VITRUVIUS
NUMMER 10
JA N U A R I 2 0 1 0
RONALD STENVERT A R C H I T E CT U U R - E N B O U W H I S TO R I C U S , M E D E O P R I C H T E R E N F I R M A N T VA N B B A : B U R E A U VO O R B O U W H I S TO R I E E N A R C H I T E CT U U R G E S C H I E D E N I S TE UTRECHT
BOUWHISTORIE: GEWAPEND BETON DEEL 1
22
‘Het grauwe gevaar verontrust den liefhebber van onze Nederlandsche architectuur'1, schreef men in 1912. Gewapend beton werd aanvankelijk niet onverdeeld gunstig ontvangen. In het algemeen vond men dat de esthetiek ondergeschikt werd gemaakt aan de verbeterde mogelijkheden voor goedkopere, brandveiligere, waterdichte en robuuste gebouwen met grotere overspanningen. Over de vroegste geschiedenis van beton is al het nodige geschreven.2 Recent bouwhistorisch onderzoek geeft aanleiding tot enkele aanvullingen. Heden ten dage wordt genuanceerder gedacht over het esthetische aspect van de 'grauwe gebouwen' van toen. Diverse daarvan hebben inmiddels een plaats in ons collectieve geheugen verworven. Te denken valt aan Radio Kootwijk, de Van Nelle Fabriek en het Groothandelsgebouw te Rotterdam of het Evoluon in Eindhoven.
Stampen, spuiten & schokken
Gestolde massa Grijs gemalen poeder et octrooi dat de Engelsman Joseph Aspdin (1779-1855) in 1824 op de productie van portlandcement kreeg, markeert het begin van een spectaculaire ontwikkeling. De Romeinen wisten al dat fijngemalen vulkanische aarde (puzzolaanaarde) samen met kalk en water verhardde tot wat zij caementum noemden.3 Aspdin verving deze aarde door een mengsel van kalk en klei dat hij op hoge temperatuur van nabij het smeltpunt brandde. De aldus gesinterde slakken werden vervolgens tot poeder gemalen. Het eindproduct had een grijze kleur die sterk leek op die van de kalksteen uit de groeven van Portland. Daarom kreeg het de naam Portlandcement.
H
Cement is een hydraulisch bindmiddel dat gemengd met toeslag onder invloed van water verhardt tot een vaste, onoplosbare en tevens waterdichte massa. In 1852 werd in Nederland al geschreven over ‘deze kunstmatige steensoort het zoogenaamd Concrete’, waarmee men toen nog ongewapend stampbeton bedoelde.4
Pioniers van de gestolde massa In 1848 kreeg cement een nieuwe toepassing toen de Franse ingenieur Joseph-Louis Lambot (1814-1887) er een gevlochten ijzeren raamwerk mee bestreek tot een kleine waterdichte roeiboot. Gepresenteerd op de Wereld-
1 – STRIJENSAS, VIS-KAZEMAT UIT 1936 AAN HET HOLLANDSCH DIEP GEVECHTSSPOREN EN DAAROP EEN LUCHTWACHTTOREN UIT 1953. FOTO 2009
23
tentoonstelling van 1855 in Parijs bracht dit de Franse tuinman Joseph Monier (1823-1906) op het idee om op eenzelfde wijze plantenbakken te produceren. Hij ging daarna een stapje verder en kreeg in 1867 octrooi op de constructie van waterreservoirs en vervolgens in 1873 op de constructie van boogbruggen. De hernieuwing van zijn patenten in 1878 omvatte ook de aanvraag voor een balk met ‘een skelet van ijzer in de vorm van een traliewerk of metalen weefsel met daarin ronde of vierkante ijzers’. Dit raamwerk diende geheel met cement te worden gevuld waardoor het ‘une très grande résistance et une très grande solidité et d'une durée illimitée presque indéfinie’ kreeg.5 Naast deze ogenschijnlijk bijna onbeperkte levensduur kon het nieuwe materiaal in alle vormen en maten gevormd worden. Wel was daartoe een tijdelijke houten bekisting nodig om de dik vloeibare massa inclusief ijzeren skelet tijdens het uithardingproces te ondersteunen. In de verharde monoliete constructie zorgt het beton voor de opname van de drukkrachten en de ijzeren wapening voor die van de trekkrachten. Een belangrijk voordeel is dat beton en ijzer uitstekend aan elkaar hechten en nagenoeg dezelfde uitzettingscoëfficiënten bezitten en daarom niet van elkaar losscheuren.
