom is het interessant te weten of mensen zich belemmerd voelen en wat ze nodig zouden hebben om dit te veranderen. Dit laatste is tevens gevraagd. 2.6 Steekproeftrekking De inwoners zijn op basis van toeval uitgekozen om deel te nemen aan de Gezondheidspeiling volwassenen 2008. De gegevens kwamen uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de 9 gemeenten in Gooi en Vechtstreek, via de autorisatie voor epidemiologie. Per 1 april 2007 is het volledige inwonerbestand op alternatieve media 19
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
ontvangen (A-nummer, geslacht en geboortedatum). Hieruit is de steekproef getrokken en middels ad hoc berichten zijn de bijbehorende NAW-gegevens opgevraagd. Er is een steekproef getrokken op gemeenteniveau voor alle gemeenten, behalve voor Huizen. De gemeente Huizen heeft, zoals eerder vermeld, ervoor gekozen om alleen regionale resultaten te ontvangen. Op regioniveau worden uitspraken gedaan voor de 3 leeftijdsgroepen: 19 t/m 34; 35 t/m 49; 50 t/m 64 jaar. Aan 6.700 personen is een vragenlijst gestuurd. 2.7 Wijze van uitvoering & privacybescherming De doelgroep volwassenen is per post aangeschreven. Besloten is om de Internetversie niet aan te bieden10. Uit ervaringen bij andere GGD-en (Stegers 2005 ; Verhagen e.a. 2007) blijkt dat de respons op een digitale vragenlijst vrij laag is, rond de 15%. Aangezien de privacy in de regio Gooi en Vechtstreek een gevoelig onderwerp is, is in deze Gezondheidspeiling extra aandacht besteed aan het beschermen van de privacy. Hiertoe is er gewerkt met een afscheurbaar antwoordkaartje onder aan de aanbiedingsbrief, dat mensen apart van de ingevulde vragenlijst moesten terugsturen. Op het antwoordkaartje kon tevens worden aangeven dat men niet mee wilde doen. Wanneer het antwoordkaartje werd losgescheurd van de vragenlijst, was niet meer te achterhalen door wie de vragen zijn beantwoord. Alleen op het antwoordkaartje stond namelijk het respondentnummer, op de vragenlijst zelf was geen nummer of barcode aanwezig. De privacy is op deze manier optimaal beschermd. 2.8 Verzending Eind januari 2008 is de vragenlijst met een begeleidende brief/antwoordkaart en een antwoordenvelop naar de geselecteerden verstuurd. Zodra een antwoordkaart terugkwam is het adres verwijderd uit het steekproefbestand op grond van het unieke nummer (het respondentnummer) op de antwoordkaart. Er is na 3 weken een herinneringsbrief gestuurd aan personen die de antwoordkaart niet hadden geretourneerd. Was na 3 weken na deze eerste herinnering nog geen antwoordkaart teruggestuurd, dan werden nogmaals een vragenlijst en een retourenvelop verzonden. De sluitingsdatum van het onderzoek was 31 maart 2008. 2.9 Weigering en non-respons Wanneer men de vragenlijst niet wenste in te vullen, werd gevraagd naar de reden hiervan. Bovendien werden nog twee extra vragen gesteld, één over de ervaren gezondheid en één over hoe gezond men de eigen manier van leven vindt. Met behulp van deze gegevens kan de groep “invullers” vergeleken worden met de groep “nietinvullers/weigeraars” (=de personen die op het antwoordkaartje aangaven de vragenlijst niet te willen invullen). Daarnaast is er dan nog een groep waarover helemaal niets bekend is, omdat ze niet hebben gereageerd. Dat zijn de non-respondenten. Non-respondenten en niet-invullers beïnvloeden de resultaten als bepaalde groepen van de bevolking vaker meedoen dan andere. Overigens wordt de representativiteit van de respondenten voor de populatie al vergroot door te wegen naar factoren die samenhangen met zowel respons als uitkomstmaten, zoals leeftijd en geslacht (zie ook paragraaf 2.11). 2.10 Vergelijkbaarheid met 2004 Zoals eerder beschreven was de leeftijdsindeling ten tijde van de Gezondheidspeiling van 2004 anders dan de huidige. De gegevens van 2004 zijn omgezet naar de leeftijdsindeling van 2008, zodat voor de belangrijkste onderwerpen een vergelijking mogelijk is. De onderwerpen die vergeleken kunnen worden zijn: ervaren gezondheid, overgewicht, beoordeling hoe gezond men de eigen manier van leven vindt, (bepaalde onderdelen van
10 Dit gaat via een brief met inlogcode en wachtwoord van de internetsite waarop de digitale vragenlijst te vinden is. Door gebruik van Internet worden andere mensen bereikt dan met schriftelijke vragenlijsten. Met name mannen, jongere mensen en mensen met een hoog inkomen en/of opleiding blijken meer vertegenwoordigd in de respons op een digitale vragenlijst vergeleken met de respons op een schriftelijke vragenlijst.
20
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
de) psychische gezondheid, chronische aandoeningen, zorggebruik, roken, alcoholgebruik, bewegen, eenzaamheid en depressie en moeite met rondkomen. De onderwerpen: het geven van mantelzorg, opvoedondersteuning, huiselijk geweld en vrijwilligerswerk zijn zodanig gewijzigd dat vergelijking met de resultaten uit 2004 slechts beperkt of niet mogelijk is. Voor deze 4 onderwerpen zijn uiteindelijk andere standaardvraagstellingen vastgesteld dan de gebruikte vraagstelling in 2004. Variatie in de seizoenen waarin gemeten is, beïnvloedt mogelijk ook de vergelijkbaarheid van de verzamelde gegevens. In 2004 is de Gezondheidspeiling gehouden in oktober, november en december (herfst). In 2008 is de peiling gehouden in januari, februari en maart (winterseizoen). Dat zou mogelijk een verschil in de resultaten kunnen geven. In een studie van het RIVM bleek dat in de zomer een betere gezondheid (ervaren en psychische gezondheid) en gezondere leefstijl (meer groente- en fruitconsumptie en meer lichamelijke activiteit) werd gerapporteerd dan in de winter (Brink e.a. 2005). Over het algemeen zijn de verschillen tussen herfst en winter minder groot dan tussen zomer en winter. 2.11 Analyse en presentatie van de gegevens Na binnenkomst zijn de vragenlijsten gescand door een extern bureau. De analyse van de gegevens vond plaats met het statistische pakket SPSS (SPSS voor Windows, versie 16.0.1). Om te toetsen of er verschillen zijn in prevalentiecijfers, is gebruik gemaakt van de Chikwadraattoets. Er is een significantieniveau van 5% gehanteerd, wat inhoudt dat het betreffende verschil zeer waarschijnlijk (met een kans van 100% - 5% = 95%) niet op toeval berust, maar een “werkelijk” verschil is. Door middel van een (*) wordt in de tabellen aangegeven of een verschil significant is. Voor een representatief beeld van de populatie (=alle personen van 19 tot en met 64 jaar, woonachtig in de regio Gooi en Vechtstreek) moet gewogen worden naar kenmerken van de populatie die samenhangen met de respons en met de uitkomstmaten. Daartoe krijgt elke respondent een weegfactor, op basis van leeftijd en geslacht, toegekend. Van deze variabelen is de verdeling in zowel de respondentgroep als de lokale populatie bekend. Weegfactoren zijn noodzakelijk om schattingen van populatieparameters zonder bias uit te kunnen voeren. De in dit rapport gehanteerde weegmethode is gevalideerd en elders beschreven (Reijneveld 1994). Bij de hierna volgende resultaten is altijd gebruik gemaakt van weegfactoren. In de rapportage is in eerste instantie uitgegaan van regionale resultaten. Alle tabellen met gemeentelijke gegevens staan in de bijlagen. De regionale resultaten van de Gezondheidspeiling worden besproken aan de hand van leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Over het algemeen wordt het opleidingsniveau als beste indicator gezien om in epidemiologisch onderzoek de sociaal economische status (SES) te bepalen (Mackenbach 1994). Soms worden ook andere achtergrondkenmerken, zoals bijvoorbeeld de huishoudsamenstelling en werksituatie erbij betrokken, omdat deze kenmerken mede van invloed kunnen zijn op de gezondheid van mensen (zie voor de definities bijlage 2.3). Welke “risicogroepen” accent krijgen verschilt per onderwerp.
21
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
3. Respons Samenvatting - De gemiddelde respons is 46%: 3.092 mensen hebben een correct ingevulde vragenlijst teruggestuurd; in 2004 was de respons nog 55%; - Bij diverse andere GGD-en is ook een dalende trend in respons onder volwassenen waar te nemen; - De respons bij vrouwen is hoger dan bij mannen en hoger naarmate de respondent ouder is; - Belangrijkste redenen om de vragenlijst niet in te vullen zijn (1) dat mensen nooit meedoen aan enquêtes (2) de lengte (3) geen tijd/geen zin en (4) te persoonlijk; - Invullers hebben een betere subjectieve gezondheid vergeleken met niet-invullers, mogelijk kan dit verschil zorgen voor een lichte onderschatting van gezondheidsproblemen. Dit geldt alleen voor respondenten van 35 jaar en ouder. - Wat betreft de beoordeling van de eigen manier van leven zijn er geen verschillen. 3.1 Algemene respons Eind januari 2008 hebben 6.700 inwoners van Gooi en Vechtstreek een schriftelijke vragenlijst thuisgestuurd gekregen. Daarvan werden er 3.187 teruggestuurd. Nadat 95 niet of zeer onvolledig ingevulde vragenlijsten eruit waren gehaald bleven er 3.092 correct ingevulde vragenlijsten over. Het responspercentage is daarmee 46%. In 2004 was het responspercentage gemiddeld nog 55%. Net als bij diverse andere GGD-en is het responspercentage onder volwassenen de laatste jaren achteruitgegaan (zie ook paragraaf 3.3). Verschillen in leeftijd en geslacht De respons is verschillend per leeftijdsgroep: - 35% bij 19 t/m 34 jarigen; - 44% bij 35 t/m 49 jarigen; - 55% bij 50 t/m 64 jarigen. Van de aangeschreven mannen heeft 38% de vragenlijst ingevuld teruggestuurd en van de aangeschreven vrouwen is dat 54%. We zien dat in alle drie de leeftijdscategorieën de respons bij vrouwen hoger is dan bij mannen en dat de respons met de leeftijd toeneemt. Het verschil in respons tussen mannen en vrouwen is het grootst onder de 19 t/m 34 jarigen en het kleinst onder de 50 plussers (figuur 3.1). 70,0 60,0 50,0 40,0
man vrouw
30,0 20,0 10,0 0,0 19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Figuur 3.1 Responspercentages naar leeftijd en geslacht
22
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verschillen per gemeente In tabel 3.1 is de respons per gemeente weergegeven. De respons is het hoogst in Wijdemeren (48%) en het laagst in Huizen (41%). Van 43 personen kon niet bepaald worden in welke gemeente zij wonen, omdat de vier cijfers van de postcode niet waren ingevuld. Tabel 3.1: Respons naar gemeente Aangeschreven
Respons
%
Blaricum
747
352
47.1%
Bussum
784
345
44.0%
Hilversum
742
323
43.5%
Huizen
767
316
41.2%
Laren
729
345
47.3%
Muiden
733
343
46.8%
Naarden
690
332
48.1%
Weesp
757
330
43.6%
Wijdemeren
751
363
48.3%
-
43
6700
3092
Gemeente onbekend* Gooi en Vechtstreek totaal
46.1%
* De gemeente is niet bekend omdat de postcode niet is ingevuld door de respondent.
3.2 Non-respons In totaal zijn 3578 antwoordkaartjes retour gestuurd; 34 keer was de kaart tweemaal ingestuurd. Deze zijn verwijderd. Er zijn dan 3544 antwoordkaartjes ingestuurd. De
verdeling van de antwoorden was als volgt: Ja, ik heb de enquête ingevuld en teruggestuurd: 2228 keer Nee, ik heb de enquête niet ingevuld (ik wil niet meedoen): 834 keer Geen antwoord aangekruist (lege antwoordkaart): 482 keer.
Uit het verschil tussen het aantal ontvangen ingevulde vragenlijsten (namelijk 3092) en het aantal antwoordkaartjes waarop “Ja” was aangekruist (2228), blijkt dat het kennelijk niet voor iedereen duidelijk is geworden dat zowel antwoordkaartje als de ingevulde vragenlijst apart van elkaar moesten worden retour gestuurd.
23
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
In figuur 3.2 staat per leeftijdscategorie afgebeeld hoe de respons was, uitgedrukt in vier categorieën: invullers, niet invullers (weigeraars), lege antwoordkaart en geen bericht (=non-respons). 100% 90% 80% 70% geen bericht
60%
lege antwoordkaart
50%
niet invullers
40%
invullers
30% 20% 10% 0% 19 t/m 34 jr 35 t/m 49 jr 50 t/m 64 jr
mannen
vrouwen
Figuur 3.2 Respons, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht
Redenen voor niet invullen In onderstaande tabel staan de aangekruiste redenen voor niet invullen (834 antwoordkaartjes). Men kon meerdere antwoorden aankruisen. De meest aangekruiste reden is dat mensen nooit meedoen aan enquêtes (42% van de niet-invullers). Bijna een kwart van de niet-invullers geeft aan de enquête te lang te vinden. Een ongeveer gelijk percentage (23%) heeft geen tijd/zin om de vragenlijst in te vullen of vindt de enquête te persoonlijk. Tabel 3.1: Redenen voor niet invullen (n=834) Redenen voor niet invullen
%
Ik doe nooit mee aan enquêtes
42.1%
Ik vind de enquête te lang
24.9%
Ik heb geen tijd/zin
23.3%
Ik vind de enquête te persoonlijk
22.8%
Ik zie het nut er niet van
10.0%
Aangeschreven persoon woont hier niet
3.7%
Ik spreek niet goed Nederlands
2.4%
Het onderwerp interesseert me niet
1.7%
Andere reden (diversen)
8.4%
Vergelijking op de gezondheidsvragen tussen de invullers en de niet-invullers Van de 834 personen die aangaven de vragenlijst niet in te willen of kunnen vullen, heeft ruim 80% de beide gezondheidsvragen ingevuld. Het blijkt dat de respondenten die de enquête ingevuld hebben teruggestuurd (n=3092, de “invullers”) in het algemeen iets positiever zijn over hun eigen gezondheid vergeleken met de niet-invullers: van de invullers beoordeelt 9% de eigen gezondheid als matig/slecht versus 10% van de nietinvullers. Als we kijken naar de verschillen naar leeftijdsgroep, zien we dat eigenlijk alleen in de twee oudere leeftijdsgroepen (dus vanaf 35 jaar) de gezondheid van niet-invullers vaker
24
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
als minder goed wordt beoordeeld dan die van de invullers. Mogelijk kan dit verschil dus zorgen voor een lichte onderschatting van gezondheidsproblemen. Bij de leeftijdsgroep van 19 tot en met 34 jaar is er geen verschil tussen invullers en nietinvullers. Zie figuur 3.3.
100% 90% 80% 70% 60%
matig/slecht
50%
goed
40%
uitstekend
30% 20% 10% 0% Invullers
nietinvullers
19 t/m 34 jr
Invullers
nietinvullers
Invullers
35 t/m 49 jr
nietinvullers
50 t/m 64 jr
Figuur 3.3 Beoordeling van de eigen gezondheid, uitgesplitst naar invullers en niet-invullers, en leeftijdsgroep
Wat betreft het eigen oordeel over hoe gezond men leeft, blijkt dat de invullers niet significant verschillen van de niet-invullers (zie figuur 3.4). Wat betreft de beoordeling van de eigen manier van leven zijn er dus geen verschillen, niet naar leeftijd en niet naar geslacht. 100% 90% 80% 70% 60%
(zeer) ongezond
50%
niet gezond, niet ongezond
40%
(zeer) gezond
30% 20% 10% 0% Invullers
nietInvullers nietInvullers nietinvullers invullers invullers
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Figuur 3.4 Beoordeling van de eigen manier van leven, uitgesplitst naar invullers en nietinvullers en leeftijdsgroep
25
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
3.3 Beschouwing De overall respons op de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 onder volwassenen is 46%. In 2004 was het responspercentage gemiddeld nog 55%, onderverdeeld in 55% bij de 19 t/m 54 jarigen, 63% bij de 55 t/m 74 jarigen en 44% bij de 75 plussers. De respons is deze keer dus aan de lage kant. Bij diverse andere GGD-en is echter ook een dalende trend in respons onder volwassenen waar te nemen: in 2007 behaalde de GGD Hollands Noorden met eenzelfde methode als wij (tweemaal rappel, 1e keer zonder vragenlijst, 2e keer met) 52%. In voorgaande enquêtes was hun respons beduidend hoger. De GGD Midden-Nederland haalde in 2008 45% (25 t/m 55 jarigen, inclusief de mogelijkheid om via Internet in te vullen) en ook de GGD Kennemerland behaalde in 2008 een respons van minder dan 45%. Voor kwalitatief goede uitkomsten is het uiteraard wenselijk dat de respons zo hoog mogelijk is. Responsverhogende maatregelen zijn bekend uit de literatuur: een postzegel op de retourenvelop, de naam van de geadresseerde op de brief, een korte vragenlijst, met een mooie opzet met gekleurde inkt, het versturen van herinneringen. Als de vragenlijst zeer persoonlijke vragen bevat, die gevoelig kunnen liggen, is de respons lager. Ook de afzender is van belang: een vragenlijst vanuit universiteiten wordt vaker ingevuld en teruggestuurd dan die uit commerciële instellingen. Aan de tekst in de begeleidingsbrief dient veel aandacht besteed worden (Edwards e.a. 2002). Aan alle hierboven genoemde zaken is in de Gezondheidspeiling van 2008 ruime aandacht besteed. Positief punt was dat met betrekking tot de anonimiteit en privacy er deze keer weinig telefoontjes binnen kwamen. Er was dan ook in de onderzoeksopzet extra moeite gedaan om de privacy zo goed mogelijk te waarborgen. De antwoordkaart zorgde ervoor dat de vragenlijst “zo anoniem mogelijk” kon worden ingevuld. Er is geen sprake van een anonieme registratie, omdat gegevens zijn nagevraagd over onder andere leeftijd, geslacht, postcode en etnische achtergrond. Daarmee is de registratie een persoonregistratie in de zin van de Wet Bescherming Persoongegevens (WBP) (Markenstein 2007). Echter, daar staat tegenover dat misschien het gebruik van het antwoordkaartje en de daarmee goed beschermde privacy ervoor gezorgd heeft dat mensen minder (morele) druk hebben gevoeld om de vragenlijst in te vullen. Voor de Seniorenpeiling (najaar 2008) is deze methode daarom weer losgelaten.
26
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
4. Beschrijving respondenten 4.1 Inleiding Een complex van factoren bepaalt de gezondheid van mensen waaronder erfelijke eigenschappen, leefwijze en de fysieke en sociale omgeving. De gezondheid en de behoefte aan zorg wordt ook bepaald door bijvoorbeeld leeftijd, etnische afkomst, inkomen, arbeidssituatie en opleidingsniveau. Jongeren hebben doorgaans andere gezondheidsproblemen dan ouderen, laag opgeleiden en mensen met een laag inkomen beoordelen gemiddeld genomen de eigen gezondheid minder positief dan hoog opgeleiden en mensen met een hoog inkomen. In dit hoofdstuk worden relevante demografische kenmerken van de regio en achtergrondkenmerken van de respondenten beschreven. De respondenten is gevraagd naar de volgende persoonsgegevens: - geboortejaar; - geslacht; - burgerlijke staat; - samenstelling van het huishouden; - etniciteit; - opleidingsniveau; - arbeidssituatie; - financiële situatie. Deze gegevens maken het mogelijk doelgroepen of risicogroepen te identificeren. Zoals eerder vermeld is met weegfactoren gecorrigeerd voor eventuele verschillen in leeftijdssamenstelling tussen de onderzoekspopulatie en de werkelijke bevolking. De beschrijving van de achtergrondkenmerken is belangrijk om de opbouw van de responsgroep inzichtelijk te maken. 4.2 Demografische kenmerken van de regio: leeftijd en geslacht Samenvatting - De gemiddelde leeftijd is in Gooi en Vechtstreek hoger dan in de rest van Nederland; - De bevolking neemt tot 2025 met enkele duizenden inwoners toe; - De regio zal zowel ontgroenen als vergrijzen, de percentages zijn per gemeente zeer verschillend. Gezondheid van mensen hangt sterk samen met leeftijd en geslacht. Tabel 4.1 toont de leeftijdsopbouw van de inwoners van de regio Gooi en Vechtstreek naar geslacht en de bevolkingsopbouw van Nederland (2008). In vergelijking met de totale Nederlandse bevolking ligt de gemiddelde leeftijd in de regio Gooi en Vechtstreek wat hoger. Tabel 4.1 Leeftijdsopbouw uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, voor de regio Gooi en Vechtstreek en voor Nederland (CBS, 2008) Leeftijdscategorie
Mannen (%) G&V
Vrouwen (%) G&V
Totaal (%) G&V
Nederland (%)
19 t/m 34 jaar
18.537 (26.1%)
18.560 (25.3%)
37.097 (25.7%)
3.189.089 (31.1%)
35 t/m 49 jaar
28.010 (39.4%)
29.113 (39.7%)
57.123 (39.6%)
3.830.536 (37.4%)
50 t/m 64 jaar
24.504 (34.5%)
25.659 (35.0%)
50.163 (34.7%)
3.227.143 (31.5%)
Totaal
71.051 (49.2%)
73.332 (50.8%)
144.383 (100%)
10.246.768 (100%)
27
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
De bevolking van de regio Gooi en Vechtstreek zal in omvang met enkele duizenden toenemen. Naar verwachting is de bevolking met 2% gestegen van 243.600 in 2008 naar 248.500 inwoners in 2025 (CBS, Statline 200811). In de komende decennia zal de regio Gooi en Vechtstreek in toenemende mate zowel ontgroenen als vergrijzen. De beroepsbevolking krimpt. Ten opzichte van 2008 zal in 2025: - het aandeel jongeren tot 20 jaar 11% kleiner zijn; - het aandeel 20-64 jarigen 2% kleiner zijn; - het aandeel senioren van 65 jaar en ouder 34% groter zijn. Er zijn per gemeente aanzienlijke verschillen in de prognose (CBS, Statline 2008). De prognose voor de bevolkingsomvang in 2025 is: Blaricum: groei 11% (1000 inwoners erbij) Bussum: blijft gelijk Hilversum: groei 5% (ruim 4000 inwoners erbij) Huizen: krimp 1% (500 inwoners minder) Laren: krimp 5% (500 inwoners minder) Muiden: krimp 1% (bijna 100 inwoners minder) Naarden: groei 3% (bijna 500 inwoners erbij) Weesp: groei 6% (ruim 1000 inwoners erbij) Wijdemeren: krimp 4% (ruim 900 inwoners minder). In alle gemeenten, behalve Laren, wordt een toename van het aantal 65 plussers verwacht. Dit is met name het geval voor Huizen, Blaricum en Muiden. Daarnaast ontgroenen bijna alle gemeenten; met name Muiden en Wijdemeren (van 25 resp. 20%). Alleen in Blaricum wordt een groei van de 0-19 jarigen verwacht (van 6%).
70,0 60,0 50,0 40,0 30,0 %
20,0 10,0 0,0 -10,0 -20,0 -30,0 Blaricum
Bussum
Hilversum
Huizen
0-19
Laren
20-64
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
65+
Figuur 4.1 Prognose voor 2025: de procentuele toe- of afname in inwoneraantallen naar leeftijdscategorie en gemeente, vergeleken met 2008 (CBS, Statline).
11
CBS, Statline, Bevolkingcijfers, Prognose: Regionale prognose 2005-2025; www.cbs.nl.
28
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
4.3 Burgerlijke staat en samenstelling van het huishouden Samenvatting - Van de respondenten is ruim driekwart (76%) gehuwd of woont samen; - Zeven procent is gescheiden en 1% is verweduwd; het aantal verweduwde personen stijgt met de leeftijd; - Vrouwen zijn vaker alleenstaand (met kinderen); - Respondenten uit de jongste leeftijdsgroep zijn vaker ongehuwd; - In de middelste leeftijdscategorie komen de meeste eenoudergezinnen voor, gemiddeld leeft 6% van de respondenten in een eenoudergezin; - Veertien procent van de respondenten woont alleen; - Ruim de helft van de respondenten woont in een huishouden zonder thuiswonende kinderen. Van de respondenten is ruim driekwart (76%) gehuwd of woont samen. Zestien procent is ongehuwd en nooit gehuwd geweest, 7% is gescheiden en 1% weduwe of weduwenaar. De burgerlijke staat hangt nauw samen met het geslacht. Vrouwen zijn vaker alleenstaand (gescheiden of verweduwd) dan mannen. Burgerlijke staat hangt natuurlijk ook samen met de leeftijd: jongere mensen zijn vaker ongehuwd. Het percentage verweduwde personen neemt toe met de leeftijd, van een half procent in de leeftijdscategorie 35 tot en met 49 jarigen tot 3% in de leeftijdscategorie 50 tot en met 64 jarigen (tabel 4.2). Er zijn tussen de afzonderlijke gemeenten geen significante verschillen. Tabel 4.2 Burgerlijke staat naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*)
50 t/m 64 jr
Totaal
(*)
Gehuwd, samenwonend
77.5
74.1
59.8
82.7
79.6
75.7%
Ongehuwd, nooit gehuwd geweest
16.8
15.4
39.7
7.8
8.1
16.1%
Gescheiden
5.1
8.5
0.5
9.0
9.0
6.8%
Weduwe, weduwenaar
0.7
2.0
-
0.5
3.3
1.3%
Verder is gekeken naar de samenstelling van het huishouden (tabel 4.3). Vergeleken zijn éénpersoonshuishoudens met twee- of meerpersoonshuishoudens, éénoudergezinnen met overige gezinssamenstellingen en huishoudens met en zonder thuiswonende kinderen. In totaal leeft van de respondenten 14% in een éénpersoonshuishouden, vrouwen niet veel vaker dan mannen. In de jongste en oudste leeftijdscategorie wordt vaker alleen gewoond, 16% woont alleen. In de middelste leeftijdscategorie is dat 9%. Zes procent van de respondenten woont in een eenoudergezin. Vrouwen vaker dan mannen en dit komt het vaakst voor in de middelste leeftijdscategorie (10%). Ruim de helft van de respondenten woont in een huishouden zonder thuiswonende kinderen. Tabel 4.3 Samenstelling van het huishouden naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
Eenpersoonshuishouden
12.7
14.4
16.3
9.2
16.4 (*)
13.5%
Een-ouder gezin
3.6
8.4 (*)
1.5
10.0
4.8 (*)
6.0%
Huishouden zonder thuiswonende kinderen
52.0
50.1
62.6
24.0
73.5 (*)
51.0%
Voor een uitsplitsing van deze drie kenmerken naar gemeenten zie bijlage 4.1.
29
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
4.4 Etniciteit Samenvatting - Van de respondenten is 88% autochtoon, heeft de Nederlandse etniciteit; - Twaalf procent is allochtoon: 7% westers en 5% niet-westers; - De ruime meerderheid, 96%, geeft aan zich Nederlander te voelen; - Gelet op de in de regio woonachtige allochtonen, zijn allochtonen in de responsgroep ondervertegenwoordigd; - In het rapport wordt daarom geen onderscheid gemaakt tussen allochtone en autochtone respondenten.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft uitgangspunten vastgesteld om etniciteit te classificeren12, waarvan in deze Gezondheidspeiling gebruik is gemaakt. In heel Nederland is gemiddeld 19% allochtoon: 9% is westers allochtoon en 10% nietwesters allochtoon (CBS, 2007). Volgens de website van het CBS is in de regio Gooi en Vechtstreek 19% allochtoon: 11% westers en 8% niet-westers. Vergeleken met Nederland kent Gooi en Vechtstreek dus minder niet-westerse allochtonen en meer westerse allochtonen. Het percentage niet-westerse allochtonen in de regio Gooi en Vechtstreek verschilt aanzienlijk per gemeente en varieert van 3% in de gemeente Wijdemeren tot 13% in Weesp (tabel 4.4). Tabel 4.4 Etniciteit naar gemeente (CBS, 2007) Totale bevolking
Allochtoon
%
Westers allochtoon
%
Niet-westers allochtoon
%
Blaricum
9.112
1.503
16.5%
1.081
11.9%
422
4.6%
Bussum
31.308
5.841
18.7%
3.763
12.0%
2.078
6.6%
Hilversum
83.669
17.635
21.1%
9.149
10.9%
8.486
10.1%
Huizen
41.927
7.651
18.2%
4.110
9.8%
3.541
8.4%
Laren
10.979
1.784
16.2%
1.397
12.7%
387
3.5%
Muiden
6.657
1.022
15.4%
701
10.5%
321
4.8%
Naarden
17.168
3.103
18.1%
2.076
12.1%
1.027
6.0%
Weesp
17.556
4.004
22.8%
1.781
10.1%
2.223
12.7%
Wijdemeren Totaal
23.571
2.597
11.0%
1.896
8.0%
701
3.0%
241.947
45140
18.7%
25.954
10.7%
19.186
7.9%
Resultaten uit de Gezondheidspeiling voor Gooi en Vechtstreek Van de respondenten heeft 88% de Nederlandse etniciteit (is autochtoon). De resterende 12% (n=383) is allochtoon. Van hen wordt: - 7% gerekend tot de categorie ‘westers allochtoon’ (uit Indonesië, Duitsland, België en Frankrijk); en - 5% gerekend tot de categorie ‘niet-westerse allochtoon’ (uit Turkije, Marokko, Suriname en de Nederlandse Antillen).
12 Volgens de definitie van het CBS is iemand allochtoon als tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Autochtonen zijn personen waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren, ongeacht het geboorteland van de persoon zelf. Bij de allochtonen wordt onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse allochtonen. Tot de categorie 'niet-westers' behoren allochtonen uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië met uitzondering van Indonesië en Japan. Op grond van hun sociaal-economische en -culturele positie worden allochtonen uit deze twee landen tot de westerse allochtonen gerekend. Het gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands Indië zijn geboren en werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin. Tot de categorie 'westers' behoren verder allochtonen uit Europa, Noord-Amerika en Oceanië.
30
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Deze laatste groep niet-westerse allochtonen kan nog worden uitgesplitst in - 1.6% met de Turkse etniciteit; - 0.7% met de Marokkaanse; - 0.3% met de Surinaamse; - 0.6% met de Nederlands Antilliaanse etniciteit en - 1.8% wordt gerekend tot de groep “overig niet-westers allochtoon”. Van alle respondenten is 7% allochtoon van de eerste generatie en 5% van de tweede generatie. Op de vraag tot welke bevolkingsgroep men zichzelf rekent, antwoordt 96% zich Nederlander te voelen en 4% voelt zich allochtoon (114 personen van de 3083 respondenten). Geconcludeerd moet worden dat de allochtonen in de responsgroep duidelijk ondervertegenwoordigd zijn. Daarom wordt in deze rapportage verder geen onderscheid meer gemaakt tussen allochtone en autochtone respondenten. Dit was in de Gezondheidspeiling van 2004 ook het geval.
31
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
4.5 Opleiding, arbeidssituatie en financiële situatie Samenvatting - Gemiddeld heeft 42% van de respondenten een hoge opleiding; in Nederland is dat 24%: het opleidingsniveau van de respondenten is hoger dan in Nederland; - Gemiddeld 77% van de respondenten heeft een betaalde werkkring, 2% is werkloos en 4% is arbeidsongeschikt; - Ruim 80% van de mannen en bijna driekwart van de vrouwen heeft een betaalde baan, maar mannen werken vaker fulltime dan vrouwen; - Tweederde van de respondenten heeft een boven modaal netto maandinkomen; - Zeven procent heeft een netto inkomen van minder dan €950 per maand; - Een vijfde van de respondenten zegt het afgelopen jaar moeite te hebben gehad om rond te komen, hierbij ligt een relatie met het besteedbaar inkomen en met eenoudergezinnen. Een betaalde baan is een primaire vorm van maatschappelijke participatie. Het biedt structuur aan het leven, sociale contacten en mogelijkheden voor ontplooiing. Gezondheid heeft invloed op de mate en wijze van participatie in het arbeidsproces. Omgekeerd heeft ook de mate en wijze van participatie invloed op de gezondheid. Een andere vorm van primaire participatie is opleiding: hoe beter opgeleid, hoe groter de kans op een goedbetaalde baan en des te meer mogelijkheden om in welvaart te leven. Goed opgeleiden hebben in het algemeen een beter inkomen. Daardoor is er een grotere keuzevrijheid in wonen (een passende woning in een prettige leefomgeving). En een hoger inkomen geeft meer mogelijkheden voor cultuur en sport, vakanties en politieke en maatschappelijke activiteiten. De woonomgeving en sociale omgeving hebben op hun beurt weer invloed op de gezondheid. In deze paragraaf worden achtereenvolgens opleiding (A), arbeidssituatie (B) en financiële situatie (C) van de responsgroep beschreven. A. Opleiding In de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 is gevraagd naar de hoogst voltooide opleiding. Vervolgens is er een indeling gemaakt naar opleidingsniveau: laag, midden1, midden2 en hoog13. Resultaten voor Gooi en Vechtstreek Het opleidingsniveau is als volgt verdeeld: 3% van de respondenten heeft een lage opleiding (n=101); 21% een midden1 opleidingsniveau; 34% een midden2 opleidingsniveau; 42% van de respondenten heeft een hoge opleiding. Gezien het kleine percentage respondenten met een lage opleiding zijn in verdere analyses in dit rapport de categorieën laag en midden1 samengenomen. In het vervolg wordt dan gesproken van lage (=laag en midden1), midden (=midden2) en hoge opleidingsniveaus. In Nederland heeft 24% van de bevolking een studie op het niveau van hoger beroepsonderwijs of de universiteit gevolgd als hoogst voltooide opleiding (Verwey, 2006). Het opleidingsniveau van de respondenten is daarmee hoger dan in de rest van Nederland.
13
Onder een laag opleidingsniveau wordt verstaan: lager onderwijs of geen opleiding met diploma afgesloten. Een midden1 opleidingsniveau staat voor: lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO-kort, VMBO-t). Midden2 omvat middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs (zoals MBO-lang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS) en hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS). Onder een hoog opleidingsniveau wordt verstaan: hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, HBO-V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs) en wetenschappelijk onderwijs (universiteit). De respondenten die de categorie “anders” hadden ingevuld, zijn zoveel mogelijk alsnog ondergebracht in een opleidingsklasse.
32
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verschillen in leeftijd en geslacht Het opleidingsniveau hangt sterk samen met leeftijd en geslacht. De middelste leeftijdscategorie is het hoogst opgeleid (van hen heeft 48% een hoge opleiding). Mannen hebben vaker een hoge opleiding genoten dan vrouwen (53% versus 47%), dit verschil is het duidelijkste zichtbaar bij de 50 t/m 64 jarigen. In de jongste leeftijdsgroep zijn de vrouwen iets hoger opgeleid dan de mannen (figuur 4.2). Van een deel van de respondenten uit de jongste leeftijdscategorie is de opleiding waarschijnlijk nog niet geheel afgerond, het opleidingsniveau kan dus nog stijgen. 100% 90% 80% 70% 60%
hoog
50%
midden laag
40% 30% 20% 10% 0% man
vrouw
19 t/m 34 jr
man
vrouw
man
35 t/m 49 jr
vrouw
50 t/m 64 jr
Figuur 4.2 Opleidingsniveau van de responsgroep naar leeftijd en geslacht
Verschillen per gemeente Respondenten uit Bussum en Naarden hebben het vaakst een hoge opleiding (resp. 53% en 51%) en het minst vaak een lage opleiding (18% en 16%). In Wijdemeren is het opleidingsniveau van de respondenten het laagst: 32% is hoog opgeleid en 31% laag (zie ook bijlage 4.2).
B. Arbeidssituatie Resultaten voor Gooi en Vechtstreek Van de mensen die de Gezondheidspeiling hebben ingevuld, heeft gemiddeld 77% een betaalde werkkring: ruim de helft (54%) werkt 32 uur of meer, 15% werkt tussen 20 en 31 uur en 9% werkt minder dan 20 uur per week. Zes procent is met (vervroegd) pensioen. Twee procent van de respondenten geeft aan werkloos of werkzoekend te zijn en 4% is arbeidsongeschikt (zie ook tabel 4.5). Tabel 4.5 Arbeidssituatie van de respondenten naar leeftijd en geslacht Man Arbeidssituatie
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*)
50 t/m 64 jr
Totaal
(*)
Betaald werk 32 uur of meer p.w.
76.0
32.8
66.5
62.6
35.0
54.0%
Betaald werk 20-31 uur p.w.
3.9
25.1
11.8
17.7
13.5
14.7%
Betaald werk < 20 uur p.w.
2.2
14.9
7.2
9.7
8.5
8.6%
(Vervroegd) pensioen
8.5
3.2
-
-
16.6
5.8%
Werkloos/werkzoekend
1.6
1.7
1.4
0.5
3.2
1.7%
Arbeidsongeschikt
4.4
4.4
2.2
2.2
8.5
4.4%
Bijstandsuitkering
0.9
0.5
0.3
0.4
1.3
0.7%
Huisvrouw/huisman
0.5
14.6
1.4
6.7
13.3
7.7%
Studeer/volg onderwijs
2.1
2.9
9.3
0.2
0.2
2.5%
33
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verschillen in leeftijd en geslacht Mannen werken meer uur dan vrouwen (zie tabel 4.5). Van de mannelijke respondenten heeft 76% een baan van 32 uur of meer per week, vergeleken met 33% bij de vrouwen. Vier van de tien vrouwen werkt part-time, dus minder dan 32 uur per week; 15% is huisvrouw. Afgezien van het aantal gewerkte uren heeft dus 82% van de mannen en 73% van de vrouwen een betaalde werkkring. In de leeftijdsgroep 19 tot en met 34 jaar heeft 86% een betaalde werkkring (67% werkt 32 uur of meer; 12% tussen 20 en 31 uur en 7% minder dan 20 uur) tegenover 57% van de leeftijdsgroep 50 tot en met 64 jaar (van hen werkt 35% 32 uur of meer; 14% tussen 20 en 31 uur en 9% minder dan 20 uur). Van de werkzoekenden en arbeidsongeschikten is het grootste deel ouder dan 50 jaar. Verschillen per gemeente Laren (69%) en Blaricum (70%) hebben het laagste percentage mensen met een betaalde werkkring (bijlage 4.3). In deze dorpen zijn tevens de hoogste percentages huisman/vrouw (resp. 15% en 14%). Wat betreft percentages arbeidsongeschikten en werklozen zijn er geen verschillen tussen de gemeenten.
C. Financiële situatie De kansen op gezondheid voor individuele burgers verschillen. De laatste jaren is er meer en meer inzicht gekomen in en aandacht ontstaan voor zogenoemde “sociaal-economische” gezondheidsverschillen. Mensen met een lagere sociaal-economische status (ses) zijn gemiddeld minder gezond en leven minder lang dan mensen met een hogere ses. Hierbij speelt het inkomen ook een rol. Resultaten voor Gooi en Vechtstreek In de Gezondheidspeiling is gevraagd naar het netto maandinkomen van de huishouding 14. Van de respondenten valt 67% in de categorie “boven modaal” (=€1701 of meer netto per maand) en 33% “beneden modaal” (=minder dan €1701 netto per maand)”. Zeven procent van de respondenten heeft een netto maandinkomen van minder dan €950 en 10% tussen €951 en €1300. Zie tabel 4.6. Het netto maandinkomen van éénoudergezinnen ligt aanzienlijk lager dan dat in meeroudergezinnen (54% resp. 32% zit “beneden modaal”). Tabel 4.6 Netto maandinkomen van de respondenten en moeite hebben met rondkomen naar leeftijd en geslacht Man Netto maandinkomen Minder dan €950
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*) 5.1
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
6.6
-
(*)
8.2
13.1
3.4
5.6
€951 t/m €1300
6.4
12.6
11.7
6.0
11.9
9.5
-
€1301 t/m €1700
15.7
18.6
21.5
12.1
19.7
17.1
-
€1701 t/m €2950
31.6
28.9
27.1
31.7
31.0
30.3
-
€2951 of meer
41.3
31.7
26.6
46.9
31.8
36.6
-
Moeite met rondkomen
(*)
(*)
Geen moeite
53.3
48.6
41.8
52.1
55.9
50.8
47.9%
Geen moeite, wel opletten
27.6
30.3
37.0
26.1
26.4
29.0
29.0%
Enige moeite
14.5
15.2
15.6
15.6
13.5
14.9
17.2%
Grote moeite
4.6
6.0
5.5
6.2
4.1
5.3
5.9%
14 Onder netto maandinkomen wordt verstaan: het inkomen van de respondent, partner en eventuele anderen; zonder vakantiegeld, kinderbijslag en 13e maand, maar mét eventuele uitkeringen, pensioen en alimentatie.
