Geschreven voor profielwerkstuk 5Havo. Uitgave December 2013. Onder begeleiding van Hayo Bohlken. Verhaal tijdvak één tijd van jagers en verzamelaars geschreven door Anke Speerstra, 5Havo2. Verhaal tijdvak twee tijd van monniken en ridders geschreven door Robine van Olffen, 5Havo4. Verhaal tijdvak drie tijd van ontdekkers en hervormers geschreven door Robine van Olffen 5Havo4.
Tijd van de Jagers en de Verzamelaars I Het was een warme zomerdag. Anna lag op een klein heuveltje naar de wolken te kijken. Ze vroeg zich af wanneer het weer zou gaan regenen. Ze wist dat de zomer bijna ten einde was gekomen. Dit vond ze geen prettige gedachte, want daarna zou het weer koud worden. Dan zouden de beken en meren bevriezen. Anna vond de koude jaargetijden verschrikkelijk. Ze kon dan geen water meer drinken doordat de waterbronnen dichtgevroren waren. Ook het sap dat ze in de zomer nog konden drinken van de berkenboom was op. De enige vochtbron die ze dan nog zouden hebben was het bloed van wilde dieren. Dat was een stuk minder lekker dan water met een mengsel van kruiden. Haar moeder had haar dat geleerd. Als je brandnetels in het water doet, of andere kruiden dat je dan een andere smaak krijgt aan het water. Ook vond ze het lekker om door de zon te lopen. Ze vond het vooral leuk om in de zomer met een groep verzamelaars eten te gaan zoeken. Ze was nu 16 zomers oud. Ze was al een paar zomers aan het verzamelen, dat vond ze niet
erg om te doen. Het was wel lekker soms even met een kleiner groepje weg te gaan van de grote groep. Het leek haar alleen een stuk spannender om eens een keertje mee te gaan met de jagers. Maar de stamoudste Cornelius vond dat het meer een zaak voor mannen was. Toch waren ze wel al eens groepen tegengekomen waarbij de vrouwen wel mee mochten helpen met jagen. Ondanks Cornelius hoopte ze dat ze toch nog eens mee mocht helpen met jagen. Liggend op het bergje voelde ze haar oogleden steeds meer omlaag zakken. Een paar uur later werd ze wakker. Ze haastte zich terug naar haar stam. Ze zouden net aan het eten beginnen. Ze ging bij haar moeder zitten. De jagers hadden niet veel bizons gevangen. Haar stam jaagde alleen op bizons. Dit waren volgens hen de dieren waar je het meeste aan had. Je kon de vacht gebruiken voor tenten en kleren. Er zat goed veel vlees aan. Plus je kon het bloed drinken. Al hield Anna daar niet echt van. Ze had wel eens een groep grote beesten met slagtanden gezien. Bij dat aanzicht had ze gedacht dat je als je zo een groot beest kon vangen, ook al was het met een grote groep, je daar genoeg vlees voor een week van had. Na het eten ging Anna terug naar haar tent. Daar zag ze haar broertje. Hij heette Mig. Hij was
nog jong. Hij had niet zo veel te eten gekregen dus hij had nog steeds vreselijke trek. Anna besloot hem mee te nemen naar het heuveltje waar ze vanochtend op lag, in de buurt van het heuveltje had je namelijk een bos en ze meende een struik met bramen gezien te hebben. Ze glipten er stiekem tussenuit en liepen het bos in. Daar vonden ze inderdaad een struik met bramen. Mig stormde er op af en probeerde zoveel mogelijk op te eten. Anna glimlachte en was blij dat haar broertje iets te eten had. ‘Kom we gaan terug voor ze ons missen.’ zei ze. Ze liepen samen terug naar de stam. Tussen de bosjes door zag Anna weer zo’n groot beest met bruin vel en slagtanden. Ze zou vanavond nog bij Cornelius langs gaan. Ze moest en zou een keertje mee met de jagers. Het leek haar zo geweldig. Ze vond het plukken van besjes maar saai. Er zat geen spanning in. Ze kwamen terug bij een boze moeder, die in de gaten had gekregen dat Anna haar broertje mee had genomen en hem in gevaar had kunnen brengen. Snel probeerde Anna haar moeder gerust te stellen, door haar te vertellen dat ze Mig alleen maar naar een rustig plekje had gebracht. Meer niet. Haar moeder vroeg haar waar het plekje was, maar Anna hield zich stil. Als ze haar zou vertellen waar dit was, zou ze nooit meer met rust worden gelaten.
Als straf moesten Anna en haar broertje de hele avond in de tent blijven, daarom had ze geen kans naar Cornelius te gaan. Anna was boos op haar moeder. Waarom moest zij nou zo overbezorgd zijn? Nu moest ze wachten om naar Cornelius te gaan. Piekerend lag ze in bed. Ze kon de rust niet vinden, ze bleef maar denken aan het grote beest dat ze vanmiddag gezien had. Ze vroeg zich af of hij er nog steeds was? Wat voor beesten waren het? Zouden ze eetbaar zijn? Zouden ze moeilijk te vangen zijn? De hele nacht spookten er vragen door haar hoofd. Uiteindelijk voelde ze haar ogen dichtgaan. Een geweldige droom volgde. Ze mocht eindelijk een keer mee met de jagers, en ze droomde ook dat ze het grote bruine beest vingen. Ze hadden genoeg voedsel voor een hele week. Het smaakte veel beter dan bizon vlees. Ze werd in de stam behandeld als een held. Toen gebeurde er iets waardoor ze wakker schrok. Haar broertje was de tent binnengekomen. Anna was pissig dat ze uit haar droom gewekt was. Ze was zo heerlijk aan het dromen. ‘Waarom kom je onze tent binnen?’ vroeg Anna geïrriteerd. Mig antwoordde: ‘ik viel in slaap maar heb een nachtmerrie gehad en nu ben ik bang’. Anna probeerde hem te troosten door hem een knuffel te geven. Ze vroeg wat hij gedroomd
had. Hij vertelde dat hij droomde over vanmiddag, toen ze stiekem weg waren gegaan. Ze liepen over het bergje en kwamen aan bij de struik. Net voordat ze er waren struikelde Mig over een takje. Hierdoor viel hij op de grond. Toen kwamen er allemaal mensen om hem heen staan. Ze hadden grote speren in hun hand met een stenen punt. Waar ze hem mee begonnen te prikken. Daarna schrok hij wakker. Hij was bang geworden dat de mensen in het bos hem kwamen halen. Dus hij was naar Anna toegerend. Kort nadat hij dit verteld had, viel hij in slaap in Anna haar armen. Zelf kon Anna de slaap niet meer vatten. Met haar broertje in haar armen, staarde ze de hele dag naar het donker. Diep in gedachten en dromen. Vol hoop en verwachtingen.
II Uiteindelijk toch wat in slaap gesukkeld schrok Anna wakker. Mig was weg. Waar was hij? Paniekerig stond ze op. Ze was bang dat hij mee was genomen. Ze stormde de tent uit op zoek naar haar broertje. Het eerste wat ze zag was haar broertje spelend met de andere kinderen. Ze slaakte een zucht van opluchting. Mig zag haar naar buiten stormen en rende op haar af. Hij gaf haar een knuffel en zei dat hij lekker geslapen had die nacht. Ze gaf hem een knuffel en hij ging weer terug naar zijn vriendjes. Ze besloot even rond te lopen door het kamp, om te kijken of ze misschien Cornelius kon vinden. Ze keek om zich heen. De meeste mensen waren nog aan het slapen, behalve degenen die op het vuur pasten. Alleen de kinderen waren vroeg wakker. Uiteindelijk aan het eind van het pad gekomen, zag ze tussen de tenten door een man staan. Hij staarde naar de grond, terwijl hij zijn handen op zijn rug in elkaar geslagen had. Het was Cornelius. Hij leek in gedachten verzonken. Anna wilde hem niet laten schrikken. Maar ze vond ook niet dat ze kon blijven staan. Ze wou hem niet storen, maar toch moest ze met hem praten. Even stond ze aarzelend stil, tot ze
besloot hem toch met rust te laten. Ze draaide zich om en wou terug gaan naar haar tent, toen ze over een stukje touw struikelde. Cornelius schrok van het geluid en draaide zich om. ‘Gaat het Anna?’ vroeg hij op een bezorgde toon. Hij liep naar haar toe om haar overeind te helpen. Ze was op haar knie gevallen. Een schaafwond was op haar knie verschenen. Anna schudde met haar hoofd. Ze dacht bij zichzelf straks vind hij me veel te onhandig om met de jagers mee te mogen. Ze baalde dat ze nou net voor zijn ogen over dat stomme touw moest struikelen. Cornelius vroeg: ‘Waarom ben je eigenlijk al zo vroeg wakker?’. Ze lachte. ‘Ik kon niet slapen, mijn broertje is vannacht de tent in gekomen omdat hij een nachtmerrie had.' Cornelius moest ook lachen en liep weer terug naar de plek waar hij net naar de zon stond te kijken. Anna besloot om terug te gaan en het hem vanavond te vragen. Ze kwam terug bij de tent. Haar moeder zat buiten kleren te wassen in een bak met water. Ze zag dat Anna haar knie bezeerd had. Ze liep naar haar toe. 'Wat heb je gedaan Anna?' vroeg haar moeder. 'Hoe komt dat?' Anna trok haar mond tot een gegeneerde glimlach. 'Ik ehm..' stamelde ze. 'Ik struikelde over een stuk touw.' Op het gezicht van haar moeder verscheen een onderdrukte glimlach. Het moment daarna
waren ze beide aan het lachen. 'Zeg eens Anna, ik ga vanmiddag mee met de verzamelaars. Wat zeg je er van om mee te gaan?' Anna besloot tegen haar zin in mee te gaan. 's Middags gingen ze naar een bos. Er waren allerlei soorten bessen daar. Anna concentreerde zich op het vangen van insecten. Ze vond dat dit nog het meest in de buurt kwam van jagen. 's Avonds gingen ze weer terug naar het kamp, met een flinke buit. Anna hoopte dat de jagers vandaag meer gevangen hadden dan gister. Ze had echt zin in een stuk vlees. De jagers waren echter nog niet terug. Al duurde dat niet meer zo lang. Met een flinke vaart rende ze het kamp binnen. Er waren mannen die mistten. De mannen die wel het kamp binnen renden waren duidelijk gewond. Allemaal hadden ze bange gezichten en ze waren hard aan het hijgen. 'Een enorm beest! Groot, harig!' riepen ze allemaal door elkaar heen. Veel was er niet meer van te verstaan. Al Anna haar gedachten verdwenen in de buurt van het grote beest met slagtanden dat ze eerder had zien lopen. 'Vertel,' riep een van de vrouwen tegen hen 'En nu even rustig. Haal diep adem en zeg. Wat is er gebeurt?' Een van de mannen, met een flinke snee in zijn wang zette een stap naar voren. 'We vonden een groot beest. Zo veel vlees!' even staarde hij
voor zich uit, zonder enige directie aan zijn blik te geven. Alsof hij het weer voor zich zag. 'Een hard geluid, dat maakte hij!' Hij balde zijn handen tot vuisten. 'Hij kwam...' Een rilling ging over zijn rug, dat was duidelijk te zien. Met open gevallen mond staarde Anna naar de mannen. Het idee om met hen mee te gaan werd toch een beetje eng, maar ze besloot door te zetten. Zij wilde toch spanning? Cornelius zette een stap naar voren. Anna rende naar hem toe. Voor ze haar mond open kon doen, viel hij haar in de reden. 'Door een tekort aan jagers, vind ik dat je met hen mee mag binnenkort. Je bent slim, intelligent en ambitieus. Of vind je het nu te eng?' Anna was door blijdschap stilgevallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. In gedachten verzonken en starend naar de steen, schrok ze op van haar moeder die de tent binnenkwam. Haar moeder lachte naar haar. 'Liet ik je schrikken?' vroeg ze zonder echt een antwoord te verwachten. Ze zag de puntvormige steen in Anna haar hand. Ze vroeg waarom ze hem vasthield. Anna legde uit dat ze naar Cornelius geweest was en dat hij toestemming had gegeven dat ze morgen met de jagers mee mocht. Anna's moeder keek bezorgd. Ze wist hoe graag Anna mee wilde, op
jacht, maar na wat er vanmorgen was gebeurd... Anna zag aan haar moeder dat ze bezorgd was. ‘Je hoeft je echt geen zorgen te maken ik red me wel.’ zei Anna geruststellend. ‘Weet ik Anna.’ antwoordde ze. ‘Als je maar heel voorzichtig doet.' Het begon te schemeren. Anna moest nog op zoek naar een stok en een stuk touw. Ze vroeg aan haar moeder of zij wist waar ze dat vinden kon. Haar moeder had nog wel een stuk touw liggen en zei dat ze de stok misschien ergens in het bos kon vinden. Ze zei dat Anna op zoek moest gaan naar een tak van sparrenhout. Die waren het meest geschikt voor het jagen. Na het vinden van de perfecte tak, keerde ze terug naar het kamp. Haar familie sliep al. Ondanks het donker, sloot ze de tent en pakte ze haar gereedschap. Onder het licht van de maan zette ze de steen op de tak. Vijf keer bond ze het touw om de steen, maar het ging maar niet goed. Ze kreeg het niet voor elkaar om de steen op de tak vast te zetten. Ze besloot stiekem naar een van de andere jagers te gaan om te kijken hoe zij het hadden gedaan. Anna zag buiten een van de tenten een speer staan. Ze fronste bij het zien van de speer. Er zat helemaal geen steen op. De tak was scherp geslepen, met een fijne punt er bovenop. Er toverde een glimlach op haar
gezicht. Ze wist nu hoe ze de speer moest maken. Ze haastte zich terug naar waar ze de speer aan het maken was. Ze begon met het slijpen van de tak. Ze had gelukkig een goed dikke tak gevonden, die was tenminste een beetje stevig. Daarna begon ze met het slijpen van de punt. Dit ging nog best moeilijk maar het lukte. Het begon steeds meer op een punt te lijken. Hij was bijna 2 meter lang. Ze was heel erg trots dat het haar was gelukt de speer te maken. Ze besloot hem mee te nemen haar tent in. Ze zag aan de maan dat hij al weer wat naar beneden gezakt was. Heel lang zou ze niet meer kunnen slapen. Toch hielp de gedachte aan het komende avontuur en met een glimlach op haar gezicht viel ze in slaap.
