Gezondheid en arbeidsparticipatie
Plan van aanpak
Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Postbus 19404 2500 CK Den Haag Tel 070 - 340 50 60 Fax 070 - 340 75 75 E-mail
[email protected] URL www.rvz.net
Datum
23 april 2014 Kenmerk
4508-04 Inleiding
In het werkprogramma 2014 heeft de Raad opgenomen dat hij een advies uitbrengt op het thema gezondheid en participatie. In het programma staat dat de RVZ, mede op basis van het SER-advies over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg, tot een verdere focus komt bij dit adviesthema. In dit plan van aanpak wordt ingegaan op de gekozen focus en geeft de Raad zijn aanpak aan om tot een advies te komen. Aanleiding
De Raad heeft een aantal redenen om te adviseren op het thema gezondheid en arbeidsparticipatie. Ten eerste wordt van burgers verwacht dat ze steeds langer doorwerken. De mate waarin zij dit kunnen is mede-afhankelijk van de factor gezondheid. Ten tweede is de structuur van de economie en de arbeidsverhoudingen aan het veranderen. Dit heeft gevolgen voor de zorg aan werknemers, zelfstandigen en werklozen. Ten derde zijn er op dit moment behoorlijke maatschappelijke kosten als gevolg van verzuim en arbeidsongeschiktheid, die voor een deel vermijdbaar zijn (Zie Steenbeek 2010 en Panteia 2013). 1. Langer doorwerken Doordat de AOW leeftijd wordt gekoppeld aan de gemiddelde levensverwachting zullen we steeds langer doorwerken. Voor iemand die in 1978 geboren is, zal vo lgens de CBS-prognose de pensioenleeftijd 71.5 jaar zijn (Baars 2013). Waarschijnlijk is de CBS-prognose wat betreft de levensverwachting nog te pessimistisch, waardoor we bij ongewijzigd beleid nog langer moeten werken (De Beer 2013). Dit langer doorwerken is nodig om collectieve voorzieningen toekomstbestendig te maken. Door deze maatregel van het Kabinet zal de beroepsbevolking naar verwachting op peil blijven en de afhankelijkheidsratio minder verslechteren (CBS 2012).
1
Bron: CBS, 2012.
Het succes van dit beleid wordt mede bepaald door de mate waarin oudere wer knemers ook in staat zijn om meer te participeren. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals: financiële prikkels om te werken, kennis en ervaring, relatieve productiviteit in relatie tot loon en de bereidheid van werkgevers om ouderen in dienst te nemen en te houden (Gelderblom et al. 2011). Een belangrijke determinant is daarnaast gezondheid. Zo leidt een slechtere gezondheidssituatie tot minder a rbeidsparticipatie (RIVM 2013). Andersom kan arbeidsparticipatie ook zorgen voor een betere (mentale) gezondheid (Koning et al. 2008). Wel zijn hierbij de arbeidsomstandigheden van belang. Slechte arbeidsomstandigheden kunnen dit positieve effect deels te niet doen (RIVM 2013). 2. Veranderde arbeidsverhoudingen en economische structuur De arbeidsverhoudingen en economische structuur zullen in de toekomst verand eren, en dit heeft gevolgen voor de zorgvraag. Ten eerste werken mensen steeds vaker als ZZPer en neemt het aantal mensen met “flexibele” arbeidscontracten toe. Het aandeel van ZZPers in de beroepsbevolking is van 6.2% in 1962 tot 9.8% in 2010 opgelopen, en zal waarschijnlijk nog verder toenemen (CPB 2012). ZZPers blijken overigens- na een correctie voor sector, geslacht, leeftijd en opleiding - niet ongezonder dan werknemers (TNO 2012). De mentale gezondheid is gemiddeld genomen zelfs iets beter dan die van werknemers, waarschijnlijk doordat ze meer zelf kunnen regelen (grotere autonomie). Tevens kunnen en willen ZZPers gemiddeld genomen vier jaar langer doorwerken dan werknemers. Daarnaast is het aantal flexwerkers toegenomen. Van alle werknemers in 2011 met een baan voor minimaal twaalf uur per week (6,3 miljoen). had 18 procent een flexibele arbeidsrelatie. Terwijl dit aandeel in 2001 nog maar 13 procent bedroeg (www.cbs.nl). Ten tweede werken er meer mensen in de zorg en commerciële dienstverlening, en minder in traditionele sectoren als industrie, landbouw en de bouw. Vooral het aandeel van personen werkzaam in de zorg als fractie van de totale werkgelegenheid zal de komende jaren waarschijnlijk toenemen (CPB 2011). In dit opzicht is het zorgelijk
2
dat de zorgsector een hoog verzuim kent (meer dan 5% t.o.v. 4% gemiddeld) en hoge instroom in arbeidsongeschiktheid (gevonden op www.nationaalkompas.nl). Wanneer een groter aandeel van de beroepsbevolking in de zorg werkt kan dit leiden tot hogere maatschappelijke kosten van verzuim en arbeidsongeschiktheid .
