BELEIDSPLAN 2010 – 2014 STICHTING BOUWHISTORIE NEDERLAND
BOUWHISTORIE GEMODERNISEERD
STADSARCHIEF MIDDELBURG
1
beleidsplan 2010 - 2014
SBN Stichting Bouwhistorie Nederland Beleidsplan 2010 – 2014 BOUWHISTORIE GEMODERNISEERD
INHOUDSOPGAVE 3
INLEIDING
6
INHOUDELIJKE BELEIDSVELDEN PROCES - KWALITEIT KENNIS ONDERWIJS VERBREDING
21
ALGEMEEN DEEL BESTUUR PUBLICITEIT
24
BESLUIT
25
COLOFON
2
beleidsplan 2010 - 2014
DOM UTRECHT – STENVERT
INLEIDING
Aanleiding
De Stichting Bouwhistorie Nederland (SBN) heeft een stevige ambitie. De Stichting wil de bouwhistorie een eigen volwassen plaats in de samenleving geven en de relaties versterken met alle zaken in de maatschappij waarmee de bouwhistorie raakvlakken heeft. Teneinde dit te bereiken heeft het bestuur zijn ambities verwoord in dit meerjaren beleidsplan. Dit beleidsplan dient voor het bestuur om haar agenda op af te stemmen, doelen te stellen en deze te realiseren. Tevens is het bedoeld om het beleid inzichtelijk te maken voor zijn donateurs en aan een ieder helder te maken wat de Stichting doet, wat zij wil en hoe zij dat wenst te bereiken.
‘De in 1991 in het leven geroepen Stichting Bouwhistorie Nederland stelt zich het bevorderen van de publieke belangstelling voor bouwhistorisch onderzoek, alsmede het bevorderen van de kwaliteit en de kwantiteit van het bouwhistorisch onderzoek in Nederland, een en ander in het belang van de monumentenzorg, ten doel’. Met deze op de statuten van de SBN gebaseerde zin begon het eerste beleidsplan 1997- 2000 van de stichting, opgesteld onder voorzitterschap van Gijs van Herwaarden. Diverse in dat eerste beleidsplan genoemde punten zijn inmiddels gerealiseerd. Er is een bijzonder hoogleraar bouwhistorie gekomen evenals een Post-HBO opleiding Bouwhistorie. Van de in 2000 opgestelde Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek zag in 2009 een hernieuwde versie het licht en in 2007 verscheen het langverwachte boek Inleiding in de Bouwhistorie (herziene heruitgave in 2009).
Inbedding Voor dit nieuwe beleidsplan is gekozen voor de periode 2010-2014. In eerste instantie was het streven om de looptijd te laten beginnen met de in 2009 verschenen Erfgoedbalans, waarin de SBN een aantal taken wordt toebedeeld1. Dit betreft onder het kopje ‘Kenniswinst’ het in kaart brengen van de kennisleemten en het formuleren van de bijbehorende onderzoeksvragen. Daarnaast heeft de SBN onder het kopje ‘Kennisdeling’ een taak toebedeeld gekregen (Platforms voor bouwhistorie). Ten aanzien van het ‘Gebouwd erfgoed’ vertoont de Erfgoedbalans overigens zelf nog enkele lacunes die aanvulling verdienen,2 alvorens een Nationale Onderzoeksagenda voor het Cultureel Erfgoed kan worden samengesteld die verder gaat dan de Kennisprogramma’s 2009-2013 - zoals die recentelijk geformuleerd in Kennis voor de praktijk van de
1
Beukers, E. (eindred.), Erfgoedbalans 2009: Archeologie, monumenten en cultuurlandschap in Nederland, Amersfoort 2009, 129-134. 2 Abrahamse, Jaap Evert, Henk Baas & Reinout Rutte, ‘Hollands erfgoed: De stand van onderzoek naar de geschiedenis van architectuur, stedenbouw en cultuurlandschap’, OverHolland, 8(2009), 86-114.
3
beleidsplan 2010 - 2014
erfgoedzorg3 en waarin de bouwhistorie slechts een bescheiden rol speelt. Een tweede aanleiding vormt de eveneens in 2009 verschenen Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Hierin worden drie beleidspijlers geformuleerd: (1) cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening, (2) krachtiger en eenvoudiger regelgeving en (3) bevorderen van herbestemming. De MoMo benoemt onder meer het belang van de bouwhistorie als nuttig en constructief onderdeel in deze processen en geeft eveneens handvatten voor de inzet ervan.
Bouwhistorie ‘Bouwhistorisch onderzoek is een ma-
nier om de (bouw)geschiedenis van een object vast te leggen. Door het opmeten, documenteren en interpreteren van een gebouw of gebouwonderdelen, kan de bouwgeschiedenis ervan worden ontrafeld. Dit kan in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie of verkenning, maar ook gedetailleerder, als opname of ontleding, vaak in combinatie met archiefonderzoek. Het terrein van de bouwhistorie is echter veel breder. Dit strekt zich uit van de bouworganisatie in het verleden, tot aan de ontwikkeling en toepassing van materialen en constructies, het gebied dat in het Engels construction history wordt genoemd’.4 Dit ‘lezen’ (waarnemen, analyseren en interpreteren) van de ‘materialiteit’ (materialen, constructies en afwerkingen) van het gebouw en het plaatsen daarvan in een bredere cultuurhistorische context staat centraal in het bouwhistorisch onderzoek,
waarbij het onderzoek geschiedt op een wetenschappelijk verantwoorde wijze. Het bepalen van te verwachten waarden in de vorm van waardekaarten behoort tot de capaciteiten van de bouwhistorie en strookt met de eerste pijler van de MoMo. Het maken van een waardestelling van het onderzochte object ten behoeve van het behoud van het (cultuurhistorisch) waardevolle bij herbestemming is een kernkwaliteit van de bouwhistorie en vormt een wezenlijk onderdeel van de derde pijler van de Momo. Streven Met dit beleidsplan willen we bereiken dat de bouwhistorie als discipline optimaal wordt ingebed in en goed aansluit op de recente ontwikkelingen op het gebied van de monumentenzorg, met de Erfgoedbalans en de Momo als de belangrijkste exponenten daarvan. Nadere implementatie van de nieuwe Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek (2009) in deze ontwikkelingen is een ander streven. Dit streven dient gekoppeld te worden aan de verbetering van de randvoorwaarden van het bouwhistorisch onderzoek als geheel, in de vorm van betere wettelijke kaders, de verbetering van de professionaliteit van de beroepsgroep en de kwaliteitszorg.