Proeven en aannames In eerste instantie moest alle kennis over beton empirisch bepaald worden; de samenstelling, de wapening en vooral de berekening van de krachten in de constructie. In het begin voegde men aan het cement naast zand ook andere toeslagstoffen toe met veelal een kleine
2 – DELFT, SCHILLENMEEL MAGAZIJN VAN DE CALVÉ-FABRIEK NET NA DE OPLEVERING IN 1905 MET ZICHTBARE GIETNADEN. FOTO GEMEENTEARCHIEF DELFT
VITRUVIUS
NUMMER 10
JA N U A R I 2 0 1 0
Samenvatting Gewapend beton is onbetwistbaar het belangrijkste bouwmateriaal van de twintigste eeuw: belangrijk, maar niet altijd even geliefd. In twee afleveringen wordt in vogelvlucht de hoofdlijnen van de ontwikkeling van dit opmerkelijke materiaal en zijn toepassingen geschetst. Deze eerste aflevering bestrijkt de beginfase met het ontstaan en de ontwikkeling tot een algemeen gangbare constructietechniek, alsmede de innovaties in de eerste vier decennia van de twintigste eeuw. De periode van de wederopbouw staat in de tweede aflevering centraal.
korrelgrootte. Pas vanaf circa 1910 werd duidelijk dat een goede gelijkmatige verdeling van korrelgroottes en bijmenging van meer grind de drukvastheid van het eindproduct verbeterde. In de literatuur van die tijd sprak men vaak over gewapend cement of cement-ijzerwerken. Pas na enige tijd werd gewapend beton de algemene term. Thaddeus Hyatt (1816-1901), die in Amerika in 1878 een patent op een vrijwel identieke constructie als die van Monier had verkregen, stelde toen al vast dat de wapening niet, zoals Monier dacht, in het midden diende te liggen maar constructief pas ten volle zou worden uitgenut door de wapening in het midden van de betonbalk onderin te leggen en bij de steunpunten juist bovenin.6 Het patent van Monier werd in 1884 voor Zuid-Duitsland aangekocht door de firma Freytag & Heidschuch. Een jaar later verleende zij een licentie aan de firma G.A. Wayss om samen met de Pruisische Regierungsbaumeister Matthias Koenen (1849-1924) in Berlijn belastingsproeven uit te voeren. Dit leidde in
3 – DELFT, SCHILLENMEELMAGAZIJN NA DE OMBOUW IN 1952 TOT SCHAFTLOKAAL (LATER BEDRIJFSKANTINE), DOOR TOEVOEGING VAN EEN VERDIEPING EN TRAPPEN. FOTO 2009
1887 tot de publicatie van Das System Monier (Eisengerippe mit Zementumhüllung). De hierin beschreven berekening werd de basis voor de door Emil Mörsch (1872-1950) vervaardigde eerste algemene betonberekeningsmethode uit 1902.7
Van Zeeuws-Vlaanderen naar Amsterdam In 1880 verwierf de Firma Picha & Frerès uit Gent voor België een licentie op de octrooien van Monier. In 1888 richtten de broers samen met L. Stevens in het Zeeuwse Sas van Gent de firma Picha-Stevens op als een bedrijf in ‘cement-ijzerwerken’. Zij maakten de Moniergewelven van de R.K. H. Maria Hemelvaartkerk aldaar (1891) naar ontwerp van Jos Th.J. Cuypers. In 1893 paste Jos samen met zijn vader P.J.H. Cuypers ook Monierwerken toe bij de reconstructie en modernisering van kasteel de Haar te Haarzuilens. Stevens nam in 1890 het initiatief om de ‘Amsterdamsche Fabriek van Cement-IJzerwerken (systeem Monier)’ op te richten.8 In 1895 kwam daar Ludwig Adrian Sanders (1867-1956) als technisch adviseur te werken. Hij ontwikkelde zich tot een vooraan-
25
4 – KOOTWIJK, RADIO KOOTWIJK,
VITRUVIUS
NUMMER 10
JA N U A R I 2 0 1 0
7 – DELFT, DETAIL VAN DE VLOERCONSTRUCTIE BESTAANDE UIT INGEGOTEN IBALKJES RUSTEND OP GELASTE STALEN HOEKPROFIELEN. IN 1905 KON MEN EEN DERGELIJKE LASCONSTRUCTIES NOG NIET MAKEN, IN 1952 WEL, MAAR TOEN WAS DE TOEPASSING VAN 'MONIERDECKE' WAT GEDATEERD GERAAKT. FOTO 2009
1921-1922, MET (VAAG) NOG ZICHTBARE GIETNADEN. FOTO 2007 5 – ROTTERDAM, HOFPLEINVIADUCT, 1905-1906. 6 – GROESBEEK, CENAKELKERK VAN DE HEILIG LANDSTICHTING BIJ GROESBEEK, 1914.