Bron: CPB, 2011.
Ten derde zien we dat van steeds meer werknemers gevraagd wordt om over te gaan naar het nieuwe werken, waarbij privé en werk steeds meer verweven raken (van de Gevel 2012). Dit kan zowel positieve (meer kunnen regelen) als negatieve effecten (stress doordat werk en privé door elkaar gaan lopen) hebben. Ten vierde zien we de laatste jaren als gevolg van de economische crisis een oplopende wer kloosheid. Werklozen kennen een slechtere ervaren gezondheid dan werkenden (zie figuur). Het gevaar bestaat op een vicieuze cirkel, waarin werkloosheid en ee n slechtere ervaren gezondheid elkaar versterken.
3
3. Maatschappelijke kosten als gevolg van verzuim en arbeidsongeschiktheid Door verschillende onderzoeksbureaus is gewezen op de grote maatschappelijke kosten als gevolg van verzuim, sickness presenteeism (wel aanwezig op werk, maar door ziekte minder productief), uitstroom uit arbeid en zorg. TNO komt op een voorzichtige schatting van 2 a 3 miljard (Steenbeek, et al. 2010) aan vermijdbare kosten. Wanneer we kijken welke aandoeningen op dit moment zorgen voor het grootste verzuim en de instroom in arbeidsongeschiktheid zijn dit psychische aa ndoeningen en klachten aan het bewegingsapparaat. Van het langdurig verzuim kwam bij mannen 43.5% door klachten aan het bewegingsapparaat, terwijl dit bij vrouwen voor 38,3% door psychische aandoeningen komt (RIVM 2013). Deze aandoeningen veroorzaken dan ook aanzienlijke maatschappelijke kosten.
Bron: RIVM, 2013.
Er zijn een aantal interventies bekend, die bewezen effectief zijn, maar op dit m oment onderbenut (Panteia, 2013). Het gaat hierbij onder meer om de volgende interventies: - Participatieve werkaanpassing bij lage rugklachten. “De interventie bestaat uit een beoordeling van de werklocatie van de zieke werknemer, eventuele aanpa ssingen in het werk en casemanagement door de bedrijfsarts (BA) waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn: werknemer, werkgever, en huisarts (HA) en eventuele andere artsen (zoals fysiotherapeut) ” (Panteia 2013 pp 30). - Activerende begeleiding en werkgerichte behandeling bij veelvoorkomende psychische klachten. “De kern van deze interventie bestaat eruit dat er tijds - en procescontingent in plaats van klachtencontingent wordt gewerkt. Dat wil ze ggen: onafhankelijk van de ontwikkeling van het klachtenniveau wordt er bij werknemers met veelvoorkomende psychische klachten aangestuurd op geleidelijke activering” (Panteia 2013. pp. 31) - Individual Placement en Support. “De kern van de interventie bestaat eruit dat de patiënt direct start met regulier werk, en dat eventuele trainingen en begeleiding plaatsvinden nadat de persoon is geplaatst. Arbeidsbegeleiding en zorgaanbod zijn hierbij continue geïntegreerd” (Panteia 2013. pp. 33).. - Screening en preventie van verzuim door depressie. “Door middel van een vragenlijst worden medewerkers vroegtijdig gescreend op hoog risico op toe4
komstig verzuim en milde depressieve klachten. Het gaat erom mensen met r elatief milde gezondheidsklachten te identificeren, die desondanks een hoger r isico op langdurig verzuim hebben. Voor werknemers met een hoog risico op verzuim werd een vroegtijdige interventie ontwikkeld die voorzag in 7 basi ssessies en indien nodig of wenselijk 5 aanvullende individuele sessies met een psycholoog” (Panteia 2013. pp. 35). Panteia heeft een schatting gemaakt van de potentiële besparingen van bovenstaande interventies (zie onderstaande figuur). Deze kunnen oplopen tot 2,6 mrd. afha nkelijk van hoe ze uiteindelijk toegepast worden. De meeste besparingen vallen neer bij werkgevers.