3
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Kennis voor de praktijk van de erfgoedzorg: Themaprogramma’s 20042009, Kennisprogramma’s 2009-2013, Amersfoort 2010.
4
4
Stenvert, Ronald & Gabri van Tussenbroek (red.), Inleiding in de Bouwhistorie: Opmeten en onderzoeken van oude gebouwen, Utrecht 2007, 8.
beleidsplan 2010 - 2014
Daarnaast heeft de bouwhistorie een eigen taak om zijn inmiddels ietwat stoffig geworden imago op te poetsen en hernieuwd te laten flonkeren. Dit dient te geschieden door nieuwe wegen in te slaan en discussies in het brede veld van het cultureel erfgoed aan te gaan. Het is een streven om de bouwhistorie op het gebied van de kennis zich te laten bezinnen op zijn methodische grondslag, institutionele inbedding en inhoudelijke kennis, om uiteindelijk via het in kaart brengen van kennisleemten tot een eigen of gedeelde onderzoeksagenda te komen in afstemming met andere kennisprogramma’s. Onderwijs is onlosmakelijk met onderzoek verbonden en het is daarom een volgend steven om door middel van onderwijs de vergaarde kennis in te zetten om nieuwe bouwhistorici op te leiden, maar ook om ervaren bouwhistorici blijvend hun kennis op peil te laten houden. Bouwhistorie heeft sterk lokaal bepaalde aspecten, maar die dienen niet het zicht op de bredere context te belemmeren. Hieruit vloeit het streven voort om bouwhistorie blijvend in een bredere context te plaatsen, in relatie met andere disciplines, internationale contacten en moderne inzichten.
5
Opzet beleidsplan 2010 – 2014 Op grond van dit streven heeft het voorliggende beleidsplan een indeling gekregen in vier inhoudelijke beleidsvelden. Begonnen wordt met een hoofdstuk over proces en kwaliteit, gevolgd door hoofdstukken over kennis, onderwijs en verbreding. Het beleidsplan wordt afgesloten door een meer algemeen deel waarin de organisatie en publiciteit van de SBN als zodanig aan de orde komen.
beleidsplan 2010 - 2014
INHOUDELIJKE BELEIDSVELDEN PROCES – KWALITEIT ‘Het streven is om ervoor zorg te dragen dat de bouwhistorie als discipline goed wordt ingebed in, en aansluit op de recente ontwikkelingen op het gebied van de monumentenzorg.’ Wet- en regelgeving Wil bouwhistorisch onderzoek werkelijk in alle gevallen een verplicht onderdeel zijn van restauratie en / of interventie in een waardevol bouwwerk - en zeker een (rijks)monument -, dan is wettelijke verankering van bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk. De SBN streeft ernaar dit daadwerkelijk op te laten nemen in een relevante regelgeving, bijvoorbeeld door middel van een herziening van de Monumentenwet. Bij de herziening van de Richtlijnen in 2009 is in eerste instantie ingezet op aanpassing en verbetering van de richtlijnen zelf. Pas nu de realisatie hiervan een feit is, worden de mogelijke aanpassingen in de wet- en regelgeving ter hand genomen. Voor die aanpassingen zijn verschillende mogelijkheden aan-
6
wezig, die naast elkaar staan en elkaar aanvullen. Allereerst is er het streven het bouwhistorisch onderzoek onder ‘Malta’ te laten vallen. Het zogeheten Verdrag van Valletta uit 1992 omvat de verplichting voor de EU-lidstaten om de zorg voor het archeologisch onderzoek wettelijk te implementeren. In diverse landen is dat sindsdien gebeurd, na een lange aanloop is de wettelijke vertaling van de geest van Malta ook in Nederland een feit geworden met de aanpassing van de Monumentenwet 1988, die in dit verband ook wel de Wet op de Archeologische Monumentenzorg wordt genoemd. In 2007 is deze wet in werking getreden. Verplichting tot uitvoering van onderzoek wanneer de bodemresten worden bedreigd, kosten voor rekening van de verstoorder, tot en met verplicht rapporteren van de bevindingen maken deel uit van de nieuwe wetsartikelen. In tegenstelling tot in enkele andere landen is in Nederland bij de interpretatie van Malta het bovengrondse, bouwhistorisch erfgoed buiten beschouwing gebleven. Over de mogelijkheid bouwhistorie alsnog onder het verdrag te scharen, zijn in 2008 kamervragen gesteld. Dit was de aanleiding voor de RCE om dit te onderzoeken.
beleidsplan 2010 - 2014
Een ander belangrijk streven is om bouwhistorie in de modelmonumentenverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te laten opnemen. De SBN ziet dit als bijzonder wenselijk. Het proces zoals dat is beschreven in de Richtlijnen kan daarbij als uitgangspunt dienen. Echter, de VNG zat de laatste tijd op de koers van het vereenvoudigen van de modelverordeningen en zelfs weglaten van facultatief aangeboden onderdelen. Zij bewoog zich daarmee geheel in lijn van de algemene trend van deregulering van de overheid en het verminderen van lasten voor de aanvrager van een vergunning. Niettemin is het streven van de SBN om bij de VNG aan te dringen op het opnemen van bouwhistorie in de verordening, in het proces van de vergunningverlening. Daarnaast is het, los van de modelverordening, mogelijk om relevante bepalingen aan te bieden aan individuele gemeenten. Deze kunnen via de Federatie grote monumentengemeenten en het Convent van gemeentelijke bouwhistorici worden verspreid.