III De volgende ochtend werd ze vroeg wakker. Ze kon aan haar gezicht voelen dat ze wallen had, maar toch was ze niet moe, ze was blij. Ze kon niet wachten tot het middag was. Ze besloot even door het kamp te lopen. Deze keer lagen zelfs de meeste kinderen nog te slapen. Anna dacht bij zichzelf: ‘ik ben wel heel vroeg wakker.' Ze besloot nog maar wat aan haar speer te gaan werken. Hij was eigenlijk al zo goed als klaar maar ze besloot de punt nog even wat bij te slijpen. Eenmaal terug bij de tent, zag ze haar moeder. Ze was aan het huilen. Ze rende naar haar toe en vroeg wat er was. Haar moeder vertelde dat ze gewoon heel bezorgd was, ook door wat er met haar vader was gebeurd. Anna's vader was één van de gewonde mannen van de vorige dag; hij was nog steeds niet in staat om weer mee op jacht te gaan. Anna gaf haar een knuffel. Haar broertje kwam ook aanlopen. Hij gaf Anna een knuffel en vond het heel leuk voor haar dat ze mee mocht. Het leek wel een oneindigheid voordat het middag was. Anna stond te trappelen om mee te mogen. Cornelius vroeg of ze het zeker wist dat ze dit wilde. Anna zei met volle overtuiging ja. Ze gingen op pad. De leider van de jagers begon een gesprek met Anna. Of
ze wel wist wat ze moest doen en op welke beesten ze moest jagen. Anna wist dit allemaal al maar deed toch geïnteresseerd mee. Het duurde niet lang of ze herkende hun eerste prooi. Een groep met bizons verscheen in de verte. Een stukje dichterbij was ook een kudde gazelles. Het schoot door Anna heen, dat ze als ze de speer vanaf deze afstand gooide, ze makkelijk een van de gazelles kon raken. Een twijfel ontstond in haar hart. Het was zo dat de groep eigenlijk alleen op Bizons jaagde, maar als ze er een raakte met haar allereerste worp kon ze zoveel respect verdienen! Of woede, dat was de andere kant van het verhaal. Misschien mocht ze vaker mee, misschien nooit meer... Ze besloot het er toch op te wagen. Ze pakte de speer van de persoon die naast haar liep. Die liet hem van schrik los. Ze rende een stukje dichterbij en gooide de speer. Raak. Ze had het kuitbeen van de gazelle geraakt. De rest van de gazelles sprintten weg. Door de speer in zijn been kon de geraakte gazelle niet wegkomen. Anna rende erop af. Met de andere speer stak ze het dier door zijn kop heen. De leider, Bryan keek met verbaasde ogen toe. Dit had hij nog nooit eerder gezien. Dat iemand, een meisje zelfs zo’n snel dier ving. Anna pakt het dier op en legde twee poten aan de ene kant over haar schouder en de achterpoten over de
andere kant van haar schouder. Ze hield de poten vast met haar handen, zodat het dier op haar schouder bleef liggen. Ze liep met een grijns op haar gezicht terug naar de rest van de jagers. Verbaasd keken zij haar aan. Ze hadden zelf al een tijdje weinig tot niks gevangen. En nu iemand die net mee gaat met de groep vangt een gazelle. Ze snapten er niks van. Anna dacht bij zichzelf: ‘van mijn pappa geleerd.' Maar ze besloot dit niet te zeggen. Plots barstte Bryan in lachen uit. Hij snapte er niks meer van, maar was wel blij dat ze wat gevangen hadden. Hij vroeg of ze nog meer ideeën had over hoe je dieren kon vangen. Beschaamd ging Anna met een hand door haar haar, veel ervaring had ze niet echt. Wacht.... bedacht ze bij zichzelf. Het bruine beest? Ook al had ze geen idee hoe ze het vangen moest. Ze bedacht zich hoeveel vlees daar wel niet aan zat. Ook zijn huid leek veel dikker dan die van een bizon. Bij een gazelle had je eigenlijk niks aan de huid, die was veel te dun voor winterkleding. Verder had het dier ook flinke slagtanden, hoorns. Die waren handig om te gebruiken voor messen en wapens, om bijvoorbeeld stukken touw voor een tent of iets af te snijden. Ze liepen verder. De gazelle op Anna haar nek woog steeds zwaarder, voor haar gevoel. Bryan liep naar
haar toe en vroeg of iemand die gazelle ook even voor haar dragen moest. Anna was klein maar wilde zich niet laten kennen. Ze zei dat ze hem makkelijk alleen kon tillen, maar loog blijkbaar niet goed genoeg want op Bryan zijn gezicht verscheen een glimlach. Hij wenkte een van de andere jagers, die meteen luisterde en naar hem toe rende. Bryan wees naar de gazelle en hoefde verder niets te zeggen. De man nam het dode dier meteen van haar over. Anna had niet eens de kans te protesteren. De wat oudere en duidelijk sterkere man wierp het dier over één schouder, met de voorpoten op zijn rug tegen de hoorns en ze achterpoten tegen zijn buik. Een zure blik ontstond op Anna haar gezicht, maar stiekem was ze wel blij van het dode dier af te zijn. De wandeling naar de bizons duurde niet meer lang. Hoe dichterbij ze kwamen, hoe voorzichtiger ze moesten lopen. Als ze zouden worden opgemerkt, zou de hele kudde wegrennen, dan zouden ze op zoek moeten gaan naar een andere groep. De truc was om de groep te omsingelen. De dieren stonden bij een beekje water te drinken. Terwijl de groep zich grotendeels verschuilde achter kleine, afgelegen bosjes, sloop een gedeelte steeds dichterbij, hopend
dat ze niet gehoord zouden worden. Een harde krak schrok hen allen op, terwijl Anna met een rood hoofd naar het takje onder haar rechtervoet staarde. De groep verstijfde, terwijl niemand zich nog durfde te verroeren. Even leek het of de dieren hen hadden opgemerkt, maar nadat de grootsten van de groep zich weer richtten op het water, kon Anna weer gerust ademhalen. De afstand werd steeds kleiner, terwijl Bryan zo nu en dan een zacht dierlijk geluidje maakte ten teken aan de andere jagers. Hij stak zijn hand langzaam in de lucht en op het moment dat hij zijn vingers balde tot een vuist, renden alle jagers op de dieren af. Verscheidene speren vlogen door de lucht, terwijl ook Anna met alle kracht op een van de dieren richtte. Iedereen had een harde, ruwe grijns op zijn of haar gezicht, terwijl het lawaai van de op hol geslagen dieren praktisch alle concentratie wegjoeg. Anna merkte op, dat het dier waar ze op had gericht ter aarde stortte. Ze had hem rechtstreeks in de kop geraakt, waardoor het niet lang duurde voor hij stopte met hulpeloos spartelen. Ook Bryan en één andere jager hadden een dier geraakt, allebei iets groter dan de bizon die zij getroffen had. Dat bracht het totaal op drie bizons en een
gazelle. Bryan was heel tevreden over hun vangst van vandaag. Daarna gebeurde er iets waar Anna wel een naar gevoel bij kreeg. Bryan greep een mes uit zijn riem, waarna hij naar de drie dode dieren liep. Met het mes sneed hij de kop van de dieren af en gooide het de bosjes in. Meerdere sterke, volwassen mannen volgden hem en ieder dier werd door meerdere mannen opgetild. Anna keek verwonderd naar de spierkracht van de jagers, terwijl de gehele groep zich weer terug trok in de richting van het kamp. Bryan vond de vangst van vandaag goed genoeg. Tijdens de tocht liep hij naast haar. Hij vroeg hoe ze het had gevonden. Overtuigend glimlachte Anna naar hem 'Ik vond het geweldig!' antwoordde ze enthousiast. Het was een hele belevenis geweest om eindelijk eens aanwezig te zijn bij een echte jagerstocht! De verhalen van haar vader waren leuk geweest, maar de echte ervaring voelde toch zo veel beter. 'Het was leuk dat je mee was.' zei Bryan knipogend tegen haar. Hij vertelde haar dat hij vond dat ze veel potentie had, waarna hij vertelde over zijn eigen jachtervaringen. Terwijl hij in de lucht probeerde uit te tekenen hoe groot de laatste bizon was die hij had gevangen, struikelde hij over een grote,
uitstekende tak. Met een vaart schoot hij voorover... een beekje in. Anna probeerde haar lachen in te houden, maar dit lukte haar niet. Boos klom de man uit het beekje, terwijl hij zich groot probeerde te houden. Terug bij het kamp gekeerd, zag Anna dat haar moeder en haar broertje haar al stonden op te wachten. Beiden met een brede glimlach op het gezicht omdat ze Anna zagen. Cornelius liep verbaasd maar vrolijk naar de leider toe -Bryan- en vroeg hem waar de goede vangst door kwam. De groep jagers was veel kleiner dan de vorige dag, door het verlies van zoveel mannen dankzij het grote dier. Vandaag waren ze met acht, terwijl het er gister twaalf waren geweest. Bryan legde hem haarfijn uit dat hij erg blij was geweest met de aanwezigheid van zijn nieuwe aanwinst, Anna. Enthousiast vertelde Anna over wat ze had gedaan. De andere jagers brachten de bizons en gazelle naar de mensen die met het eten bezig gingen. Het hele kamp was verbaasd over de vangst, het was ook verrassend dat ze iets anders hadden gevangen dan alleen een bizon. Het waren er nu zelfs drie en ook nog een gazelle. Het gazelle vlees was heel erg lekker. Het was een stuk minder dan wat er aan een bizon zat. Maar daarentegen wel een
stuk lekkerder. Ze hadden nu veel eten er kon zelfs wat worden bewaard voor later. Aan het eind van het avondmaal kwam Cornelius naar Anna toe. Hij vroeg of ze morgen weer mee wilde. Anna was blij dat hij naar haar toe kwam, dat zij de keuze had. Ze zei natuurlijk volmondig ja. Ze had het geweldig gevonden. Naar het eten kwam ze Bryan nog even tegen. Hij zei: ‘ik zie je morgen’ met een glimlach. Anna glimlachte terug. Daarna ging ze met een heel voldaan gevoel naar bed. Door alle indrukken van de dag had ze nu pas door hoe moe ze geworden was. Ze viel als een blok in slaap.
IV De volgende ochtend werd ze uitgerust wakker. Ze had een heerlijke lange nacht gemaakt. Ze bleef nog even lekker liggen, haar bed had nog nooit zo lekker gelegen. Daarna besloot ze toch even naar buiten te kijken om een blik op de zon te werpen. Ze zag dat die al redelijk hoog stond. Tijd om op te staan. Ze begon zoals ze wel vaker deed een rondje door het kamp te lopen. Intussen at ze besjes die ze van haar moeder gekregen had. Vrij snel ging ze terug naar haar tent. Ze had het idee dat de jagers elk moment vertrekken konden. Ze pakte haar speer. Ze zag dat hij wel een andere kleur gekregen had. Dit kwam door het bloed van de gazelle en bizon. Ergens vond ze het wel stoer staan. Het zag er uit alsof ze een ervaren jager was. Met de vuursteen werkte ze de punt van haar speer nog even bij. Ze was weer klaar voor een nieuwe dag. Zouden ze weer naar dezelfde plek gaan. Ze dacht van wel. Bryan had haar gisteren uitgelegd dat ze een soort van eigen territorium hadden. Het kon wel iets afwijken, maar doordat er meer stammen waren mochten ze elkaar niet in de weg zitten. Daarom waren er afspraken gemaakt over de gebieden. Er was geen vaste grens,
maar toch een redelijk duidelijk afgescheiden stuk. Ze vroeg zich af hoe groot de territoria waren. Ze rende naar de plek waar de jagers zich verzamelden en zag dat de meesten er al waren, op Bryan na. Ze keek om zich heen, of ze hem aan zag komen. Het duurde vijf minuten voor hij er eindelijk was. ‘Nou, zullen we gaan?’ vroeg hij kalmpjes. De tocht begon en ze liepen ongeveer hetzelfde pad als ze hadden gelopen gisteren. In de verte leek Anna nog een groep mensen te zien lopen. Ze zag dat de mensen van haar groep zachter liepen en wat fluisterden. Bryan had een diepe frons op zijn gezicht terwijl hij naar de gedaantes in de horizon staarde. Hij gromde nog net niet. Daarna stak hij zijn arm in de lucht, waardoor de hele groep vanuit één bevel een sprintje trok, achter hem aan. Even rende Anna mee, tot ze besloot de andere groep maar eens te bekijken. Abrupt stond ze stil en ze merkte dat door het mogelijke naderende gevaar niemand op haar lette. Ze moest die anderen zien jagen, waarom zou ze dat niet doen? Hoe dichter ze bij het groepje kwam, hoe meer het haar opviel dat de jagers van de andere groep erg jong waren. Vrijwel allemaal hadden ze haar leeftijd. Ook was het opvallend dat er net zo veel vrouwen als
mannen in de clan zaten. Er was geen overduidelijk verschil tussen mannen en vrouwen. Terwijl ze dichterbij hen sloop, verstopte ze zich zo veel als ze kon. Grote uitstekende boomwortels, rotsen, alles wat ze zag gebruikte ze om niet op te vallen. Ze kende hen niet, dus konden ze altijd gevaar betekenen. Al snel had ze door waar de lachende en joelende groep achter aan het jagen waren. Ze renden, huppelden en gilde van enthousiasme, elke keer als ze het grote bruine beest opjaagden. Anna merkte dat ze met grote ogen en open mond toekeek. Drie jongens sprongen even hoog in de lucht, waarna ze iets riep wat Anna van deze afstand niet kon verstaan. Daarna renden ze met zijn drieën naar het dier toe en gooiden met een harde zwaai drie speren over het dier heen. Aan het einde van de speer was een stuk touw geknoopt, wat er voor zorgde dat op het moment dat de speerpunt de grond raakte een touw over het dier heen geslagen was. Met zijn drieën pakten ze één van de touwen vast, terwijl de twee andere touwen ook eenzelfde aantal met mensen bevatte en met zijn allen trokken ze het dier ter aarde. Ze schreeuwden, waarschijnlijk om het dier angst in te jagen en ook omdat ze alle kracht moesten gebruiken en dat makkelijker ging als ze al
hun frustraties uit zouden schreeuwen. Van een plek verder op renden er meerdere mensen van de clan naar ze toe, allemaal net zo joelend en schreeuwend als de eerste negen. Een brede jongen, die duidelijk de leider was rende naar het hoofd van het grote dier, slaakte een harde kreet en schoot een speer door het hoofd van het dier. Een hard geluid, gevolgd door totale ontspanning van het dier. 'Wat doe jij?' hoorde ze een stem sissen in haar oor, terwijl ze hard aan haar arm werd getrokken. Ze draaide zich geschrokken om en zag Bryan haar woest aankijken. 'Wat had ik je verteld over territoria? Kom mee, we praten later verder. Het is hier niet veilig.' Hij zette het op een rennen, dit keer volgde Anna hem wel. Tijdens de rest van de jacht, sprak Bryan geen woord tegen haar. Zo nu en dan gaf hij haar een bevel, met een cynische opmerking dat ze dit keer wel naar hem moest luisteren, maar een persoonlijk gesprek ging hij niet met haar aan. De jacht was minder goed gegaan als de dag ervoor, maar toch hadden ze twee bizons weten te vangen. Pas op de weg terug besloot Anna zich groot te houden en naar hem toe te stappen. Ze had zoveel vragen, die waarschijnlijk alleen hij kon beantwoorden.
'Dat beest,' zei ze tegen hem. 'Hebben jullie die ook ooit geprobeerd te vangen?' Even keek Bryan haar aan alsof ze gek was, waarna hij besloot toch te antwoorden. 'Nee, natuurlijk niet. Ben je gek? Zulke dieren kun je niet vangen. Dat is zelfmoord.' Anna merkte dat ze wou protesteren, ze had toch echt het tegendeel gezien! Maar door de blik die hij naar haar worp besloot ze zich stil te houden. In haar hoofd bleef ze herhalen wat ze had gezien die dag. Ze vond het zo wonderbaarlijk dat het de groep was gelukt om het dier te vangen... en de leeftijden van de jagers! Bij aankomst in het kamp vertrok ze rechtstreeks naar het heuveltje waar ze altijd haar gedachten goed kon organiseren. Ze moest hier over nadenken, anders zou ze voor de rest van haar leven nieuwsgierig en afwezig blijven. Ze wist wat ze moest doen. Ze staarde naar de zon die opkwam in de horizon. Ze moest de groep opzoeken. Ze wist niet precies wat het was, maar ze voelde zich zo aangetrokken tot hen! Ze had de hele nacht niet goed geslapen, maar was ook niet moe. Het was gelukkig nog vrij vroeg. Ze rende de vlakte langs en door het stuk bos. Het duurde niet lang of ze herkende gestalten in de horizon. Ze waren op precies dezelfde plek als de dag daarvoor. Ze
besloot dichterbij te sluipen. Ze naderde de groep snel en probeerde te bedenken hoe ze hen het beste bekijken kon. Dat ze gisteren niet was ontdekt vond ze meer toeval dan tactiek, dit keer moest ze een goede strategie hebben. Een grote rots in de buurt van de groep was een perfecte verstop plek. Een kleine scheur in de rots zorgde voor een goede doorkijk, zodat ze hen met één oog kon observeren. De rotsen waren niet heel hoog. Ze waren iets groter dan het bruine beest. Ze keek naar de groep, die zich met zijn allen op het gisteren gevallen bruine beest concentreerden, maar op datzelfde moment bedacht Anna dat ze zich dat ze mensen op de rots had zien staan gister. Ze schrok van die gedachte. Ze probeerde langs de rots een beetje omhoog te kijken en zag inderdaad mensen staan. Ze liep voorzichtig naar achteren en probeerde het bos in te vluchten, maar ze was niet onopvallend genoeg. Een jongen sprong van de rots af en landde vlak naast haar, terwijl hij zijn speer op haar gericht hield. Anna schrok en viel achterover omdat ze over een tak struikelde. De jongen zei wat tegen de rest, maar Anna kon dit niet verstaan.. Ze bleef verschrikt zitten, verlamd van angst De jongen naderde haar langzaam. Anna besloot zo emotieloos mogelijk te kijken, maar ze wist dat de angst van haar
gezicht af te lezen was. De jongen kwam steeds dichter- en dichterbij. Vanuit het niets liet hij zijn speer zakken en hij hief zijn hand alsof hij haar wilde slaan. Anna deed haar ogen dicht en wendde haar gezicht af. Ze wachtte op de klap, maar er kwam niks. Ze opende voorzichtig haar ogen en zag een hand voor haar neus. Hij wilde haar overeind helpen. Hij stond grijnzend naar haar te kijken. Anna lachte verlegen en pakte zijn hand aan. Op het moment dat ze zijn hand pakte, stelde hij zich voor als Jon. Anna glimlachte en stelde zich ook voor. ‘Waarom was je ons aan het bespieden?’ vroeg hij op een serieuze toon. Anna vertelde dat ze hen gisteren gezien had en ze zich afvroeg hoe ze zo’n beest konden vangen. Jon haalde zijn schouders op. ‘Het valt best mee hoe moeilijk het is, we jagen op bijna alles.’ antwoordde hij. Anna keek hem verbaasd aan. Haar stam jaagde eigenlijk alleen op bizons en ze hadden voor de rest maar één ander beest gevangen en dat was de gazelle die Anna gevangen had. Jon moest lachen om haar verbaasde blik. ‘Nog nooit een mammoet gevangen?’ vroeg hij lachend. ‘Een wat?’ vroeg ze stamelend. Op het moment dat ze dat vroeg moest hij nog harder lachen. Anna snapte niet wat er zo grappig was en keek hem een beetje schaapachtig aan. Hij stopte met
lachen en keek grijnzend terug. ‘Vind jou wel een grappig meisje.’ zei hij. Ze lachte een beetje verlegen. Ze was dit soort spontaniteit helemaal niet gewend. Ze zag mensen hem van achteren naderen. Ze keek verschrikt, waarop hij zich omdraaide. Hij begroette de mensen achter hem. Het viel Anna op dat het allemaal jongens en meisje waren van haar leeftijd. ‘We zijn bijna klaar, Jon.’ zei een van de meisjes. ‘Ga je ons nog voorstellen?’ vroeg een van de andere jongens plagend. ‘Anna.’ antwoordde Anna snel. ‘Laten we maar terug gaan naar ons kamp.’ zei Jon. Hij bleef Anna aankijken. Hij keek haar diep in haar ogen. Hij stond op het punt zich om te keren toen datzelfde meisje weer sprak. ‘Anna wil je mee naar ons kamp?’ vroeg ze. Anna twijfelde, maar nam het aanbod aan. Jon liep voor de groep uit. Anna sloot zich aan bij twee van de meisjes. Ze vroegen allemaal dingen over het kamp waar ze bij zat en wat voor dingen ze daar deed. Anna was een beetje verbaasd door de spontaniteit van de meisjes. Bij haar in het kamp was het echt duidelijk het gezin dat belangrijk was. Dat waren eigenlijk ook de enige mensen waarmee ze praatte. Ze vond het wel leuk dat deze groep dat anders deed. Ze kwamen aan bij het kamp. Ze zag dat de tenten een stuk groter waren. Ze
vond ze ook mooier gebouwd. Ze kon zien dat het de vacht van de mammoet was die ze gebruikt hadden. Iedereen had zijn eigen tent. Anna deelde de tent met haar broertje, maar die sliep ook regelmatig bij haar moeder in de tent. Ze gingen een hele grote tent binnen die een beetje in het midden van het kamp stond. Ze zag allemaal andere mensen zitten. Ook deze waren van haar leeftijd. Het viel haar op dat er geen jongere of oudere mensen waren. Ze besloot het later te gaan vragen aan Jon. Ze kreeg wat thee met blaadjes erin aangeboden en nam het dankbaar aan. Jon liep naar haar toe en nam plaats naast haar. . Ze raakten aan de praat. Ze vroeg aan hem waarom er geen oudere of jongere mensen waren. Jon zuchtte diep, hij zei: ‘Dat is een lang verhaal.' waarop Anna antwoordde: ‘Ik heb de tijd’. Jon lachte en vroeg: ‘Blijf je hier dan?’. Anna dacht na. Ze antwoordde: ‘Ja, gezellig.' Niet wetende of ze dit misschien definitief ging doen. Jon glimlachte. ‘Ik vertel het vanavond wel. We hebben geen tijd meer een slaapplaats voor je te maken, dus je moet bij mij in de tent.' Anna schrok hier een beetje van. De enige jongen waar ze ooit bij in de tent had geslapen was haar broertje. Jon zag haar verschrikte gezicht. ‘Of ben je bang voor me?’ vroeg hij plagerig. ‘Nee natuurlijk
niet...’ zei ze verlegen. Hij moest lachen. ‘Je mag vast wel bij een van de meisjes in de tent als je dat liever hebt, maar mijne is het grootst.' Anna voelde zich een beetje opgelaten en antwoordde: ‘dan ga ik wel bij jou in de tent, als die het grootst is.' ‘Zie je vanavond dan.’ antwoordde hij, terwijl hij en een aantal van de jongens opstonden en wegliepen. Een van de meisjes zei tegen haar: ‘Ze gaan nu onze prooi van vanmiddag ophalen.' Het meisje stelde zich voor als Veer. Het was een meisje met lang blond haar. Ze droeg haar haren in een vlecht. Het zag er heel mooi uit vond Anna. Anna had geen zin om te wachten tot dat Jon terug kwam. Ze besloot aan Veer te vragen waarom ze geen ouderen en kinderen hadden. Veer keek een beetje geschokt. Ze antwoordde niet en bleef naar het vuur in het midden kijken. Anna dacht bij zichzelf: 'dit zal wel een gevoelig onderwerp zijn'. Het leek alsof er iets gebeurd was, waar ze het liever niet over hadden. Anna dacht even terug aan haar eigen stam. Ze moest denken aan haar moeder en haar broertje. Die redden zich wel. Ze vond dit echt al na één avond een geweldige stam. Zo leuk en spontaan. Ze hoopte dat ze hier misschien wel mocht blijven. Ze merkte dat ze door de inspanning heel erg moe geworden was. Veer zag aan haar gezicht dat haar ogen bijna dicht
zakten. Veer vroeg: ‘zal ik je even naar je slaapplaats brengen?.' Anna glimlachte: ‘ja, graag.' Veer wist blijkbaar dat ze bij Jon zou slapen want ze bracht haar naar de grootste tent. Ze zei: ‘pak maar gewoon een paar huiden om je warm te houden en ga maar op de dikke huiden liggen die op de grond liggen.' Anna glimlachte dankbaar en ging naar binnen. Ondanks dat het al een stuk kouder geworden was kwam ze binnen in een hele lekkere warme tent. Ze kreeg direct een warm gezicht. Ze keek naar de huiden die er lagen. Er leken er een stuk of vijf te liggen. Ze zag aan een van de zijkanten een stapel van huiden, deze waren dunner dan die op de grond lagen. Anna vroeg zich af van welke beesten dit zou komen. Ze pakte een paar van de dunnere huiden en ging liggen op een van de dikkere huiden. Ze viel gelijk in slaap. Ze had nog nooit zo lekker gelegen. De regen kwam kletterend neer op de tent. Anna lag onrustig te slapen. Ze had een droom haar stam die aangevallen werd door een andere stam. Ze droomde dat ze zelf in haar tent lag en niet weg kon. Ze raakte verstikt in de dekens. Ze waren een stuk warmer dan wat ze gewend was. Het zweet liep langs haar voorhoofd. Het was ongeveer midden in de nacht toen er iemand binnen kwam. Anna
schrok wakker, ze zat meteen recht overeind in haar bed. Ze keek om zich heen, naar het gestalte dat de tent binnen gekomen was. Ze zat nog helemaal in shock van de droom in haar achterhoofd. Ze voelde een hand op haar voorhoofd. ‘Alles oke?’ vroeg een bekende stem. Anna bleef voor zich uit staren en antwoordde: ‘Ja, alleen naar gedroomd’. Toen de persoon dichterbij kwam herkende ze zijn gezicht als Jon. Ze was opgelucht toen ze zag dat hij het was. Hij was helemaal nat van de regen. Jon ging verder de tent in naar zijn eigen bed. Hij pakte een deken en begon zich een beetje af te drogen. Anna bleef hem na kijken, ondanks dat ze hem in het donker niet goed kon zien. Jon blies in zijn handen zodat die een beetje opwarmden. Hij pakte nog een deken en ging liggen. Na een tijdje klonk een zacht gesnurkt uit zijn richting. Anna besloot ook om maar weer te gaan slapen. Ze kon moeilijk de slaap vatten. Ze had het warm. Het zweet begon weer langs haar voorhoofd te lopen. Ze kroop de tent uit en liep een paar minuten wat verdwaasd rond, waarna ze weer naar de tent sloop. De gedachten aan haar moeder en haar broertje hadden haar weer licht uitgeput. Snel viel ze in slaap.