34
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verder is gevraagd of respondenten het afgelopen jaar moeite hebben gehad om rond te komen (zie ook tabel 4.6). Een vijfde van de respondenten (20%) zegt enige of grote moeite te hebben gehad: 15% enige moeite en 5% grote moeite (2004: 23%). Net als in 2004 hangt dit samen met de hoogte van het netto maandinkomen. Ruim de helft (56%) van de respondenten met een maandinkomen lager dan €950 kan niet goed rondkomen (heeft enige of grote moeite daarmee). Bij een maandinkomen van €2.951 of meer is dat 5%. Verder hebben éénoudergezinnen vaker moeite om rond te komen (39% vergeleken met 19% bij meeroudergezinnen). Verschillen in leeftijd en geslacht Het gemiddelde netto maandinkomen van vrouwelijke respondenten ligt lager dan dat van mannelijke (zie ook figuur 4.3). Van de mannen heeft gemiddeld 73% een inkomen boven modaal, versus 61% van de vrouwen. Mensen in de middelste leeftijdscategorie (35 t/m 49 jaar) hebben de hoogste inkomens: 47% van hen heeft per maand meer dan €2951 te besteden. Van de jongste leeftijdsgroep heeft 13% minder dan €950 euro per maand te besteden, 12% tussen €951 en €1300 euro. 100% 90% 80% 70% < 950
60%
951-1300
50%
1301-1700
40%
1701-2950 >=2951
30% 20% 10% 0% man
vrouw
19 t/m 34 jr
man
vrouw
35 t/m 49 jr
man
vrouw
50 t/m 64 jr
Figuur 4.3 Netto maandinkomen naar leeftijd en geslacht
Vrouwen hebben in het algemeen iets meer moeite met rondkomen dan mannen (figuur 4.4). Vrouwen in de leeftijd van 35 t/m 49 jaar geven het vaakste aan grote moeite te hebben met rondkomen, gevolgd door vrouwen uit de jongste leeftijdscategorie. Vrouwen uit deze leeftijdscategorieën blijken ook vaker een eenouderhuishouden te hebben.
35
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
100% 90% 80% 70% Grote moeite
60%
Enige moeite
50%
Geen moeite, wel opletten
40%
Geen moeite
30% 20% 10% 0% man
vrouw
19 t/m 34 jr
man
vrouw
35 t/m 49 jr
man
vrouw
50 t/m 64 jr
Figuur 4.4 Kunnen rondkomen met netto maandinkomen naar leeftijd en geslacht
Verschillen per gemeente In Naarden en Laren liggen de netto maandinkomens van de respondenten het hoogst. De meeste respondenten met midden en lage netto maandinkomens zien we in Weesp, Hilversum en Wijdemeren. Mensen uit Weesp en Hilversum geven het vaakst aan grote moeite te hebben om rond te komen (bijlage 4.4).
36
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
5. Algemene lichamelijke gezondheid ‘Gezond zijn en blijven’ willen we allemaal. Jong en oud. Gedurende de achtereenvolgende levensfasen krijgt deze wens een ander gezicht en andere prioriteiten. In de jonge jaren gaat het om een gezonde start, gezondheidsopvoeding, gezond opgroeien. Volwassenen, in de kracht van het leven, moeten vooral het goede voorbeeld geven en investeren in hun eigen gezondheid. Tijdens de ouderdom is het belangrijk om te koesteren wat er is. Voor mensen met chronische aandoeningen gaat het om het optimaliseren van de kwaliteit van leven. Kortom: gezondheid is voor ieder individu een essentiële waarde. Investeren in gezondheid levert rendement op, namelijk langer werken en leven in goede gezondheid. Voor een bloeiende economie is gezond leven eveneens een belangrijke bouwsteen. Of zoals de Engelsen zeggen: ‘health is wealth’. Een gezond Nederland is een voorwaarde voor een welvarend Nederland (Ministerie van VWS 2007). Er zijn twee manieren om de gezondheid van mensen in kaart te brengen: een subjectieve (de eigen ervaring, het eigen oordeel) en een objectieve manier (door de aanwezigheid van ziekten en beperkingen te meten, meestal gediagnosticeerd door beroepsbeoefenaren). Volgens de World Health Organisation (WHO) is gezondheid “een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekten of andere lichamelijke gebreken”. Voor de subjectieve (ervaren) gezondheid is de vraag gesteld hoe gezond mensen zichzelf vinden (paragraaf 5.1). Voor de objectieve gezondheid is gekeken naar lichaamsgewicht (paragraaf 5.2) en het vóórkomen van chronische ziekten en aandoeningen (paragraaf 5.3).
5.1 Ervaren gezondheid Samenvatting - Van de respondenten beoordeelt 91% de eigen gezondheid “goed” tot “uitstekend”; - Negen procent vindt de eigen gezondheid “matig” of “slecht”, ongeveer gelijk aan 2004 en gelijk aan de rest van Nederland; - Vrouwen zijn over het algemeen wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen, behalve in de leeftijdscategorie 50 t/m 64 jaar; - De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau en met het inkomen: hoe lager hoe slechter de subjectieve gezondheid; - Alleenstaanden vinden hun gezondheid vaker matig/slecht dan niet-alleenstaanden; - Er zijn verschillen per gemeente: respondenten uit Muiden en Laren hebben de beste subjectieve gezondheid.
Ervaren gezondheid, ook wel subjectieve gezondheid of gezondheidsbeleving, weerspiegelt het oordeel over de eigen gezondheid. Ervaren gezondheid is een samenvattende gezondheidsmaat van alle gezondheidsaspecten die relevant zijn voor de persoon in kwestie. Deze onderliggende gezondheidsaspecten variëren per persoon, maar hebben vaak betrekking op zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheid. Voorbeelden van onderliggende gezondheidsaspecten zijn: het hebben van een (chronische) ziekte, lichamelijke beperking of handicap, fitheid, vermoeidheid en depressieve gevoelens. Ook leefstijlfactoren, zoals voeding, roken en lichamelijke activiteit kunnen mede het oordeel over de eigen gezondheid bepalen: "Ik rook, dus ik ben niet gezond" (Hoeymans e.a. 2005A). Hoe slechter iemand zijn eigen gezondheid ervaart, hoe hoger de kans op overlijden. Dit lijkt een open deur. Maar er zijn weinig maten die zo sterk voorspellend zijn voor sterfte. Bovendien blijft deze sterke relatie tussen ervaren gezondheid en sterfte bestaan nadat rekening gehouden is met een groot aantal andere factoren waarvan bekend is dat ze sterfte voorspellen. Voorbeelden hiervan zijn leeftijd, objectieve gezondheidsmaten 37
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
(ziekten, bloeddruk, et cetera) en andere relevante medische, leefstijl- en psychosociale factoren (Hoeymans e.a. 2005A). Mogelijke verklaringen voor het verband tussen ervaren gezondheid en sterfte zijn: Ervaren gezondheid is een meer omvattende maat van gezondheid dan objectieve gezondheidsmaten. Een slechte subjectieve gezondheid reflecteert bijvoorbeeld ook onderliggende preklinische ziekte of de ernst van de aanwezige ziekten. Ervaren gezondheid is een dynamische maat, waarin niet alleen de huidige gezondheidstoestand, maar ook recente veranderingen meetellen. Ervaren gezondheid beïnvloedt het gedrag dat dan weer een effect op de gezondheid heeft. Een voorbeeld hiervan is dat iemand met een negatieve perceptie van de gezondheid minder aan lichaamsbeweging doet en minder vaak meedoet aan bevolkingsonderzoeken. Een negatief oordeel over de eigen gezondheid stimuleert mogelijk een psychoneuroimmunologische respons, waardoor de persoon vatbaarder is voor ziekten (Hoeymans e.a. 2005A). Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek In de regio Gooi en Vechtstreek beoordeelt 91% de eigen gezondheid “goed” tot “uitstekend”: 12% uitstekend 28% zeer goed en 51% goed. Negen procent vindt de eigen gezondheid “matig” (7,4%) of “slecht” (1,6%). De ervaren gezondheid is ongeveer gelijk aan het percentage in de Gezondheidspeiling van 2004. Toen benoemde 10% de eigen gezondheid als zijnde matig of slecht. De ervaren gezondheid van de inwoners in Gooi en Vechtstreek is gelijk aan elders in het land. In Nederland geeft gemiddeld 19% van de inwoners aan, dat zij hun eigen gezondheid als minder goed ervaren (Mac Gillavry e.a. 2007A, gemeten met andere antwoordcategorieën). In de regio G&V is dat 18%. Verschillen in leeftijd en geslacht Acht procent van de mannen is ontevreden met de eigen gezondheid en 10% van de vrouwen. Vrouwen zijn over het algemeen wat minder tevreden met hun gezondheid dan mannen. En uiteraard wordt de subjectieve gezondheid slechter met het ouder worden. Dit was ook in 2004 het geval. Opvallend is wel dat meer 50-plus mannen hun eigen gezondheid als matig of slecht beoordelen dan 50-plus vrouwen (zie figuur 5.1). 16 14 12 10 Mannen
8
Vrouwen
6 4 2 0 19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Figuur 5.1 Het percentage mannen en vrouwen dat de eigen gezondheid als matig of slecht beoordeelt, naar leeftijd
38
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Relatie met opleidingsniveau en inkomen De ervaren gezondheid hangt samen met het opleidingsniveau: van de laag opgeleiden beoordeelt 16% de eigen gezondheid als “matig” of “slecht”, vergeleken met 8% van de midden opgeleiden en 6% van de hoog opgeleiden. Er is tevens een relatie met het inkomen: respondenten met een matig/slechte gezondheid hebben relatief vaker een laag inkomen (figuur 5.2). Van de respondenten met matig tot slechte gezondheid heeft 54% een inkomen beneden modaal, vergeleken 26% van de respondenten met een zeer goede tot uitstekende gezondheid. Andersom gezegd: in de lagere inkomensgroepen ervaart men een slechtere gezondheid vergeleken met de hogere inkomens. Dit geldt voor alle drie de leeftijdsgroepen. Van de respondenten die hun gezondheid als matig tot slecht beoordelen, geeft 46% aan moeite te hebben met rondkomen, vergeleken met 14% van de respondenten die hun gezondheid als zeer goed tot uitstekend beoordelen (figuur 5.2). Ook landelijk wordt dit gevonden. Uit een registratie van het CBS (Bierings en Smits, 2008) bleek dat mensen met een slechte gezondheid vaker tevens moeite hebben zich om de dag een warme maaltijd te permitteren, regelmatig nieuwe kleren te kopen, versleten meubelen te vervangen of de woning goed verwarmen. Ook in 2004 waren deze sociaal-economische gezondheidsverschillen er. 60 50 40 Inkomen beneden modaal
% 30
Moeite met rondkomen
20 10 0 Uitstekend/zeer goed
Goed
Matig/slecht
Figuur 5.2 Ervaren gezondheid naar inkomen en moeite met rondkomen
Overige aspecten De beoordeling van de eigen gezondheid hangt ook samen met de burgerlijke staat: alleenstaanden vinden hun gezondheid vaker matig/slecht (12%) dan niet-alleenstaanden (9%). Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten zijn verschillen wat betreft de subjectieve gezondheid. In Hilversum en Wijdemeren beoordeelt 9% van de respondenten de eigen gezondheid als matig/slecht. Dat zijn de hoogste percentages in de regio. In Muiden en Laren is de subjectieve gezondheid het beste, daar voelt slechts respectievelijk 5 en 6% zich matig/slecht (zie bijlage 5.1).
39
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
5.2 Lichaamsgewicht Samenvatting - Van de respondenten is 42% te zwaar: 33% heeft matig overgewicht en 9% heeft ernstig overgewicht. Dit is een toename van 3% ten opzichte van 2004. Ten opzichte van Nederlandse cijfers zit regio Gooi & Vechtstreek aan de lage kant, maar wijkt er niet significant van af; - Het percentage respondenten met ondergewicht is nagenoeg gelijk gebleven: 2%. Vrouwen hebben vaker ondergewicht (3% vrouwen versus 1% mannen); - Matig overgewicht komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen: 42% versus 24%; - Obesitas (ernstig overgewicht) komt in gelijke mate voor bij mannen en vrouwen: 9%; - Hoe ouder, hoe dikker. Zes van de tien mannen in de leeftijd van 50 tot en met 64 jaar is te zwaar: 47% heeft matig overgewicht en 13% is obese. Dit was ook zo in 2004; - Bijna de helft van de respondenten (47%) is van plan het komende half jaar serieus te gaan afvallen. Voornamelijk door extra te bewegen/sporten, door gezonder of minder te eten en door niet te snoepen; - Eenderde van de respondenten (33%) met matig overgewicht en 12% van de respondenten met obesitas geeft aan niet te willen afvallen het komende half jaar; - 29% van de respondenten met een normaal gewicht is toch van plan serieus af te gaan vallen; - Overgewicht komt vaker voor bij mensen met lage opleiding dan bij mensen met een hoge opleiding (55% versus 35%); - Mensen met obesitas ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht, leven vaker (naar eigen zeggen) ongezond, hebben vaker de huisarts bezocht in de afgelopen twee maanden, denken minder vaak te voldoen aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie en scoren hoger op de eenzaamheidsschaal. Ook mensen met ondergewicht bezoeken vaker de huisarts en scoren zij ook hoger op de eenzaamheidsschaal; - Overgewicht komt het meest voor in Weesp (47%) en het minst in Laren (34%).
Lichaamsgewicht is een belangrijke graadmeter van gezondheid. Mensen met een te hoog of te laag gewicht hebben vaker ziekten of lichamelijke beperkingen dan mensen met een gemiddeld gewicht. Een veel gebruikte maat voor de mate van overgewicht is de Body Mass Index (BMI)15. Overgewicht en met name ernstig overgewicht (=obesitas) hangen samen met tal van chronische aandoeningen. Dit betreft vooral diabetes mellitus type 2, maar ook hart- en vaatziekten, een aantal soorten kanker en aandoeningen aan galblaas, bewegingsstelsel en ademhalingsorganen (Leent-Loenen van en Visscher, 2007). Het RIVM heeft becijferd op grond van een meta-analyse (waarin de gegevens van 300.000 mensen uit 21 wereldwijde studies zijn gebruikt) dat mensen met matig overgewicht een 30% verhoogde kans hebben op coronaire hartziekten, zoals een hartinfarct of angina pectoris (pijn op de borst). Voor obesitas is dit risico 80% verhoogd. De helft van het verhoogde risico valt te verklaren door de ongunstige effecten van overgewicht op de bloeddruk en cholesterol, de andere helft komt door een losstaand ongunstig effect van overgewicht zelf. Het is duidelijk dat er, door het grote aantal mensen met overgewicht, in de toekomst aanzienlijk meer patiënten met hartziekten zullen zijn (Bogers e.a. 2007).
15
Body Mass Index: dit is het lichaamsgewicht in kilogrammen gedeeld door het kwadraat van de lengte in meters (kg/m2). Bij ondergewicht is de BMI <= 18.5 kg/m2, bij normaal gewicht tussen 18.5 en 25, bij matig overgewicht is de BMI 25 tot 30 en bij ernstig overgewicht (obesitas) is de BMI >= 30 kg/m2.
40
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Het verschil in levensverwachting tussen een persoon met obesitas en iemand met een gezond gewicht is 4½ jaar. De kosten van de gezondheidszorg, die met overgewicht samenhangen, zijn circa € 1,2 miljard. De economische schade als gevolg van overgewicht en obesitas door verzuim en arbeidsongeschiktheid bedraagt ongeveer € 2 miljard per jaar (Ministerie van VWS 2007). In de periode 1981-2006 is het percentage mensen met (ernstig) overgewicht in Nederland sterk toegenomen. Een stijging in het vóórkomen van (ernstig) overgewicht is te zien bij alle leeftijdscategorieën en binnen alle opleidingsniveaus. Hoewel het percentage mensen met matig overgewicht in Nederland (net als in de meeste andere EU-landen) hoog is, hebben nog relatief weinig Nederlanders ernstig overgewicht. Voor matig overgewicht neemt Nederland een middenpositie in. In alle Europese landen komt overgewicht meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Ernstig overgewicht komt in de meeste landen echter vaker voor bij vrouwen. Vooral het percentage ernstig overgewicht neemt in veel landen sterk toe. Wanneer de trend zich op dezelfde manier voortzet, zal het percentage volwassenen met obesitas de komende 20 jaar met 50% toenemen. Mogelijk zal de toename zelfs sterker zijn, omdat er aanwijzingen zijn dat de trend de komende jaren sterker zal stijgen dan in het verleden (Leent-Loenen van en Visscher, 2007). Het Voedingscentrum publiceerde de “Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid”. Deze handleiding bevat een zogenaamde “leeflijn”, waarin per leeftijdsgroep een aantal bewezen effectieve interventies ter preventie van overgewicht is opgenomen (Werf vd 2007). Niet alleen door overgewicht, maar ook door ondergewicht kan het lichamelijk functioneren verstoord raken. Het lichaam van iemand met ondergewicht heeft moeite om goed te functioneren. Na het opmaken van de vetreserves kunnen ook andere weefsels en organen aangetast worden, zoals spieren, lever, nieren, hart en zenuwstelsel. Hierdoor ontstaan diverse lichamelijke klachten. Bij zeer ernstig ondergewicht kunnen sommige lichamelijke klachten, zoals een ernstige hartritmestoornis, leiden tot de dood (LeentLoenen van en Visscher, 2007). Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten is 42% te zwaar: 33% heeft matig overgewicht en 9% heeft ernstig overgewicht (zie ook tabel 5.1). Ten opzichte van 2004 is er sprake van een toename van 3%. Toen had 32% matig overgewicht en 7% ernstig overgewicht (samen 39%). Het percentage respondenten met ondergewicht is nagenoeg gelijk gebleven: 2% (2,3% in 2004 versus 1,7% in 2008). In Nederland is gemiddeld 46% van de volwassenen te zwaar: 35% heeft matig overgewicht en 11% heeft ernstig overgewicht. Gemiddeld heeft 2% van de volwassen bevolking in Nederland een te laag lichaamsgewicht (Eysink en Schrijvers, 2008; zie ook tabel 5.1). Ten opzichte van Nederlandse cijfers zit regio Gooi & Vechtstreek dus aan de lage kant, maar wijkt er niet significant van af. Het percentage mensen met ondergewicht is gelijk aan het Nederlandse cijfer. Tabel 5.1 De Body Mass Index (BMI) naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*) BMI<18.5 (ondergewicht) 18.5<=BMI<25 (normaal gewicht) 25<=BMI<30 (matig overgewicht) BMI>=30 (obesitas)
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
Nederland
(*)
1.0
2.5
2.4
1.8
1.1
1.7
2.3
1.7%
47.7
64.1
70.2
55.7
46.2
56.1
58.7
52.4%
42.1
24.3
22.6
33.1
40.5
33.1
31.8
34.9%
9.2
9.1
4.8
9.3
12.2
9.1
7.2
11.0%
41
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Op de vraag of de respondent van plan is het komende half jaar serieus te gaan afvallen, antwoordt 53% ontkennend. Dit betekent dat 47% wel van plan is af te vallen. Voornamelijk wil men dit doen door extra te bewegen/sporten (53% van de mensen die wil afvallen), door gezonder te eten (38%), door niet te snoepen (37%) en door minder te eten (36%). Afvallen met een speciaal dieet wil 7% en afvallen door light-producten te eten ook 7%. Afslankpillen, maaltijdvervangers en een medische ingreep zijn niet populair (minder dan 1%). Spontaan wordt door een kleine groep mensen (1%) het “minderen van alcohol” genoemd. Wanneer het willen afvallen wordt afgezet tegen het al dan niet hebben van overgewicht zien we het volgende beeld: eenderde van de respondenten (33%) met matig overgewicht en 12% van de respondenten met obesitas geeft aan niet te willen afvallen het komende half jaar. En 29% van de respondenten met een normaal gewicht is toch van plan serieus af te gaan vallen (zie figuur 5.3). 120
100
80 Wil afvallen
% 60
Wil niet afvallen
40
20
0 Ondergewicht
Normaal gewicht
Matig overgewicht
Obesitas
Figuur 5.3 Het al dan niet van plan zijn in het komende half jaar serieus te gaan afvallen naar gewicht
Op de vraag of men bij het afvallen behoefte heeft aan een vorm van ondersteuning wordt het meest geantwoord dat men geen steun nodig heeft, dat men het op eigen kracht wil doen (66%). Wél steun nodig uit de directe omgeving heeft 21%. Tien procent wil begeleiding door een deskundige (diëtiste, (huis)arts). Alle overige mogelijkheden worden bijna niet aangekruist: 4% wil een groepscursus (bijvoorbeeld bij de GGD, thuiszorg of sportschool), 4% wil internet gebruiken, 3% heeft behoefte aan Weightwatchers of een andere afvalclub en 2% wil voorlichtingsmateriaal (bijvoorbeeld een folder). Verschillen in leeftijd en geslacht In de respondentgroep komt matig overgewicht meer voor bij mannen dan bij vrouwen: 42% versus 24% (zie ook tabel 5.1). Obesitas komt in gelijke mate voor bij mannen en vrouwen: 9% heeft ernstig overgewicht. Vrouwen hebben vaker ondergewicht (3% vrouwen versus 1% mannen). Zowel matig overgewicht als obesitas nemen toe met de leeftijd. Hoe ouder, hoe dikker dus (figuur 5.4). Mannen in de leeftijd van 50 tot en met 64 jaar zijn relatief vaak te zwaar. Zes van de tien mannen in die leeftijdsgroep is te zwaar: 47% heeft matig overgewicht en 13% is obese. Dit was ook in 2004 al zo. Het zal niemand verbazen dat vrouwen vaker dan mannen aangeven serieus te willen afvallen.
42
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
100%
80%
Ernstig overgewicht
60%
Matig overgewicht Normaal gewicht 40%
Ondergewicht
20%
0% man
vrouw
19 t/m 34 jr
man
vrouw
man
35 t/m 49 jr
vrouw
50 t/m 64 jr
Figuur 5.4 Gewicht naar leeftijd en geslacht
Relatie met opleidingsniveau Landelijk bezien komt overgewicht vaker voor bij mensen met lager (beroeps)onderwijs dan bij mensen met hoger (beroeps)onderwijs of een universitaire opleiding (Leent-Loenen van en Visscher, 2007). Ook uit de resultaten van onze Gezondheidspeiling komt dit naar voren. Er is een duidelijk verschil naar opleidingsniveau (zie ook tabel 5.2): lage opleiding: hiervan heeft 39% matig overgewicht en 16% obesitas; hoge opleiding: hiervan heeft 30% matig overgewicht en 5% obesitas. Tabel 5.2 De Body Mass Index (BMI) naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
(*) BMI<18.5 (ondergewicht)
1.8
2.3
1.3
1.7%
18.5<=BMI<25 (normaal gewicht)
43.4
54.9
64.0
56.1%
25<=BMI<30 (matig overgewicht)
39.4
33.3
29.5
33.1%
BMI>=30 (obesitas)
15.5
9.5
5.2
9.1%
Overige verschillen Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid hangen samen met overgewicht. Van de werkeloze respondenten (n=50) is de helft te zwaar: 24% heeft matig overgewicht en 26% ernstig overgewicht. Van de arbeidsongeschikten (n=127) heeft 32% matig overgewicht en is 24% obese, dus is 56% van de arbeidsongeschikten te zwaar. Nog meer verschillen staan in onderstaande figuur. Mensen met obesitas ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht, leven vaker (naar eigen zeggen) ongezond, hebben vaker de huisarts bezocht in de afgelopen twee maanden, denken minder vaak te voldoen aan de NNGB (de Nationale Norm voor Gezond Bewegen), hebben een hoger risico op een angststoornis of depressie (zie ook paragraaf 6.2) en scoren hoger op de eenzaamheidsschaal (zie ook paragraaf 6.3). Ook uit internationaal onderzoek komt naar voren dat mensen met extreem overgewicht vaker last hebben van depressie dan mensen met een normaal gewicht (Bruffaerts e.a. 2008). Overigens bezoeken ook mensen met ondergewicht vaker de huisarts en scoren zij ook hoger op de eenzaamheidsschaal.
43
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Hoge eenzaamheidsscore Hoog risico op angststoornis of depressie Denkt niet te voldoen aan de NNGB
Obesitas Matig overgewicht Normaal gewicht
Huisartsbezoek in de afgelopen twee mnd
Ondergewicht
Ongezonde manier van leven Subjectieve gezondheid matig/slecht 0
10
20
30
40
50
60
%
Figuur 5.5 Gewicht naar diverse andere aspecten
De relatie tussen (onder- en over-)gewicht en chronische aandoeningen staat beschreven in de volgende paragraaf (zie ook figuur 5.6). Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten zijn duidelijke verschillen (bijlage 5.2). Wanneer de categorieën matig overgewicht en obesitas samengenomen worden, komt overgewicht het meest voor in Weesp (47%) en het minst in Laren (34%).
44
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
5.3 Chronische ziekten en aandoeningen Samenvatting - Vier op de tien respondenten (41%) heeft minimaal één chronische aandoening. In 2004 was dat 49%. Over de hele linie genomen zijn percentages chronische aandoeningen iets lager dan in 2004; - In de top 5 van meest voorkomende chronische ziekten staan hoge bloeddruk (11%), migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn (11%), ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) (9%), ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder (geen reuma) (9%) en gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën (8%); - Ook in 2004 stonden bovengenoemde ziekten in de top 5; - Vrouwen hebben vaker een chronische ziekte dan mannen (47% versus 35%); - Over het algemeen neemt het voorkomen van chronische aandoeningen toe met de leeftijd. In de leeftijdsgroep van 50 tot en met 64 jaar heeft gemiddeld 55% van de respondenten minimaal één chronische aandoening. In de jongste leeftijdsgroep is dat 28%; - De meest voorkomende chronische aandoeningen bij 50 plussers zijn hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage van heupen en knieën. In de jongste leeftijdsgroep komt relatief vaak migraine voor (15%), voornamelijk bij vrouwen; - Er is een verband tussen opleidingsniveau en het hebben van een chronische aandoening: 46% van de laag opgeleiden heeft één of meerdere aandoeningen vergeleken met 36% van de hoog opgeleiden; - Veel chronische ziekten hebben een relatie met overgewicht. Van de respondenten met matig overgewicht en obesitas heeft respectievelijk 43% en 63% één of meerdere chronische aandoeningen vergeleken met 36% van de respondenten met een normaal gewicht. Met name ernstig overgewicht gaat dus vaak gepaard met één of meerdere chronische aandoeningen; - Er is tevens een verband tussen het voorkomen van diabetes en overgewicht: binnen de groep met een normaal lichaamsgewicht heeft 1% diabetes, bij de mensen met matig overgewicht is dat 4% en bij de mensen met obesitas 14%; - Ruim de helft (56%) van de respondenten met een chronische aandoening voelt zich sterk of licht belemmerd. Er zijn geen verschillen naar leeftijd, maar wel naar geslacht: vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen; - Er zijn voor de vijf meest voorkomende chronische ziekten geen significante verschillen tussen de gemeenten.
Of iemand lichamelijk gezond is, wordt onder andere bepaald door het wel of niet hebben van een (chronische) ziekte. Chronische ziekten kunnen grote gevolgen hebben voor de patiënt. Afhankelijk van de aandoening kan dit betekenen: pijn, niet in staat zijn om dagelijkse dingen te doen en invloed op de geestelijke gesteldheid. Daarnaast kan het ook belemmerend werken op deelname aan het maatschappelijk leven. De ziekte heeft bovendien niet alleen invloed op de patiënt zelf maar ook op de naaste omgeving (Hollander e.a. 2006). Vermijdbare ziektelast leidt tot extra druk op onze gezondheidszorg. Ruim 70 procent van de uitgaven in de zorg gaat naar mensen met een chronische ziekte. Het RIVM heeft berekend dat de komende 20 jaar (2005-2025) het aantal mensen met een chronische aandoening flink toeneemt. Dit komt vooral door de vergrijzing van de bevolking, maar ook ongezond gedrag speelt een belangrijke rol. Veel van deze chronische ziekten zijn veroorzaakt of verergerd door een ongezonde leefstijl waaronder roken, te weinig bewegen en ongezond eten. Vaak treedt er ook een stapeling op van chronische aandoeningen, de zogenoemde multi-morbiditeit (Ministerie van VWS 2007). 45
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Het vóórkomen van een ziekte zegt evenwel niets over de ernst van de ziekte. In de Nederlandse bevolking zijn coronaire hartziekten, longkanker en beroerte de belangrijkste veroorzakers van vroegtijdige sterfte. Daarnaast zijn er ziekten die niet persé dodelijk zijn maar die wel zorgen voor een groot verlies aan kwaliteit van leven (door lichamelijke beperkingen, pijn en verminderd sociaal functioneren). Een maat voor de gezondheidstoestand van een bevolking die deze twee aspecten (vroegtijdige sterfte en verlies aan kwaliteit van leven) combineert is de 'ziektelast'. Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in Nederland zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroerte, depressies en COPD. Coronaire hartziekten, beroerte en COPD leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies staan hoog in de top tien, omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven kunnen zorgen. Ook diabetes, longkanker, artrose en dementie komen in de top tien voor (Bon-Martens e.a. 2006). Chronische aandoeningen zijn dus een belangrijk probleem voor de volksgezondheid. Om inzicht te krijgen in de aard en omvang in Gooi en Vechtstreek, is in de Gezondheidspeiling gevraagd naar de chronische aandoeningen die men heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad. Hiervoor is een lijst opgenomen met 19 (chronische) ziekten en aandoeningen. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten kruist 41% minimaal 1 chronische aandoening aan. In 2004 was dat 49%. Over de hele linie genomen zijn percentages chronische aandoeningen iets lager dan in 2004 (zie ook tabel 5.3. en bijlage 5.3). De top 5 van meest voorkomende chronische ziekten voor 2008 luidt: (1) hoge bloeddruk: 11% (2) migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn: 11% (3) ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia): 9% (4) ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder (geen reuma): 9% (5) gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën: 8%. Ook in 2004 stonden bovengenoemde ziekten in de top 5. Ook volgens het CBS waren hoge bloeddruk (12%) en migraine (11%) in 2007 de meest voorkomende langdurige aandoeningen in Nederland. Ook gewrichtsslijtage komt in Nederland veel voor (10%). De cijfers voor Gooi en Vechtstreek wijken niet belangrijk af van de landelijke gemiddelden (Giesbers 2008A). Vier procent van de volwassenen in onze regio heeft diabetes, mannen (5%) en 50 plussers (7%) relatief het vaakst. Dit komt overeen met het landelijke percentage (Giesbers 2008A). Verschillen in leeftijd en geslacht Vrouwen hebben vaker een chronische ziekte dan mannen (47% versus 35%, tabel 5.3. en bijlage 5.3). En uiteraard neemt het voorkomen van chronische aandoeningen toe met de leeftijd. In de leeftijdsgroep van 50 tot en met 64 jaar heeft gemiddeld 55% van de respondenten minimaal één chronische aandoening. In de jongste leeftijdsgroep is dat 28%. De meest voorkomende chronische aandoeningen bij 50 plussers zijn hoge bloeddruk en gewrichtsslijtage van heupen en knieën. In de jongste leeftijdsgroep komt juist relatief vaak migraine voor (15%), voornamelijk vrouwen (tabel 5.3. en bijlage 5.3).
46
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Tabel 5.3 Chronische ziekten naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
Eén of meer aandoeningen
35.0
46.5 (*)
28.1
37.3
55.3 (*)
40.8
48.7%
Hoge bloeddruk
10.7
10.9
2.5
6.8
21.4 (*)
10.8
10.0%
Migraine, ernstige hoofdpijn
4.6
16.5 (*)
14.7
9.6
9.4 (*)
10.8
13.1%
8.3
8.9
6.9
8.2
10.4 (*)
8.6
9.4%
6.3
10.6 (*)
4.5
8.0
11.9 (*)
8.5
11.0%
6.5
9.8 (*)
1.5
4.1
17.6 (*)
8.2
8.6%
Percentage mensen met:
Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Gewrichtsslijtage van heupen of knieën
Relatie met opleidingsniveau Er is een verband tussen opleidingsniveau en het hebben van een chronische aandoening: 46% van de laag opgeleiden heeft één of meerdere aandoeningen vergeleken met 36% van de hoog opgeleiden (tabel 5.4 en bijlage 5.4). Onder laag opgeleiden komen de volgende aandoeningen vaker voor: hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage, ernstige rugaandoeningen, ernstige aandoeningen aan elleboog, pols of hand, migraine, diabetes, chronische gewrichtsontsteking, ernstige darmstoornissen, kanker, incontinentie en beroerte/hersenbloeding (zie bijlage 5.4). Tabel 5.4 Chronische ziekten en aandoeningen naar opleiding Percentage mensen met:
Laag
Midden
Hoog
Totaal
Eén of meer aandoeningen
45.9
42.8
36.1 (*)
40.8%
Hoge bloeddruk
16.9
8.6
9.1 (*)
10.8%
Migraine, ernstige hoofdpijn
13.7
11.3
8.6 (*)
10.8%
Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia)
10.5
9.2
6.8 (*)
8.6%
Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder
9.1
9.6
7.3
8.5%
Gewrichtsslijtage van heupen of knieën
14.1
6.6
6.1 (*)
8.2%
Relatie met andere gezondheidsaspecten Veel chronische ziekten hebben een relatie met overgewicht. Van de respondenten met matig overgewicht en obesitas heeft respectievelijk 43% en 63% één of meerdere chronische aandoeningen vergeleken met 36% van de respondenten met een normaal gewicht. Met name ernstig overgewicht gaat vaak gepaard met één of meerdere chronische aandoeningen, zie figuur 5.6. Er waren slechts 5 respondenten met ondergewicht in de leeftijdsgroep 50 t/m 64 jaar, en 4 van die 5 hadden één of meerdere chronische aandoeningen (=80%, zie figuur 5.6). Er is tevens een verband tussen het voorkomen van diabetes en overgewicht: binnen de groep met een normaal lichaamsgewicht heeft 1% diabetes, bij de mensen met matig overgewicht is dat 4% en bij de mensen met obesitas 14%.
47
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
90 80 70 60 Ondergewicht
50
Normaal gewicht Matig overgewicht
40
Ernstig overgewicht 30 20 10 0 19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Figuur 5.6 Percentage personen met één of meer chronische aandoeningen naar gewicht, per leeftijdscategorie
Van de respondenten die arbeidsongeschikt zijn heeft 78% één of meerdere chronische aandoeningen tegen 40% van de niet-arbeidsongeschikten. Ook onder de werklozen zijn er relatief veel personen met minimaal één chronische aandoening: 55% vergeleken met 41% van de niet-werklozen. Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid hangen overigens ook samen met overgewicht (zie paragraaf 5.2). Overige aspecten In de Gezondheidspeiling is nog gevraagd of een eventuele chronische ziekte of aandoening de dagelijkse bezigheden thuis, op school, in het werk of in vrije tijd belemmeren. Mensen die aangeven dat ze één of meer chronische ziekten of aandoeningen hebben (n=1103, 41%) ervaren die belemmering: - sterk (12%); - licht (44%); - niet (44%). Ruim de helft (56%) van de respondenten met een chronische aandoening voelt zich dus sterk of licht belemmerd. Er zijn geen verschillen in de ervaren belemmeringen naar leeftijd, maar wel naar geslacht: vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen. Van de mannen zegt 10% sterk belemmerd te worden door zijn chronische aandoening(en) en 41% licht belemmerd; bij de vrouwen voelt 13% zich sterk belemmerd en 47% licht belemmerd. Verschillen per gemeente Er zijn voor de vijf meest voorkomende chronische ziekten geen significante verschillen tussen de gemeenten (bijlage 5.5).
48
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
6. Psychische gezondheid Volgens de WHO voelen psychisch gezonde personen zich goed, autonoom en competent. Ze verwezenlijken de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden. Bij een optimale psychische gezondheid is er sprake van succesvol functioneren wat resulteert in productieve activiteiten, bevredigende relaties met anderen en de mogelijkheid tot aanpassen en omgaan met tegenslagen. Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Dit kan leiden tot zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. Psychische stoornissen zijn o.a. dementie, schizofrenie, depressie, angststoornissen en stoornissen in het middelengebruik (Schoemaker en Hoeymans, 2005). Bij psychosociale klachten is er bij uitstek sprake van een wisselwerking tussen psychische weerbaarheid en de sociale omstandigheden. De klachten zijn over het algemeen milder van aard in vergelijking met de klachten bij een psychische stoornis, maar kunnen het functioneren van mensen zeer negatief beïnvloeden. Psychosociale problematiek uit zich in symptomen als gevoelens van angst en depressie, slaapverstoring en stress. Het Trimbos-instituut is recent gestart met de studie NEMESIS-2 (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2), een grootschalige longitudinale studie naar psychische aandoeningen in de algemene bevolking van 18 tot en met 64 jaar. Hierin zal het vóórkomen, het ontstaan en het beloop van een brede range aan psychische aandoeningen opnieuw worden bepaald. In de Volksgezondheidstoekomstverkenningen (VTV) van het RIVM van 2010 zullen de eerste uitkomsten over het vóórkomen van psychische aandoeningen in de algemene bevolking worden gepresenteerd. Dit hoofdstuk gaat over psychisch welbevinden. We beschrijven eerst de algemene gemoedstoestand (6.1), dan angst en depressie (6.2) en vervolgens wordt ingegaan op eenzaamheid en sociale contacten (6.3). Om deze diverse aspecten van geestelijke gezondheid te meten is onder meer gebruik gemaakt van speciale vragenlijsten.
49
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
6.1 Algemene gemoedstoestand Samenvatting - Van de respondenten is 83% meestal opgewekt, dit is meer dan in 2004; - Elf procent kruist “gaat wel” aan en 6% geeft aan zich meestal somber te hebben gevoeld; - Mannen en vrouwen zijn even vaak somber; - Lager en midden opgeleiden zijn vaker somber dan hoog opgeleiden (8% versus 4%); - Risicogroepen zijn: respondenten zonder betaalde werkkring, werklozen, arbeidsongeschikten, respondenten die aangeven moeite te hebben met rondkomen, respondenten met een beneden modaal inkomen, alleenstaanden, gescheiden respondenten en weduwen/weduwnaars. Het algemene gevoel van welbevinden (de algemene gemoedstoestand) is nagevraagd door middel van de zogenaamde “Gezichtjesvraag” (Furer e.a. 1995). Een vraag naar de algemene gemoedstoestand in het afgelopen jaar, met non-verbale antwoordcategorieën. Bij deze vraag moet het gezichtje worden aangekruist dat het beste de stemming weergeeft: van breed lachend met de mondhoeken omhoog tot zeer triest met de mondhoeken ver omlaag. Uit onderzoek is gebleken dat deze simpele vraag een betrouwbare maat is voor het psychisch welbevinden.
