Kenniscentrum Gezondheid, Welzijn & Technologie
De toegang tot de Wmo Een onderzoek naar de ervaringen met de vormgeving van de toegangspoort naar de Wmo
November 2012 - April 2014
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Wmo-werkplaats Twente, fase 2 ‘Toegang tot de Wmo
Een onderzoek naar de aandachtspunten voor de vormgeving van toegang naar de Wmo
Onderzoeksrapportage deelproject twee
Rapportage Saxion Enschede Kenniscentrum Gezondheid, Welzijn en Technologie Programmalijn Community Care and Youth Wmo-werkplaats Twente, fase 2
Drs. Marleen Bratti-van der Werf (Saxion) Arie Fröberg (Scala) Nancy Gierkink en Tessa Wijers (‘t Iemenschoer/Scala) Gerard Eskes en Esther van Spall (CarintReggeland) Dr. Margriet Braun (Saxion) Drs. Ingrid ten Haken (Saxion) Dr. Jurjen van der Helden (Saxion) Drs. Mariska Jacobs-Ooink (Saxion) Dr. Geralien Holsbrink-Engels (Saxion)
2
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
VOORWOORD Deze rapportage is gemaakt in opdracht van de Wmo-werkplaats Twente, fase. Het onderzoek inclusief de rapportage heeft zich voltrokken in de periode november 2012 tot en met februari 2014 onder de verantwoordelijkheid en supervisie van de lector Gezondheid, Welzijn & Technologie (programmalijn Community Care and Youth) dr. Geralien Holsbrink-Engels. De inhoudelijke en randvoorwaardelijke zaken rondom het onderzoek zijn geregeld en besproken in een stuurgroep bestaande uit Astrid Donderwinkel, Eric Eekhout, Mohammed El Hamdaoui, Geralien Holsbrink- Engels, Henk Kleinmeijer Angelique Lamme, Kleis Pit, Wim Poorthuis, Han Reimerink, Ina Vogelzangs en Frank Wermers. Mijn dank gaat uit naar Arie Fröberg (Scala Welzijnswerk), Nancy Gierkink en Tessa Weijers (’t Iemenschoer/ Scala Welzijnswerk) en Gerard Eskes en Esther van Spall (CarintReggeland) hebben in hun rol als projectcoördinator door het aanleveren van belangrijke informatie en het geven van feedback een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van dit rapport. Een laatste woord van dank gaat uit naar de studenten van Academie Mens en Maatschappij Anne ter Braak, Oriet Klein Entink, Silke Janssen, Rita Kruders, Maaike Schulte, Jorien Stoeten en Anneke Wisselink voor het afnemen van de interviews bij de gemeenten en het helpen bij het verzamelen van informatie.
LEESWIJZER In hoofdstuk 1 wordt duidelijk dat door de op handen zijnde transities een aanpassing gevraagd wordt van de bestaande toegangsvorm tot de Wmo. Om uitspraken te kunnen doen over de vormgeving van de toegang na de transities, wordt in het hoofdstuk 2 eerst een korte uitleg gegeven van de Wmo en haar doelen, de vormgeving van de huidige toegang, de ontwikkeling die de gemeenten staan te wachten door de verbreding van de Wmo en de betekenis van deze ontwikkelingen voor de vormgeving van de toegang. Hoofdstuk 3 bevat een uiteenzetting van de methode van onderzoek, waarin achtereenvolgens de onderzoeksopzet, de respondenten, de instrumenten en de procedure worden beschreven. Hoofdstuk 4 bespreekt de bevindingen vanuit interviews die gehouden zijn met beleidsmedewerkers en medewerkers van de toegangspoort van deze gemeenten. Hoofdstuk 5 bevat conclusies en aanbevelingen.
3
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
SAMENVATTING Door de invoering van de Wmo in 2007 zijn de verantwoordelijkheden op het beleidsterrein maatschappelijke ondersteuning overgeheveld van de overheid naar de gemeente. De gemeenten hebben inmiddels een aantal jaren ervaring met de vormgeving en uitvoering van een loketfunctie als een vorm van toegang tot de Wmo. In de periode van 2013 tot 2015 worden er echter veel meer verantwoordelijkheden op het gebied van maatschappelijke ondersteuning overgeheveld van de overheid naar de gemeenten. In dit onderzoek wordt in kaart gebracht wat de ervaringen van de gemeenten in de regio Twente zijn met de loketfunctie en de vormgeving van een integrale toegang die rekening houdt met de genoemde transities. De vraag die centraal staat in het onderzoek luidt: ‘Welke ervaringen hebben beleidsmedewerkers en medewerkers van de toegang met de vormgeving van de huidige en toekomstige toegang?’ In totaal zijn er, aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst, 36 respondenten bevraagd van negen gemeenten in de regio Twente waarvan vijftien beleidsmedewerkers, elf medewerkers huidige toegang (loketmedewerkers) en tien medewerkers toekomstige toegang (pilotmedewerkers). Het onderzoek laat zien dat de ervaringen met de loketfunctie en de pilots van de toekomstige toegang overwegend positief zijn en dat er sprake is van een actieve en enthousiaste houding. De onduidelijkheid vanuit de overheid bemoeilijkt de daadwerkelijke invulling van de transities echter en mede hierdoor ontstaat er afstand tussen het beleids- en het uitvoerend niveau, zowel op macro- (overheid en gemeenten) als op mesoniveau (tussen beleidsmedewerkers en het uitvoerend personeel in de gemeente). Aspecten die nog aandacht lijken te verdienen om de toegang en daarmee de transformatie van de transities goed vorm te geven, zijn het verder doorvoeren van de kantelingsgedachte, rekening houdend met de preventie- en signaleringsrol, ontschotting, aandacht voor de wijkgerichtheid van de toekomstige loketfunctie en het overzichtelijk houden van de lopende pilots en de verbanden hiertussen. Belangrijk is te waken voor bureaucratie en verkokering. De nieuwe invulling van het sociale domein vraagt om een bredere en meer integrale benadering dan voorheen. Door te veel regels, protocollen en verschillende van elkaar losstaande specialistische teams in te zetten, is de kans groot dat het uitgangspunt niet bereikt wordt. Een belangrijke aanbeveling is om te starten of verder te gaan met experimenteren en hierbij fouten te durven maken. Van essentieel belang is om continue stil te staan bij wat de transities inhouden, zodat iedereen er hetzelfde onder verstaat. Zet dan de transformatie in en toets telkens of de gezette stappen overeen komen met de inhoud van de transities opdat het een parallel-proces wordt. Een burgerpanel zou dit vanuit het burgerperspectief kunnen monitoren.
4
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD........................................................................................................3 LEESWIJZER ..........................................................................................................3 SAMENVATTING...................................................................................................4 HOOFDSTUK 1 AANLEIDING ............................................................................6 HOOFDSTUK 2 DE THEORETISCHE TOEGANG TOT DE WMO .............8 HOOFDSTUK 3 METHODEN VAN ONDERZOEK .......................................27 3.1 Onderzoeksopzet ..............................................................................................27 3.2 Respondenten ...................................................................................................27 3.3 Instrument ........................................................................................................28 3.4 Procedure ..........................................................................................................29 HOOFDSTUK 4 RESULTATEN .........................................................................31 4.1 Resultaten loketfunctie ....................................................................................31 4.2 Resultaten pilotfunctie .....................................................................................36 4.3 De toekomst van de toegang ............................................................................42 HOOFDSTUK 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...............................43 5.1 Conclusies .........................................................................................................43 5.2 Aanbevelingen ..................................................................................................46 LITERATUURLIJST ............................................................................................48
5
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
HOOFDSTUK 1 AANLEIDING Door de invoering van de Wmo in 2007 zijn de verantwoordelijkheden op het beleidsterrein maatschappelijke ondersteuning overgeheveld van de overheid naar de gemeenten en uiteengezet in negen prestatievelden. Door de overheveling van verschillende wetten is er voor de burgers geen recht meer op landelijke uniforme verstrekking na een indicatiestelling, maar wordt door de gemeente vastgesteld of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning en begeleiding. Een van de sturingselementen die vormgegeven kan worden binnen de Wmo is een loket-functie voor prestatieveld 3: informatie, advies en ondersteuning (Kwekkeboom & Jager-Vreugdenhil, 2009). Een burger kan bij dit loket terecht wanneer hij/zij door een beperking niet in staat is tot zelfredzaamheid en participatie aan de samenleving en ook niet in staat is om deze hulp te regelen door inzet van zijn eigen informele netwerk. Wanneer een loketmedewerker vaststelt dat er geen of te weinig mogelijkheden zijn voor de burger om zichzelf te redden en aan de samenleving deel te nemen, wordt gekeken welke begeleiding en ondersteuning geboden moet worden vanuit de eerste of tweede lijn (Project De Kanteling & LPGGz, 2010; Kwekkeboom & Jager-Vreugdenhil, 2009). De gemeenten hebben inmiddels een aantal jaren ervaring met de vormgeving en uitvoering van een loketfunctie als een vorm van toegang tot de Wmo. In de periode van 2013 tot 2015 worden er echter veel meer verantwoordelijkheden op het gebied van maatschappelijke ondersteuning overgeheveld van de overheid naar de gemeenten. Deze overhevelingen worden transities genoemd. Jan Rotmans, hoogleraar transitiekunde, omschrijft transities als ‘ingrijpende en onomkeerbare veranderingen van systemen in de samenleving’ (p.9). Transities vragen om een radicale omslag in cultuur, structuur en werkwijze (Rotmans, 2013). De transities die gaan plaatsvinden zijn de overheveling van begeleiding en persoonlijk verzorging vanuit de AWBZ naar de Wmo, de transitie jeugdzorg, de invoering van de Participatiewet en de invoering van de wet Passend Onderwijs (K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd & Salih, november 2012). Deze transities vragen om een bredere en meer integrale vorm van toegang tot ondersteuning en begeleiding door de brede problematiek en de uiteenlopende doelgroepen die er gebruikt van maakt. Omdat de vraag aan gemeente veelomvattend is, worden er in den lande verschillende samenwerkingsverbanden tussen gemeenten opgericht om de invulling en uitvoering van de opdracht gestalte te geven. In de regio Twente is een van deze samenwerkingsverbanden ‘Samen 14’, wat staat voor de veertien gemeenten die binnen de regio vallen. Er zijn drie ambtelijke werkgroepen in het leven geroepen die zich bezighouden met de gebieden toegang en toeleiding, inkoop en regionale samenwerking op uitvoering (Bijeenkomst ambtelijke werkgroep toegang en toeleiding, 19 maart 6
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
2013). De eerstgenoemde werkgroep heeft als doel om als gemeenten samen na te denken over de vormgeving en invulling van de toegang, rekening houdend met de transities die plaats gaan vinden. Iedere gemeente kan eigen keuzes maken binnen de toeleiding en toegang van maatschappelijke ondersteuning, maar de te maken keuzes zijn samen opgesteld en hebben geleid tot een handreiking ‘Bouwstenen voor toeleiding en toegang maatschappelijke ondersteuning’ (Werkgroep toegang tot begeleiding, 27 maart 2013) In dit onderzoek wordt in kaart gebracht hoe de medewerkers die actief zijn in de vorming of uitvoering van de toegang tot de Wmo deze toegang ervaren. Het doel is om duidelijk te krijgen waar nog aandacht voor nodig is. De volgende vraag staat centraal in het onderzoek: ‘Welke ervaringen hebben beleidsmedewerkers en medewerkers van de toegang met de vormgeving van de huidige en toekomstige toegang?
7
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
HOOFDSTUK 2 DE THEORETISCHE TOEGANG TOT DE WMO In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de mogelijkheden omtrent invulling van de huidige en toekomstige vormgeving van de toegang. Er wordt aandacht besteedt aan de Wmo door de doelen te bespreken, de doelgroepen die met de Wmo te maken kunnen krijgen en de overhevelingen die sinds de invoering in 2007 hebben plaatsgevonden. Vervolgens wordt ingegaan op de zorgloketten/ Wmoloketten die als toegang tot de Wmo dienen. De Wmo 2015 en welke verschillen er zijn met de eerste versie van de Wmo komt aan bod. Na het bespreken van de transities wordt een brug geslagen naar de gevolgen die dit heeft voor de vormgeving van de toegang tot ondersteuning en zorg. Wmo en de compensatieplicht De Wmo is een zogenaamde decentralisatiewet, waarmee bedoeld wordt dat de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor verschillende wetten en regels van de overheid naar de gemeente wordt overgeheveld. De overheid is namelijk van mening dat de gemeente dichter bij de burger staat en daardoor beter weet waar de behoeften liggen waardoor zorg op maat kan worden geboden. Voor gemeenten betekent dit dat ze zorg moeten dragen voor de maatschappelijke ondersteuning aan burgers en dan met name aan specifieke doelgroepen op dusdanige wijze dat burgers zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen (Plasterk, februari 2013;Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid [SBO], 6 augustus 2013; Verhaar, Kobes, Vruggink & van Egmond, 2013). Het inhoudelijk en maatschappelijk hoofddoel van de gehele invoering van de Wmo is dat sociale samenhang wordt vergroot, participatie door iedere burger vanzelfsprekend wordt en de zelfredzaamheid zo hoog mogelijk is (Van Delden, Knapp & Verburg, 2012; Kwekkeboom & JagerVreugdenhil, 2009).’ Iedereen moet kunnen meedoen aan de samenleving, ook mensen die daar belemmeringen in ervaren’ (Project de Kanteling & Landelijk Platform GGz, december 2011, p.3) . Het wordt daarom ook wel een brede participatiewet genoemd (Project de Kanteling, 2010). Er moet gebruik gemaakt worden van de eigen kracht van burgers waarbij eigen regie en eigen verantwoordelijkheid voorop staan. Bij eigen regie gaat het om de vraag hoe iemand zijn leven in wil en kan richten. Is iemand in staat daarin eigen keuzes te maken? Eigen kracht draait om de vraag wat iemands kwaliteiten zijn en zelf kan, samen met zijn omgeving. Eigen verantwoordelijkheid draait om de vraag wat iemand hierin zelf moet doen. De ondersteuning moet zo efficiënt en resultaatgericht mogelijk vormgegeven worden, rekening houdend met de individuele behoefteondersteuning (Deddens, 9 september 2013). Preventief werken is hierbij een uitgangspunt opdat problemen in een zo vroeg mogelijk stadium gesignaleerd worden en in de meest wenselijke situatie voorkomen worden (Van Delden, Knapp & Verburg, 2012; Plasterk, februari 2013). Voor de gemeenten betekent dit dat 8
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
er in het beleid onderlinge afstemming en samenhang wordt bereikt en dat er sprake is van een grotere doelmatigheid en doeltreffendheid (Kwekkeboom & Jager-Vreugdenhil, 2009). Gekeken naar de doelgroepen waar gemeenten mee te maken krijgen, bestaat de groep in principe uit alle burgers met een vraag met betrekking tot (zorggerelateerd) wonen, welzijn en zorg (HHM, 2004). Het gaat om burgers met veelal fysieke beperkingen of burgers die geïsoleerd zijn geraakt (Pattje, april 2013). Deze burgers zijn beperkt in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Deze mensen moeten gecompenseerd worden, waardoor zij in staat zijn te participeren of te blijven participeren in de maatschappij en zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Het basisprincipe bij de invoering van de Wmo in 2007 is dan ook de zogenoemde compensatieplicht. Deze compensatieplicht wordt in 2015 weer afgeschaft. Om een volledig beeld te schetsen van de Wmo zoals deze in aanvang is ingevoerd wordt de compensatieplicht hier toegelicht. De compensatieplicht omvat Artikel 4 van de Wmo. Het verplicht de gemeente de bovengenoemde burgers te compenseren voor hun beperking waarbij er in elke individuele situatie de meest adequate opdat de beperkingen van de burger op het gebied van zelfredzaamheid en participatie zo volledig mogelijk worden gecompenseerd (Project de Kanteling, 2010). De compensatie richt zich op vier domeinen: ‘Een burger moet in staat zij: 1.
een huishouden te voeren,
2. zich te verplaatsen in en om de woning, 3. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en 4. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan’ (Expertgroep verordening, februari 2010, p.9). De gemeente beslist op welke wijze de compensatie vorm krijgt. Een burger doet zelf, vanuit de gedachte van eigen kracht, wat mogelijk is en de gemeente biedt ondersteuning gericht op zelfstandigheid en participatie. Het gaat niet meer om het bieden van voorzieningen, maar het resultaat is van belang. Wat moet er gedaan worden om de burger in staat te stellen zichzelf te redden en te participeren in de samenleving . Ondersteuning en begeleiding aan de burger kan bestaan uit individuele voorzieningen of uit algemeen toegankelijke welzijnsvoorzieningen. Voorbeelden van Wmo-zorg zijn: huishoudelijke hulp, aanpassingen in de woning, vervoer in de regio, rolstoel, maaltijdverzorging, maatschappelijke opvang, verhuiskostenvergoeding indien iemand vanwege een 9
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
beperking moet verhuizen naar een aangepaste woning en hulp aan buurthuizen en verenigingen (Rijksoverheid, 2013b).