V De volgende dag werd ze pas in de middag wakker. Ze opende haar ogen en keek om zich heen. Ondanks dat ze alleen was vond ze dat er een gezellige sfeer hing in de tent. Ze besloot nog even in haar bed rond te draaien, voor ze haar bed uit kroop. Ze zag dat Jon al weg was en vroeg zich af hoe lang hij al wakker was. Ze was veel eerder naar bed gegaan dan hij, maar toch was hij er veel eerder uit. Ze ging naar buiten en keek om zich heen, geen idee waar naartoe moest gaan, of wat ze moest doen. Ze besloot een stukje te lopen. Gelukkig kwam ze Veer tegen. Veer begroette haar met een vrolijke glimlach. Anna beantwoordde die door terug te lachen. Ze vroeg aan het meisje wat ze moest doen, waar ze heen moest. Veer zei: ‘De jagers en verzamelaars zijn al weg, dus je mag nu eigenlijk doen waar je zin in hebt.' ‘Als je wil kan je misschien morgen wel mee met de jagers, of de verzamelaars. Je moet het Jon maar even vragen’. Anna knikte en besloot op zoek te gaan naar een bos, zodat ze alvast een tak kon zoeken voor het maken van een speer. Ze liep door het bos en zag vanuit het niets een beest uit de struiken duiken. Anna keek hem aan. Het beest keek terug maar leek niet bang te zijn. Anna liep een stukje dichterbij waarop het beest een
stapje terug deed. Anna zag een geschikte tak vijf meter van haar af liggen, ze wilde het beest niet wegjagen. Het dier keek haar aan terwijl ze bewoog. Op het moment dat ze wilde bukken om de tak te pakken, trok het beest een sprintje en sprintte verder het bos in. Anna keek het na, totdat het helemaal in het bos verdwenen was. Ze vond het beest het mooiste dier dat ze ooit gezien had. Enthousiast rende ze terug. Ze besloot Veer te gaan zoeken. Ze zocht het kamp af, maar kon haar niet vinden. Ze besloot maar naar de middelste tent te gaan. Binnen zag ze Veer zitten. Ze vertelde enthousiast over het dier dat ze gezien had. ‘Een hert.’ zei Veer lachend. Anna keek haar verbaasd aan. ‘Hebben jullie ook al eens zo’n beest gezien?’ vroeg Anna nieuwsgierig. Veer lachte en antwoordde: ‘ja, we vangen ze regelmatig.' Op het moment dat ze antwoordde kwam een groep mensen de tent binnen. Het waren de jagers, ze waren terug. Zo’n hert dat Anna ’s middags gezien had hing over de nek van een van de jagers. Anna keek er een beetje geschokt naar. Ze staarde het beest aan tot ze 'Boe.' hoorde, achter zich. Anna schrok en draaide zich om. Ze zag Jon grijnzend naar haar kijken. Ze moest lachen en gaf hem een por tegen zijn schouder. ‘Mag ik morgen mee?’ vroeg ze, vanuit het niets. ‘Ja, natuurlijk.’ antwoordde Jon koeltjes.
Ze begonnen aan het eten. Het dier werd ontdaan van zijn vel en boven het vuur gehouden. Anna vond het erg lekker. Ze hoopte dat ze morgen weer een hert zouden vangen. Die avond zaten ze gezellig met zijn allen rond een vuur. Ze aten, praatten en lachten uit volle borst. Anna merkte dat ze elke dag eigenlijk redelijk veel vingen dus een overvloed aan eten hadden. Haar buik voelde vol en zorgde voor een drukkend gevoel, dat haar moe maakte. Anna zei Veer gedag en liep de tent uit, in de richting van de tent waar ze vannacht ook had geslapen. Ze liep heel rustig, ze was moe en misselijk van het eten. Ze had teveel gegeten. Ze ging de tent binnen en ging liggen op haar bed. Ze probeerde slaap te vatten, maar werd toch nieuwsgierig over de groep. De oorsprong, de afkomst... Jon had haar beloofd het te vertellen. Ze kon of wachten tot Jon de tent binnenkwam en het hem vragen, of ze ging nu rustig slapen en zou wachten tot morgen. Als ze nu snel de slaap zou vatten, zou ze ook weer wat eerder wakker worden en kon ze hoogst waarschijnlijk nog mee met de jagers. Ze wilde eigenlijk wel graag zien hoe het in zijn werk ging... vrolijk sloot ze haar ogen.
VI De volgende ochtend was ze inderdaad vroeg wakker. Ze zag dat zelfs Jon nog lag te slapen. Ze besloot hem niet wakker te maken en de tent uit te glippen. Ze probeerde zo stil mogelijk de tent uit te gaan. Ze had gisteren de tak geslepen en klaar gezet voor de tent. Wat ze niet doorhad, was dat gisteravond de stok omgevallen was. Dus toen ze stilletje de tent uit wilde lopen struikelde ze over haar eigen speer. Er ontsnapte een gil uit haar mond en ze viel met een ‘poef’ op de grond. Ze lag helemaal stil met haar handen voor haar mond geslagen. Ze hoopte dat niemand was wakker geworden van haar onhandigheid. Ze bleef een paar minuten zo liggen, voor ze durfde op te staan. Net toen ze dacht dat er niemand wakker was geworden, kwam Jon met een slaaphoofd de tent uit. ‘Gaat het?’ vroeg hij gapend. 'Ja, hoor niks aan de hand.’ antwoordde Anna en ze voelde haar hoofd rood worden. Jon keek haar aan en begon te grijnzen. ‘Je bent ook zo onhandig.' ‘Helemaal niet.’ antwoordde ze verontwaardigd. Ze bleef hem uitdagend aankijken. ‘Maar goed ook dat je niet onhandig bent, dan kan je strakjes mee jagen.' Anna probeerde haar blijdschap te onderdrukken en een beetje stoer en koeltjes over te komen. Ze stond snel op, ze was door
haar enthousiasme vergeten dat ze natuurlijk nog op de grond zat. Door haar vrolijke bui liep ze weg, want ze wilde nog snel wat eten voor de jagers vertrokken. Ze was een klein eindje van de tent verwijderd en bedacht toen dat ze vergeten was gedag te zeggen. Ze riep naar Jon die nog steeds buiten stond: 'Tot zo!' Ze hoorde hem lachen, terwijl hij zich omdraaide en zijn tent weer inging. Ze liep naar de grote tent, waar ze eerder ook hadden gegeten en at lekker een paar besje met een stukje overgebleven hert. Ze snelde weer terug naar de tent waar ze Jon nu wel helemaal wakker aantrof. Hij zag er weer precies uit als anders, zonder wallen en kleine oogjes. Ze betrapte zichzelf erop dat ze blij was om hem te zien. ‘Nou.. voor mij betreft kunnen we wel gaan.’ zei Jon. Ze zag dat de rest van de groep ook al klaar stond. Ze stond te trappelen om mee te gaan. Ze hoefden niet zo ver te lopen voor ze hun prooi zagen. Jon had een mammoet in het vizier. Hij zei tegen Anna met een van de andere jongens mee te gaan. Hij ging zelf de andere kant op, om samen met een paar andere jongens en meisjes de mammoet naar de rotsen te jagen. Anna moest met de groep mee die de speren zou gooien. Jon jaagde de mammoet kundig op, zag Anna. Ze zag dat zij hem met de speren probeerden te prikken
waardoor hij toch steeds meer na de rotsen liep. Het ging niet heel snel. Maar dichterbij kwam hij wel. Anna en haar groep stonden klaar een beetje achter de bosjes op de rots verscholen. De mammoet was nu dichtbij genoeg. Ze kwamen achter de bosjes vandaan en begonnen met de speren te gooien. Hij werd geraakt in zijn poot waardoor hij daar doorheen zakte en met zijn zware lichaam op de grond viel. Anna voelde de grond onder haar voeten trillen en was blij dat zijzelf de mammoet niet had op hoeven jagen. Ze zag dat de mammoet nog leefde en ze hoorde het ook. De mammoet sloeg zijn slurf in de lucht en slaakte een harde tetter, totdat Jon zijn eigen speer door het hoofd van de mammoet stak. Het geluid was weg. De mammoet lag bewegingloos voor Jon zijn voeten. Hij pakte de speer beet en trok de speer uit de kop van de mammoet, waarna hij de speer als teken van overwinning omhoog hield. Anna moest lachen. Ze dacht: ‘het is eigenlijk best wel een patser.' Ze gingen weer terug naar het kamp. Jon vertelde onderweg aan haar dat als ze zoiets groots vingen dat ze later terug gingen om het op te halen. Anna ging op haar bed liggen. Ze had een grijns op haar gezicht. Ze voelde zich al een deel van deze nieuwe groep. Jon kwam ook de tent binnen. ‘Zo, zo... jij was snel weg.' Anna lachte
naar hem. Ze vertelde dat ze moe was van de nieuwe indrukken. Jon zei: ‘we gaan met de jongens dat beest even halen.' hij liep naar het achterste gedeelte van de tent en pakte daar een mes weg. Anna schrok van het aanblik van het mes. Jon zei: ‘Je denkt toch niet dat we dat beest helemaal mee nemen?' Anna hervond zich en antwoordde: ‘Nee, natuurlijk niet, maar ben het niet gewend.' Jon liep zonder verder te antwoorden de tent uit. Anna bleef nog eventjes liggen maar stond daarna ook op. Ze liep weer terug naar de grote tent. Ze hoopte Veer te treffen en had geluk. Veer zat al op haar te wachten. Ze vroeg hoe het geweest was. Anna had het geweldig gevonden. Ze aten nog wat van het vlees dat over was. Ze smulde ervan. Ze besloot het vandaag nog te vragen. Ze was heel erg benieuwd naar het verhaal. Ze was benieuwd wanneer Jon terug zou komen. Ze vond het ook apart dat ze hun prooi zomaar lieten liggen. Het kon zo mee worden genomen door een andere stam. 'Een beest zo groot kunnen ze niet zomaar meenemen en trouwens, je kent andere stammen wel een beetje toch? Pure zelfbehoud. Ze zouden niet durven zo dichtbij te komen.' had ze Anna geruststellend beantwoord. 'En mochten ze het een keer meenemen we hebben genoeg eten.'
Het duurde lang voordat de groep terugkwam. Anna begon het wachten wel zat te worden. Ze zou net opstaan, maar de groep kwam binnen met grote blokken mammoet vlees. Ze zag dat ze de poten niet meenamen en de kop ook niet. Ze hadden grote stukken van het lichaam. Ze legden het vlees neer en kwamen er gezellig bij zitten. Jon ging dit keer niet naast Anna zitten. Hij zat met een vriend tegenover haar. Anna merkte dat ze het toch niet zo leuk vond dat hij niet eerst naar haar toe kwam, maar ze wist niet waar dit gevoel vandaan kwam. Een beetje verontwaardigd stond ze op. Ze liep de tent uit zonder verder iets te zeggen. Halverwege de tent van Jon bleef ze staan. Ze merkte dat ze zichzelf redelijk kinderachtig vond, dus draaide zich weer om en liep terug naar de eettent, tot ze merkte dat ook Jon richting zijn tent liep. Ze trok een sprintje en snelde naar hem toe. Ze trok de huiden van de tent opzij en ging naar binnen. ‘Vroeg me al af waar je gebleven was.’ zei Jon op het moment dat hij haar zag. ‘Ja, voelde me ineens niet zo lekker dus ik dacht dat ik maar beter even een eindje kon gaan lopen.' ‘Als je je niet lekker voelt dan moet je morgen maar even langs onze kruidenvrouw gaan.' reageerde Jon bezorgd. ‘Die gebruikt water met een soort van blaadjes en andere troep erin, maar gek genoeg werkt het wel’. Anna
moest lachen en vroeg waar ze haar kon vinden. Het bleek twee tenten van hun tent vandaan te zitten. Anna had eigenlijk nergens last van maar wilde niet haar dekmantel laten vallen. ‘Trouwens…’ begon Anna. ‘Je hebt nog iets te vertellen.' Jon keek vragend op. ‘Over hoe jullie groep nou bij elkaar gekomen is, en waarom er geen oude mensen bij zijn.' zei Anna snel. Jon zuchtte. ‘Ik weet niet waarom je dat wilt weten, het is niet echt een leuk verhaal.' ‘Maar ik ben zo nieuwsgierig!' piepte ze, waarna ze een pruillipje trok. ‘Goed dan.’ antwoordde hij geïrriteerd. Anna schaamde zich een beetje dat ze zo vervelend was en door bleef vragen, maar dat zou ze later wel weer goed maken. Hij ging zitten op zijn slaapplek. Anna ging naast hem zitten. Ze leunde een beetje tegen de huiden van de tent aan. Hij begon te vertellen. Anna zag aan zijn hoofd dat het hem zwaar viel. Normaal gesproken had hij een grijns op zijn hoofd maar nu keek hij ernstig. Alsof het echt nog wat met hem deed. ‘Ik zat bij een best leuke stam, ik had echt een geweldige familie. Ik was nog heel erg klein, maar toch leerde ik van mijn vader al technieken om te jagen. Ook leerde ik op welke beesten ik jagen kon. Ik vond het heel interessant... dat is denk ik ook waarom ik het onthouden heb. Ik was ondanks mijn
lengte en leeftijd toch best slim en sterk. Maar blijkbaar komt in elke stam het moment dat de ‘zwakkeren’ weg moeten.' Hij sprak deze zin met afkeer uit. ‘Maar goed, het zij zo. Ik en nog een paar kleine en ouden werden achtergelaten terwijl de rest van onze groep verder trok. Het was verschrikkelijk. Ik wist dat ik mijn gezin nooit meer zou zien. We bleven achter met een paar oude mensen die praktisch niet lopen konden en kinderen die nergens iets van snapten. Toch is het me gelukt om andere stammen te vinden, ook met achtergelaten kinderen. We hebben ons best gedaan een redelijk kamp op te zetten. Degenen met een talent voor jagen gingen jagen en de anderen gingen proberen te verzamelen. Dit ging ook niet altijd goed. De groep is redelijk uitgedund. We misten de kennis van wat eetbaar was en wat niet, daarom doen we nu ook niet zoveel aan verzamelen.' Anna keek hem bezorgd aan. Jon keek een beetje emotieloos voor zich uit en ging na een korte pauze weer verder met vertellen. ‘Het jagen ging eigenlijk direct wel redelijk, ik was heel blij met de kennis die ik gekregen had van mijn vader. Toch Veercht ik hem om wat hij gedaan heeft. Ik was niet zwak, ik had best mee gekund.' Ze zag aan zijn gezicht en hoorde aan zijn stem dat het hem veel deed. Ze kreeg het idee
dat hij zijn familie heel erg miste. Zijn vader had naar haar idee toch een belangrijke rol gespeeld in zijn leven. Jon vertelde verder. ‘We konden het prima redden, desondanks dat veel van ons zijn omgekomen. Of dat door het eten van verkeerde bessen of door het jagen kwam, dat maakt niets uit. Ze konden zo worden vertrapt door een groep met beesten als ze zich niet hielden aan de afspraken. Daar komt bij hoe ouder we werden hoe sterker we werden. We konden uiteindelijk ons eigen territorium afbakenen. Ondanks dat we veel mensen verloren hebben, zijn we toch een prima groep. We hebben nu een stam met de kennis van vele andere stammen’. Ze keek hem aandachtig aan. Hij was gestopt met praten. Het bleef een tijdje stil. Het was geen onaangename stilte. Anna dacht na over wat ze had gehoord. Jon doorbrak de stilte door te zeggen: ‘dit is dus het verhaal, hier praten onze stamgenoten niet graag over. Als ik jou was zou ik gewoon definitief bij ons blijven, voordat jouw stam de kans krijgt hetzelfde te doen met jou.' ‘Ik moet hier echt even een nachtje over slapen...’ zei Anna een beetje geschrokken. ‘Blijf morgen hier, ik wil morgen weten wat je gaat doen.’ zei Jon. Anna liep nietszeggend terug naar haar eigen bed. Ze hoorde Jon onder zijn deken kruipen maar keek niet meer naar hem. Ze deed haar ogen
dicht en probeerde te vergeten wat ze net gehoord had. De tranen liepen over haar wangen. Ze had niet verwacht dat Jon zo koud vertellen kon, zo zonder emotie. Ze snapte ook niet hoe je als stam zomaar een hele groep achter kon laten. Ze werd moe van haar eigen emotie. Ze droogde haar tranen en viel kort daarna in slaap.