staand expert op dit gebied 9 en publiceerde in 1898 in het blad De Ingenieur een eerste Nederlandstalige betonberekeningsmethode.10 In 1907 verscheen van zijn hand een standaardwerk over de betonontwikkeling.11 De in dit boek gepubliceerde werken hebben hierdoor een grotere bekendheid gekregen dan die van concurrerende firma’s. Sanders stond aan de basis van enkele van de vroegste gewapende betonconstructies in Nederland: de Rijkspostspaarbank te Amsterdam (Van Baerlestraat 27, 1899) en het nieuwe gebouw van de Landsdrukkerij te ’s-Gravenhage (Fluwelen Burgwal 36-54, 1905). Het uit 1902 daterende graanpakhuis Fortuna van de Fa. Swildens & Kuipers te Leeuwarden wordt alom beschouwd als eerste gebouw van gewapend beton met meerdere verdiepingen, maar is helaas in 1986 gesloopt. Uit de beginperiode stamt het in 1905 voor de Calvé-fabrieken in Delft gebouwde schillenmeelmagazijn. Architect Jonas Hegt (18791943) ontwierp een gebouw met een hoge tweebeukige ruimte en weinig ramen voor de opslag van de gemalen doppen van de pinda’s waarvan de firma slaolie maakte. Sanders berekende de constructie (figuur 2)13. Het nog bestaande gebouw, dat al snel zijn functie verloor, kreeg in 1952 een nieuwe functie door de inbouw van een verdieping en trappen (figuur 3). Opmerkelijk is dat toen nog gebruik werd gemaakt van inmiddels ouderwets geachte vloeren met ingegoten I-balkjes die bekend staan als ‘Monierdecke’ (figuur 7)14.
Bredere verspreiding Een andere belangrijke Nederlandse betonpionier was Alphons Constant Charles Godefridus van Hemert (1857-1926), in 1902 oprichter van de Hollandsche Beton Maatschappij. In 1904 publiceerde hij over de theorie van betonberekeningen, maar zijn eerste belangrijke bouwwerk was het ontwerp voor het Hofpleinviaduct voor de Zuid-Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappij, uitgevoerd in 1905-1906 volgens het ‘systeem Melan’ met forse ingegoten stalen I-liggers (figuur 5).
8 – DÜLMEN (BIJ COESFELD), FIRMA W.M. BENDIX, CONSTRUCTIE VOLGENS HET SYSTEEM KOENEN. FOTO 1995
9 – EINDHOVEN, TORENTJE VAN HET PHILIPSGEBOUW EC AAN DE MATHILDELAAN, 1910. FOTO 2006
Hoewel al in 1898 opgericht, kreeg de N.V. Industriële Maatschappij F.J. Stulemeijer & Co. uit Breda vanaf 1904 bekendheid, onder meer met de bouw van een grote Stoommeelfabriek in Rotterdam (1910). In 1912 kwam daar de civiel-ingenieur Jan Gerko Wiebenga (1886-1974) in dienst. Hij was verantwoordelijk voor de ‘Wiebengahal’ (1912), de nog resterende hal van het uitgebreidere fabriekscomplex van de Société Céramique in Maastricht. Ook verzorgde hij de berekening voor de imposante koepel van de Cenakelkerk van de Heilig Landstichting bij Groesbeek (1914) (figuur 6). In 1916 ging Wiebenga als zelfstandig constructeur verder. De in 1918 tot Internationale Gewapend Betonbouw omge-
doopte firma bouwde vervolgens onder meer in 1921-1922 Radio Kootwijk naar ontwerp van Julius Maria Luthmann (1890-1973) (figuur 4)15. De in 1888 opgerichte Rotterdamse Cementsteenfabriek Van Waning & Co. richtte zich vanaf 1900 op de bouw van gewapend betonconstructies, met als voorbeelden de Katoenspinnerij Eilermark (1907) net over de Duitse grens bij Enschede en het Jobsveem in Rotterdam (1912).16 In tegenstelling tot de andere genoemde firma's verzorgden ze niet zelf de berekeningen maar lieten dat over aan de uitvoerende architecten; in dit geval respectievelijk Arend Gerrit Beltman (1869-1934) en