De compensatieplicht zorgt voor een andere
rol voor gemeenten. Voorheen was sprake van een zorgplicht voor gemeenten en burgers hadden recht op ondersteuningsvoorzieningen. In de huidige vorm verstrekt de gemeenten binnen de Wmo gerichte voorzieningen, passend bij de persoonlijke situatie, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt. Zo wordt het verzekerd recht dat burgers hadden vanuit de AWBZ steeds minder, omdat er steeds meer taken worden overgeheveld naar de Wmo (Expertgroep Verordening, 2010; Kiewik, Gijzel & Franken, april 2012). In 2007 is als eerste een deel van de thuiszorg, namelijk de huishoudelijke hulp overgeheveld van AWBZ naar Wmo. Dit bracht nogal wat commotie teweeg mede doordat de media de begrippen thuiszorg en huishoudelijke hulp door elkaar haalden, maar ook omdat de aanvragen voor huishoudelijke hulp vanuit het compensatiebeginsel van de Wmo bekeken moesten gaan worden en in de Wmo minder geld beschikbaar is (Menzis, april 2013). In deze nieuwe situatie wordt vanuit het compensatiebeginsel eerst gekeken welke mogelijkheden een burger zelf heeft en welke hulp hij vanuit zijn informele netwerk kan krijgen. De gemeenten en burgers brengen samen de vraag en behoefte in kaart, waarbij de eigen mogelijkheden goed verkend moeten worden, om daarna te zoeken naar oplossingen. Daarbij staan eigen regie, zelfredzaamheid en het zelfoplossend vermogen voorop (Stavenuiter & Nederland, oktober 2008). Deze manier van werken vraagt om een gekantelde verandering in denken van de professionals in zorg en welzijn en van gemeenten. Er moet gedacht worden vanuit de persoon en mogelijke oplossingen en niet vanuit bestaande voorzieningen (Project de Kanteling & Landelijk Platform GGz, december 2011). De VNG is daarom in de helft van 2008 gestart met een driejarig project genaamd ‘ de Kanteling’. In samenwerking met de CG-raad en CSO is getracht het compensatiebeginsel in de Wmo vorm te geven. Omdat uit een evaluatie van de wet in 2009 bleek dat de ambitie en potentie van de Wmo nog niet optimaal benut werd, is er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in samenwerking met de VNG en werkgeversorganisatie MOgroep Welzijn& Maatschappelijke Dienstverlening (W&MD) (januari 2010) een stimuleringsprogramma ontwikkeld genaamd ‘ Welzijn Nieuwe Stijl’ (WNS) (Op het Veld & Andersson Elffers Felix, januari 2013) . Aan de hand van acht bakens wordt de visie van WNS aangegeven. Ze kunnen gezien worden als principes voor de Kanteling. Deze acht bakens zijn: Gericht op de vraag achter de vraag, Gebaseerd op eigen kracht van de burger, Direct er op af, Formeel en informeel in optimale verhouding, doordachte balans van collectief en individueel, integraal werken, niet vrijblijvend maar resultaatgericht en gebaseerd op ruimte voor de professional. 10
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Maar waar moet een burger met een hulpvraag zich nu melden? Waar kan hij terecht als hij belemmeringen in zijn leven ervaart waardoor hij niet (volledig) kan deelnemen aan de samenleving? Loketfunctie Zoals duidelijk is geworden, dienen gemeenten een samenhangend pakket van diensten op gebied van welzijn, informele en formele zorg vorm te geven en deze diensten moeten toegankelijk zijn. Er kan dan ook gesproken worden van een ‘toegang tot de Wmo’. Onder toegang tot de Wmo wordt in dit onderzoek verstaan: ‘De vormgeving van het (integrale) proces vanaf het moment waarop een burger zich meldt (of wordt gemeld) met een ondersteuningsvraag tot het bieden van passende ondersteuning’(Kiewik, Gijzel & Franken (VNG), 2012). Een essentieel kenmerk van de toegang is dat deze laagdrempelig moet zijn, opdat de dienstverlening herkenbaar en vindbaar is voor zowel de burgers als het sociale netwerk. Toegang is een middel om zowel bij burgers, professionals, instellingen en gemeenten een andere manier van omgaan te creëren. Sinds de invoering van de Wmo in 2007, zijn er door gemeenten zogenaamde (zorg/Wmo) loketten in het leven geroepen. Deze kunnen gezien worden als ‘centrale toegang tot de dienstverlening die krachtens de Wmo geleverd kan worden’ (Hoeksma, Homans en Mentink Organisatieadviseurs BV, 2004, p. 44). Als voorbereiding op de invulling van deze centrale toegang, heeft HHM (2004) in 2003-2004 een onderzoek uitgevoerd naar zogenaamde modeltrajecten. Deze trajecten waren innovatieve projecten die zich richtten op de onderdelen van de AWBZ die bij de invoering van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ per 1 april 2003 zijn veranderd in het kader van de modernisering van de AWBZ. Waar de AWBZ voorheen uitging van instellingen, wordt vanaf deze datum uitgegaan van zorgfuncties (Maxius, 2003). In het onderzoek van HHM is met een aantal gemeenten in de regio Twente gekeken naar de effecten van de modeltrajecten en zijn instrumenten ontwikkeld die een bijdrage konden leveren aan een succesvol verloop van de gemoderniseerde AWBZ. In het onderzoek wordt, naar aanleiding van de ervaringen in zes proefprojecten, een beschrijving gegeven van een wijze waarop de informatievoorziening over (zorggerelateerd) wonen, welzijn en zorg kan worden georganiseerd. Dit model wordt (in de basis) door alle gemeenten in Nederland gebruikt als invulling van de loketfunctie. Vanuit het onderzoek wordt duidelijk dat het loket wordt gezien als frontoffice en achter het zorgloket bevindt zich een backoffice. De backoffice bestaat uit uiteenlopende organisaties, instellingen en personen die aanvullende taken verrichten die beginnen waar het zorgloket ophoudt (p.17)
11
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
In de werkwijze worden de vier fasen doorlopen die het VNG als fasen bij de toegang tot de Wmo aangeeft:
Figuur 1 Fasen in de toegang tot de Wmo (Kiewik, Gijzel & Franken (VNG), 2012; Kiewik & Gijzel, 2013)
In de eerste fase meldt een burger zich bij een aanmeldpunt/loket. De taak van de medewerker van het loket is om de vraag, die telefonisch, digitaal of face-to-face kan binnenkomen, te verhelderen en daar waar nodig door te vragen om de vraag achter de vraag te achterhalen (fase 2). Wanneer het om een eenvoudige vraag of vragen gaat die de medewerker van het loket direct kan beantwoorden, wordt de casus geregistreerd en daarmee afgesloten. Is de vraag niet direct te beantwoorden omdat er sprake is van een taalprobleem, een complexe vraag, een privacy-gevoelige vraag of is er ondersteuning of uitgebreide informatie en advies nodig, dan wordt er een afspraak gemaakt bij het loket of wordt een huisbezoek gepland. Dit laatste wordt in Wmo-termen ook wel een keukentafelgesprek genoemd. De gespreksvoerder die daarbij aanwezig is kan een medewerker zijn van het loket, maar het kan ook zijn dat deze functie door een andere groep medewerkers wordt uitgevoerd. Dit is afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden in het takenpakket. In het gesprek wordt het probleem verhelderd en wordt getracht de vraag achter de vraag helder te krijgen. Vervolgens wordt gekeken welke oplossingen er mogelijk zijn, waarbij in eerste instantie naar oplossingen wordt gezocht in het informele netwerk en/of de kracht van de burger zelf. Indien dat niet mogelijk is wordt gekeken naar een collectieve vorm van ondersteuning. Wanneer dit niet mogelijk is, komt een individuele vorm van ondersteuning aan bod (fase 3 en 4). Is de vraag of zijn de vragen dan alsnog te beantwoorden, dan volgt registratie en afsluiting van de casus. Is de vraag niet te beantwoorden door de gespreksvoerder en is hiervoor specialistische kennis nodig, dan wordt doorverwezen naar de backoffice die samen 12
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
met de burger zal kijken naar oplossingen (fase 3 en 4) (HHM, 2004). Hoe de taken worden verdeeld en welke mandaten worden toegekend aan de deelnemende partijen in de loketfunctie, wordt door de gemeenten zelf (eventueel in samenwerking met andere partijen) bepaald. Zo zal de ene gemeente ervoor kiezen om zich bijvoorbeeld alleen te richten op het levensgebied waar de vraag betrekking op heeft, terwijl de andere gemeente er juist voor kiest om bij het duidelijk kijken van de vraag ook verder te kijken naar andere levensgebieden. Ook heeft in het ene loket de gemeente meer regie dan in het andere loket. Een zeer belangrijk punt om te benoemen is dat de gemeenten ook afspraken hebben met aanbieders van bepaalde laagdrempelige vormen van ondersteuning af te spreken dat een burger zich daar direct kan melden, zonder eerst naar de gemeente te hoeven voor een beschikking. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld welzijnsinstellingen en instellingen als MEE. De ondersteuning die daar geboden wordt, kan bovendien gezien worden als een collectieve vorm van ondersteuning waar een loket naar doorverwijst. Een aantal aandachtspunten die uit het hierboven genoemde onderzoek van HHM (2004) naar voren komen, zijn van belang voor dit onderzoek. Ten aanzien van de visie en uitgangspunten is het van belang dat de informatievoorziening in het zorgloket onafhankelijk en objectief wordt georganiseerd en daarmee uitsluitend gericht is op de belangen van de individuele burger. Een medewerker binnen het zorgloket die op de loonlijst van een marktpartij staat, wordt daarom afgeraden. Er moet echter wel een goede relatie met deze partijen worden onderhouden opdat steeds actuele informatie beschikbaar is over het aanbod van zorg- en dienstverlening.
Uit het onderzoek blijkt dat de
doelstelling van de meeste loketten ‘het verstrekken van informatie op de terreinen wonen, welzijn en zorg’ (p.11) is en de doelgroep in de meest brede vorm ‘iedereen met een vraag met betrekking tot (zorggerelateerd) wonen, welzijn en zorg’ (p.12), maar dat het loket met name door ouderen wordt gebruikt. Een punt van aandacht voor gemeenten is dus de reikwijdte van het loket. Qua inhoud worden er vier functies onderscheiden: informatievoorziening, vraagverheldering en advisering, aanmelding en doorgeleiding naar cliëntondersteuning. Afstemming met de backoffice, in de vorm van duidelijke afspraken, is van belang voor de uitvoering van het loket. Bekendheid van het zorgloket lijkt een belangrijke voorwaarde voor aanmelding te vormen. Om dit te bewerkstelligen is PR en communicatie noodzakelijk. Deze laatstgenoemde dient niet allen gericht te zijn op de primaire doelgroepen, maar juist ook op intermediaire doelgroepen. Door de Stichting VraagWijzer, een kennispartner van gemeenten, woningcorporaties en organisaties voor welzijn en zorg, worden vijf aspecten van een Wmo-loket onderscheiden. Ten eerste locatie. Deze dient laagdrempelig, toegankelijk en onafhankelijk te zijn. Ten tweede personeel. Het personeel 13
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
dient klantgericht en deskundig te zijn en goede kennis van de sociale kaart te hebben. Ten derde faciliteiten, waaronder inrichting, registratie en ICT vallen. Ten vierde interne samenwerking binnen de organisatie, met andere afdelingen en als laatste externe samenwerking met relevante organisaties (van der Kruk & van den Buusse, 2013). Uit een onderzoek van de Stichting VraagWijzer Nederland in 2007 is gebleken dat het Wmo-loket in veel verschillende gemeenten al op een groot aantal onderdelen gereed was, maar dat interne en externe afstemming, sociale kaart en cliëntdossiers vaak nog in uitvoering waren. Ook bleek de invoering van ICT nog niet ver gevorderd te zijn. Een website is meestal wel ge maakt, maar programma’s voor digitale vraagverheldering, digitaal cliëntdossier en digitale sociale kaart zijn (nog) niet ingevoerd. Nu de vormgeving van de loketfunctie voor de Wmo ten aanzien van informatie en advies op de terreinen wonen, welzijn en zorg is uitgezet, staat de gemeenten een grote ontwikkeling te wachten. De decentralisatie van verschillende wetten en regels worden uitgebreid, waardoor het takenpakket van de gemeenten (nog) veel breder wordt. Wmo 2015 In 2015 zal de zogenoemde ‘Nieuw Wmo’ worden ingevoerd. Dit is een verdere uitwerking, verbreding en verdieping van de huidige Wmo. Er staan de gemeenten drie transities te wachten, die meegenomen dienen gaan worden in de vormgeving van de toegang tot ondersteuning en zorg. Bovendien wordt er in het concept wetsvoorstel van de Wmo 2015 niet meer gesproken van compensatieplicht, maar van resultaatverplichting. Dit begrip is ruimer geformuleerd en benadrukt dat de gemeente samen met burgers de ruimte hebben om tot maatwerkoplossingen te komen (Nijholt, directeur Wmo kantoor, 3 september 2013). De drie decentralisaties zijn: -
De overheveling van begeleiding en persoonlijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo.
-
De ontwikkeling van de Participatiewet.
-
De transitie en transformatie van de jeugdzorg (K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd & Salih, november 2012; Verhaar, Kobes, Vruggink &van Egmond, 2013).
Er is een vierde decentralisatie ‘Passend Onderwijs’. Dit betekent dat scholen verplicht worden een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Scholen in de regio moeten gaan samenwerken om dit te bewerkstelligen. De leerlinggebonden financiering wordt afgeschaft en dit geld wordt gebruikt door de samenwerkende scholen (K2 Brabants Kenniscentrum 14
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Jeugd & Salih, november 2012; Rijksoverheid, 2013a). Omdat dit onderzoek zich richt op zorg en welzijn en daarbij niet specifiek op onderwijs, zal deze transitie niet mee worden genomen. De eerstgenoemde decentralisatie houdt in dat de extramurale begeleiding, zowel individueel als groeps- gericht, worden overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo. De verantwoordelijkheid komt vanaf 2015 bij de gemeenten te liggen. Het gaat om woon- of thuisbegeleiding en dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking en dagopvang voor ouderen. Ook de huishoudelijke hulp valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten en wordt alleen verstrekt wanneer er sprake is van een afgesproken minimum inkomen. Het Persoon Gebonden Budget blijft bestaan en valt bij een vraag om ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo onder verantwoordelijkheid van de gemeenten (JSO, n.d.; Movisie, 30 januari 2013; Rijksoverheid, 2013a). Een burger kan bij een goedkeuring van een indicatie Wmo door de gemeente, net als in voorgaande situatie, de keuze maken tussen een Pgb of ZIN (Zorg In Natura) (Per Saldo, 2013). In eerste instantie zou een burger die minder dan 10 uur per week gebruik maakt van zorg niet meer in aanmerking komen voor een Pgb, maar dit besluit is op 5 juli 2013 door minister van Rijn geschrapt (ANP, 5 juli 2013). Samengevat worden de gemeenten verantwoordelijk voor ondersteuning en begeleiding van hun burgers. Het doel van begeleiding is het bevorderen, behoud of compenseren van zelfredzaamheid van mensen met een beperking (Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling, n.d.). De AWBZ blijft bestaan maar deze biedt alleen nog de zwaarste en langdurige vaak levenslange intramurale zorg en zal vanaf 2015 de wet Langdurig Intensieve Zorg (LIZ) gaan heten. Deze richt zich op de doelgroep ouderen en lichamelijke, verstandelijke en zintuigelijke gehandicapten (Sweers, 10 oktober 2013). Op 15 november j.l. is het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd, waarna het begin 2014 naar de Tweede Kamer zal gaan en de wettekst openbaar zal worden (Stam, 18 november 2013) . Daarnaast komt er de zogenaamde Zorgverzekeringswet die bedoeld is voor onder andere langdurige GGZ-patiënten. Deze valt onder de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars (Movisie, 30 januari 2013).