1
2
3
4
5
6
7
Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten geeft 83% aan dat ze meestal opgewekt (gezichtje 1, 2 en 3) zijn geweest, 11% kruiste “gaat wel” aan (gezichtje 4) en 6% was meestal somber (gezichtje 5, 6 en 7). Dit is iets positiever dan in 2004 (zie ook tabel 6.1). Toen kruiste 12% “gaat wel” aan en was 7% meestal somber. Voor de score op de Gezichtjesvraag zijn geen Nederlandse referentiecijfers. Resultaten naar leeftijd en geslacht Meer vrouwen dan mannen kruisen “opgewekt” aan (84% versus 82%), meer mannen kruisen “gaat wel” aan (13% mannen versus 10% vrouwen) en het percentage “somber” is gelijk (6%). Volgens de Gezichtjesvraag zijn mensen van 50 tot en met 64 jaar het vaakst somber (7%). Tabel 6.1 Score op de “Gezichtjesvraag” naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
1,2,3 = opgewekt
81.5
4 = gaat wel 5,6,7 = somber
Totaal
GP2004
83.8
84.5
85.4
78.2
82.7
80.6%
12.6
9.8
10.0
5.9
6.4
5.5
9.0
14.6
11.2
12.1%
5.6
7.2
6.1
7.4%
(*)
(*)
50
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Lager en midden opgeleiden zijn volgens de Gezichtjesvraag vaker somber dan hoog opgeleiden (8% versus 4%). Respondenten zonder betaalde werkkring, zijn duidelijk vaker somber dan respondenten met een betaalde werkkring (11% versus 5%); van de arbeidsongeschikten is 25% somber vergeleken met 5% van de niet-arbeidsongeschikten; 28% van de werkeloze respondenten is somber vergeleken met 6% van de niet-werklozen. Ten slotte is 13% van de respondenten die moeite hebben met rondkomen somber vergeleken met 4% van de respondenten die daar geen moeite mee hebben en is 12% van de respondenten met een inkomen beneden modaal somber versus 4% van de respondenten met een bovenmodaal inkomen. Overige risicogroepen Van de alleenstaanden is 9% somber versus 6% van de respondenten uit 2 of meer persoonhuishoudens. Van de gescheiden respondenten is 12% somber, bij de verweduwde respondenten is dat 27% en van de gehuwden/samenwonenden is dat 5%. Ook uit de literatuur is bekend dat mensen die gehuwd zijn of samenwonen over het algemeen minder psychische klachten hebben dan alleenstaanden. Hiervoor zijn twee verklaringen. Enerzijds biedt een goede relatie bescherming tegen het ontwikkelen van psychische problemen. Anderzijds is het voor mensen met psychische problemen vaak lastig zo'n relatie op te bouwen of te behouden (Schoemaker en Hoeymans, 2005). Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie bijlage 6.1.
51
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
6.2 Angst en depressie Samenvatting - Gemeten met de K10 (een schaal voor angst en depressie): 29% heeft een matig risico en 4% heeft een hoog risico op een angststoornis of depressie; - Gemeten met de CES-D (een schaal voor depressie): 13% van de respondenten heeft een waarschijnlijk klinisch relevante depressie. In 2004 was dat 17%; - Zowel op de K10 als op de CES-D scoren vrouwen hoger; - Het risico op een angststoornis of depressie (gemeten met de K10) is hoger op jongere leeftijd; voor de CES-D zijn de verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen niet duidelijk; - Hoe hoger het opleidingsniveau hoe lager het risico op een angststoornis of depressie; - Risicogroepen zijn: verweduwden, alleenstaande ouders, gescheiden respondenten, respondenten die aangeven moeite te hebben met rondkomen, arbeidsongeschikten en werklozen. Iemand met een depressie voelt zich minstens twee weken achter elkaar somber of heeft geen interesse of plezier meer in allerlei zaken. Daarnaast is er een aantal andere klachten: concentratieproblemen, moeite met slapen, vermoeidheid of verlies aan energie, gevoelens van waardeloosheid en gedachten aan de dood (Vollebergh e.a. 2003). Depressie moet niet worden verward met de 'gewone' neerslachtigheid die iedereen wel eens heeft. De neerslachtigheid bij depressie is heviger en klaart na een paar dagen niet vanzelf op. Bovendien tast depressie het dagelijks functioneren aan. Depressies variëren in lengte van enkele weken tot maanden of zelfs jaren. Het merendeel van de depressies verdwijnt binnen een jaar, vaak zonder behandeling. Een op de vijf duurt echter langer dan een jaar. Bovendien is daarbij de kans op een herhaling binnen tien jaar vrij groot. Mensen die een depressie hebben gehad, zijn later in hun leven vatbaar voor een herhaling. Met name ‘lichtere’ vormen van depressie hebben relatief vaak een chronisch beloop. Per jaar lijdt naar schatting 6% van de volwassen bevolking (18-64 jaar) van Nederland aan een depressie en 12% aan een angststoornis. Deze ziekten leggen aanzienlijke beperkingen op aan het functioneren en behoren tot de top 10 van ziekten met de grootste ziektelast (Meijer e.a. 2006; Hilderink en van ’t Land 2008). Ook economisch gezien is de last hoog. Volgens een schatting bedragen de economische kosten van depressie alleen al onder volwassenen jaarlijks €1,3 miljard. Deze kosten worden deels gemaakt in de gezondheidszorg en bestaan verder uit productieverliezen in betaald en onbetaald werk wanneer mensen verzuimen (www.trimbospreventie.nl). Het belang van preventie van depressie in de bevolking wordt onderstreept door het feit dat depressie is opgenomen als speerpunt voor preventiebeleid in de Preventienota “Gezond zijn, gezond blijven” (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2007). Het blijkt goed mogelijk om met preventieve interventies de ziektelast als gevolg van deze psychische stoornissen te verminderen en de kwaliteit van leven van deze mensen te handhaven (Meijer e.a. 2006). In 2006 heeft het RIVM uitgebreid de bestaande effectief bewezen interventies voor depressiepreventie beschreven (Meijer e.a. 2006). Het Trimbos instituut publiceerde de “Handleiding preventie van depressie in lokaal gezondheidsbeleid”. Deze handleiding bevat een zogenaamde “leeflijn”, waarin per leeftijdsgroep een aantal interventies is opgenomen (Bolmeijer e.a. 2007). Terwijl er veel bekend is over de effectiviteit van depressiepreventie is er erg weinig bekend over de effectiviteit van preventieve interventies voor angststoornissen. Deze achterstand is opvallend, omdat het aantal mensen met angststoornissen die van depressie ten minste 52
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
evenaart. Paniekstoornis en sociale fobie verdienen daarbij in het bijzonder aandacht: beide stoornissen komen veel voor en gaan gepaard met een aanzienlijke ziektelast. Om depressieve klachten en angstklachten te meten is in deze Gezondheidspeiling gebruik gemaakt van de Kessler Psychological Distress Scale (de “K10”; Kessler 1994). De vragenset heeft betrekking op de maand voorafgaande aan het onderzoek. Aan de hand van de antwoorden op de K10 vragenset wordt bepaald in hoeverre de respondenten risico hebben op een angststoornis of depressie. Aan de hand van een totaalscore16 wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een “hoog”, “matig” en met “weinig of geen” risico. Personen met een matig risico kunnen waarschijnlijk met adequate zelfhulp de problemen aan. Uit onderzoek blijkt dat professionele hulp voor angst- en/of depressieve klachten voor mensen met een hoog risico geëigend is (Saunders & Daly, 2001). De K10 is opgenomen omdat de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover informatie van de GGD vereist (als indicator voor de openbare gezondheidzorg). Voor het uitgebreider meten van depressie is gebruik gemaakt van de CES-D. De CES-D (de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale, Radloff 1977) is een screeningsinstrument voor depressie in de algemene bevolking. Dit instrument bestaat uit 20 items. Er wordt gevraagd naar hoe men zich de afgelopen week voelde17. In de peiling van 2004 is deze vraag ook gebruikt. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Gemeten met de K10 heeft ruim een kwart (29%) van de respondenten een matig risico en heeft 4% een hoog risico op een angststoornis of depressie (tabel 6.3). In 2004 is de K10 niet gebruikt, dus is er geen vergelijking mogelijk. Volgens de CES-D score heeft 13% van de respondenten een waarschijnlijk klinisch relevante depressieve stoornis (tabel 6.3). In 2004 was dat 17%. Resultaten naar leeftijd en geslacht Volgens de K10 hebben vrouwen vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie dan mannen (6% versus 2%) (tabel 6.3). Meer vrouwen dan mannen (17% tegen 9%) hebben volgens de CES-D een waarschijnlijk klinisch relevante depressieve stoornis (tabel 6.3). Het risico op een angststoornis of depressie is groter op jongere leeftijd, zo blijkt uit de K10. Van de 19 t/m 34 jarigen heeft 7% een hoog risico, versus 2% van de 50 t/m 64 jarigen. Voor de CES-D zijn de verschillen tussen de drie leeftijdsgroepen niet duidelijk (significant). Tabel 6.3 Score op de K10 en CES-D score naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Laag of geen risico
73.5
62.4
59.8
69.9
Matig risico Hoog risico
24.9
31.9
33.5
1.6
5.7
6.6
8.8
17.2
15.3
K10:
GP2004
71.7
67.9
-
27.2
25.9
28.5
-
2.9
2.4
3.7
-
11.5
13.2
13.1
16.5%
(*)
CES-D: Score van 16 of hoger
Totaal
(*)
(*)
16
Elk antwoord op de 10 vragen geeft een score: altijd=5, meestal=4, soms=3, af en toe=2 en nooit=1 punt. Aan de hand van de totaalscore wordt onderscheid gemaakt tussen personen met: “weinig of geen” risico: score = 10 t/m 15; “matig” risico: score = 16 t/m 29 en met “hoog” risico: score = 30 t/m 50 punten. 17 Elke antwoordcategorie heeft een bepaalde score, variërend van 0 (=zelden of nooit) tot 3 (=altijd). Bij een somscore van 16 of hoger is de kans groot op een klinisch relevante depressieve stoornis.
53
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar opleidingsniveau Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe kleiner het risico op een angststoornis of depressie. Dit komt zowel uit de K10 als uit de CES-D naar voren. Gemeten met de K10 heeft 5% van de laag opgeleiden een hoog risico versus 2% van de hoog opgeleiden (tabel 6.4). Gemeten met de CES-D hebben laag opgeleiden vaker een hoge score dan hoog opgeleiden (19% tegen 8%). Ander onderzoek bevestigt dat laag opgeleiden een tweemaal zo hoog risico op psychische klachten lopen als hoog opgeleiden. Tabel 6.4 Score op de K10 en CES-D score naar opleidingsniveau Laag
Midden
Hoog
Laag of geen risico
63.6
66.5
71.6
67.9%
Matig risico
31.4
29.4
26.0
28.5%
Hoog risico
5.0
4.1
2.4
3.7%
19.2
14.9
8.1
K10:
(*)
CES-D: Score van 16 of hoger
Totaal
(*) 13.1%
Overige risicogroepen Behalve de eigen persoonlijkheid kunnen omstandigheden ook bijdragen aan het risico voor een angststoornis of depressie. Gezinssituatie en sociaal-economische factoren hangen samen met de kans op een angststoornis of depressie. Vooral een grotere kans hebben (zowel gemeten met de K10 als met de CES-D): verweduwde mensen, gescheiden mensen, alleenstaande ouders, mensen die moeite hebben met rondkomen, arbeidsongeschikten en werklozen. Voor een deel gaat het natuurlijk om overlappende groepen. Mensen met een uitkering hebben ook vaak moeite met rondkomen. Mensen met een hoog risico op een angststoornis of depressie en mensen met een hoge CES-D score beoordelen vaker hun subjectieve gezondheid als matig tot slecht, zeggen vaker (zeer) ongezond te leven, scoren vaker “somber” op de Gezichtjesvraag (paragraaf 6.1), hebben vaker een chronische aandoening, geven vaker aan belemmerd te zijn in hun dagelijkse bezigheden door die chronische ziekte, bezoeken vaker de huisarts en hebben vaker contact gehad met de GGD of het maatschappelijk werk in het afgelopen jaar. Verder hebben ze vaker obesitas en roken ze vaker. Er is geen verschil in het al dan niet voldoen aan de beweegnorm. De relatie met (zwaar en overmatig) alcoholgebruik is onduidelijk. Verschillen per gemeente Er zijn duidelijke verschillen tussen de gemeenten. De hoogste percentages mensen met hoog risico op een angststoornis/depressie of met een waarschijnlijk klinisch relevante depressie komen voor in Weesp. Zie bijlage 6.1.
54
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
6.3 Sociale contacten en eenzaamheid Samenvatting sociale contacten: - Contact met familieleden heeft 93% minimaal tweemaal per maand; - Contact met vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen heeft 91% minimaal tweemaal per maand; - Contact met buren of mensen in de straat heeft 80% minimaal tweemaal per maand; - Vrouwen en jongere respondenten hebben het vaakst regelmatig contact met familie en vrienden/vriendinnen of echt goede kennissen; - Respondenten vanaf 35 jaar hebben vaker regelmatig contact met buren of mensen in de straat dan mensen uit de jongste leeftijdscategorie; - Hoog opgeleiden hebben vaker regelmatig contact met familie, met vrienden/vriendinnen of echt goede kennissen en met buren of mensen in de straat vergeleken met laag opgeleiden. Samenvatting eenzaamheid: - Bijna eenderde van de respondenten (31%; 2004: 38%) is matig tot (zeer) ernstig eenzaam: 26% matig (2004: 32%) en 5% (zeer) ernstig (2004: 6%); - Sociaal eenzaam is 32% (2004: 40%), waarvan 26% matig en 6% ernstig; mannen iets vaker dan vrouwen; - Emotioneel eenzaam is 22% (2004: 25%), waarvan 19% matig en 3% ernstig; dit betreft relatief vaak jonge respondenten; - Eenzaamheid komt vaker voor onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden: van de laag opgeleiden is 40% matig tot ernstig eenzaam, versus 25% onder hoog opgeleiden; - Alleenstaanden en alleenstaande ouders voelen zich vaker eenzaam; - Mensen die zich eenzaam voelen beoordelen hun gezondheid vaker als matig tot slecht en ze bezoeken vaker de huisarts; - Het ontbreken van een goede gezondheid en gebrek aan geld hangen samen met zowel sociale als emotionele eenzaamheid; - Eenzaamheid hangt sterk samen met het vóórkomen van depressiviteit; - In Weesp is er het minst vaak contact met de buren, in Muiden het meest; - Ernstige eenzaamheid wordt het meest gerapporteerd in Weesp (7%), het minst in Wijdemeren (2%).
Sociale relaties beïnvloeden de gezondheid op verschillende manieren. De steun van sociale relaties kan leiden tot een betere psychische gezondheid, omdat men zich meer gewaardeerd voelt en er meer hulp beschikbaar is in geval van nood. Weinig steun kan leiden tot een depressie, burnout en verhoging van het ziekteverzuim. Daarnaast is het leefpatroon van sociale relaties van invloed op de eigen leefstijl en gezondheid (Witte en Houweling 2002). Eenzaamheid is “het subjectief ervaren van onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties” (König-Zahn e.a. 1994). Eenzaamheid is daarmee iets anders dan alleen zijn. Eenzaamheid wordt expliciet negatief, als een gemis omschreven. Enerzijds gaat het om een onplezierig of ontoelaatbaar ervaren tekort aan sociale contacten. Anderzijds wordt eenzaamheid veroorzaakt door het gemis aan intimiteit in bepaalde relaties. Het gaat dus om een verschil tussen de aanwezige sociale contacten en de contacten die men voor zichzelf zou wensen. De situatie wordt ernstiger als de persoon in kwestie zichzelf niet in staat acht binnen een redelijke termijn sociale contacten op te doen of verstoorde relaties te verbeteren (de Jong-Gierveld e.a. 1998). Eenzaamheid kan zowel persoonlijk als maatschappelijk verklaard worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen intra-individuele, inter-individuele en maatschappelijke 55
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
oorzaken. Voorbeelden van intra-individuele oorzaken zijn bepaalde persoonlijkheidskenmerken zoals een gebrek aan sociale vaardigheden en een slechte gezondheid zoals slechthorendheid of een verminderde mobiliteit. Met interindividuele oorzaken worden oorzaken bedoeld die liggen in het contact met andere mensen, bijvoorbeeld ziekte of overlijden van de partner. Maatschappelijke oorzaken van eenzaamheid zijn bijvoorbeeld het toegenomen aantal echtscheidingen en de individualisering van de samenleving. Eenzaamheid komt op alle leeftijden voor, maar ouderen zijn met name kwetsbaar omdat een aantal van de hierboven genoemde oorzaken van eenzaamheid, zoals een slechter wordende gezondheid en een kleiner wordende kring van sociale contacten hen vaker treffen (Pallast, 2008). Cijfers over het voorkomen van eenzaamheid variëren nogal, afhankelijk van de wijze waarop eenzaamheid gemeten is. Volgens het CBS geeft ongeveer een kwart van de Nederlanders in 1999 zelf aan zich wel eens eenzaam of verlaten te hebben gevoeld. Er zijn helaas geen recentere landelijke gegevens beschikbaar. In de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 zijn met betrekking tot de sociale contacten drie vragen gesteld. Ze betreffen de frequentie van contact met (1) familieleden, (2) vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen en (3) met buren of mensen in de straat. Eenzaamheid is gemeten met de zogeheten eenzaamheidsschaal (de Jong-Gierveld 1985). Aan de hand van 11 vragen wordt een totaalscore voor elke respondent bepaald. Hierbij vindt een onderverdeling plaats in categorieën, volgens de standaard categorie indeling van de Jong-Gierveld. Eenzaamheid is in te delen in “sociale” eenzaamheid en “emotionele” eenzaamheid. Sociale eenzaamheid wordt gemeten met 5 (positief geformuleerde) items: (1) “Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan” (2) “Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen”; (3) “Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen”; (4) “Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel”; (5) “Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht”. Emotionele eenzaamheid wordt gemeten met 6 (negatief geformuleerde) items: (1) “Ik mis een echt goede vriend of vriendin”; (2) “Ik ervaar een leegte om mij heen”; (3) “Ik mis gezelligheid om mij heen”; (4) “Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt”; (5) “Ik mis mensen om mij heen”; (6) “Vaak voel ik me in de steek gelaten”. Resultaten voor de Gooi en Vechtstreek Met betrekking tot de sociale contacten zijn de resultaten als volgt (zie ook tabel 6.5): 93% heeft minimaal tweemaal per maand contact met familieleden; 91% minimaal tweemaal per maand contact met vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen; 80% heeft minimaal tweemaal per maand contact met buren of mensen in de straat. Er kan voor het onderwerp sociale contacten geen vergelijking worden gemaakt met de resultaten uit de Gezondheidspeiling van 2004. De vragen die toen gesteld zijn verschillen teveel van de huidige gebruikte vragenset. Van alle respondenten blijkt 31% matig tot (zeer) ernstig eenzaam: 26% matig en 5% (zeer) ernstig. Zie ook tabel 6.5. Voor het onderwerp eenzaamheid kan wél een vergelijking worden gemaakt met de resultaten uit de Gezondheidspeiling van 2004. Toen was 38% in meer of mindere mate eenzaam: 32% matig en 6% (zeer) ernstig. Onderverdeeld in sociale en emotionele eenzaamheid ervaart: - 32% een bepaalde mate van sociale eenzaamheid (2004: 40%) waarvan 26% matig en 6% ernstig; - 22% een bepaalde mate van emotionele eenzaamheid (2004: 25%) waarvan 19% matig en 3% ernstig; 56
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen hebben vaker regelmatig contact met familie en vrienden/vriendinnen of echt goede kennissen dan mannen (tabel 6.5). Jongere mensen hebben vaker regelmatig contact met familie en vrienden/vriendinnen of echt goede kennissen vergeleken met oudere mensen. Wat betreft regelmatig contact hebben met buren of mensen in de straat is er geen verschil tussen mannen en vrouwen en hebben juist mensen vanaf 35 jaar dat vaker dan mensen uit de jongste leeftijdscategorie. Wat betreft het zich eenzaam voelen blijkt er geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Onder respondenten uit de jongste leeftijdsgroep en 50 plussers lijkt iets meer eenzaamheid voor te komen (33% is matig tot ernstig eenzaam), maar de verschillen zijn klein, c.q. niet statistisch significant. Tabel 6.5 Sociale contacten en eenzaamheid naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
Met familie
91.7
94.7 (*)
96.5
92.7
91.3 (*)
93.2
-
Met vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen
90.0
92.4 (*)
93.6
91.5
89.2 (*)
91.2
-
Met buren of mensen in de straat
80.0
80.7
71.0
83.4
83.6 (*)
80.4
-
Niet eenzaam
67.7
70.2
67.2
71.0
67.8
69.0
62.7%
Matig eenzaam
27.6
24.3
25.8
24.3
27.8
25.9
31.5%
Ernstig eenzaam
3.4
3.7
5.3
3.1
3.0
3.6
3.7%
Zeer ernstig eenzaam
1.3
1.8
1.7
1.6
1.4
1.5
2.0%
Regelmatig sociale contacten:
Eenzaamheid:
In de figuren 6.1 en 6.2 wordt eenzaamheid onderverdeeld in sociale en emotionele eenzaamheid. Beide staan afgebeeld naar geslacht, leeftijd en verschillende sociaaleconomische kenmerken. Wat betreft sociale eenzaamheid is er verschil tussen mannen en vrouwen: 7% van de mannen voelt zich ernstig sociaal eenzaam, versus 5% vrouwen (figuur 6.1). Wat betreft de emotionele eenzaamheid is er geen verschil tussen de seksen: bij zowel mannen als vrouwen is 3% ernstig emotioneel eenzaam (figuur 6.2). Voor de sociale eenzaamheid is er geen verschil tussen de drie leeftijdscategorieën (rond de 6 á 7% is ernstig sociaal eenzaam, zie figuur 6.1). Opvallend is dat jonge mensen (19 t/m 34 jarigen) duidelijk vaker emotioneel eenzaam scoren vergeleken met 50 plussers. Zie figuur 6.2. Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden hebben vaker regelmatig contact met familie, met vrienden/vriendinnen of echt goede kennissen en met buren of mensen in de straat vergeleken met laag opgeleiden. Ook eenzaamheid komt duidelijk vaker voor onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden: van de laag opgeleiden is 40% matig tot ernstig eenzaam, versus 25% onder hoog opgeleiden. Laag en midden opgeleiden scoren vaker “ernstig sociaal eenzaam” vergeleken met hoog opgeleiden (respectievelijk 8% en 7% versus 4%). Laag en midden opgeleiden scoren ook vaker “ernstig emotioneel eenzaam” vergeleken met hoog opgeleiden (4% versus 1%). Zie ook de figuren 6.1 en 6.2.
57
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009 Tabel 6.6 Sociale contacten en eenzaamheid naar opleidingsniveau Laag
Midden
Hoog
Totaal
Met familie
89.1
92.8
96.1 (*)
93.2%
Met vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen
88.7
91.3
92.7 (*)
91.2%
Met buren of mensen in de straat
78.8
78.8
82.9 (*)
80.4%
Regelmatig sociale contacten:
Eenzaamheid:
(*)
Niet eenzaam
60.1
67.9
74.7
69.0%
Matig eenzaam
32.6
26.1
22.3
25.9%
Ernstig eenzaam
5.3
3.8
2.5
3.6%
Zeer ernstig eenzaam
2.0
2.2
0.6
1.5%
Overige aspecten Van de alleenstaanden voelt 10% zich ernstig tot zeer ernstig eenzaam, van de nietalleenstaanden is dat 4%. Zowel de sociale als de emotionele eenzaamheid is onder alleenstaanden groter. Zie ook de figuren 6.1 en 6.2. Alleenstaande ouders voelen zich ook vaker eenzaam: 12% versus 5% onder de respondenten uit overige gezinssamenstellingen. Mensen die zich eenzaam voelen beoordelen hun gezondheid vaker als matig tot slecht en ze bezoeken vaker de huisarts. Duidelijk te zien is dat het ontbreken van een goede gezondheid en gebrek aan geld samenhangen met zowel sociale als emotionele eenzaamheid (figuur 6.1 en 6.2). Man Vrouw 19 t/m 34 jr 35 t/m 49 jr 50 t/m 64 jr Opleiding laag Opleiding midden Opleiding hoog
matig ernstig
Alleenstaanden Niet-alleenstaanden Eenouder gezin Overige gezinssamenstellingen Gezondheid matig/slecht Gezondheid goed <=€950 >=€2951
0
10
20
30
40
50
60
70
Figuur 6.1 Sociale eenzaamheid naar geslacht, leeftijd en verschillende sociaal-economische kenmerken (alleenstaanden en niet-alleenstaanden, eenoudergezinnen en overige gezinssamenstellingen,ervaren gezondheid, netto maandinkomen en opleidingsniveau).
58
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Man Vrouw 19 t/m 34 jr 35 t/m 49 jr 50 t/m 64 jr Opleiding laag Opleiding midden Opleiding hoog
matig ernstig
Alleenstaanden Niet-alleenstaanden Eenouder gezin Overige gezinssamenstellingen Gezondheid matig/slecht Gezondheid goed <=€950 >=€2951
0
10
20
30
40
50
60
70
Figuur 6.2 Emotionele eenzaamheid naar geslacht, leeftijd en verschillende sociaaleconomische kenmerken (alleenstaanden en niet-alleenstaanden, eenoudergezinnen en overige gezinssamenstellingen,ervaren gezondheid, netto maandinkomen en opleidingsniveau).
90 80 70 60 50 40 30 20 10
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
zeer ernstig eenzaam
ernstig eenzaam
matig eenzaam
niet eenzaam
zeer ernstig eenzaam
ernstig eenzaam
matig eenzaam
niet eenzaam
zeer ernstig eenzaam
ernstig eenzaam
matig eenzaam
0 niet eenzaam
% respondenten met hoge CES-D score
Eenzaamheid hangt daarnaast sterk samen met het vóórkomen van depressiviteit. Respondenten die zich (zeer) ernstig eenzaam voelen: zijn vaker somber (gemeten met de Gezichtjesvraag); hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie (gemeten met de K10) en hebben vaker een hoge CES-D score (en dus een waarschijnlijk klinisch relevante depressieve stoornis). Deze samenhang is er binnen elke leeftijdscategorie (zie figuur 6.3). Mensen met een depressie zijn vaak ernstig beperkt in hun sociaal- en maatschappelijk functioneren.
50 t/m 64 jr
Figuur 6.3 Percentages respondenten met een hoge CES-D score naar de mate van eenzaamheid en leeftijdscategorie. 59
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verschillen per gemeente In bijlage 6.2 staan de verschillen tussen de gemeenten onderling. Wat betreft contact met de buren is dat er het minst in Weesp: 23% heeft minder dan tweemaal per maand contact met de buren. Het meest contact is er in Muiden, daar heeft slechts 13% minder dan tweemaal per maand contact met de buren. Ook ernstige eenzaamheid wordt het meest gerapporteerd in Weesp (7%). Het minst komt ernstige eenzaamheid voor in Wijdemeren (2%).
60
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
7. Leefstijl De combinatie van regelmatig bewegen, niet te veel alcohol drinken, genoeg groente en fruit eten en niet roken kan het leven met veertien jaar verlengen. Dit bleek uit een recente studie onder 20.000 Engelsen tussen 45 en 79 jaar oud. Er werd een score voor gezondheidsgedrag berekend. Elke deelnemer kreeg 1 punt voor de volgende gezonde gedragingen: niet roken, fysiek actief, matig alcoholgebruik (maximaal 14 glazen per week) en voldoende groente- en fruitconsumptie (berekend aan de hand van het vitamine C niveau in bloed). Na correctie voor allerlei verstorende variabelen, bleek dat de sterftekans (met name sterfte aan hart- en vaatziekten) in de groep met 0 punten 4 keer zo hoog was vergeleken met de sterftekans in de groep met 4 punten. Mensen met een score van 2 hadden een tweemaal zo hoge sterftekans. Berekend kon worden dat een persoon met een score van 0 punten hetzelfde sterfterisico had als een 14 jaar oudere persoon met een score van 4 punten (Khaw e.a. 2008). Gezond gedrag zou dus zeker lonen. In dit hoofdstuk wordt een aantal leefgewoonten beschreven, waarvan bekend is dat ze geassocieerd zijn met gezondheid. Achtereenvolgens worden de leefgewoonten roken (paragraaf 7.1), alcoholgebruik (7.2) en lichaamsbeweging (7.3) beschreven. Ongezonde leefgewoonten dragen in sterke mate bij aan een verlies van levensjaren en in het algemeen aan een slechtere gezondheid. In paragraaf 7.4 wordt de beoordeling van de eigen leefstijl beschreven.
7.1 Roken Samenvatting - Een kwart van de volwassenen (25%) rookt. In 2004 rookte nog 30%, dus is het percentage rokers met 5% afgenomen. Dit is in lijn met de landelijk dalende trend; - Van de mannen rookt 28%, van de vrouwen 22%; het percentage rokers onder mannen is sinds 2004 meer gedaald dan het percentage rokende vrouwen; - De grootste groep rokers zit in de leeftijdsgroep van 19 tot en met 34 jaar, daarvan rookt gemiddeld 29%; - Tachtig procent van de rokers rookt alleen sigaretten; - Acht procent van de rokers is een zware roker (meer dan een pakje per dag); - Bijna tweederde (64%) van de rokers wil stoppen met roken: 6% binnen een maand, 16% binnen een half jaar en 42% in de toekomst; - De meesten zeggen geen steun nodig te hebben om echt te stoppen, ze zijn van mening dat ze dat op eigen kracht moeten doen; - Laag opgeleiden roken vaker dan hoog opgeleiden; - Arbeidsongeschikten, werklozen en respondenten met een inkomen beneden modaal roken vaker; - Ongezond gedrag clustert. Roken en alcoholgebruik gaan relatief vaak hand in hand: van de rokers is 21% een zware drinker. Bij ex-rokers is dat 9% en bij respondenten die nooit gerookt hebben 7%; - De verschillen tussen de gemeenten zijn niet significant.
De gevolgen van roken voor de gezondheid zijn uitgebreid onderzocht en zeer goed gedocumenteerd. Rokende mensen leven gemiddeld zeven jaar korter dan niet-rokers. De zorgkosten die samenhangen met roken zijn ongeveer € 2½ miljard per jaar (Ministerie van VWS 2007). Uit Duits onderzoek is gebleken dat personen die tien sigaretten per dag roken
61
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
“in de baas zijn tijd” op jaarbasis zo’n 20 dagen doorbrengen in de rookruimte (Spits, 26 juni 2008). Volgens STIVORO rookte in 2006 28% van alle Nederlanders van 18 jaar en ouder: er roken meer mannen (31%) dan vrouwen (25%) en dat geldt voor alle leeftijdsgroepen. Het percentage rokers is vooral hoog bij 25- tot 35-jarige mannen (Willemsen en Leent-Loenen 2007). Uit recent onderzoek (Limperg 2009) bleek dat na een aantal jaren van stabiliteit het percentage rokers in 2008 gedaald is naar 27%. Sinds 2004 stond de teller steeds op 28%. Vooral in de leeftijdscategorie 35-44 jaar is winst geboekt. Daar daalde het aantal rokers van 33% in 2004 naar 30% in 2008. Landelijk is dus het percentage volwassen rokers gedaald: van circa 33% (jaren negentig) naar 27% in 2008. Ook het dagelijks aantal sigaretten is sinds de jaren negentig gedaald, bij mannen met drie stuks naar gemiddeld 15 sigaretten in 2006 en bij vrouwen met twee stuks naar gemiddeld 14 sigaretten. Dit is nagevraagd bij degenen die in de maand voorafgaand aan het onderzoek gerookt hebben. Dit landelijke beeld wordt bevestigd door de daling in het aandeel rokers dat meer dan 20 sigaretten per dag rookt (zware rokers) van 43% in 1989 naar 25% in 2006 (Willemsen en Leent-Loenen 2007A). Een integraal tabaksontmoedigingsbeleid levert veel gezondheidswinst op tegen relatief lage kosten voor de gezondheidszorg. Met maatregelen zoals individuele ondersteuning bij stoppen met roken, accijnsverhoging en een massamediale campagne is het mogelijk om het percentage rokers terug te dringen tot 21% à 26% in 2010. Dit blijkt uit een RIVMrapport. Het Nationaal Programma Tabaksontmoediging (NPT) 2006-2010 is op 9 maart 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit programma is het doel opgenomen om het percentage rokers te laten dalen tot 20% in 2010 (Vijgen e.a. 2008). Stivoro publiceerde de “Richtlijn tabakspreventie in lokaal gezondheidsbeleid”. Deze richtlijn bevat een “leeflijn”, waarin per leeftijdsgroep een aantal interventies is opgenomen (de Beer 2007). Daarbij gaat het om een breed pakket aan activiteiten: het voorkomen van beginnen met roken, het voorkomen van meeroken en het stimuleren en ondersteunen van stoppen met roken. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Uit de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 blijkt dat 25% van de respondenten rookt. Van de 75% niet-rokers heeft 35% vroeger gerookt en heeft 40% nog nooit gerookt. De rokers kunnen als volgt worden onderverdeeld (tabel 7.1): - 80% rookt alleen sigaretten - 14% rookt alleen sigaren en/of pijp - 3% rookt zowel sigaretten als sigaren en/of pijp - 3% rookt, maar de rookwaar is onbekend. De respondenten die in ieder geval sigaretten roken, kunnen weer als volgt onderverdeeld worden: - 50% rookt tussen de 1 en 10 sigaretten per dag - 42% rookt tussen 11 en 20 sigaretten per dag en - 8% rookt meer dan 21 sigaretten per dag (de “zware” rokers). In 2004 rookte nog 30%, dus is het percentage rokers met 5% afgenomen. In de GGDGezondheidspeiling van 1999 rookte nog 33% (Schefman 2001). Dit is in lijn met de landelijk dalende trend. Het percentage rokers onder mannen is sinds 2004 meer gedaald dan het percentage rokende vrouwen: het percentage mannen dat rookt is gedaald van 34 naar 28% (6% gedaald) en het percentage vrouwen dat rookt van 25 naar 22% (3% gedaald).
62
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009 Tabel 7.1 Roken naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
28.3
21.6 (*)
29.2
24.8
21.8 (*)
24.9
29.5%
Alleen sigaretten
72.2
88.7
79.9
79.7
78.5
79.5
77.4%
Alleen sigaren en/of pijp
22.3
4.5
12.1
15.3
15.5
14.4
13.1%
Zowel sigaretten, sigaren en/of pijp
2.9
3.9
7.1
2.3
1.3
3.3
4.4%
Rookwaar onbekend
2.6
3.0
0.9
2.7
4.7
2.8
5.1%
Rookt Subpopulatie rokers:
(*)
(*)
Aan de rokers is verder gevraagd of ze van plan zijn te stoppen met roken. In totaal wil 64% wel stoppen (36% dus niet): 6% binnen een maand, 16% binnen een half jaar en 42% in de toekomst. De meesten zeggen geen steun nodig te hebben om echt te stoppen, ze zijn van mening dat ze dat op eigen kracht moeten doen: 60% van de mensen die van plan zijn te stoppen. Bijna een kwart (24%) geeft aan wél steun uit de directe omgeving te willen. Tien procent wil begeleiding door een deskundige (arts, therapeut etc). Doe-het-zelf cursussen, groepscursussen, accupunctuur en het gebruik van internet worden veel minder vaak genoemd (minder dan 4% van de mensen die willen stoppen). Ter vergelijking: door de GGD Utrecht is onderzoek gedaan naar de relatie tussen leefgewoonten en het hebben van behoefte aan informatie en hulp (Quak e.a. 2008). Over het algemeen bleek de correlatie tussen de behoeftevragen en de prevalentievragen laag. Het meest opvallend was dat 34% van de Utrechters rookt en 20% overmatig alcohol gebruikt, terwijl de gerelateerde informatie- en hulpbehoeften laag waren. Daarnaast kwam een verhoogde behoefte onder een bepaalde groep niet altijd overeen met een verhoogd voorkomen van de gerelateerde aandoeningen of leefgewoonten en andersom. Resultaten naar leeftijd en geslacht Van de mannen rookt 28%, van de vrouwen 22% (tabel 7.1). De grootste groep rokers zit in de leeftijdsgroep van 19 tot en met 34 jaar, daarvan rookt gemiddeld 29%. In de middelste leeftijdsgroep rookt 25% en in de leeftijdsgroep van 55 tot en met 64 jaar rookt 22%. Het percentage rokers neemt dus af met de leeftijd. Zie ook figuur 7.1 voor de verdeling naar geslacht en leeftijdsgroep. 35 30 25 20
Mannen Vrouwen
15 10 5 0 19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Figuur 7.1 Percentage rokers naar leeftijd en geslacht
Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Van de laag opgeleiden rookt 35%, van de midden opgeleiden 26% en van de hoog opgeleiden 18%. Uitgesplitst naar geslacht neemt het percentage rokers zowel bij mannen als bij vrouwen af met het toenemen van het opleidingsniveau (figuur 7.2). Uitgesplitst naar leeftijd komen in de jongste leeftijdsgroep veruit de meeste rokers voor onder de laag opgeleiden. De verschillen worden kleiner naarmate de leeftijd vordert: in de oudste 63
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
leeftijdgroep zijn de verschillen in percentage rokers tussen laag en hoog opgeleiden aanzienlijk kleiner (figuur 7.2). Dit was ook zichtbaar in de resultaten van de Gezondheidspeiling van 2004. Arbeidsongeschikten en werklozen roken vaker: van de arbeidsongeschikten rookt 42% en van de werklozen rookt 33%. Van de respondenten met een inkomen beneden modaal rookt 31%; van de respondenten met een boven modaal inkomen rookt 22%. 70 60 50 40
Lager Midden Hoog
30 20 10 0 Man
Vrouw
19 t/m 34 jr 35 t/m 49 jr 50 t/m 64 jr
Figuur 7.2 Percentage rokers naar opleidingsniveau, geslacht en leeftijd
Overige risicogroepen Net als in de Gezondheidspeiling van 2004 gaan roken en alcoholgebruik relatief vaak hand in hand: van de rokers is 21% een zware drinker. Bij ex-rokers is dat 9% en bij respondenten die nooit gerookt hebben 7%. Ook uit ander onderzoek komt naar voren dat ongezond gedrag blijkt dus te clusteren. Personen die zich op een bepaald vlak ongezond gedragen (denk aan roken, lichamelijke inactiviteit, ongezonde voeding en excessief alcoholgebruik) hebben een grotere kans dat ze dat op een ander leefstijlvlak ook (gaan) doen. Clustering treedt met name op in combinatie met roken. Mensen die roken, hebben vaak ook andere ongezonde gewoonten. Omgekeerd geldt dat mensen die te weinig bewegen, overmatig alcohol gebruiken of ongezond eten ook vaker roken dan mensen die op deze terreinen gezond leven. Dit meervoudig ongezonde gedrag hangt samen met een hoger risico op vroegtijdige sterfte dan bij een gezonde leefstijl. Dit risico was echter niet groter dan verwacht op basis van de combinatie van sterfterisico’s behorende bij de afzonderlijke ongezonde gedragingen (Wendel-Vos e.a. 2007). Verschillen per gemeente Het percentage rokers varieert van 27% in Hilversum tot 20% in Muiden (bijlage 7.1). De verschillen zijn echter niet significant.
64
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
7.2 Alcoholgebruik Samenvatting - Van de respondenten drinkt 88% (wel eens) alcohol. Vergeleken met 2004 is het huidige percentage iets lager (in 2004: 91%); - Twaalf procent is een niet-drinker: 4% drinkt niet meer en 8% heeft nooit gedronken; - Bijna eenderde (32%) van de respondenten voldoet niet aan de nationale norm voor verantwoord alcoholgebruik (2004: 38%); 14% is een overmatige drinker (2004: 18%) en 11% is een zware drinker (2004: 14%); - Mannen drinken vaker alcohol dan vrouwen; - Oudere respondenten voldoen relatief vaak niet aan de norm en drinken relatief vaak overmatig; - Zwaar drinken komt juist meer voor in de jongste leeftijdsgroep: bijna een kwart van de mannen in de leeftijd van 19 tot en met 34 jaar is een zware drinker; - Hoe hoger de opleiding hoe hoger het percentage gebruikers van alcohol; laag opgeleiden voldoen echter relatief vaker niet aan de nationale norm, drinken vaker overmatig en zwaar; - In Laren, Naarden en Blaricum wordt relatief vaak alcohol gedronken; de meeste zware drinkers komen echter voor onder de respondenten uit Weesp (17%); - Van alle respondenten die wel eens alcohol drinken geeft 13% aan minder te willen drinken.