VII De volgende ochtend werd ze tot haar vreugde laat wakker. Ze had geen zin om Jon onder ogen te komen. Ze was gisteren zo raar gaan slapen. Ze zat nog steeds heel erg in haar maag met het verhaal. Spijt had ze dat ze zo aangedrongen had. Ze besloot om het goed te maken. Ze zou zelf het bos in gaan om bessen te verzamelen. Ook Anna had veel kennis opgedaan van haar oude stam. Meer kennis van verzamelen dan van jagen, maar dat kwam in dit geval wel mooi uit. Ze ging op weg naar het bos. Ze bleef hier de hele middag om van allerlei soorten bessen, vruchtjes en insecten te pakken. De zon begon al weer wat meer naar beneden te zakken. Ze besloot terug te gaan naar het kamp. Ze trok een spint en rende snel het bos uit. Ze had een soort pot meegenomen zodat ze daar de dingen in kon doen die ze meenam. Toen ze terug kwam bij de stam, kwam Veer op haar afgerend. ‘Ik heb je oVeerl gezocht.’ riep ze. Ze hijgde. Ze stond met haar handen op haar knieën voorover gebukt. Anna vertelde enthousiast aan haar dat ze was wezen verzamelen en veel gevonden had. Ze liet de pot aan Veer zien. Die keek verrast. ‘Oh, lekker,’ zei ze blij. ‘Ik hou echt van besjes.'a Anna beantwoorde dit met een glimlach. Ze
liepen samen naar de grote tent. De jagers waren gek genoeg ook al terug. Ze waren vroeg dit keer. Jon zat aan het eind van de tent gezellig te lachen. Hij had een pot met water in zijn handen. Hij zag hen binnen komen. Hij sprong op en begroette hen blij. Anna, iets wat verbaasd, was toch blij dat alles weer een beetje normaal was. Ze liet de bessen zien. Jon keek vrolijk op. De avond die volgde was, zoals gewoonlijk, vol gezelligheid en gelach. Anna stelde geen moeilijke vragen, ze bleef opgewekt. Toen het laat werd stond ze op. Ze liep de tent uit, maar merkte dat ze gevolgd werd. Ze keek om en ze zag dat Jon haar achterna gekomen was. Ze wist waarom. ‘Ja.’ zei ze. Jon bleef haar vragend aankijken. ‘Ik blijf hier.' Jon lachte naar haar. ‘Gezellig, ben ik blij mee.’ zei hij oprecht. Toen hij dat gezegd had, ging hij weer terug de grote tent in. Anna keerde zich om en ging naar de slaaptent. Ze viel direct in slaap. Ze had een goed gevoel. Ze voelde iets in haar buik, het voelde als een lekker warm gevoel. Anna dacht bij zichzelf, weer teveel gegeten. Terwijl ze helemaal niet zoveel gehad had. Met dit prettige gevoel viel ze in slaap. De volgende ochtend werd ze wakker omdat er iemand over haar hoofd aaide. Iemand ging
met zijn vingers door haar haar. Ze opende langzaam haar ogen. Ze keek naar het betrouwbare, rustige gezicht van Jon. ‘Goedemorgen slaapkop.’ begroette hij haar fluisterend. Anna keek een beetje glazig uit haar ogen, ze was nog erg moe. ‘Goedemorgen...’ stamelde ze. Jon stond op. ‘Ik dacht ik maak je even wakker, want we gaan vertrekken.' Anna schoot rechtovereind in haar bed. Ze sprong op. ‘Oke, laten we gaan.’ zei ze half hijgend. Jon glimlachte en liep voor haar de tent uit, Anna volgde hem. Ze pakte snel haar speer die weer tegen de tent stond te leunen. Ze merkte dat ze deze keer een stuk verder liepen dan normaal. Ze kreeg last van haar voeten. Jon had verteld dat ze op zoek gingen naar gazelles. Ze liepen redelijk beschut door de bosjes, uiteindelijk kwamen ze op een open plek. Hier vandaan konden ze achter de bosjes gazelles zien staan. Ze zag dat het een hele grote open plek was. Ze keek om zich heen, ze observeerde alles wat er om haar heen gebeurde. Vanuit het niets, zag ze haar broertje. Met een speer nog wel. Hij zag er hongerig uit. Ze zag dat hij achterom keek en iets schreeuwde. Een paar tellen later kwamen nog een paar leden van haar oude stam achter haar broertje aanlopen. Ze zag dat iedereen heel erg vermagerd was, ook zag
ze dat de groep van jagers enorm was uitgedund. Veel van de oudere ervaren jagers waren weg. Haar broertje was de enige die jong was en erbij zat. Ze wilde naar hem toe! Ze wilde hem weer in haar armen sluiten! Maar er was iets wat haar tegen hield. Ze staarde naar haar voeten. Ze keek nog een keer opzij naar haar broertje, ze zag dat hij ook naar haar keek. Ze glimlachte naar hem, door de afstand zou hij het misschien niet kunnen zien. Hij keek weer naar de grond en sjokte verder. Anna was best wel aangeslagen, haar broertje al op een hele jonge leeftijd een jager. Jon had gelijk, ze hadden waarschijnlijk alle jongeren en ouderen achtergelaten. De tranen sprongen in haar ogen, ze kon ze nauwelijks bedwingen. Ze begon steeds meer achteraan te lopen en op het moment dat ze volledig achteraan liep, stond ze stil. Ze keek verdrietig naar de grond. De rest van haar groep bleef doorlopen, ze merkten niet dat Anna stilstond. Jon keek achterom en zag dat Anna niet meer bij de groep liep. Hij beval iemand anders de leiding over te nemen en zou zelf een stuk teruglopen om haar te zoeken. Anna stond nog ergens bij het bos. Ze was nu door haar knieën gezakt. Ze had haar armen om haar knieën heen gekneld. De speer lag naast haar, haar hoofd rustte op haar knieën.
Terwijl de tranen uit haar ogen stroomden. Ze was helemaal lamgeslagen, ze kwam er nu pas achter hoe erg ze het vond dat haar broertje er zo aan toe was. Ze hoorde voetstappen snel naderen, ze schrok en keek recht voor zich om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Ze zag Jon aankomen lopen, zijn gezicht stond op onweer. Hij stond voor haar en hij sleurde haar omhoog aan haar armen. ‘Wat denk je dat je aan het doen bent?! We maakten ons echt zorgen om je.' Anna schrok een beetje van zijn reactie, maar het kon haar allemaal niks schelen. Jon zag haar gezicht en zijn gezicht Veernderde direct van boos naar bezorgd. ‘He, wat is er... gaat het?' Anna kon aan zijn stem horen dat hij echt bezorgd was om haar. Hij had haar nog steeds vast bij haar bovenarmen. Ze merkte dat hij haar echt stevig vast gepakt had, want ze voelde blauwe plekken ontstaan op haar armen. Ze begon weer te huilen en Jon liet haar snel los. Hij deed zijn armen om haar nek. Zo drukte hij haar hoofd tegen zijn borstkas. Niks zeggend stonden ze stil. Anna was inmiddels gestopt met huilen. ‘Hé... ik zou je echt nooit achterlaten.’ zei Jon. Anna haalde haar handen van zijn rug en keek hem verbaasd aan. Toen hij dat gezegd had voelde ze dat ze weer warm werd van binnen. Ze kreeg een misselijk kriebelend gevoel in haar maag. Ze
glimlachte, niet wetende hoe ze anders moest reageren. ‘Laten we maar teruggaan.' Ze liepen samen terug. Er werd tijdens de terugreis niet veel gezegd. Jon zei wel tegen haar voor ze de tent in ging. ‘Morgen vangen we de grootste mammoet die je ooit gezien hebt, dat zweer ik je en ik zal hem persoonlijk vangen.' Anna moest lachen en dacht: ‘het is ook wel een opschepper’. Ze ging even naar binnen. Ze probeerde zichzelf te herpakken en niet te denken aan wat ze vanmiddag gezien had. Ze bleef het beeld van haar broertje op haar netvlies houden. De magere wangen, de wallen onder zijn ogen en zijn onverzorgde haar. Ze lag op haar bed na te denken, waarna ze opstond om naar de jagers te gaan. De jagers waren nog niet teruggekeerd. Ze zag Veer en ging naast haar zitten. Ze hadden een leuk en lang gesprek over van alles en nog wat. Niet veel later kwamen de jagers binnen. Ze hadden wederom veel gevangen en legden de prooi neer voor Jon. Hij knikte naar de personen voor hem, als goedkeuring. Het vlees werd boven het vuur gespiest en langzaam rondgedraaid. Anna vermaakte zich, al haar gedachten over die middag sloten zich en ze concentreerde zich alleen nog maar op de gezelligheid.
Na het eten keerde iedereen terug naar zijn eigen tent. Anna en Veer gingen als een van de laatsten. Lachend om een opmerking van Veer liep Anna de tent binnen. Daar viel ze stil, bij het aanzien van Jon. Hij zat rechtop en leunde tegen de tentdoek. Hij keek haar glimlachend aan. ‘Nu ben jij mij een verhaal verschuldigd.' Hij probeerde het pruillipje van Anna na te doen, wat hem een erg onhandig gezicht gaf. Anna moest lachen. Ze nam plaats naast hem en duwde haar schouder tegen de zijne, om wat van zijn lichaamswarmte op te vangen. 'Dus Anna... komt er nog wat van?' zei Jon plagerig, waarna hij haar een duwtje gaf. Even keek Anna hem grijnzend aan, waarna ze diep ademhaalde. Een korte stilte volgde. 'Waarover?' vroeg ze hem uiteindelijk. 'Begin maar aan het begin.' gaf Jon als voorbeeld. 'Vanmiddag, wat was er precies aan de hand?' Anna keek hem even pijnlijk aan, waarna ze hem vertelde over het feit dat ze haar broertje had herkend. Dat ze was geschrokken van de pijnlijke blik in zijn ogen, van zijn vermagerde lichaampje en de vele blauwe plekken die van een afstand te zien waren. Ook vertelde ze hem aan haar automatische vergelijking met zijn verhaal van de dag ervoor. Jon luisterde aandachtig naar het hele verhaal en onderbrak haar niet één keer. Pas toen Anna klaar was met praten opende
hij zijn mond en zachtjes zei hij: 'Wil je naar hem toe?’ Anna schudde met haar hoofd. ‘Nee, ik hoor bij jullie nu. Ik moet...' ze haalde diep adem 'het gewoon even van me afschudden. Dat is het. Ik moet het gewoon van me afzetten’. ‘Het is jouw keus...’ was hierop zijn antwoord. Hij pakte haar hand vast en kneep er zachtjes in. 'Je moet weten dat ik zo voor je op zou springen om hem te zoeken... echt waar Anna, ik weet precies hoe je je voelt. Het is niet leuk om mensen die zo dierbaar voor je zijn kwijt te raken.' Anna knikte en staarde naar haar hand. Ze zag dat een aantal van zijn aderen goed te zien waren. Ook merkte ze op dat hij meerdere littekens op zijn hand had, sommige wat dieper dan de ander. Ze slikte en merkte dat haar keel wat dik voelde. Ook haar hart begon harder te slaan, bij het voelen van zijn aanraking. 'Ik...' Jon slikte zijn woorden in, tot Anna hem aandringend aankeek. 'Wat is er?' vroeg ze zacht. 'Ik denk...' het leek alsof Jon niet uit zijn woorden kon komen. 'Ik denk dat ik wat voor je begin te voelen, Anna.' Even snapte ze hem niet. 'Ik voel ook wat voor jou hoor.' sprak ze nietsvermoedend terug, maar hij schudde met zijn hoofd. 'Nee, niet op een gewone vriendschappelijke manier... Anna ik denk dat ik verliefd op je word.' Drie keer knipperde Anna met haar ogen, tot ze uit reflex naar hem toe boog en haar
lippen op de zijne duwde. Hij voelde warm, lief. Ze trok haar hoofd terug en merkte dat al haar bloed naar boven stroomde, haar hoofd was waarschijnlijk erg rood. 'Ik...' ze stond snel op. 'Ben zo terug, blijf hier.' ze rende de tent uit, de koude lucht in. Buiten rende ze ook meerdere flinke passen, tot ze hijgend tot stilstand kwam. Wat... wat was er gebeurd? Ze haalde diep adem en merkte dat al haar gedachten op Jon gericht waren. Ze draaide zich terug en rende ietwat aarzelend en zo ook vastberaden richting de plek waar ze vandaan kwam. Toch, toen ze de tent weer binnenstapte zag ze dat de jongen al sliep. Ze glimlachte, terwijl ze even kort naar hem staarde. Daarna liep ze naar hem toe en kroop naast hem onder de dekens, hij sloeg zijn arm om haar heen.
VIII Ze werd wakker. Ze opende haar ogen en draaide zich vlug om, om te kijken of Jon er nog was. Dit was niet het geval, hij was al wakker. Zijn dekens lagen rommelig op zijn bed. Anna stond met een zucht op en ging naar buiten. Ze keek om zich heen, ze hoopte dat de jagers niet zonder haar waren vertrokken door de gebeurtenis van de dag ervoor... Ze haastte zich naar de grote tent, waar ze goed om zich heen keek. Ook hier was niemand te vinden. Ze baalde. Buiten de tent besloot ze dat ze toch haar dag niet wou verpesten. Ze moest haar tijd goed verdelen, waarom zou ze geen nieuwe speer maken? Ze nam een sprintje naar het bos en zocht daar naar de juiste tak, die ze die middag perfectioneerde. De stok was langer dan de vorige en ook dikker, wat hem steviger maakte. Eenmaal terug bij de tent aangekomen, zag ze Jon. 'Waarom zijn jullie zonder mij weggegaan?' vroeg ze, terwijl ze hem teleurgesteld aankeek. Jon schudde met zijn hoofd om verwarring te voorkomen. 'We zijn vandaag helemaal niet gaan jagen, Anna. We zijn op verkenningstocht gegaan.' Anna knikte, terwijl ze licht op haar onderlip beet. 'Oh, oké.' antwoordde ze hem.