In de eerste plannen zou de persoonlijke verzorging onder de
verantwoordelijkheid van de gemeenten komen te liggen en dus worden overheveld naar de Wmo. In september 2013 is duidelijk geworden dat in de nieuwe plannen van de overheid de persoonlijke verzorging naar bij de zorgverzekeringswet moet worden ondergebracht. De reden hiervoor is dat persoonlijke verzorging en verpleging onder het beheer van een wet vallen. Dit besluit staat echter nog niet vast (Sweers, 11 september 2013). Het CIZ blijft verantwoordelijk voor de indicatiesbesluiten van de LIZ en de Zorgverzekeringswet. Voor de overige doelgroepen beslist de gemeente wie een indicatiebesluit neemt (CIZ, januari 2013; Kiewik et.al, april 2012). 15
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
De Participatiewet is een samenvoeging van drie wetten: de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en bijstand en een deel van de Wajong (bestaande uit mensen die nog wel kunnen werken). Deze nieuwe wet richt zich op het principe dat wie kan werken wordt geacht zoveel mogelijk in zijn eigen levensonderhoud te voorzien (Transitiebureau, januari 2012). De wet stimuleert werkgevers om mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking in dienst te nemen. De kern van de wet is ‘werken naar vermogen’ en dit wordt gerealiseerd door grote werkgevers met meer dan 25 medewerkers te verplichten 5% aan mensen met een arbeidshandicap aan te nemen en door de gemeenten geld te verstrekken om 30.000 ‘beschutte werkplekken’ te creëren (Movisie, februari 2013). Op 17 oktober 2013 is de nieuwe Jeugdwet door de Tweede kamer aangenomen en er wordt verwacht dat de wet ook door de Eerste Kamer zal worden aangenomen. De Jeugdwet wordt per 2015 ingevoerd. Hiermee komt de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor de gehele jeugdhulp bij de gemeente te liggen, inclusief jongeren in de Geestelijke Gezondheidszorg en Laag Verstandelijk Beperkten (Nederlands Jeugd Instituut, 2013). Deze keuze is gemaakt omdat er vanuit gegaan wordt dat de gemeente maatwerk kan leveren en de zorg voor jeugd kunnen afstemmen op het beleid voor werk en inkomen, onderwijs, sport en veiligheid, waardoor het principe van de regerende partijen: één gezin, één plan, één regisseur (PVDA&VVD,2012) tot zijn recht kan komen. Ook moet er op deze wijze een eind komen aan de bureaucratie en de versnipperde hulpverlening in de huidige jeugdzorg. De wet geeft de gemeenten veel nieuwe verantwoordelijkheden maar ook vrijheid in de manier hoe ze hun jeugdbeleid vorm geven (Nederlands Jeugd Instituut, 2013; Samenwerkende gemeentes Midden Brabant ism Brabants kenniscentrum K2, 2012 ). De gemeente Houten geeft de toekomstige integrale toegang schematisch als volgt weer:
16
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
De oranje pijl staat voor integrale toegang 2012-2015 Figuur 2 Integrale toegang en de onderliggende transities (Gemeente Houten, januari 2013)
Naast deze grote verandering in verantwoordelijkheden, moet er ook flink bezuinigd worden. Op het moment worden cijfers van 20% korting op het budget genoemd (Telgen, 7 februari 2013). De opdracht aan gemeenten is dus groot. Er moet wel opgemerkt worden dat er onderscheid gemaakt wordt in gemeentelijk taken en taken die vragen om uitvoering op bovenregionaal niveau of zelfs provinciaal en landelijk niveau. Voor de invoering van de Participatiewet kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een onderwerp als werkgeversdienstverlening. Bij de jeugdzorg gaat het om de taken van jeugdbescherming, jeugdreclassering, Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en residentiele zorg. De overheid is van mening dat dit dusdanig specialistische taken zijn die op een breder niveau uitgevoerd moeten worden. In de toekomst kan blijken dat er meer van deze taken moeten worden overgeheveld (Plasterk, 2013). Adviesbureau Berenschot (n.d.) schrijft in het artikel ‘Drie transities, één perspectief’ dat de invoering van de Participatiewet, de verbreding van de Wmo op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging en de transitie van jeugdzorg aan elkaar verbonden kunnen worden. De uitgangspunten van de decentralisaties zijn gelijk: nadruk op eigen kracht en verantwoordelijkheid, dicht bij huis met nadruk op preventie. Wanneer de gemeenten de drie trajecten zo veel mogelijk via één frontoffice vormgeven en uitvoeringspartners dit ook doen, ontstaat er een integrale en afgestemde werkwijze, met daar waar mogelijk de inzet van een generalistische hulpverlener. Toegang en de transities 17
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Door de bovengenoemde transities wordt de Wmo uitgebreid. Gemeenten worden verantwoordelijk voor een grotere en complexere doelgroep. In de Wmo, zoals besproken in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk, kregen de gemeenten te maken met burgers met veelal fysieke beperkingen of burgers die geïsoleerd zijn geraakt. Naar aanleiding van de transities wordt de doelgroep echter veel breder. Het gaat om mensen die vaak sinds hun geboorte beperkt zijn of waarbij de beperkingen later zijn ontstaan, maar bijna altijd van blijvende aard zijn. Daar waar het bij de eerst genoemde doelgroep van belang is om de ondersteuning te richten op zelfredzaamheid en versterking van het sociale netwerk, gaat het bij de nieuwe doelgroep om het bieden van structuur en persoonlijke verzorging. Het gaat in hoofdzaak
om
burgers
met
verstandelijke
beperkingen,
psychische,
psychiatrische
of
psychogeriatrische aandoeningen en/of lichamelijke beperkingen (Pattje (VNG), april 2013, p.12). Gemeenten hebben relatief weinig kennis over en ervaring met deze ‘zwaardere’ en uitgebreide doelgroep (Telgen, 7 februari 2013) Er moet, nog meer dan voorheen, gebruik gemaakt gaan worden van een integrale vorm van toegang die met alle vragen op het gebied van zorg en welzijn om moet kunnen gaan, met als uitgangspunt zoals aangegeven in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ (VVD&PVDA, 2012): Eén gezin, één plan, één regisseur. Dit betekent dat de bestaande toegang in de vorm van een zorg- of Wmo-loketfunctie niet meer toereikend is voor de vragen die op gemeenten afkomen en deze dus zal moeten worden aangepast of opnieuw ingericht. Op 30 januari 2013 is een onderzoek van Stichting VraagWijzer Nederland verschenen waarbij is gekeken naar de toekomst van het Wmo-loket onder gemeenten en welzijnsorganisaties. In dit rapport wordt de vraag gesteld of het Wmo-loket nog toekomst heeft. Uit de, door 200 gemeenten ingevulde enquêtes, blijkt dat het Wmo-loket (voorlopig) kan blijven bestaan, maar uitbreiding nodig heeft. De informatie- en adviesfunctie wordt door vrijwel alle Wmo-loketten als taak uitgevoerd, maar in veel gemeenten ontbreekt aanbod voor ondersteuning voor de nieuwe doelgroepen die de transities met zich meebrengen. Het gaat hierbij om mensen met een lichamelijke beperking, Wajongers en gezinnen. Een belangrijk aandachtspunt dat hiermee te maken heeft is de externe samenwerking/ de netwerksamenwerking om deze doelgroep te kunnen ondersteunen. Door de deelnemende gemeenten wordt aangegeven dat men bezig is met optimalisatie hiervan (Van der Kruk & van den Buuse, 2013). Als handvatten voor het aanpassen of opnieuw inrichten van toegang, heeft het VNG in 2012 een aantal keuzes geformuleerd in de vorm van vragen, die door de gemeenten zelf kunnen worden ingevuld. Het gaat om de volgende keuzes:
18
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Keuze 1: Wat willen we bereiken met toegang? Keuze 2: In welke mate betrekken we lokale partners bij de vormgeving van de toegang? Keuze 3: Wie voert de toegang voor de gespecialiseerde vormen van de Wmo (in de toekomst) uit? Keuze 4: Is het nodig dat burgers zich voor alle vormen van ondersteuning melden bij de gemeente of kunnen bepaalde vormen van zorg of ondersteuning ook rechtstreeks ingezet worden? Keuze 5: Welke ruimte geven we aan de medewerkers die de toegang uitvoeren en welke mandaten horen daarbij? Keuze 6: Hoe zorgen we voor samenhangende keuzes ten aanzien van toegang, opdrachtgeverschap en bekostiging? Keuze 7: Organiseren we een integrale toegang of alleen de toegang voor de Wmo? (Kiewik, Gijzel & Franken (VNG), 2012; Kiewik & Gijzel, 2013) Het Wmo-kantoor geeft een aantal opties weer over de wijze waarop een toegangsmodel kan worden vormgegeven.
Figuur 3 Opties vormgeving toegangsmodel (Renckens & Kouijzer, oktober 2013)
In het model wordt aangegeven dat gemeenten interne en externe verdiepingsmogelijkheden hebben. Omdat de gemeente in de basis de regisseur is van de toegang tot ondersteuning, kan zij ervoor kiezen het totale indicatieproces intern vorm te geven, zoals aangegeven in de middelste balk van het model. Dit kan intern verdiept worden door eerst naar het eigen aandeel van de cliënt te kijken (eigen kracht, informeel netwerk welzijnsorganisaties en voorliggende voorzieningen) en door binnen de gemeente verbindingen te leggen tussen andere domeinen zoals bijvoorbeeld leerplicht en Centrum voor Jeugd en Gezin. Bij de externe verdieping wordt er binnen de ondersteuningsvraag gekeken in hoeverre 19
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
medische advisering ingezet dient te worden voor het vaststellen van een diagnose en of er een specialistische zorgleverancier moet worden ingezet die het ondersteuningsplan op basis van specialistische kennis vorm geeft (Renckens & Kouijzer, oktober 2013). In de toekomst moet er minder gebruik gemaakt worden van specialistische zorg (tweedelijns zorg) en meer van eigen kracht en informele netwerk (ook wel 0de lijn) of
door een breed scala aan
toegankelijke kortdurende hulpverlening en ondersteuning (1ste lijn).
De gemeente is hier
verantwoordelijk voor. Dit proces wordt door Radar (Bureau voor sociale vraagstukken) en Divosa (Vereniging van managers van sociale diensten) in een piramide uiteengezet, die gebaseerd is op het model van de gemeente Utrecht.
Figuur 4 Piramidemodel voor transities (Radar & Divosa, 2011)
De onderkant van de piramide wordt de 0e lijn genoemd en is de (brede) basis. Hierbij gaat het om het versterken van de eigen kracht van de burger. De daarop volgende 1ste lijn omvat de kortdurende ondersteuning in de wijk en de verwijzing bij specialistische of langdurige zorg, die in de bovenkant van de piramide als 2de lijn wordt weergegeven. De 1ste lijn vormt de verbinding tussen de basis en de top. Hierin speelt de gemeente een belangrijke rol. Zij is de degene die met behulp van specialistische 20
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
kennis moet bepalen of een burger in staat in zijn eigen probleem op te lossen of dat professionele ondersteuning nodig is. Deze ondersteuning krijgt in eerste instantie vorm door een breed scala aan toegankelijke kortdurende hulpverlening en ondersteuning. Wanneer blijkt dat meer specialistische hulpverlening nodig is, wordt doorverwezen naar de tweede lijn (Radar & Divosa, 2011). Afhankelijk van de wijze waarop de gemeente de inkoop van hulpverlening en ondersteuning vorm geeft, zijn er drie scenario’s mogelijk: Scenario 1: Er kan gekozen worden om een professionele middenlaag in te zetten. Zij zijn verantwoordelijk voor ondersteuning van de eigen kracht en participatie van de burger (0e lijn).Deze taak wordt neergelegd bij organisaties en de bekostiging wordt dusdanig vormgegeven dat professionals in de 1e lijn zelfstandig, dus zonder indicatie, uitvoering mogen geven aan deze ondersteuning. Tussen de 1e en de 2e lijnszorg is er een toetsingskader. Scenario 2: In dit scenario wordt vanuit dezelfde visie gewerkt als in het eerste scenario. Het verschil is dat de gemeente zelf uitvoeringsorgaan van de professionele middenlaag is. Medewerkers van organisaties worden gedetacheerd naar een samenwerkingsverband dat onder rechtstreekse aansturing van de gemeente valt. Scenario 3: Scenario 3 gaat uit van een populatiegerichte bekostiging. Een (coöperatie van) organisatie(s) krijgt op basis van resultaatafspraken het mandaat om binnen een geografisch gebied, en/of voor een bepaalde maatschappelijke of sociale vraag, zelfstandig vorm en inhoud te geven aan deze resultaten. Hierbij kan sprake zijn van inzet vanuit alle tranches in de piramide (Mail E. van Spall, Carintreggeland, 20 juni 2013). Wijkgericht werken Wijkgericht werken is een belangrijk uitgangspunt binnen de transformatie van de jeugdzorg, maar is ook passend binnen de andere transities. Op welke wijze dit gedaan kan worden, is afhankelijk van keuzes en visie van gemeentes. In dit onderzoek wordt uitgegaan van drie mogelijke modellen:
21
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Model 1: de domein-onafhankelijke specialist. Deze dient als filter tussen de burger en de eerstelijnszorg. Het gaat om teams dan wel individuen die niet gebonden zijn aan een organisatie. Model 2: Vanuit uiteenlopende specialismen wordt een team vormgegeven die zowel actief als proactief reageert op vragen van de burger. Model 3: Verschillende teams die zich richten op verschillende specialismen die samen de hulp in de wijk opzetten. Het is van essentieel belang dat deze teams samenwerken, om niet in de oude situatie te vervallen (M. Visschedijk, 2013). In het document ‘Sociale wijkteams in ontwikkeling’ wordt duidelijk dat een manier waarop de integrale toegang kan worden vormgegeven, de inzet van Sociale Wijkteams (SWT’s) is. Deze wijkteams kunnen worden ingezet op wijk- of gebiedsniveau of op populatieniveau. Dit moet leiden tot een integraal wijkteam, waarin varianten mogelijk zijn: 1. Meerdere smalle gespecialiseerde teams die naast elkaar werken op afgebakende domeinen/doelgroepen (bijvoorbeeld een verdeling in huishoudens met en zonder kinderen, een verdeling in levensfase, etc) 2. Een breed integraal wijkteam als toegang met daarachter meerdere teams Wanneer gekozen wordt voor de eerste variant is het belangrijk na te denken hoeveel specialistische functies in een Sociaal Wijkteam (SWT) aanwezig zijn. Wanneer gekozen wordt voor de tweede variant zal gespecialiseerde hulp betrokken moeten worden. Er kan dan gekozen worden om deze specialistische vorm tijdelijk te betrekken in de uitvoering waardoor het wijkteam regie houdt. De vraag kan echter ook worden overgedragen naar een ander aanbod, waarmee de regie wordt overgedragen en het wijkteam alleen op de hoogte blijft (Vereniging Nederlandse Gemeenten, juli 2013). In een workshop, georganiseerd door Kiewik en Gijzel (januari 2013) over de toegang tot de Wmo, worden een zestal kenmerken genoemd van een wijkteam, die door gemeenten gebruikt kunnen worden om na te denken over de invulling van een dergelijk team: focus (jongeren, volwassenen, ouderen), doelgroep (zelfredzaam, beperkt zelfredzaam, niet zelfredzaam), integraliteit (1 leefgebied, 3 leefgebieden, alle leefgebieden), mandaat (geen, gemiddeld, alles), taken (informatie & advies, signalering, vraagverheldering, toeleiding, levering) en expertise (generalist of specialist). Waar voor gekozen wordt is afhankelijk van wat een gemeente wil bereiken met de inzet van een wijkteam.