Alcoholgebruik hangt samen met meer dan 60 verschillende medische aandoeningen en heeft daarbij een sociale impact. Alcoholgebruik heeft negatieve effecten op bijna alle organen van het menselijk lichaam. Het verhoogt het risico op een groot aantal aandoeningen die zich in die organen kan manifesteren. Vrouwen en jonge mensen zijn gevoeliger voor alcoholgerelateerde schade dan respectievelijk mannen en oudere mensen. Er is daarnaast een klein aantal aandoeningen waarop het drinken van één tot enkele glazen alcohol per dag een risicoverlagend effect heeft. Er is echter maar een kleine groep mensen bij wie de risicoverlagende effecten van alcoholgebruik de risicoverhogende effecten overheersen: namelijk mensen van middelbare leeftijd met een zeer matig en regelmatig alcoholgebruik. Ongeveer 11% van de Nederlanders heeft een alcoholgebruik dat voldoet aan de criteria voor zwaar alcoholgebruik. Er zijn in alcoholgebruik verschillen tussen groepen in de bevolking. Zwaar drinken komt bij jongvolwassen mannen bijvoorbeeld het meeste voor (Kuunders en van Laar 2007). De richtlijn “Goede voeding 2006” van de Gezondheidsraad beveelt aan dat volwassen mannen die gewoon zijn alcohol te gebruiken zich beperken tot ten hoogste 20 gram (twee standaardglazen) per dag en volwassen vrouwen tot 10 gram (één standaardglas) per dag. In oktober 2006 verscheen de preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ van het ministerie van VWS. Schadelijk alcoholgebruik is een van de vijf hoofdpunten van deze nota. In dit kader heeft de Voedsel en Waren Autoriteit de “Handleiding Lokaal Alcoholbeleid, een integrale benadering” gepubliceerd. Ook deze richtlijn bevat een “leeflijn”, waarin per leeftijdsgroep een aantal effectieve interventies is opgenomen (Gacsbaranyi en Mulder 2007). Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van de respondenten drinkt 88% (wel eens) alcohol. Dat betekent dat Gooi en Vechtstreek volgens onze gegevens 12% niet-drinkers heeft: 4% drinkt niet meer en 8% heeft nooit gedronken.
65
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Ter vergelijking: in de Gezondheidsenquête van 1999 gaf 85% van de volwassenen in Gooi en Vechtstreek aan wel eens alcohol te drinken, in 2004 was dat gestegen naar 91%. Vergeleken met 2004 is het huidige percentage dus iets lager. Cijfers voor geheel Nederland (RIVM): Het laagste percentage niet-drinkers heeft de regio Gooi en Vechtstreek met 12%. Nietdrinkers zijn in dit geval personen van 12 jaar en ouder die aangeven nooit alcohol te drinken. Het landelijke gemiddelde ten tijde van deze regionale vergelijking (2001-2004) was 19% (Kuunders en van Laar 2007A). Alcoholgebruik wordt hierna in kaart gebracht aan de hand van 3 maten: (1) het al dan niet voldoen aan de nationale norm voor verantwoord alcoholgebruik18 (2) overmatig alcoholgebruik19 en (3) zwaar drinken20. Van de respondenten in Gooi en Vechtstreek: (1) voldoet 32% niet aan de nationale norm (2004: 38%), (2) valt 14% in de categorie overmatige drinker (2004: 18%) en (3) 11% is een zware drinker (2004: 14%). Zie ook tabel 7.2. Alcoholgebruik lijkt te zijn afgenomen sinds 2004. Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen drinken vaker (wel eens) alcohol dan vrouwen (zie ook tabel 7.2). Van de mannen voldoet 35% niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik versus 29% van de vrouwen. Hoe ouder, hoe vaker niet wordt voldaan aan de norm. Overmatig drinken doet 16% van de mannen en 12% van de vrouwen. Ook overmatig drinken komt meer voor onder de oudere leeftijdsgroepen. Bijna een vijfde (18%) van de mannen en 5% van de vrouwen is een zware drinker, gemiddeld 11%. Zwaar drinken komt juist meer voor in de jongste leeftijdsgroep: in de leeftijdsgroep 19 tot en met 34 jaar is 16% een zware drinker, in de overige twee leeftijdsgroepen is dat ruim 9%. Referentie zwaar alcoholgebruik van de Nederlandse bevolking: 18% van de mannen en 4% van de vrouwen (in 2005), in totaal 11% (in 2005). In de Gezondheidspeiling van 2004 dronk 23% van de mannen zwaar (=5% afgenomen) en 4% van de vrouwen (=gelijk gebleven). Tabel 7.2 Alcoholgebruik in de regio Gooi en Vechtstreek naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*)
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
(*)
Gebruikt (wel eens) alcohol
91.2
84.3
85.9
86.5
90.2
87.7
90.9%
Nooit alcohol gedronken
5.5
11.2
9.4
9.7
6.1
8.3
6.5%
Dronk vroeger wel, maar afgelopen 12 maanden niet
3.3
4.6
4.7
3.8
3.7
4.0
2.5%
(1) Voldoet niet aan de Norm
34.7
28.7 (*)
24.4
26.9
42.2 (*)
31.6
38.0%
(2) Overmatig drinken
16.0
11.8 (*)
9.2
12.0
19.5 (*)
13.9
17.8%
(3) Zwaar drinken
18.0
4.6 (*)
15.8
9.7
9.3 (*)
11.1
13.7%
Drie maten:
18 De Nationale Norm verantwoord alcoholgebruik luidt: Voor mannen maximaal 21 glazen per week, maximaal vijf glazen per drinkdag, maximaal vijf drinkdagen per week; voor vrouwen maximaal 14 glazen per week, maximaal drie glazen per drinkdag, maximaal vijf drinkdagen per week. 19 Onder "overmatig alcoholgebruik” wordt verstaan: voor mannen meer dan 21 glazen per week en voor vrouwen meer dan 14 glazen per week ('gewoontedrinkers' met een hoge consumptie). 20 Onder “zwaar drinken” wordt verstaan: minimaal 1x per week 6 glazen alcoholische drank op één dag (dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen).
66
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
In figuur 7.3 staat het percentage zware drinkers uitgezet naar leeftijd en geslacht. Bijna een kwart van de mannen in de leeftijd van 19 tot en met 34 jaar is een zware drinker. 30
25
20 19 t/m 34 jr 15
35 t/m 49 jr 50 t/m 64 jr
10
5
0 Man
Vrouw
Figuur 7.3 Percentage zware drinkers, naar leeftijd en geslacht
Gekeken naar het soort alcoholische dranken, drinken (tabel 7.3): - mannen voornamelijk bier (88%), maar ook wijn, sherry en port (79%); - vrouwen voornamelijk wijn, sherry en port (94%); - jongere respondenten drinken vaker alcoholhoudende drank gemengd met frisdrank of vruchtensap dan de oudere respondenten (42% versus 7%); - 50-plussers drinken voornamelijk wijn, sherry en port (87%). Tabel 7.3 Alcoholgebruik naar soort drank in de regio Gooi en Vechtstreek naar leeftijd en geslacht Soort alcohol
Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
Bier
87.7
40.0 (*)
73.7
69.0
52.8 (*)
64.4%
Wijn, sherry, port, vermout
79.0
94.0 (*)
80.0
90.1
86.6 (*)
86.3%
Likeur, advocaat, bessenjenever
19.8
26.6 (*)
28.0
22.5
20.4 (*)
23.1%
Jenever, brandewijn, vieux, rum, cognac, 52.9 18.4 (*) 46.9 33.5 31.2 (*) 36.1% whisky, wodka of ander gedestilleerd Alcoholhoudende drank gemengd met frisdrank 19.8 15.8 (*) 42.1 12.2 7.1 (*) 17.9% of vruchtensap NB. Doordat bij deze vraag meerdere antwoorden aangekruist kunnen worden tellen de kolommen op tot boven de 100%.
Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Alcoholgebruik is afhankelijk van het opleidingsniveau: hoe hoger de opleiding hoe hoger het percentage gebruikers van alcohol. Dit werd ook gevonden in de gezondheidsenquêtes van 1999 en 2004. Van de laag opgeleiden drinkt 83%, vergeleken met 87% van de midden opgeleiden en 91% van de hoog opgeleiden. Wel drinken de laag opgeleiden vaker en meer (tabel 7.4). Laag opgeleiden voldoen vaker niet aan de nationale norm (35%) vergeleken met hoog opgeleiden (30%); overmatig drankgebruik komt meer voor bij de laag opgeleiden (15%) dan bij de hoog opgeleiden (13%) en er zijn meer zware drinkers onder de laag en midden opgeleiden: 14%, vergeleken met 7% bij de hoog opgeleiden. Dit laatste was ook zo in de Gezondheidspeiling van 2004. Ook landelijk gezien komt zwaar alcoholgebruik vooral voor bij mannen met een lage sociaal economische status.
67
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009 Tabel 7.4 Alcoholgebruik naar opleidingsniveau Laag
Midden
Hoog
Totaal
(*) Gebruikt (wel eens) alcohol
82.8
87.0
91.1
87.7%
Nooit alcohol gedronken
12.0
8.4
6.1
8.3%
Dronk vroeger wel, maar afgelopen 12 maanden niet
5.2
4.5
2.8
4.0%
(1) Voldoet niet aan de Norm
35.4
30.8
29.9 (*)
31.6%
(2) Overmatig drinken
15.3
14.4
12.5 (*)
13.9%
(3) Zwaar drinken
14.2
13.5
7.4 (*)
11.1%
Drie maten:
Verschillen per gemeente In Laren en Naarden (beide 92%) geven de meeste respondenten aan (wel eens) alcohol te drinken. In Laren en Blaricum wordt het meest niet voldaan aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik (ruim 40% van de respondenten voldoet niet aan die norm). Overmatig alcoholgebruik komt het meest voor in Laren (20% van de respondenten gebruikt overmatig alcohol), gevolgd door de respondenten uit Naarden (19%). De meeste zware drinkers komen voor onder de respondenten uit Weesp (17%). Zie ook bijlage 7.2. Willen minderen In de Gezondheidspeiling is ook gevraagd of men minder alcohol zou willen drinken. Van alle respondenten die wel eens alcohol drinken geeft 13% aan minder te willen drinken (336 personen). Uiteraard is er een relatie met de zwaarte van alcoholgebruik. De meerderheid vindt dat minderen op eigen kracht moet gebeuren, zij hebben daarbij geen steun nodig (82%). Bijna een vijfde (18%) zegt wél steun nodig te hebben uit de directe omgeving. Er is weinig of geen behoefte aan voorlichtingsmateriaal (3%), begeleiding door een deskundige (4%), een groepscursus (2%) of gebruik van Internet (4%).
68
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
7.3 Lichamelijke activiteit Samenvatting - Ruim de helft van de respondenten (58%) voldoet aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB), in 2004 was dat 60%; - Het meest wordt gewandeld, maar ook fietsen en tuinieren wordt veel gedaan; - Populaire sporten zijn: fitness, tennis, zwemmen, hardlopen, golf, squash en hockey; - De NNGB wordt gehaald door 53% van de mannen en door 63% van de vrouwen; - Met name veel van de vijftig plussers bewegen voldoende; - Hoog opgeleiden (50%) voldoen minder vaak aan de NNGB dan laag opgeleiden (62%); midden opgeleiden voldoen het vaakst aan de norm (65%). - Er is geen significante relatie tussen overgewicht en het al dan niet voldoen aan de NNGB; - Het hoogste percentage respondenten dat voldoet aan de NNGB komt uit Laren: 67%. In Muiden en Weesp voldoen de minste respondenten (beiden 54%) aan de NNGB.
Matig intensieve activiteit heeft een gunstig effect op de gezondheid, mits deze regelmatig wordt verricht. Voorbeelden van matig intensieve activiteiten zijn sport, fietsen van en naar het werk of school, stevig wandelen en tuinieren. Ook kan men lichamelijk actief zijn op het werk of door het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Onvoldoende lichamelijke activiteit verhoogt de kans op vroegtijdig overlijden en kan het risico op het ontstaan van ziekten verhogen. Het betreft ziekten zoals coronaire hartziekten (CHZ), diabetes mellitus (suikerziekte), beroerte (CVA), osteoporose (botontkalking), dikke darmkanker en borstkanker. Ook zijn er steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. Intensieve activiteit, zoals hardlopen of voetballen, verbetert bovendien de conditie van hart en longen. Voldoende lichamelijke activiteit zorgt behalve voor behoud van gezondheid ook voor een gunstiger beloop van ziekten. Dit laatste is vooral het geval voor CHZ, beroerte, diabetes mellitus (suikerziekte), osteoporose (botontkalking) en depressie (van Leest 2005). De meest genoemde reden om niet (voldoende) te bewegen is 'geen tijd', gevolgd door 'geen zin'. Van invloed op het beweeggedrag van vooral jongeren en ouderen zijn met name sociale omgevingsfactoren zoals sociale veiligheid. Maar ook het beweeggedrag van bijvoorbeeld leeftijdsgenoten of ouders speelt een rol. Verder kan de fysieke omgeving, zoals de woonwijk en de gemeentelijke infrastructuur, mede bepalend zijn voor de lichamelijke activiteit. Voor kinderen blijkt dat verkeersonveiligheid, sociale onveiligheid en gebrek aan speelplaatsen belangrijke belemmeringen zijn om voldoende te sporten en te bewegen. De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB) beveelt de groep van 18-55 jaar aan 30 minuten matig intensief lichamelijk actief te zijn op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Voor 55-plussers geldt dezelfde norm als voor personen jonger dan 55 jaar, het intensiteitniveau ligt voor hen wel lager. Voor niet-actieven geldt dat elke dagelijkse activiteit beter is dan niets (van Leest 2005). Voor het objectieve oordeel van het bewegingsgedrag is de Short Questionnaire to assess health enhancing physical activity (SQUASH) gebruikt (Wendel-Vos & Schuit 2002). De vragenlijst meet de gebruikelijke lichamelijke activiteit. Als referentieperiode geldt een normale week in de afgelopen maanden. Aan respondenten is gevraagd hoeveel dagen per week ze de activiteiten uitvoeren en hoeveel tijd ze daar gemiddeld per dag mee bezig zijn. 69
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
In de vragenlijst wordt achtereenvolgens gevraagd naar: - lichamelijke activiteit tijdens woon/werkverkeer; - lichamelijke activiteit op het werk of op school; - huishoudelijke activiteiten; - activiteiten tijdens de vrije tijd. Op basis van alle items wordt een totaalscore berekend voor lichaamsactiviteit. Zo kan nagegaan worden welke respondenten aan de NNGB voldoen. Lichamelijke activiteit omvat dus naast sporten ook activiteiten als fietsen, wandelen, tuinieren en inspanning bij huishoudelijk werk. Afsluitend is een samenvattende vraag gesteld. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten voldoet 58% aan de NNGB. Dit is nagenoeg gelijk aan het percentage in 2004, toen voldeed 60% aan de NNGB (tabel 7.5). Het meest wordt gewandeld: 56% van de respondenten wandelt minimaal eens per week. Ook fietsen is populair: 52% fietst. Tuinieren doet 29% minimaal eens per week. Populaire sporten zijn: fitness, tennis, zwemmen, hardlopen, golf, squash en hockey. Tabel 7.5 Het voldoen aan de NNGB naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
52.9
63.2
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
55.5
54.9
63.8
(*) Voldoet aan de NNGB
Totaal
GP2004
58.1
59.7%
(*)
De eigen inschatting van het beweeggedrag klopt vrij goed. Van alle respondenten schat 68% het eigen beweeggedrag goed in, dat wil zeggen dat ze wel of niet voldoen aan de norm en dat zelf goed inschatten (44% voldoet aan de norm en schat dat goed in; 25% voldoet niet aan de norm en schat dat inderdaad zelf ook zo in). Bijna eenderde (32%) schat het eigen beweeggedrag dus anders in dan de score op grond van de SQUASH: 15% voldoet aan de norm, maar geeft zelf aan op minder dan 5 dagen tenminste een half uur actief te zijn, en 17% voldoet niet aan de norm, maar geeft zelf wél aan op 5 of meer dagen per week actief te bewegen. Deze laatste 17% zal wellicht minder open staan voor adviezen over meer bewegen, omdat ze van zichzelf denken dat ze voldoende actief zijn. In Nederland voldeed in de periode 2004-2007 54% van de bevolking van 12 jaar en ouder aan de NNGB voor volwassenen (Giesbers 2008; Regio Gooi & Vechtstreek periode 20042007: 55%). Het percentage mensen dat inactief is (=op geen enkele dag een half uur bewegen), bedraagt 8% in de zomer en 12% in de winter. Met het stijgen van de leeftijd neemt het percentage mensen dat in het geheel geen intensieve activiteiten doet toe (van Leest 2005). Resultaten naar leeftijd en geslacht De NNGB wordt gehaald door 53% van de mannen en door 63% van de vrouwen (tabel 7.5 en figuur 7.4). Als naar leeftijd wordt gekeken is dat: - 56% van de 19 tot en met 34 jarigen - 55% van de 35 tot en met 49 jarigen - 64% van de 50 tot en met 64 jarigen Met name veel van de vijftig plussers bewegen dus voldoende.
70
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
80 70 60 50 19 t/m 34 jr 40
35 t/m 49 jr 50 t/m 64 jr
30 20 10 0 Man
Vrouw
Figuur 7.4 Het percentage respondenten dat voldoet aan de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen, naar leeftijd en geslacht
Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Hoog opgeleiden (50%) voldoen minder vaak aan de NNGB dan laag opgeleiden (62%). De midden opgeleiden voldoen het vaakst aan de norm (65%). Zie ook tabel 7.6. Ook uit landelijk onderzoek kwam naar voren dat hoog opgeleiden minder vaak aan de NNGB voldoen, maar dat zij wel vaker semi-actief zijn (ze voldoen ten minste een tot vier dagen per week aan de dagelijkse norm van de NNGB) en minder vaak inactief (geen enkele dag actief volgens de NNGB) vergeleken met laag opgeleiden (Wendel-Vos 2008). Tabel 7.6 Het voldoen aan de NNGB naar opleidingsniveau Laag
Midden
Hoog
Totaal
(*) Voldoet aan de NNGB
61.6
65.4
50.2
58.1%
Overige risicogroepen Er is geen significante relatie tussen overgewicht en het al dan niet voldoen aan de NNGB. Toch lijkt er een tendens dat hoe dikker de respondent, hoe minder vaak zij voldoen aan de NNGB. Van de respondenten met een normaal gewicht voldoet 60% aan de NNGB, van de respondenten met matig overgewicht is dat 57% en van de obese respondenten is dat 52%. De verschillen zijn echter dus niet statistisch significant. Respondenten die roken voldoen minder vaak aan de NNGB (52% voldoet aan de norm) vergeleken met mensen die aangeven vroeger te hebben gerookt (62% voldoet aan de norm) en respondenten die zeggen nooit te hebben gerookt (58% voldoet aan de norm). Er is geen relatie met alcoholgebruik. Verschillen per gemeente Het hoogste percentage respondenten dat voldoet aan de NNGB komt uit Laren: 67%. In Muiden en Weesp voldoen de minste respondenten (beiden 54%) aan de NNGB. Zie ook bijlage 7.3.
71
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
7.4 Leefstijlbeoordeling Samenvatting - Bijna driekwart (74%) beschouwt de eigen manier van leven als (zeer) gezond; - Een kwart (25%) zegt de leefstijl “niet gezond en niet ongezond” te vinden; - Twee procent geeft het oordeel “(zeer) ongezond”; - Ten opzichte van 2004 is men positiever over hoe gezond de eigen manier van leven is; - Mannen leven naar eigen zeggen iets minder gezond dan vrouwen; - Jongere respondenten zeggen minder gezond te leven dan oudere respondenten; - Hoog opgeleiden oordelen positiever over de eigen gezonde manier van leven dan laag opgeleiden; hoe hoger het netto maandinkomen, hoe gezonder men de eigen manier van leven inschat; - Regelmatig roken of veel alcohol drinken wordt door de meeste rokers en zware drinkers niet als ongezond gedrag gezien; - Van de respondenten met obesitas zegt 46% dat ze (zeer) gezond leeft en 50% vindt de eigen leefstijl “niet gezond, niet ongezond”; - Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Doel van een Gezondheidspeiling is een zo objectief mogelijk antwoord te geven op de vraag of de inwoners gezond zijn en gezond leven. Aan inwoners zelf een oordeel te vragen over hun gezondheid, biedt ook aanknopingspunten voor het bevorderen van een gezonde leefstijl. Daartoe is in de Gezondheidspeiling gevraagd hoe gezond men de eigen manier van leven beoordeelt. Uit onderzoek blijkt echter ook dat veel mensen denken dat ze gezonder leven dan ze in werkelijkheid doen. Dat zijn vooral mensen die zich niet aan de wetenschappelijk erkende normen voor gezond gedrag houden. Op het terrein van voeding bijvoorbeeld bleek dat de helft tot 60% van de mensen die niet aan de groente- of fruitnorm voldoen, zelf denken dat ze dat wél doen. Omdat veel mensen dus ten onrechte denken dat het wel goed zit, hebben ze niet de intentie om hun gedrag te veranderen. Ze kunnen volledig achter voorlichtingscampagnes of interventies staan, maar vinden dat die niet over hen gaan. Deze groep mensen moet er zelf eerst bewust van worden dat zij zich ongezond gedragen. Pas dan zijn zij te motiveren tot gedragsverandering (Lechner 2007). Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek In de Gezondheidspeiling is gevraagd hoe gezond mensen zelf hun manier van leven vinden: - 74% beschouwt de eigen manier van leven als (zeer) gezond; - 25% zegt de leefstijl “niet gezond en niet ongezond” te vinden; - 2% geeft het oordeel “(zeer) ongezond”. Ten opzichte van 2004 is men positiever over hoe gezond de eigen manier van leven is. Toen vond 60% zichzelf (zeer) gezond leven, in 2008 is dat 74%. Resultaten naar leeftijd en geslacht Mannen leven naar eigen zeggen iets minder gezond dan vrouwen (tabel 7.7). Ook zeggen jongere respondenten minder gezond te leven dan oudere respondenten. Tabel 7.7 Beoordeling van de eigen manier van leven, naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*)
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
(*)
(Zeer) gezond
68.9
78.0
67.3
74.9
76.6
73.5
60.3%
Niet gezond, niet ongezond
28.7
20.5
30.2
23.4
21.6
24.5
36.3%
(Zeer) ongezond
2.4
1.5
2.5
1.7
1.8
1.9
3.4%
72
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Hoog opgeleiden oordelen positiever over de eigen gezonde manier van leven dan laag opgeleiden (tabel 7.8). Van de laag opgeleiden leeft 69% (zeer) gezond, vergeleken met 78% van de hoog opgeleiden. Ook de hoogte van het netto maandinkomen hangt ermee samen: hoe hoger het netto maandinkomen, hoe gezonder men de eigen manier van leven inschat. Van de respondenten met minder dan €950 netto per maand leeft 61% naar eigen zeggen (zeer) gezond, vergeleken met 77% van de respondenten met een netto maandinkomen van €2951 of meer. Tabel 7.8 Leefstijlbeoordeling naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
(Zeer) gezond
69.0
71.6
78.0
73.5%
Niet gezond, niet ongezond
29.0
26.7
19.9
24.5%
(Zeer) ongezond
2.0
1.7
2.1
1.9%
(*)
Overige risicogroepen Van de respondenten die roken, vindt 54% dat zij (zeer) gezond leven, en 41% vindt de eigen leefstijl “niet gezond, niet ongezond”. Slechts 5% noemt de eigen leefstijl (zeer) ongezond. Hetzelfde is te zien bij zware drinkers. Van de zware drinkers vindt 50% dat zij (zeer) gezond leven, en 45% vindt de eigen leefstijl “niet gezond, niet ongezond”. Regelmatig roken of veel alcohol drinken wordt door de meeste rokers en zware drinkers kennelijk niet als ongezond gedrag gezien. Van de respondenten met obesitas zegt 46% dat ze (zeer) gezond leeft, 50% vindt de eigen leefstijl “niet gezond, niet ongezond” en 4% leeft naar eigen zeggen (zeer) ongezond. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (zie bijlage 7.4).
73
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
8. Zorggebruik en tevredenheid De mate waarin mensen zich gezond of ongezond voelen, gaat veelal samen met een bepaalde behoefte aan zorg. Deze “zorgbehoefte” is bepalend voor de vraag naar zorg en leidt vervolgens via het aanbod aan zorg tot “zorggebruik”. Het aanbod aan zorg beïnvloedt echter ook deels de behoefte en het gebruik: een groot aanbod kan leiden tot een grotere behoefte/vraag en daarmee tot een groter gebruik. Het gebruik dat mensen maken van voorzieningen en instellingen in de gezondheidszorg varieert in het algemeen daarom niet alleen naar aandoening, leeftijd en geslacht, maar ook naar regio (van Oers 2002).
8.1 Zorggebruik en tevredenheid Samenvatting - In het voorgaande jaar heeft 75% van de respondenten contact gehad met de huisarts, dit is gelijk aan 2004 (74%); - Vrouwen, 50 plussers en laag opgeleiden gaan relatief wat vaker naar de huisarts; - Het meest contact was er met de tandarts en/of mondhygiënist: 84%; - Bijna eenderde van de respondenten heeft contact gehad met een medisch specialist (33%) en ruim een kwart (26%) met de fysiotherapeut; - De cijfers voor zorggebruik in de regio wijken niet belangrijk af van de landelijke gemiddelden; - De meeste mensen zijn tevreden over de contacten die ze hebben gehad met de diverse zorgverleners en instellingen; - Minder tevreden is men over het WMO-loket en Symfora/GGZ; - Respondenten met obesitas en respondenten met minimaal één chronische aandoening hebben vaker contact gehad met de huisarts en de medisch specialist; - Voor een aantal zorginstellingen zijn er verschillen in gebruik tussen de gemeenten.
Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. Zij zijn doorgaans de eersten die zorg verlenen aan patiënten met (nieuwe) gezondheidsklachten. Ook treden zij op als poortwachter voor onder andere ziekenhuiszorg (Mac Gillavry 2007). De verwachting is dat in de toekomst het gebruik van zorg zal toenemen: door de bevolkingsgroei, de vergrijzing en door de mogelijkheden die nieuwe medische technologie biedt. Het ministerie van VWS wil preventie een meer vanzelfsprekend onderdeel maken van de reguliere zorgverlening. Zo worden preventieve activiteiten bij chronische aandoeningen nu al steeds meer onderdeel van de zorgketen. Voor deze en veel andere vormen van preventie is de eerste lijn het logische aangrijpingspunt voor de verbinding met de curatieve zorg. Immers, een groot deel van de mensen komt jaarlijks bij de huisarts of bij andere zorgverleners in de eerste lijn. De eerste lijn leent zich goed voor het vroegtijdig signaleren van mensen met een bepaald risicoprofiel, die in aanmerking (moeten) komen voor preventieve maatregelen. Tot slot staat de eerste lijn dicht bij de mensen, die gevoelig blijken voor gezondheidsadviezen van bijvoorbeeld huisartsen of verpleegkundigen. Het ministerie van VWS ziet een belangrijke rol voor de eerste lijn weggelegd in de verbinding tussen de curatieve en preventieve gezondheidszorg (Ministerie van VWS 2007). In de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 is gevraagd met welke instellingen of zorgverlenende personen de respondent voor zichzelf in het voorgaande jaar contact heeft gehad. In de peiling is tevens, bij de instellingen of zorgverlenende personen waarmee contact is geweest, gevraagd om de mate van tevredenheid aan te geven. Tevredenheid met zorg 74
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
hangt onder andere samen met het spanningsveld tussen zorgbehoefte en zorggebruik en de toegankelijkheid van zorg. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek In het voorgaande jaar had in totaal 75% van de respondenten contact met de huisarts: 37% in de afgelopen twee maanden en 38% tussen twee en twaalf maanden geleden. Bijna een kwart (23%) is langer dan een jaar geleden voor het laatst bij de huisarts geweest en 2% nog nooit (tabel 8.1). In de Peiling van 2004 had 74% van de respondenten contact gehad met de huisarts het afgelopen jaar. Tabel 8.1 Huisartsbezoek naar geslacht en leeftijd Man
Vrouw
Huisartsbezoek
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
(*)
Totaal
GP2004
(*)
In de afgelopen twee maanden
33.4
40.4
36.4
35.0
39.7
37.0
31.6%
2 tot 12 maanden geleden
35.4
39.9
40.4
35.9
37.9
37.7
42.1%
Langer dan 12 maanden geleden
28.6
18.1
20.2
27.3
20.8
23.2
25.5%
Nog nooit
2.5
1.6
3.0
1.7
1.6
2.0
0.7%
Van de mensen die de afgelopen twee maanden bij hun huisarts zijn geweest, is 85% 1 tot 2 keer geweest; 11% 3 of 4 keer; 2% 5 of 6 keer en 2% meer dan 7 keer. In tabel 8.2 staat het percentage respondenten dat het afgelopen jaar contact had met diverse gezondheidszorginstellingen en zorgverleners en de mate van tevredenheid daarover. Het meest contact was er met de tandarts of mondhygiënist: 84% van de respondenten. Bijna eenderde van de respondenten heeft contact gehad met een medisch specialist (33%) en ruim een kwart (26%) met de fysiotherapeut. Minder dan 25 respondenten hebben aangegeven gebruik te hebben gemaakt van de Jellinek/verslavingszorg, sportarts en MEE ’t Gooi en Omstreken. Deze drie gezondheidszorginstellingen/zorgverleners zijn uit de tabel weggelaten. Tabel 8.2 Percentages respondenten, die het afgelopen jaar contact hadden met diverse gezondheidszorginstellingen en zorgverleners en hun tevredenheid daarover Contact met:
%
Tevreden
Geen mening
Ontevreden
Tandarts/ mondhygiënist
83.9
93.4
4.7
1.8
Medisch specialist
33.3
87.5
7.4
5.0
Fysiotherapeut
25.8
91.5
4.6
3.9
Ziekenhuis/kliniek
13.4
89.5
4.9
5.6
Alternatieve behandelaars
21
8.4
95.5
1.3
3.2
Bedrijfsarts
7.5
70.0
18.1
11.9
GGD of GG&GD
6.0
91.9
4.8
3.3
Verloskundige
4.9
95.7
3.3
1.0
Vrijgevestigd psycholoog
4.9
75.7
14.0
10.3
Diëtist
2.8
77.4
12.4
10.3
Oefentherapeut Cesar/Mensendieck
2.4
93.0
3.7
3.3
Thuiszorg
1.9
77.4
12.1
10.5
WMO-loket
1.8
39.5
19.6
41.0
Symfora/GGZ
1.8
74.1
7.4
18.5
Algemeen Maatschappelijk werk
1.7
71.7
17.7
10.7
CIZ
1.6
66.8
19.5
13.7
Ergotherapeut
1.5
88.8
11.2
-
Vrijgevestigd psychiater
1.1
83.8
5.0
11.2
Logopedist
0.9
79.8
17.7
2.4
21
Onder alternatieve behandelaars wordt verstaan: homeopaten, acupuncturisten, iriscopisten, natuurgeneeskundigen, magnetiseurs, paranormale genezers e.d.
75
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
De meeste mensen zijn tevreden over de contacten die ze hebben gehad met de diverse zorgverleners en instellingen. Opvallend is dat van de relatief kleine groep mensen die contact heeft gehad met het WMO-loket (2%, 55 personen) 41% aangeeft hierover ontevreden te zijn. Ook is bijna een vijfde van de respondenten die contact hebben gehad met Symfora/GGZ hierover niet tevreden (19%). Het betreft hier evenwel ook maar een kleine groep mensen (2%, 54 personen). Van de Nederlandse bevolking heeft in 2006 85% contact gehad met de tandarts, 73% contact met de huisarts, 40% met de specialist, 18% met de fysiotherapeut, 6% met de alternatieve genezer en 7% is opgenomen geweest in het ziekenhuis (CBS Statline, 2006). De cijfers voor Gooi en Vechtstreek wijken niet belangrijk af van de landelijke gemiddelden (Giesbers 2008A). Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen komen vaker bij de huisarts dan mannen. Ook komen 50 plussers wat vaker bij de huisarts dan jongere mensen; 40% van de vijftigplussers is de afgelopen twee maanden bij de huisarts geweest, vergeleken met respectievelijk 36% en 35% van de twee jongere leeftijdscategorieën (zie ook tabel 8.1). Vrouwen bezoeken met name vaker de medisch specialist, de tandarts/mondhygiënist, de fysiotherapeut en alternatieve behandelaars. Ditzelfde geldt voor vijftigplussers, met uitzondering van de tandarts/mondhygiënist. Zie ook bijlage 8.1. Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Laag opgeleiden gaan vaker naar de huisarts. Van de laag opgeleiden heeft 78% het afgelopen jaar contact gehad met de huisarts versus 73% van de hoog opgeleiden (tabel 8.3). Tabel 8.3 Huisartsbezoek naar opleiding Laag
Midden
Huisartsbezoek:
Hoog
Totaal
(*)
In de afgelopen 2 maanden
41.5
37.2
34.1
37.0%
2 tot 12 maanden geleden
36.8
37.4
38.7
37.7%
Langer dan 1 jaar geleden
20.0
23.5
25.0
23.2%
Nog nooit
1.7
2.0
2.1
2.0%
Ook hebben laag opgeleiden een hoger zorggebruik dan hoog opgeleiden. Dit met uitzondering van de medisch specialist, tandarts/mondhygiënist, de alternatieve behandelaars en de verloskundige. Zie bijlage 8.2. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat mensen uit lagere sociaal-economische groepen aanzienlijk meer zorg gebruiken dan mensen uit andere groepen. Achterliggende reden is dat zij meer gezondheidsproblemen hebben. Daarnaast doen zij bij ziekte ook langer een beroep op zorgvoorzieningen. De bestrijding van gezondheidsachterstanden kan daarom een bijdrage leveren aan de beheersing van de zorguitgaven (Kunst e.a. 2007). Overige risicogroepen Respondenten met obesitas en (matig) overgewicht komen vaker bij de huisarts dan respondenten met een normaal gewicht. In het voorgaande jaar had 81% van de mensen met obesitas contact met de huisarts, vergeleken met 77% van de respondenten met (matig) overgewicht en 73% van de mensen met een normaal gewicht. Ook is er vaker contact met de medisch specialist (41% versus 33 en 32%). Ook mensen met één of meerdere chronische aandoeningen hebben vaker contact gehad met de huisarts dan mensen zonder chronische aandoening (83% versus 66%). Ook is er vaker contact met de medisch specialist (41% versus 24%).
76
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verschillen per gemeente Er zijn alleen verschillen tussen de gemeenten voor de volgende vier zorgaanbieders: de bedrijfsarts: meeste contact in Weesp, minste in Naarden; de GGD: meeste contact in Bussum, minste in Blaricum; de vrijgevestigde psycholoog: meeste contact in Bussum, minste in Laren en alternatieve behandelaars: meeste contact in Bussum en minste in Weesp. Zie ook bijlage 8.3. 8.2 Griepprik Samenvatting - Van de respondenten heeft 22% ooit een griepprik gekregen: 14% in de afgelopen 12 maanden en 8% langer dan 12 maanden geleden; - Van de 22% mensen die ooit een griepprik hebben ontvangen, krijgt 13% die prik jaarlijks, kreeg 1% de prik dit jaar voor het eerst en krijgt 8% de prik niet jaarlijks; - Met name 50-plussers halen een griepprik, tussen mannen en vrouwen is geen verschil; - Laag opgeleiden krijgen vaker een griepprik dan midden en hoog opgeleiden; - Risicogroepen voor griep zijn mensen met chronische ziekten zoals hartpatiënten, diabetespatiënten en longpatiënten. Van hen blijkt ruim de helft (58%) het afgelopen jaar gevaccineerd te zijn tegen griep. Dit percentage ligt ruim onder de landelijke cijfers (74%); - Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten.
Griep is een infectieziekte, die wordt veroorzaakt door het influenzavirus. Ongeveer 24 tot 72 uur na besmetting met het virus worden de eerste verschijnselen merkbaar. Het influenzavirus is zeer besmettelijk en wordt meestal overgebracht door hoesten, met elkaar praten of elkaar een hand geven. Griep treedt gewoonlijk op in de winter en vroeg in het voorjaar. Omdat het virus zo besmettelijk is, komt griep vaak als epidemie voor. Het afweersysteem van het lichaam wordt bij de strijd tegen het griepvirus zwaar belast. Dit kan een bijkomende besmetting door bijvoorbeeld bacteriën tot gevolg hebben. De klachten kunnen dan verergeren en er kunnen complicaties zoals een longontsteking ontstaan. Voor gezonde volwassenen en kinderen is het doormaken van een griep meestal niet ernstig. Voor ouderen, mensen met hart- en longaandoeningen, nierziekten en diabetes kan een griep echter wel ernstige gevolgen hebben. Daarom krijgen zij vaak het advies zich te laten vaccineren tegen griep. Vanaf eind oktober kan men zich dan met de zogenaamde 'griepprik' tegen griep laten inenten. In Nederland wordt ieder jaar opnieuw gevaccineerd tegen influenza, omdat het influenzavirus telkens iets verandert. De vaccinatie gebeurt in de huisartspraktijk. De huisarts selecteert de mensen die in aanmerking komen voor vaccinatie. Dit zijn de personen die behoren tot een risicogroep. De geselecteerden worden uitgenodigd om zich gratis te laten vaccineren. De griepprik bevat dode of ernstig verzwakte influenzavirussen. Deze kunnen de ziekte niet meer veroorzaken, maar verhogen wel de weerstand van het lichaam tegen griep (Isken 2006). Steeds meer mensen laten zich tegen influenza vaccineren. Ongeveer 2,5 tot 3 miljoen mensen komen jaarlijks in aanmerking voor de griepprik. In 2004 was landelijk gezien 75% van de mensen uit de risicogroepen gevaccineerd, dit is 18% van de totale populatie. De vaccinatiegraad was het hoogst bij mensen met diabetes mellitus en hart- en vaatziekten. Landelijk is het percentage gevaccineerden uit de risicogroepen gestegen van 28% in 1991 naar 77% in 1999 en sinds 2002 gestabiliseerd op 75%. In vergelijking met andere landen is dit een hoge vaccinatiegraad (Isken 2006). 77
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek In de regio Gooi en Vechtstreek heeft 22% van de respondenten ooit een griepprik gekregen: 14% in de afgelopen 12 maanden en 8% langer dan 12 maanden geleden. Zie tabel 8.4. Van alle Nederlanders was in 2007 19% gevaccineerd (Heijnen 2008). Van de 22% mensen die ooit een griepprik hebben ontvangen: ontvangt 13% die prik jaarlijks kreeg 1% de griepprik dit jaar voor het eerst en krijgt 8% de prik niet jaarlijks. Resultaten naar leeftijd en geslacht Eenderde van de 50-plussers heeft ooit een griepprik gehad (33%) en bijna een kwart van de 50-plussers heeft in het afgelopen jaar een griepprik gehad (24%). Van de 35 t/m 49 jarigen heeft 17% ooit een griepprik gehad en 10% in het afgelopen jaar. Van de 19 t/m 34 jarigen heeft 14% ooit een griepprik gehad en 5% in het afgelopen jaar. Tussen mannen en vrouwen is er geen verschil. Zie ook tabel 8.4. Tabel 8.4 Griepprik naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
ooit een griepprik gehad
23.0
21.1
14.1
17.4
33.0 (*)
22.0%
Afgelopen jaar griepprik gehad
14.3
13.2
4.9
10.1
24.3 (*)
13.8%
Wanneer we kijken naar de groep respondenten die jaarlijks de griepprik krijgt (dit is 13% van de totale responspopulatie) zien we dat dat met name de 50-plussers zijn: van hen krijgt 69% die prik jaarlijks. Bij de 35 t/m 49 jarigen is dat 55% en bij de 19 t/m 34 jarigen 32%. Tussen mannen en vrouwen is er geen verschil. Resultaten naar opleidingsniveau Van de laag opgeleiden heeft 21% het afgelopen jaar een griepprik gehad, bij de middencategorie is dat 11% en bij de hoog opgeleiden 12%. Laag opgeleiden halen dus vaker een griepprik dan midden en hoog opgeleiden (en behoren tevens vaker tot de risicogroep voor griep, zie hieronder). Dit werd ook in regio Amstelland-de Meerlanden gevonden (Verhagen e.a. 2007). Tabel 8.5 Griepprik naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
ooit een griepprik gehad
28.0
19.3
20.4 (*)
22.0%
Afgelopen jaar griepprik gehad
20.9
10.9
11.6 (*)
13.8%
Overige risicogroepen Risicogroepen voor griep zijn mensen met chronische ziekten zoals hartpatiënten, diabetespatiënten en longpatiënten. Zo hoort gemiddeld 9% van alle respondenten tot de risicogroep voor griep (13% laag opgeleiden en 8% midden en hoog opgeleiden). Van hen blijkt ruim de helft (58%) het afgelopen jaar gevaccineerd te zijn tegen griep. Dit percentage ligt ruim onder de landelijke cijfers (74%, Heijnen 2008). Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage 8.4.