Bron: Panteia, 2013.
Vraagstelling en beleidsvragen
De centrale vraag in dit advies is hoe we - gelet op de noodzaak om langer door te werken en veranderingen van de economische structuur en daarmee de beroepsbevolking - vanuit een gezondheidskundig oogpunt kunnen bijdragen aan langer doorwerken. Hierbij spelen een aantal beleidsvragen: - Hoe komt het dat kosteneffectieve interventies op dit moment onvoldoende worden ingezet en hoe kunnen we dit verbeteren? Voor het beantwoorden van deze vraag zullen we o.a. gebruik maken van het TNO-rapport “Waarom werkgevers bewezen effectieve maatregelen wel of niet nemen: Eerste resultaten van een kwalitatief onderzoek” (TNO 2012). - Welke rol kan de curatieve zorg spelen en hoe zou deze samen moet werken met de arbocuratieve zorg? In verschillende rapporten is reeds gewezen op de gebrekkige samenwerking tussen curatieve en arbocuratieve zorg als mogelijke 5
-
-
-
-
oorzaak, en hier zijn aanbevelingen voor aangedragen (Batenburg et al. 2012, Van de Gevel 2012 en Panteia 2013). Tevens is er een zorgmodule arbeid ontwikkeld in opdracht van Kwaliteitsinstituut, die de komende jaren geïmplementeerd zal worden (CBO 2014). Wat is de rol van de werkgever, de zorgverzekeraar, en verzuimverzekeraar? Deze lijken -gegeven de sterke financiële prikkels- er een belang bij te hebben om te investeren in gezondheid. In de praktijk blijken niet alle werkgevers dit even goed te doen. Vraag is of er belemmeringen zijn en of deze verminderd kunnen worden. Mogelijk slaan de kosten en baten van verschillende interventies voor een deel bij verschillende partijen neer. Hierbij nemen we mee dat er al verschillende beleidsinitiatieven lopen, zoals opgenomen in het Nationaal Programma Preventie 2014 – 2016 (Rijksoverheid 2013) Wat is de rol van werknemers zelf? Hierbij speelt mee dat een groter deel van de werknemers in de toekomst eigen baas zal zijn. Overigens zal ook bij werknemers in loondienst een groter beroep op eigen regie gedaan worden, bv door het nieuwe werken. Mogelijk kunnen ontwikkelingen in ICT hier ondersteunend zijn. Zo zou een persoonlijk werkdossier -waar VWS en SZW op dit moment een haalbaarheidsonderzoek naar doen, mogelijk helpen om eigen regie te voeren (Rijksoverheid 2013). Hoe ontwikkelt de zorgvraag van werknemers en ZZPers zich over de levensloop? Hebben werknemers en ZZPers in verschillende levensfasen te maken met andere aandoeningen, en hoe kunnen interventies hierop inspelen? Wat betekent dit voor de mate waarin men langer kan doorwerken? Hierbij speelt ook mee dat oudere werknemers, en in het bijzonder vrouwen, relatief vaak informele zorg zullen verlenen. Welke rol speelt het pakketbeheer van het Zorginstituut Nederland? De vraag is of bovenstaande interventies door werkgevers zelf of vanuit de Zvw gefina ncierd zouden moeten worden, en of bij het pakketbeheer en de richtlijnontwikkeling niet meer rekening gehouden moet worden met participatie.
Afbakening
De gekozen focus is op basis van een aantal overwegingen gemaakt. Waarom focus op de factor gezondheid? Hoewel of mensen langer kunnen doorwerken van meerdere factoren afhangt, richten we ons in dit advies met name op de factor gezondheid. Dit heeft als reden dat er recent verschillende studies zijn verschenen die juist ingaan op deze andere factoren (zoals Gelderblom et al. 2011 en Euwals et al. 2013 ). In deze studies wordt het belang van gezondheid op zich erkend en worden er kansen voor beleid gezien, maar hieruit volgen geen concrete beleidsaanbevelingen. Het CPB neemt gezondheid niet mee in zijn analyse. Wat betreft gezondheid lijken er nog blinde vlekken te zijn. Dit neemt overigens niet weg dat er een wisselwerking zal zijn tussen gezondheid en de andere factoren, en we hier rekening mee moeten houden. Bijvoorbeeld wanneer werkgevers oudere werknemers niet aannemen omdat zij veel kosten in verhouding tot hun productiviteit, zal investeren in gezondheid dit probleem niet oplossen. Of wanneer werk niet lonend is door verschillende colle ctieve arrangementen zullen ook gezonde werknemers geen prikkels hebben om te participeren.