22
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Nico de Boer en Jos van der Lans geven in hun artikel ‘Zonder burgerkracht geen wijkteams’ een belangrijk aandachtspunt aan voor de gemeenten. Volgens hen kunnen SWT’s en daarmee integrale toegang alleen succesvol worden wanneer ze optimaal bij de burgerkracht aansluiten. Om resultaten te behalen is het van essentieel belang dat de geboden interventie aansluit bij wat de burger kan. ‘Niet het instellingsbelang staat voorop, maar de behoeften problemen en krachten van burgers en hun netwerken’ (p.50). Keuzes voor vormgeving toegang na de transities Op basis van de keuzes die VNG heeft geschetst en zijn besproken in een eerder gedeelte van dit hoofdstuk, heeft de ambtelijke werkgroep toegang tot begeleiding van het samenwerkingsverband Samen 14, waarin de veertien gemeenten van de regio Twente elkaar ondersteunen en helpen in het vormgeven van de toegang tot de Wmo, een document geschreven genaamd ‘Bouwstenen voor toeleiding en toegang maatschappelijke ondersteuning’. In dit document worden een zevental keuzes, voortkomend uit de door VNG besproken keuzes, geschetst die genomen moeten worden in de invulling van een integrale toegang vorm te geven en die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: 1. Welke vragen worden behandeld? 2. Waar vindt een eerste gesprek plaats? 3. Reikwijdte ondersteuning (beperking tot de directe vraag tot meenemen van alle leefgebieden) 4. Vormgeving van het aanmeldpunt. 5. De taken van het aanmeldpunt. 6. Inrichting van het aanmeldpunt. 7. Positionering van de gespreksvoerder (Samen 14, 27 maart 2013). Ad.1 Hoe breed mogen de gestelde vragen zijn? Uitsluitend gericht op begeleiding, voorzieningen op grond van de Wmo of breder: op grond van wonen, welzijn en zorg, of ook op andere voorzieningen waarbij de gemeente een rol heeft of alle voorzieningen waaronder dan ook Awbz. Uiteraard kan gekozen worden om gelijk zo breed mogelijk in te zetten, maar uitgaan van een groeimodel is ook een optie: toeleiding en toegang tot meerdere of alle voorzieningen stap voor stap verder ontwikkelen uitgaande van de startsituatie van de gemeente. 23
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Ad.2 Huisbezoeken kunnen altijd worden ingezet om de ondersteuningsbehoefte te bepalen of alleen wanneer er een vermoeden is van een complexe vraag. Als er geen reden is tot huisbezoek, kan er een gesprek plaatsvinden bij de organisatie of telefonisch. Ook kan gekozen worden dit afhankelijk te laten zijn van de situatie en ondersteuningsbehoefte van de burger. Ad. 3 Waar richt het gesprek zich op? Beperkt dit zich tot de directe vraag om ondersteuning, tot alle ondersteuningsvragen die door de Wmo beantwoord moeten worden, tot alle aspecten omtrent wonen, zorg en welzijn of worden alle leefgebieden integraal meegenomen. Ad.4 Het aanmeldpunt kan virtueel dan wel fysiek vorm krijgen. Als het fysiek vorm krijgt kan dit bij de gemeente, op een neutrale plek in de gemeente, bij een van de samenwerkende organisaties of bij loketten van alle samenwerkende organisaties. Ad.5 Een belangrijke keuze is de omvang van de taken binnen het aanmeldpunt. Er kan gekozen worden voor een medewerker die alleen eenvoudige vragen beantwoord en anders doorverwijst, een medewerker die een informatie en adviesfunctie of iemand die tevens wordt ingezet als gespreksvoerder. Ad.6 Het aanmeldpunt kan worden ingericht door de gemeente zelf, door gemeente in samenwerking met andere organisaties of door een of meerder organisaties los van de gemeente. Ad.7 Na aanmelding wordt een gesprek aangegaan met de burger. Dit kan iemand zijn die deel uitmaakt van het aanmeldpunt, maar ook iemand die er geen deel van uitmaakt maar in dienst is van de gemeente. Een andere mogelijkheid is om deze persoon extern in te kopen of alleen dan een expert in te huren als er specifieke kennis nodig is. Een keuze die vervolgens moet worden gemaakt, is welke taken een gespreksvoerder heeft: brengt hij alleen de problematiek in kaart en legt de invulling van de volgende fasen bij een andere functionaris of geeft hij zelf verder invulling aan de volgende fasen. Movisie (25 september 2013) geeft ook nog een aantal tips die meegenomen kunnen worden in de vormgeving van de (nieuwe) toegang en die duidelijk laten zien welke keuzes zij nastreven: Maak de toegang herkenbaar zodat burgers weten waar ze met hun vragen naar toe kunnen, ga voor een zogenaamd keukentafelgesprek, laat en leer de gespreksvoerder breed kijken en leer hem de doelgroepen goed te kennen, zorg dat de aanvrager niet alleen is, kijk naar het hele huishouden en geef de gespreksvoerder mandaat en zorg voor kwaliteit aan de voordeur. Dit laatste kan in de vorm van een sociaal wijkteam, maar ook door dit te laten organiseren door organisaties van zorg en welzijn. De keuze is afhankelijk van de lokale situatie.
De transformatie 24
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Decentralisaties bestaan uit een transitie- en een transformatieproces. Transitie betreft het veranderen van de regels en wetten, zoals eerder besproken, en transformatie gaat over het realiseren van de inhoudelijke effecten hiervan. Hoe moet de gemeente omgaan met het proces van transformatie? Ten eerste is het belangrijk om aan te geven dat transformatie tijd kost. Op het Veld en Andersson Elffers Felix (7 januari, 2013) geven aan dat veranderprocessen ongeveer 3 tot 5 jaar bestrijken. Dat maakt het voor gemeenten moeilijk om de transitie invulling te geven, omdat ze enerzijds een plan klaar moeten hebben voor de overheid, maar anderzijds de transformatie onder medewerkers moeten stimuleren. Om dit goed vorm te geven raden Op het Veld en Andersson Elffers Felix aan drie fasen te doorlopen: het opstellen van een maatschappelijke agenda, een veranderagenda en een uitvoeringsagenda. Deze drie fasen moeten allen doorlopen worden voor het beste resultaat, maar daarbij hoeft geen strikte volgorde te worden aangehouden. Uit de ervaringen van het project De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl is gebleken dat er vier aspecten gelijktijdig aandacht dienen te krijgen om tot een effectieve transformatie te komen: visievorming , vormgeving van een nieuw lokaal samenspel, nieuwe arrangementen en nieuwe werkwijze. In de maatschappelijke agenda gaat het erom helder te krijgen wat je wilt bereiken. In de veranderagenda wordt aangegeven wat er gedaan moet worden om de gestelde effecten te bereiken en welke veranderingen er nodig zijn. De uitvoeringsagenda geeft uitsluitsel over de acties en activiteiten die ondernomen moeten worden naar aanleiding van de vorige twee agenda’s. De agenda’s zijn uiteraard geen doelen op zich, maar zijn stappen in een proces die tot een goede transformatie leidt. Om dit te bereiken is een goed bondgenootschap essentieel: hoe wordt er samengewerkt tussen de deelnemende partijen. Het gaat hierbij om een verticale en horizontale samenhang. De verticale samenhang betreft de interne samenhang. Deze moet aanwezig zijn om tot een horizontale samenhang te komen: de samenhang tussen gemeenten, instellingen en burgers ( Op het Veld & Andersson Elffers Felix, 7 januari, 2013) . Regisseursmodel Door regio Twente is gekozen om in de vormgeving en uitvoering van de toegang gebruik te maken van het regisseursmodel (Samen 14, 2013 ; Telgen, 2013; Van Maaren, n.d.). Dit betekent dat er een regisseur per cliënt dan wel gezin is. De gemeente heeft in dit model een controle-functie en is eindverantwoordelijk.
25
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Figuur 5 Regisseurmodel (Telgen, 2013)
In dit model sluit de gemeente raamcontracten af met een aantal zorgaanbieders. Samen beslaan deze aanbieders het gehele pakket van de zorg die de Wmo levert. De regisseur heeft de verantwoordelijkheid over een aantal cliënten. De regisseur stelt een zorgplan op, dat goedgekeurd moet worden door de gemeente. Dit zorgplan bevat alle zorg die de cliënt nodig heeft. Er kan invulling aan worden gegeven door gebruik te maken van de beschikbare algemene (welzijns-) voorzieningen of door het bieden van individuele ondersteuning door zorgaanbieders (van Maaren, n.d.; Telgen, 2013). Dit model is een opzet. Iedere gemeente mag voor zichzelf bepalen wie regisseur wordt. Dit kan iemand van de gemeente of juist iemand die werkzaam is bij één van de aanbieders. Belangrijk is om te bepalen wat de taken van de regisseur zijn en hoe je inzet van specialistische kennis inzet en verkrijgt (Telgen, 7 februari 2013 ).
26
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
HOOFDSTUK 3 METHODEN VAN ONDERZOEK Dit hoofdstuk bevat een uiteenzetting van de methode van onderzoek. Hoe de invulling van het onderzoek tot stand is gekomen, wordt in dit hoofdstuk aangegeven aan de hand van de volgende aspecten: de onderzoeksopzet, de respondenten, het instrument en de procedure. Deze punten zullen achtereenvolgens besproken worden.
3.1 Onderzoeksopzet In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van documentensearch en interviews. Er is gestart met een literatuurstudie die met name gebaseerd is op documenten en internetbronnen, omdat het onderwerp inherent is aan ontwikkelingen en er doorlopend sprake is van wijzigingen en aanpassingen van de kaders die gesteld zijn door de overheid. Vervolgens zijn in individuele interviews de ervaringen die de medewerkers hebben met de invulling van de huidige toegang tot de Wmo in kaart gebracht. Er is gekozen om de respondenten individueel te bevragen om hen de gelegenheid te geven om over de vragen na te kunnen denken, zonder hierbij beïnvloed te worden door andere aanwezigen. Het onderzoek is een inventariserend onderzoek met een duidelijk praktijkgericht karakter. Eerst wordt in kaart gebracht waar de praktijk staat en welke keuzes hieraan ten grondslag liggen. Vervolgens wordt bevraagd op de positieve en minder positieve ervaringen met de gemaakte keuzes, opdat gemeenten van elkaar kunnen leren. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van belevingsonderzoek waarin gevraagd wordt naar gevoelens, waarderingen en ervaringen van mensen met betrekking tot een bepaalde situatie (Eggermont, 1999 in: Lauwers, 2008). 3.2 Respondenten In de regio Twente is door veertien gemeenten gekozen om regionaal samen te werken op het gebied van de invulling van de toegang tot de Wmo. Deze gemeenten zijn dan ook allemaal benaderd voor dit onderzoek en uiteindelijk zijn negen gemeenten bereid gevonden aan het onderzoek deel te nemen: Borne, Enschede, Haakbergen, Hengelo, Hof van Twente, Holten-Rijssen, Oldenzaal, Twenterand en Wierden. Almelo, Hellendoorn, Losser en Tubbergen-Dinkelland hebben niet deelgenomen. De deelgenomen gemeenten worden in het onderzoek niet bij naam genoemd, maar hebben op gerandomiseerde wijze een letter toegewezen gekregen. De populatie in dit onderzoek bestaat uit alle beleidsmedewerkers die zich bezighouden met de vormgeving van de toegang tot de Wmo en de medewerkers die werkzaam zijn in de huidige (loketmedewerker) of de toekomstige (pilotmedewerker) integrale toegang van de deelnemende gemeenten.
De
beoogde
steekproef
bestond
uit
twee
beleidsmedewerkers,
een
drietal 27
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
loketmedewerkers en een drietal pilotmedewerkers. Uiteindelijk zijn er van de beoogde 72 medewerkers in totaal 36 respondenten bevraagd, waarvan vijftien beleidsmedewerkers, elf medewerkers huidige toegang en tien medewerkers toekomstige toegang. Omdat in gemeente A de loketfunctie niet meer bestaat, maar deze vervangen is door de pilot, is de loketmedewerker geïnterviewd als pilotmedewerker. Per gemeente ziet de verdeling er als volgt uit: Tabel 1: Respondenten per gemeenten
Gemeente
Beleidsmedewerker
Loketmedewerker
Pilotmedewerker
A
1
1
2
B
3
1
2
C
2
1
3
D
1
1
-
E
2
1
-
F
2
3
2
G
2
2
-
H
1
1
-
I
1
-
1
Totaal
15
11
10
Er zijn verschillende redenen dat het beoogde aantal respondenten niet behaald is. Bij sommige gemeenten is nog geen pilot integrale toegang van start gegaan, waardoor er geen respondenten beschikbaar zijn. Een aantal kleine gemeenten konden niet meer respondenten leveren omdat deze er simpelweg niet zijn. Andere gemeenten gaven aan niet meer respondenten aan te willen of kunnen leveren, in verband met de tijd die medewerkers vrij moeten maken voor het interview. Eén van de beleidsmedewerkers die bevraagd zou worden, was langdurig ziek. Twee loketmedewerkers van een gemeente hebben afgezegd, omdat ze van mening waren de vragen niet te kunnen beantwoorden.
3.3 Instrument Er is gebruik gemaakt van semi-gestructureerde vragenlijsten met open vragen. Deze keuze is gemaakt gekozen omdat studenten van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en Sociaal Pedagogisch Hulpverlening zijn ingezet om de interviews af te nemen. Om zo vergelijkbaar mogelijke data te verkrijgen, is het van belang dat dezelfde vragen worden gesteld, waarbij 28
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
doorvragen van belang is. De vragenlijsten bevatten in de basis dezelfde vragen, maar zijn gespecificeerd op de drie groepen respondenten: beleidsmedewerkers, loketmedewerkers en pilotmedewerkers, omdat er vanuit gegaan wordt dat beleidsmedewerkers van alle onderdelen kennis hebben, terwijl loket- en pilotmedewerkers hoofdzakelijk kennis hebben van het loket of de pilot waar ze werkzaam zijn. De lijsten zijn gebaseerd op de aspecten die in de casussen van het boek ‘Netwerksamenwerkingen voor cliënten met meervoudige problemen. Werken binnen de kaders van de Wmo en AWBZ’ (2010) worden besproken en aangevuld met aspecten van toegang die uit de literatuurstudie naar voren zijn gekomen. Er is voor gekozen om de aspecten uit de casussen te gebruiken, omdat deze betrekking hebben op de integrale en brede benadering die wordt gevraagd binnen de vormen van toegang. De vragenlijst voor beleidsmedewerkers (zie bijlage 1) bestaat uit 32 vragen bestaande uit vijf thema’s: algemene gegevens (vraag 1 en 2) , invulling loketfunctie (vraag 3 t/m 13), ervaringen met het loket (vraag 14 t/m 18), de vormgeving van de toegang tot de Wmo in de toekomst (vraag 19 t/m 28) en ervaringen met een pilot (vraag 29 t/m 32). De vragen behorende bij het laatstgenoemde thema kunnen worden overgeslagen als er nog geen pilot is in de gemeente. De vragenlijst voor loketmedewerkers (zie bijlage 2) bestaat uit 21 vragen, verdeeld over vier thema’s: algemene gegevens (vraag 1 en 2), invulling loketfunctie (vraag 3 t/m 13), ervaringen met het loket (vraag 14 t/m 18) en het loket in de toekomst (vraag 19 t/m 21). De vragenlijst voor pilotmedewerkers (zie bijlage 3) bestaat uit 21 vragen onderverdeeld in vier thema’s: algemene gegevens (vraag 1 en 2), invulling van de pilot (vraag 3 t/m 13), ervaringen met de pilot (vraag 14 t/m 18) en de vormgeving van de toegang tot de Wmo in de toekomst (vraag 19 t/m 21).