78
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
9. Behoefte aan opvoedondersteuning Samenvatting - Van de 1506 huishoudens met thuiswonende kinderen heeft 10% vaak of (bijna) altijd vragen over de opvoeding en 9% heeft vaak of (bijna) altijd zorgen over de opvoeding; - Ouders met jonge kinderen hebben vaker opvoedingsvragen (8%) dan –zorgen (5%); - De voor ouders moeilijkste leeftijdsgroep van hun kinderen is die van 12 tot en met 17 jaar: 12% van deze ouders heeft (vaak of altijd) vragen en ook 12% geeft aan (vaak of altijd) zorgen te hebben; - Bijna een kwart van de ouders (24%) heeft in de afgelopen 12 maanden behoefte aan deskundige hulp of advies gehad: 19% soms, 5% vaak en 1% (bijna) altijd; - Op dit moment heeft 13% behoefte aan deskundige hulp; 4% van de ouders heeft een onvervulde behoefte aan hulp; - De belangrijkste onderwerpen die lastig zijn voor ouders zijn: (1) het houden aan of stellen van grenzen, regels en afspraken (2) luisteren en gehoorzamen (3) (faal)angst en onzekerheid (4) schoolprestaties en (5) sociaal contact, spelen; - Laag opgeleiden en éénoudergezinnen hebben vaker zorgen over de opvoeding en vaker behoefte aan deskundige hulp; - Er zijn geen grote verschillen tussen de gemeenten.
Opvoeden is een alledaagse bezigheid. Veel gaat vanzelfsprekend, maar zo nu en dan komt elke ouder voor vragen te staan. Dat kunnen bijvoorbeeld vragen zijn over eet- en slaapproblemen, drukke kinderen, voortdurende ruzies tussen kinderen onderling, niet luisteren, vrienden maken, (digitaal) pesten. Of vragen die met de puberteit te maken hebben, zoals het omgaan met alcohol, experimenteren met roken en drugs, het ontdekken van de seksualiteit. Vragen over de ontwikkelingsfasen van kinderen en de relatie tussen kind en ouders zijn ook mogelijk. Wanneer alledaagse moeilijkheden langer aanhouden, spreken we van opvoedingsproblemen. Ouders zijn dan niet (meer) in staat om het gedrag van hun kind te corrigeren. Dan kan er behoefte zijn aan (al dan niet lichte) pedagogische hulp, oftewel opvoedondersteuning. Opvoedondersteuning behoort tot één van de vijf gemeentelijke functies22 van het lokale preventieve jeugdbeleid en is in beginsel voor iedereen beschikbaar. Het bestaat uit voorlichting, pedagogische advisering en begeleiding, praktische hulp bij de verzorging van kinderen, sociale steun en gezinshulpverlening. Ook GGD Gooi & Vechtstreek biedt diverse mogelijkheden voor opvoedondersteuning. De ondersteuning is gericht op het vergroten van competenties van ouders en kinderen en op het voorkómen van pedagogische problemen. Door in een vroeg stadium opvoedingsproblemen aan te pakken hoeft er minder vaak beroep gedaan te worden op zwaardere vormen van hulpverlening. Het doel van opvoedondersteuning is dan ook preventie: het bevorderen van een goede relatie tussen ouders en kinderen, omdat dit één van de voorwaarden is voor een goede en gezonde ontwikkeling van de kinderen; het voorkómen van ernstige opvoedingsproblemen, dit wil zeggen voorkómen dat de relatie ouder(s)-kind(eren) zodanig vastloopt dat er ernstige problemen ontstaan; het voorkómen van gedragsproblemen bij kinderen en de problemen in het gezinsleven die daaruit zouden kunnen voortvloeien. 22 De vijf gemeentelijke functies voor opvoedhulp en gezinsondersteuning zijn: 1. informatie- en advies aan ouders en jeugdigen over opvoeden en opgroeien; 2. Signalering van opvoed- en opgroeiproblemen; 3. Toeleiding tot het lokale en regionale hulpaanbod; 4. Pedagogische advisering en lichte hulpverlening; 5. Coördinatie van zorg wanneer meerdere hulpvormen nodig zijn.
79
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
De pedagogische competenties en vaardigheden van ouders worden vergroot, zodat een optimale ontwikkeling van kinderen wordt bevorderd. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft overzicht over landelijke ontwikkelingen, beleid, organisatie, aanbod en praktijk van opvoedondersteuning. Het NJi richt zich op beleidsmedewerkers, beroepskrachten en vrijwilligers, en zorgt voor kennisverspreiding en -uitwisseling, beleidsadvisering, rapportage van ontwikkelingen en resultaten, professionalisering en vernieuwing. In de huidige Gezondheidspeiling is gevraagd of ouders wel eens vragen hebben over het opvoeden van hun kinderen. Vervolgens is gevraagd of ouders wel eens zorgen hebben bij het opvoeden en of ze behoefte hebben aan opvoedondersteuning (deskundige hulp of advies). Deze vragen zijn alleen gesteld aan ouders van kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 19 jaar. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten heeft bijna de helft (49%) thuiswonende kinderen (n=1506): 32% heeft kinderen in één leeftijdsgroep, 16% heeft kinderen in twee leeftijdsgroepen en 1% (14 gezinnen) heeft kinderen in drie leeftijdsgroepen. Niemand heeft kinderen waarvan de onderlinge leeftijd dusdanig varieert dat in alle vier de leeftijdsklassen minimaal één kind zit. Onderstaande percentages en resultaten hebben alléén betrekking op de huishoudens mét thuiswonende kinderen (n=1506). Van hen geeft 37% aan soms vragen over de opvoeding te hebben en 10% vaak of (bijna) altijd (in totaal 48%) en 35% geeft aan soms zorgen te hebben over de opvoeding en 9% vaak of (bijna) altijd (in totaal 44%). Zie ook tabel 9.1. Uit de gegeven antwoorden blijkt dat ouders met jonge kinderen vaker opvoedingsvragen (8%) hebben dan –zorgen (5%). De voor ouders moeilijkste leeftijdsgroep van hun kinderen is die van 12 tot en met 17 jaar: 12% van deze ouders heeft (vaak of altijd) vragen en ook 12% geeft aan (vaak of altijd) zorgen te hebben. Bij deze leeftijdsgroep zitten ouders meestal zowel met vragen als zorgen. Vervolgens is aan alle huishoudens met thuiswonende kinderen de vraag gesteld of men in de afgelopen 12 maanden zodanige zorgen had gehad over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van de kinderen, dat men behoefte had aan deskundige hulp of advies (hiermee werd niet bedoeld de adviezen van familie of vrienden). In totaal gaf bijna een kwart van de ouders (24%) aan het afgelopen jaar (wel eens) behoefte te hebben gehad aan deskundige hulp of advies: 19% soms, 5% vaak en 1% (bijna) altijd. Driekwart van de ouders (76%) gaf aan (bijna) nooit behoefte aan deskundige hulp of advies te hebben gehad in het afgelopen jaar. Zie ook tabel 9.1. Er kan helaas geen vergelijking worden gemaakt met de resultaten uit de Gezondheidspeiling van 2004. De vragen die toen gesteld zijn verschillen teveel van de huidige gebruikte vragenset.
80
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009 Tabel 9.1 Vragen en zorgen over de opvoeding naar leeftijd van de kinderen Kinderen t/m 3 jaar n=456
Kinderen 4 t/m 11 jaar n=682
Kinderen 12 t/m 17 jaar n=527
Kinderen 18 en ouder n=367
Totaal n=1506
43.0 48.8 7.3 0.9
53.2 37.5 8.3 1.1
55.1 33.1 10.3 1.4
67.5 22.1 7.9 2.5
52.4% 37.2% 9.2% 1.1%
57.9 33.4 7.4 1.4
53.1 34.6 10.1 2.3
57.4 31.5 8.9 2.1
55.6% 35.1% 8.1% 1.1%
74.7 20.0 4.6 0.8
74.2 18.6 6.4 0.8
76.2 17.9 4.7 1.3
75.9% 18.9% 4.6% 0.6%
Vragen over de opvoeding: (Bijna) Nooit Soms Vaak (Bijna) Altijd Zorgen over de opvoeding: (Bijna) Nooit 58.4 Soms 36.7 Vaak 4.9 (Bijna) Altijd 0.0 Behoefte aan deskundige ondersteuning gehad (in de afgelopen 12 maanden): (Bijna) Nooit 79.8 Soms 18.2 Vaak 2.0 (Bijna) Altijd 0.0
Tevens is aan de ouders met thuiswonende kinderen gevraagd of ze op dit moment behoefte hebben aan deskundige hulp of advies met betrekking tot zorgen over de opvoeding. Uit de antwoorden blijkt dat 87% van de ouders op dit moment geen behoefte heeft aan deskundige hulp of advies. De overige 13% (n=178 ouders) geeft aan op dit moment wel behoefte te hebben aan hulp. Deze behoefte aan hulp is als volgt verdeeld: - 9.8% (n=131) heeft behoefte aan hulp en krijgt die ook al (o.a. via school, psycholoog, psychotherapeut, Symfora, Visio, Sherpa, RKCJP, orthopedagoog, logopedist, kinderfysiotherapie, jeugdzorg, huisarts, GGD, diëtist); - 0.8% (n=11) staat op een wachtlijst (voor o.a. thuiszorg, Symfora, RCKJP, logopedie, kinderpsycholoog); - 2.7% (n=36) heeft behoefte aan hulp, maar heeft die nog niet gevonden: o 0.1% (n=2) heeft hulp gezocht maar kon nergens terecht; o 1.8% (n=23) heeft nog niet geprobeerd hulp te zoeken; o 0.8% (n=11) weet niet waar de hulp gezocht moet worden. Dus in totaal heeft 3.5% van de ouders een onvervulde behoefte aan hulp. Aan ouders die aangaven op dit moment behoefte te hebben aan deskundige hulp of advies met betrekking tot de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van de kinderen (n=178, 13%) is gevraagd op welke terreinen dit betrekking heeft. De onderwerpen die het meest aangekruist werden zijn: - het houden aan of stellen van grenzen, regels, afspraken (36%); - luisteren en gehoorzamen (35%); - (faal)angst en onzekerheid (33%); - schoolprestaties (28%); - sociaal contact, spelen (25%). Het aantal onderwerpen dat door deze ouders werd aangekruist was als volgt verdeeld: 27% kruiste één onderwerp aan, 23% twee, 19% drie en 31% vier of meer onderwerpen. Het maximale aantal aan te kruisen onderwerpen was 17. Bijna de helft van deze ouders (48% van de 178 ouders) geeft aan het liefst hulp te willen van een opvoeddeskundige (bv. psycholoog, pedagoog, opvoedkundige, medewerker van een opvoedwinkel, opvoedspreekuur), ruim een vijfde (22%) wil het liefst hulp van een medisch specialist, 18% van de leerkracht, 15% van een arts of verpleegkundige jeugdgezondheidszorg, 14% van de huisarts en 11% van de maatschappelijk werker. Elf procent van deze ouders (n=18) kruist “weet ik niet” aan. 81
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar leeftijd en geslacht Moeders en ouders van kinderen uit de jongste leeftijdscategorie hebben het vaakst vragen over de opvoeding (zie tabel 9.2). Wat betreft het hebben van zorgen is er geen significant verschil tussen vaders of moeders. Ouders van kinderen uit de twee oudste leeftijdscategorieën hebben het vaakst zorgen. Ook hebben zij het vaakst behoefte aan deskundige ondersteuning. De achtergrond hiervan is waarschijnlijk dat de kinderen in de puberteitleeftijd zijn (12 t/m 17 jaar) en daardoor lastig gedrag kunnen vertonen. Tabel 9.2 Vragen en zorgen over de opvoeding naar leeftijd en geslacht van de respondenten Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
(Bijna) Nooit
55.2
49.9
42.7
54.0
57.4
52.4
Soms Vaak
34.8
39.3
50.0
36.0
26.9
37.2
8.2
10.3
7.3
8.6
14.7
9.2
(Bijna) Altijd
1.9
0.6
-
1.4
1.0
1.1
(Bijna) Nooit
56.9
54.4
55.1
55.8
54.8
55.6
Soms
35.6
34.8
38.8
35.3
29.4
35.1
Vaak
6.1
10.0
5.7
7.7
13.7
8.1
(Bijna) Altijd
1.4
0.9
0.4
1.1
2.0
1.1
Vragen over de opvoeding:
(*)
Totaal
(*)
Zorgen over de opvoeding:
(*)
Behoefte aan deskundige ondersteuning gehad (in de afgelopen 12 maanden):
(*)
(Bijna) Nooit
77.2
74.7
82.0
74.7
74.1
75.9
Soms
18.8
18.9
15.5
19.9
19.3
18.9
Vaak
3.3
5.7
2.4
4.7
6.1
4.6
(Bijna) Altijd
0.6
0.6
-
0.7
0.5
0.6
Resultaten naar opleidingsniveau Er is een relatie tussen het hebben van opvoedingvragen en het opleidingsniveau. Hoog opgeleiden kruisen vaker aan dat ze “soms” opvoedingsvragen hebben, laag opgeleiden kruisen juist vaker “vaak of (bijna) altijd” aan. Zie ook tabel 9.3. Laag opgeleiden geven vaker aan zorgen te hebben over de opvoeding en behoefte te hebben aan deskundige hulp. Tabel 9.3 Opvoedingsvragen en -problemen naar opleiding Laag
Midden
Vragen over de opvoeding:
Hoog
Totaal
(*)
(Bijna) Nooit
58.0
55.1
48.5
52.4%
Soms
29.6
33.7
42.4
37.2%
Vaak / (bijna) altijd
12.3
11.2
9.1
10.3%
(Bijna) Nooit
52.0
55.6
56.8
55.6%
Soms
35.4
32.9
36.7
35.1%
Vaak / (bijna) altijd
12.5
11.4
6.5
9.2%
67.4
77.8
77.6
75.9%
Soms
21.7
16.7
19.4
18.9%
Vaak / (bijna) altijd
10.9
5.4
3.0
5.2%
Zorgen over de opvoeding:
(*)
Behoefte aan deskundige ondersteuning gehad (in de afgelopen 12 maanden): (Bijna) Nooit
82
(*)
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Overige risicogroepen Moeders of vaders die er alleen voorstaan (de éénoudergezinnen) geven vaker aan opvoedingsvragen te hebben (24% versus 9% in tweeoudergezinnen). Ook geven ze vaker aan zorgen te hebben (23% versus 7% in tweeoudergezinnen) en behoefte aan deskundige hulp (22% versus 3% in tweeoudergezinnen). Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage 9.1.
83
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
10. Verlenen van mantelzorg23 Samenvatting - In totaal heeft 18% van alle respondenten in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven; - 14% geeft die mantelzorg nu nog, dit is 2% minder dan in 2004; - Vrouwen en vijftigplussers geven relatief het vaakst mantelzorg; er is geen verband met het opleidingsniveau; - Van de mensen die momenteel mantelzorg geven, geeft 29% deze incidenteel en 71% structureel; - Van de groep structurele mantelzorgers geeft bijna een kwart meer dan 8 uur per week mantelzorg; - Van alle mantelzorgers geeft 13% aan tamelijk zwaar belast tot overbelast te zijn; - De intensiteit van de mantelzorg en de mate van belasting hangen duidelijk samen; - Mantelzorg verlenen aan een persoon met een chronisch psychische ziekte blijkt het zwaarste. Deze mantelzorgers voelen zich relatief vaker (tamelijk) zwaar of overbelast (23%); - Zwaar belaste mantelzorgers scoren hoger op de depressieschaal, hebben vaker psychische klachten vergeleken met niet zwaar belaste mantelzorgers, zijn vaker somber en beoordelen hun eigen gezondheid vaker als matig/slecht; - In totaal heeft 7% van de mantelzorgers een onvervulde behoefte aan ondersteuning; - De behoefte aan ondersteuning hangt samen met de ervaren belasting: van de nauwelijks tot enigszins belaste mantelzorgers heeft 10% behoefte aan ondersteuning (waarvan 5% onvervuld), van de tamelijk zwaar tot overbelaste mantelzorgers heeft 39% behoefte (waarvan 23% onvervuld); - Van de mantelzorgers die zich zwaar belast of overbelast voelen geeft de helft aan Steunpunt Mantelzorg niet te kennen; - Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten.
Mantelzorgers bieden hulp bij het dagelijks functioneren aan mensen met lichamelijke, psychische of verstandelijke beperkingen uit hun sociale netwerk. De letterlijke betekenis van mantelzorg is: iemand omgeven met de mantel der liefde. Het is voor mantelzorgers vaak volkomen vanzelfsprekend dat ze hun zieke of gehandicapte familieleden en bekenden helpen wanneer dat nodig is. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waren er in 2007 ongeveer 1,7 miljoen volwassen mantelzorgers, die ‘geregelde (niet beroepsmatige) zorg aan familieleden en vrienden verlenen die vanwege (psychische) gezondheidsproblemen of lichamelijke beperkingen hulp nodig hebben’ (Boer e.a. 2009). De meeste mantelzorgers zijn familieleden, vooral volwassen kinderen en partners. Dat helpen vanzelfsprekend is, wil niet zeggen dat het zonder moeite gaat: met name lang of intensief helpen is niet alleen een zware belasting, maar blijkt ook nogal eens kosten met zich mee te brengen. In die gevallen kan bij de mantelzorger zelf behoefte ontstaan aan financiële, praktische of emotionele ondersteuning. Mantelzorgers lopen dus een grote kans op overbelasting. Driekwart van alle mantelzorgers ervaart hun zorgtaken als belastend. Circa 13% van de mantelzorgers is overspannen of ziek geworden door de mantelzorg, kreeg conflicten thuis of op het werk en kwam in de knel met de eigen zelfstandigheid. Mantelzorgers hebben meer psychische problemen dan nietmantelzorgers, voornamelijk depressie en angst. Dit geldt in sterkere mate voor mantel-
23
Definitie mantelzorg: Mantelzorg is de zorg die je geeft aan een bekende uit je omgeving, zoals je partner, ouders, kind, buren of vrienden. Die zorg is nodig als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald.
84
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
zorgers van mensen met psychische problemen (www.trimbospreventie.nl). Er -
kunnen diverse of verschillende oorzaken zijn voor overbelasting: fysieke problemen doordat de zorg lichamelijk zwaar is; financiële problemen als de ziekte extra kosten met zich meebrengt; niet haalbare combinatie met werk/carrière en andere bezigheden; problemen op relationeel gebied wanneer er iets verandert in de verhouding mantelzorger/zorgvrager; - psychische problemen door gevoelens van onzekerheid of schuldgevoel; - geestelijke achteruitgang van de zorgvrager; - het niet kunnen delen van de zorg. Preventieve ondersteuning van deze doelgroep is gewenst vanuit een oogpunt van volksgezondheid en maatschappelijke participatie. Goede mantelzorgondersteuning moet voorkómen dat mantelzorgers uitvallen, bijvoorbeeld door overdracht van zorg mogelijk te maken en door goede voorzieningen te treffen op het gebied van wonen, zorg en welzijn (www.mezzo.nl). In de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 zijn vragen gesteld over het aantal bestede uren mantelzorg, aan welke persoon mantelzorg wordt gegeven, welke ziekte of aandoening die persoon heeft, de bekendheid met Steunpunt Mantelzorg, de mate van belasting en de behoefte aan ondersteuning of advies. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek In totaal heeft 18% van alle respondenten in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven: 14% geeft die mantelzorg nu nog (n=420; in 2004: 16%, zie ook tabel 10.1) en 4% (n=115) nu niet meer. Van de mensen die momenteel mantelzorg geven (14% van alle respondenten dus), geeft 29% deze incidenteel (n=117) en 71% structureel (n=291). Van deze laatstgenoemde groep structurele mantelzorgers geeft bijna een kwart (24%) meer dan 8 uur per week mantelzorg (n=69; in 2004: 25%). Mantelzorg wordt gegeven aan: (schoon)ouders: 56% buren/vrienden/kennissen: 14% andere familieleden: 13% echtgenoot/echtgenote of partner: 10% en kinderen: 8%. Op de vraag aan welke ziekte of aandoening de persoon lijdt aan wie mantelzorg wordt gegeven, komen de volgende antwoorden. Mantelzorg wordt gegeven aan naasten die lijden aan een chronische lichamelijke ziekte (28%), die een lichamelijke beperking hebben (21%), die aan chronische psychische ziekte lijden (13%) of een verstandelijke beperking hebben (8%). De overige 30% van de mensen die mantelzorg krijgen, krijgen dat vanwege hun hoge leeftijd (ouderdom), omdat ze dement zijn of worden, omdat ze (al dan niet recent) verweduwd zijn of omdat ze eenzaam zijn. Sommige mensen geven hulp aan een naaste die herstellende is van een ziekte, ongeval of operatie. Van alle mantelzorgers geeft 13% aan tamelijk zwaar belast tot overbelast te zijn (n=53; in 2004: 12%). Enigszins belast is 50% en niet belast is 37%. De intensiteit van de mantelzorg en de mate van belasting hangen duidelijk samen. Gemiddeld genomen is een kwart van de mantelzorgers die meer dan 8 uur per week mantelzorg geven zwaar belast. Nog verder uitgesplitst: van de mensen die 8-16 uur mantelzorg geven is 20% zwaar belast tot overbelast en van de mensen die meer dan 16 uur per week mantelzorg verlenen is dat 33%. Uit de resultaten blijkt ook dat mantelzorg verlenen aan een persoon met een chronisch psychische ziekte het zwaarste is. Deze mantelzorgers voelen zich relatief vaker (tamelijk) zwaar of overbelast (23%). 85
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
De meest genoemde redenen voor het zwaar zijn van mantelzorg zijn dat het veel tijd kost naast het toch al vaak drukke dagelijkse leven (werk, gezin, huishouden, reisafstand), dat het een voortdurende bron van zorg is (dementerende ouders bijvoorbeeld of psychische ziekte van een eigen kind), dat het een onafgebroken “last” en verantwoordelijkheid is zonder uitzicht op verbetering en dat het ook fysiek een behoorlijke belasting kan zijn voor de mantelzorger. Van de respondenten die mantelzorg geven heeft 87% géén behoefte aan ondersteuning. Dertien procent heeft wél behoefte aan ondersteuning. Dit is als volgt verdeeld: 6% heeft behoefte en krijgt die al (Symfora, Thuiszorg, huisarts, Steunpunt geriatrie) 3% heeft behoefte, maar weet niet waar ze hulp moet zoeken 3% heeft behoefte, maar heeft nog niet geprobeerd hulp te zoeken en 1% heeft behoefte aan hulp, maar kon nergens terecht. In totaal heeft dus 7% van de mantelzorgers een onvervulde behoefte aan ondersteuning. De behoefte aan ondersteuning hangt uiteraard samen met de ervaren belasting: van de nauwelijks tot enigszins belaste mantelzorgers heeft 10% behoefte aan ondersteuning (waarvan 5% onvervuld), van de tamelijk zwaar tot overbelaste mantelzorgers heeft 39% behoefte (waarvan 23% onvervuld). Voornamelijk is er behoefte aan informatie/advies en emotionele ondersteuning. De helft van alle mantelzorgers kent het Steunpunt Mantelzorg, maar is daar nog nooit geweest (49%); 4% kent het en is daar al eens geweest of komt daar regelmatig en 47% kent Steunpunt Mantelzorg niet. Opvallend is dat van de mantelzorgers die zich zwaar belast of overbelast voelen (n=53) 51% aangeeft het Steunpunt Mantelzorg niet te kennen en 49% wel bekend is met het Steunpunt, maar er nog nooit is geweest. Geen van de zwaar belaste mantelzorgers geeft aan regelmatig op het Steunpunt te komen. Resultaten naar leeftijd en geslacht Vrouwen geven vaker mantelzorg dan mannen. Van de mannen geeft 11% op dit moment mantelzorg en van de vrouwen is dat 18%. Zie tabel 10.1. Vijftig plussers geven ook vaker mantelzorg: bijna een kwart van de 50 tot en met 64 jarigen geeft op dit moment mantelzorg. Tevens verlenen zij vaker structurele mantelzorg. Tabel 10.1 Het geven van mantelzorg naar leeftijd en geslacht Man Mantelzorg geven
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*)
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
(*)
Op dit moment
10.7
17.5
5.2
11.6
23.8
14.2
16.1%
Wel in het afgelopen jaar, maar nu niet meer
2.9
4.8
2.4
4.0
4.8
3.9
-
Incidenteel
24.4
31.3
38.9
32.8
24.7
28.7
-
Structureel, elke week
75.6
68.7
61.1
67.2
75.3
71.3
-
Tussen mannen en vrouwen is er wat betreft het zich belast voelen geen verschil. Resultaten naar opleidingsniveau Er is geen verband tussen het opleidingsniveau van de respondenten en het al dan niet geven van mantelzorg.
86
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Overige risicogroepen Zwaar belaste mantelzorgers scoren hoger op de depressieschaal (de CES-D), hebben vaker psychische klachten (gemeten met de K10) vergeleken met niet zwaar belaste mantelzorgers, zijn vaker somber volgens de Gezichtjesvraag (paragraaf 6.1) en beoordelen hun eigen gezondheid vaker als matig/slecht (de subjectieve gezondheid, paragraaf 5.1). Uitgedrukt in percentages: van de zwaar belaste mantelzorgers heeft 34% een hoge CES-D score (en dus een waarschijnlijk klinisch relevante depressie), versus 10% van de niet tot licht belaste mantelzorgers. Volgens de K10 heeft 9% van de zwaar belaste mantelzorgers een hoog risico op een angststoornis of een depressie, vergeleken met 2% van de niet tot licht belaste mantelzorgers. Van de zwaar belaste mantelzorgers is 18% somber vergeleken met 6% van de niet zwaar belaste mantelzorgers en 37% vindt de eigen gezondheid matig tot slecht versus 6% bij de niet zwaar belaste mantelzorgers. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (bijlage 10.1).
87
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
11. Huiselijk geweld24 Samenvatting - Acht procent van alle respondenten is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld; - Meer vrouwen dan mannen geven aan te maken te hebben (gehad) met huiselijk geweld: 11% van de vrouwen versus 5% van de mannen; - Tussen de drie leeftijdsgroepen is er geen significant verschil; - De meest voorkomende vormen van geweld zijn psychisch/emotioneel geweld en lichamelijk geweld; - De daders zijn in de meeste gevallen de ex-partner of (stief)ouder(s); - Bij 12% van de slachtoffers van huiselijk geweld is er sprake van recent geweld (1 jaar geleden of korter), bij 11% is het geweld tussen 1 en 5 jaar geleden en bij 77% is het langer dan 5 jaar geleden; - Laag en midden opgeleiden zijn vaker ooit slachtoffers geweest van huiselijk geweld (11%) vergeleken met hoog opgeleiden (6%); - Respondenten die ooit slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld blijken vaker somber, beoordelen hun eigen gezondheid minder positief en bezoeken vaker de huisarts; - Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten.
Huiselijk geweld is een maatschappelijk probleem dat voorkomt in alle lagen van de bevolking. Het ministerie van Justitie heeft de regierol van de lokale bestrijding van huiselijk geweld bij de centrumgemeenten neergelegd. Vanuit dat kader heeft het Regionaal College25 in 2004 opdracht gegeven tot een regionaal project ter bestrijding van (i.c. ter voorkoming van) huiselijk geweld. Dit heeft geleid tot de oprichting van het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG) in 2006. Over de aard en omvang van huiselijk geweld in de regio Gooi en Vechtstreek was tot 2004 weinig bekend. In de Gezondheidspeiling 2004 was het onderwerp daarom als thema opgenomen. Nu is het onderdeel geworden van het monitorgedeelte en zal voortaan elke vier jaar, weliswaar minder uitgebreid dan in 2004, uitgevraagd worden. Het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld heeft zelf ook een monitorfunctie en brengt zodoende zelf ook de aard en omvang van huiselijk geweld in Gooi en Vechtstreek in kaart. In 2006 kwamen 417 nieuwe zaken bij het Steunpunt binnen, in 2007 waren dat er 689. In 2007 was het aantal personen dat betrokken was bij huiselijk geweld 1656, waarvan 479 kinderen. In 2008 is een lichte daling te zien van het aantal gevallen. Dat jaar werden 1428 personen geregistreerd die met huiselijk geweld te maken hebben gehad, waaronder 412 kinderen. In de voorliggende Gezondheidspeiling is gevraagd of de respondent ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Verder is gevraagd naar de aard van het geweld, de pleger(s), hoe lang geleden men slachtoffer was en de frequentie van het geweld. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten geeft 8% aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld (n=249). Alle hieronder beschreven percentages zijn berekend op deze groep van 249 slachtoffers. Het ging om de volgende soorten geweld: 24 Definitie huiselijk geweld: Geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezin, familie, (ex)partner, huisvrienden). Het gaat om lichamelijk, seksueel of geestelijk geweld. Slachtoffers en plegers van geweld kunnen mannen, vrouwen of kinderen zijn. 25 Regionaal College van Burgemeesters en politie de regio Gooi en Vechtstreek.
88
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Psychisch of emotioneel geweld: 80%; Lichamelijk geweld: 53%; Ongewenste seksuele toenadering: 14%; Seksueel misbruik: 9%.
De
daders waren: (stief)ouder(s): 40%; ex-partner: 32%; partner: 13%; (stief)broer(s) / zus(sen): 10%; ander familielid: 9%; anders: 9%; huisvriend: 7%; (stief)kind: 5%.
Bij 12% van de slachtoffers van huiselijk geweld is er sprake van recent geweld (1 jaar geleden of korter), bij 11% is het geweld tussen 1 en 5 jaar geleden en bij 77% is het langer dan 5 jaar geleden. Aan de 12% recente slachtoffers (n=30) werd nog gevraagd hoe vaak men de afgelopen 12 maanden slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. De verdeling was als volgt: 1 keer: 17% een aantal keer: 49% maandelijks: 25% en wekelijks: 9%. In de gezondheidspeiling van 2004 gaf 13% aan “ooit te maken te hebben gehad” met huiselijk geweld. Deze vraagstelling is breder dan in de Peiling van 2008. In navolging van de landelijke standaardvraagstelling is in de huidige peiling alleen gevraagd naar het ooit zelf slachtoffer zijn van de respondent. Het getuige zijn of weten van huiselijk geweld tegen een ander gezinslid is in de huidige peiling niet meegeteld. Ter vergelijking: in een recent uitgevoerde Gezondheidspeiling in de Kop van NoordHolland en West-Friesland gaf 7% aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld (Brink vd e.a. 2008). Resultaten naar leeftijd en geslacht Meer vrouwen dan mannen geven aan te maken te hebben (gehad) met huiselijk geweld: 11% van de vrouwen versus 5% van de mannen (tabel 11.1). Ook uit landelijk Nederlands onderzoek blijkt dat meer vrouwen dan mannen slachtoffer worden van huiselijk geweld (www.huiselijkgeweld.nl). Tussen de drie leeftijdsgroepen is er geen significant verschil. Bezien in de tijd (recent huiselijk geweld of in het verleden) zijn er geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen en naar leeftijdsgroep. Tabel 11.1 Huiselijk geweld in de tijd, naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
ooit slachtoffer
4.9
11.4
9.4
8.5
7.2
8.2%
Laatste voorval: 1 jaar geleden of korter
n=73
n=172
n=70
n=103
n=72
n=245
15.1
11.6
10.0
16.5
9.7
12.4%
(*)
Tussen 1 en 5 jaar geleden
5.5
13.4
18.6
6.8
9.7
10.9%
Langer dan 5 jaar geleden
79.5
75.0
71.4
76.7
80.6
76.7%
89
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar opleidingsniveau en inkomen Er is een relatie gevonden tussen het opleidingsniveau van de respondent en slachtoffer (geweest) zijn huiselijk geweld. Van de laag en midden opgeleiden is 10% ooit slachtoffers geweest, van de hoog opgeleiden 6%. Met name psychisch/emotioneel geweld komt meer voor onder laag opgeleiden (7%) en midden opgeleiden (8%) vergeleken met hoog opgeleiden (5%). Ook voor het vóórkomen van lichamelijk huiselijk geweld is er een verschil: 5% van de laag en midden opgeleiden melden dit versus 3% van de hoog opgeleiden. Tabel 11.2 Huiselijk geweld in de tijd, naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
(*) ooit slachtoffer
9.8
10.2
5.8
8.2%
Laatste voorval:
n=68
n=102
n=74
n=245
1 jaar geleden of korter
11.8
15.7
9.5
12.4%
Tussen 1 en 5 jaar geleden
7.4
15.7
8.1
10.9%
Langer dan 5 jaar geleden
80.9
68.6
82.4
76.7%
Overige aspecten Respondenten die ooit in hun leven slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld blijken: vaker somber te zijn volgens de Gezichtjesvraag (17% is somber versus 5% van nietslachtoffers); vaker een hoog risico te hebben op een angststoornis of depressie, volgens de K10 (10% versus 3%); vaker een waarschijnlijk klinisch relevante depressie te hebben, volgens de CES-D (25% versus 12% bij niet-slachtoffers); hun eigen gezondheid vaker als “matig /slecht” te beoordelen (18% versus 8%); vaker last te hebben van migraine (20% versus 10% van niet-slachtoffers); vaker de huisarts bezocht te hebben in de afgelopen twee maanden (47% vergeleken met 36% van niet-slachtoffers). Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (zie bijlage 11.1).
90
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
12. Binnen- en buitenmilieu De invloed van de woonsituatie en leefomgeving op de gezondheid van mensen is duidelijk en divers, maar bescheiden. Een woning van goede kwaliteit met voldoende warmte- en geluidisolatie, goed geventileerd, met moderne installaties en voorzieningen, staat voor een prettig leefklimaat, veiligheid, een goed binnenmilieu en voldoende privacy. Ook de leefomgeving heeft invloed op de kwaliteit van leven, de gezondheid en het gezondheidsgedrag. Een aantrekkelijke buurt met voldoende voorzieningen, voldoende groen, weinig verkeersoverlast en geluidhinder, maakt het voor mensen aantrekkelijk om zich gezond te gedragen en volledig in het maatschappelijk leven te participeren. Aandacht besteden aan de kwaliteit van woningen en het vormgeven van een aantrekkelijke leefomgeving is mede een taak van de gemeenten (Uitenbroek e.a. 2006). In dit hoofdstuk wordt het ventilatiegedrag van respondenten beschreven (paragraaf 12.1). Daarnaast is de inwoners gevraagd welke milieuproblemen zij in hun buurt ervaren (paragraaf 12.2). Tenslotte is gevraagd aan te geven in hoeverre zij thuis hinder hebben van verschillende geluidsbronnen (paragraaf 12.3). De onderwerpen binnen- en buitenmilieu zijn door de Inspectie voor de Volksgezondheid aangewezen als indicatoren voor de medische milieukunde. Binnenmilieu dient volgens de Inspectie nagevraagd te worden omdat een groot deel van de tijd in een binnenomgeving en dan met name in het eigen huis wordt doorgebracht, waardoor het binnenhuismilieu van grote invloed is op de gezondheid. Geluidsoverlast dient volgens de Inspectie nagevraagd te worden omdat het kan leiden tot ergernis, verstoorde nachtrust en cardiovasculaire aandoeningen. Er kan geen vergelijking worden gemaakt met de resultaten uit de Gezondheidspeiling van 2004. Over dit onderwerp zijn destijds geen vragen gesteld. 12.1 Binnenmilieu: ventilatiegedrag Samenvatting - De meeste respondenten hebben een natuurlijk ventilatiesysteem in hun huis (67%), 31% heeft een mechanische ventilatiesysteem en 2% iets anders; - Het ventilatiegedrag is veelal niet voldoende: in de woonkamer blijkt de ventilatie het slechtst, 40% ventileert voldoende; - De slaapkamer wordt relatief het best geventileerd: 58% ventileert voldoende; - Vrouwen ventileren beter in de slaapkamer en mannen ventileren beter in de badkamer; - Oudere mensen ventileren doorgaans beter dan jonge mensen; - Hoog opgeleiden ventileren vaker onvoldoende in de slaapkamer en de keuken dan laag opgeleiden; - Het beste wordt geventileerd in Wijdemeren en Weesp, het minst goed in Bussum. Er zijn een aantal stoffen (zoals allergenen, vluchtige organische stoffen, radon en asbest), die zich door slechte ventilatie in het binnenmilieu kunnen ophopen. Een slechte kwaliteit van het binnenmilieu kan diverse gezondheidsklachten veroorzaken. Dit strekt zich uit van relatief onschuldige klachten als een onaangenaam gevoel (last van geur, tocht, droogte e.d.) en sufheid tot ernstiger aandoeningen als astma, allergisch eczeem en infecties van de luchtwegen. Goede ventilatie is vaak de sleutel tot een gezond binnenmilieu. Door ventileren kan men bovengenoemde en andere stoffen uit de woning verwijderen en daarmee het binnenmilieu verbeteren. Gebruikte lucht wordt namelijk afgevoerd en verse buitenlucht wordt binnengelaten. Het Ministerie van VROM adviseert om 24 uur per dag te ventileren.