De dag ging redelijk snel voorbij. 's Avonds gaf de stam een groot feest, om te vieren dat het territorium wat was uitgebreid. Anna had hen iets horen zeggen over andere stammen wegjagen, maar veel details wist ze er niet van. 's Avonds in de tent kuste Jon haar weer, waarna ze dicht tegen elkaar in slaap vielen. Het was niet zo vroeg in de morgen toen ze wakker werd, maar ze merkte dat ze nog steeds in Jon zijn armen lag. Even glimlachte ze in zichzelf, waarna ze voorzichtig zijn arm van zich af schoof. Ze wilde hem niet wakker maken. Daarna glipte ze het bed uit, waarbij ze haar nek licht verrekte. Buiten de tent besloot ze haar spieren wat los te maken, dus rende ze een stukje op haar plaats, gevolgd met wat rek en strek oefeningen. Na een tijdje kwam ook Jon de tent uit. Hij gaapte en zag er redelijk moe uit. 'Zullen we die mammoet dan maar gaan vangen?' sprak hij tussen twee gapen uit. Anna glimlachte naar hem en knikte. Het duurde niet lang voordat ze bij een paar soortgelijke rotsen waren als de eerdere jagerstochten. Er waren minder jagers mee. Jon zei dat dat kwam doordat veel nog sliepen, omdat het feest de avond van te voren tot redelijk laat duurde en dat hij geen vermoeide en onoplettende jagers kon
gebruiken. Jon wees haar een plek toe op een redelijk hoogte bij de rotsen, dat was de veiligste positie. Dan hoefde ze alleen maar te springen en te steken als het dier al lag. 'Wees voorzichtig, alsjeblieft.' fluisterde Anna zo zacht dat alleen hij het kon horen. Hij snoof als antwoord in de lucht en grijnsde knipogend naar haar. Zonder verder wat te zeggen liep hij weg. Met vier anderen stond Anna op de grote steen. Jon had twee anderen meegenomen, de twee sterkste van de groep. Hoelang ze er wel niet stond voordat ze de mammoet eindelijk zag wist ze niet, maar het moest een lange tijd zijn. Het dier was groter dan normaal en automatisch sloeg Anna met haar hand naar haar hart. Het dier stormde richting de rotsen, terwijl de drie jagers er joelend en schreeuwend achteraan renden. Op het moment dat de eerste een speer probeerde te werpen in een van de poten van het dier, ging het mis. Het dier sloeg op hol, maar de verkeerde kant op. Hij sloeg zijn slurf in de lucht en slaakte een hard geluid. Daarna stormde hij de jongens tegemoet. Voordat hij hen zou raken, sprongen ze tegelijk door een kreet van Jon weg voor de voeten van het dier, terwijl twee van hen meteen doorrenden naar het bos. Jon, in de waan dat de jongens het ook niet op zouden geven stormde weer
naar het dier toe. De twee andere jongen riepen nog: 'Jon, nee! Hierheen!' maar waarschijnlijk kon hij hen niet horen. Steeds ontsnapte hij tussen de poten van het dier door, terwijl hij hem verscheidene prikjes gaf. Prikjes die niet veel hielpen bij de dikke huid van het dier. Langzamerhand werd het dier toch weer de goede richting in gedreven, maar of het veel hielp dat was de vraag. Anna voelde dat haar hart hevig bonkte en ze merkte dat al haar zintuigen naar hem toe wilden rennen, om hem te helpen, maar ze wist dat dat niet veel uit zou maken. Ze hoorde Jon zijn woeste kreten dichter en dichterbij komen, tot het mis ging. Het dier steigerde, stond op beide achterpoten en liet zich hard vallen op de grond. Alles trilde en even stond Jon machteloos op zijn benen. Het dier hief zijn slurf in de lucht , maakte een hard geluid en rende op de jongen af. Het was alsof de krak die door zijn poot veroorzaakt werd zelfs vanaf een behoorlijke afstand te horen was. 'Jon!' riep Anna hard, terwijl de tranen in haar ogen sprongen. De mammoet rende geschrokken en verbaast door. Het was niet zijn intentie op de jagers te doden, alleen maar om ze bij zijn huid weg te houden. Onder luid lawaai verdween hij richting de horizon. Anna sprong van de rots en rende zo snel als
ze kon naar de jongen toe. Hij lag op de grond, schreeuwend, tot Anna haar geluk. 'Jon!' riep ze weer. 'Gaat het? Oh Jon, gaat het?' ze wist niet wat ze moest zeggen. Zijn been lag in een vreemde houding, een ongezonde houding en hij verbeet zijn pijn, waardoor zijn gezichtsuitdrukking heel moeilijk stond. 'Anna, hou je stil.' riep hij grommend, niet gemeen bedoeld. Hij keek haar zijn been en ze herkende de hulpeloze blik die ontstond in zijn ogen. Ze knielde bij hem neer, terwijl ook de rest van de jagers zich bij hen verzamelden. Anna scheurde een stuk van de huid die ze om haar buik droeg af en bond het om zijn been om het bloeden enigszins te stoppen. Zijn huid was gebarsten en het bloed stroomde op de grond onder Jon zijn been. 'Help me!' zei ze tegen de rest, terwijl ze Jon probeerde op te tillen. Ze liep naar zijn rug en stopte haar handen onder zijn oksels. 'één, twée en... drie!' ze trok, maar merkte dat het weinig zin had. Niemand hielp haar. Iedereen stond om de jongen heen, terwijl ze stuk voor stuk moeilijk naar hem keken. Veer zette een stap naar voren. 'Kom Anna, we moeten gaan.' Anna knikte. 'Ja, help me dan kunnen we hem het beste naar het kamp brengen!' Veer schudde met haar hoofd. 'Nee, Anna. Kom nou, alsjeblieft.' drie van hen draaiden zich om, om de groep te begeleiden terug naar het
kamp. 'Maar...' helemaal verbaast en lichtelijk woest keek ze naar de andere jagers. '...we kunnen hem niet achterlaten!' ze wist niet wat ze zag, toen Veer met haar hoofd schudden. 'We hebben geen keus, Anna. We hebben geen middelen om hem te helpen...' Anna schudde wild met haar hoofd, terwijl ze haar gezicht van haar vriendin afwende. 'Jon...' fluisterde ze naar de jongen, terwijl ze merkte dat haar ogen zich vulden met tranen. De jongen veegde over zijn wang, waardoor bloed dat op zijn hand geplakt zat op zijn gezicht terecht kwam. 'Anna, dat is de regel. Gewonden laat je achter, we kunnen er niet voor zorgen...' hij was even stil. 'Ik zou de groep alleen maar ophouden.' Met moeite toverde hij een glimlach op zijn gezicht. 'Alsjeblieft, Anna. Het is voor het beste als je me hier laat liggen.' Anna keek hem verbaast en boos aan. Ze kon hem niet achterlaten. Waar sloeg dat nou op? Zijn been zou genezen en dan zou hij weer kunnen lopen, kunnen leiden... 'Waarom moest je nou zo koppig zijn?' ze merkte dat ze woest werd. 'Wie denk je wel niet dat je in je eentje een mammoet dood kan maken? Jon!' Ze werd boos 'Ik laat je niet achter, echt niet. Je maakt geen schijn van kans gewond en alleen.' Veer keek met opengevallen mond naar haar vriendin. 'Anna!' riep ze boos. De rest van de jagers draaiden
zich om en liepen weg. Een van hen pakte Veer bij haar arm vast. 'Ze heeft gekozen, Veer. Kom.' zei hij tegen haar. Veer schudde met haar hoofd. 'Hier...' Ze pakte het hert dat de jongen om zijn schouders had hangen van hem over. 'Neem dit.' De jongen protesteerde niet. Ze legde het hert voor Anna neer. 'Het ga je goed...' Daarna volgde ze de groep. Veel tijd om te rouwen over de verloren groep had Anna niet. Ze trok haar mes en stak die snel in het dier. Ze sneed wat vlees af en ook een stuk huid. De buidel die ze op haar rug had hangen opende ze en ze deed hem zo vol als ze kon met stukken vlees van het dode dier. Het stuk huid dat zou functioneren als deken sloeg ze over Jon heen. Daarna staarde ze naar zijn been. Hij mompelde wat naar haar, maar ze verstond hem niet. Al haar zintuigen waren op hem gericht. Er schoot iets tot haar door. Ze had allebei haar speren bij zich. Ze pakte de kortste en brak er de scherpe punt van af. Ook scheurde ze weer een strook van haar shirt af, die ze gebruikte om de stok zo aan zijn been vast te binden dat het been recht bleef. Waarom ze dat deed wist ze niet precies, maar aan het heel proces van dieren had ze gemerkt dat als je dat niet zou doen, het been weer krom vast zou groeien. Het bloed was gestold en Anna haalde het stuk oude shirt van zijn been wat losser. Jon keek
haar zwak en moedeloos aan. 'Wat doe je hier nog?' Anna schudde verwoed met haar hoofd. 'Ik laat je niet achter.' zei ze koppig zegen hem. Ze hees hem overeind en hielp hem op zijn gezonde been. Voorzichtig leunde hij wat op haar, waarna ze hem stapje voor stapje vooruit liet lopen. De lange speer gaf ze aan hem, zodat hij met de gewonde helft van zijn lichaam op de stok kon leunen. Langzaam maar vastberaden liepen ze een redelijk stuk, tot ze aankwamen bij wat water. Daar gingen ze zitten. Anna maakte de wond van Jon zijn been schoon, terwijl ze zijn gemompel negeerde. Het kon haar niet schelen dat hij het niet met haar eens was dat ze hem niet achterliet, ze moest hem helpen en dat was wat ze ging doen. Langzaam depte ze wat water op zijn been om de viezigheid weg te spoelen. Jon zijn gezicht stond vol pijn. Rustig en vastberaden ging ze door met het schoonmaken van de wond. Daarna bond ze het weer vast, stond op en gaf hem snel een kusje. 'Ik ga even hout zoeken.' Al snel vond ze wat takjes en een paar dikkere stronken. Het was niet genoeg voor de hele nacht, maar een flink deel van de avond zou wel lukken dacht ze. Terug bij Jon maakte ze het vuur en hing er een stuk van het hert boven. Zo konden ze toch nog wat eten. Na het eten lag ze tegen Jon aan, die inmiddels in slaap was gevallen. Hij had een paar
stuiptrekkingen in zijn slaap. Dat had haar broertje ook altijd gehad als hij een nare droom had... Anna gooide nog wat hout op het vuur en keek met een glimlach naar de jongen. Zij zou de wacht houden vannacht.
IX Ze schrokken wakker van een harde prik. Ze openden hun ogen en Anna stond zo snel mogelijk op. Jon kreunde terwijl ook hij zichzelf naar boven hees. Vrij snel klapte hij weer terug op de grond. Een man stond voor hen. Hij had een stok met die punten erop in zijn hand en een lang grassprietje in zijn mond. Hij had een baardje en keek hen met priemende ogen aan. 'Waar is jullie huis?' mompelde hij, met een ander dialect. Anna schudde met haar hoofd. 'Heuz? Wat is dat?' herhaalde Anna hem, terwijl ze haar hand strak op de speer heen klemde. 'Slaapplek.' herhaalde de man zichzelf. 'Ons kamp is weggegaan van ons. Hij is gewond.' ze wees naar de jongen. Even keek de man hen moeilijk aan, waarna hij zijn schouders liet zakken. 'Waarom komen jullie niet even met mij mee? Ik heb plek genoeg.' Hij hielp Anna met het ophijsen van de jongen en samen ondersteunden ze hem, op weg naar dat zogenaamde heuz van hem. Anna praatte tijdens de tocht met hem. Het bleek dat zijn naam Willem was. Het duurde niet lang voordat ze een grote, modderige steen zag. Willem grinnikte bij het zien dat haar ogen zich open sperden. 'Boerderijen.' zei hij knikkend tegen haar. Anna keek hem aan alsof
hij op een bij was gestapt, maar aan de vastberaden blik in zijn ogen merkte ze dat hij het meende. 'Dat is míjn slaapplek.' verzekerde hij haar, waarna ze met zijn tweeën de jongen in de richting van de grote modderige rots brachten. Willem vertelde hen over dat dit huis een plek was waar hij, zijn vrouw en kinderen sliepen. Anna snapte er niet veel van. Hij mompelde wat over een kamer, samen slapen met dieren en plantjes in de grond stoppen. Naast het heuz stond een groot, bruin dier in de tuin. Anna herkende het als een paard, soms had ze hen wel zien rennen maar echt vangen had ze ze nog nooit gedaan. 'Snel!' riep ze. ‘pak hem! hij kan nu niet wegkomen!' Na deze uitspraak lachte Willem haar uit. ‘Raar meisje, dat is mijn werkpaard. Ze is niet om op te eten.' Jon keek Anna verbaasd aan. Zonder het uit te spreken, besloten ze er maar niet naar te vragen. Ze zagen allemaal beesten achter de hekken staan. Ook toen ze het heuz binnenliepen zagen ze daar allemaal dieren rondlopen. Anna en Jon waren compleet in de war. De ruimte was ongeveer 20 meter lang en 6 meter breed. Deze mensen leefden op een hele andere manier dan dat zijzelf gewend waren. Hij stelde ze voor aan zijn familie. ‘Mijn zus en tevens mijn geliefde vrouw.' Zo stelde hij zijn vrouw voor. Jon en Anna keken
elkaar verschrikt aan. Waar waren ze terecht gekomen? Ze kregen een stenen beker met wit spul erin aangeboden. Jon klokte het achterover, terwijl Anna het eigenlijk niet durfde te drinken. ‘Jee... dat was echt lekker.’ zei Jon enthousiast. Hij had voor het eerst sinds een paar dagen een grote glimlach op zijn gezicht. Willem schonk zijn glas weer bij. Jon deed er dit keer zuiniger over, hij leek bang om het te verspillen. Anna zat nog steeds met de beker in haar handen. Ze nam een heel klein slokje. Daarna voelde ze een rilling over haar lichaam gaan. ‘Wauw!’ riep ze uit. Een paar minuten later waren beide bekers weer leeg. Jon vroeg aan Willem hoe ze aan dit spul kwamen. Willem beantwoorde zijn vraag met een vraag: ‘Jullie zijn geen boeren ofwel?’ ‘Wat zijn boeren?’ ‘Wij.’ antwoordde Willem hierop. Jon besloot niet verder te vragen. Ze gingen naar buiten. Willem leidde ze rond. ‘De meeste boerderijen zijn 8 tot 35 meter lang en 5 tot 10 meter breed. Er wonen vaak een stuk of tien mensen. Van verschillende generaties.' Jon en Anna luisterden aandachtig. ‘Blijf de eerste dagen bij ons in de boerderij slapen, dan kunnen we ondertussen beginnen aan de bouw van jullie eigen boerderij. Als jullie dat willen.' hij knipoogde naar hen. ‘Mogen we blijven?’ vroeg Anna iets te blij. Willem lachte en zei:
‘Natuurlijk, waar wil je anders heen met hem?’ Hij doelde natuurlijk op Jon maar die leek in gedachten verzonken. Anna glimlachte naar hem. Ze gingen terug naar de boerderij. Daar gingen ze direct slapen. Ze sliepen met iedereen in één kamer. Ook waren er een paar beesten, maar die zaten toch achter hekken. Jon ging met zijn hoofd op de buik van Anna liggen. Anna voelde zich net een kussentje. Ze drukte een kus op zijn voorhoofd. Hij viel vrij snel in slaap. Anna bleef nog even wakker, ze lag om zich heen te kijken. Ze vond het echt mooi zo’n boerderij. Ook vond ze het leuk dat je nu andere dingen kon met dieren dan ze alleen maar eten. Ze aaide Jon nog eventjes over zijn hoofd. Ze besloot daarna ook maar te gaan slapen. De volgende ochtend werden ze wakker van een soort gekraai. Ze schrokken wakker. Met de vuisten gebald probeerden ze zo snel mogelijk op te staan. Ze stonden klaar om het gevaar te bevechten. Willem liep naar ze toe. ‘Rustig maar, is onze haan.' Weer vroegen de twee zich af wat dat in hemelsnaam mocht zijn, maar ze durfden het niet te vragen. In plaats daarvan knikten ze allebei, alsof ze het snapten en met hem eens waren. Ze waren te moe om te vragen wat een haan was. Die dag begonnen ze aan het bouwen van hun eigen
boerderij. Ze vlochten riet voor de muren en verstevigden dit met klei. Ze waren hier dagen mee bezig. De overige tijd brachten ze door om zo veel mogelijk te leren. Ze vingen hun eigen dieren en temden ze. Zo leerden ze ook een koe melken. Ze leerden zelfs op de rug van een paard te zitten. Dit was handig zodat ze sneller konden reizen. Na een paar weken waren ze klaar. Ze hadden een prachtige boerderij gemaakt. Ze waren Willem erg dankbaar voor zijn aangeboden hulp. Die avond zouden ze voor het eerst in hun nieuwe huis slapen. Samen gingen ze liggen. Onder het geluid van de slapende dieren zakten ze langzaam in slaap. De volgende maanden besteedden ze aan het melken van dieren en het slachten voor vlees. Ze merkten ook dat ze land konden bewerken. Iets wat erg handig was, omdat er planten uit groeiden waar ze brood mee konden maken. Ze aten allerlei verschillende soorten voedsel. Ze waren een stuk tevredener met het leven dat ze nu hadden. Elke avond lagen ze bij elkaar. Ze praatten tot laat in de nacht en sliepen met de armen om elkaar heen. Anna lag met haar hoofd heel dicht bij het hoofd van Jon. Hij pakte haar kin. Hij draaide haar hoofd naar hem toe zodat ze hem aan kon kijken. Hij drukte zijn lippen op de hare.
Daarna liet hij haar hoofd los. Ze legde haar hoofd weer op zijn borstkas. Zijn mond lag dicht bij haar oor. Net voordat ze in slaap viel hoorde ze hem fluisteren: ‘Ik hou van je.’ in haar oor.
Het verhaal van Monniken en Ridders.
de
I Het zweet stond op haar voorhoofd en ze had het gevoel dat de aarde aan haar vingers inmiddels alle vocht uit haar huid aan het trekken was. De oude, behoorlijk gescheurde kleren die ze aan had getrokken bij het opstaan waren evenals haar armen en benen donkerbruin gekleurd en ze roken duf en vies. Sommige van haar nagelriemen begonnen te prikken, van de kleine zandkorreltjes die onder haar nagels waren beland en graag wilden worden verwijderd, maar ze wist dat ze nog even door moest gaan met wroeten. Het was hoogseizoen in het dorpje Jørlunde, Denemarken en de aardappelen moesten allemaal zo snel mogelijk uit de grond. Als ze binnen nu en een aantal dagen tot hooguit weken de grond uit kwamen, waren ze het lekkerst. Aardappels waren de specialiteit van het kleine, van landbouw levende dorpje. Iedereen in en rondom het dorp was momenteel bezig in de velden, in de keuken of bij de laadboerderijen. Daar werden de aardappels verzameld en na de oogst kreeg
iedereen die hielp een gedeelte mee naar huis zodat ze weer opnieuw konden worden gepoot of worden opgegeten. Even stond Anna stil en ze keek rond het veld waar ze mee bezig was. Het terrein waar ze op stond was van haar vader. Hij was iemand met een hoog aanzien in het dorpje en had vele stukken grond in bezit. Toch stond hij er altijd op dat iedereen die hielp net zo veel kreeg als hij en zijn gezin zelf. Om zich heen zag ze zo snel nog vijf andere vrouwen en zeven mannen. Allemaal met een karretje, tussen elk tweetal in. Zelf werkte ze samen met Skøt, een jongen van ongeveer vijf zomers jonger dan zijzelf. Hij keek haar glimlachend aan en ze zag dat hij het zelfs voor elkaar had gekregen dat de modder tussen zijn tanden zat. Ze schudde met een glimlach op haar gezicht met haar hoofd en boog zich weer over de ruwe, donkerbruine grond. Ze worstelde met haar vingers en een klein, ijzeren staafje door de grond en elke keer als ze een grote, ronde, bruine aardappel vond trok ze hem uit de grond en gooide ze hem in het karretje. De dag was nog maar net begonnen en toch hadden zij en Skøt al twee karren vol naar de laadplekken kunnen brengen. Ze was trots op zichzelf en ook op het wat kleinere, hoogblonde jongetje dat
haar zo goed mogelijk probeerde te helpen. Dit jaar was de eerste keer geweest dat hij mee mocht helpen als een van de volwassenen en hij zette alles op alles om zichzelf te bewijzen. Iets wat Anna zeer aan hem waardeerde. Iedereen om haar heen had een naam die zij kende. Jørlunde was altijd een erg knus dorpje geweest, iedereen wist alles over elkaar. Haar eigen gezin was nooit zo groot geweest. Vroeger had ze nog een oudere broer gehad, maar die was overleden tijdens een jagerstocht. Ook had ze een veel kleiner zusje gehad, die helaas bij de geboorte overleed. Gelukkig had haar moeder het overleefd en een tweede zusje voor haar ter wereld gebracht, Dorete, wat stond voor geschenk van God. De Enige die het mogelijk had gemaakt dat haar ouders toch nog waren gezegend met een tweede kind. Haar eigen naam was afgeleid van het woord genadig, iets wat haar ouders haar hadden meegegeven omdat ook zij bijna dood was gegaan vlak na de geboorte. Haar ouders waren God zo dankbaar geweest dat ze zijn genadigheid wilden laten zien aan de hele clan. Anna merkte dat het middaguur bijna zou slaan en de korte pauze in zou worden gelast. De zon steeds meer begon te brandden. Het zweet drupte van haar voorhoofd en ook ademhalen werd steeds moeilijker. Kleine,
lichte bonkjes ontstonden in haar hoofd. Iets wat ze vaker had zo rond dit uur. Hard trompetgetetter weerklonk en Anna liep naar de kar. Skøt pakte de voorkant vast terwijl zij aan de achterkant mee hielp door het ding een zetje te geven. De zachte, hobbelige en stroeve grond werkte niet goed mee met de zware kar, dus ze moest al haar kracht gebruiken om hem uit de kuiltjes te kunnen duwen. Na een goede dertig minuten kwamen ze aan bij de laadboerderijen. Ze zette de kar neer en drie vrouwen renden naar ze toe om de aardappels er uit te halen en in grote kratten te leggen. Zelf liep ze met Skøt richting het huis van de predikant, daar zouden ze een middag-gebed hebben, waarna ze konden eten om weer wat op krachten te komen. Het zou nog een lange, lange dag worden.
II De zon was nog lang niet boven de horizon verschenen, maar toch stond Anna al weer met twee benen naast haar bed. De lekkere geuren van het huis hadden haar wakker gemaakt en ze sprintte naar beneden. Haar vader en zusje zaten al aan tafel en op het moment dat ook zij zat, zette haar moeder de pan met dampende aardappelen voor hen neer. 'Tast toe!' zei ze met een glimlach. Anna pakte de houten lepel en schepte voor zichzelf een flink bord vol. Ze kon nooit genoeg krijgen van deze gele, zoete delicatesse. De dorpelingen van Jørlunde hadden verscheidene manieren uitgevonden om de aardappels zo te maken, dat ze bij elke maaltijd anders smaakten. 's Ochtends waren ze zoet, 's middags waren ze vochtig en 's avonds waren ze stevig, met een extra pittige bite. Ze propte zichzelf vol en beluisterde aandachtig het gesprek tussen haar vader en moeder. 'Het gaat zo geweldig goed,' sprak hij met zijn mond vol aardappel. 'We hebben echt een fantastisch seizoen gehad, stel je voor. Deze winter zullen we geen honger hebben, maar elke dag verse aardappels op ons bord.' 'Ja,' viel haar moeder hem bij. 'Dat is wel eens fijn voor de verandering.'