Implementatie Richtlijnen Gestreefd dient te worden naar een zo optimaal mogelijke inbedding van de bouwhistorie in het restauratieproces. Daartoe is met de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek uit 2000 een goede eerste stap gezet. In 2009 heeft een breed samengestelde werkgroep onder leiding van de Rijksgebouwendienst en met substantiële inbreng van de SBN deze richtlijnen aangepast en gemoderniseerd. De presentatie van de vernieuwde Richtlijnen vond plaats tijdens de Restauratiebeurs 2009. Een belangrijke vernieuwing is de plaatsing van het bouwhistorisch onderzoek in het bouwproces. Daarbij hoort het in een zo vroeg mogelijk stadium opstellen van een Plan van Onderzoek (PvO) over de beoogde diepgang van het onderzoek, een en ander afgestemd op de behoeften van het gebouw en de geplande ingreep. De uitvoering van het bouwhistorisch onderzoek dient ingebed te zijn in een zorgvuldige wijze van wetenschappelijk handelen met een logische opeenvolging van gegevens, interpretaties, waardestellingen en adviezen. Beleidsmatig belangrijk zijn 7
de waardestelling en de bijbehorende waardestellingsrepresentatietekening(en) waarin het gebouw centraal staat. Bij deze interne waardestelling hoort ook een contextuele waardestelling waarin het gebouw geplaatst wordt in een breder kader van cultuurhistorische ruimtelijke en andere betekenisverlenende aspecten, die tegenwoordig een grote rol worden toegekend (MoMo). Door de waardestelling vroeg in een restauratie-, verbouw- of herbestemmingproces te laten plaatsvinden, wordt het traject tot de uitvoering veelal verkort; het bouwhistorisch onderzoek kan daardoor bijdragen aan pijler 2 van MoMo.
te gaan van een ‘overdrachtsprotocol’dat meestal geschiedt in de vorm van aanbevelingen voor nader onderzoek en attentiepunten bij verdere ontwikkeling. Dit grensvlak waarbij de bouwhistorie zich op het terrein van de ontwerper lijkt te bewegen is nog een onderwerp van nadere gedachtevorming. Wat kan een bouwhistoricus aandragen als kwaliteit van het gebouw om mee te nemen in het ontwerp? Vooral waar het gaat om jongere bouwkunst, is soms de vraag welke nieuwe ingrepen nog toelaatbaar zijn zonder de essentie van het gebouw aan te tasten. Een discussie over dit onderwerp, waarbij nieuwe termen als ‘draagvermogen’, ‘demarcaties’ en ‘aanraakbaarheid’ een rol spelen, dienen niet uit de weg gegaan te worden.
Aanbevelingen en verder Een belangrijk aspect van elk toegepast (objectgericht) systematisch bouwhistorisch onderzoek is de waardestelling met de bijbehorende waardestellingsrepresentatietekening(en) die in het bouwproces kunnen dienen als toetsingskader voor restauratie, herbestemming of verbouwing en als uitgangspunt bij gebruik of ontwerp. Deze waardestelling dient vergezeld
Kwaliteitszorg Waar de Richtlijnen een belangrijke basis vormen voor het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek, dient er ook op andere niveaus een proces van kwaliteitszorg ontwikkeld te worden, zowel vanuit de overheid als vanuit de beroepsgroep. Het streven van de SBN is om al dan niet in overleg met andere relevante partijen een kader te bepalen van een goed kwaliteitszorgtraject. In detail kan dit geschieden door op basis van de Richtlijnen protocollen op te stel-
beleidsplan 2010 - 2014
len die kunnen leiden tot beter vergelijkbare bouwhistorische rapporten, maar ook van andere specifieke processen en procedures. Gekeken dient te worden naar de mogelijkheden om meer toegesneden regelingen op te stellen waaraan de in de praktijk werkende bouwhistorici zich kunnen conformeren en waaraan getoetst kan worden. Onderdeel van het kwaliteitszorgtraject is het opzetten van een beroepsvereniging, de Bond van Nederlandse Bouwhistorici (BNB). Bij deze oprichting speelt de SBN een initiërende rol. De BNB zal zich na de oprichting (voorzien in 2010) verder als een zelfstandige organisatie gaan ontwikkelen.
DORDRECHT JANSEN
Waardekaarten/verwachtingen Naast zichtbare en onderkende bouwhistorische waarden, zijn er bouwhistorische waarden waarvan we nog geen weet hebben omdat ze nog niet aan het licht zijn gekomen, of omdat de wetenschappelijke waarden er nog niet van ingezien zijn. In dit opzicht heeft de bouwhistorie veel gemeen met de archeologie en het interieuronderzoek, waar ook nog veel onbekende waarden op ontdekking wachten. Deze bouwhistorische potenties zijn in toenemende mate in de belangstelling komen te staan, omdat het in kaart brengen daarvan een zinvolle rol 8
beleidsplan 2010 - 2014
DONATEURSDAG UTRECHT 2009 – JANSEN
kan spelen in het beheer van de gebouwde omgeving.Voor het middeleeuwse deel van de binnenstad van Amsterdam is al een dergelijke kaart gemaakt in de vorm van een bouwhistorische waardenkaart5 en deze heeft al zijn nut bewezen als attentiekaart bij ontwikkelingen in dit gebied. Een bouwhistorische verwachtingenkaart kan een welkome aanvulling bieden op gebiedsgerichte waardekaarten dan wel ordekaarten. Ook in Utrecht, 'sHertogenbosch en Leiden zijn vergelijkbare kaarten tot ontwikkeling gekomen. De SBN ziet het als haar taak om het in kaart brengen van deze bouwhistorische potenties in algemene zin in de Nederlandse steden (maar ook in dorpskernen) te stimuleren. Ook ziet de SBN voor zich een rol weggelegd om mee te denken over de systematisering hiervan en het streven om dit voor meer steden te realiseren, zowel voor de kennisontwikkeling als in de vorm van een beheersinstrument.