91
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Om het ventilatiegedrag van inwoners te onderzoeken zijn twee vragen gesteld. Ten eerste welk ventilatiesysteem er in de woning aanwezig is (natuurlijke of mechanische ventilatie) en ten tweede hoe lang er in de winter normaliter wordt geventileerd, uitgesplitst naar verschillende ruimten in huis: woonkamer, slaapkamer, badkamer en keuken. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Er zijn grofweg twee soorten ventilatie: natuurlijke en mechanische ventilatie. Bij natuurlijke ventilatie wordt de lucht ververst door de natuurlijke 'trek' via ventilatierooster of ramen met een ventilatiestand. Bij mechanische ventilatie vindt de afvoer plaats via een continu draaiende elektrische ventilator. Wat betreft het ventilatiesysteem blijkt 67% van de respondenten natuurlijke ventilatie te hebben, heeft 31% mechanische ventilatie, en kruist 2% de categorie “anders” aan (tabel 12.1). Tabel 12.1 Gebruik van ventilatiesystemen in de regio Gooi en Vechtstreek Natuurlijk ventilatiesysteem:
%
Uitsluitend natuurlijke ventilatie (met bijvoorbeeld klapraampjes/bovenlicht/open deur)
51.2
Natuurlijke ventilatie in combinatie met ventilator in raam of muur
16.1
Mechanisch ventilatiesysteem: Mechanische ventilatie (met keuze uit standen en/of aan-uit stand) in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes
16.0
Mechanische ventilatie (altijd aan) in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes
12.9
Mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie (meestal samen met luchtverwarming)
1.8
Anders
2.1
Het ventilatiegedrag van de respondenten uit onze regio blijkt niet altijd even gunstig: zie figuur 12.1. In de woonkamer is de ventilatie het slechtst26, daar ventileert slechts 40% voldoende, dus 60% onvoldoende. De slaapkamer wordt relatief het beste geventileerd27, 58% ventileert voldoende (dus 42% onvoldoende). 70 60 50 40 % 30 20 10 0 Woonkamer
Slaapkamer
Badkamer
Keuken
Figuur 12.1 Percentage respondenten dat onvoldoende de woonkamer, slaapkamer, badkamer of keuken ventileert. 26
De ventilatie in de woonkamer is onvoldoende als in de winter: in een eenpersoonshuishouden met natuurlijke ventilatie minder dan 1 uur per etmaal wordt geventileerd in een twee persoonshuishouden met natuurlijke ventilatie minder dan 8 uur per etmaal wordt geventileerd bij mechanische ventilatie minder dan 8 uur wordt geventileerd bij mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie minder dan 1 uur wordt geventileerd 27 De ventilatie in de slaapkamer is onvoldoende als in de winter: in een huishouden met natuurlijke ventilatie minder dan 8 uur per etmaal wordt geventileerd bij mechanische ventilatie minder dan 8 uur wordt geventileerd bij mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie minder dan 1 uur wordt geventileerd
92
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar leeftijd en geslacht Tussen mannen en vrouwen zit verschil in ventilatiegedrag voor de slaapkamer en de badkamer28. Vrouwen ventileren beter in de slaapkamer en mannen ventileren beter in de badkamer. Wat betreft de leeftijd: oudere mensen ventileren doorgaans in de slaapkamer en de keuken29 beter dan jongere mensen (zie tabel 12.2). Tabel 12.2 Onvoldoende ventilatie naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
Woonkamer
60.2
59.2
56.7
60.2
61.4
59.7%
Slaapkamer
46.1
39.0 (*)
49.3
42.7
37.3 (*)
42.5%
Badkamer
53.3
59.2 (*)
57.9
55.1
56.4
56.3%
Keuken
52.0
53.5
57.8
51.2
50.8 (*)
52.8%
Onvoldoende ventilatie
Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden ventileren vaker onvoldoende in de slaapkamer en de keuken dan laag opgeleiden (zie tabel 12.3). Tabel 12.3 Onvoldoende ventilatie naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
Onvoldoende ventilatie Woonkamer
57.2
62.0
59.3
59.7%
Slaapkamer
37.9
44.2
43.7 (*)
42.5%
Badkamer
58.3
54.8
56.7
56.3%
Keuken
47.6
50.4
57.5 (*)
52.8%
Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten zijn er significante verschillen. Het beste wordt geventileerd in Wijdemeren en Weesp, het minst goed in Bussum. Zie ook bijlage 12.1.
28
De ventilatie in de badkamer is onvoldoende als in de winter: in een huishouden met natuurlijke ventilatie minder dan 1 uur per etmaal wordt geventileerd in een huishouden met natuurlijke ventilatie meer dan 8 uur per etmaal wordt geventileerd bij mechanische ventilatie minder dan 1 uur wordt geventileerd bij mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie minder dan 1 uur wordt geventileerd 29 De ventilatie in de keuken is onvoldoende als in de winter: in een huishouden met natuurlijke ventilatie minder dan 8 uur per etmaal wordt geventileerd bij mechanische ventilatie minder dan 1 uur wordt geventileerd bij mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie minder dan 1 uur wordt geventileerd
93
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
12.2 Buitenmilieu: ervaren milieuproblemen in de buurt Samenvatting - Driekwart (75%) van de respondenten ervaart minstens één milieuprobleem; - Hondenpoep wordt met 40% als het grootste milieuprobleem ervaren, gevolgd door geluidsoverlast (28%) en rommel op straat (25%); - Mannen en vrouwen verschillen alleen voor wat betreft hinder van hondenpoep en milieubelasting door het verkeer van elkaar; - Jongere respondenten ervaren vaker geluidsoverlast, ergeren zich vaker aan rommel op straat, ervaren vaker geuroverlast en zijn meer bezorgd over watervervuiling dan oudere respondenten; - Over het algemeen rapporteren hoog opgeleiden meer milieuproblemen dan laag opgeleiden; - Tussen de gemeenten onderling zijn voor bijna alle ervaren milieuproblemen duidelijke verschillen te zien.
Wat betreft het buitenmilieu kan hinder worden ondervonden van het leven in een omgeving waar bijvoorbeeld veel zwerfvuil of hondenpoep op straat te vinden is. In de Gezondheidspeiling is gevraagd wat de drie grootste milieuproblemen zijn die men in de buurt ervaart. Hierbij dient overigens opgemerkt te worden dat de mate van ervaren hinder door milieuproblemen niet altijd direct samenhangt met de werkelijke belasting. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Driekwart (75%) van de respondenten ervaart minstens één milieuprobleem. Tabel 12.4 geeft aan op welke terreinen men problemen ervaart. Hondenpoep wordt met 40% als het grootste milieuprobleem ervaren, gevolgd door geluidsoverlast (28%) en rommel op straat (25%). Op de vierde plaats staat milieubelasting door verkeer (16%) en op de vijfde plaats slecht onderhoud van wegen of groen (14%). Bij de categorie “anders” worden regelmatig genoemd: parkeerhinder (teveel auto’s en te weinig parkeerplaatsen), verkeersdrukte en te hard rijden in de straat, paardenpoep en paardrijden op fietspaden en wegen, vandalisme, stank- en rookoverlast van open haarden, roken in openbare ruimtes en in achtertuinen, blaffende honden en vogelpoep. Helaas is er over dit onderwerp nog geen landelijke spiegelinformatie voorhanden. Tabel 12.4 Ervaren milieuproblemen naar leeftijd en geslacht Ervaren milieuproblemen:
Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
Minimaal één aangekruist
75.1
74.4
76.2
75.4
73.0
74.8%
28.3
27.0
32.4
24.2
27.9 (*)
27.6%
Soort probleem: Geluidsoverlast Bodemverontreiniging
0.9
1.5
1.3
1.7
0.7
1.3%
Rommel op straat
25.3
25.2
30.4
21.0
26.2 (*)
25.2%
Hondenpoep
38.1
42.5 (*)
37.2
42.5
40.1
40.3%
Slecht onderhoud van wegen en/of groen
14.6
13.1
13.2
14.1
14.0
13.8%
Geuroverlast
4.5
4.6
6.6
4.5
3.2 (*)
4.6%
Risico door industriële bedrijven
1.0
1.7
1.5
1.6
1.0
1.4%
Watervervuiling
0.9
1.3
2.0
1.0
0.7 (*)
1.1%
Luchtvervuiling
5.7
7.1
7.2
5.2
7.2
6.4%
Aantasting van groen
4.8
4.1
3.8
4.8
4.6
4.5%
Milieubelasting door verkeer
18.7
12.9 (*)
17.4
14.8
15.7
15.7%
Lichtoverlast
4.4
4.7
4.8
4.6
4.2
4.5%
Iets anders
8.9
7.1
5.7
10.0
7.3 (*)
8.0%
94
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar leeftijd en geslacht Tabel 12.4 geeft aan op welke terreinen men problemen ervaart, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd. Alleen voor wat betreft hinder van hondenpoep en milieubelasting door het verkeer verschillen mannen en vrouwen van elkaar. Vrouwen vinden hondenpoep een groter probleem dan mannen (43% versus 38%) en juist mannen vinden de milieubelasting door verkeer een groot probleem (19% versus 13%). Wat betreft de leeftijd: jongere respondenten ervaren vaker geluidsoverlast, ergeren zich vaker aan rommel op straat, ervaren vaker geuroverlast en zijn meer bezorgd over watervervuiling dan oudere respondenten. In zijn totaliteit kruisen iets meer jonge dan oudere respondenten aan dat ze één of meerdere milieuproblemen ervaren (76% versus 73%), maar de verschillen zijn niet statistisch significant. Resultaten naar opleidingsniveau Tabel 12.5 geeft aan op welke terreinen men problemen ervaart, uitgesplitst naar het opleidingsniveau van de respondenten. Hondenpoep is nog steeds probleem nummer 1. Over het algemeen rapporteren hoog opgeleiden meer milieuproblemen (78%) dan laag opgeleiden (72%). Hoog opgeleiden kruisen vaker milieubelasting door verkeer, luchtvervuiling, aantasting van groen en lichtoverlast aan. De middenopgeleiden rapporteren de meeste geuroverlast en laag opgeleiden ergeren zich meer aan rommel op straat. Tabel 12.5 Ervaren milieuproblemen naar opleiding Ervaren milieuproblemen:
Laag
Midden
Hoog
Totaal
Minimaal één aangekruist
71.7
73.4
78.3 (*)
74.8%
Geluidsoverlast
26.3
26.1
29.5
27.6%
Bodemverontreiniging
1.5
1.4
0.9
1.3%
Rommel op straat
31.6
25.6
21.3 (*)
25.2%
Hondenpoep
43.2
39.2
40.2
40.3%
Slecht onderhoud van wegen en/of groen
13.2
15.4
13.1
13.8%
Geuroverlast
3.0
5.4
4.8 (*)
4.6%
Risico door industriële bedrijven
0.9
1.7
1.2
1.4%
Watervervuiling
1.3
0.9
1.2
1.1%
Luchtvervuiling
3.5
5.3
9.2 (*)
6.4%
Aantasting van groen
2.6
4.6
5.6 (*)
4.5%
Milieubelasting door verkeer
10.4
13.4
20.9 (*)
15.7%
Lichtoverlast
2.2
5.2
5.5 (*)
4.5%
Iets anders
6.3
8.1
8.6
8.0%
Soort probleem:
Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten onderling zijn voor bijna alle ervaren milieuproblemen duidelijke verschillen te zien. Het hoogste percentage respondenten met minimaal één milieuprobleem zien we in Muiden (85%) en het laagste in Laren (70%). Vooral in Hilversum en Bussum wordt hondenpoep als probleem ervaren (47% en 45%), in Weesp en Hilversum scoren rommel op straat ook hoog (32%). In Muiden rapporteert meer dan de helft van de respondenten geluidsoverlast (54%), dit wordt (weliswaar in mindere mate) ook ervaren in Blaricum (32%), Naarden (31%) en Weesp (30%). Muiden scoort ook hoog in milieubelasting door verkeer, luchtvervuiling en geuroverlast. Zie bijlage 12.2.
95
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
12.3 Buitenmilieu: ervaren geluidhinder Samenvatting - Bijna tweederde (63%) van de respondenten ervaart hinder van enige geluidsbron; - Ruim een kwart (27%) voelt zich hierdoor ernstig gehinderd; - De ernstige hinder wordt voornamelijk ervaren door het geluid van bromfietsen/ scooters, geluid van verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur, van buren en van vliegtuigen; - Mannen ervaren meer geluidhinder dan vrouwen, maar vrouwen ervaren vaker ernstige hinder; - Jongere respondenten ervaren relatief meer geluidhinder; - Hoog opgeleiden ervaren meer geluidhinder dan laag opgeleiden, de ervaren ernstige geluidhinder is gemiddeld genomen echter hetzelfde; - Tussen de gemeenten onderling zijn voor bijna alle vormen van geluidbelasting duidelijke verschillen te zien. Met name respondenten uit Muiden ervaren veel geluidhinder. Blootstelling aan geluid kan hinder en slaapverstoring veroorzaken en kan leiden tot een verminderd prestatievermogen. Blootstelling aan geluid kan via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten. Landelijk gezien geven wegverkeer en burenlawaai de meeste geluidhinder in de woonomgeving. Er zijn in Nederland steeds minder stille gebieden. De geluidbelasting zal de komende jaren verder toenemen door de hoge bevolkingsdichtheid, de voortgaande verstedelijking en de groei van het verkeer. Door een verschuiving van verkeer van overdag naar de nacht zal ook de geluidbelasting in de nacht verder toenemen. Toch is het niet zo dat het de afgelopen decennia overal lawaaiiger is geworden. Dat voor veel woningen langs de rijksinfrastructuur (rijksverkeerswegen en spoorwegen) en rond luchthavens de hoogte van de geluidbelasting is afgenomen, is voor een deel het gevolg van gericht beleid, zoals bijvoorbeeld de plaatsing van geluidsschermen langs (spoor)wegen en het verbod op het gebruik van zeer lawaaiige vliegtuigen. Bovendien zijn vliegtuigen, treinen en vrachtwagens nu stiller dan twintig jaar geleden. De Wet Geluidhinder (uit 1979) beoogt de burger te beschermen tegen een te hoge geluidbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen) (Passchier-Vermeer 2005). In de Gezondheidspeiling is gevraagd of mensen op een schaal van 0 tot 10 kunnen aangeven in welke mate geluid hen hindert, stoort of ergert als men thuis is. De vraag gaat over de afgelopen twaalf maanden. De hindervragen hebben een 11-puntsschaal, lopend van 0 tot 10, als antwoordcategorie. Een score van 8, 9 of 10 wordt beschouwd als ernstige hinder. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Uit de resultaten blijkt dat bijna tweederde (63%) van de respondenten hinder ervaart van enige geluidsbron en dat ruim een kwart (27%) van alle respondenten zich hierdoor ernstig gehinderd voelt. De ernstige hinder wordt voornamelijk ervaren door het geluid van bromfietsen/scooters (11% van de respondenten ondervindt daarvan ernstige hinder), gevolgd door geluid van verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur (9%), van buren en van vliegtuigen (beide 6%). Zie tabel 12.6. De Inspectie geeft als landelijke spiegelinformatie een percentage ernstig geluidgehinderden aan van 22%. Ze stellen als norm dat het percentage ernstig geluidgehinderden in de regio moet liggen tussen 13% en 31%. Zo bezien valt het percentage ernstig geluidgehinderden in de regio Gooi en Vechtstreek dus binnen de door de Inspectie gestelde norm.
96
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar leeftijd en geslacht In het algemeen ervaren meer mannen dan vrouwen geluidhinder: 65% van alle mannelijke respondenten kruist enige vorm van geluidhinder aan, versus 61% van de vrouwelijke respondenten. Vrouwen ervaren wel vaker ernstige hinder: 29% ervaart ernstige hinder vergeleken met 25% bij de mannen. Zie tabel 12.6. Daarnaast blijken jongere respondenten meer geluidhinder te ervaren: 69% van de 19 tot en met 34 jarigen ervaart enige vorm van hinder. Bij de andere twee leeftijdsgroepen is dat 60%. Ook ervaart de jongste leeftijdgroep iets vaker ernstige geluidhinder (29%). Vrouwen ervaren vaker ernstige geluidhinder van verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur, bedrijven/industrie en buren. Mannen ervaren vaker ernstige hinder van vliegtuigen. Jongere respondenten ervaren vaker ernstige hinder van treinen, buren, bromfietsen/ scooters. Alleen wat betreft ernstige geluidhinder van vliegtuigen scoren vijftigplussers hoger. Zie tabel 12.6. Tabel 12.6 Geluidhinder per bron naar geslacht en leeftijd Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
Enige vorm van geluidhinder
64.5
60.8 (*)
69.2
60.1
60.3 (*)
62.6%
Ernstige geluidhinder
24.8
28.5 (*)
29.3
23.8
28.0 (*)
26.7%
Ernstige hinder door geluid van: verkeer op wegen >= 50 km/uur
4.2
3.9
2.8
3.9
5.1
4.0%
verkeer op wegen < 50 km/uur
8.7
9.7 (*)
9.5
8.8
9.5 (*)
9.2%
treinen
2.1
2.2
3.2
1.6
2.0 (*)
2.2%
vliegtuigen
6.0
5.0 (*)
2.2
5.7
7.7 (*)
5.5%
bedrijven/industrie
0.8
2.0 (*)
1.6
1.4
1.3
1.4%
buren
4.4
8.0 (*)
8.0
5.6
5.7 (*)
6.2%
bromfietsen/scooters
10.8
11.2
13.3
8.8
11.9 (*)
11.0%
overig
3.0
4.1
4.6
3.1
3.2 (*)
3.5%
Resultaten naar opleidingsniveau Over het algemeen ervaren hoog opgeleiden meer geluidhinder dan laag opgeleiden: van de hoog opgeleiden ervaart 67% enige vorm van hinder, vergeleken met rond de 60% van de laag en midden opgeleiden. Ervaren ernstige geluidhinder is gemiddeld genomen hetzelfde. Zie tabel 12.7. Midden opgeleiden ervaren relatief vaak ernstige geluidhinder van verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur (11%) en laag opgeleiden relatief vaak van vliegtuigen (7%). Tabel 12.7 Geluidhinder per bron naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
Enige vorm van geluidhinder
60.0
58.3
67.4 (*)
62.6%
Ernstige geluidhinder
27.4
28.2
24.7
26.7%
verkeer op wegen >= 50 km/uur
3.2
4.8
3.9
4.0%
verkeer op wegen < 50 km/uur
7.3
10.5
8.9 (*)
9.2%
treinen
2.2
3.2
1.4 (*)
2.2%
vliegtuigen
7.2
5.2
4.7 (*)
5.5%
bedrijven/industrie
1.2
1.7
1.4
1.4%
buren
6.9
6.3
5.8
6.2%
bromfietsen/scooters
10.9
11.4
10.3
11.0%
overig
3.4
4.5
2.7 (*)
3.5%
Ernstige hinder door geluid van:
97
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Verschillen per gemeente Tussen de gemeenten onderling zijn voor bijna alle vormen van geluidbelasting duidelijke verschillen te zien. Het hoogste percentage respondenten met enige vorm van geluidhinder zien we in Muiden (77%) en het laagste in Laren (57%). Ook ernstige geluidhinder is het hoogst in Muiden (49%) en het laagst in Laren (21%). Zie bijlage 12.3. Inwoners van de gemeente Muiden hebben vooral last van vliegtuigen (39%) en verkeer op wegen waar je harder mag de 50 km/uur (22%). Ook in Weesp en Wijdemeren heeft rond de 10% geluidhinder van vliegtuigen. In Bussum, Hilversum en Blaricum komt de meeste geluidhinder van brommers/scooters. Geluidhinder van de buren komt het meest voor in Weesp (9%).
98
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
13. Thema: Deelname aan de maatschappij 13.1 Belemmeringen voor deelname aan de maatschappij Samenvatting - Negen procent van de respondenten voelt zich belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven; - Bijna de helft van deze mensen (48%) heeft een betere lichamelijke gezondheid van zichzelf nodig om dit te veranderen en 29% een betere psychische gezondheid; - Vrouwen voelen zich vaker belemmerd dan mannen en vijftigplussers vaker dan jongere respondenten; - Hoog opgeleiden voelen zich duidelijk minder vaak belemmerd dan laag opgeleiden; - Respondenten zonder betaalde baan, arbeidsongeschikten, werklozen en mensen met een inkomen beneden modaal voelen zich vaker belemmerd; - Mensen die aangeven zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan de maatschappij zijn vaker somber, hebben vaker een hoog risico op een angststoornis of depressie, hebben vaker een waarschijnlijk klinisch relevante depressie, zijn vaker ernstig tot zeer ernstig eenzaam, beoordelen hun gezondheid minder positief en hebben vaker een chronische aandoening; - Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten.
Maatschappelijke participatie staat voor allerlei positieve aspecten van ons mens-zijn, zoals zelfbeschikking, productiviteit, zelfontplooiing, het vermogen tot betrokkenheid, sociale contact (het vermijden van isolement), of zelfachting. Persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving is niet alleen cruciaal voor zelfontplooiing en het persoonlijk welzijn, maar evenzeer voor het ‘weefsel van de samenleving’. Dit geldt bijvoorbeeld voor deelname aan recreatieve en culturele activiteiten of sociale contacten. Er worden acht vormen van participatie onderscheiden: 1. Betaalde arbeid verricht: het uitvoeren van betaald werk, in loondienst of als zelfstandige. 2. Vrijwilligerswerk doen: het uitvoeren van onbetaalde arbeid. Bestuurlijk werk kan ook vrijwilligerswerk zijn. 3. Informele hulp verlenen: In het algemeen is informele hulp -ook wel mantelzorg genoemd hulp die vrijwillig en onbetaald wordt gegeven. 4. Lid zijn van een vereniging. 5. Deelnemen aan culturele activiteiten: met enige regelmaat de bioscoop, het theater, museum of een andere culturele activiteit bezoeken. 6. Deelnemen aan recreatieve activiteiten: met enige regelmaat recreatieve activiteiten ondernemen, zoals het bezoeken van sportwedstrijden, natuurgebieden of aangelegde recreatiegebieden. 7. Regelmatig sociaal contact onderhouden. Het gaat hierbij in eerste instantie om het op bezoek gaan of bezoek krijgen van familieleden, vrienden, kennissen of buurtgenoten. 8. Maatschappelijke betrokkenheid of ‘bijblijven’: dit is een meer passieve vorm van participatie die zich uit in het bijhouden van het nieuws en maatschappelijke ontwikkelingen via kranten, tijdschriften, televisie en/of radio. Ook het volgen van een cursus valt onder maatschappelijke betrokkenheid. Op verzoek van de Gezondheidsraad heeft het RIVM recente gegevens uit drie onderzoeken nader bekeken op de samenhang tussen ziekten, beperkingen en maatschappelijke participatie (Hoeymans e.a. 2005). Deze studies laten er weinig twijfel over bestaan dat een chronische aandoening de deelname aan het maatschappelijke leven flink vermindert. Dit hangt vooral samen met functionele beperkingen die mensen als gevolg van hun ziekte 99
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
ondervinden. Zo neemt het verrichten van vrijwilligerswerk of het geven van informele hulp juist sterk af bij die aandoeningen die de mobiliteit aantasten, zoals beroerte, hartziekten of aandoeningen van het bewegingsapparaat. Vaak gaat echter de persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving wel door. Mensen met psychische aandoeningen als depressie, angst- en cognitieve stoornissen participeren het minst. Dit geldt bovendien voor alle vormen van participatie, ook voor bijvoorbeeld het onderhouden van contacten. Overigens dient men bedacht te zijn op een omkering van oorzaak en gevolg. Men kan immers ook juist als gevolg van afgenomen participatie gezondheidsproblemen krijgen. Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning van 2007 (WMO) hebben gemeenten een extra instrument in handen gekregen voor een doeltreffend gezondheidsbeleid. Doel van de WMO is te bevorderen dat mensen ‘meedoen’ in de samenleving. Het bevorderen van participatie aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Als iemand niet gezond is, kan hij/zij moeilijker meedoen, terwijl de meesten zich beter voelen door mee te doen. Naarmate de vergrijzing toeneemt, het aantal chronisch zieken stijgt en er steeds meer mensen met psychische of verstandelijke beperkingen in de maatschappij komen, moet er meer aandacht komen voor de kwaliteit van leven. Met de WMO kunnen de gemeenten de aandacht voor kwaliteit van leven versterken. Gemeenten hebben met de WMO grote kansen op het verbeteren van levensvoorwaarden zodat problemen worden voorkomen én mensen in staat zijn in gezondheid te leven. Gemeenten kunnen de fysieke infrastructuur verbeteren met bereikbare en toegankelijke voorzieningen, maar ook het armoedebeleid en de jeugdzorg in het kader plaatsen van hun aanpak van probleemwijken (Ministerie van VWS 2007). In de Gezondheidspeiling volwassenen 2008 is dit onderwerp opgenomen als thema. Er is gevraagd of respondenten zich belemmerd voelen om deel te nemen aan het maatschappelijke leven, bijvoorbeeld in de vorm van betaald werk, vrijwilligerswerk, burenhulp, meedoen aan of ondernemen van sociale activiteiten. Daarnaast is gevraagd wat men nodig zou hebben om dit te veranderen. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Op de vraag of men zich belemmerd voelt om deel te nemen aan het maatschappelijke leven antwoordt 9% van de respondenten bevestigend. Aan deze mensen is vervolgens gevraagd wat men nodig zou hebben om dit te veranderen. Daarop antwoordt: 48% een betere lichamelijke gezondheid van zichzelf; 29% een betere psychische gezondheid van zichzelf; 16% (meer) financiële ondersteuning of advies (bijv. bij subsidies, bijstand); 13% (meer) hulp in de huishouding; 10% verhuizen naar een andere woning of buurt; 9% (betere) bemiddeling bij het vinden van een betaalde werkkring; 9% een betere gezondheid van de naaste(n) (bijv. partner of kinderen); 8% (meer) kinderopvang; 5% (meer/betere) mogelijkheden voor vervoer; 3% (meer) hulp bij de zorg voor mijn naaste(n); 1% (meer) hulp bij de eigen lichamelijke verzorging; Tien procent weet het niet en 14% wil “iets anders” (genoemd worden: meer tijd, minder zware baan, lagere leeftijd, acceptatie van gehandicapt zijn, meer zelfvertrouwen, meer sociale vaardigheden). Er kan geen vergelijking worden gemaakt met de resultaten uit de Gezondheidspeiling van 2004. Over dit onderwerp zijn toen geen vragen gesteld.
100
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Resultaten naar leeftijd en geslacht Tussen mannen en vrouwen en tussen de drie leeftijdsgroepen zijn verschillen in het ervaren van belemmeringen. Vrouwen voelen zich vaker belemmerd (11%) dan mannen (8%) en vijftigplussers (12%) vaker dan jongere respondenten (8%). Zie tabel 13.1. Tabel 13.1 Zich belemmerd voelen om deel te nemen aan de maatschappij, naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
(*) Voelt zich belemmerd
7.6
11.0
50 t/m 64 jr
Totaal
(*) 7.6
8.1
11.9
9.3%
Vrouwen kruisen vaker aan een betere psychische gezondheid nodig te hebben om dit te veranderen (39% versus 25% van de mannen die zich belemmerd voelen). Ook wensen vrouwen vaker (meer) hulp in de huishouding (19% versus 6%) en (meer) kinderopvang (13% versus 4%). Oudere respondenten kruisen vaker aan een betere lichamelijke gezondheid nodig te hebben om dit te veranderen (62% versus 31% van de respondenten uit de jongste leeftijdsgroep die zich belemmerd voelen). Juist jonge respondenten kruisen aan een betere psychische gezondheid nodig te hebben om dit te veranderen (63% versus 17% van de respondenten uit de oudste leeftijdscategorie die zich belemmerd voelen). De middelste leeftijdscategorie heeft het meest vaak behoefte aan (meer) kinderopvang (19%), (meer) financiële ondersteuning/advies (25%) en bemiddeling bij het zoeken naar betaald werk (18%). Ook willen zij het vaakst verhuizen naar een andere woning of buurt (18%). Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden voelen zich duidelijk minder vaak belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven (6%) dan laag opgeleiden (15%, zie tabel 13.2). Tabel 13.2 Zich belemmerd voelen om deel te nemen aan de maatschappij naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
(*) Voelt zich belemmerd
14.5
9.6
5.7
9.3%
Laag opgeleiden wensen vaker een betere lichamelijke gezondheid (60% versus 38% van de hoog opgeleiden die zich belemmerd voelen), meer financiële ondersteuning/advies (26% versus 15% van de hoog opgeleiden die zich belemmerd voelen). Hoog opgeleiden willen meer kinderopvang (17% versus 6% van de laag opgeleiden die zich belemmerd voelen). Overige aspecten Respondenten met een betaalde baan geven duidelijk minder vaak aan zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan de maatschappij dan mensen zonder betaalde baan (5% versus 25%). Ook arbeidsongeschikten voelen zich vaker belemmerd: 68% voelt zich belemmerd versus 7% van de niet arbeidsongeschikten. Van de werklozen voelt 26% zich belemmerd, vergeleken met 9% van de niet-werklozen. Mensen met een inkomen beneden modaal voelen zich ook vaker belemmerd: van hen voelt 18% zich belemmerd vergeleken met 6% van de mensen met een bovenmodaal inkomen. Mensen die aangeven zich belemmerd te voelen om deel te nemen aan de maatschappij: zijn vaker somber (volgens de Gezichtjesvraag): 26% van hen is somber vergeleken met 4% van de mensen zonder belemmering; hebben vaker een, volgens de K10, hoog risico op een angststoornis of depressie: 21% heeft een hoog risico versus 2% van de mensen zonder belemmering;
101
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
hebben vaker een hoge score op de CES-D vragen (en daarmee een waarschijnlijk klinisch relevante depressie): 49% vergeleken met 9% bij de mensen zonder belemmering; zijn vaker ernstig tot zeer ernstig eenzaam: 27% is (zeer) ernstig eenzaam vergeleken met 3% van de mensen zonder belemmering; beoordelen hun gezondheid minder positief: 46% vindt de eigen gezondheid matig/ slecht vergeleken met 5% van de mensen zonder belemmering; hebben vaker een chronische aandoening: 63% heeft minimaal 1 chronische aandoening vergeleken met 39% van de mensen zonder belemmering; hebben relatief vaker obesitas: 20% heeft obesitas vergeleken met 8% van de mensen zonder belemmering.
In het algemeen ervaren mantelzorgers en niet-mantelzorgers even vaak belemmeringen; wel is het zo dat zwaar belaste tot overbelaste mantelzorgers vaker aangeven dat ze zich belemmerd voelen, maar deze groep is heel erg klein (18 personen). Door hen wordt “meer hulp bij zorg van een naaste” (als zijnde nodig om de belemmering te veranderen) relatief vaak aangekruist. Mensen die vrijwilligerswerk doen voelen zich minder vaak belemmerd (6% voelt zich belemmerd versus 11% van de mensen die geen vrijwilligerswerk doen). Het hebben van (minimaal) één chronische aandoening is een belemmering: vooral een betere lichamelijke gezondheid wordt gewenst om dit te veranderen. Respondenten die hoog scoren op de CES-D en de K10 ervaren ook vaker een belemmering: vooral een betere psychische gezondheid wordt gewenst om dit te veranderen. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten. Zie ook bijlage 13.1.
102
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
13.2 Vrijwilligerswerk Samenvatting - Dertig procent van de respondenten doet vrijwilligerswerk (2004: 26%). Het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht voor de sportclub, de (muziek)vereniging, de school en voor de kerk; - De belangrijkste reden dat men geen vrijwilligerswerk doet is dat men er geen tijd voor kan vrijmaken (41%); ook besteedt men de eigen tijd liever aan andere zaken (16%) en wil men zich niet wil vastleggen (15%); - Meer mannen dan vrouwen doen vrijwilligerswerk (32% versus 29%); - In de leeftijdsgroep van 35 t/m 49 jaar wordt het meest vrijwilligerswerk gedaan (34%); - Hoog opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan laag opgeleiden; - Een goede gezondheid lijkt medebepalend voor het al dan niet doen van vrijwilligerswerk; - Er zijn geen grote verschillen tussen de gemeenten.
Volgens een recent verschenen trendrapport ligt de kracht van vrijwillige inzet op het lokale niveau (Kuperus e.a. 2007). In het trendrapport worden zes trends beschreven waar het vrijwilligerswerk aan blootstaat. De trends dagen gemeenten en vrijwilligersorganisaties uit om hier actief op in te spelen. Binnen de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zijn gemeenten verplicht vrijwilligersbeleid te maken. In dit beleid moet de gemeente aangeven wat ze doet aan ondersteuning en stimulering van het vrijwilligerswerk en hoe zij de deskundigheidsbevordering inricht. Vrijwilligerswerk speelt een grote rol bij samenlevingsopbouw en de uitvoering van de WMO. In de Gezondheidspeiling is gevraagd of men vrijwilligerswerk doet. Hieronder werd verstaan: werk dat in georganiseerd verband (bijvoorbeeld sportvereniging, kerkbestuur, school) onbetaald wordt uitgevoerd. Wanneer respondenten aangaven géén vrijwilligerswerk te verrichten, is gevraagd wat daarvoor de belangrijkste reden is. Resultaten voor de regio Gooi en Vechtstreek Van alle respondenten doet 30% vrijwilligerswerk. Het gaat om zeer uiteenlopende vormen van vrijwilligerswerk. Het meeste vrijwilligerswerk wordt verricht voor de sportclub, de (muziek)vereniging, de school en voor de kerk. In 2004 gaf 26% van de respondenten aan iets aan vrijwilligerswerk te doen. De overige 70% van de respondenten doet dus geen vrijwilligerswerk. Als redenen voor het niet doen van vrijwilligerswerk worden genoemd (men moest de belangrijkste reden aankruisen): dat men er geen tijd voor kan vrijmaken (41%); dat men de eigen tijd liever aan andere zaken besteedt (16%); dat men zich niet wil vastleggen (15%); dat de mogelijkheid zich nog niet heeft voorgedaan (11%); dat men onbekend is met waar men dan precies aan begint (3%); dat men als vrijwilliger niets te bieden heeft (1%) en andere redenen (14%). Resultaten naar leeftijd en geslacht Meer mannen dan vrouwen doen vrijwilligerswerk (32% versus 29%). In de middelste leeftijdsgroep wordt het meest vrijwilligerswerk gedaan (34% van de respondenten geeft aan vrijwilligerswerk te doen). Zie tabel 13.3. 103
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Wat betreft de reden om geen vrijwilligerswerk te doen, geven vrouwen vaker aan dat ze geen vrijwilligerswerk doen omdat ze er geen tijd voor kunnen vrijmaken, terwijl mannen vaker als belangrijkste reden aankruisen dat ze de eigen tijd liever aan andere zaken besteden of zich niet willen vastleggen. Tabel 13.3 Het doen van vrijwilligerswerk naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
(*)
Totaal
Totaal 2004
(*)
Doet vrijwilligerswerk
32.0
28.9
23.9
34.0
31.2
30.4
26.4%
Doet geen vrijwilligerswerk
68.0
71.1
76.1
66.0
68.8
69.6
73.6%
Reden:
(*)
(*)
Men kan er geen tijd voor vrijmaken
35.1
46.2
42.4
49.1
30.1
41.0
-
Men besteedt de eigen tijd liever aan andere zaken
21.8
10.5
19.8
16.5
11.3
15.8
-
Men wil zich niet vastleggen
17.5
12.5
13.0
8.8
23.6
14.8
-
11.6
10.6
13.4
10.4
9.9
11.1
-
2.3
3.0
2.4
1.9
3.7
2.6
-
De mogelijkheid heeft zich nog niet voorgedaan Men is onbekend met waar men dan precies aan begint Men heeft als vrijwilliger niets te bieden
1.7
0.2
0.6
0.6
1.7
0.9
-
Andere redenen
9.9
17.0
8.4
12.6
19.7
13.7
-
Resultaten naar opleidingsniveau Hoog opgeleiden doen vaker vrijwilligerswerk dan laag opgeleiden. Zie tabel 13.4. Van de hoog opgeleiden doet 37% vrijwilligerswerk vergeleken met 21% van de laag opgeleiden. Ook de redenen om geen vrijwilligerswerk te doen lopen uiteen: hoog opgeleiden zeggen relatief vaak dat zij er geen tijd voor kunnen vrijmaken of de eigen tijd liever aan andere zaken wil besteden, terwijl laag opgeleiden vaker zeggen zich niet te willen vastleggen. Ook zeggen laag opgeleiden vaker dat de mogelijkheid zich nog niet heeft voorgedaan. Tabel 13.4 Het doen van vrijwilligerswerk naar opleiding Laag
Midden
Hoog
Totaal
Doet vrijwilligerswerk
21.2
29.1
36.9
30.4%
Doet geen vrijwilligerswerk
78.8
70.9
63.1
69.6%
(*)
Reden:
(*)
Men kan er geen tijd voor vrijmaken
31.6
42.9
45.7
41.0%
Men besteedt de eigen tijd liever aan andere zaken
12.4
14.3
19.5
15.8%
Men wil zich niet vastleggen
21.1
12.7
12.9
14.8%
De mogelijkheid heeft zich nog niet voorgedaan
12.4
12.9
8.4
11.1%
Men is onbekend met waar men dan precies aan begint
1.7
3.4
2.6
2.6%
Men heeft als vrijwilliger niets te bieden
2.6
0.2
0.6
0.9%
Andere redenen
18.3
13.8
10.4
13.7%
Overige aspecten Van alle respondenten heeft: --- 7% zowel in het afgelopen jaar mantelzorg gegeven als vrijwilligerswerk gedaan; --- 11% in het afgelopen jaar alleen mantelzorg gegeven en geen vrijwilligerswerk gedaan; --- 24% vrijwilligerswerk gedaan en geen mantelzorg gegeven in het afgelopen jaar; --- 58% noch mantelzorg gegeven, noch vrijwilligerswerk gedaan. 104
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Respondenten met een hoog risico op een angststoornis of depressie (volgens de K10) doen minder vaak vrijwilligerswerk dan mensen met een laag risico (21% versus 32%). Ook respondenten die hoog scoren op de CES-D (en dus een waarschijnlijk klinisch relevante depressie hebben) doen minder vaak vrijwilligerswerk (18% versus 32%). Er is tevens een relatie met de subjectieve gezondheid: van de respondenten met een uitstekende gezondheid doet 36% vrijwilligerswerk, bij de respondenten met een goede gezondheid is dat 28% en bij de respondenten met een matig tot slechte gezondheid is dat 18%. Een goede gezondheid lijkt dus medebepalend voor het al dan niet doen van vrijwilligerswerk. Verschillen per gemeente Er zijn geen significante verschillen tussen de gemeenten (bijlage 13.2).
105
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Literatuur Acker M.B. van. Gezondheidspeiling 2004. GGD Gooi & Vechtstreek, september 2005. Beer M. de (redactie). Richtlijn tabakspreventie in lokaal gezondheidsbeleid. Stivoro 2007. (www.stivoro.nl). Bierings H. en Smits W. Mensen met een slechte gezondheid hebben meer moeite om rond te komen. CBS, Webmagazine, maandag 8 september 2008. http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/inkomen-bestedingen/publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2567wm.htm. Boer A. de, Broese van Groenou M en Timmermans J (red). Mantelzorg, een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers in 2007. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, februari 2009. Bogers R.P. Bemelmans W.J.E e.a. Association of overweight with increased risk of coronary heart disease partly independent of blood pressure and cholesterol levels. Archives of Internal Medicine, 2007 sep 10; 167 (16): 1720-8. Bohlmeijer E, Mutsaers K (red). Handleiding preventie van depressie in lokaal gezondheidsbeleid. Trimbos instituut, 2007. (www.lsp-preventie.nl). Bon-Martens MJH, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den, Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid telt! In Hart voor Brabant, Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. 's-Hertogenbosch, GGD Hart voor Brabant, 2006. Brink CL van den, Viet AL, Boshuizen HC, Ameijden EJC van, Droomers M. Methodologie Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid; gevolgen voor vergelijkbaarheid van gegevens. RIVM rapport 260854009. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2005. Brink M vd, Leeuw den Bouter B de en Levijn M. Gezondheidsenquête volwassenen 2007 – KNH en WF. GGD Hollands Noorden, Sector GBO, Schagen. November 2008. Broer J en Spijkers E. Gezondheidsprofiel Groningen 2006. GGD Groningen, Stafafdeling sectie epidemiologie, november 2006. Bruffaerts R, Demyttenaere K, Vilagut G, Martinez M, Bonnewyn A, Graaf R de, Haro JM, Bernert S, Angermeyer MC, Brugha T, Roick C, Alonso J. The relation between body mass index, mental health, and functional disability: a European population perspective. Canadian Journal of Psychiatry; 53: 679-688, 2008. Carlier BE, Ameijden EJC van, Brink CL van den, Bouwman-Notenboom AJ, Bergen APL van. Enquêteonderzoek onder achterstandsgroepen: non-respons en interne validiteit. GG&GD Utrecht, Afdeling Gezondheid en Zorg, Unit Epidemiologie en Informatie, februari 2007. CBS. Statistisch jaarboek 2006. Voorburg / Heerlen: Centraal bureau voor de Statistiek, 2006. Edwards P, Roberts I, Clarke M, DiGuiseppi C, Pratap S, Wentz R, Kwan I. Increasing response rates to postal questionnaires: systematic review. BMJ 2002;324(7347):1183.