Katrina zelf, haar moeder, was altijd rijk opgevoed. Eten in overvloed en nooit problemen met enige luxe. Toch had ze dat allemaal opgegeven zodat zij en Olav, Anna's vader, een eigen gezin konden stichten. Soms klaagde ze wel, hardop, dat de meeste dingen niet goed genoeg voor haar waren maar Anna en zo ook haar vader wisten dat dit meer ijdelheid was dan waarheid. Katrina zou voor geen goud haar geliefde in willen ruilen voor welke hoeveelheid aan luxe dan ook. Achter al haar geklaag school ook een glimlach, vol liefde. 'We moeten verder.' sprak Anna, terwijl ze haar laatste hap aardappel in haar mond stopte. 'Elke seconde die we bezig kunnen zijn is weer een aardappel meer voor de winter.' ze stond op, draaide zich om en rende het huis uit. Waar ze de energie vandaan haalde wist ze niet, maar alles in haar voelde positief. Het weer zat mee, de lucht die ze inademde voelde vers en fris en haar motivatie was erg groot. Op het moment dat ze in het veld aankwam zag ze dat Skøt al druk bezig was en ook de kar had al een flinke inhoud. 'Goed bezig!' zei ze tegen hem, hij glimlachte naar haar als teken. Veel sprak hij niet, maar Anna wist dat het een goede jongen was. Ze stroopte haar mouwen op, zakte door haar knieën en duwde de modder onder zich heen en weer. De meest
oppervlakkige stukken grond waren al doorzocht, nu moesten ze steeds dieper graven tot de aardappels zich vrij gaven. Ook hielp het niet goed dat het nog donker was, maar in de verte waren de eerste strepen zonlicht al te zien. Binnen een paar minuten zou het beter gaan. Harde schreeuwen en de hoeven van paarden waren vanuit het niets te horen in de verte. Anna schrok op, stond weer op en ze keek om zich heen. Het was nog praktisch donker, maar de grote oranje vlammen die vanuit het dorp verschenen waren goed te zien. Het geschreeuw, gefluit en gegil klonk steeds harder, terwijl Anna het op een rennen zette. Haar ouders, haar zusje... iedereen was nog in het dorp. 'Anna!' hoorde ze Skøt roepen. 'Het zijn de Hunnen! Vlucht weg, je gaat de verkeerde kant op!' maar ze negeerde zijn geschreeuw. Zo snel als haar benen haar konden dragen rende ze richting haar huis. Tot haar geluk zag ze dat de vlammen daar nog niet waren aangekomen en ze stormde binnen. 'Hallo!' riep ze, maar ze hoorde geen reactie. Ze moesten al weg zijn, schoot het tot haar door. Ze rende de deur weer uit en besloot richting het plaatselijke kerkje te gaan. Ze wist dat iedereen daarheen zou gaan, om bescherming te zoeken bij de stenen van het grote gebouw.
Alle andere huizen bestonden voornamelijk uit klei en riet en veel bescherming voor de vlammen zou dat niet geven. Doordat de huizen ver bij elkaar uit de buurt stonden, merkte Anna dat ze steeds harder begon te hijgen, naarmate ze dichterbij de kerk kwam. Ze hoorde het geluid van hard lachende mannen en gillende vrouwen, rondom zich heen. Op het moment dat ze langs het huis van haar oude juffrouw rende, hoorde ze ook daar een harde gil. Een herkenbare stem. Ze ging het huis binnen, op zoek naar de vrouw die om hulp had geroepen en ze vond haar al snel. De vrouw lag met een mes in haar buik op de grond, met haar rok omhoog terwijl er twee mannen bij haar stonden. Beiden hadden ze een grijns op hun gezicht staan, terwijl ze met grote messen in de handen naar het lijk keken en hun broeken uitdeden. Anna maakte zich uit de voeten en ging het huis uit, voor ze door de met testosteron gevulde mannen opgemerkt werd en buiten het huis stond ze stil. Ze wist waar het meeste geschreeuw vandaan kwam en met een hard bonkend hart keek ze omhoog naar de kerk, die nu goed te zien was. De oranje vlammen die vanuit de toren kwamen waren goed te zien, door de donkere achtergrond van de hemel. Ook het dak stond in lichterlaaie. Anna rende erheen, maar op het
moment dat ze de eerste Hunnen zag, verschool ze zich achter een grote bak met hooi. Ze zag drie mannen staan, naast drie paarden, terwijl ze grote balken voor de deuren spijkerden. Ze lachtten hardop, terwijl ze elkaar zachte stompen gaven. Anna zag dat ook de ramen waren dichtgespijkerd en even stond haar hart stil. De Hunnen hadden de inwoners in de kerk gestopt om ze levend te roken... Ze wou achter de bak vandaan komen, om de mannen aan te vallen, maar ze wist dat het niets zou helpen. Voorzichtig liep ze achter uit, weg bij de bak, tot ze iets zachts achter zich voelde. Een warme adem in haar nek. Ze draaide zich om en zag een jonge jongen. Hij droeg een grote, bonten muts en had twee zwaarden aan zijn zij geknoopt. Zijn gezicht zat onder het vuil en hij stonk verschrikkelijk. Het was een Hun. Hij trok zijn zwaard, terwijl hij haar aandachtig opmerkte. Anna balde haar vuist en sloeg richting zijn hoofd, maar met een simpele beweging sloeg hij haar aanval weg. Anna viel uit balans en landde op de grond. Weer keek de jongen met een frons op zijn gezicht haar richting op, waarna hij zijn zwaard weer terug in de schede stopte. 'Ren weg.' zei hij, nadat hij zijn paard weer bij de teugels pakte en hem meetrok richting de kerk.
Anna was verbaasd, maar liet het zich geen tweede keer zeggen. Ze sprong op en rende zo snel als haar benen haar konden dragen richting de weg waar ze net nog vandaan kwam. Door kriskras rond de huisjes te rennen, hoopte ze de Hunnen te vermijden en het lukte. Na een aantal minuten en twee velden bij het dorp vandaan kam ze hijgend tot stilstand. Ze draaide zich om en keek naar het dorpje waar ze haar hele leven had gewoond... alle mensen die ze kende, haar hele leven... iedereen was weg. De grote oranje gloed boven de stad was duidelijk te zien en de geur van brandend hout was ook van deze afstand goed te ruiken. De lucht werd lichter, terwijl de zon op kwam. Het donker veranderde licht, maar Anna nam geen tijd om er naar te kijken. Ze draaide zich om en rende weg, richting een bos niet zo ver bij Jørlunde vandaan.
III Anna had zich nog nooit zo machteloos gevoeld. Ze liep door het bos, terwijl de takken haar beschermde voor de felle zonnestralen die haar probeerden te raken. Haar maag knorde, maar dat was de minste van haar zorgen en dat wist ze. Ze had zichzelf nog geen moment gegund om te rouwen, maar waarom zou ze? Hoe wist ze zeker dat haar ouders ook in die kerk waren geweest? En Dorete? Haar handen waren gebald tot vuisten, terwijl ze tegen een boom sloeg die in haar weg stond. Waarom moest dit nou gebeuren. Was dit niet allemaal gewoon een vreemde, nare droom? Ze kneep zichzelf in haar hand, tot ze er stampvoetend bij stond. Maar ze werd niet wakker. Hoelang ze nu wel niet al rond had gelopen, wist ze niet. Of ze rechtdoor was gegaan wist ze ook niet, maar wat ze wel wist was dat ze terug wou gaan. Ze wou naar huis, ze wou naar de aardappeloogst. Ze wou een knuffel van haar moeder en horen dat alles goed ging... maar dat kon niet. Het licht tussen de bomen voor haar werd steeds feller, wat betekende dat er minder bomen waren. Anna haastte zich erheen en voor ze het wist stond ze weer aan de bosrand. Voor haar zag ze rook, tot erg hoog in de lucht en ze herkende nog vaag de contouren
van het kerkje. Ze slikte terwijl ze tegen haar tranen vocht en ze spreidde haar ogen wat verder uit, toen ze witte tentjes herkende vlak naast het dorp. Er klonk muziek, gedans en gefluit. Het moest het kamp zijn van de Hunnen. Weer richtte ze haar blik op het dorp. Ze moest er nog één keer heen, dat wist ze. Als ze niet elk huis had doorzocht naar haar ouders en Dorete zou ze het zichzelf nooit vergeven. Ze zette drie stappen en schrok toen ze een hand op haar schouders voelde. Automatisch schoot ze in de verdediging, maar ze zakte door haar knieën op het moment dat ze Skøt herkende. Hij was even bij haar weggerend, door automatische reactie, maar zachtjes liep hij haar kant weer op. Hij had schaafwonden op zijn linkerwang en ze zag aan zijn neus dat die nog niet zo lang geleden had gebloed. 'Anna...' zei hij, terwijl ze de trilling in zijn stem herkende. 'Z.. zijn ze dood?' Anna beet op haar lip en onderdrukte de brok in haar keel, terwijl ze haar schouders ophaalde. 'Ik.. ik weet het niet.' stamelde ze naar het jongetje. Hij keek haar met tranen in zijn ogen aan, terwijl hij ruw met gebalde vuisten wreef. 'Ik huil niet.' zei hij trots, terwijl hij een andere kant op keek. 'Weet ik.' antwoordde Anna, met een glimlach op haar gezicht terwijl ook zij weer een andere kant op keek. Richting het
dorp. 'Ik wil er heen.' ging ze verder, zonder om te kijken naar Skøt. Ze hoorde dat hij wat tegen de bladeren op de grond trapte, terwijl hij zijn keel schraapte. 'De Hunnen zijn veel te dichtbij, Anna.' reageerde hij, met een verdrietige ondertoon in zijn stem. 'Het is te gevaarlijk.' Anna schudde met haar hoofd, terwijl ze nog steeds naar het rokende vlekje voor zich staarde. 'Maar toch... als ik er niet heen ga om te kijken, Skøt, vergeef ik het mezelf nooit.' even was het stil, waarna Anna hem in beweging hoorde komen. Hij liep langs haar en zette vijf stappen, tot hij stil stond en terug keek. 'Waar wachten we dan nog op?' instinctief wou Anna tegen hem zeggen dat hij hier moest blijven, niet mee mocht gaan... maar hij had al zoveel meegemaakt vandaag. Wie was zij om zijn volwassenheid te twijfelen? 'Goed.' zei ze, zonder echt toestemming te geven en ze volgde hem op handen en voeten. Samen slopen ze richting het dorp, terwijl er tien meter tussen hen zat. Op die manier waren ze minder groot en daarmee ook minder goed te zien vanuit het kamp. Het verbaasde Anna redelijk, dat ze zonder enige problemen de rand van het dorp bereikten. Ze stonden weer op en vervolgden de weg, door van obstakel naar obstakel te vluchten. Nergens hoorde ze geluid vandaan
komen. Uit geen enkel huis weerklonk geritsel, gelach en alle geuren die ze roken waren sterk en vies. Roet was overal en al snel merkte Anna dat ze er helemaal onder kwam te zitten. Hoe dichter ze bij de kerk kwamen, hoe harder de geluiden van het kamp weerklonken. Op een gegeven moment stond Skøt stil en het duurde even voordat Anna merkte dat ze niet meer werd gevolgd. Ze keek naar achter en trok één wenkbrauw op, om de jongen vragend aan te kijken. 'Wat is er?' zei ze, terwijl ze de jongen met zijn hoofd zag schudden. 'We moeten niet verder gaan...' stamelde hij zachtjes, terwijl hij drie stappen achter uit zette. Anna knikte, ze snapte hem. 'Goed, blijf jij hier. Hou je gedeisd en blijf laag, oké? Ik kom binnen een paar minuten terug en dan gaan we hier weg. Voor eens en altijd.' Ze zag dat de jongen trilde en zijn ogen vol angst stonden. 'Blijf hier.' herhaalde ze nog eens, terwijl ze voetje voor voetje door liep. Op een gegeven moment was ze zo dichtbij, dat er alleen nog maar een huis tussen haar en een van de witte tenten in stond. De Hunnen hadden hun kamp redelijk in het centrum van de stad opgericht, om het daarna uit de breidden tot ver buiten het kamp. Anna kon zich niet voorstellen dat de mannen graag wilden slapen en leven in de buurt van de vieze geuren die zich
verspreidden vanuit de huizen en al helemaal vanuit de kerk. Het gebouw in kwestie was zwart en ze zag dat zelfs de stenen van de kerk met roet besmeurd waren, daar waar de vlammen zo waren uitgegaan dat ze de stenen hadden geprobeerd te branden. Anna kneep in haar neus, om de stank ver bij zich uit de buurt te houden, terwijl ze verder wou lopen. Maar iets hield haar tegen. Het gelach van de buitenlandse mannen was iets wat ze al de hele tijd had gehoord, maar nu herkende ze ook vrouwelijke stemmen. Angstige stemmen. Voorzichtig keek ze voorbij het huisje en ze zag een grote groep met mannen zitten, in een cirkel, terwijl een van de vrouwen van het dorp in het midden stond. Ze had geen kleren aan en haar handen waren aan elkaar vastgebonden met touw. Naast haar stond een klein vuurtje met een grote pot erboven, waar de damp uit steeg. De mannen in de cirkel hadden allemaal een bord vast, terwijl ze buitenlandse woorden naar de vrouw riepen. Er was er maar één die ze kon verstaan: de jongen die ze eerder die dag ook had ontmoet. 'Wanneer zijn die appels nou eindelijk eens klaar?' hoorde ze hem brommen, terwijl ze hem breed op de grond zag zitten. Hij keek grijnzend naar de vrouw, terwijl hij met een
lepel op zijn bord sloeg. De vrouw reageerde niet met woorden, maar ze pakte een grote houten lepel vast die ze had gekregen en ze roerde in de pot. Een grote man naast de jongen, die zat op een verhoogde stoel, riep iets onverstaanbaars naar de vrouw waarna de jongen hem weer vertaalde. 'Als je niet sneller voor eten kunt zorgen, halen we een van de andere vrouwen om jouw plaats in te nemen. En dumpen we jou voor een andere taak, wil je dat?' de vrouw keek angstig op en Anna trok haar hoofd terug. Haar hart bonkte snel, terwijl ze de angst van de vrouw kon voelen van binnen. Iedereen in het dorp voelde voor haar als familie en ook haar geschiedenis met deze vrouw ging ver terug... toch kon ze niks voor haar doen. Voorzichtig liep ze een paar stappen verder en nadat ze een snel sprintje had getrokken stond ze achter een ander huis. Ze drukte zichzelf tegen de muur en hield even een paar seconden haar adem in. Pas toen ze zeker wist dat ze niet was opgemerkt, durfde ze weer adem te halen. Deze keer bekeek ze de kring met mannen vanuit een ander perspectief. Langzaam draaide ze haar hoofd weer zo dat ze hen net kon zien en ze schrok, toen ze de kudde met vrouwen naast hen herkende. Er zaten geen mannen tussen en veel waren het er niet, maar het waren
ongeveer vijftien vrouwen uit het dorp, die allemaal met kettingen aan elkaar vast waren geketend. Gelukkig droegen zij wel kleren, maar ze zagen er niet gezond uit. De meesten zaten onder het bloed, terwijl anderen onder het vuil zaten. Ze keken stuk voor stuk ongelukkig naar beneden. Het duurde niet lang voordat Anna ook haar moeder en haar zusje had ontdekt en ze merkte dat de tranen weer in haar ogen sprongen. Ze leefden nog! Maar voor hoelang? Snel verborg ze weer achter het huisje terwijl ze haar opties overwoog. Veel waren het er niet... ze moest terug naar Skøt om weer veilig naar het bos te sluipen. Pas dan was ze veilig en kon ze goed nadenken over wat ze moest doen. Stapje voor stapje en heel stil, rende ze richting de kant waar ze vandaan kwam. Op de plek waar ze Skøt achterliet maakte haar hart even een sprongetje. De jongen was weg. 'Skøt!' fluisterde ze, maar ze kreeg geen reactie. 'Skøt!' riep ze weer en tot haar grote vreugde zag ze een klein, angstig, blond hoofde boven een karretje uitsteken. Hij knikte naar haar en Anna rende naar hem toe. 'We spreken als we weer in het bos zijn,' fluisterde ze zacht terwijl ze hem voorliep terug richting de enige plek waar ze veilig zouden zijn.