VITRUVIUS
NUMMER 10
JA N U A R I 2 0 1 0
Jan Jeronimus Kanters (1869-1920). Een vijfde belangrijke speler was; de in 1912 opgerichte N.V. Gewapend Betonbouw De Kondor uit Amsterdam. Zij bouwde onder meer de DRU-fabriek in Ulft (1913) naar ontwerp van Beltman en de Wolkenkrabber op het Victorieplein (1930-1932) naar ontwerp van Jan Frederik Staal (1879-1940).17
Dominante monolithische constructies Internationaal gezien staat de belangrijkste constructieve innovatie op naam van François Hennebique (1842-1921). Hij toonde in 1892 aan dat gewapend beton niet als een samenstelsel van twee materialen beschouwd diende te worden, maar wel degelijk als één monolithische constructie. Dat jaar kreeg hij zijn eerste patent.18 Na verbeteringen door toevoeging van ijzeren beugels rondom de wapening (1892) en het opbuigen van staven bij de steunpunten (1897) ontwikkelde hij een constructiesysteem waarbij kolommen zware langsbalken ondersteunen die samen met haakse dwarsbalken gezamenlijk de vloer dragen. Omdat in Nederland toentertijd geen octrooiwet van kracht was, stond weinig hier een vroege toepassing in de weg. Toch werd de ‘Hennebiqueconstructie’ ook in Nederland pas na het verlopen van zijn patent in 1907 algemeen gangbaar.
Fabrieken in het oosten en zuiden In Twente en omliggende textielgebieden bestond een grote markt voor brandveilige fabrieksgebouwen.19 De in Berlijn opgeleide Arend Gerrit Beltman speelde hierop in en ontwierp fabrieken van gewapend beton in Eilermark bij Gronau (1907) en Dülmen (1908). Bij de laatste maakte hij nog gebruik van het ‘systeem Koenen’ met tussen de balken aan de onderzijde licht gebogen vloeren (figuur 8). Kort daarop stapte hij over op de Hennebique-constructie en paste die toe in textielfabrieken in Borne (1912; gesloopt 1988), Winterswijk (1912) en Almelo (1914). Via zijn Bornse contacten werkte hij ook in Eindhoven dat destijds vooral een textielcentrum was. Toen Gerard Philips in 1907 overging op de productie van lampen van metaaldraad kreeg Beltman de opdracht voor twee fabrieksgebouwen ten behoeve van de productie daarvan. Het gebouw uit 1908 werd in 1942 verwoest, het deel uit 1910 aan de Mathildelaan bestaat echter nog (figuur 9). In 1920-1921 werd hier naar ontwerp van Dirk Roosenburg (18871962) de bekende Lichttoren tegenaan gebouwd. Voor de genoemde fabrieken maakten Beltman en met name zijn constructeur Marten Jan Christiaan Brouwer (1873-1944) gebruik van Duitse berekeningsmethoden.
26
Toen Philips in 1925 startte met de productie van radio’s verrezen er op het fabriekscomplex Strijp S te Eindhoven in 1927-1930 een drietal meerlaagse apparatenfabrieken, met Roosenburg als esthetisch adviseur en J.R. Bouten (1892-1971) van het Philips Bouwbureau als ontwerper. Het resultaat is een ‘volgroeid’ driebeukig, op de Hennebique-constructie gebaseerd, betonskelet voorzien van stalen ramen (figuur 10)20.