106
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Eysink PED, Schrijvers CTM. Lichaamsgewicht. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM,
Indicatoren en bronnen\ Gezondheidsdeterminanten, 31 juli 2008. Franssen EAM, Dongen JEF van, Ruysbroek JMH, Vosi H en Stellato RK. Hinder door milieufactoren en de beoordeling van de leefomgeving in Nederland. Inventarisatie Verstoringen RIVM, 2004. http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/815120001.pdf. Gacsbaranyi M en Mulder J (redactie). Handleiding Lokaal Alcoholbeleid, een integrale benadering. Voedsel en Waren Autoriteit 2007. Giesbers H (RIVM), Frenken F (CBS). Norm gezond bewegen 2004-2007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Beïnvloedende factoren\ Leefstijl\ Bewegen en sporten, 31 juli 2008. Giesbers H. Overzicht van kaarten gebaseerd op de CBS-gezondheidsenquête (POLS) 20042007. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Preventie, 30 juli 2008A. Heemskerk M en Poort E. Gezondheidspeiling Volwassenen 2006 Noord-Kennemerland. GGD Hollands Noorden, april 2007. Heijnen ML (RIVM). Wat is het bereik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Preventie\ Van ziekten en aandoeningen\ Influenza, 12 december 2008. Hilderink I. en van ’t Land H. GGZ in tabellen 2007. Trimbos-instituut, Utrecht, 2008. ISBN 978-90-5253-628-6. Hoeymans N, Timmermans JM, Klerk MYY, Boer AH de, Deeg DJH, Poppelaars JL, Thissen F, Droogleever Fortuijn JC, Hollander AEM de. Gezond actief. De relatie tussen ziekten, beperkingen en maatschappelijke participatie onder Nederlandse ouderen. RIVM rapportnummer 270054001. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2005. Hoeymans N, Picavet HSJ, Tijhuis MAR. Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ervaren gezondheid, 13 december 2005A. Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ (eds), Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning, RIVM 2006. Horst J van der en Dijken S van. Gezondheidsenquête volwassenen 2005 (factsheets en tabellenboek). GGD Flevoland, januari 2007. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Indicatoren openbare gezondheidszorg basisset 2007. Den Haag, april 2007. Isken LD (red.). Preventie van influenza samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Preventie\ Van ziekten en aandoeningen\ Influenza, 8 maart 2006. Jong Gierveld, J. de, Kamphuis, F.H. The development of a Rasch-type loneliness scale. Applied Psychological Measurement 1985; 9: 289-299. 107
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Jong Gierveld, J. de, Dykstra, P. Eenzaam of niet eenzaam? Identificatie van eenzaamheids risicogroepen onder oudere mannen en vrouwen. In: VU-Visies op veroudering. Onder redactie van Broese van Groenou M.I., Deeg DJH, Knipscheer CPM en Ligthart CJ. CVO-VU, 1998. Khaw K-T, Wareham N, Bingham S, Welch A, Luben R, Day N. Combined Impact of Health Behaviours and Mortality in Men and Women. The EPIC-Norfolk Prospective Population Study. PloS medicine vol. 5, no. 1, Jan. 2008. Kessler R & Mroczek D. Final versions of our non-specific psychological distress scale. Ann Arbor (MI), Survey Research center of the Institute for Social Research, University of Michigan, 1994. König-Zahn C, Furer JW, en Tax B. Het meten van de gezondheidstoestand, deel 2 Lichamelijke gezondheid, sociale gezondheid. Van Gorcum, Assen, 1994. Kunst AE, Meerding WJ, Varenik N, Polder JJ, Mackenbach JP. Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland 2003. RIVM, Erasmus MC, 2007. RIVM rapport 270751017. ISBN: 978-90-6960-173-1 Kuperus M, Rat K, Wilbrink I. Lokaal onder de loep, een trendrapport vrijwillige inzet. MOVISIE, Utrecht, 2007. ISBN: 9789088690167 Kuunders MMAP, Laar MW van. Alcoholgebruik samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Alcoholgebruik, 13 december 2007. Kuunders MMAP, Laar MW van. Zijn er binnen Nederland verschillen naar regio? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Alcoholgebruik, 13 december 2007A. Lechner, L. Paden naar gezondheid. Bewust naar een gezond gedrag. Inaugurele rede uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van hoogleraar Gezondheidspsychologie bij de Open Universiteit Nederland te Heerlen, 5 oktober 2007. ISBN 978-90-35806-49-8. Leent-Loenen HMJA van, Visscher TLS. Lichaamsgewicht samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht, 4 juli 2007. Leest LATM van. Lichamelijke activiteit samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 6 december 2005. Limperg K. Rookprevalentie 2004-2008, continu onderzoek rookgewoonten. In opdracht van STIVORO. TNS NIPO, Amsterdam, januari 2009. Mac Gillavry E (RIVM). Contact met huisarts 2000-2003. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Eerstelijnszorg\ Huisartsenzorg, 3 mei 2007.
108
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Mac Gillavry E (RIVM), Hoeymans N (RIVM), Picavet HSJ (RIVM), Tijhuis MAR (RIVM). Minder goede ervaren gezondheid per GGD-regio 2001-2003. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 2 november 2007A. Mackenbach JP. Ongezonde verschillen: over sociale stratificatie en gezondheid in Nederland. Assen: Van Gorcum, 1994. Markenstein L.F. Handreiking privacybescherming epidemiologie. De implicaties van de wet- en regelgeving bij epidemiologisch onderzoek met privacygevoelige gegevens door de GGD. Utrecht, GGD Nederland, september 2007. Meijer SA, Smit F, Schoemaker CG, Cuijpers P. Gezond verstand. Evidence-based preventie van psychische stoornissen. RIVM, Bilthoven, 2006. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Gezond zijn, gezond blijven. Een visie op gezondheid en preventie. Den Haag, september 2007. Oers van, J.A.M. Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Gezondheid op koers? RIVM, Bilthoven, 2002. Pallast E. Wat is eenzaamheid, wat zijn de gevolgen en hoe vaak komt het voor in Nederland? In: Regionale VTV, Regionaal Kompas Volksgezondheid. 's-Hertogenbosch: GGD Hart voor Brabant, Gezondheid en ziekte\ Eenzaamheid, 26 juni 2008. Passchier-Vermeer W. Wat zijn de belangrijkste bronnen van geluid? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Geluid, 16 mei 2005. Plevier C en Mulder M. Gezondheidsenquête Zaanstreek-Waterland 2005. GGD ZaanstreekWaterland, november 2006. Quak E.S., Ameijden E.J.C. van. Vragen over behoefte aan informatie en hulp bij aandoeningen en leefgewoonten hebben een toegevoegde waarde in een gezondheidsenquête. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen (TSG), 5, 241- 248, 2008. Radloff, L.S. The CES-D scale: a self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measurement 1977; 1: 385-401. Reijneveld SA. De gezondheid van de Amsterdammers; eindrapport van het project Gezondheidsprofiel Amsterdam. Amsterdam: GG&GD Amsterdam, 1994. Riper H, Kramer J, Smit F, Conijn B, Schippers G, Cuijpers P. Web-based self-help for problem drinkers: a pragmatic randomized trial. Addiction 103 (2) , 218–227, 2008. RIVM. Geluid samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Geluid, 17 mei 2005. Saunders D & Daly A. Collaborative Health and wellbeing Survey: psychological distress in the Western Australian population. Health Department of Western Australia, 2001. Schefman SGP. Gezondheidsenquête volwassenen 1999, de regio Gooi en Vechtstreek, deel 2 Leefgewoonten. GGD Gooi & Vechtstreek, april 2001. 109
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Schoemaker C, Hoeymans N. Psychische gezondheid samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychische gezondheid, 13 december 2005. Smit, E., Bohlmeijer, E. & Cuijpers, P. Wetenschappelijke onderbouwing depressiepreventie. Epidemiologie, aangrijpingspunten, huidige praktijk, nieuwe richtingen. Trimbosinstituut, 2003. Stegers, M. Gaat de GGD Gelre-IJssel ook digitaal onder volwassenen? Haalbaarheid van een digitale monitor onder volwassenen. GGD Gelre-IJssel, september 2005. Uitenbroek DG, Spijker J, Janssen AP, Tichelman PJ, Ketel AI. Gezondheid en gezondheidsgedrag in Diemen. Verslag van de gezondheidsenquête 2005. GGD Amsterdam, Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering (EDG), november 2006. Verhagen C.E. en ten Brinke J.M. Hoe gezond is de regio? Gezondheidspeiling 2006. GGD Amstelland de Meerlanden, juni 2007. Verweij A (RIVM). Zijn er internationale verschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Bevolking\ Scholing en opleiding, 15 juni 2006. Vijgen SMC, Gelder BM van, Baal PHM van, Zutphen M van, Hoogenveen RT, Feenstra TL. Kosten en effecten van tabaksontmoediging. RIVM rapport 260601004, 2008. Vollebergh W, Graaf R de, Have M ten, Schoemaker C, Dorsselaer S van, Spijker J en Beekman A. Psychische stoornissen in Nederland, overzicht van de resultaten van NEMESIS. Trimbos-instituut, Utrecht, augustus 2003. ISBN 90-5253-446-2. Vos N. de. Gezondheidspeiling volwassenen 2004. Resultaten van een gezondheidspeiling onder volwassenen van 20-65 jaar in de regio Eemland. GGD Eemland, 2005. Wendel-Vos GCW en Schuit J. SQUASH, Short QUestionnaire to ASses Health enhancing physical activity. Centrum voor Chronische ziekten Epidemiologie, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, 2002. Wendel-Vos GCW, Picavet HSJ, Gelder B van, Tijhuis MAR en Droomers M. Meervoudig ongezond gedrag in Nederland. Centrum voor Preventie en Zorgonderzoek (PZO), Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, 2007. Wendel-Vos GCW (RIVM). Zijn er verschillen naar sociaaleconomische status of etniciteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 23 september 2008. Werf W. van der (redactie). Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid. Voedingscentrum, 2007. (www.voedingscentrum.nl). Willemsen MC (STIVORO), Leent-Loenen HMJA van (RIVM). Hoeveel mensen roken? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, 25 september 2007.
110
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Willemsen MC (STIVORO), Leent-Loenen HMJA van (RIVM). Neemt het aantal mensen dat rookt toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken, 25 september 2007A. Witte KE (red.), Houweling DA (red.). Sociale relaties samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\Sociale omgeving\Sociale relaties, 28 mei 2002.
111
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
112
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlagen Gezondheidspeiling volwassenen 2008
113
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlage bij hoofdstuk 1 Inleiding Bijlage 1.1 Het model van Lalonde Gezondheid is niet iets wat een mens heeft of krijgt. Het is meer een toestand waarin men zich op een bepaald moment bevindt. Die gezondheidstoestand is het resultaat van verschillende bijdragen en inwerkende krachten. De WHO (World Health Organisation) gebruikt hiervoor het model van Lalonde (naar een voormalige Canadese minister van volksgezondheid). In dit model staat de onderlinge wisselwerking tussen verschillende factoren die de gezondheid beïnvloeden (de gezondheidsdeterminanten) centraal: • • • • •
biologische factoren: erfelijke en aangeboren aandoeningen, beschadiging als gevolg van ziekte of ongeval gedragsfactoren: leefstijl, leefwijze, (on)gezonde gewoonten milieufactoren: fysieke omgeving: milieu- en luchtvervuiling, geluidhinder, woningkwaliteit, klimaat maatschappelijke omgeving: sociale contacten, relaties, (on)veilig voelen, werkloosheid, discriminatie. gezondheidszorg: toegankelijkheid van aanbod van expertise en voorzieningen zoals ziekenhuizen, huisartspraktijken, medicijnen etc.
Al deze factoren hangen nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar onderling. Dit complexe geheel bepaalt de gezondheid.
114
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlagen bij hoofdstuk 2 Onderzoeksopzet Bijlage 2.1 De begeleidingscommissie De
leden van de begeleidingscommissie C.M.L. van Rooijen (Symfora, tot januari 2008) G.J. Vreeken (gemeente Bussum) M. Distelbrink (gemeente Huizen) P. Verdonk (gemeente Hilversum) M. de Haas (Zorgbelang Noord-Holland) E. Sikking (beleidsmedewerker GGD) M. van Acker (epidemioloog GGD)
De taken en verantwoordelijkheden van de begeleidingscommissie zijn als volgt vastgesteld (1) het geven van advies: meedenken over de opzet, inhoud en het vervolg van de Gezondheidspeiling (2) het mede goed onderbouwen van de keuze van de onderwerpen (waarom iets wel of niet wordt onderzocht) (3) het hebben van extra aandacht voor de gebruikswaarde van de resultaten (wat met de resultaten gedaan kan worden) (4) het pretesten van de vragenlijst op begrijpelijkheid en lengte (5) de evaluatie De GGD is eindverantwoordelijk voor de definitieve versie van de Gezondheidspeiling. Resultaten van de pretest Ieder lid van de begeleidingscommissie (n=7) is gevraagd om bij 3 personen uit hun omgeving de vragenlijst bij wijze van proef uit te zetten. De respondenten werd om commentaar gevraagd (wat is de algemene indruk, welke vragen zijn onduidelijk, welke vragen vindt men irritant) en hen werd gevraagd bij te houden hoeveel tijd ze nodig hadden voor het invullen. De epidemioloog keek naar de juistheid van invulling door de respondenten. In totaal zijn 13 vragenlijsten teruggekomen. De algemene indruk was dat er goede duidelijke vragen werden gesteld. Gemiddeld was men een half uur bezig met invullen. Slechts éénmaal werd aangegeven dat de vragenlijst vrij lang was. Op grond van de resultaten uit de pretest is de volgorde van de vragen uit blok 8 gewijzigd. Er is een open vraag toegevoegd over wat voor vrijwilligerswerk men doet. Verder is een aantal maal de lay-out gewijzigd, sommige hokjes waren wat klein om een getal in in te vullen. Diverse tekstuele wijzigingen zijn doorgevoerd. Bij de onderwerpen overgewicht, roken en alcoholgebruik zijn vragen toegevoegd over de behoefte aan ondersteuning bij afvallen, stoppen met roken en het minderen van alcoholgebruik.
Bijlage 2.2 De vragenlijst De vragenlijst is achterin dit rapport toegevoegd.
115
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlage 2.3 Definities van de onderscheiden groepen Geslacht Man Vrouw Leeftijd Leeftijdsgroep1: 19 tot en met 34 jaar Leeftijdsgroep2: 35 tot en met 49 jaar Leeftijdsgroep3: 50 tot en met 64 jaar Opleidingsniveau Laag:
-
Geen opleiding (lager onderwijs: niet afgemaakt) Lager onderwijs (basisschool, speciaal basisonderwijs)
Midden1:
-
Lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO) Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO-kort, VMBO-t)
Midden2: - Middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs (zoals MBO-lang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS) - Hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS) Hoog:
-
Hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, HBO-V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs) Wetenschappelijk onderwijs (universiteit)
Samenlevingsvorm Burgerlijke staat: - gehuwd/geregistreerd partner/samenwonend - ongehuwd/alleenstaand - gescheiden - weduwe/weduwenaar Eén versus meer persoonshuishoudens Eén-ouder gezinnen versus twee-ouder gezinnen Huishoudens zonder versus mét thuiswonende kinderen Huishoudsamenstelling Huishoudens met thuiswonende kinderen in de leeftijd van: - 0 t/m 3 jaar - 4 t/m 11 jaar - 12 t/m 17 jaar - 18 jaar en ouder Arbeidssituatie - werkloos - arbeidsongeschikt - met een betaalde werkkring
116
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlagen bij de hoofdstukken 4 tot en met 13. H4. Beschrijving respondenten Bijlage 4.1 Huishoudsamenstelling van de respondenten per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Eenpersoonshuishouden
9.7
Een-ouder gezin
4.0
17.3
Huishouden zonder thuiswonende kinderen 53.3
15.8
8.5
11.2
6.5
15.8
5.2
7.8
4.0
5.8
4.5
5.5
3.3
47.8
54.7
49.4
47.4
43.1
55.0
50.1 (*)
Bijlage 4.2 Opleidingsniveau van de respondenten per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren (*) Laag
27.8
17.9
24.7
21.9
24.6
16.0
Midden
29.8
29.0
32.5
33.8
31.4
32.9
31.9
37.6
Hoog
42.3
53.1
42.8
44.3
44.0
51.1
38.3
31.8
29.8
30.6
Bijlage 4.3 Arbeidssituatie van de respondenten per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren (*) Betaalde werkkring
70.3
77.2
78.5
68.6
76.8
76.5
79.3
76.8
Bijlage 4.4 Netto maandinkomen van de respondenten en moeite hebben met rondkomen per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Netto maandinkomen
(*)
Minder dan €950
7.2
5.2
7.3
5.5
3.4
4.9
6.3
4.4
€951 t/m €1300
8.6
11.7
11.5
5.8
5.5
4.5
10.0
10.2
€1301 t/m €1700
10.3
12.0
20.7
11.3
15.8
10.5
18.9
19.7
€1701 t/m €2950
27.9
26.1
28.7
26.3
30.5
24.8
40.0
32.3
€2951 of meer
45.9
45.0
31.8
51.1
44.9
55.3
24.8
33.3
Moeite met rondkomen
(*)
Geen moeite
11.1 (*)
56.8 Geen moeite, wel opletten 27.6
53.2
47.0
61.8
55.0
57.8
49.5
51.0
23.7
31.7
26.2
28.1
25.6
27.2
33.7
Enige moeite
11.1
17.5
14.7
11.4
14.6
12.3
15.9
10.9
Grote moeite
4.5
5.6
6.6
0.6
2.3
4.2
7.3
4.5
117
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H5. Algemene lichamelijke gezondheid Bijlage 5.1 Ervaren gezondheid per gemeente Blaricum
Bussum Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
Ervaren gezondheid
(*)
Goed tot uitstekend
92.6
91.8
90.9
94.1
95.0
92.7
92.3
91.3
Matig of slecht
7.4
8.2
9.1
5.9
5.0
7.3
7.7
8.7
Bijlage 5.2 De Body Mass Index (BMI) per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Gewicht
(*)
BMI<18.5 (ondergewicht)
1.2
1.2
2.5
0.3
1.8
1.8
1.3
0.6
18.5<=BMI<25 (normaal gewicht)
53.8
61.3
54.1
65.6
58.9
59.1
52.0
55.0
25<=BMI<30 (matig overgewicht)
36.6
28.3
33.8
29.4
31.2
32.3
36.1
37.5
BMI>=30 (obesitas)
8.4
9.2
9.6
4.7
8.1
6.7
10.7
6.9
(matig of ernstig) overgewicht
45.0
37.5
43.4
34.1
39.3
39.0
46.8
44.4
Bijlage 5.3 Chronische ziekten naar leeftijd en geslacht Percentage mensen met:
Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
Eén of meer aandoeningen
35.0
46.5 (*)
28.1
37.3
55.3 (*)
40.8
48.7
Hoge bloeddruk
10.7
10.9
2.5
6.8
21.4 (*)
10.8
10.0
Migraine, ernstige hoofdpijn
4.6
16.5 (*)
14.7
9.6
9.4 (*)
10.8
13.1
8.3
8.9
6.9
8.2
10.4 (*)
8.6
9.4
6.3
10.6 (*)
4.5
8.0
11.9 (*)
8.5
11.0
6.5
9.8 (*)
1.5
4.1
17.6 (*)
8.2
8.6
Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Gewrichtsslijtage van heupen of knieën Chronisch eczeem
3.4
4.0
2.9
4.3
3.5
3.7
5.7
Andere ernstige hartaandoening
1.3
0.5 (*)
0.4
0.2
2.1 (*)
0.9
1.2
Suikerziekte, diabetes
4.6
2.3 (*)
0.4
1.9
7.4 (*)
3.5
2.2
4.1
6.3 (*)
5.5
4.7
5.7
5.2
5.6
3.2
5.3 (*)
1.7
4.0
6.5 (*)
4.3
6.3
Incontinentie
0.8
5.9 (*)
1.0
3.7
4.9 (*)
3.4
4.2
Chronische gewrichtsontsteking
3.2
5.0 (*)
1.9
3.8
6.0 (*)
4.1
3.6
0.6
0.3
-
0.2
1.2 (*)
0.5
0.9
Ernstige darmstoornis
2.0
4.2 (*)
3.2
2.4
4.0
3.1
8.6
Een vorm van kanker
2.0
2.5
1.1
0.8
4.6 (*)
2.2
2.1
Hartinfarct
0.8
0.1 (*)
-
0.5
0.7
0.4
0.8
Vernauwing bloedvaten buik of benen
1.3
1.1
0.4
0.5
2.5 (*)
1.2
1.8
Psoriasis
1.8
2.2
1.7
1.7
2.6
2.0
1.8
Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand
Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA
118
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlage 5.4 Chronische ziekten en aandoeningen naar opleiding Percentage mensen met:
Laag
Midden
Hoog
Totaal
Eén of meer aandoeningen
45.9
42.8
36.1 (*)
40.8
Hoge bloeddruk
16.9
8.6
9.1 (*)
10.8
Migraine, ernstige hoofdpijn
13.7
11.3
8.6 (*)
10.8
Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia)
10.5
9.2
6.8 (*)
8.6
Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder
9.1
9.6
7.3
8.5
Gewrichtsslijtage van heupen of knieën
14.1
6.6
6.1 (*)
8.2
Chronisch eczeem
3.7
4.1
3.3
3.7
Andere ernstige hartaandoening
1.6
0.5
0.8
0.9
Suikerziekte, diabetes
6.6
3.4
1.9 (*)
3.5
Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD
6.3
4.2
5.3
5.2
Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand
7.2
4.2
2.7 (*)
4.3
Incontinentie
4.8
2.4
3.4 (*)
3.4
Chronische gewrichtsontsteking
7.2
4.0
2.4 (*)
4.1
Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA
1.2
0.4
0.2 (*)
0.5
Ernstige darmstoornis
4.6
3.5
2.2 (*)
3.1
Een vorm van kanker
3.8
1.9
1.6 (*)
2.2
Hartinfarct
0.4
0.2
0.7
0.4
Vernauwing bloedvaten buik of benen
1.3
1.3
0.8
1.2
Psoriasis
2.6
1.3
2.1
2.0
Bijlage 5.5 Top 5 van chronische ziekten naar gemeente Percentage mensen met: Eén of meer aandoeningen
Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren 45.4
39.6
40.4
36.8
47.0
39.9
43.1
Chronische ziekte:
37.8 (ns) ns
Hoge bloeddruk
14.5
7.9
9.4
10.1
10.9
11.2
15.2
12.6
Migraine of ernstige hoofdpijn
11.7
11.0
9.4
8.9
9.7
11.4
16.5
9.1
8.2
7.9
9.4
9.5
9.7
8.0
9.4
7.6
6.4
10.4
9.1
6.9
8.8
7.1
9.1
6.6
8.7
7.0
9.1
8.0
9.7
6.8
7.1
6.9
Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Gewrichtsslijtage van heupen of knieën
119
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H6. Psychische gezondheid Bijlage 6.1 Score op de gezichtjesvraag, de K10 en CES-D score naar gemeente Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
Gaat wel
9.8
14.3
11.4
11.1
12.0
9.0
10.6
10.0
Somber
6.0
5.1
5.0
5.6
2.6
6.6
7.5
4.7
Gezichtjesvraag:
ns
K10:
(*)
Laag of geen risico
68.6
68.5
64.6
75.1
68.3
68.9
64.4
78.1
Matig risico
29.6
27.4
30.8
22.8
30.5
28.0
30.3
20.8
Hoog risico
1.8
4.2
4.5
2.1
1.2
3.1
5.3
1.1
11.1
14.6
13.4
10.4
10.1
8.3
18.0
9.3
CES-D: score van 16 of hoger
(*)
Bijlage 6.2 Gevoelens van eenzaamheid per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Sociale contacten: Minder dan twee maal per maand contact met familie Minder dan twee maal per maand contact met vrienden/kennissen Minder dan twee maal per maand contact met buren Eenzaamheid:
5.7
5.8
9.4
7.0
6.5
6.3
7.3
3.9 ns
8.6
7.3
10.4
6.7
6.5
7.6
9.5
6.6 ns
19.5
20.1
19.8
18.1
13.2
13.9
23.2
16.4 (*)
Niet
73.8
71.0
66.8
68.8
73.0
71.7
67.3
78.5
Matig
22.8
24.9
28.2
26.5
23.4
22.8
25.3
19.8
(Zeer) ernstig
3.4
4.2
5.0
4.7
3.6
5.5
7.4
1.7
Sociale eenzaamheid: ernstig
(*) 5.7
6.5
5.4
6.8
4.8
4.9
7.1
Emotionele eenzaamheid: ernstig
2.5 (*)
2.9
3.6
2.9
120
1.2
2.4
3.4
4.4
1.4
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H7. Leefstijl Bijlage 7.1 Percentage rokers en ex-rokers per gemeente Roken
Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren
Ja
23.7
21.3
26.8
24.3
19.6
23.3
25.5
24.7
Nee, vroeger wel
39.7
35.9
32.5
33.3
37.8
37.5
33.4
39.3
Nee, nooit gerookt
36.6
42.9
40.8
42.3
42.5
39.3
41.1
36.0
Bijlage 7.2 Alcohol items per gemeente Alcohol
Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren
Gebruikt (wel eens) alcohol
89.4
89.8
84.3
92.4
91.8
92.4
85.0
91.1 (*)
Niet voldoen aan de normË
40.3
29.7
28.6
42.2
37.8
38.0
32.4
33.3 (*)
Overmatige alcoholgebruik * 15.4
12.4
12.3
20.5
17.0
18.6
14.1
14.6 (*)
Zware drinker **
8.6
11.4
10.9
11.6
10.6
17.4
12.7 (*)
11.4
Ë De nationale norm voor verantwoord alcoholgebruik luidt als volgt: Voor mannen maximaal 21 glazen per week, maximaal vijf glazen per drinkdag, maximaal vijf drinkdagen per week; voor vrouwen maximaal 14 glazen per week, maximaal drie glazen per drinkdag, maximaal vijf drinkdagen per week. * Onder "overmatig alcoholgebruik” wordt verstaan: voor mannen meer dan 21 glazen per week en voor vrouwen meer dan 14 glazen per week ('gewoontedrinkers' met een hoge consumptie). ** Onder “zwaar drinken” wordt verstaan: minimaal 1x per week 6 glazen alcoholische drank op één dag (dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen).
Bijlage 7.3 Voldoen aan de NNGB (Ë) per gemeente Voldoet aan de NNGB
Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
59.1
55.7
59.6
67.1
53.5
61.3
53.8
61.3 (*)
Ë NNGB: De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB) beveelt de groep van 18-55 jaar aan 30 minuten matig intensief lichamelijk actief te zijn op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Voor 55-plussers geldt dezelfde norm als voor personen jonger dan 55 jaar, het intensiteitniveau ligt voor hen wel lager.
Bijlage 7.4 Leefstijlbeoordeling per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren (Zeer) gezond
73.2
72.1
75.2
78.8
77.8
76.4
67.2
73.7
Niet gezond, niet ongezond
25.1
25.3
23.3
19.7
20.4
22.1
30.3
24.9
(Zeer) ongezond
1.7
2.6
1.6
1.5
1.8
1.5
2.5
1.4
121
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H8. Gebruik van zorg en tevredenheid Bijlage 8.1 Percentage respondenten dat het afgelopen jaar contact heeft gehad met diverse zorginstellingen en zorgverleners naar leeftijd en geslacht Man
Vrouw
19 t/m 34 jr
35 t/m 49 jr
50 t/m 64 jr
Totaal
GP2004
Medisch specialist
31.4
35.1 (*)
27.5
28.5
43.0 (*)
33.3
35.3
Tandarts/mondhygiënist
80.2
87.5 (*)
81.7
88.7
80.0 (*)
83.9
82.6
Bedrijfsarts
7.3
7.8
6.4
6.8
9.2 (*)
7.5
8.9
GGD of GG&GD
5.6
6.4
8.0
6.1
4.4 (*)
6.0
5.9
Diëtist
3.2
2.4
1.6
3.4
3.2 (*)
2.8
3.0
Ergotherapeut
1.0
2.0 (*)
0.9
1.0
2.4 (*)
1.5
1.2
Fysiotherapeut
23.2
28.3 (*)
23.6
23.9
29.8 (*)
25.8
23.6
Logopedist
0.6
1.1
0.8
0.9
0.8
0.9
0.7
Cesar/Mensendieck
1.6
3.3 (*)
3.3
1.5
2.8 (*)
2.4
2.5
Thuiszorg
1.0
2.7 (*)
2.0
1.6
2.1
1.9
2.8
Symfora/GGZ
1.2
2.4 (*)
2.9
1.4
1.6 (*)
1.8
2.7
Algemeen Maatsch Werk
1.8
1.4
1.2
1.7
2.0
1.7
1.8
Vrijgevestigd psycholoog
4.6
5.3
3.9
6.5
3.9 (*)
4.9
3.7
Vrijgevestigd psychiater
0.5
1.6 (*)
2.2
1.0
0.3 (*)
1.1
1.4
Alternatieve behandelaars
4.6
12.0 (*)
5.9
9.1
9.4 (*)
8.4
8.1
Ziekenhuis/kliniek
14.3
12.4
12.6
12.1
15.3
13.4
#
WMO-loket
1.2
2.5 (*)
2.0
1.6
2.1
1.8
#
CIZ
1.3
1.8
1.3
1.7
1.7
1.6
#
Verloskundige
1.6
8.1 (*)
12.8
4.1
- (*)
4.9
#
# naar deze items is in de Gezondheidspeiling van 2004 niet gevraagd.
Bijlage 8.2 Percentage respondenten dat het afgelopen jaar contact heeft gehad met diverse zorginstellingen en zorgverleners naar opleiding Laag
Midden
Medisch specialist
34.4
30.1
Tandarts/mondhygiënist
74.6
Bedrijfsarts
8.0
Hoog
Totaal 33.3
85.1
35.3 (*) 88.2 (*)
8.3
6.6
7.5 6.0
83.9
GGD of GG&GD
5.1
5.4
7.0
Diëtist
3.8
3.3
1.9 (*)
2.8 1.5
Ergotherapeut
2.7
2.1
0.3 (*)
Fysiotherapeut
31.0
24.7
23.8 (*)
25.8 0.9
Logopedist
1.0
0.5
1.0
Cesar/Mensendieck
3.3
1.7
2.7
2.4 1.9
Thuiszorg
3.7
1.4
1.3 (*)
Symfora/GGZ
2.9
2.4
0.7 (*)
1.8
Algemeen Maatsch Werk
2.7
1.5
1.2 (*)
1.7 4.9
Vrijgevestigd psycholoog
3.9
5.0
5.6
Vrijgevestigd psychiater
1.0
1.2
1.0
1.1 8.4
Alternatieve behandelaars
6.0
8.3
9.6 (*)
Ziekenhuis/kliniek
19.8
9.7
12.6 (*)
13.4 1.8
WMO-loket
2.2
2.0
1.4
CIZ
3.1
1.4
0.8 (*)
1.6
4.2
7.6 (*)
4.9
Verloskundige
1.3
122
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
Bijlage 8.3 Percentage respondenten dat het afgelopen jaar contact heeft gehad met diverse zorginstellingen en zorgverleners per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Huisarts
77.6
75.8
76.1
74.8
76.9
70.5
73.7
73.5
Medisch specialist
34.6
34.2
32.8
34.8
33.6
35.8
35.0
31.8
Tandarts/mondhygiënist
88.4
85.0
81.2
85.8
82.4
87.3
82.9
82.6
Bedrijfsarts
6.9
5.7
9.2
4.0
6.2
3.4
10.9
7.7 (*)
GGD of GG&GD
2.4
13.1
3.9
2.7
4.8
8.5
6.0
5.1 (*)
Diëtist
1.5
3.5
2.2
2.4
2.4
2.8
1.9
1.4
Ergotherapeut
0.9
0.3
1.9
1.5
0.9
0.9
1.6
1.4
Fysiotherapeut
27.8
22.7
27.8
25.7
27.8
23.0
23.4
26.6
Logopedist
0.9
0.3
1.3
0.9
1.2
0.9
0.9
0.6
Cesar/Mensendieck
0.9
2.7
2.9
2.7
2.4
2.5
3.8
2.3
Thuiszorg
2.3
1.8
2.6
1.8
1.8
2.2
1.6
1.7
Symfora/GGZ
2.0
3.2
1.0
2.4
0.9
1.9
3.1
1.7
Algemeen Maatsch Werk
1.8
2.1
1.0
1.2
0.3
2.2
1.3
1.1
Vrijgevestigd psycholoog
5.2
6.5
4.5
1.8
6.0
4.3
4.4
2.3 (*)
Vrijgevestigd psychiater
1.2
0.3
1.6
1.2
0.6
0.6
1.9
0.9
Alternatieve behandelaars 8.7
11.2
9.3
6.7
9.9
5.3
5.0
8.8 (*)
Ziekenhuis/kliniek
12.6
14.8
13.7
10.7
12.0
12.4
16.0
15.8
WMO-loket
1.8
1.8
2.9
1.2
1.2
2.2
0.6
0.6
CIZ
2.3
1.8
1.6
2.1
0.9
1.6
1.6
1.1
Verloskundige
3.5
3.5
6.7
3.6
3.6
6.8
4.4
4.5
Bijlage 8.4 Percentage respondenten dat een griepprik heeft gekregen naar gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Ooit
24.0
19.3
23.2
18.7
19.5
21.9
21.0
18.1
In de afgelopen 12 maanden
16.0
12.0
14.4
11.4
12.7
12.0
14.3
10.0
7.3
8.8
7.3
6.8
9.9
6.7
8.1
Langer dan 12 maanden geleden 8.0
123
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H9. Opvoedingsondersteuning Bijlage 9.1 Vragen en zorgen over de opvoeding naar gemeente Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren (*)
Vragen over de opvoeding: (Bijna) Nooit
60.1
57.4
56.4
68.5
57.4
53.2
58.9
Soms
32.0
33.9
36.5
24.2
33.0
38.4
33.8
31.1
Vaak/(bijna) altijd
7.9
8.7
7.1
7.3
9.7
8.4
7.3
11.1
Zorgen over de opvoeding:
57.8
(*)
(Bijna) Nooit
56.1
55.8
67.5
59.7
55.3
58.5
55.6
60.9
Soms
31.8
34.3
26.0
33.5
37.6
34.6
38.9
31.3
Vaak/(bijna) altijd
12.2
10.0
6.5
6.8
7.1
6.9
5.6
7.9
Behoefte aan deskundige ondersteuning:
ns
(Bijna) Nooit
74.3
73.9
81.0
83.6
75.3
74.5
83.8
76.7
Soms
20.5
21.1
14.4
14.1
21.8
21.7
12.7
20.5
Vaak/(bijna) altijd
5.3
5.0
4.6
2.3
3.0
3.8
3.5
2.9
H10. Mantelzorg Bijlage 10.1 Het geven van mantelzorg naar gemeente Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
Op dit moment
18.8
14.5
13.4
14.1
16.1
14.7
14.6
15.2
Wel in het afgelopen jaar, maar nu niet meer
5.3
5.1
2.0
6.0
4.2
4.9
4.3
3.4
Mantelzorg geven
H11. Huiselijk geweld Bijlage 11.1 Huiselijk geweld per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren ooit slachtoffer
6.9
9.2
8.4
6.7
7.7
124
5.8
8.9
5.3
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H12. Binnen- en buitenmilieu Bijlage 12.1 Ongunstig ventilatiegedrag naar gemeente Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
Onvoldoende ventilatie
(*)
Woonkamer
57.1
65.8
62.5
63.7
60.4
63.6
55.4
54.5
Slaapkamer
40.5
52.1
46.7
38.5
35.6
41.1
41.1
35.0
Badkamer
49.7
60.8
62.4
58.4
56.2
54.2
47.6
56.1
Keuken
51.3
62.0
58.9
59.2
52.8
55.1
43.6
46.1
Bijlage 12.2 Ervaren milieuproblemen naar gemeente Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
31.5
27.8
28.7
24.5
54.2
31.0
30.0
23.7 (*)
Ervaren milieuproblemen: Geluidsoverlast Bodemverontreiniging
-
0.3
2.2
0.9
0.9
1.2
2.7
0.8 (*)
Rommel op straat
16.7
26.7
31.5
16.2
11.1
17.5
32.4
14.4 (*)
Hondenpoep
31.0
45.3
46.6
42.2
33.2
31.6
30.0
39.4 (*)
22.7
7.8
14.5
10.4
14.3
11.4
20.3
14.6 (*)
3.4
2.6
4.9
1.7
14.0
10.2
4.2
3.6 (*)
-
0.9
0.6
-
0.9
2.4
7.0
2.2 (*)
Slecht onderhoud van wegen en/of groen Geuroverlast Risico door industriële bedrijven Watervervuiling
0.3
-
0.6
-
0.6
0.9
5.2
1.7 (*)
Luchtvervuiling
5.4
10.4
6.8
5.8
15.4
7.8
6.4
3.6 (*)
Aantasting van groen
9.6
2.9
3.1
2.6
6.1
6.3
7.3
4.7 (*)
Milieubelasting door verkeer
15.6
18.3
18.8
14.2
30.3
19.9
10.9
12.7 (*)
Lichtoverlast
5.9
4.1
4.3
4.3
5.2
6.3
5.2
4.4 ns
Iets anders
6.8
9.3
7.4
4.9
5.5
8.1
5.8
7.2 ns
Geen overlast
27.0
23.3
23.1
30.3
14.9
26.5
23.9
27.3 (*)
Bijlage 12.3 Ervaren geluidhinder naar gemeente Geluidhinder
Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren
Enige vorm van geluidhinder
62.3
63.5
65.9
57.0
76.9
62.5
61.4
58.0 (*)
Ernstige geluidhinder
25.9
29.1
26.9
20.6
48.8
27.7
28.0
25.0 (*)
9.9
1.5
3.7
6.9
22.1
8.6
4.0
4.4 (*)
6.4
9.5
11.0
6.0
5.6
12.5
7.1
11.2 (*)
treinen
0.3
4.2
2.0
0.3
2.5
3.8
4.6
0.6 (*)
vliegtuigen
4.1
3.3
3.3
5.8
38.7
4.7
9.6
10.2 (*)
bedrijven/industrie
0.6
0.9
2.0
1.9
0.6
1.6
1.2
2.4
buren
6.4
6.5
6.5
4.6
3.4
2.8
8.6
5.5 (*)
bromfietsen/scooters
11.3
15.5
12.4
7.4
5.9
7.5
8.3
7.6 (*)
overig
4.7
2.7
4.3
2.8
1.3
5.1
3.4
1.2
Ernstige hinder door geluid van: verkeer op wegen waar je harder mag dan 50 km/uur verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur
125
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 GGD Gooi & Vechtstreek, april 2009
H13. Deelname aan de maatschappij Bijlage 13.1 Zich belemmerd voelen om deel te nemen aan de maatschappij, naar gemeente Zich belemmerd voelen
Blaricum
Bussum
Hilversum
Laren
Muiden
Naarden
Weesp
Wijdemeren
7.8
10.9
8.0
9.2
7.7
8.5
10.6
9.3
Bijlage 13.2 Vrijwilligerswerk per gemeente Blaricum Bussum Hilversum Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren Doet vrijwilligerswerk
30.4
31.6
28.9
33.4
126
35.6
33.8
28.4
31.2
࿑
࿑
10. Algemene vragen 10.1 Wat is uw hoogst voltooide opleiding? (een opleiding afgerond met diploma of voldoende getuigschrift). Slechts één antwoord aankruisen. Geen opleiding (lager onderwijs: niet afgemaakt) Lager onderwijs (basisschool, speciaal basisonderwijs) Lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO) Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO-kort, VMBO-t) Middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs (zoals MBO-lang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS)
Hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
(zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS) Hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, HBO-V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs) Wetenschappelijk onderwijs (universiteit)
Anders, namelijk
Hilversum, 28 januari 2008 Geachte heer, mevrouw,
10.2 Welke situatie is het meest op u van toepassing? Slechts één antwoord aankruisen. Ik werk, betaald, 32 uur of meer per week Ik werk, betaald, 20 of meer maar minder dan 32 uur per week Ik werk, betaald, 12 of meer maar minder dan 20 uur per week Ik werk, betaald, minder dan 12 uur per week Ik ben (vervroegd) met pensioen (AOW, VUT, FPU) Ik ben werkloos / werkzoekend (geregistreerd bij het arbeidsbureau) Ik ben arbeidsongeschikt (WAO, AAW, WAZ, WAJONG) Ik heb een bijstandsuitkering Ik ben fulltime huisvrouw / huisman Ik volg onderwijs / ik studeer
Brief hierlangs afscheuren
GGD Gooi & Vechtstreek houdt één maal in de vier jaar een gezondheidsenquête onder de inwoners van het Gooi en de Vechtstreek. De vorige enquête was in 2004. Ik wil u vriendelijk vragen voor ons de vragenlijst van de Gezondheidspeiling 2008 in te vullen.