IV Er gingen drie rustige dagen voorbij, terwijl Skøt en Anna alle mogelijke opties aan het bespreken waren. Ze aten bijna niets en waren daardoor erg verslapt, maar de motivatie en de hoop voor de vrouwen van het dorp bleef hoog en zorgde ervoor dat ze de kracht weer vonden om toch nog door te gaan. De blaadjes waar ze aan knaagden zorgden eigenlijk alleen maar voor het honger gevoel, dat er door iets minder werd. Het vieze beekwater dat ze hier en daar vonden smaakte ongezond, maar de zandkorreltjes die je ermee omhoog schepte schuurde wel de maag zodat het knorren minder luid werd. Ze moesten maar blij zijn dat ze nog leefden, was de gedachten die ervoor zorgde dat ze de honger onderdrukten. 'Er heen gaan is zelfmoord Anna.' Skøt schudde woest met zijn hoofd en kruiste zijn handen als teken dat hij het er niet meer over wou hebben. 'Je kunt ze niet stalken of onderzoeken. Als ze je vinden ben je dood!' voor de zoveelste keer deze dag staarde Anna naar een klein, afgebroken takje dat voor haar lag en ze plukte wat aan een paar grassprietjes die bij haar rechterhand stonden. Ze zaten op de grond, om zoveel mogelijk energie te kunnen besparen. Haar hoofd bonkte, maar het verwarde gevoel
begon al wat te wennen, op een positieve manier, bedacht Anna zich. 'Jawel,' zei Anna, gevolgd door een diepe zucht. 'Skøt, ik moet hen redden. Je snapt het niet. Ik ga niet vrijwillig aan de kant zitten toe te kijken, terwijl mijn zusje elk moment van de dag kan worden verkracht door wilde barbaren. Volgelingen van de duivel. God heeft hen niet voor niets gestraft tot waar ze zijn, Skøt, die mensen kennen geen gevoelens! Ze weten niet wat goed en wat kwaad is.' Ze hoorde Skøt woest bewegen, wat betekende dat hij diep aan het nadenken was. Een van de vele kenmerken die haar nieuwe vriend verraadde als hij ergens mee zat. 'Weet je...' begon hij uiteindelijk, terwijl hij een beetje om zich heen keek. '...ik denk toch dat we er niets tegen kunnen doen.' Anna wou hem in de reden vallen, maar de pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht zorgde ervoor dat ze niet sprak. Hij vervolgde: 'Anna, die mensen... monsters, zijn niet voor niets naar Jørlunde gestuurd. We moeten iets hebben gedaan om God boos te maken, heilig is Hij. Wij zijn ontkomen, dus wij hebben een tweede kans gekregen van Hem. Als we Hem weer boos maken eindigen wij net zoals de anderen! Dood, verslagen, verkracht. We moeten weg gaan, Anna. Een nieuw leven opstarten. Samen. Wat we wel kunnen doen is Jørlunde en haar
vorige inwoners eren door een andere stad op te richten. Ny-Jørlunde.' Anna keek hem aan, met diep ontzag en respect. Ze glimlachte lief naar de jongen en knikte. 'Ik weet waar jouw gedachten vandaan komen, Skøt.' stemde ze met hem in. 'Maar...' ze beet even zachtjes op haar onderlip. 'Ik kan echt niet niets doen. Ik zou het mezelf nooit vergeven. Skøt, als ik een nieuw leven wil beginnen, ook al is het met jou samen, dan moet ik iets doen om mijn ziel te zuiveren. Als ik het niet eens probéér zou ik van binnen sterven, met de dagen. En dat gun ik NyJørlunde niet. Zij moet een sterkte leidster hebben en als ik dat wil zijn, moet ik eerst dit doen. Als je begrijpt wat ik bedoel.' Skøt knikte. 'Goed...' stemde hij in, nadat hij erg lang stil was geweest. Hij staarde naar de grond. 'Ik zal je helpen.' Anna schudde wild met haar hoofd. 'Nee, Skøt dat is veel te gevaarlijk.' Skøt trok één mondhoek omhoog en sprak spottend: 'Nu snap je wat ik vind. Anna, als wij inderdaad samen een stad gaan oprichten, wil ik dat ook doen met de gedachten dat jij goed in je vel zit. Jij bent het enige dat ik nog heb, Anna. En ik zal alles doen om ook jou weer gelukkig te maken.' Net op het moment dat ze iets liefs terug wou zeggen, werden ze gestoord. Vijf vreemde woorden, totaal niet verstaan. Anna schrok
zich kapot en draaide zich om. Drie mannen, met grote grauwe bontmutsen op het hoofd. Twee droegen lange warme jassen, terwijl de derde een leren bodywarmer over zijn shirt had aangetrokken. Alle drie hadden ze woeste gezichten, maar de ogen van de jongste hadden toch een vleug van sympathie in zich. ‘Jønun,’ sprak de middelste en ook oudste man waarna hij zich omdraaide. De man links van hem liep achter hem aan, terwijl Anna de jongste zijn boog van zijn rug zag pakken. Hij staarde haar in de ogen en spande zijn boog aan, zonder dat er een pijl in zat. ‘Sta op.’ Sprak hij, in de taal die zij wel kon verstaan. Anna herkende de jongeman die haar had gespaard in Jørlunde. Ze wist dat hij nu niet zo gul zou zijn, ze moest rennen… maar daar had ze de energie niet voor! Moeilijk en langzaam stond ze op. Ze zag dat ook Skøt op stond en haar angstig aan keek. De jongen richtte zijn boog op haar en bleef haar onderzoekend aankijken. Hij liet het aangespannen draad los, waardoor de boog vuurde maar zonder pijl. Daarna stopte hij de boog weer terug bij de koker en draaide zich om. ‘Wacht.’ Riep Anna achter hem aan, zodat de jongen na twee stappen te hebben gezet abrupt tot stilstand kwam. Hij draaide zich om en keek haar dreigend aan. ‘Waarom dood je me niet gewoon?’ waarom ze het vroeg wist
ze niet. Misschien was het de honger die zich meester van haar maakte, misschien de overmoed. De jongen deed niet eens moeite om haar te antwoorden. Hij staarde haar, emotieloos aan. ‘Vlucht.’ Zei hij na een paar minuten stil te zijn geweest. ‘In dit bos wordt gejaagd, als anderen jullie vinden zijn jullie dood.’ Anna zette drie stappen in zijn richting, ze moest gebruik maken van het feit dat hij hen niks aan deed. Het was haar enige kans om van binnenuit informatie te krijgen. ‘Maak me dood dan.’ Er verscheen nog steeds geen emotie op zijn gezicht. ‘Of zal ik jou doden?’ nu kon de jongen zich niet meer inhouden. Een grijns ontstond op zijn gezicht en ze zag dat zijn spieren ontspande. ‘Of jij doodt mij?’ herhaalde hij haar met een cynische toon in zijn stem. ‘Waarmee? Je lege maag?’ Anna schudde met haar hoofd. ‘Ik verzin wel iets.’ Zei ze, terwijl de moed nog steeds op haar gezicht te lezen was. ‘En ooit lukt het me.’ De jongen schudde met zijn hoofd. ‘Wat wil je van me?’ raadde hij haar bui. ‘Wil je graag dood?’ Anna sloeg haar armen over elkaar en glimlachte naar de jongen, zonder werkelijk vrolijk te zijn. Ze probeerde niet te trillen op haar benen. ‘Informatie.’ Zei ze, kort maar krachtig. De jongen reageerde vrij snel. ‘Zodat je me kunt doden?’ vroeg hij en Anna hoorde de sarcasme.
‘Ik wil weten,’ negeerde ze zijn opmerking ‘Of mijn moeder en mijn zusje nog leven. Dat is alles. Katrina en Dorete’ De jongen klakte met zijn tong, draaide zich om en liep weg. Dit keer liet Anna hem gaan. Ze twijfelde of ze achter hem aan zou rennen, maar besloot op haar plek te blijven. ‘Waarom deed je dat?’ hoorde ze Skøt boos roepen. ‘Hij had ons kunnen vermoorden, Anna!’ Anna schudde met haar hoofd, terwijl ze zich naar de hoogblonde jongen toedraaide. ‘Nee.’ Zei ze strak. ‘Dat had hij niet gedaan, dat weet ik zeker.’ Skøt keek haar boos aan. ‘Hoe weet je dat zeker? Anna je kent hem niet.’ Anna haalde haar schouders op. ‘Ik weet het gewoon.’ Zei ze, waarna ze haar plekje op de grond weer innam. De hele nacht was Anna onderweg. Op het moment dat ze Skøt met een ongelukkig gezicht in slaap had zien vallen, was ze opgestaan om haar laatste energie te gebruiken zodat ze voedsel kon vinden. Ze had zo'n medelijden met de jongen. In de groei, sterk en inmiddels volwassen. Na twaalf zomers hoor je geen honger meer te lijden. Ze keek naar het grote blad dat ze inmiddels gevuld had met donkere, paarse bessen. Ze wist dat ze niet giftig waren, puur door het feit dat ze er al een in haar mond had gestopt en ze had niets vreemds geproefd. De honger
was inmiddels zo overweldigend, dat het haar eigenlijk niet meer zo veel uitmaakte of ze gif at, of bes. Zolang ze er maar alles voor deed om haar jonge kameraad voedsel te brengen, was ze trots op zichzelf. Ook had ze een nest geplunderd en er twee eieren uitgehaald. De andere drie kleine, blauwe eitjes had ze laten liggen zodat de vogel niet alles kwijt zou zijn geraakt. Ze stond stil voor de platgedrukte plek op de grond voor haar. Was Skøt daar niet in slaap gevallen? Ze keek om zich heen maar zag de jongen nergens. Zonder de bessen neer te leggen liep ze door en voor ze het wist herkende ze stemmen. Langzaam en voorzichtig ging ze op het geluid af en ze keek verbaasd naar het vuurtje dat achter een boom verscheen. Skøt en de hun zaten er om heen en ze lachten naar elkaar. Anna liep erheen, legde de bessen neer en keek de buitenlandse jongen vragend aan. ‘Dat vuur word straks nog ontdekt.’ Ze wou het uittrappen, maar de jongen hield haar tegen. ‘Nee.’ Zei hij. ‘in dit gedeelte van het bos komen we niet meer. En de bomen beschermen de rook. Wees niet bang, het is echt wel veilig. Kijk.’ Hij wees naar de twee emmers die naast het vuur stonden. De een was gevuld met vers water en in de ander lag een dood konijn. ‘Als je het vlees op hebt gegeten,
moet je de emmer vullen met zand en naast het vuur zetten. Op die manier kun je altijd als het gevaarlijk word het vuur uitgooien. Door het zand komt er geen zuurstof meer bij het vuur en gaat het uit. Het water kun je drinken en in de ergste gevallen ook gebruiken voor het vuur.’ Even wist Anna niet wat ze moest zeggen, dus ze besloot maar naar de jongen te glimlachen. 'Dankjewel...' stamelde ze. Hij haalde zonder terug te glimlachen zijn schouders op en staarde naar het vuur. 'Dorete leeft.' zei hij plots en even stond Anna beduusd stil. 'Ze maakt het goed, maar is toch flink in shock. De andere vrouwen ontfermen zich over haar, want ze is de jongste nog levende aanwezig. Katrina...' hij slaakte een diepe zucht 'Is eergisteren overleden. Ze kon de omstandigheden niet meer aan, zo zeiden de andere vrouwen van Jørlunde.' Een brok verscheen in Anna haar keel en ze keek verslagen een andere kant op. 'Ze heeft wel een waardige begrafenis gehad, als dat je troost biedt.' hij liet even een pauze vallen voor hij de details opnoemde. 'Ze hebben haar begraven en een kruis op het graf gelegd in de vorm van een Jezuskruis. Wat dat ook mag betekenen.' Ze keek de jongen weer aan, ditmaal met een glimlach op haar gezicht. 'Dat vind ik fijn.' zei ze, met een zachte stem. 'Dankjewel.' De jongen trok één
mondhoek omhoog, waarna hij van haar weg keek en in het vuur staarde. 'Mag ik vragen,' ging Anna verder 'hoe komt het dat je onze taal spreekt? En hoe heet je?' De jongen bleef naar de oranje vlammen kijken, terwijl hij antwoord gaf. 'Jørun, dat is mijn naam. Ik ben zelf ook Deens, het is mijn moedertaal.' Anna besloot niet te reageren en te wachten tot hij uitgesproken was, voor ze een oordeel zou trekken. 'Toen ik nog erg jong was, was ook mijn dorp aangevallen door de Hunnen. Ze vermoordden mijn ouders, maar op de een of andere manier hadden ze besloten mij mee te nemen. Er waren twee mannen bij de clan die ook Deens spraken. Al was het met een erg apart accent. Nadat zij waren opgesplitst bij andere groepen, werd ik vertaler voor Ultch. De hoofdman van onze eigen...' hij dacht even na '...vertakking.' beëindigde hij daarna goedkeurend zijn zin. 'Inmiddels ben ik niet beter gewend dan dat ik een van hen ben.' Nu was het Skøt die zijn mond opende. 'Waarom heb je ons in leven gehouden dan? En Anna zelfs twee keer?' Jønun glimlachte, 'Anna?' herhaalde hij hem terwijl hij het meisje haar kant op keek. 'Tsja,' vervolgde hij daarna. 'Ik heb nog nooit in mijn hele leven iemand vermoord, verkracht of ook maar echt pijn gedaan. Behalve vrienden dan. Bij de Hunnen is het de gewoonste zaak van de wereld om je
beste vrienden zo nu en dan even een flink pak slaag te geven.' hij keek weer naar de vlammen. 'O, wacht. Er was trouwens ook die ene keer nog...' hij maakte de zin niet echt af 'Maar dat kwam omdat hij mij eerst probeerde te vermoordden. Ik kon niet anders.' Even wisselden Skøt en Anna een blik, waarna ze gezamenlijk besloten niet te reageren op zijn biecht. 'Toch bedankt.' zei Anna, waarna ze een besje in haar mond stopte. Ze had inmiddels al flink veel van de sappige vruchtjes gesnoept en ook Skøt had al een paar handen achterover gegooid. Daarna stond ze op, liep naar een boom en brak er flinke stok van af. Nadat ze nog twee stukken hout er af had gebroken, liep ze naar het vuurtje en ging weer zitten. 'Zou ik je mes even mogen lenen?' Anna gebaarde naar het grote mes dat aan Jønun zijn zij hing. Even keek hij haar twijfelend aan, maar daarna gaf hij haar het wapen. Hij had in het ergste geval zijn zwaard én zijn boog nog bij zich. Met het scherpe wapen sneed Anna in twee van de stokken aan één uiteinde verticaal naar beneden, zodat de stok een spleet kreeg. Ze zette de stokken beiden aan weerszijde van het vuur en snee daarna aan de andere stok een scherpe punt. De jongens keken haar aandachtig aan. Toen ze daar mee klaar was, legde ze de stok even naast zich neer op de
grond waarna ze het konijn uit de emmer pakte en een opening sneed in zijn vacht. Met drie harde bewegingen trok ze zijn vacht van zijn lichaam, waarna ze ook de buik opensneed zodat ze de ingewanden eruit kon halen. Die ving ze op in de lege emmer. Daarna stak ze de stok met de scherpe punt horizontaal door het beest en hing het boven het vuur, zodat de twee uiteindes van de stok precies in de spleten gleden en het dier op dezelfde plek hield. 'Eet je mee?' vroeg ze daarna vriendelijk aan de Hun, die gretig knikte. 'Ja,' stamelde hij. 'Graag.' De verdere avond kreeg Anna steeds meer informatie van de jonge Hun. Naarmate dat het later werd, praatte hij meer en ze sloeg alle informatie die hij gaf over de Hunnen en vooral over zijn eigen clan aandachtig in haar hoofd op. Hoe meer ze onthield, hoe beter ze een plan kon beramen om haar zusje te bevrijden. 'Jønun,' vroeg ze op het moment dat hij zijn tanden in een stuk gebraden konijnendij zette 'Wat gaan ze eigenlijk met de vrouwen van Jørlunde doen?' Jønun haalde zijn schouders op en antwoordde haar met zijn mond vol 'De vrouwen van rond de twintig en van jouw leeftijd zullen worden verkocht als slaven. Meestal behouden we die zo puur en zo vers als we kunnen, want dan leveren ze het meeste geld op. De jongste meiden worden
soms gebruikt als speeltjes, behalve als ze erg mooi zijn zoals in het geval van jouw zusje en worden ze ook verkocht. De oudste vrouwen vallen vaak om tijdens de rit, dus die overleven vrij weinig. De moeders zien meestal de eerstvolgende stad ook niet, door verwondingen of zelfdoding. Wat dan?' Het was dat Anna erg honger had, want het idee van de nuchterheid waarmee hij sprak maakte haar misselijk. 'Gewoon...' zei ze, zonder een echte emotie in haar stem te laten klinken. 'Mijn familie, weet je nog?' De jongen grijnsde zijn tanden bloot. 'O... ja, sorry ik vergeet het steeds.' hij boog zich weer over het stuk vlees. Het waren de kleine antwoorden die hij gaf waar Anna meer aan had. Zo begreep ze inmiddels wel dat de clan van de Hunnen onderweg waren naar de eerstvolgende stad, Aunslev. De eerste keer dat ze Jønun die naam had horen zeggen had ze al besloten dat ze de stad zou gaan waarschuwen. Hoe wist ze nog niet precies, maar ze moest en ze zou de stad vertellen dat het gevaar er aan kwam. Ze kon niet stil blijven zitten terwijl Aunslev het lot van Jørlunde achterna ging. Zo nu en dan keek ze de jongen aandachtig aan. Er verschenen verscheidene vragen in haar op. Vragen die zich afvroegen hoe het kwam dat hij geen moordenaar was, vragen die
wilden weten of hij wel gelukkig was bij de clan van de Hunnen. Tot nu toe had hij elke keer als hij over zijn groep vertelde een kleine sprankeling in zijn ogen gekregen en Anna had wel het gevoel dat hij enigszins trots was op wat hij en zijn vrienden deden, maar toch veranderde zijn gezichtsuitdrukking soms ook van trots naar ongelukkig. Dan keken zijn ogen vol walging een andere kant uit, terwijl hij hevig losliggende blaadjes kapotscheurde. Jønun stond op en nam zijn hoed af. 'Bedankt voor het eten.' zei hij, als groet en teken dat hij wegging. Anna knikte en dankte hem terug voor het feit dat hij überhaupt eten meenam die ze klaar kon maken. 'Wanneer kom je weer?' de jongen schudde met zijn hoofd. 'Over een dag zijn we ver bij het bos vandaan. Jullie blijven hier, dat heb ik wel uit jullie verhalen opgemerkt dus ik denk dat dit een laatste afscheid is.' Anna knikte, stond ook op en gaf hem een hand. 'Het ga je goed, Jønun van de Hunnen.' sprak ze uit terwijl zij wel beter wist dan dat ze hier zouden blijven. 'Misschien zien wij elkaar ooit weer.' Jønun glimlachte, gaf ook Skøt een hand en liep daarna weg. Anna nam weer plaats naast het vuur. Skøt keek haar opmerkelijk aan. 'Wat ben jij een geweldige leugenaar.' zei hij, zo cru als
het maar kon. 'Ik zou bijna zelf ook geloven dat we voor de rest van ons leven in dit bosje blijven wonen.' Anna grijnsde naar de jonge jongen en haalde daarna haar schouders op. 'Wie weet?' antwoordde ze hem mysterieus, waarop hij slim terug zei: 'Jij. En vreemd genoeg denk ik dat ik zelf het antwoord ook al weet.'