Gewapend Beton Voorschriften Publicaties over verschillende berekeningsmethoden volgden elkaar begin twintigste eeuw in snel tempo op. Toch duurde het tot 1912 voordat in Nederland de eerste ‘Gewapend Beton Voorschiften’ (GBV) van kracht werden. Duitsland had al sinds 1904 ‘Vorläufige Leitsätze’ die in 1907 definitief werden (door Beltman toegepast). Frankrijk publiceerde in 1906 zijn ‘Instructions’. De vermelde publicaties van Sanders stonden aan de basis van de eerste Nederlandse Voorschriften uit 1912. Bij de in 1918 herziene versie was Anthonie Adrianus Boon (1882-1956) betrokken, Sanders’ opvolger bij de Amsterdamsche fabriek voor Cement-IJzerwerken.21 In dit belangrijke jaar 1912 brak de architect Jan Gratema (1877-1947) een lans voor de toepassing van gewapend beton in de burgerlijke bouwkunst. Tot dan toe waren de betonconstructies vooral gezien als ‘ingenieurskunst’. Gratema vond wel dat architecten nog veel te weinig van het materiaal wisten om het artistiek te kunnen verwerken en vervolgde: ‘er wordt wel eens betwijfeld, of gewapend beton tot een goeden stijl zich kan ontwikkelen’. Zelf had hij er echter geen twijfels meer over: ‘Maar spoedig zullen de groote constructies en ook de gevels hun bekleeding van onzuivere architectuur afwerpen en zal het materiaal in zijn volle stijlschoonheid zich ontwikkelen’.22
Jacobskerk te Vlissingen koos men voor een nieuwe spits van gewapend beton. Om zeker van zijn zaak te zijn informeerde het raadslid Staverman schriftelijk bij vijfentwintig (!) architecten naar hun mening ‘of op de duurzaamheid van gewapend even veel te vertrouwen is als op die van ’t beproefde eikenhout’. Berlage durfde beton wel aan te bevelen. Hij had immers al elders gesteld: ‘gewapend beton [is], na het ijzer, wel de belangrijkste uitvinding op het gebied van materialen; misschien wel de belangrijkste, omdat het gewapend beton aan al die eigenschappen voldoet, welke aan het ijzer ontbreken...’.24 Andere architecten, zoals de rijksbouwmeesters W.C. Metzelaar en C.H. Peters, waren meer terughoudend, terwijl Victor de Stuers zich een uitgesproken tegenstander verklaarde.25 In een later ingezonden reactie schaarde Cuypers zich opnieuw nadrukkelijk achter herbouw in beton, mede ook omdat hier niet meer om een oorspronkelijke afdekking ging. Beton werd vaker bij restauraties ingezet, ook de tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar beschadigde kathedraal te Reims werd in 1926 voorzien van een geheel nieuwe kapconstructie van betonnen prefab-elementen.26 Inmiddels hadden kerkbestuurders zich het nieuwe materiaal toegeëigend voor het bouwen van nieuwe kerken. De gereformeerde kerken van Heerenveen en Tijnje werden in 1921 door de aannemer H. Diepenbroek in beton uitgevoerd. Op de kerk te Heerenveen staat dan ook op de ‘eerste steen’ passend: ‘De eerste betonstorting...’ (figuur 11). In Friesland had men inmiddels al de smaak te pakken gekregen: ook enkele klokkenstoelen in de omgeving, te Luinjeberd (1921) en Oldehorne (1922), en de Belvédère te Oranjewoud (1924) verrezen in beton.
Iconen van het modernisme Verborgen in kerken Niet enkel in fabrieken, maar opmerkelijk genoeg ook in monumentale gebouwen, werd al vroeg beton toegepast. Kasteel De Haar is al genoemd. Dezelfde architect Cuypers was ook adviseur bij de restauratie van de toren van de Sint-Clemenskerk te Steenwijk. Bij deze opknapbeurt nam men de gelegenheid te baat om er een ijzeren reservoir voor de waterleiding in aan te brengen. De houten balklagen werden in 1913-1915 vervangen door betonnen balkenroosters in de vorm van een randbalk met draagbalken, met daarop een tien centimeter dikke vloer.23 Ook bij de herbouw van de in 1911 afgebrande