3.4 Procedure In juni/juli 2013 is telefonisch contact gezocht met beleidsmedewerkers van de 14 gemeenten in de regio Twente met de vraag of ze wilden deelnemen aan het onderzoek. Twaalf gemeenten zijn in die maanden bereikt en toonden zich bereid om mee te werken. Op 21 september is aan alle gemeenten een mail gestuurd met de vraag om respondentnamen door te geven. Hier hebben zeven gemeenten op gereageerd. Op 14 oktober 2013 is dezelfde vraag nogmaals verstuurd aan de overige vijf gemeenten. Hierop zijn twee aanvullende reacties binnengekomen. In juni 2013 zijn er zeven studenten van de opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en Sociaal Pedagogische Hulpverlening geworven om deel te nemen aan het onderzoek. De deelnemende 29
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
gemeenten zijn, in overleg, onderverdeeld. Wanneer de contactgegevens van de respondenten bekend waren, werden deze doorgestuurd en studenten hebben vervolgens zelf de interviews ingepland en afgenomen. Zodra er een afspraak was gemaakt, is de betreffenden vragenlijst doorgestuurd opdat de medewerkers zich konden voorbereiden op het interview. De deelnemende studenten hebben wekelijks overleg met de onderzoeker gehad, opdat er conformiteit is in hetgeen onderzocht moest worden. In deze overlegmomenten is uitvoerig aandacht besteed aan de vragenlijst en is er een interviewtraining gegeven waarin het afnemen van de vragenlijsten is geoefend. Alle afgenomen interviews zijn uitgewerkt in verbata en vervolgens gelabeld. Alvorens te starten met labelen, zijn alle interviews doorgelezen en zijn die delen van het antwoord gearceerd die van meerwaarde werden geacht om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Deze zijn in een tabel gezet. Vervolgens is er per vraag gekeken welk label kon worden toegekend aan het antwoord opdat overeenkomsten, verschillen en opvallendheden tussen de antwoorden zichtbaar werden. Deze zijn weergegeven in de bevindingen.
30
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
HOOFDSTUK 4 RESULTATEN In dit hoofdstuk worden de resultaten uit de diepte-interviews besproken. De resultaten zijn leidend voor het beantwoorden van de hoofdvraag: ‘Welke ervaringen hebben beleidsmedewerkers en medewerkers van de toegang met de vormgeving van de huidige en toekomstige toegang? Er is, zoals in hoofdstuk 3 reeds aangegegeven, gekozen om de gemeenten gerandomiseerd een letter toe te kennen opdat de anonimiteit gewaarborgd blijft. De resultaten bestaan uit drie paragrafen. Paragraaf 4.1 beschrijft de resultaten omtrent de loketfunctie, paragraaf 4.2 de resultaten omtrent de pilotfunctie. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de gedachten over de ideale professional en de rol van de loketfunctie in de toekomst. In
totaal
hebben
er
36
interviews
plaatsgevonden,
waarvan
vijftien
interviews
met
beleidsmedewerkers, elf met loketmedewerkers en tien met pilotmedewerkers. 4.1 Resultaten loketfunctie Om de resultaten omtrent de loketfunctie in kaart te brengen, zijn er 24 respondenten bevraagd waarvan tien loketmedewerkers en veertien beleidsmedewerkers. Omdat in gemeente A de loketfunctie niet meer bestaat, is deze gemeente niet meegenomen in deze paragraaf. In gemeente C is ook sprake van een nieuwe invulling van de loketfunctie die door de beleidsmedewerkers als loketfunctie en pilotfunctie is gezien. Hierdoor is er slechts één respondent, een loketmedewerker, die de vragen over het huidige zorgloket heeft beantwoord. In gemeente I zijn de vragen over de loketfunctie aan één beleidsmedewerker gesteld. De paragraaf bestaat uit twee subparagrafen. In de eerste subparagraaf wordt de invulling van de loketfunctie beschreven, waarbij wordt gekeken naar de locatie van het loket, het doel, de visie, de doelgroep, de route die burgers doorlopen, de professionals die in het loket werkzaam zijn en de geformuleerde prestatie-indicatoren. In de tweede subparagraaf worden de ervaringen met het loket in kaart gebracht. Er wordt ingegaan op de interne en externe samenwerking en de succesfactoren en uitdagingen. 4.1.1 Invulling loketfunctie In Tabel 1 staat weergegeven hoe de invulling van de loketfuncties er binnen de acht gemeenten uitziet. Zes
van de gemeenten hebben één loket voor alle vragen. Twee gemeenten maken
onderscheid in een balie voor sociale zaken en Wmo. In drie van de deelnemende gemeenten is het Centrum voor Jeugd en Gezin ook onderdeel van het loket. In zes van de acht gemeenten bevindt het 31
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
loket zich in het gemeentehuis. In gemeente E is het zorgloket wel onderdeel van de gemeente. In gemeente G is het loket onderdeel van een welzijnsstichting, maar wordt, indien nodig, doorverwezen naar de Wmo-consulenten die werkzaam zijn in het gemeentehuis. De route is bij alle gemeenten gelijk: aanmelding gebeurt bij het loket (de frontoffice). Wanneer de vraag niet opgelost kan worden, wordt doorverwezen naar de backoffice en indien nodig vindt een huisbezoek plaats. Naar aanleiding van een huisbezoek kan een aanvraag voor een individuele voorziening ingediend worden, die wordt behandeld door een Wmo-consulent van de gemeente.
De
professionals die werkzaam zijn aan het loket, zijn vaak mensen met een achtergrond in de zorg. Over het algemeen zijn er netwerkpartners die kunnen worden ingezet bij problematiek. MEE en Stichting Welzijn Ouderen worden het meest genoemd als netwerkpartners. Deze zijn meestal niet aanwezig in het loket, behalve bij gemeente B en G. Gemeente B biedt ze de keuze om vrijblijvend in het loket plaats te nemen. Advies en informatie wordt het meest genoemd als doel van het loket. Een respondent van gemeente B voegt toe dat mensen het actief zelf moeten gaan doen: ‘Niet een afhaalloket van voorzieningen, maar een loket waar gesprekken gevoerd kunnen worden’. Door een beleidsmedewerker van gemeente G wordt aangegeven dat ze een belangrijke signaleringsrol hebben. Ook geeft één van de loketmedewerkers aan dat er activiteiten worden aangeboden met het achterliggende idee ‘dat als het welzijn goed is, ze minder zorg nodig hebben. Het doel wordt volgens de respondenten over het algemeen behaald. Zo zegt een respondent van de gemeente E ‘We verstrekken minder, maar de burger is niet minder tevreden hierover want die is wel net zo goed geholpen.’ De loketmedewerker van gemeente C geeft aan dit niet te weten, omdat deze gegevens niet bekend zijn bij de loketmedewerkers. ‘Dat kunnen ze wel op de afdeling zien.’ Een respondent van gemeente D geeft aan dat het doel niet behaald wordt, als er geen voorziening wordt gegeven. Klanttevredenheidsonderzoeken worden het meest genoemd als het gaat om prestatie-indicatoren. Een beleidsmedewerker van gemeente B geeft aan dat er in de voorkant wordt geïnvesteerd zodat er aan de achterkant bespaard wordt. ‘Maar een causaal verband hebben we nog niet aan kunnen tonen. En ik vind het heel lastig van wat moet je dan meten.’ Voor de groep de niet kan werken en vrijwilligerswerk moet gaan doen, is door deze gemeente wel een prestatie-indicator opgesteld ‘130 mensen op een plek waar ze maatschappelijk participeren.’ Door gemeente I worden praktische prestatienormen genoemd zoals hoe lang iemand in de hal moet wachten alvorens geholpen te worden. De doelgroep wordt aangeduid als alle inwoners van de gemeente, waarbij soms specifiek wordt aangegeven dat het gaat om burgers die ondersteuning nodig hebben. ‘ Het is nog wel een kunst om te zeggen dat wanneer mensen behoefte hebben aan hulp, of ze ook weten dat ze naar het zorgloket kunnen komen. Dat is nog maar de vraag’. Bij de gemeenten die in het loket ook een 32
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
onderdeel CJG hebben, wordt aangegeven dat de fysieke meldingen daar laag zijn, maar dat de doelgroep zich vaker digitaal meldt. Eén van de beleidsmedewerkers kijkt hierbij naar de doelgroep jeugd en geeft aan dat weinig mensen zich aan het loket melden met een vraag over jeugdzorg. Eén respondent geeft over deze doelgroep aan: ‘Mensen hebben zelf al andere wegen waar ze naar toe gaan’. De helft van de gemeenten is van mening dat de doelgroep bereikt wordt. De andere helft is ook positief, maar geeft aan dat er ook een groep mensen is die zich wel zouden moeten melden, maar niet komen . De achterliggende visie wordt in de meeste gemeenten aangeven als het in eigen kracht zetten van de burger. Zo geeft een respondent van gemeente I aan: ‘Hoe sterker je zelf bent, hoe beter dat voor jezelf is.’ Bij twee gemeenten is de visie niet voor iedereen bekend.
33
Tabel 1. Invulling loketfunctie Invulling loket Gemeente B Locatie Gemeentehuis
Gemeente C Gemeentehuis
Gemeente D Gemeentehuis
Gemeente E Buiten gemeentehuis
Gemeente F Gemeentehuis
Gemeente H Gemeentehuis
Gemeente I Gemeentehuis
Eén loket voor vragen werk, inkomen en zorg en loket voor CJG. Toegang CJG ook bij andere instellingen. Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Frontoffice: Achtergrond als verzorgende. Backoffice: paramedische of zorgachtergrond.
Eén loket voor vragen werk, inkomen en zorg
Loket bestaat uit twee balies: het zorgloket, inclusief CJG en het loket werk en inkomen.
Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Professionals met paramedische achtergrond of achtergrond als sociaal werker.
Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Frontoffice: Mboniveau met achtergrond in de zorg. Backoffice: onbekend
Ja, niet aanwezig in loket
Ja, niet aanwezig in loket
Burgers helpen met vragen door het geven van advies en informatie
Het geven van informatie en advies en een deel cliëntondersteuning
+ Klanttevredenheids onderzoeken
+ Klanttevredenheids onderzoeken en praktische prestatienormen
Alle inwoners van de gemeente
Alle inwoners van de gemeente
Met name ouderen en ouders en kinderen voor het CJG
+/-
+
+
+/-
Niet bij iedereen bekend.
Dichtbij bij de burger
Versterken van eigen kracht en participatie,voorziening niet het uitgangspunt.
Eigen verantwoordelijkheid vd cliënten voorop stellen
Vormgeving
Loket bestaat uit twee balies: Wmoloket en één loket sociale zaken. Het Wmo-loket is ook het loket voor CJG
Eén loket met drie kennisteams gericht op: werk, inkomen en zorg, bouwen en wonen en burgerzaken.
Eén loket voor vragen werk, inkomen en zorg
Eén loket voor vragen werk, inkomen en zorg
Route
Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Professionals met paramedische achtergrond, achtergrond als sociaal werker of achtergrond op financieel gebied. Ja, mogen vrijblijvend plaatsnemen in het loket. Informatie en advies op de terreinen werk, zorg, welzijn en inkomen
Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Onbekend
Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Frontoffice: Mboniveau zonder specifiek achtergrond Backoffice: paramedische achtergrond Ja, niet aanwezig in loket
Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Professionals met paramedische achtergrond
Ja, niet aanwezig in loket
Ja, niet aanwezig in loket
Informeren en zelfredzaamheid bij de mensen te laten en aanvragen terug te dringen Niet bekend Niet bekend.
Burgers helpen met vragen door het geven van advies en informatie
Adhv signaleren en informeren ondersteuning op maat bieden en hiermee eigen kracht versterken. +/Klanttevredenheids onderzoeken en financien
Informatie en advies op het gebied van zorg, werk en inkomen
Alle inwoners (met een beperking)
+
Alle inwoners vd gemeente die ondersteuning nodig hebben +/-
Niet bij iedereen bekend
Versterken van eigen kracht.
Prof. in loket
Netwerk-partners
Doel
Onbekend
Doel behaald Prestatieindicatoren
+/Klanttevredenheids onderzoeken Cijfermatige doelen
Doelgroep
Alle inwoners van de gemeente
Doelgroep bereikt
+/-
Alle inwoners vd gemeente die ondersteuning nodig hebben +
Visie
Uitgaan van eigen kracht.
Mensen in eigen kracht zetten.
+/Niet bekend
Van generalistisch naar specialistisch
+ Klanttevredenheids onderzoeken. Monitoring aantal binnengekomen vragen. Alle inwoners van de gemeente.
De Wmo-gedachte.
Gemeente G Frontoffice: Gezondheidscentrum Backoffice gemeentehuis Het Wmo-loket is een onderdeel van het loket, omdat het loket ook dient als een welzijnsloket voor de stichting. Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Frontoffice: MBO of MBO+ zonder specifieke achtergrond Backoffice: onbekend Ja, mede aanwezig ih gezondheidscentrum Informatievoorzien ing aan mensen met een vraag op het gebied van wonen, zorg en welzijn. + Resultaatverplichtingen vastgesteld door de gemeente
4.1.2 Ervaringen loketfunctie Zoals hierboven aangegeven wordt er in deze subparagraaf ingegaan op de interne en externe samenwerking en de succesfactoren en uitdagingen van de loketfunctie. Interne samenwerking Bijna alle gemeenten zijn positief over de interne samenwerking. Er zijn zelfs drie gemeenten die geen verbeterpunten of negatieve ervaringen kunnen benoemen. De respondenten van één gemeente zijn minder positief. Een beleidsmedewerker geeft aan: ‘Op dit moment is het zo dat we steeds meer moeten doen met steeds minder mensen. Het gaat af en toe niet zoals je wilt hoor. Maar ik geloof wel in de goede mentaliteit.’ Een loketmedewerker zegt: ‘Wat betreft de samenwerking met het loket dus de frontoffice en de backoffice is dat het niet zo heel goed gaat omdat zij het idee hebben dat wij heel veel uit handen nemen en wij het idee hebben dat zij te weinig doen.’ De positieve ervaringen met de interne samenwerking in het loket komen met name door de goede omgang met elkaar. ‘Er is echt sprake van een team.’ De korte lijnen worden vaak als positief punt genoemd en ook het regelmatige overleg en de goede sfeer komen vaker terug. Soms is het ook zoeken naar goede samenwerking. Zo zegt iemand: ‘Dus de relevante samenwerking wordt gezocht, wil niet zeggen dat het altijd optimaal is. Je hebt strategisch beleid, die bedenkt de visies. Dat wil niet zeggen dat de consulten zich altijd betrokken voelen bij wat daar bedacht is. Dat wil niet zeggen dat niemand zijn best doet om dat te delen.’ Ook worden er negatieve ervaringen/verbeterpunten omtrent de interne samenwerking aangegeven. Er worden meerdere punten aangegeven, waarbij geen enkel overeenkomstig punt wordt genoemd door de gemeenten onderling. Punten die worden genoemd zijn (meer) ontschotting die bemoeilijkt wordt doordat mensen betaald worden door de eigen instelling, onderlinge spanningen door bezuinigingen, onderlinge onenigheid door het toekennen of afwijzen van een voorziening en de onderlinge communicatie waardoor bijvoorbeeld missende eenduidigheid in de invulling van taken ontstaat. Zo wordt door een respondent aangegeven: ‘Zij [lees: frontoffice] het idee hebben dat wij heel veel uit handen nemen en wij [lees: backoffice] het idee hebben dat zij te weinig doen dus dat is zon cirkeltje waar je in zit en waar we al jaren in zitten.’