6
Waarom definiëren we participatie niet breder, dus inclusief informele zorg en vrijwilligerswerk ? Dit advies gaat over hoe de gezondheidszorg kan bijdragen aan langer doorwerken en dus primair om arbeidsparticipatie. Wel kan het geven van informele zorg en/of vrijwilligerswerk invloed hebben op langer doorwerken. Zo nemen oudere werknemers en vrouwen relatief vaker mantelzorg op zich, wat mogelijk langer doorwerken kan bemoeilijken 1. Dit aspect nemen we mee in de analyse. Voor zover we weten is er overigens weinig bekend over de effectiviteit van interventies om via een betere gezondheid informele zorg te versterken. Waarom geen nieuw onderzoek naar effectieve interventies? We maken gebruik van de bevindingen van een aantal andere rapporten (Brouwer et al. 2012, RIVM 2013 en Panteia 2013). Tevens merken we op dat de Gezondheidsraad nog nader over effectieve interventies zal adviseren in 2015. In dit advies focussen we ons op de vraag waarom effectieve interventies niet plaatsvinden, wat voor knelpunten spelen hier en hoe kunnen deze opgelost worden. Het gaat ons om de institutionele context. Waarom gaan we niet in op participatie van mensen met een lichamelijke of geestelijke bepe rking? Hoe we de participatie van mensen met een beperking op de arbeidsmarkt k unnen vergroten is een ander vraagstuk, en vergt een apart advies. Dit wordt deels meegenomen in het advies over vermaatschappelijking van zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en chronisch psychiatrische patiënten (zie werkprogramma RVZ 2014). Aanpak
Uit dit project volgen twee producten, een advies en een brochure. Het schrijven van een advies De vraagstelling wil de RVZ beantwoorden door literatuur en praktijkonderzoek. De volgende stappen worden ondernomen: - Literatuuronderzoek. Aan de basis van dit plan van aanpak ligt al een brede analyse van de literatuur. Op basis van de gekozen focus zal deze aangevuld worden met gerichte literatuur. Uitvoering: intern - Veldonderzoek. Bij de vier eerder genoemde interventies zullen de verschillende betrokken partijen geïnterviewd worden. Het gaat om zorgaanbieders, werknemers, werkgevers, arbodiensten en financiers. Uitvoering: intern. - Analyse van literatuur en veldonderzoek. Deze moet leiden tot het beantwoorden van het vraagstuk. Uitvoering: intern. Portretten van mensen die langer moeten doorwerken Om het perspectief van de burger te belichten willen we een aantal portretten over participatie en gezondheid maken van werknemers, ZZPers en werklozen van verschillende leeftijd en met verschillende achtergronden. Hoe kijken zij aan tegen het langer doorwerken? Welke rol speelt hun gezondheidssituatie hierbij? Hoe kunnen zij werk, informele zorg en privé combineren? Hoe bereiden zij zich voor? Product: (e-)brochure. Uitvoering: extern.
Hoewel het langer doorwerken tot vooralsnog niet geleid heeft tot minder informele zorg (RIVM 2013) speelt hiermee dat vrouwen tussen de 50 en 65 nog een ander arbeidspatroon hebben dan toekomstige generaties vrouwen. 1
7
Expertgroep(en)
Voor dit advies maken we gebruik van één of meer expertgroepen vanuit het veld, wetenschap en beleid. Communicatie
Het advies heeft tot doel de arbeidsgerelateerde zorg voor werknemers, ZZPers en werklozen te verbeteren. Primaire doelgroep van het advies zijn beleidsmakers (bij de overheid, werkgevers, werknemersorganisaties en verzekeraars) en zorgverleners op het gebied van arbeidsgerelateerde zorg. Deze partijen worden middels een gerichte consultatie betrokken. De analyse en bevindingen die uit deze gesprekken volgen toetsen we aan één of meer expertgroepen. Voor de brochure zullen een aantal burgers geïnterviewd worden. De brochure heeft als doel het burgerperspectief in te brengen. Het uiteindelijke advies wordt gepresenteerd in een (mini-)symposium. Voor dit symposium worden de beleidsverantwoordelijke spelers uitgenodigd. Rond het symposium zou ook een opiniestuk of blog geschreven kunnen worden om de boodschap met een breder publiek te delen.