5 Glaudemans, Ronald, Een bouwhistorische waardenkaart voor de stadskern van Amsterdam, Amsterdam 2008.
9
beleidsplan 2010 - 2014
PAKHUIS PHENIX ZAANDAM - SAZ
PAASKERK ZAANDAM - VERHOEK
KENNIS ‘Het streven is om de bouwhistorie zich te laten bezinnen op zijn methodische grondslag, institutionele inbedding en inhoudelijke kennis, om uiteindelijk via het in kaart brengen van kennisleemten tot een eigen of gedeelde onderzoeksagenda te komen.’ Methodische grondslag De bouwhistorie is een jong, maar inmiddels algemeen erkend vakgebied met een wetenschappelijke aanpak. De wetenschappelijke inbedding/onderbouwing staat echter nog in de kinderschoenen. Daarom dient er een grondslagendiscussie over definitie, doel, onderzoeksgebied en resultaten van de bouwhistorie nader gevoerd te worden. Dit betreft zowel het beleidsmatige en toegepaste kader daarvan als het overkoepelende wetenschapsfilosofische kader van de bouwhistorie. Een wezenlijke vraag die speelt is hoe wij tot die nadere theorievorming kunnen komen en hoe die vervolgens kan aansluiten op andere moderne ontwikkelingen in het vakgebied en de ruimtelijke dan wel cultuurhistorische wetenschappen als geheel. Ook is een nadere wetenschappelijke definitie van en 10
het onderscheid tussen dan wel de overeenkomsten met de methoden in de diverse disciplines (archeologie, bouwhistorie etc.), alsmede inhoudelijke kennisverwerving en kennisdeling op zijn plaats. De SBN wil hiertoe een aanzet geven, in samenwerking met en verder gevoerd door universiteiten. Inhoudelijke kennis De SBN dient te streven naar de vergroting van de inhoudelijke kennis over de bouwhistorie, zowel in de diepte als in de breedte. Kennisvergroting in de breedte houdt in dat de bouwhistorie zich nader moet bezinnen op het ontwikkelen van gereedschappen om niet enkel het gebouw als zodanig, maar ook in zijn context te beschouwen. Ruimtelijke en historische inbedding speelt immers een steeds grotere rol in het omgaan met het gebouwd erfgoed. Bij ruimtelijke eenheden kan aan bouwblokken gedacht worden, maar ook aan boerderijen in combinatie met de andere gebouwen op hetzelfde erf, kloosters of industriële complexen. Met het nog explicieter plaatsen van het gebouw in tijd, ruimte en context wordt voor een deel invulling gegeven aan de taak die in de Erfgoedbalans aan de SBN is opgedragen. Kennisvergroting in de diepte betreft het feit dat momenteel veel incidentele ken-
beleidsplan 2010 - 2014
nis in afzonderlijke - en niet altijd even goed beschikbare – rapporten is neergeslagen, veelal ten behoeve van een beleidsmatig doel. De in deze rapporten vervatte inhoudelijke kennis zou beschikbaar gesteld moeten worden ten behoeve van de beroepsgroep om tot kenniswinst te komen. Hiertoe kan gedacht worden aan eenvoudige maatregelen zoals het inrichten van een centraal verzamelpunt voor deze bouwhistorische rapporten, analoog aan dat voor de archeologische rapporten bij de RCE. Ook de ontsluiting van de rapporten zou relatief eenvoudig verbeterd kunnen worden door een protocol vast te stellen, waarin het opnemen in de rapportages van trefwoorden, aanduiding van een tijdsspanne en een samenvatting verplicht worden. Een derde, meer ambitieuze stap, is om te streven naar het maken van een inhoudelijke koppeling tussen de gevonden resultaten in verschillende, maar vergelijkbare, rapporten. Onderzocht zou moeten worden op welke wijze op een meer systematische manier tot een verdieping van kennis van materialen, constructies en afwerkingen gekomen kan worden. Het ‘aaneenrijgen’ en ‘afromen’ van recent aan de oppervlakte gekomen kennis zou op een eenvoudige wijze tot aanzienlijke kenniswinst kunnen leiden. Onderzocht zou moeten worden of voor de realisering
hiervan niet aangesloten zou kunnen worden bij één van de kennisprogramma’s van de RCE. Een praktische uitvoering en deel hiervan, aansluitend bij de Nationale Referentiecollectie van de archeologen,6 is het opzetten van een ‘compendium voor materialen en constructies’. Mogelijk kan er ook aan gedacht worden om in het kader van opleidingen in de bouwhistorie te werken aan deze kennisbundeling. Door het ‘aaneenrijgen’ van het al bestaande wordt ook het zicht op kennislacunes duidelijker. Institutionele inbedding Voor de bouwhistorie ontbreekt op dit moment een gedegen institutionele inbedding in de Nederlandse universiteiten. Er is bij de universiteit Leiden een bijzonder hoogleraar in de bouwhistorie, maar de verdere inbedding laat nog te wensen over. Gestreefd zou moeten worden naar het onderzoeken van strategische allianties met andere hoogleraren, zoals hoogleraren in de architectuurgeschiedenis of archeologie, dan wel bijzondere hoogleraren ingesteld door andere instanties (Belvedere-hoogleraren). Te denken valt ook aan overleg met CLUE (Cultural Landscape and Urban Environment) van de VU te Amsterdam. Op langere termijn is ook 6
nadere samenwerking in een of andere vorm te overwegen met hoogleraren of promovendi in het buitenland (Trier, Oxford, Leuven etc.). We willen onderzoeken of en in welke vorm de bouwhistorie een bijdrage zou kunnen leveren aan de onderzoeksinitiatieven van de genoemde hoogleraren en hun universiteiten. De SBN dient zich in te zetten voor de continuering en uitbouw van de bouwhistorische kennis op wetenschappelijk niveau in de vorm van de hoogleraar bouwhistorie momenteel aan de Rijksuniversiteit Leiden. Als medeverantwoordelijke voor de leerstoel dient de SBN ook actief mee te denken met het opzetten van een wetenschappelijk onderzoeksplan waarin de promotie van extraneï op het gebied van de bouwhistorie een plaats zouden kunnen krijgen. Daarnaast dienen ook strategische allianties aangegaan te worden met andere universiteiten, waarbij te denken valt aan het ®MIT in Delft. Ook dienen de relaties met de hogescholen en de lector bouwhistorie aangehaald te worden. Wat dit laatste betreft heeft de SBN al een rol in raad van advies van de Post-HBO opleiding in Utrecht.