De respondent die ontschotting als aandachtspunt
noemt, zegt ‘Met de mond belijden we integraal werken, maar ja……’ Externe samenwerking In de meeste gemeenten verloopt de externe samenwerking goed, maar er zijn ook drie gemeenten van wie de medewerkers hier geen kijk op hebben. Voldoende overlegmomenten wordt het vaakst als positief punt genoemd. Ook de korte lijnen en voldoende overlegmomenten worden vaker aangegeven.
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Door één van de respondenten wordt aangegeven dat de fysieke aanwezigheid van externe partijen in het loket voor een band zorgt. Door de meeste gemeenten worden geen verbeterpunten genoemd.
De twee gemeenten die wel
aandachtspunten noemen, geven aangegeven dat de Kanteling bij netwerkpartners beter doorgevoerd moet worden en dat de netwerkpartners op de hoogte moeten zijn van de visie van de gemeente.
Succesfactoren loketfunctie De korte lijntjes, de vriendelijkheid van de loketmedewerkers, de laagdrempeligheid en de snelheid en duidelijkheid voor de burgers worden het meest genoemd als het gaat om succesfactoren van de loketfunctie. Ook komt de kennis van de loketmedewerkers vaker terug. Bij één van de gemeenten wordt aangegeven dat er een grote en constante pool van vrijwilligers is ‘….dat is ook wel een teken dat ze zich ook wel betrokken voelen.’ Twee gemeenten geven aan dat de Kanteling goed is doorgevoerd. Uitdagingen loketfunctie Het verder doorvoeren van de Kanteling en de integrale vraagverheldering wordt het meest aangegeven als uitdaging van de loketfunctie. Een respondent zegt hierover: ‘Er zijn mensen die gewoon 25 jaar bij een gemeente werken en de standaardreactie is: ‘We hebben het altijd zo gedaan, dus het zal wel goed zijn’. En dat kan echt niet meer.’ Een respondent geeft aan: ’Er zijn ook wel mensen die zeggen van dat ik mijn werk goed heb gedaan wanneer ik ze een voorziening heb gegeven. Dat zit er gewoon ingebakken, ik wil jou helpen met jouw probleem ik ga het voor jou oplossen. Nou die omslag gaat bij de een sneller dan bij de ander.’ Een andere respondent voegt toe dat er geen dingen moeten worden aangeboden waar geen vraag naar is ‘misschien omdat je het zelf zo leuk vindt om te doen.’ Het uitbreiden van samenwerking met netwerkpartners wordt door twee gemeenten aangegeven. Het wijkgericht werken en outreachend en preventief werken zijn aspecten die slechts één keer worden genoemd. 4.2 Resultaten pilotfunctie De resultaten omtrent de pilotfunctie zijn tot stand gekomen door 26 respondenten te bevragen, waarvan vijftienbeleidsmedewerkers en elf pilotmedewerkers. In gemeente D, G en H is nog geen sprake van een actieve pilot, maar er zijn wel ideeen over de toekomst. Deze gemeenten zijn dan ook niet meegenomen in de resultaten van paragraaf 4.2.2. Wanneer er door hen opmerkingen zijn gemaakt die bijdragen aan het onderzoek, worden deze in de teskt aangegeven. 36
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
De paragraaf bestaat uit drie subparagrafen. In de eerste subparagraaf wordt de invulling van de pilotfunctie beschreven, waarbij wordt gekeken naar het doel, de visie, de doelgroep, de route die burgers doorlopen, de professionals die in het loket werkzaam zijn en de geformuleerde prestatieindicatoren. In de tweede subparagraaf worden de ervaringen met het loket in kaart gebracht. Er wordt ingegaan op de interne en externe samenwerking en de succesfactoren en uitdagingen. De laatste subpargraaf gaat in op het toekomstbeeld en geeft de ideeen over de ideale professional binnen de pilotfunctie weer en de rol van het loket in de toekomst. 4.2.1 Invulling pilotfunctie Tabel 2 geeft een overzicht omtrent de invulling van de pilotfuncties er binnen de negen gemeenten. Er zijn zes pilots actief. De andere drie gemeenten hebben wel ideeën over de invulling, maar experimenteren daar nog niet mee ten tijde van het onderzoek . In gemeente B worden in de interviews meningen gegeven over twee pilots. Drie gemeenten kiezen voor een laagdrempelige vorm van een frontoffice buiten het gemeentehuis. Gemeente F, G en I voeren een pilot omtrent de inzet van regisseurs uit. De route die burgers moeten doorlopen in de toekomst, is bij vijf gemeenten nog niet duidelijk. Daar waar deze wel duidelijk is, gaat het om de route die ook bij het zorgloket geldt. Een respondent bij de gemeente B geeft ten aanzien van de route aan: ‘Ze willen proberen vindplaatsen wijkgericht te maken. Alle instellingen, professionals en burgers hebben in die zin een signaleringsfunctie’. Wanneer netwerkpartners genoemd worden, nemen zij actief deel aan de pilot. Hierbij worden partijen genoemd als MEE, Stichting Welzijn Ouderen en Bureau Jeugdzorg. Over het doel van de toegang na de transities, is geen eenduidigheid in de antwoorden tussen de gemeenten en bij drie gemeenten intern ook niet. Zo worden er door de respondenten bij gemeente B verschillende punten genoemd, waarbij de een aangeeft dat het er om gaat ‘dicht bij de mensen proberen te komen’, terwijl een ander aangeeft dat mensen de weg moeten weten te vinden en weer een ander de nadruk legt op vraagverheldering. Bij gemeente C wordt vraagverheldering en van elkaar leren als doel genoemd door een respondent, terwijl een andere respondent aangeeft dat het er om gaat dat mensen overal hun hulpvraag kunnen doen. Een derde respondent noemt de eigen kracht en regie.
Prestatie-indicatoren zijn bij
de gemeenten nog niet opgesteld. Door twee gemeenten wordt klanttevredenheidsonderzoek genoemd en gemeente A geeft aan dat er doelen gesteld zijn bij de opzet van de pilot. Ook is door deze gemeente voor het eerst een kwalitatief telefonisch onderzoek gedaan waaruit blijkt dat burgers niet altijd durven te vragen, maar er voor hen ook niet altijd duidelijk is wat er tijdens een gesprek besproken gaat worden. Door verschillende respondenten van gemeente B wordt aangegeven dat ze hier wel mee bezig zijn en bekijken hoe je kunt meten of het doel wordt behaald. Ook gemeente F geeft aan dat dit een punt 37
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
is dat onder de aandacht is. Een beleidsmedewerker van gemeente C geeft aan: ‘Weet ik echt niet op dit moment. Ik heb het idee dat het op dit moment niet volgens het gedachtegoed zoal ik het bedacht had uitgevoerd wordt.’
De doelgroep wordt door zes gemeenten aangeduid als ‘alle burgers van de
gemeente’. Bij gemeente I wordt de doelgroep van de pilot aangegeven; multi-problemgezinnen. In gemeente F is er over de doelgroep geen eenduidigheid tussen de respondenten. Op welke doelgroep de toegang zich moet richten wordt door de pilotmedewerkers ingevuld als ‘kinderen en jongeren’, terwijl de beleidsmedewerker ook nog de zintuigelijke gehandicapten noemt en de psychiatrie. Wanneer aan een respondent van gemeente A gevraagd wordt of de pilot ook gebruikt wordt door de omliggende dorpen, wordt gezegd: ‘Kijk en voor bepaalde dingen zullen ze best hier naar het centrum komen, maar dat wat ze in hun gemeenschap op kunnen lossen, wordt daar opgelost.’
Wanneer gevraagd wordt
naar de visie, wordt er bij drie gemeenten aangegeven dat het gaat om de eigen kracht en is er bij vier gemeenten geen eenduidigheid in de antwoorden die zijn gegeven door de respondenten. Een van de respondenten van gemeente A zegt: ‘Die visie zou ook nog wel duidelijker mogen zijn, dat je ook kijkt met mekaar :’Waar willen we naar toe?’. Een andere respondent van deze gemeente benoemt het zo veel mogelijk de burger in eigen kracht zetten en het verder helpen van de cliënt voor alle drie de transities. En weer een ander zegt: ‘ Dat mensen met vragen op het levensterrein zich hier kunnen melden’. Door twee respondenten van gemeente C wordt aangegeven dat de visie is dat er één loket moet zijn, terwijl een ander aangeeft dat het erom gaat dat de burger kijkt naar zijn eigen mogelijkheden. Door een respondent van gemeente E wordt aangegeven: ‘Het enige wat we wel weten is dat waar mogelijk we de toegang wijkgericht gaan organiseren.’
Bij
twee
gemeenten wordt uit de interviews duidelijk dat er meerdere pilots lopen. Door een medewerker van gemeente C wordt hierover aangegeven: ‘We hebben altijd contacten met bijvoorbeeld Aveleijn, maar dat heeft niets met het meldpunt te maken. We zitten in Wijkserviceteams. Het meldpunt, dat staat los van elkaar’. ‘Zo zit ik ook in het wijkserviceteam. Het komt voor dat ik meerdere overleggen heb per dag en dat ik daar dezelfde mensen tegenkom en praten we voor de tweede keer over dezelfde situatie met
dezelfde
mensen.
38
Tabel 2. Invulling pilotfunctie Invulling Gemeente A pilot Actief Ja Inhoud Laagdrempelige frontoffice buiten gemeentehuis door samenwerkendepartijen onder een dak.
Route
Netwerkpartners
Doel toegang na transities.
Prestatieindicatoren
Doelgroep
Visie
Meerdere pilots
Backoffice bevindt zich in gemeentehuis. Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Beoordeling aanvraag door Wmo-consulent van de gemeente. Momenteel 5 samenwerkende organisaties. In toekomst 2 partijen toegevoegd. Een toegang/ een plek voor alle vragen op het gebied van zorg en welzijn
Gemeente B
Gemeente C
Gemeente D
Ja Pilot jeugd is een team bestaande uit specialisten
Ja Laagdrempelig meldpunt/frontof fice voor individuele voorzieningen buiten gemeentehuis door samenwerkende partijen onder een dak. Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag
Nee Laagdrempelige dienstverlening buiten gemeentehuis door samenwerkende partijen onder een dak.
Ja Wijkteams bestaande uit consulenten afkomstig van verschillende locaties
Nog niet duidelijk.
Nog niet duidelijk
Nog niet duidelijk
Pilot loketfunctie voor vragen over wonen, werk, zorg,schuldhv en opvoedondersteuning Nog niet duidelijk voor pilot jeugd. Pilotloketfunctie: Frontoffice Backoffice Huisbezoek Aanvraag Uiteenlopend
Beoordeling aanvraag door Wmo-consulent van de gemeente. Momenteel 4 samenwerkende partijen
Gemeente E
Gemeente F
Gemeente G
Gemeente H
Gemeente I
Ja Pilot jeugdzorg bestaat uit een consultteam dat contact heeft met drie regisseurs: jeugd, Wmo en werk. Pilot wordt uitgevoerd i.s.m. twee andere gemeenten Nog niet duidelijk.
Nee Pilot CJG waarbij een regisseur wordt ingezet uitgevoerd i.s.m. twee andere gemeenten
Nee Teams bestaande uit specialisten met uiteenlopende achtergronden opdat alle transities samenkomen.
Ja Pilot regisseursfunctie:vijf regisseurs van verschillende instanties. Wordt uitgevoerd i.s.m. twee andere gemeenten
Nog niet duidelijk.
Nog niet duidelijk
Melden bij loket, bij meervoudige problematiek doorverwijzing naar regisseur of regisseur is loketmedewerker
Nog niet duidelijk
Uiteenlopend.
Nog niet duidelijk.
5 soorten specialisten
Momenteel 5 regisseurs uit 5 verschillende organisaties
Ervaring opdoen met jeugdzorg en onderzoeken hoe de vragen op dit gebied binnen moet komen Nog niet opgesteld.
Niet eenduidig
Het moet een verbinding worden tussen welzijn en zorg.
Nog niet opgesteld.
Nog niet opgesteld
Door inzet van eigen kracht kan gezin zelf taken oppakken of met zo min mogelijk zorg verder. Nog niet opgesteld.
Geen eenduidigheid.
Alle burgers van de gemeente.
Niet bij iedereen bekend.
Niet eenduidig
Alle burgers in de gemeente met problemen Verbinding zorg en welzijn, nadruk eigen kracht, op maat het gesprek voeren. -
Niet eenduidig
Niet eenduidig
Nog niet duidelijk
Voldoende ondersteuning in zelfredzaamheid en participatie.
Doelen gesteld bij de opzet. Klanttevredenheidsonderzoek Alle burgers van de gemeente
Nog niet opgesteld.
Niet bekend
Nog niet duidelijk
Klanttevredenheidsonderzoek en financien
Alle burgers van de gemeente
Nog niet duidelijk
Niet eenduidig.
Niet eenduidig
Alle burgers van de gemeente met een beperking. Niet eenduidig
Alle burgers van de gemeente met vragen Nog niet uitgewerkt
-
+
+
Nog niet duidelijk
-
-
Eigen kracht en verantwoordelijkheid -
-
Multi-problem gezinnen in de gemeente. Het in eigen kracht zetten van de mensen
-
4.2.2 Ervaringen pilotfunctie In deze subparagraaf wordt ingegaan op de interne en externe samenwerking en de succesfactoren en uitdagingen van de pilot functie. Interne samenwerking Wanneer gevraagd wordt naar de interne samenwerking, zijn bijna alle gemeenten die een actieve pilot hebben hier positief over. In één gemeente wordt er verschillende gedacht: er zijn respondenten positief, maar er zijn ook respondenten die negatief zijn over de interne samenwerking. De positieve mening komt met name omdat er voldoende mogelijkheden tot overleg worden ervaren. Een gezamenlijk doel voor ogen hebben en leren van elkaar zijn andere positieve aspecten die vaker worden genoemd. Door twee gemeenten worden geen verbeterpunten genoemd omtrent de interne samenwerking. De overige gemeenten noemen allemaal verschillende punten. Het zoeken naar afstemming en het meer samenwerken is een punt dat wordt vermeld door een beleidsmedewerker die hierover aangeeft: ‘In principe zijn we allemaal professionals. Moet je daar ook echt iemand bovenop zetten en vorm geven aan die samenwerking? Ik heb wel gezegd: ‘We zijn allemaal professionals, daar moet niet nog een extra laag. Maar nu zie je wel dat het toch op die manier niet werkt.’
. Een andere
beleidsmedewerker heeft het over de missende eenduidigheid in de invulling van vraagverheldering :’…..dat de praktijk toch wel een andere taal heeft dan wij beleidsmatig.’ Externe samenwerking Over de externe samenwerking zijn de meeste gemeenten enthousiast. Een gemeente die nog geen actieve pilot heeft lopen, geeft aan dat de samenwerking met de externe partijen in de opzet van de pilot goed loopt. Het meest genoemde positieve punt is dat instellingen bereid zijn om deel te nemen. Dat er onderling veel contact is wordt door twee gemeenten aangegeven. Door één beleidsmedewerker wordt aangegeven dat provincies bereid zijn mee te denken en het preventieve veld wordt betrokken. De respondent zegt hierover: ‘De transities maken ook dat je heel erg naar elkaar toegroeit tussen beleid en uitvoering. Maar ook als partners en dat het gewoon worstelen is met elkaar.’ Er zijn twee gemeenten die geen verbeterpunten hebben genoemd voor de externe samenwerking. De andere gemeenten noemen afstemming en meer samenwerking als verbeterpunt. Over de afstemming wordt aangegeven:‘Dus het enige waar we last van hebben, en daar zal iedere organisatie last van hebben, dat we niet weten van de linkerhand wat de rechter doet. Je merkt dat veel personen met dezelfde mensen aan tafel zitten en met verschillende verhalen komen en dat is lastig.’ Eén van de gemeenten geeft aan dat er meer naamsbekendheid moet komen mede door informatieverspreiding,
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
opdat de externe partijen weten waarvoor ze terecht kunnen bij de pilot en ook kunnen doorverwijzen bij signalen. Succesfactoren pilot Er is aan de respondenten gevraagd naar de succesfactoren van de pilot. Eén van de gemeenten was net gestart met de pilot, dus kon hierover nog niets zeggen. De andere gemeenten noemen de korte lijntjes en het gezamenlijk opdoen van ervaring/ leren van elkaar het meest. De locatie buiten de gemeente, draagvlak en bereidheid bij externe partijen, enthousiasme en inzet en een gezamenlijk doel worden ook vaker genoemd.