8
Planning
maart 2014: afbakening
april: plan van aanpak
juni: redeneerlijn
september: conceptadvies
Uitvoering
Vanuit de Raad en het secretariaat wordt het advies voorbereid door: Betrokken raadsleden
Prof. dr. D.L. Willems (eerste raadslid) Mw. drs. M. Sint Prof. dr. J.P. Mackenbach Adviesteam
Drs. B.J.C. van de Gevel (projectleider) Mw. dr. I. Doorten RMO Drs. F.J. van Sloten (coach) Projectondersteuners
Mw. J. de Boer-Hamelink Mw. A.J.J. Dees
9
oktober: vaststellen advies
november 2014: publicatie en symposium
Referenties
-
-
-
-
-
Baars, L. Langer doorwerken moet handje contantje wel wat opleveren. Te vinden op http://www.trouw.nl/tr/nl/4500/Politiek/article/detail/3518567/2013/0 9/30/ Langer-doorwerken-moet-handje-contantje-wel-watopleveren.html. 30 september 2013. Geraadpleegd op 23 januari 2014. Batenburg, R.S., D. van Hassel en I. van der Lee, Knelpunten in de arbocuratieve samenwerking tussen bedrijfsartsen en de eerstelijnszorg. Nivel, Utrecht, 2012. De Beer, Joop. Is de CBS-prognose van de levensverwachting te conservatief? Centraal Bureau voor de Statistiek. Bevolkingstrends, juli 2013. Bosch, N., G. Roelofs, D. van Vuuren en M. Wilkens. De huidige en toekomstige groei van het aandeel zzp’ers in de werkzame beroepsbevolking. CPB Achtergronddocument. 19 december 2012. Brouwer, S, Lange, S. de, Mei, S. van der, et al., (2012). Duurzame inze tbaarheid van de oudere werknemer: stand van zaken, Universitair Medisch Centrum Groningen, Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. CBO. Zorgmodule Arbeid 1.0. Begeleiding rondom arbeidsparticipatie van chronisch zieken. In opdracht van Coördinatieplatform Zorgstandaarden en het Kwaliteitsinstituut, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Maart 2014. CBS. Potentiele beroepsbevolking blijft straks op peil dankzij 65-plussers. Persbericht. 13 december 2012. Euwals, R, S. Boeters, N. Bosch, A. Deelen. B. ter Weel. Arbeidsmarkt Ouderen en Duurzame Inzetbaarheid. Rapport over het conceptuele kader voor het onderzoeksprogramma ‘Arbeidsmarkt Ouderen’ . CPB Achtergronddocument bij de CPB Policy Brief 2013/02 ‘Ouderen aan het werk’. Februari 2013. Gelderblom A., Collewet, M. & de Koning, J. Arbeidsmarkt ouderen. Rotterdam: SEOR. 2011. Gevel, B.J.C. van de, Meer aandacht voor participatie in de eerste lijn, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Den Haag, 2012. Koning, J. de, M.M.F. Collewet en J.H. Gravestijn-Ligthelm. Participatie en gezondheid. Thema 1: De invloed van arbeids-participatie en terugkeer naar het werk. Onderzoek in opdracht van het ministerie van SZW, Rotterdam: juni 2008. Van der Horst, A., F. van Erp en J. de Jong. Omgevingsscenario’s voor gezondheid en zorg. CPB Achtergronddocument. 29 november 2011. KPMG Plexus. Scenariostudie arbeidsgerelateerde zorg. Eindrapport F ebruari 2013. Panteia. Aandacht voor arbeid in de zorg. Effectieve interventies met het oog op werkhervatting voor zieke werknemers en arbeidsongeschikten. Eindrapport. Zoetermeer. 2 augustus 2013. Rijksoverheid. Alles is gezondheid… Het Nationaal Programma Preventie 2014 – 2016. Oktober 2013. RIVM. Gezondheid en maatschappelijke participatie. Themarapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014. Bilthoven 2013. RVZ. Werkprogramma 2014. Steenbeek, R., W. Hooftman, G. Geuskens en C. Wevers. Objectiveren van gezondheidsgerelateerde non- particapie en de vermijdbare bijdrage
10
-
van de gezondheidszorg hieraan, SIG programma Arbeid en gezondheid 1B. TNO-rapport, maart 2010. TNO. Waarom werkgevers bewezen effectieve maatregelen wel of niet nemen: Eerste resultaten van een kwalitatief onderzoek, 11 juni 2012. TNO. Vergelijking van de arbeidsomstandigheden en inzetbaarheid zzp'ers en werknemers 2012. 31 oktober 2013.
11