www.rna-project.org
11
beleidsplan 2010 - 2014
Onderzoeksagenda Een toekomstvisie op de bouwhistorie kan het niet stellen zonder een onderzoeksplan voor de nabije toekomst. Veel is er al bereikt en ook wacht bestaande verspreide kennis, zoals vermeld, op bundeling. Wat nog mist is een overzicht van de onderdelen van de bouwhistorie waar meer en waar minder of waar nog in het geheel niets over bekend is. Het in kaart van deze leemten in het onderzoeksveld is een eerste belangrijke taak. Deze wordt echter nog vooraf gegaan door het opstellen van een grove indelingssystematiek voor het hele veld wat betreft onderwerpen, tijdsindeling, etc. Op basis van een hieruit voortkomende indeling kunnen lacunes in kaart gebracht worden. In de praktijk zullen deze variëren van de ontwikkeling van het baksteenformaat in Blokzijl, de ontwikkeling van het vierkante kasteel, tot het gebruik van linoleum als wandbekleding, naast vele andere meer persoonlijk getinte onderzoeksgaten en –gaatjes. Het streven van de SBN zou erop gericht moeten zijn om tot de opstelling van een algehele ‘kapstok’ te komen en daar in onderling – interactief - overleg met bouwhistorici en andere betrokkenen de geconstateerde kennis lacunes aan op te hangen. Een volgende belangrijke stap is om te komen tot een zekere mate van
rangschikking naar urgentie en het groeperen tot thema’s al dan niet in combinatie met tijdsperioden en / of regionale differentiaties. Dit dient te leiden tot het vaststellen van grotere thema’s ten aanzien van de bouwhistorie in de ruimste zin. Als voorbeeld kan gedacht worden aan thema’s zoals ‘erosie en duurzaamheid’ (gemeenschappelijke muren zijn bestendiger dan vloerafwerkingen), ‘schaarste en import’ (bouwen is altijd een zoeken naar geschikte bouwmaterialen geweest), ‘mooier voor minder’ (nieuwe bouwmaterialen lijken niet zelden op oudere en willen op een goedkopere wijze een zelfde effect bereiken), ‘typen en vertrekken’ (schakelingen van vertrekken in gebouwen, van kasteel tot kamerwoning, van opera tot school). Het formuleren van enkele grotere onderzoeksthema’s kan in ieder geval het denken over de bouwhistorie stimuleren, maar mogelijk zijn ook enkele thema’s geschikt om nader uit te werken tot onderzoeksprogramma’s waarvoor bij de RCE of in academische dan wel andere kringen fondsen aan te boren zijn. Op meer bescheiden niveau is te denken aan een tweejaarlijkse prijs voor vernieuwend onderzoek naar één van de geformuleerde thema’s. Ook het organiseren van een jaarlijkse lezing op het gebied van de on12
derzoeksagenda behoort tot de mogelijkheden. Het rangschikken van de geformuleerde thema’s dient te leiden tot een zelfstandige onderzoeksagenda voor de bouwhistorie of een die deel uitmaakt van een grotere onderzoeksagenda. De SBN ziet hiervoor een belangrijke rol voor zich weggelegd, als initiator en als aanjager. Zij zoekt daarvoor een nauwe samenwerking met universiteiten, RCE en andere kennisinstituten.
beleidsplan 2010 - 2014
ONDERWIJS UTRECHT - VERHOEK
ONDERWIJS ‘Het streven is om ervoor te zorgen dat via onderwijs de opgebouwde bouwhistorische kennis wordt overgedragen op nieuwe generaties bouwhistorici, maar ook dat ervaren bouwhistorici hun kennis blijvend op peil houden.’
agenda kan bekeken worden waar de Inleiding een gerichte aanvulling behoeft. Mogelijk dient ook een nadere regionale differentiatie aangebracht te worden, waarbij grensoverschrijdende overeenkomsten en verschillen beter tot uitdrukking kunnen komen. In de verdere toekomst dient ook gedacht te worden over een vertaling in het Engels. Dit kan de SBN niet alleen; hiervoor is input vanuit het onderwijsveld noodzakelijk.
Eindtermen opleidingen De SBN ziet het als haar taak om een notitie te ontwikkelen over de eindtermen van nieuw op te leiden bouwhistorici, waarin aangegeven wordt wat moeten ze weten en kunnen. Vanuit deze opleidingseisen dienen gedachten ontwikkeld te worden over stages en traineeships. Hiernaast zouden ook, in afstemming met de BNB, criteria opgesteld moeten worden wat de eisen voor een ervaren bouwhistoricus zijn en wat een senior bouwhistoricus in zijn mars zou moeten hebben.
Kennisdeling Het onderzoek naar de materialiteit van gebouwen omvat kennis en vaardigheden die bouwhistorici zich in de werkpraktijk eigen hebben gemaakt. Om de continuïteit van deze kennis en vaardigheden te garanderen moet gewerkt worden zowel aan kennisoverdracht - op wetenschappelijk, MBO en HBO niveau - ten behoeve van de opleiding vanieuwe bouwhistorici, als op kennisdeling met bredere doelgroepen in politiek en publiek.
Onderwijsmateriaal Gekeken moet worden of de in 2007 verschenen Inleiding in de Bouwhistorie kan blijven dienen als bruikbaar basisboek bij de opleiding en op welke punten daar in de directe en in de verdere toekomst aanvullingen op gemaakt moeten worden. In afstemming met de onderzoeks-
Permanente bijscholing Opgedane kennis is geen garantie voor de toekomst; kennis moet permanent bijgeschaafd en aangevuld worden, zowel met betrekking tot het directe vakgebied als in ruimere zin. De SBN wil daarom allereerst meer zicht krijgen op de momenten van kennisuitwisseling binnen het vakgebied (platforms, studiedagen etc.)
13
beleidsplan 2010 - 2014
als daarbuiten (archeologen, historische geografen, historici etc.) en het nut en belang daarvan in kaart brengen. Vervolgens wil zij stimuleren dat een stelsel van bijscholingspunten opgezet gaat worden voor professionals in de bouwhistorie, zoals bijvoorbeeld ook de fysiotherapeuten hebben. Het bijwonen van congressen, lezingen etc. zou daarin gekoppeld kunnen worden aan een puntenstelsel met als bedoeling de bijscholing van bouwhistorici te stimuleren en te structureren. Dit zou in overleg en samenwerking met de BNB verder kunnen worden ontwikkeld.
VERBREDING ‘Het streven is om de bouwhistorie in een bredere context te plaatsen, zowel in relatie met andere disciplines, internationale contacten en moderne inzichten.’ Van bouwhistorie naar cultuurhistorie Geheel in lijn met de algemene ontwikkelingen in het veld van de cultuurhistorie is het van belang om de bouwhistorie in een bredere context te plaatsen, maar wel met behoud van zijn eigen identiteit. In de Richtlijnen (2009) is hierop in de ondertitel ‘Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed’ een voorschot opgenomen. De procesmatige uitvoering verdient nog verdere uitwerking. In de praktijk van het cultuurhistorisch onderzoek zal afhankelijk van het soort onderzoek een verdeling gemaakt kunnen worden naar de verschillende disciplines die bij zo'n onderzoek betrokken zijn. Naar gelang het onderzoek zouden meer architectuurhistorische dan wel interieurhistorische of historisch-geografische aspecten in het geding kunnen zijn. Waar het gaat om het onderzoek naar het gebouwd erfgoed ligt het voor de hand dat de bouwhistoricus de regie in handen neemt en naar gelang het onderzoek andere disciplines een rol toebedeeld. Wat 14
betreft de archeologie ligt dit, vanwege wettelijke verplichtingen iets anders, en zal bepaald moeten worden of een archeoloog voor een bepaald deel ingeschakeld moet worden. Andersom komt het ook steeds vaker voor dat bouwhistorici als specialisten ingeschakeld worden bij opgravingen. De SBN wil zich inzetten voor het belang en de positie van de bouwhistorie in deze cultuurhistorische processen. Kennisverbreding Naast een procesmatige verbreding bestaat er ook een inhoudelijke verbreding met een aantal thema’s waarvan de bouwhistorie zich in de toekomst rekenschap zal moeten geven. Voor de manier waarop zal nog een vorm gevonden moeten worden. Mogelijk moet de SBN de rol op zich nemen om een aantal thematische bijeenkomsten te beleggen in de vorm van kennisateliers. Het doel hiervan is om wat ‘weerbaarder’ te komen te staan ten opzichte van recente ontwikkelingen. In dit kader valt te denken aan de volgende thema’s: - Verbreding in de ‘context’ van de cultuurhistorie. Bouwhistorie is een discipline die zich om effectief te blijven meer moet verbreden en interactie dient te zoeken met andere cultuurhistorische disciplines.