Uitdagingen pilot De uitdaging van de pilot die het meest terugkomt is het uitbreiden en verbeteren van de samenwerking. Daarnaast worden organisatorische verbeteringen genoemd zoals het intern afstemmen van (spreek)uren, het inzetten van intervisie en een gedeeld ICT-systeem. Bij de uitdaging ‘ontschotting’
wordt
door
een
respondent
gezegd:
‘We
willen
meer
zijn
dan
een
bedrijfsverzamelgebouw’. De overeenstemming tussen doelformulering met beleid en operationeel niveau wordt gezegd: ‘We moeten zorgen dat beleid en uitvoering niet twee verschillende wegen zijn’. Dat de gemeente zelf eerst duidelijkheid moet krijgen, wordt ook genoemd als uitdaging en wordt ondersteund door het volgende citaat: ‘Ik vraag me af of de gemeente het allemaal zelf weet hoe het eruit komt te zien. Oke, dat hoor ik dan misschien van de beleidsmedewerkers.’ Het niet verzanden in regels en bureaucratie wordt door één iemand genoemd en deze geeft aan: ‘Waar je voor op moet passen is dat je niet weer een hele nieuwe bureacratie gaat neerzetten. Aan de andere kant vind ik dat we heel goed werk doen en aan de andere kant zitten we helemaal vast aan allemaal regels en bureaucratie’ Door een beleidsmedewerker van één van de gemeenten zonder actieve pilot wordt opgemerkt dat de gemeente volgens deze persoon zelf de moeilijkste partij is binnen de hele transitie en dat de partijen buiten de gemeente allemaal wel meegaand zijn.
41
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
4.3 De toekomst van de toegang In deze paragraaf wordt in beeld gebracht welke ideeen de respondenten hebben over de ideale professional in het loket en in de pilot. Ideale professional Wanneer gevraagd wordt hoe de ideale professional in de loketfunctie en de pilotfunctie eruit moet komen te zien, worden er twee beelden geschetst: generalisten die weten waar specialisten te vinden zijn en generalisten met specialismen. Een van de respondenten zegt:’ Niet T-shaped, maar een kam.’ Een andere respondent geeft de volgende omschrijving: ‘Een regisseur die zorgt dat en niet zorgt voor.’ Door één van de respondenten wordt aangegeven dat de ideale professional niet bestaat. Het is opvallend dat er bij één van de gemeenten wordt aangegeven dat iedereen in principe de rol van generalist op zich kan nemen, terwijl een respondent van een andere gemeente juist zegt “Het gaat steeds meer naar HBO’. Rol loketfunctie Uit de interviews blijkt dat bijna alle gemeenten de rol van de huidige loketfunctie willen behouden in de toekomst. Een respondent zegt: ’De loketfunctie is gewoon de toegang’. Een andere respondent geeft aan ‘Het loket wordt eigenlijk een sparringspartner voor de wijkteams, de toegang eigenlijk tot de betaalde hulpvoorzieningen’. Bij één van de gemeenten wordt aangegeven dat in de toekomst er zonder loketten gewerkt zal gaan worden, maar dat er nu nog een ingang moet zijn. Twee andere gemeente sluiten hierop aan door te zeggen dat het niet haalbaar is dat het loket blijft ‘Ze willen toe naar een maatschappelijk plein en als je dat bekijkt dan gaat het loket inleveren. Maar goed, daar komt dan alles bij elkaar.’ Er is één D respondent die geeft aangeeft geen idee te hebben, omdat hij/zij hier niet bij betrokken wordt. Wat er nodig is om de loketfunctie de rol in de toekomst te kunnen laten vervullen, is met name kennis en scholing. Een respondent merkt op: ‘Het zou heel fijn zijn als er vanuit de regering duidelijkheid komt van: zo gaat het eruit zien. Soms ben ik bang dat we achter de feiten aanlopen.’ Outreachend en zichtbaar werken wordt door één gemeente genoemd en meer integraal werken komt ook één keer terug.
42
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
HOOFDSTUK 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN In dit hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen beschreven. In de eerste paragraaf wordt de hoofdvraag beantwoord, gevolgd door een paragraaf met de aanbevelingen die voortkomen uit deze beantwoording. Bij het interpreteren van de conclusies dient rekening gehouden te worden met het aantal respondenten. Er zijn in totaal 36 respondenten geïnterviewd, waarvan soms maar twee per gemeente. Dit betekent dat er geen volledig beeld is verkregen, er zijn immers veel meer mensen betrokken bij de vormgeving van de toegang na de transities. Dit is een van de redenen dat ervoor is gekozen om geen conclusies per gemeente te schrijven. Een andere reden om algemene conclusies te schrijven, is dat het onderzoek niet is gedaan om te kijken wat er wel of niet goed gaat in de gemeenten. Het doel is om door aandachtspunten in kaart te brengen, de gemeenten te ondersteunen bij het ingewikkelde vraagstuk waar ze zich mee bezig houden. Het is aan iedere gemeenten om te bepalen welke aandachtspunten een rol spelen en met welke aanbevelingen de gemeente vervolgens verder kan. 5.1 Conclusies In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag die in het eerste hoofdstuk is gesteld: ‘Welke ervaringen hebben beleidsmedewerkers en medewerkers van de toegang met de vormgeving van de huidige en toekomstige toegang?’ Voordat ingegaan wordt op de aandachtspunten, is het belangrijk te melden dat er uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat, ondanks de onduidelijkheid vanuit de overheid, iedere gemeente die heeft deelgenomen, actief is om invulling te geven aan de toegang tot de Wmo. Het lijkt erop dat iedereen het belang ervan inziet en deze uitdaging met enthousiasme aanpakt. De keuze voor het regisseursmodel en het gedeelde idee over de ideale professional in deze nieuwe vorm van toegang: het gaat om een generalist met brede kennis van de sociale kaart die weet waar specialisme te vinden is, maken de basisgedachte helder en zorgen voor een startpunt om de toegang na de transities verder invulling te kunnen geven. Een laatste punt is dat er vanuit de overheid nog dusdanig veel onduidelijkheid is, wat het moeilijk maakt om echt stappen te ondernemen. Zoals aangegeven in hoofdstuk 2, betreft transitie het veranderen van de regels en wetten en gaat transformatie over het realiseren van de inhoudelijke effecten hiervan. Deze veranderprocessen kosten ongeveer 3 tot 5 jaar. Dat maakt het voor gemeenten moeilijk om de transitie invulling te geven, omdat ze enerzijds een plan klaar moeten hebben voor de overheid, maar anderzijds de transformatie onder medewerkers moeten stimuleren (Veld en Andersson Elffers Felix, 7 januari, 2013). Dit is terug te zien in de 43
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
resultaten van het onderzoek. Gemeenten zitten nog volop in de transitie en tegelijkertijd moeten ze zich al bezighouden met de transformatie. De aandachtspunten die naar voren komen uit het onderzoek zijn de volgende: -
Het is belangrijk om de Wmo-doelen terug te laten komen in de vormgeving van de toegang. De Wmo staat niet los van de transities, terwijl het soms lijkt dat medewerkers in de gemeente deze koppeling niet of te weinig zien. Uiteindelijk is het doel om iedereen te laten participeren in de maatschappij en dat mensen elkaar helpen om dit te bereiken. Dat moet niet uit het oog verloren worden in de vormgeving. Eén regisseur, één plan, één aanpak is een mooi uitgangspunt, maar daar liggen grondgedachten onder. Het doel is niet om dat ene plan te bereiken, maar met de aanpak te zorgen voor participatie en zelfredzaamheid. -
Er lijkt sprake te zijn van afstand tussen het beleid en het uitvoerende niveau, zowel op macro- als op mesoniveau. De overheid geeft de gemeente (nog) geen duidelijke informatie en in de resultaten wordt ook door niemand aangegeven dat er contact is met de overheid. Op mesoniveau wordt dit gezien tussen de beleidsmedewerkers en het uitvoerend personeel. Sommige gemeenten zoeken juist naar verbinding tussen deze twee geledingen, maar bij andere gemeenten wordt uit de resultaten duidelijk dat deze verbinding gemist wordt. Medewerkers weten dan niet waar ze aan toe zijn.
-
Overzicht van alle lopende pilots lijkt niet bij alle gemeenten aanwezig. Uit de resultaten blijkt dat er soms verbanden en overlap zit in de pilots die lopen, maar dit lijkt niet gezien te worden door alle respondenten. Soms wordt er zelfs aangegeven dat de ene pilot niets te maken heeft met de andere.
-
Uit de resultaten blijkt dat het doel en de visie van de toegang niet bij iedereen helder zijn of soms niet bekend. Ook lijken doelen en visies niet altijd met elkaar overeen te komen. Een visie is een inspirerend en ambitieus beeld van wat je wilt zijn, wat je wilt bereiken en de doelen komen hieruit voort. Dit lijkt niet bij alle gemeenten het geval, of is in ieder geval niet duidelijk voor de medewerkers. Ook lijken de doelen niet helder genoeg geformuleerd en zijn er geen duidelijke prestatie-indicatoren gesteld, waardoor het niet duidelijk is wat er bereikt moet worden en of dit dan ook bereikt wordt respectievelijk kan worden.
-
Uit de resultaten wordt duidelijk dat er nog veel geïnvesteerd moet worden in de samenwerking. Dit gaat om samenwerking op verschillende niveaus: samenwerking tussen professionals, samenwerking tussen beleid en uitvoerend niveau, maar ook samenwerking tussen beleid
44
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
onderling. Gemeenten kunnen meer van elkaar leren, mede door te kijken waar de populatie en de problemen van burgers met elkaar overeenkomen. -
Opvallend is dat in de resultaten duidelijk werd dat in sommige pilots de Wmo-consulent, in dienst van de gemeente, de aanvragen van collega’s moet beoordelen. Dit kan een goede samenwerking in de weg staan.
-
De Kanteling lijkt bij de respondenten bekend te zijn, maar het daadwerkelijk in eigen kracht zetten van de burger en zijn netwerk, lijkt nog niet bij iedere gemeente vanzelfsprekend. Ook komt er in de interviews vaker terug dat deze gedachte nog niet tussen de oren van de burger zit.
-
Ontschotting tussen de samenwerkende organisaties lijkt van essentieel belang om goede ondersteuning en hulp te bieden, maar blijkt ook heel moeilijk te zijn. Er wordt in de resultaten vaker aangegeven dat er nog geen sprake van is en dat hier aandacht aan besteed moet worden.
-
De rol van het huidige zorgloket moet duidelijk worden, opdat er aandacht besteed kan worden aan optimalisering en/ of duidelijkheid voor de medewerker hoe de toekomst eruit komt te zien. Er moet een keuze gemaakt worden of er geïnvesteerd wordt in de voorkant en hoe dit dan vormgegeven wordt.
-
Uit de resultaten wordt duidelijk dat de meeste gemeente kiezen om een loketfunctie te behouden, maar daarbij wordt nauwelijks aandacht geschonken aan de wijkgerichtheid van het loket. Dit is een belangrijk aandachtspunt. Ook dient in de vormgeving van de toekomstige toegang een duidelijke preventie- en signaleringrol aanwezig te zijn. Dit lijkt nog niet overal het geval of wordt in ieder geval niet duidelijk verwoord.
-
Een punt dat hieruit voorkomt is dat uit de resultaten niet duidelijk wordt hoe de toegang voor burgers van dorpen en steden die onder de gemeente vallen vorm gaat krijgen. Hoe komen zij in contact met de toegang tot de Wmo als zij deze nodig hebben?
-
Uit de resultaten blijkt dat burgers zich fysiek weinig melden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin en dat dit vaker op digitale wijze gebeurt. Ook dit is een aandachtspunt dat meegenomen dient te worden in de verdere vormgeving van de toegang.
-
Een laatste punt van aandacht, is te waken voor bureaucratie en verkokering. De nieuwe invulling van het sociale domein, vraagt om een bredere en meer integrale benadering dan voorheen. Door te veel regels, protocollen en verschillende van elkaar losstaande specialistische teams in te zetten, is de kans groot dat de grondgedachte van de Wmo niet bereikt kan worden.
Bij het beschrijven en analyseren van de resultaten van dit onderzoek, zijn twee zwaktes geconstateerd waardoor er belangrijke informatie niet naar voren is gekomen. Er is ten eerste niet 45
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
gevraagd hoe burgers worden ingezet bij de vormgeving van de toekomstige toegang. Het is opvallend dat er hierover ook niets terugkomt in de interviews. Bovendien is er in het onderzoek vanuit gegaan dat iedere gemeente met één pilot bezig was. Dit bleek tijdens de interviews niet het geval te zijn: er lopen vaak verschillende pilots op hetzelfde moment. 5.2 Aanbevelingen De volgende aanbevelingen worden geformuleerd naar aanleiding van de conclusies: -
Een eerste belangrijke aanbeveling, die door de meeste gemeenten ook al wordt uitgevoerd, is ‘Begin maar!’. Start met experimenteren, maak het niet te groot en zet stap voor stap. Durf in dit proces fouten te maken!
-
Uit de conclusies wordt duidelijk dat de overkoepelende Wmo-gedachte niet (duidelijk) terug lijkt te komen in de verschillende ideeën en gedachten over de vormgeving van de toekomstige toegang. Ook lijkt er bij sommige gemeenten een afstand te zijn tussen beleid en uitvoerend personeel, moet er, volgens de respondenten, geïnvesteerd worden in samenwerking en mist er overzicht van alle lopende pilots en de verbanden hiertussen. Een aanbeveling is om een overzicht te maken van de lopende pilots en de verbanden tussen deze vormen van toegang en hoe de centrale Wmo-gedachte hierin terugkomt .
-
Een andere aanbeveling die hieruit voortkomt is om continue stil te staan bij wat de transities inhouden, zodat iedereen er hetzelfde onder verstaat. Zet dan de transformatie in en toets telkens of de gezette stappen overeen komen met de inhoud van de transities. Maak het een parallelproces. Een burgerpanel zou dit vanuit het burgerperspectief kunnen monitoren.
-
Wijkgerichtheid van de loketfunctie en signalering en preventie lijken nog belangrijke aspecten die meegenomen moeten worden in de vormgeving van de toegang na de transities. Er wordt aangeraden om dit punt op de agenda te zetten bij het volgende overleg dat plaatsvindt tussen de medewerkers van de initiatieven op het gebied van de toegang tot de Wmo.
-
De werkwijze die hoort bij de Kantelingsgedachte, lijkt nog niet tussen de oren van alle medewerkers te zitten. Een aanbeveling is om de medewerkers hierin te blijven trainen. De resultaten laten zien dat bevraagde medewerkers van verschillende gemeenten vinden dat de Kanteling goed wordt doorgevoerd. Een idee is om één van de loketmedewerkers van deze gemeenten in te zetten voor training.
-
Uit de conclusies wordt duidelijk dat er gekozen is voor een regisseursrol en dat het beeld van de ‘ideale professional’ voor iedereen (ongeveer) gelijk is. Gemeenten wordt aangeraden om de rol
46
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
van deze ‘nieuwe professional’ al mensen te kiezen en te trainen, voor zover hier nog geen sprake van is. -
Uit de conclusies blijkt dat er niet altijd eenduidigheid is in de doelen en visies en dat er bovendien geen prestatie-indicatoren zijn waarmee kan worden aangegeven dat de doelen zijn bereikt. Een aanbeveling is om met een kleine groep beleidsmedewerkers en uitvoerend medewerkers een visie en de daaruit voortkomende doelen voor de toekomstige vorm van toegang te formuleren of aan te scherpen. Ten aanzien van de visie en uitgangspunten is het van belang dat de informatievoorziening in het zorgloket onafhankelijk en objectief wordt georganiseerd en daarmee uitsluitend gericht is op de belangen van de individuele burger (HHM,2004). Het doel moet daarbij SMART worden geformuleerd en vanuit de prestatie-indicatoren is duidelijk wat er bereikt moet worden, opdat iedereen weet wat er van hen verwacht wordt.