10.3 Heeft u het afgelopen jaar moeite gehad om van het inkomen van uw huishouden rond te komen? Nee, geen moeite Nee, geen moeite, maar ik moet wel letten op mijn uitgaven Ja, enige moeite Ja, grote moeite 10.4 Wat is het netto maandinkomen van uw huishouden? (Netto is het bedrag dat u maandelijks op uw bank- of girorekening krijgt. Dat zijn inkomsten uit arbeid, pensioen, uitkeringen of alimentatie. Eventuele kinderbijslag of vakantie-uitkering moet u niet meerekenen). Minder dan €950,-. € 951,- tot en met € 1.300,€ 1.301,- tot en met € 1.700,€ 1.701,- tot en met € 2.950,€ 2.951,- of meer Wil ik niet zeggen
Waarom dit onderzoek? In de regio Gooi en Vechtstreek dragen de gemeenten en de GGD bij aan het verbeteren van de gezondheid van de inwoners. Om deze taak goed uit te kunnen voeren, is het belangrijk te weten hoe het gesteld is met de (lichamelijke én geestelijke) gezondheid van de inwoners. Oók als u zich helemaal gezond en fit voelt. De resultaten helpen de gemeenten en de GGD om een goed gezondheidsbeleid te kunnen voeren. Op basis van resultaten uit eerdere enquêtes is er nu bijvoorbeeld extra aandacht voor alcoholgebruik onder jongeren en wordt gezond bewegen gestimuleerd. Privacy Uw naam en adresgegevens komen uit het bevolkingsregister van de gemeente. Uw naam is willekeurig geselecteerd. Om geen onnodige herinnering te krijgen, is het belangrijk dat u onderstaande antwoordkaart apart van de vragenlijst instuurt (de antwoordkaart graag eerst even invullen). Als u deze brief losscheurt van de vragenlijst, kan niemand zien door wie de vragen zijn beantwoord. De ingevulde vragenlijst kunt u in de grote antwoordenvelop terugsturen. z.o.z.
Antwoordkaart
*0001*
Hartelijk bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!
0001
Eventuele opmerkingen naar aanleiding van deze vragenlijst kunt u hieronder vermelden.
GGD Gooi & Vechtstreek p/a ScanServ Antwoordnummer 10126 2600 VB DELFT
Graag ontvangen wij de vragenlijst via de bijgevoegde antwoordenvelop zo spoedig mogelijk retour
࿑
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
࿑
2600vb10126
࿑ Uiteraard is een postzegel niet nodig. Graag ontvangen wij uw ingevulde vragenlijst binnen twee à drie weken terug.
࿑
9.2 Kunt u aangeven hoe lang er in de winter in de volgende ruimten van uw woning wordt geventileerd (raam op een kier, ventilatieschuiven open, mechanische ventilatie aan)?
Als u niet mee wilt doen, kunt u dat ook op de antwoordkaart aangeven (zie hieronder). Wilt u dan wel nog de drie korte vragen beantwoorden? Uw naam en adres zullen uit het adresbestand worden verwijderd en de vragenlijst kunt u bij het oud papier leggen.
Wilt u op iedere regel een hokje aankruisen? Nooit
In het najaar van 2008 kunt u in de regionale kranten en op de GGD-website (www.ggdgooi.nl) de resultaten bekijken en lezen hoe gezond de inwoners in de regio zijn.
Hoe lang ventileert u in de winter uw: woonkamer slaapkamer badkamer keuken
Heeft u vragen? Als u vragen heeft over de Gezondheidspeiling, dan kunt u op werkdagen tussen 9.00 en 12.00 uur contact opnemen met mevrouw M.B. van Acker, epidemioloog bij de GGD, telefoon (035) 692 62 16 of per e-mail [email protected].
Minder dan 1 uur per etmaal
1-8 uur per etmaal
Meer dan 8 uur per etmaal
Continu
9.3 Kruis de grootste (milieu)problemen die u in uw buurt ervaart aan. Svp maximaal 3 antwoorden aankruisen. Geluidsoverlast Bodemverontreiniging Rommel op straat Hondenpoep Slecht onderhoud van wegen en/of groen Geuroverlast Risico door industriële bedrijven Watervervuiling Luchtvervuiling Aantasting van groen Milieubelasting door verkeer Lichtoverlast Anders nl.
Ik hoop van harte dat u meedoet en de vragenlijst invult1. Dit kost ongeveer een half uur. Bij voorbaat wil ik u hartelijk danken voor uw medewerking.
Met vriendelijke groet,
Mevrouw drs. J.M.G. Engelsman directeur GGD Gooi & Vechtstreek
Geen overlast 1
9.4 Hieronder staat een schaal van 0 t/m 10 waarop u kunt aangeven in welke mate geluid u hindert, stoort of ergert als u thuis bent. Als u helemaal niet gehinderd wordt kiest u de 0, als u extreem gehinderd wordt kiest u de 10. Als u daar ergens tussenin zit, kiest u een getal tussen 0 en 10. Als een geluid bij u thuis niet hoorbaar is, kunt u dit in de laatste kolom aangeven. Als u denkt aan de afgelopen 12 maanden, welk getal van 0 tot 10 geeft het beste aan in welke mate u gehinderd, gestoord of geërgerd wordt door geluid van de onderstaande bronnen als u thuis bent?
Ik wil u erop wijzen dat het invullen van de vragenlijst inhoudt dat u formeel uw toestemming geeft voor de verwerking van de gegevens. De gegevens zullen worden geanalyseerd door de epidemioloog van de GGD en verder door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) bewerkt ten bate van landelijke resultaten. Het RIVM is het onderzoeksinstituut van de overheid op het gebied van volksgezondheid en milieu. De onderzoeksopzet van de Gezondheidspeiling 2008 is te vinden op onze website www.ggdggooi.nl
Wilt u op iedere regel een hokje aankruisen? Helemaal niet gehinderd tot extreem gehinderd Hinder door geluid van ...
Antwoordkaart Ja, ik heb de enquête ingevuld (svp enquête versturen in de grote antwoordenvelop) Nee, ik vul de enquête niet in. Wilt u dan alleen onderstaande drie vragen nog beantwoorden?
2. Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen? Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht
overig
Zeer ongezond
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Niet hoorbaar
treinen vliegtuigen
Ongezond
1
verkeer op wegen waar je harder mag dan 50 km/uur verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur
1. Waarom vult u de vragenlijst niet in? (u kunt meerdere antwoorden aankruisen) Ik doe nooit mee aan enquêtes
Ik zie het nut er niet van in Ik vind de enquête te lang
Het onderwerp interesseert me niet Ik heb geen tijd/zin
Ik spreek niet goed Nederlands De aangeschreven persoon woont hier niet (meer)
Ik vind de enquête te persoonlijk Andere reden, namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………
3. Hoe gezond vindt u zelf uw manier van leven? Zeer gezond Gezond Niet gezond, niet ongezond
0
bedrijven/industrie buren bromfietsen / bromscooters
࿑
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
࿑
▅
▅
GEZONDHEIDSPEILING 2008 volwassenen
Het is de bedoeling dat de vragen worden beantwoord door diegene aan wie de vragenlijst is gestuurd. Controleer daarom of uw naam op de brief staat.
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
Belangrijke toelichting Deze vragenlijst gaat over uw gezondheid. Het gaat om uw eigen mening en úw ervaringen: er zijn geen goede of foute antwoorden. Neem rustig de tijd voor het doorlezen van de vragen en antwoorden.
Uw antwoorden worden door de computer ingelezen. Daarom vragen wij u het volgende: De vragenlijst svp niet kreuken. De vragenlijst invullen met een zwarte of blauwe balpen (geen rode pen, geen potlood of viltstift). Een duidelijk kruisje zetten in het vakje van uw keuze. Stel u heeft een poes en een cavia: (voorbeeld) Heeft u één of meerdere huisdieren? nee ja Als u zich vergist heeft, maak dan het hokje van het antwoord dat u wél wilt geven helemaal zwart. De computer “leest” namelijk het hokje dat het meest zwartgemaakt is. Stel u heeft een poes en een cavia: (voorbeeld) Heeft u één of meerdere huisdieren? nee ja Soms wordt gevraagd om een getal in te vullen. Wilt u dan één cijfer per vakje invullen. Let erop dat u niet buiten het vakje schrijft. Liever geen streepjes zetten als u niets hoeft in te vullen. (voorbeeld) Wat is uw gewicht?
8 7 kilogram
Op sommige vragen kunt u meerdere antwoorden aankruisen. Dit staat dan apart bij de vraag vermeld. Bij sommige vragen kunt u zelf iets opschrijven (bijvoorbeeld bij het antwoord ‘anders, namelijk’). Wilt u dat dan in blokletters doen en binnen de lijnen van het aangegeven kader? Het invullen van de enquête duurt ongeveer een half uur. Wilt u svp de ingevulde vragenlijst in de bijgevoegde antwoordenvelop terugsturen? Een postzegel is niet nodig. Eventuele opmerkingen over de vragenlijst kunt u op de laatste pagina schrijven.
Alvast hartelijk dank voor het invullen!
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
1. Vragen over uzelf en uw gezondheid Man Vrouw
1.1 Wat is uw geslacht?
1.2 Wat is uw geboortejaar?
19
1.3 Wat zijn de vier cijfers van uw postcode? 1.4 Wat is uw burgerlijke staat? Gehuwd / geregistreerd partner Samenwonend Ongehuwd / nooit gehuwd geweest Gescheiden / gescheiden levend Weduwe / weduwnaar 1.5 Uit hoeveel personen bestaat het huishouden waartoe u behoort, uzelf meegerekend? persoon/personen 1.6 Met welke personen woont u momenteel samen? Wilt u op iedere regel één hokje aankruisen? Ja
Nee
Met een partner Met kind(eren) tot en met 3 jaar Met kind(eren) van 4 t/m 11 jaar Met kind(eren) van 12 t/m 17 jaar Met kind(eren) van 18 jaar en ouder Met mijn ouder(s) Met andere volwassene(n) Woon niet samen met een partner, maar heb een duurzame relatie 1.7 Wat is uw geboorteland en het geboorteland van uw moeder en vader? Uzelf Uw moeder Uw vader Nederland Suriname Nederlandse Antillen Aruba Turkije Marokko Overig, namelijk
1.8 Tot welke bevolkingsgroep rekent u zichzelf? Slechts één antwoord aankruisen. Nederlandse Surinaamse Antilliaanse Arubaanse Turkse Marokkaanse Overige, namelijk
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
1.9 Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen? Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht 1.10 Hoe gezond vindt u zelf uw manier van leven? Zeer gezond Gezond Niet gezond, niet ongezond Ongezond Zeer ongezond 1.11 Hieronder zijn 7 gezichtjes afgebeeld die gevoelens weergeven. Wilt u het hokje aankruisen onder het gezicht dat het meest overeenkomt met hoe u zich in de afgelopen 12 maanden meestal voelde?
1.12 Hoeveel kilo weegt u? (zonder kleren) Svp afronden op hele kilo’s. Indien u zwanger bent hier graag uw gewicht van vóór de zwangerschap invullen. kilogram 1.13 Hoe lang bent u? (zonder schoenen) centimeter 1.14 Bent u van plan om in het komende halfjaar serieus te gaan afvallen? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Ja, door minder te eten Ja, door gezonder te eten Ja, door light-producten te eten Ja, door niet te snoepen Ja, met een speciaal dieet Ja, met maaltijdvervangers Ja, met afslankpillen Ja, door extra te bewegen of te sporten Ja, door een medische ingreep (liposuctie, maagverkleining, etc.) Ja, op een andere manier, namelijk Nee --> ga verder met vraag 1.16 1.15 Heeft u bij het afvallen behoefte aan een of meerdere van de volgende vormen van ondersteuning? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Geen steun nodig, dat moet ik op eigen kracht doen Steun uit mijn directe omgeving Voorlichtingsmateriaal (bijvoorbeeld folder) Begeleiding door deskundige (diëtiste, (huis)arts) Groepscursus (bijvoorbeeld bij GGD, thuiszorg of sportschool) Weightwatchers of andere afvalclub Informatie en advies via internet Iets anders, namelijk
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
1.16 Wilt u bij de volgende ziekten of aandoeningen aangeven of u die heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad? Wilt u op iedere regel één hokje aankruisen? Ja, door Nee Ja, niet door arts arts vastgesteld vastgesteld Diabetes mellitus / suikerziekte Beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA Hartinfarct Een andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina pectoris) Een vorm van kanker (kwaadaardige aandoening) Migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn Hoge bloeddruk Vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen (geen spataderen) Astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA / COPD Ernstige of hardnekkige darmstoornissen langer dan 3 maanden Psoriasis Chronisch eczeem Onvrijwillig urineverlies (incontinentie) Ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (inclusief hernia) Gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën Chronische gewrichtsontsteking (ontstekingsreuma, chronische reuma, reumatoïde artritis) Andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder Andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand Andere langdurige ziekte of aandoening, nl
1.17 In welke mate wordt u hierdoor belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden thuis, op school of in uw werk, of in uw vrijetijdsbesteding? Sterk belemmerd Licht belemmerd Niet belemmerd N.v.t., ik heb in de afgelopen 12 maanden geen van bovenstaande aandoeningen gehad
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
2. Vragen over uw manier van leven 2.1 Rookt u (wel eens)? Ja Nee, maar vroeger wel ga verder met vraag 2.5 Nee, ik heb nooit gerookt ga verder met vraag 2.5 2.2 Wat rookt u en hoeveel? ±
sigaretten (uit een pakje of zelf gerold) per dag
±
sigaren per week
±
pakje(s) pijptabak (van 50 gram) per week
2.3 Bent u van plan te stoppen met roken? Nee ga verder met vraag 2.5 Ja, binnen een maand Ja, binnen een half jaar Ja, in de toekomst 2.4 Wat denkt u dat u nodig heeft om echt te stoppen? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Geen steun nodig, dat moet ik op eigen kracht doen Steun uit mijn directe omgeving Begeleiding door deskundige (arts, therapeut, enz.) “Doe-het-zelf cursus” (informatiepakket, zelfhulpgids) Groepscursus “stoppen met roken” Informatie en advies via internet Iets anders, namelijk 2.5 Wilt u aangeven welke soorten alcoholhoudende drank u in de afgelopen 12 maanden wel eens heeft gedronken? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Bier (geen alcoholarm of alcoholvrij/malt bier) Wijn, sherry, port, vermout Likeur, advocaat, bessenjenever, citroenjenever Jenever, brandewijn, vieux, rum, cognac, whisky, wodka of ander gedestilleerd Alcoholhoudende drank gemengd met frisdrank of met vruchtensap (b.v. breezers, shooters) Ik dronk vroeger wel, maar ik heb de afgelopen 12 maanden geen alcoholhoudende dranken gedronken ga verder met vraag 2.13 Ik heb nooit alcoholhoudende dranken gedronken ga verder met vraag 2.13 2.6 Op hoeveel van de 4 doordeweekse dagen (hiermee wordt bedoeld maandag t/m donderdag) drinkt u gemiddeld genomen alcoholhoudende drank? 4 dagen 3 dagen 2 dagen 1 dag Minder dan 1 dag Ik drink nooit op doordeweekse dagen ga verder met vraag 2.8 2.7 Als u op zo’n doordeweekse dag alcoholhoudende drank gebruikt, hoeveel glazen drinkt u dan gemiddeld? (Het gaat hierbij nog steeds om maandag t/m donderdag) . Met een glas wordt bedoeld een glas dat voor die drank gebruikelijk is. Reken voor een blikje of flesje bier 1,5 glas. Dus twee flesjes bier is 3 glazen (halve glazen naar boven afronden). Ik drink op zo’n doordeweekse dag gemiddeld
▅
glas/glazen
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
2.8 Op hoeveel van de 3 weekenddagen (hiermee wordt bedoeld vrijdag t/m zondag) drinkt u gemiddeld genomen alcoholhoudende drank? 3 dagen 2 dagen 1 dag Minder dan 1 dag Ik drink nooit in het weekend ga verder met vraag 2.10 2.9 Als u op zo’n dag in het weekend alcoholhoudende drank gebruikt, hoeveel glazen drinkt u dan gemiddeld? (Het gaat hierbij nog steeds om vrijdag t/m zondag). Met een glas wordt bedoeld een glas dat voor die drank gebruikelijk is. Reken voor een blikje of flesje bier 1,5 glas. Dus twee flesjes bier is 3 glazen (halve glazen naar boven afronden). Ik drink op zo’n weekenddag gemiddeld
glas/glazen
2.10 Hoe vaak heeft u de afgelopen zes maanden 4 of meer glazen alcohol op één dag gedronken en hoe vaak heeft u de afgelopen zes maanden 6 of meer glazen op één dag gedronken? Wilt u op iedere regel één hokje aankruisen? Elke dag
5-6 keer 3-4 keer 1-2 keer 1-3 keer per per per per week week week maand
3-5 keer per half jaar
1-2 keer per half jaar
Nooit
4 of meer glazen 6 of meer glazen 2.11 Zou u minder alcohol willen drinken? Ja Nee ga verder met vraag 2.13 2.12 Wat denkt u dat u nodig heeft om te minderen of te stoppen? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Geen steun nodig, dat moet ik op eigen kracht doen Steun uit mijn directe omgeving Voorlichtingsmateriaal (bijvoorbeeld folder) Begeleiding door deskundige (verslavingszorg, Jellinek, (huis)arts) Groepscursus (bijvoorbeeld bij de AA) Informatie en advies via internet Iets anders, namelijk 2.13 Neem in uw gedachten een normale week in de afgelopen maanden. Wilt u aangeven hoeveel dagen per week u de onderstaande activiteiten verrichtte en hoeveel tijd u daar gemiddeld op zo’n dag mee bezig was. Woon/werkverkeer Aantal dagen per week Gemiddelde tijd per dag Lopen van/naar werk of school
uur
min
Fietsen van/naar werk of school
uur
min
Niet van toepassing Lichamelijke activiteit op werk of school
Aantal uren per week
Licht en matig inspannend werk (zittend/staand werk met af en toe lopen, zoals bureauwerk of lopend werk met lichte lasten)
uur
Zwaar inspannend werk (lopend werk of werk waarbij regelmatig zware dingen moeten worden opgetild) Niet van toepassing
uur
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
Huishoudelijke activiteiten
Aantal dagen per week
Gemiddelde tijd per dag
Licht en matig inspannend werk (zoals koken, afwassen, strijken etc).
uur
min
Zwaar inspannend werk (zoals vloeren schrobben, met zware boodschappen lopen) Niet van toepassing
uur
min
Vrije tijd
Aantal dagen per week
Gemiddelde tijd per dag
a.
Wandelen
uur
min
b.
Fietsen
uur
min
c.
Tuinieren
uur
min
d.
Klussen / doe-het-zelven
uur
min
e.
Sport: Voetbal
uur
min
Tennis
uur
min
Zwemmen Anders:
uur
min
uur
min
_____________________
uur
min
_____________________
uur
min
Niet van toepassing
2.14 Op gemiddeld hoeveel dagen per week bent u, alles bij elkaar opgeteld, tenminste een half uur actief aan het bewegen? U moet denken aan sporten, maar ook aan fietsen, flink wandelen, klussen, tuinieren en inspannend huishoudelijk werk als stofzuigen, ramen lappen e.d. dagen per week
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
3. Vragen over gebruik van zorg 3.1 Wanneer heeft u voor het laatst voor uzelf contact gehad met een huisarts? (bezoek aan huisarts, huisbezoeken en telefonisch consult, hiermee wordt NIET bedoeld telefonisch contact voor het aanvragen van een herhaalrecept). In de afgelopen 2 maanden --> Hoe vaak hebt u in de afgelopen 2 maanden contact gehad? keer Langer dan 2 maanden maar minder dan 12 maanden geleden 12 maanden geleden of langer Nog nooit 3.2 Heeft u in de afgelopen 12 maanden voor uzelf contact gehad met een van de volgende zorgverleners/instellingen? Zo ja, wilt u dan aangeven of u tevreden bent met de dienstverlening? Contact Tevredenheid Nee Ja Tevreden Geen Onmening tevreden Medisch specialist Tandarts of mondhygiënist Bedrijfsarts GGD of GG&GD (gemeentelijke gezondheidsdienst) Diëtist Ergotherapeut Fysiotherapeut Logopedist Oefentherapeut Cesar/Mensendieck Thuiszorg (wijkverpleegkundige, gezinsverzorging, Alfa-hulp) Symfora / GGZ (instellingen voor geestelijke gezondheidszorg) Algemeen Maatschappelijk Werk Jellinek / verslavingszorg Vrijgevestigd psycholoog Vrijgevestigd psychiater Alternatieve behandelaars (homeopaat, acupuncturist, iriscopist, etc.) Ziekenhuis/kliniek (opname, exclusief bevalling) WMO-loket van de gemeente (voor wonen, welzijn en zorg) CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) Sportarts Verloskundige MEE ’t Gooi en omstreken 3.3 Heeft u ooit een griepprik gekregen, om te voorkomen dat u griep kreeg? Ja, in de afgelopen 12 maanden Ja, langer dan 12 maanden geleden Nee ga verder met vraag 4.1 + toelichting Weet niet ga verder met vraag 4.1 + toelichting 3.4 Krijgt u jaarlijks een griepprik? Ja, ik krijg jaarlijks een griepprik Nee, niet jaarlijks Ik kreeg dit jaar voor het eerst de griepprik Weet niet
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
4. Vragen over het opvoeden van kinderen U hoeft deze vragen alleen te beantwoorden als u 1 of meer (pleeg-)kinderen heeft in de leeftijd tot en met 19 jaar. Als u geen kinderen heeft of als uw kinderen ouder zijn dan 19, kunt u doorgaan met vraag 5.1 op de volgende bladzijde. 4.1 Heeft u de afgelopen 12 maanden vragen gehad over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van uw kind(eren)? (Bijna) nooit Soms Vaak (Bijna) altijd 4.2 Heeft u de afgelopen 12 maanden zorgen gehad over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van uw kind(eren)? (Bijna) nooit Soms Vaak (Bijna) altijd 4.3 Heeft u de afgelopen 12 maanden zorgen gehad over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van uw kind(eren), zodanig dat u behoefte had aan deskundige hulp of advies? (we bedoelen hier niet de adviezen van familie of vrienden) (Bijna) nooit Soms Vaak (Bijna) altijd 4.4 Heeft u momenteel behoefte aan deskundige hulp of advies met betrekking tot zorgen over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van uw kind(eren)? Nee ga verder met vraag 5.1 Ja, en die krijg ik al van Ja, en ik sta op een wachtlijst, bij Ja, en ik heb hulp gezocht maar ik kon nergens terecht Ja, maar ik heb nog niet geprobeerd om hulp te zoeken Ja, maar ik weet niet waar ik de hulp moet zoeken
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
4.5 Kunt u aangeven op welke terreinen deze zorgen (waarvoor u momenteel behoefte heeft aan deskundige hulp of advies) betrekking hebben? De antwoorden hieronder hebben betrekking op verschillende leeftijden en ontwikkelingsfasen van kinderen (van 0-19 jaar). Daardoor kan het zijn, dat niet alle antwoorden op uw kind van toepassing zijn. U mag meerdere antwoorden aankruisen. Eten, slapen, groei Gezondheid Druk, agressief zijn Angst, onzekerheid, faalangst Spraak-/taalontwikkeling (praten, verstaanbaar maken, begrijpen wat gezegd wordt etc) Pesten, gepest worden Luisteren, gehoorzamen Sociaal contact, spelen Houden aan of stellen van grenzen, regels, afspraken Verdrietig, depressief zijn Schoolprestaties Besteding vrije tijd Vriendschap, uitgaan Stelen, vandalisme Roken, alcohol, drugs Seksualiteit Anders, namelijk 4.6 Kunt u aangeven waar of van wie u het liefst deskundige hulp of advies zou willen krijgen over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van uw kind(eren)? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Arts of verpleegkundige jeugdgezondheidszorg Opvoeddeskundige (bv. psycholoog, pedagoog, opvoedkundige, medewerker van een opvoedwinkel/opvoedspreekuur) Leerkracht Huisarts Medisch specialist (bv. kinderarts) Maatschappelijk werker, hulpverlener van Bureau Jeugdzorg, of van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)/ Riagg Overige adviseurs (bv. voorlichter eigen taal en cultuur (VETC-er) of adviseur van MEE (adviesen ondersteuningsorganisatie voor iedereen met een beperking) Anders, namelijk
Weet ik niet
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
5. Vragen over hoe u zich voelt 5.1 De onderstaande vragen gaan over eventuele psychische klachten. Wilt u alle onderstaande vragen beantwoorden door het juiste antwoord aan te kruisen? Alle vragen gaan over de afgelopen maand. Altijd
Meestal
Soms
Hoe vaak in de afgelopen maand….. voelde u zich erg vermoeid zonder duidelijke reden? voelde u zich zenuwachtig? was u zo zenuwachtig dat u niet tot rust kon komen? voelde u zich hopeloos? voelde u zich rusteloos of ongedurig? voelde u zich zo rusteloos dat u niet meer stil kon zitten? voelde u zich somber of depressief? had u het gevoel dat alles veel moeite kostte? voelde u zich zo somber dat niets hielp om u op te vrolijken? vond u zichzelf afkeurenswaardig, minderwaardig of waardeloos?
Af en toe
Nooit
5.2 Nu volgt een aantal vragen over hoe u zich de afgelopen week voelde. Wilt u voor elk van de volgende uitspraken aangeven hoe vaak u zich de afgelopen week zo voelde? De afgelopen week ……. maakte ik me zorgen om dingen waar ik me anders geen zorgen over maak had ik geen zin in eten, was mijn eetlust slecht kon ik een neerslachtige stemming niet van me afschudden, zelfs niet met behulp van mijn familie en vrienden voelde ik me evenveel waard als andere mensen had ik moeite mijn gedachten te houden bij wat ik aan het doen was voelde ik me depressief had ik het gevoel dat alles wat ik deed me moeite kostte was ik hoopvol gestemd over de toekomst vond ik mijn leven een mislukking voelde ik me angstig had ik een onrustige slaap was ik gelukkig praatte ik minder dan gewoonlijk voelde ik me eenzaam waren de mensen onvriendelijk had ik plezier in het leven moest ik soms huilen voelde ik me bedroefd had ik het gevoel dat mensen me niet aardig vonden kon ik maar niet goed op gang komen
▅
Zelden of nooit
Soms
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
Vaak
Altijd
▅
▅
▅
6. Vragen over mantelzorg Mantelzorg is de zorg die u geeft aan een bekende uit uw omgeving, zoals uw partner, ouders, kind, buren of vrienden, als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald. NB. Een vrijwilliger vanuit een vrijwilligerscentrale is geen mantelzorger. 6.1 Geeft u momenteel mantelzorg of heeft u de afgelopen 12 maanden mantelzorg gegeven? Ja, ik geef die mantelzorg nu nog Ja, maar ik geef die mantelzorg nu niet meer ga verder met vraag 7.1 Nee ga verder met vraag 7.1 6.2 Hoeveel uur mantelzorg geeft u momenteel gemiddeld per week? Incidenteel (niet elke week) Gemiddeld
uren per week (inclusief reistijd)
6.3 Aan wie geeft u mantelzorg? Echtgenoot/echtgenote of partner Kinderen (Schoon)ouders Andere familieleden Buren / vrienden / kennissen 6.4 Aan welke ziekte of aandoening lijdt de persoon aan wie u mantelzorg geeft? Een chronisch lichamelijke ziekte Een chronisch psychische ziekte Deze persoon is verstandelijk beperkt / verstandelijk gehandicapt Deze persoon is lichamelijk beperkt / lichamelijk gehandicapt Iets anders, namelijk
6.5 Kent u Steunpunt Mantelzorg? Ja, maar ik ben daar nog nooit geweest Ja, en ik ben daar al eens geweest of kom daar regelmatig Nee, het Steunpunt Mantelzorg ken ik niet 6.6 Sommige mensen voelen zich erg belast door de verzorging van een ander. Zij vinden de zorg zwaar en moeilijk vol te houden. Voor andere mensen geldt dat minder. Alles bij elkaar genomen, hoe belast voelt u zich momenteel? Niet of nauwelijks belast Enigszins belast Tamelijk zwaar belast Zeer zwaar belast Overbelast (kan de zorg eigenlijk niet meer volhouden) 6.7 Als u zich tamelijk zwaar, zeer zwaar of overbelast voelt door de mantelzorg die u geeft, kunt u dan aangeven wat daarvan de reden of oorzaak is?
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
6.8 Heeft u momenteel behoefte aan advies of ondersteuning bij het geven van mantelzorg? Ja, en die krijg ik al van Ja, en ik heb hulp gezocht maar ik kon nergens terecht Ja, maar ik weet niet waar ik de hulp moet zoeken Ja, maar ik heb nog niet geprobeerd om hulp te zoeken Nee, ik heb daar geen behoefte aan ga verder met vraag 7.1 6.9 Indien u ondersteuning wenst bij het zorgen voor de ander, wat voor ondersteuning zou dat zijn? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Informatie en advies Emotionele ondersteuning Ontspannende activiteiten Belangenbehartiging Een vervanger, zodat ik ook af en toe een vrije dag kan nemen of met vakantie kan gaan
7. Vragen over huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring wordt gepleegd (gezinsleden, familieleden, (ex)partners, huisvrienden). Slachtoffers en daders van geweld kunnen zowel vrouwen, kinderen als mannen zijn. Het kan gaan om: Psychisch of emotioneel geweld (getreiterd, gekleineerd of uitgescholden worden, etc.); Lichamelijk geweld (mishandeld, geschopt en geslagen, etc.); Ongewenste seksuele toenadering (seksueel getinte opmerkingen, ongewenst aangeraakt, etc.); Seksueel misbruik (aangerand of verkracht). 7.1 Bent u ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld? Ja Nee → ga verder met vraag 8.1 7.2 Om welke vorm van huiselijk geweld ging het? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Psychisch of emotioneel geweld Lichamelijk geweld Ongewenste seksuele toenadering Seksueel misbruik 7.3 Wie was of waren de dader(s)? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Mijn partner Mijn ex-partner Mijn (stief)kind Mijn (stief)ouder(s) Mijn (stief)broer(s) /zus(en) Een ander familielid Een huisvriend Anders 7.4 Hoe lang is het geleden dat u slachtoffer was van huiselijk geweld? 1 jaar geleden of korter Tussen 1 en 5 jaar geleden → ga verder met vraag 8.1 Langer dan 5 jaar geleden → ga verder met vraag 8.1 7.5 Hoe vaak bent u in de afgelopen 12 maanden slachtoffer geweest van huiselijk geweld? Eén keer Een aantal keer Maandelijks Wekelijks Dagelijks
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
8. Vragen over uw sociale contacten De volgende vragen gaan over contacten met familieleden. Het gaat hierbij om ontmoetingen, telefonische en schriftelijke contacten / e-mail contact met familie of gezinsleden die niet bij u in huis wonen. 8.1 Hoe vaak heeft u contact met één of meer familieleden? Minstens 1 keer per week 3 keer per maand 2 keer per maand 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Zelden of nooit 8.2 Hoe vaak heeft u contact met vrienden, vriendinnen of echt goede kennissen? Minstens 1 keer per week 3 keer per maand 2 keer per maand 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Zelden of nooit 8.3 Hoe vaak heeft u contact met buren of mensen die bij u in de straat wonen? Minstens 1 keer per week 3 keer per maand 2 keer per maand 1 keer per maand Minder dan 1 keer per maand Zelden of nooit 8.4 Er volgen nu enkele uitspraken. Wilt u van elk van de volgende uitspraken aangeven in hoeverre die op u, zoals u de laatste tijd bent, van toepassing is? Wilt u op iedere regel een hokje aankruisen? Ja Min of meer Nee Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan Ik mis een echt goede vriend of vriendin Ik ervaar een leegte om me heen Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen Ik mis gezelligheid om me heen Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel Ik mis mensen om mij heen Vaak voel ik me in de steek gelaten Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
8.5 Voelt u zich belemmerd om deel te nemen aan het maatschappelijke leven (bijvoorbeeld in de vorm van betaald werk, vrijwilligerswerk, burenhulp, meedoen aan of ondernemen van sociale activiteiten)? Nee → ga verder met vraag 8.7 Ja 8.6 Wat zou u nodig hebben om dit te veranderen? U mag meerdere antwoorden aankruisen. Een betere lichamelijke gezondheid van mijzelf Een betere psychische gezondheid van mijzelf Een betere gezondheid van mijn naaste(n) (bijv. partner of kinderen) (Meer) hulp in de huishouding (Meer) hulp bij mijn lichamelijke verzorging (Meer) hulp bij de zorg voor mijn naaste(n) (Meer) kinderopvang (Meer/betere) mogelijkheden voor vervoer (Meer) financiële ondersteuning of advies (bijv. bij subsidies, bijstand) (Betere) bemiddeling bij het vinden van een betaalde werkkring Verhuizen naar een andere woning of buurt Ik weet het niet Iets anders, namelijk 8.7 Doet u vrijwilligerswerk? Hieronder wordt verstaan: werk dat in georganiseerd verband (bijvoorbeeld sportvereniging, kerkbestuur, school) onbetaald wordt uitgevoerd. Ja, namelijk ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………… → ga verder met vraag 9.1 Nee 8.8 Als u géén vrijwilligerswerk verricht: wat is daarvoor de belangrijkste reden? De mogelijkheid heeft zich nog niet voorgedaan Onbekendheid met waar ik dan precies aan begin Ik kan er geen tijd voor vrijmaken Ik besteed mijn tijd liever aan andere zaken Ik wil me niet vastleggen Ik heb als vrijwilliger niets te bieden Anders
9. Vragen over binnen- en buitenmilieu 9.1 Welk ventilatiesysteem is in uw woning aanwezig? Eventuele afzuigkap in de keuken buiten beschouwing laten. Svp slechts één antwoord aankruisen. Uitsluitend natuurlijke ventilatie (met bijvoorbeeld klapraampjes/bovenlicht/open deur) Natuurlijke ventilatie in combinatie met ventilator in raam of muur Mechanische ventilatie (met keuze uit standen en/of aan-uit stand) in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes Mechanische ventilatie (altijd aan) in combinatie met ventilatieroosters of klapraampjes Mechanische ventilatie met recirculatie en/of balansventilatie (meestal samen met luchtverwarming) Anders
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
9.2 Kunt u aangeven hoe lang er in de winter in de volgende ruimten van uw woning wordt geventileerd (raam op een kier, ventilatieschuiven open, mechanische ventilatie aan)? Wilt u op iedere regel een hokje aankruisen? Nooit Hoe lang ventileert u in de winter uw: woonkamer slaapkamer badkamer keuken
Minder dan 1 uur per etmaal
1-8 uur per etmaal
Meer dan 8 uur per etmaal
Continu
9.3 Kruis de grootste (milieu)problemen die u in uw buurt ervaart aan. Svp maximaal 3 antwoorden aankruisen. Geluidsoverlast Bodemverontreiniging Rommel op straat Hondenpoep Slecht onderhoud van wegen en/of groen Geuroverlast Risico door industriële bedrijven Watervervuiling Luchtvervuiling Aantasting van groen Milieubelasting door verkeer Lichtoverlast Anders nl.
Geen overlast 9.4 Hieronder staat een schaal van 0 t/m 10 waarop u kunt aangeven in welke mate geluid u hindert, stoort of ergert als u thuis bent. Als u helemaal niet gehinderd wordt kiest u de 0, als u extreem gehinderd wordt kiest u de 10. Als u daar ergens tussenin zit, kiest u een getal tussen 0 en 10. Als een geluid bij u thuis niet hoorbaar is, kunt u dit in de laatste kolom aangeven. Als u denkt aan de afgelopen 12 maanden, welk getal van 0 tot 10 geeft het beste aan in welke mate u gehinderd, gestoord of geërgerd wordt door geluid van de onderstaande bronnen als u thuis bent? Wilt u op iedere regel een hokje aankruisen? Helemaal niet gehinderd tot extreem gehinderd Hinder door geluid van ...
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Niet hoorbaar
verkeer op wegen waar je harder mag dan 50 km/uur verkeer op wegen waar je niet harder mag dan 50 km/uur treinen vliegtuigen bedrijven/industrie buren bromfietsen / bromscooters overig
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅
▅
▅
10. Algemene vragen 10.1 Wat is uw hoogst voltooide opleiding? (een opleiding afgerond met diploma of voldoende getuigschrift). Slechts één antwoord aankruisen. Geen opleiding (lager onderwijs: niet afgemaakt) Lager onderwijs (basisschool, speciaal basisonderwijs) Lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO) Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO-kort, VMBO-t) Middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs (zoals MBO-lang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS)
Hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
(zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS) Hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, HBO-V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs) Wetenschappelijk onderwijs (universiteit)
Anders, namelijk 10.2 Welke situatie is het meest op u van toepassing? Slechts één antwoord aankruisen. Ik werk, betaald, 32 uur of meer per week Ik werk, betaald, 20 of meer maar minder dan 32 uur per week Ik werk, betaald, 12 of meer maar minder dan 20 uur per week Ik werk, betaald, minder dan 12 uur per week Ik ben (vervroegd) met pensioen (AOW, VUT, FPU) Ik ben werkloos / werkzoekend (geregistreerd bij het arbeidsbureau) Ik ben arbeidsongeschikt (WAO, AAW, WAZ, WAJONG) Ik heb een bijstandsuitkering Ik ben fulltime huisvrouw / huisman Ik volg onderwijs / ik studeer 10.3 Heeft u het afgelopen jaar moeite gehad om van het inkomen van uw huishouden rond te komen? Nee, geen moeite Nee, geen moeite, maar ik moet wel letten op mijn uitgaven Ja, enige moeite Ja, grote moeite 10.4 Wat is het netto maandinkomen van uw huishouden? (Netto is het bedrag dat u maandelijks op uw bank- of girorekening krijgt. Dat zijn inkomsten uit arbeid, pensioen, uitkeringen of alimentatie. Eventuele kinderbijslag of vakantie-uitkering moet u niet meerekenen). Minder dan €950,-. € 951,- tot en met € 1.300,€ 1.301,- tot en met € 1.700,€ 1.701,- tot en met € 2.950,€ 2.951,- of meer Wil ik niet zeggen
Hartelijk bedankt voor het invullen van deze vragenlijst! Eventuele opmerkingen naar aanleiding van deze vragenlijst kunt u hieronder vermelden.
Graag ontvangen wij de vragenlijst via de bijgevoegde antwoordenvelop zo spoedig mogelijk retour
▅
Gezondheidspeiling volwassenen 2008 – GGD Gooi & Vechtstreek
▅