beleidsplan 2010 - 2014
De juiste mix moet daarin nog gevonden worden. - Verbreding in de ‘ruimte’ met historisch geografen. Met name wanneer de bouwhistorie niet enkel het onderzoek van losse panden betreft, maar meer blok- of gebiedsbericht ingezet wordt, ontstaan er raakvlakken met de historische geografie die nader afgetast moeten worden, denk aan boerderijlinten in het landschap, of bouwblokken in relatie tot de morfologie van de stadsplattegrond. - Bouwhistorie en gebruiksgeschiedenis. Een trend is om het gebouw minder als een opsomming van materiële veranderingen te beschouwen, maar eerder als een gevolg van handelingen door historische personen en hun acties (komst van een rijke erfdochter leidt tot een ingrijpende verbouwing). Dit kan tot uiting komen in een koppeling van bouwfases aan gebruikers in het verleden. - Verstaan met immaterialiteit en 'lieu de memoire'. Anders dan voorheen wordt het gebouw niet enkel meer als gebouw op zich zelf beschouwd, maar als een ‘kapstok van betekenissen’, zowel in vluchtige zin (Napoleon heeft hier geslapen) als intensiever (VOC pakhuizen als representanten van een gevoelig verleden). Het gaat hierbij om historische feiten die niet tot een bouwkundige aan-
passing hebben geleid. Voor de bouwhistorie zal er een link met de materialiteit moeten blijven staan.
steenformaten zou de bouwhistorie voor een grotere groep wat aantrekkelijker maken.
gesprekspartner. Het Historisch Geografisch Tijdschrift een belangrijke publicatie op dit gebied.
- Genius loci. De nadruk op het belang van de plek wordt ook sterker. Niet enkel in de klassieke zin van de continuïteit van de bebouwing ten gevolge van een bron, verkeerskruising of iets dergelijks. Ook in de moderne zin speelt de ‘geest van de plek’ een rol wanneer bijvoorbeeld de ‘stempelafdrukken’ van de oorspronkelijke bouwwerken in de wederopbouw na sloop van die oorspronkelijke gebouwen in een hernieuwde vorm terugkeren.
Incidenteel overleg Voor deze kennisverbreding is contact wenselijk met organisaties van aanverwante historische disciplines, in eerste instantie in Nederland. Deze organisaties zijn vaak op landelijk niveau georganiseerd. Niet altijd is overleg op regelmatige basis noodzakelijk, maar volstaat een georganiseerd netwerk van ‘personele unies’, dat wil zeggen bouwhistorici die tevens op de hoogte zijn dan wel lid van een aanverwante organisatie. Via een dergelijk netwerk kan de SBN op de hoogte blijven van de nieuwste ontwikkelingen in aanverwante gebieden, maar anderzijds ook het belang van het bouwhistorische object in bredere zin bij die organisaties bepleiten. Het is goed te bedenken dat in het algemeen gesproken tot nog toe weinig overlap bestaat tussen de leden van de verschillende organisaties.
- Archeologie. Op het gebied van ‘ondergrondse’ cultuurhistorische resten is contact met archeologen van belang, met name het Convent van Gemeentelijke Archeologen komt hiervoor in aanmerking. Zij vertegenwoordigen circa 35 gemeenten.
- Historische Geografie. Een belangrijke discipline op het gebied van onderzoek naar de historische ‘onderlegger’ van bebouwing is de historische geografie. Het landelijk Netwerk Historisch Cultuurlandschap, waarin de belangrijkste geografen vertegenwoordigd zijn, is de beoogde
- Historici. Op het gebied van de geschiedenis is het veld divers, zijn er vele regionale dan wel provinciale of locale organisaties die delen van dit gebied bestrijken.
- Gestolde intenties. De bouwhistorie zou erbij gebaat zijn als vakgebied een meer verhalende richting in te slaan zoals historisch geografen dit met de ‘Biografie van het landschap’ hebben gedaan. In bouwhistorische zin kan het gebouw daarbij vooral gezien worden als een ijkpunt, kristallisatiepunt dan wel identificatiepunt in een moderne dynamische wereld. In meer literaire zin kan gedacht worden aan thema’s als ‘het gebouw als beschuttende huls over het geleefde leven’. In meer materialistische zin kan het gebouw gezien worden als ‘geaccumuleerd geïnvesteerd kapitaal met een kwaliteit die nu niet meer voorhanden is’. Een meer beschouwende benadering die wat verder weg staat van een opsomming van bak15
beleidsplan 2010 - 2014
- Kunsthistorici. Op het gebied van de beeldende kunst is de Vereniging Nederlandse Kunsthistorici van belang, hiervan zijn ook architectuurhistorici lid. De vereniging geeft vier keer per jaar een informatiebulletin uit. - Architectuurhistorici. Op het gebied van de architectuur bestaat geen afzonderlijke vereniging van architectuurhistorici. Het initiatief om tot een jaarlijkse studiedag te komen is verwaterd. Voor de relevante informatie zijn de tijdschriften Bulletin KNOB en Vitruvius van belang.