-
Een belangrijk aandachtspunt is de ontschotting tussen de organisaties. Een aanbeveling, waarbij niet zeker is of dit gerealiseerd kan worden, is om de medewerkers van de samenwerkende organisatie te betalen uit een algemene financiering en niet vanuit de eigen organisatie. Vanuit het onderzoek van HHM (2004) dat aangehaald wordt in hoofdstuk 2, is een medewerker binnen het zorgloket die op de loonlijst van een marktpartij staat, niet aan te raden, omdat dit de onafhankelijkheid en objectiviteit in gevaar brengt. Een ander eenvoudig en praktisch uitvoerbaar idee om de aanzet te maken tot ontschotting, is om visitekaartjes te maken met daarop de functie die iemand vervult binnen de vorm van toegang.
-
De samenwerking tussen gemeenten kan nog beter. Daarbij wordt aangeraden om trots te zijn op wat er bereikt wordt in de gemeente, maar om ook in staat te zijn deze kennis en ervaringen te delen. We staan samen voor een opdracht, dus concurrentie zou niet nodig moeten zijn.
-
De samenwerking tussen de overheid en de gemeenten kan intensiever. Een aanbeveling is om één of meerdere expertteams in het leven te roepen, die samen alle gemeenten kunnen ondersteunen in deze essentiële en grote klus. Zij kunnen door deze rol als objectieve expert de samenwerking tussen gemeenten verbeteren en de gemeenten adviseren, mede op basis van positieve ervaringen van andere gemeenten. Een opdracht voor deze expertteams kan zijn om de pilots en voorbeelden van vormgeving van toegang in Nederland overzichtelijk te maken. Misschien zijn er al hele goede en werkzame initiatieven, maar zijn ze niet bekend bij de gemeenten in de regio Twente.
-
Er wordt aangeraden om dit onderzoek ook bij andere regio’s uit te voeren, om zo in kaart te brengen wat er speelt en daarvan te leren.
-
Een andere aanbeveling voor onderzoek is om het burgerperspectief in kaart te brengen. 47
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
LITERATUURLIJST ANP. (5 juli, 2013). Van Rijn schrapt 10 uursgrens pgb. Verkregen op 19 november 2013, via http://www.zorgwelzijn.nl/Ouderenzorg/Nieuws/2013/7/Van-Rijn-schrapt-10-uursgrens-pgb1303786W/ Berenschot (adviesbureau). (n.d.). Drie transities, één perspectief. Verkregen op 9 april 2013, via www.berenschot.nl/publish/pages/.../drie_transities een perspectief.pdf Bijeenkomst ambtelijke werkgroep toegang en toeleiding, 19 maart 2013 Centrum Indicatiestelling Zorg. (januari 2013). CIZ Indicatiewijzer Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2013 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS. Verkregen op 22 oktober 2013, via http://www.ciz.nl/sites/ciz/files/filemanager/indicatiewijzer/Indicatiewijzer_60.pdf De Boer, N. & Van der Lans, J. (2013). Zonder burgerkracht geen wijkteams. Tijdschrift voor sociale vraagstukken,
49-52.
Verkregen
op
15
oktober
2013,
via
http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/TSV%20%20zonder%20burgerkracht%20geen%20wijkteams%20[MOV-1708387-0.2].pdf Deddens, R., Adviseur Arcon. (9 september 2013). Allereerste mevrouw: wat kunt u zelf! [Blog]. Verkregen
op
22
oktober
2013,
van
http://www.arcon.nl/informatie-en-
actueel/actueel/blogs/allereerst-mevrouw:-wat-kunt-u-zelf!.html Delden, van, P., M. Knapp & I. Verburg (april 2012). Handreiking signalering en zorgcoördinatie, aan de slag voor specifieke groepen. Transitiebureau VWS en VNG. Verkregen op 7 mei 2013, via http://www.ggdkennisnet.nl/?file=9104&m=1341232458&action=file.download Expertgroep verordening modelverordening
(februari 2010). Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe
Wmo.
Verkregen
op
7
mei
2013,
via
http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2012/denken_in_resultaten_def.pdf Gemeente Houten (januari 2013). Stappenplan (deel 1). Op weg naar een integrale toegang (Wmo+) in
de
gemeente
Houten.
Verkregen
op
21
oktober
2013,
van
http://bis.houten.nl/uploads/tx_ghbis/files/01-2013/IS13.0077.pdf Hoeksma, Homans & Mentink Organisatieadviseurs BV [HHM]. (2004). Zorgloketten in Twente. Eindrapportage Modeltraject ‘Cliëntinformatie en cliëntondersteuning’. Verkregen op 27 september 48
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
2013,via http://www.hhm.nl/download/ND042540_Zorgloketten_in_Twente_eindrapportage_Modeltraject.pdf Holsbrink-Engels, G., Engelbertink, M. & Schaap, I. (2010). Netwerksamenwerkingen voor cliënten met meervoudige problemen. Werken binnen de kaders van de Wmo en AWBZ. Den Haag: Boom Lemma uitgevers JSO, Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling (n.d.). Wat komt er op gemeenten af met de overheveling van de functies van begeleiding en dagbesteding uit AWBZ naar Wmo? Verkregen op 21 oktober 2013, van http://www.jso.nl/1/FAQ/Wat-komt-er-op-gemeenten-af-met-deoverheveling-van-de-functies-begeleiding-en-dagbesteding-uit-AWBZ-naar-Wmo.html Kiewik, M. & H. Gijzel (januari, 2013). Workshop Toegang tot de Wmo. VNG bijeenkomsten de Kanteling.
Verkregen
op
15
oktober
2013,
via
http://www.cs-
vng.nl/media/117434/Workshop%2012.%20Toegang%20in%20de%20Wmo.pdf Kiewik, M., H. Gijzel & W. Franken (april, 2012). Handreiking toegang tot de Wmo. Praktische handvatten voor gemeenten.
Transitiebureau VWS en VNG. Verkregen op 7 mei 2013, via
http://www.vng.nl/files/vng/vng/Documenten/actueel/beleidsvelden/maatschappelijke_ondersteuning/ 2012/20120423_handreiking_toegang_wmo.pdf Kruk, P., van der & S. van den Buuse, Stichting VraagWijzer Nederland (30 januari 2013). De toekomst van het Wmo-loket. Een onderzoek naar de toekomst van het Wmo-loket onder gemeenten en welzijnsorganisaties.
Verkregen
op
21
oktober
2013,
via
http://www.stichtingvraagwijzernederland.nl/upload/files/Rapportages/Rapportage%20De%20Toeko mst%20van%20het%20Wmo-loket%2030012013.pdf K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd & Salih, F. (november 2012). Transitie gemeentelijk sociaal domein.
Informatie
over
ontwikkelingen.
Verkregen
op
19
november
2013,
via
http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2012/reader_transitie_gemeentelijk_sociaal_domein__versie_november_2012.pdf Kwekkeboom, R. & Jager-Vreugdenhil (red.). (2009). De praktijk van de Wmo. Onderzoeksresultaten lectoraten social work. Amsterdam: Uitgeverij SWP Spall, E., van. (20 juni 2013). Mail met informatie scenario’s
49
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Maxius (2003). Circulaire Aanpassingen WZV na modernisering AWBZ. Verkregen op 21 oktober 2013, van http://maxius.nl/circulaire-aanpassingen-wzv-na-modernisering-awbz Movisie (4 februari 2013).
De
uitdagingen
van
de
participatiewet.
Verkregen
op
5
maart
2013,
via
http://www.movisie.nl/artikel/uitdagingen-participatiewet Movisie (30 januari 2013). Wijzigingen AWBZ en Wmo. Verkregen op 21 oktober 2013, via http://www.movisie.nl/artikel/wijzigingen-awbz-wmo Movisie (25 september 2013). The big change #9: wat is de rol van vraagverheldering en toegang? Verkregen
op
21
oktober
2013,
van
http://www.movisie.nl/artikel/big-change-9-wat-rol-
vraagverheldering-toegang Menzis (april 2013). Verwarring in de media over begrippen thuiszorg en huishoudelijke hulp. Verkregen op 21 oktober 2013, van http://www.menziswmosupport.nl/nieuws/verwarring-in-demedia-over-begrippen-thuiszorg-en-huishoudelijke-hulp/ Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport i.s.m. MOgroep W&MD & VNG (januari 2010). Welzijn
Nieuwe
Stijl.
[Brochure].
Verkregen
op
20
november
2013,
via
http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/documenten/Brochure_WNS.pdf Nederlands Jeugd Instituut (2013). Transitie jeugdzorg. Ontwikkelingen. Verkregen op 21 oktober 2013, van http://www.nji.nl/Transitie-jeugdzorg-Beleid-Ontwikkelingen Nijholt, A., directeur Wmo kantoor (3 september 2013). De concept wettekst nieuwe Wmo vraagt om een
andere
aanpak.
[Blog].
Verkregen
op
21
oktober
2013,
van
http://wmokantoor.blogspot.nl/2013/09/de-concept-wettekst-nieuwe-wmo-vraagt.html Op het Veld, A. & Andersson Elffers Felix in opdracht van Transitiebureau Begeleiding in de Wmo (januari 2013). Bondgenoten in de decentralisaties. Invulling geven aan het transformatieproces en de coalitieaanpak. Verkregen op 5 maart 2013, via http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2013/201301bondgenoten-decentralisaties-vng-vws.pdf Pattje, W. (VNG) (april, 2013). Het Gesprek. Deel IV: Nieuwe doelgroep, ander Gesprek. Verkregen op
7
mei
2013,
via
http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2013/kanteling-het-gesprek-
iv_20130417.pdf
50
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Plasterk, R.A.H., Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (februari, 2013). Kamerbrief aanpak decentralisaties op terrein van ondersteuning, participatie en jeugd. Verkregen op 21 oktober 2013,
via
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gemeenten/documenten-en-
publicaties/kamerstukken/2013/02/19/kamerbrief-aanpak-decentralisaties-op-terrein-vanondersteuning-participatie-en-jeugd.html Per Saldo (2013). Aanvraag indicatie Wmo. Verkregen op 19 november 2013, van http://www.pgb.nl/dit-is-een-persoonsgebonden-budget-pgb/wmo-gemeente Project de Kanteling (2010). Kanteling Wmo iedereen doet mee. Compensatieplicht en Kanteling – Onze
visie
op
de
Wmo.
Verkregen
op
20
november
2013,
via
http://www.cg-
raad.nl/docs_en_pdfs/wmo/2010-Brochure_KantelingA4-2.pdf Project de Kanteling & PLGGz (december, 2011). Kanteling Wmo iedereen doet mee. Mensen met psychiatrische problematiek en het Wmo-beleid. Verkregen op 20 november 2012, via http://www.platformggz.nl/lpggz/download/o-ggz-spiegel/handreiking-de-kanteling-ggz-versie-2eb.pdf Radar & Divosa. (2011). Piramidemodel voor transities. Verkregen op 20 juni 2013, via http://praktijkvoorbeelden.vng.nl/databank/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/routekaart-enpiramidemodel.aspx Rotmans, J. (2013). In het oog van de orkaan. Nederland in transitie. [derde druk] Boxtel: Uitgeverij Aeneas Renckens, A. & Kouijzer, I., consultants Wmo kantoor (oktober 2013). Gemeente is de regisseur van toegang
tot
de
nieuwe
Wmo.[blog]
Verkregen
op
21
oktober
2013,
van
http://wmokantoor.blogspot.nl/2012/10/gemeente-is-de-regisseur-van-toegang.html Rijksoverheid (2013 a). Veranderingen in de Wmo. Verkregen op 15 oktober 2013, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wet-maatschappelijke-ondersteuning-wmo/aanvragen-wmo Rijksoverheid (2013 b). Wet maatschappelijke ondersteuning. Verkregen op 19 november 2013, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wet-maatschappelijke-ondersteuning-wmo/hulp-enondersteuning-wmo
51
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Samen 14 (Ambtelijke werkgroep 14 gemeentes in regio Twente, werkgroep toegang tot begeleiding) (27 maart, 2013). Bouwstenen voor toeleiding en toegang maatschappelijke ondersteuning. Stam, C. (18 november, 2013). Wetsvoorstel langdurige zorg naar raad van State. Verkregen op 19 november
2013,
van
http://www.zorgwelzijn.nl/Ouderenzorg/Nieuws/2013/11/Wetsvoorstel-
langdurige-zorg-naar-Raad-van-State-1411495W/ Samenwerkende gemeenten Midden Brabant ism Brabants kenniscentrum K2. (2012). Transitie van de jeugdzorg Midden Brabant in beweging. [You Tube]. Verkregen op 20 november 2012, van http://www.youtube.com/watch?v=edOoF6rxjQU Stavenuiter, M. & Nederland, T. (oktober, 2008). De kanteling. Vormgeven aan het compensatiebeginsel in de Wmo. Een handreiking voor gemeenten. Verwey-Jonker instituut. Verkregen
op
20
november
2012,
via
http://www.verwey-
jonker.nl/doc/participatie/De%20Kanteling_8818.pdf Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid [SBO].(6 augustus 2013). Wmo 2015: 10 belangrijke veranderingen op een rij. [blog]. Verkregen op 21 oktober 2013, van http://www.sbo.nl/blog/wmo2015-10-belangrijke-veranderingen-op-een-rij/ Sweers, A. (10 oktober 2013). AWBZ wordt Wet LIZ. Verkregen op 21 oktober 2013, van http://www.zorgwelzijn.nl/Ouderenzorg/Nieuws/2013/10/AWBZ-wordt-Wet-LIZ-1387947W/ Sweers, A. (11 september, 2013). Knip verpleging en verzorging gaat waarschijnlijk niet door. Verkregen op 19 november 2013, van http://www.zorgwelzijn.nl/Ouderenzorg/Nieuws/2013/9/Knipverpleging-en-verzorging-gaat-waarschijnlijk-niet-door-1360773W/ Telgen, J. (7 februari, 2013). Zorginkoop door gemeenten. Verkregen op 19 december 2013, van http://www.zorgvisie.nl/PageFiles/80908/Jan%20Telgen.pdf Transitiebureau
Begeleiding
in
de
Wmo.
(januari,
2012).
Decentralisatie
betekent
transitie&transformatie. Nieuwe verantwoordelijkheden, rollen en opgaven in maatschappelijke ondersteuning. Verkregen op 7 mei 2013, via http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/files/12003801%20Boekje%20decentralisatie_DEF_LR2.pdf Van Maaren, D.E. (n.d.). Participerende Twente. Een inventarisatie van zorginkoop van extramurale begeleiding door 14 Twentse gemeenten binnen het regisseursmodel. [Masterthesis Health Sciences, 52
Onderzoeksrapportage ‘Toegang tot de Wmo
mei 2014
Universiteit Twente]. Verkregen op 19 december 2013, van http://www.utwente.nl/mb/htsr/education/completed%20assignments/2012-1222%20David%20van%20Maaren.pdf Vereniging Nederlandse Gemeenten i.s.m. gemeente Eindhoven, Enschede, Leeuwarden, Utrecht, Zaanstad, Transitiebureau Jeugd & Transitiebureau Wmo. (juli 2013). Sociale wijkteams in ontwikkeling. Inrichting, aansturing en bekostiging. Verkregen op 27 augustus 2013, via http://www.vng.nl/files/vng/publicaties/2013/20130805-sociale-wijkteams-in-ontwikkeling.pdf Verhaar,
K.,
Kobes, B.,
gemeenteland:transities!
Vruggink, Verkregen
J.
&
Y, op
van
Egmond 28
(mei, mei
2013). 2013,
Crisis
in via
http://www.jso.nl/Docs/Pdf/Nieuws/20130513_KVerhaarSociaalBestek.pdf VVD & PVDA. (29 oktober, 2012). Bruggen slaan. Verkregen op 20 november 2012, via http://www.pvda.nl/data/sitemanagement/media/2012/oktober/Regeerakkoord%202012.pdf
53