Onder invloed van het Dom-Ino huis (1914) van Le Corbusier (1887-1965), een rank gewapend betonskelet dat enkel bestaat uit vloeren en kolommen, vond gewapend beton ook ingang bij de moderne beweging van het functionalisme. Hoogtepunten van deze beweging, die in Nederland ook bekend staat als Het Nieuwe Bouwen, en waarin licht, lucht en ruimte samengaan met gewapend beton en stalen ramen, zijn het sanatorium Zonnestraal te Hilversum (1924-1928) en de Openluchtschool te Amsterdam (1929-1930), beide naar ontwerp van Jan Duiker (1890-1935). Om de constructie nog ranker te maken, liet Duiker de balkoverstekken aan de uiteinden bij de dakrand verjongen tot de vloerdikte.27 Wiebenga zorgde
27
VITRUVIUS
NUMMER 10
JA N U A R I 2 0 1 0
10 – EINDHOVEN, HENNEBIQUE-CONSTRUCTIE IN PHILIPSGEBOUW SBP OP FABRIEKSCOMPLEX STRIJP UIT 1930. FOTO 2008
voor de benodigde berekeningen. Het accent van de stalen vliesgevel met daarachter een zo rank mogelijk betonskelet was ook uitgangspunt bij de Van Nelle Fabriek te Rotterdam (1926-1930). De architecten J.A. Brinkman (1902-1949) en L.C. van der Vlugt (1894-1936) bedachten samen om de paddenstoelvloer toe te passen (figuur 12). Opnieuw werd Wiebenga als constructeur ingeschakeld. Dit type vloer was in 1906 gepatenteerd door de Amerikaan Claude A.P. Turner als ‘Mushroom flat-slab system’ en bestaat uit een bredere kolomkop die aparte draagbalken overbodig maakt maar een iets dikkere vloer behoeft. Opmerkelijk genoeg had zijn vader Michiel Brinkman (1873-1925) in 1913 deze constructie al toegepast in de Stoommeelfabriek De Maas te Rotterdam.28 Ook F.P.J. Peutz (1896-1974) paste de constructie in 1933 om dezelfde redenen van rankheid toe bij het modehuis Schunck te Heerlen. Bij het Veemgebouw van Philips op Strijp S uit 1941-1942 komen ze eveneens voor (figuur 13).29 Daar is echter niet de esthetiek, maar het grote draagvermogen en vooral de hoogtewinst
de belangrijkste reden: acht Hennebique-balklagen met draagbalken stonden gelijk aan negen gestapelde paddenstoelvloeren. A.M. Haas, die in 1948 op de berekeningmethode ervan promoveerde, merkte daarbij op, ‘in het algemeen kan gezegd worden, dat in een paddenstoelvloer beduidend minder wapeningsstaal en wat meer beton gaat’.30
Schild ende betrouwen De mogelijkheden van beton voor verdedigingswerken waren de Genie niet onopgemerkt gebleven. Bij de nieuw te bouwen forten van de Stelling van Amsterdam paste men vanaf 1897 ongewapend beton met gebroken natuursteen als toeslagmiddel toe (porfierbeton).31 Ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog leerden dat gewapend beton inmiddels onontbeerlijk was geworden. In 1913 had kapitein Pieter Wilhelmus Scharroo (1883-1963) hierover al gepubliceerd.32 Hij was toen werkzaam aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en ontwikkelde zich tot een invloedrijk publicist en propagandist van dit moderne materiaal33 en de moderne mens.34 In 1918 werden de eerste groepsschuilplaatsen
11 – HEERENVEEN, GEREFORMEERDE KERK UIT 1921. FOTO 2006
van gewapend beton gebouwd, maar een echt plan kwam er pas in 1928 met de publicatie van de Voorschriften Inrichtingen Stellingen (VIS). Op grond hiervan verrezen er ter verdediging van de pas gereedgekomen Afsluitdijk (1932) en op strategische plekken langs de rivieren Rivierkazematten (1936) met een dekking van anderhalve meter gewapend beton (figuur 1).35 Rond die tijd werden ter bescherming tegen oorlogsgeweld diverse kerkkappen en andere belangrijke historische gebouwen, zoals het stadhuis van Maastricht, inwendig door middel van betonwanden en betonvloeren scherfvrij gemaakt. In de mobilisatietijd
VITRUVIUS
NUMMER 10
28
JA N U A R I 2 0 1 0
13 – EINDHOVEN, PADDENSTOELVLOERCONSTRUCTIE IN VEEMGEBOUW (GEBOUW SBM) OP FABRIEKSCOMPLEX STRIJP S VAN PHILIPS UIT 1941-1942. FOTO 2008
12 – ROTTERDAM, VAN NELLE FABRIEK UIT 1926-1930, DETAIL VAN EEN PADDENSTOELVLOER. FOTO 2008
verrezen in hoog tempo nog vele G-, S-, en Bkazematten bij de verdedigingslinies en langs de grenzen. Het relatieve nut van deze statische verdedigingwerken ondervond Scharroo aan den lijve als garnizoenscommandant van Rotterdam tijdens het Duitse bombardement op die stad van 14 mei 1940.