- Specifieke gebieden. Voor specifieke ‘deelverzamelingen’ van het gebouwde erfgoed bestaan afzonderlijke belangengroepen. Zo is er de Federatie Industrieel Erfgoed Nederland die zich vooral inzet op het gebied van de industriële archeologie (www.industrieel-erfgoed.nl). Daarnaast bestaat er sinds 1988 voor de klassieke moderne architectuur de DocoMomo (Documentation and Conservation of the Modern Movement) opgericht als internationale organisatie maar met sterke wortels in Nederland en een Nederlandse tak (www.docomomo.nl). In 2000 is de Stichting het Nederlandse Interieur opgericht (www.shni.nl). De genoemde organisaties geven een eigen mededelingenblad uit. Externe contacten Ten opzichte van de huidige situatie is het streven van de SBN om de contacten met verwante organisaties in het erfgoedveld verder uit te bouwen. Gedacht kan worden aan: - de RCE is ons eerste aanspreekpunt binnen de landelijke overheid waarmee diverse contacten bestaan; permanent voor het bouwhistorische platform, incidenteel voor projecten zoals Bouwhistorie Bedreigd (werktitel); voor beleidsbeïnvloeding of voor lobby voor wetsaanpassingen (www.cultureelerfgoed.nl). 16
- de Erfgoedinspectie (EI) controleert of de verschillende partijen in het veld van het culturele erfgoed hun taken goed vervullen, gegeven de wettelijke spelregels. Bouwhistorie staat sinds enige tijd op de agenda en enkele van de inspecteurs hebben zelf ervaring als bouwhistoricus. Toch is de rol van de EI als zodanig en voor de bouwhistorie in het bijzonder nog niet geheel uitgekristalliseerd (www.erfgoedinspectie.nl). - de Federatie grote monumentengemeenten is een belangrijke partner. Zij vertegenwoordigt ruim vijftig gemeenten en is van belang vanwege de lijnen naar de individuele gemeenten intern, maar ook vanwege de kracht van de bundeling naar het ministerie (OCW), de RCE over voor het locale niveau belangrijke onderwerpen. Het contact is nu nog niet structureel, maar wel wenselijk (www.vng.nl). - het Convent van Gemeentelijke bouwhistorici bestaat uit gemeentelijke bouwhistorici uit circa vijftien gemeenten en is van belang vanwege de inhoudelijke afstemming, bijvoorbeeld waar het gaat om het opstellen van gemeentelijke waardenkaarten. - andere instituten, zoals universiteiten en hogescholen (punt 2 ‘kennis’ en punt 3 ‘onderwijs’), particuliere instanties (Erf-
beleidsplan 2010 - 2014
goed Nederland, KNOB, etc.) en particuliere initiatieven (Platform Mariaplaats) etc. Internationale uitwisseling Grensoverschrijdende contacten zijn van nut voor het uitwisselen van kennis. Ook hier is het naar de mening van de SBN van belang om te streven naar een netwerk van ‘personele unies’, met leden of waarnemers die de contacten onderhouden en van de ontwikkelingen op de hoogte blijven: - Koldeweygesellschaft. Sinds 1926 bestaat de ‘Arbeitsgemeinschaft archäologischer Architekten’ die tot doel heeft bouwhistorie en archeologie te bevorderen. Eén keer in de twee jaar is er op een telkens wisselende locatie een Tagung, de laatste was in 2008 in Regensburg. De 46ste Tagung für Ausgrabungswissenschaften und Bauforschung vindt in mei 2010 plaats in Konstanz. Publicaties geschieden in de vorm van Tagungsbanden (www.koldewey-gesellschaft.de). - AHF. Sinds 1950 bestaat de Arbeitskreis für Hausforschung, die zoals de naam al zegt vooral het bouwhistorisch onderzoek naar huizen bevordert. Eén keer per jaar vindt er een Tagung plaats, in 2009 in Lüneburg en in september 2010 in Amsterdam. Publicaties geschieden, soms met enkele jaren achterstand, in de vorm
van Tagungsbanden (www.arbeitskreisfuerhausforschung.de). - Construction History. Sinds 2003 worden er op regelmatige basis internationale congressen georganiseerd op het gebied van Construction History, dat het beste te vertalen valt als de ontwikkelingsgeschiedenis van materiaal en constructie (dus minder de methode, maar meer de inhoudelijke kennis). Na bijeenkomsten in Madrid (2003) en Cambridge (2006) vond in 2009 in Cottbus de derde bijeenkomst plaats. Het resultaat is een lijvig, meerdelige congresband. Volgende congressen zijn gepland voor Parijs 2012 en Chicago 2015 (www.constructionhistory.com). - TICCIH (The International Committee for the Conservation of the Industrial Heritage) (www.ticcih.org) houdt zich sinds 1999 bezig met het Industrieel Erfgoed, doorgaans in vrij uitgebreide zin en organiseert internationale conferenties. De Nederlandse pendant hiervan is FIEN (Federatie Industrieel Erfgoed Nederland). - Bouwhistorie VZW. Sinds 2003 bestaat er een Vlaamse evenknie van de SBN. Zij organiseren regelmatig colloquia en zogeheten werfbezoeken (www.bouwhistorie.org). 17
beleidsplan 2010 - 2014
DONATEURSDAG UTRECHT 2009 - JANSEN
van ieder jaar wordt een jaarplan opgesteld met daarin het rooster van aftreden en de planning van de activiteiten ten aanzien van de jaarrekening.
ALGEMEEN DEEL BESTUUR ‘Het streven is om de organisatie van het bestuur te optimaliseren.’ Organisatie De SBN is georganiseerd volgens de structuur van een stichting. De voorzitter wordt niet perse uit de eigen groep van bouwhistorici gerekruteerd. De voorzitter dient als vlaggendrager (boegbeeld) de rol te vervullen om de stichting naar buiten te vertegenwoordigen op elk gewenst niveau. Het streven is om als SBN een duidelijke gesprekspartner binnen alle gremia van de monumentenzorg te zijn en daarin speelt de voorzitter een belangrijke rol. De overige bestuursleden dienen naast affiniteit met het bouwhistorisch onderwerp ook ervaring en /of kennis te hebben van (een deel) van het onderwerpgebied van de stichting. Wel dient steeds gestreefd te worden naar een evenwichtige verdeling tussen de verschillende werkgebieden (overheid, particulier), advies en onderzoek/onderwijs. In het bestuur wordt een verdeling van taken en functies geregeld conform het Huishoudelijk Reglement. Aan het begin 18
beleidsplan 2010 - 2014
INTERIEUR WARMOESSTRAAT 145 AMSTERDAM - VERHOEK
PUBLICITEIT ‘Het streven is om op een goede wijze met donateurs en andere belangstellenden te communiceren via verschillende kanalen ten einde de denkbeelden van de SBN uit te dragen dan wel de onderlinge kennisuitwisseling te versterken.’ Doelgroep De SBN wil met haar donateurs en andere belangstellenden communiceren via de media die daar het meest voor geschikt zijn. Daartoe is het noodzakelijk om de wensen van de doelgroep ten aanzien van ondermeer kennis en vaardigheden beter te kennen. Daartoe wordt gestreefd om de donateurs een enquête in te laten vullen. De resultaten hiervan worden op de website gepubliceerd en dit kan leiden tot het opstellen van een communicatieplan. Donateurs De doelgroep van de donateurs zijn personen die werken in de bouwhistorie, restauratie of de monumentenzorg dan wel op een andere wijze affiniteit met de bouwhistorie hebben. De SBN biedt een forum voor deze donateurs door middel van donateursdagen, nieuwsbrieven en 19
andere activiteiten om tot kennisuitwisseling te komen. Teneinde deze activiteiten goed te kunnen organiseren is het van belang om naar uitbreiding van het aantal donateurs te streven. Nieuwsbrief De nieuwsbrief van de SBN wordt twee keer per jaar aan de donateurs toegestuurd. Het streven is om binnen afzienbare tijd de voorgaande afleveringen van de nieuwsbrief ook digitaal als PDF beschikbaar te stellen op de site www.bouwhistorie.nl. De mogelijkheid bestaat voor iedereen om een artikel in de nieuwsbrief te schrijven of een kortere bijdrage te publiceren. Gestimuleerd zou moeten worden om studenten (Utrecht en Leiden) de kans te geven om een artikel te schrijven. Ook het schrijven van een boekrecensie, tegen het in eigendom verkrijgen van het boek, behoort tot de mogelijkheden. Internet Op internet bestaat de SBN-site www.bouwhistorie.nl. Deze website is nog niet optimaal en wordt niet optimaal gebruikt. De kwaliteit en kwantiteit van de informatie op de website moet worden verbeterd. Gekeken moet worden naar de mogelijkheden van up-to-date nieuwsberichten met RSS-functie, met e-
beleidsplan 2010 - 2014
mail functie naar degenen die zich daarvoor hebben aangemeld. Overwogen kan worden om van bijzondere evenementen opnames te maken en deze op de site te zetten. Ook dient het discussieforum gestimuleerd te worden, waartoe ook nieuw waargenomen bijzondere waarnemingen. Evenementen Het doel van de evenementen is kennisuitwisseling en het uitbreiden van het onderlinge netwerk van de donateurs. Het doel van de evenementen is ook het vergroten van de inhoudelijke kennis onder bouwhistorici en vergroten van de interesse voor het vak. Een terugkerend fenomeen is de jaarlijkse donateursdag, in een stad in Nederland en bij uitzondering in Vlaanderen, doorgaans in samenwerking met de betreffende gemeente. Daarnaast is te overwegen de activiteiten voor de donateurs en belangstellenden uit te breiden met platforms op locatie en bezoeken aan bouwwerken vanwege een restauratie of verbouw die ophanden is, in uitvoering is reeds is uitgevoerd, naar analogie van de werfbezoeken van de Belgische Bouwhistorie VZW. Ook het incidenteel organiseren van symposia, in samenwerking met een van de genoemde partners, behoort tot de mogelijkheden.
Ook kan overwogen worden om een jaarlijkse lezing te organiseren, onder de titel van de Herman Janselezing, waarbij een bijzondere spreker uit binnen- of buitenland over een thematisch onderwerp zal gaan spreken. Platforms en discussiemiddagen Overwogen kan gaan worden om aanvullend op de bestaande Bouwhistorische Platforms bij de RCE nog afzonderlijke discussiemiddagen inclusief workshops met een duidelijke agenda te organiseren over voorkomende onderwerpen. Beurzen Beurzen zijn een uitgelezen kans om het netwerk uit te breiden. Aangezien het financieel voor de SBN niet altijd haalbaar is om tijdens beurzen stands te huren, zullen we geschikte partners moeten vinden die een deel van de stand gratis aan ons afstaan. Tijdens deze beurzen is ook vaak de mogelijkheid aanwezig om lezingen te geven. De belangrijkste hiervoor in aanmerking komende beurs is de Restauratiebeurs in ’s-Hertogenbosch en mogelijk ook de Bouwbeurs in Utrecht. Overwogen zou kunnen worden om met informatiemateriaal acte de presence te geven op KNOB-dagen of bij informatiedagen van onderwijsinstellingen.
20
beleidsplan 2010 - 2014
BESLUIT Met behulp van dit beleidsplan wil de SBN haar ambities vormgeven en waarmaken. Dit zal gefaseerd geschieden binnen de periode van het beleidsplan van 2010 tot en met 2014. Over de voortgang van het beleidsplan zal door de voorzitter tijdens de jaarlijkse donateurdagen gerapporteerd worden en ook in de rubriek ‘Van het bestuur’ in de Nieuwsbrief zal van recente ontwikkelingen gewag gemaakt worden. De ambities op het vlak van de vier inhoudelijke beleidsvelden en op het gebied van de organisatie en publiciteit zijn niet gering, maar gezien de dynamische ontwikkelingen in het veld wel passend. Het punt 'proces-kwaliteit' is het beleidsveld van de praktijk waar al veel is bereikt en de verwachtingen hoog zijn. De andere drie beleidsvelden; 'kennis', 'onderwijs' en 'verbreding' gaan over ‘weten’, ‘leren’ en ‘delen’, beleidsterreinen waar we als SBN de komende beleidsperiode nog een goede slag in kunnen maken. In het Jubileumjaar – in 2011 bestaat de SBN twintig jaar– willen we met de voortgang al extra naar buiten treden.
21
De SBN is een stichting met een aanhang van bescheiden grootte, dus het devies aan alle bouwhistorici en andere betrokkenen is alle hens aan dek!
beleidsplan 2010 - 2014
BOUWSPOREN KASTEEL TEYLINGEN - EMMENS
COLOFON Tekst & redactie Koos de Looff, Henk Jansen, Ronald Stenvert en Marjorie Verhoek met suggesties van Karel Emmens. Vormgeving Marjorie Verhoek Fotografie Henk Jansen, Karel Emmens, Marjorie Verhoek & Ronald Stenvert ©STICHTING BOUWHISTORIE NEDERLAND
2010 Contact www.bouwhistorie.nl www.linkedin.com/stichtingbouwhistorie
22
beleidsplan 2010 - 2014
BOUWSPOREN IN ZALTBOMMEL - EMMENS