Betontechnologie Ter bevordering van studie en ontwikkeling van de betontechniek werd in 1925 de Betonbond opgericht, later Betonvereniging genoemd. Zij stimuleerde het onderzoek naar betonmengsels, maar ook naar een betere uitvoering van betonwerken. De belangrijkste innovatie rond die tijd was de introductie van
het trillen van het beton. De Fransman Marcel Deniau (1896-1975) had in 1927 een octrooi verkregen op de daarbij gebruikte trilnaald.36 Het maakte een beter verdicht beton mogelijk dan bij het tot die tijd gebruikelijke aanstampen. Ook kon met minder aanmaakwater worden volstaan, hetgeen eveneens de kwaliteit van het beton ten goede kwam. De introductie van de betonpomp maakte het mogelijk om de betonspecie niet enkel te pompen, maar vanaf 1920, ook te spuiten. Bij spuitbeton werd een droog mengsel in de sproeikop met water vermengd en als dunne laag op een bekisting gespoten, waardoor dunne schaalconstructies mogelijk werden. Daarmee was gewapend beton uiteindelijk een volwassen bouwmateriaal geworden met steeds beter begrepen materiaaleigenschappen. Trillen en spuiten kunnen in dit verband beschouwd worden als een afsluiting van de eerste betonrevolutie en als opmaat tot een tweede revolutie, die samen met het – in de volgende aflevering te bespreken – schokken en spannen pas tijdens de Wederopbouw tot volle wasdom zou komen.
Noten 1 V[isser], C., Het grauwe gevaar, De Bouwwereld,
11 (1912)44, 345, 347-348.
2 Hermans, Taco, Michiel van Hunen & Huub
van de Ven (red.), Monumenten in Beton: Ontwikkeling en herstel van historisch beton, Amersfoort 2006; Schippers, Hans, Bouwt in Beton!: Introductie en acceptatie van het gewapend beton in Nederland (1890-1940), Gouda 1995. Een wat ouder, maar nog steeds belangrijk, werk is Scharroo, P.W., Cement en Beton Oud en Nieuw: Geschiedkundig overzicht van de ontwikkeling van de betontechniek van de oudste tijden tot heden, Amsterdam 1946. 3 Haegermann, Gustav, Günter Huberti & Hans Möll, Von Caementum zum Spannbeton: Beiträge zur Geschichte des Betons, Wiesbaden/Berlin 1964. 4 ‘Over de kunstmatige steensoort het zoogenaamd Concrete’, Tijdschrift voor den Handwerksman en het Fabrijkwezen in Nederland, tweede deel, ’s-Gravenhage 1852, 93-101. 5 Bosc, Jean-Louis e.a., Joseph Monier et la naissance du ciment armé, Paris 2001, 100. 6 Zie Newby, Frank (ed.), Early reinforced Concrete, Aldershot e.a. 2001. 7 In 1893 gingen Gustav Adolf Wayss (1850-1917) en Conrad Freytag (1846-1921) samen verder in de nog bestaande firma Wayss & Freytag. E. Mörsch, Der Eisenbetonbau: Seine Theorie und Anwendung, Stuttgart 1902. 8 Sinds 1907 met de toevoeging ‘Wittenburg’. 9 Bouvy, J.J.B.J.J., Dr.-Ing. h.c. L.A. Sanders
29
Nederlands pionier van het gewapend beton 1867-1956, Cement, (1967), 275-282. 10 Sanders, L.A. Berekening van betonconstructies, De Ingenieur, 13(1898), 187, 199, 215, 231, 248. Uiteindelijk leidde dit in 1912 tot de eerste Gewapend Beton Voorschriften (GBV). Voor zijn verdiensten verkreeg Sanders in 1913 te Dresden een eredoctoraat in de technische wetenschappen. 11 Sanders, L.A., Het cement-ijzer in theorie en practijk, Amsterdam s.a. (1907). 12 Stenvert, Ronald, Calvé-fabriek Wateringseweg 4, Delft: Bouwhistorische verkenning met waardestelling en fotodocumentatie, Utrecht 2009. 13 Sanders 1907, 434-437. 14 Rössle, Karl, Der Eisenbetonbau, Berlin/Leipzig 1913, 109-111. 15 Opmerkelijk genoeg betitelde de architect het
materiaal zelf nog als ‘onedel’. Kuipers, Marieke, Beton(t)wikkeling: verkenning in vogelvlucht van de betongeschiedenis in Nederland, 1880-1955, in: Hermans e.a. 2006, 16. 16 Citroen, Hans e.a. (red.), Jobsveem
Rotterdam: Een gebouw in beweging 1912-2008, Rotterdam 2008. 17 Plaatsingslijst van het archief: Aannemings-
maatschappij De Kondor (1912-1970), Rotterdam 2005. Nederlands Architectuur Instituut. 18 Delhumeau, Gwenaël, L’invention du béton
armé: Hennebique 1890-1914, Paris 1999. 19 Stenvert, Ronald, Ontwerpen voor wonen en
werken: 125 jaar bureau Beltman, Utrecht 1996. 20 Vanaf het begin werden alle genoemde
Philipsfabrieken uitgevoerd door de Hollandsche Beton Maatschappij. 21 Boon, A.A., Gewapend beton: Een handleiding voor de studie van materialen enz., Leiden 1920 (derde druk inclusief GBV 1918, eerste druk 1908). Een nadere herziening volgde in 1930 en sindsdien ongeveer elke tien jaar. In 1912 verscheen voor het eerst het tijdschrift Gewapend Beton (1912-1936).
VITRUVIUS
NUMMER 10
JA N U A R I 2 0 1 0
ingenieur, constructeur in stuc en staal, Rotterdam 1982. 28 Deze fabriek uit 1913 (Brielselaan 115) ligt aan de zelfde straat als de genoemde door Stulemeijer gebouwde fabriek uit 1910 (Brielselaan 7). 29 Hoeve, J.A. van der, Eindhoven Strijp S Veemgebouw: Bouwhistorische opname, Utrecht 2008. 30 Haas, A.M., Ontwerp en berekening van paddestoelvloeren, ’s-Gravenhage 1949, 211. 31 Heinemann, H.A., R.P.J. van Hees & T.G. Nijland, Concrete: Too young for conservation?, in: D’Ayala, D. & E. Fodde (eds.), Structural analysis of historic construction: Preservation safety and significance, London 2008, 151-159. 32 Scharroo, P.W., Het gebruik van gewapend beton bij militaire verdedigingswerken, Gewapend Beton, 1(1913), afl. 7, 8, 9, en 12, 2(1914) afl. 3. In 1914 omgewerkt tot Der Eisenbeton im Kriegsbau, Beton und Eisen, 13(1914), afl. 16/17. 33 Onder meer: Scharroo, P.W., Inleiding tot de studie van het gewapend beton, Amsterdam 1910 (tweede druk 1916) en Scharroo, P.W., Beton: handleiding voor den betonvakarbeider, ’sGravenhage 1940 (tweede druk 1942). 34 Als bestuurslid van het Nederlandsch Olympisch Comité sinds 1916 stond hij aan de basis van de Olympische Spelen in Amsterdam in 1928. Samen met de latere architect van het Olympisch stadion Jan Wils schreef hij het boek: Gebouwen en terreinen voor gymnastiek, spel en sport: Handleiding voor den bouw, den aanleg en de inrichting, Amsterdam s.a. [1924]. 35 Visser, H.R. & J.S. van Wieringen, Kazematten in het Interbellum, Amsterdam/Utrecht 2002. 36 Visser, S.A., Verdichten van beton met trilapparaten, Cement, 29(1950)21-22, 480-484.
22 Gratema, J., Gewapend beton en bouwkunst,
Bouwkundig Weekblad, 32(1912), 464-469. 23 Kolman, Olde Meierink & Stenvert, De toren van de Sint-Clemenskerk te Steenwijk: Bouwhistorische documentatie, Utrecht 1996. 24 Berlage, H.P., Over de waarschijnlijke ontwikkeling der architectuur, Delft 1905, 24. In 1911 ontwierp Berlage te Santpoort een gegoten betonnen woonhuis. Voor de ontwikkeling in de volkshuisvesting zie: Kuipers, Marieke, Bouwen in Beton: Experimenten in de volkshuisvesting voor 1940, ’s-Gravenhage 1987. 25 De toekomst van het gewapend beton, Architectura, 20(1912), 47-48 en P.J.H. Cuypers, Ingezonden, Architectura, 21(1913), 27-28. 26 Ontwerp Henri-Louis Deneux (1874-1969), uitvoering Firma Wayss & Freytag. Kleinlogel, A., Fertigkonstruktionen im Beton- und Eisenbetonbau, Berlin 1929 (tweede druk circa 1947), 36-43. 27 Bak, Peter e.a. (red.), J. Duiker bouwkundig
AMSTERDAMSCHE FABRIEK VAN CEMENT-IJZERWERKEN / N.V. INDUSTRIËLE MAATSCHAPPIJ F.J. STULEMEIJER / HOLLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT HET MAKEN VAN WERKEN IN GEWAPEND BETON. ALLE UIT HET TIJDSCHRIFT ‘HET HUIS OUD EN NIEUW’, JAARGANG 1910.