V Sinds die avond, was het reizen een stuk moeilijker geweest. In het begin konden ze nog gemakkelijk door het bos van object naar object sluipen, zodat ze met geen mogelijkheid zouden kunnen worden gezien, maar sinds ze het bos verlaten hadden was het heel anders geweest. In het begin durfden ze de bosrand zolang het licht was niet te verlaten, maar uiteindelijk hadden ze besloten dat ze, als ze zich werkelijk alleen maar 's nachts voort konden bewegen, ze nooit op tijd bij Aunslev konden zijn om de mensen daar te waarschuwen. Daardoor waren ze met een plan gekomen. De oppervlakte waar ze liepen was redelijk recht, met weinig bomen, struiken of planten. Als ze samen zouden blijven zouden ze zo worden opgemerkt. Daarom liepen ze één voor een, een meter of dertig bij elkaar vandaan. Met de hete zon die op je schijnt en het feit dat je op handen en voeten moet kruipen erbij opgeteld, was het een zware en eindeloze tocht. 's Nachts konden ze geen vuur opsteken, maar op dat moment hadden ze weer geluk met het feit dat de Hunnen niet al te ver waren en het licht van hun kamp zo fel was, dat ze daardoor én elkaar zagen en de wilde dieren werden afgeschrokken. Anna
vond zelfs dat het meehielp met de kou, midden in de nacht. De bedoeling was dat ze op tijd Aunslev zouden bereiken en Anna had er veel hoop op. Skøt daarentegen was een stukje pessimistischer. Als ze 's avonds weer bij elkaar konden zitten, voor onder andere warmte en gezelligheid, hadden ze hele gesprekken. Veel daarvan gingen over de volgende dag. Hoe zouden ze die indelen? Was was de bedoeling dat ze zouden bereiken? 'Ik vind het veel handiger,' zei Skøt 'dat we op het moment dat de Hunnen Aunslev bereiken, naar hun kamp gaan om op dat moment de vrouwen te bevrijden. Zijn de meeste mannen dan niet bezig in Aunslev? Dan hebben we de meeste kans Anna.' Maar Anna wou daar niets mee te maken hebben. 'We moeten ze waarschuwen.' Ze was koppig en wist dat ze zelfs al zou ze dat doen en zouden ze de vrouwen kunnen bevrijden, ze daarna nog steeds met schuldgevoelens rond zou lopen op de wereld. 'Ik moet en zal alles doen wat ik kan. Skøt, wat jij doet moet je zelf bepalen want ik betrek je niet in mijn eigen ruzies.' Maar daar wou Skøt weer niets van horen. 'Ik blijf bij jou.' Ze zag Aunslev al, in de verte. Haar knieën deden pijn en ook haar handen voelden weer wat rood. De open plekjes die waren
verschenen op de toppen van haar vingers, de dagen van te voren, waren allemaal weer open geschuurd en de zand die in de wondjes was geschoven prikte pijnlijk. Toch kroop Anna verder. Het licht van de morgen was alweer aan het minderen en ze hoefde hooguit nog maar een kwartier te kruipen, dat had ze al beseft. Ze moest de nacht door, om op tijd in Aunslev te zijn. De Hunnen zouden van een veilige afstand wachten, dat wist ze. Ze had een grote groep van de mannen al weg zien galopperen naar een bos aan de andere kant van Aunslev. Waarom had het dorp niets door? Waarom reageerden ze niet en staken ze geen noodsignaal af? Voor de zoveelste keer voelde Anna een steek door haar borst gaan, bij het idee dat ook Jørlunde zo stom was geweest. Zo blind dat ze de mannen niet aan hadden zien komen. Gelukkig had Anna al opgemerkt dat de mannen 's nachts niet reisden, dat zou haar en Skøt een avond de tijd geven om het dorp te bereiken en zoveel mogelijk mensen uit bed te sleuren. De lucht kleurde al redelijk oranje, toen ze Skøt aan hoorde komen. Hij maakte wat herkenbare geluidjes en glimlachte naar haar op het moment dat ze hem zag. 'Reizen we door?' vroeg hij en Anna knikte. 'Ja, we moeten ze waarschuwen.' Ze stond op en keek
om zich heen. Door het schemer heen zouden de Hunnen haar vormen niet meer goed herkennen, dus was het weer veilig om twee benen te gebruiken. Ze rekte zich uit en stopte een van haar vingers in haar mond, met de hoop dat ze het wondje wat schoon kon spoelen. Ze wist dat het het meest effectief was als ze zouden rennen, maar ze hadden alle energie die ze nog hadden nodig, dus zette ze een flinke tred in. Rennen mag dan sneller zijn, maar het trekt alle energie uit je lichaam en die zouden ze vannacht goed kunnen gebruiken. 'Mijn buik, Anna,' Skøt had al een paar dagen flink last gehad van buikpijn. Samentrekkingen, die hij omschreef alsof er een steen in zijn maag lag. Anna had hem redelijk wat keren uitgetest, maar het bleek dat de buikpijn niet veel effect had op zijn verdere concentratie of uithoudingsvermogen. Waarschijnlijk had hij gewoon heel erge honger. 'Als we in Aunslev zijn,' antwoordde ze daarom ook liefkozend 'dan zorg ik voor eten voor je. Houd het nog even vol, Skøt over een paar uurtjes zijn we er!' Het dorp was rustig. De meeste huizen hadden geen kaarsen meer aan en de rust heerste over de daken. Even vond Anna het spijtig dat ze dat moest verpesten, maar ze kon niet anders. Het eerste de beste huis waar ze voor
stonden bonkte ze op de deur. Het duurde even voor deze open werd gedaan. Een man, met een dunne broek aan stond voor haar, terwijl hij in zijn ogen wreef en niet al te vrolijk glimlachte. 'Wat.' mompelde hij moe. 'De Hunnen! Ze komen er aan.' Anna wist niet goed hoe ze het anders zou moeten zeggen. De man trok één wenkbrauw op en gooide de deur weer dicht voor Anna haar gezicht. Anna schrok en keek Skøt met een trilling in haar lip aan. 'w...wat?' Skøt haalde zijn schouders op. 'We hebben het er over gehad Anna, er zijn altijd mensen die het niet geloven. Alleen zij die het geloven kunnen we helpen. Laten we splitsen, goed? Ik ga hier naar rechts en jij naar links. Als we klaar zijn ontmoeten we elkaar vlak buiten het dorp.' Zonder veel vragen te stellen stemde Anna in met zijn plan en zette ze het op een rennen. Nu maakte haar energie haar niet zoveel meer uit. De adrenaline schoot door haar lichaam terwijl ze van huis naar huis rende. Het liefst wou ze het door de straten gillen, maar dan zouden de Hunnen ook kunnen worden gewaarschuwd en zouden ze midden in de nacht aanvallen, in plaats van vroeg in de morgen. Één voor één werden de deuren chagrijnig in haar gezicht dichtgegooid. Tot ze aan kwam bij het grootste huis van het dorp. Het was niet van stenen gebouwd, maar
zag er al met al redelijk duur uit. Een vrouw opende de deur, met een baby in haar armen. Ze keek moe, maar wel serieus. 'Wat is er?' vroeg ze, met een zachte en hoge stem. Anna legde haar hijgend en gedeeltelijk uit dat de Hunnen voor de stad stonden, verzameld om aan te vallen morgen. De vrouw opende haar ogen, waarna ze het huis in rende. 'Hier,' zei ze op het moment dat Anna haar volgde en over de drempel was gestapt. Het kleine meisje dat in de vrouw haar armen lag werd overgegeven aan haar, terwijl de vrouw een andere kamer in liep. Ze sprak wat, in een moeilijk en zwaar dialect, waarna er drie kleine hoofdjes uit de deur opening verschenen. Drie meisjes die sprekend op elkaar leken kwamen door de deur, daarna kwam hun moeder met een arm vol kleren. Ze stopte de kleren in een grote tas en gaf die aan de meisjes. Daarna vulde ze nog een tas. 'Waar gaan we heen? Wat gaan we doen?' de vrouw kwam zowel geshockeerd als rustig over en even moest Anna nadenken. 'Uw man?' vroeg ze, maar de vrouw schudde met haar hoofd ten teken dat die al was overleden. 'Loop naar de rand van het dorp, daar zal ik komen met de rest van het dorp die wil volgen. We moeten zo snel mogelijk zo ver mogelijk zien te komen.' de vrouw schudde met haar hoofd. 'Doe niet al te hard je best,
meisje. De mensen hier zijn zwaar Christelijk van geloof. Ze geloven niet in de Hunnen. Ze vinden dat ze alles doen zoals God behaagd en als je braaf en gelovig bent, dan zal God je niet straffen. De Hunnen zijn een straf van God, dat weet je toch?' Anna knikte en beet op haar lip. 'Ik moet het blijven proberen.' ze overhandigde de vrouw haar dochter en rende daarna het huis uit, in de hoop ook anderen te kunnen waarschuwen. Na een tijd die voor haar oneindig leek te voelen, besloot Anna terug te lopen naar daar waar ze het dorp in waren gekomen. Nog twee huizen hadden haar serieus genomen, de rest was of boos geworden of had de deur niet eens open gedaan. Anna voelde zich slecht, depressief. Waarom geloofde niemand haar? Wie moest ze anders zijn, een etter van drie dagreizen verder die speciaal naar een andere omgeving gaat alleen maar om hen 's nachts wakker te houden? Ze hoopte dat Skøt meer mensen had kunnen overtuigen, maar op het moment dat ze de jongen zag zakte de hoop haar in de schoenen. Achter hem stond hooguit tien man, waaronder minstens de helft kleine kinderen. Aan zijn gezicht kon Anna merken dat ook hij had gehoopt dat het haar beter was afgegaan, maar de hoop zakte van zijn gezicht. 'Ik heb drie huizen kunnen overtuigen,' sprak ze sip tegen hem. 'Volg
mij.' ze rende vooruit en vond het groepje met angstige inwoners al snel. Op het moment dat iedereen bij elkaar was toegevoegd schraapte ze haar keel. Ze moest de leiding nemen, ze moest er voor zorgen dat iedereen veilig was. 'Ik ben blij dat u ons hebt geloofd en geloof ook mij, dat u dankbaar zult zijn met uw keuze. We moeten zo snel mogelijk ver weg trekken van het dorp, maar zo ook niet naar het bos aan uw linkerzijde. Daar zitten zij ook, verstoppertje te spelen tot het tijd is. ' De gezichten stonden vol angst en ook verwarring. Skøt nam het van haar over, gewoon door puur de tred er flink in te zetten. 'Volg mij!'
VI Het duurde niet lang meer, voordat de oranje gloed van Aunslev de hemel vervulde. Van de afstand waar zij met zijn allen stonden waren de gillen nog steeds te horen. Het geschreeuw, het gejuich... zelf het geluid dat de brandende huizen veroorzaakte was van deze afstand goed te horen. De mensen die hen wel hadden gevolgd zaten verslagen op de grond. Met de handen voor de mond, de ogen vol met tranen. Zelfs Anna moest haar best doen de ogen droog te houden. Niemand durfde een woord uit te brengen, terwijl de hemel zich steeds donkerder kleurde. De zwarte wolken, die de nieuwe dag verwelkomden. 'Mijn dochter...' een grote en brede man kwam op hen af. '...ik moet terug naar het dorp om te kijken of ze nog leeft.' Anna zag aan zijn gezicht dat hij al wat ouder was. Aan zijn kledij en spiermassa te zien was hij waarschijnlijk smid van beroep en aan de geur te ruiken beoefende hij dit beroep nog steeds. 'Ze was al getrouwd en woont samen met haar man en drie kinderen in het dorp. Ik moet weten wie er nog te redden zijn!' hij balde met zijn ene hand een vuist en sloeg die op zijn andere platte hand. Anna stond op en knikte naar hem. 'Ik weet het, ik snap het.
Maar ik denk dat ik ook weet waar uw dochter en kleindochters zijn. De Hunnen hebben ze meegenomen en in hun kamp geborgd.' ze wees naar de tentjes in de verte. 'Als we daarheen gaan, kunnen we ze bevrijden.' De man zette drie stappen richting het oosten, richting het kamp. 'Waar wachten we dan nog op?' een vrouw viel hem in de rede. 'Pjùr, wees redelijk. Je kunt het niet in je eentje opnemen tegen die barbaren.' Even bekeek Anna het boze gezicht van de man, waarna ook zij haar mond opende om iets te zeggen. 'We moeten een plan verzinnen. Mijn zusje is ook tussen die mannen, hoe sneller we zijn hoe beter. De Hunnen zijn verschrikkelijke monsters. Ze zullen voor niets terugdeinzen, dus aanvallen heeft geen zin. Zij hebben wapens, paarden, spullen. Verder kunnen ze ook de vrouwen vermoorden op het moment dat we aanvallen.' De brede man schudde ongelovig met zijn hoofd. 'Hoe wil je dat doen?' Anna haalde haar schouders op. 'Ik heb verschillende ideeën. We kunnen ze 's nachts overvallen, maar op een subtiele manier. Alleen de linkerflank, dat is de flank waar de vrouwen overnachten. Of we zorgen ervoor dat we aan de Hunse kledij komen, op die manier vallen we niet op.' een oudere vrouw zette een paar stappen naar voren. 'Ik heb een ander plan,' sprak ze vol wijsheid in haar stem.
Anna hield meteen op met praten en keek de vrouw met respect aan. Langzaam zakte de vrouw door haar knieën en ze plukte een klein, paars bloempje die daar toevallig stond. 'Ik zag dit bloempje al meerdere keren staan, onderweg hier heen.' Anna schudde met haar hoofd. Een bloemetje? 'En hoe denkt u dat wij dit bloempje kunnen gebruiken dan?' ze hoopte dat er een wijs antwoord uitkwam. De vrouw keek haar aan, glimlachte en haalde daarna haar schouders op. 'Dit bloempje,' mompelde ze 'heet Calystegia Soldanella. Een kruipend, klimmend plantje.' ze glimlachte, terwijl ze gebiologeerd naar het bloemetje staarde. Ze draaide het bloemetje een halfslag waardoor het stokje omhoog kwam. Bovenop het puntje zat een witte, melkachtige vloeistof. 'Wat is dat?' hoorde Anna Skøt mompelen. 'Dat, mijn jongen,' antwoordde de vrouw hem, zonder haar blik van de vloeistof af te halen 'is een erg handig middeltje dat ons te hulp kan schieten, later vandaag.' nu pas haalde ze haar blik van het steeltje, keek naar Skøt en gaf hem een knipoog. Hij rechtte zijn rug, nam de leiding en liep naar de vrouw toe. Daar pakte hij het bloemetje van haar over. 'Bedoelt u gif?' sprak hij, terwijl hij zo statig mogelijk probeerde te blijven staan. De vrouw knikte. 'Als we hier genoeg van krijgen, kunnen we
één iemand undercover laten gaan in het kamp van de Hunnen. Stoppen we dit goedje in hun bier, dan hebben zij binnen een dag allemaal verschrikkelijke buikpijn. Dan valt het hen niet op als we onze vrienden en familie losmaken en vrijlaten.' Skøt knikte. 'Ik zal het doen. Ik zal undercover gaan.' sprak hij, terwijl hij Anna een blik toewierp waaraan ze herkende dat hij zich angstig voelde. 'Skøt, kom eens.' fluisterde ze naar hem en hij volgde haar, tot ze buiten gehoorsafstand van de rest van de mannen en vrouwen waren. 'Waarom?' vroeg ze hem. 'Je bent helemaal niet geïnteresseerd in de Hunnen.' Skøt stak zijn handen in zijn zakken en haalde zijn schouders op. 'Ik moet toch ooit de leiding nemen? Anna, als wij samen Ny-Jørlunde willen oprichten, moeten we dat doen terwijl de rest achter ons staat. Anders maken we geen schijn van kans en eindigen we weer als gewone boeren.' Anna schudde hevig met haar hoofd. 'Mijn vader was de oprichter van Jørlunde en gedroeg zich ook als gewone boer. Skøt het gaat mij niet om macht, om aanzien. Ik wil gewoon mijn zusje terug.' Skøt glimlachte naar haar. 'Maar wat nou als ík dat wel wil?' Anna beet zachtjes op haar onderlip. 'Laat mij dan met je meegaan.' even keek Skøt haar diep in haar ogen aan. 'Wil je dat echt?' Anna trok één mondhoek omhoog waaruit hij
begreep dat ze niets liever wou dan dat. 'Met zijn tweeën staan we sterk.' gaf ze hem als antwoord. 'Goed.' nam Skøt weer het woord, terwijl ze naar de rest terug liepen. 'Hoe komen we aan een vermomming? Wie weet hoe de Hunnen er echt uit zien?' 'Vachten.' een jongere man, van ongeveer dertig jaar, zette een paar stappen naar voren. 'Laat mij, met nog wat anderen op jacht gaan. We hebben toch voedsel nodig. Van de vachten kunnen we kleren voor je maken, die je aan kunt trekken. Op die manier vallen je niet op. De Hunnen dragen verschillende soorten bond en vacht, om er zo ruw mogelijk uit te zien. Probeer daar herkenbare mutsen te krijgen, dan zal niemand je herkennen.' Skøt gebaarde naar Anna. 'Prima. Maar neem genoeg bont mee, Anna gaat met me mee naar de Hunnen. Samen staan we het sterkst en in het ergste geval kunnen we elkaar beschermen en eventuele andere Hunnen afleiden.' De jonge man hoefde maar één geluid te maken, of drie anderen liepen achter hem aan. Ze zetten het op een rennen en verdwenen in de richting van een bos, op zoek naar vachten. Het duurde niet lang of ze waren bij het kamp aangekomen. De eerste paar meter hadden ze gekropen, zowel over de buik als met handen en voeten. Bij de eerste paar tenten hadden ze besloten rechtop te staan. Anna had haar hele
gezicht onder de modder gesmeerd en haar lange haar onder de geïmproviseerde muts verstopt. Ze probeerde zo mannelijk te lopen als ze kon, de zenuwen waren redelijk aanwezig. Aan het begin had Skøt haar hand vast, maar hoe dichter ze bij het kamp kwamen hoe minder stevig de greep van zijn hand werd. De tenten waren anders dan Anna had verwacht. De bruine gloed was geen reflex van de donkere ondergrond, nee. De tenten bestonden net als de kledij uit vachten. Leer, bont. Veel wolvenhuiden en ook andere beesten. Aan het begin moest Anna haar best doen om niet te gruwelen van alle dierenhoofden, die ze niet van de vachten hadden losgesneden, maar ze hield zich in om niet op te vallen. De Hunnen zelf besteedden hen geen aandacht aan hen. De meesten liepen rond met flessen drank in de handen, anderen lagen al bezopen ergens in een hoekje. Het feest was nog lang niet klaar, dat had Anna al in de gaten. Er was niemand meer die nuchter uit zijn ogen keek. Iedereen had een wazige gloed en liep niet recht. Het was net een groep kleine kinderen. Klein, maar toch angstaanjagend en sterk. Iedereen gromde naar elkaar, maar wel vriendschappelijk. Anna voelde zich niet thuis, niet eens een klein beetje.
De geur van verbrand vlees heerste over het kamp en Anna en Skøt werden automatisch aangetrokken tot het middelpunt van het kamp. Er klonk lawaai, gerumoer en luid gezang. Daar moest het grote feest zijn. Anna vroeg zich af of de nieuwe vrouwen daar ook werden onderbracht, dus ze besloten er toch maar naar toe te lopen. Er waren veel mannen, meer dan Anna had verwacht. Niet te tellen, aangezien ze allemaal over elkaar heen lagen. Dronken, buiten westen en anderen luid lachend. Hier en daar waren er zelfs twee aan het vechten, desalniettemin lachend. 'Wat is dit.' siste ze naar Skøt, maar hij reageerde niet op haar. Hij staarde om zich heen en ergens zag Anna aan zijn blik dat hij niet vol gruwel keek. 'Skøt.' ze porde hem hard in zijn zij. 'Haal je niks in je hoofd. We moeten hen vinden.' Skøt haalde zijn schouders op, zakte door zijn knieeën en viste een fles uit een van de bewusteloze lichamen op de grond. 'Dan moeten we niet al te veel opvallen toch?' hij draaide de fles open en nam een flinke slok. 'Jij ook?' hij grijnsde naar haar, maar ze keek hem alleen maar boos aan. 'Gedraag je.' haar stem klonk bevelend, maar op een moederlijke manier. Het duurde lang voordat Anna de vrouwen eindelijk zag zitten. Het waren er meer dan eerst, in verband met de nieuwe vrouwen van
Aunslev, maar Anna zag ook dat er hooguit nog maar tien vrouwen van Jørlunde bij waren. De rest moest zijn overleden, of iets dergelijks. Ze wou naar hen toerennen, maar Skøt hield haar tegen. 'Rustig.' hij drukte haar de fles in haar handen, zodat ze niet op zou vallen en liep zogenaamd wankelend een andere richting op. 'Waar ga je heen?' riep Anna achter hem aan. Als antwoord klopte hij tegen zijn zak aan. Hij moest op zoek gaan naar de kratten bier, zodat hij het vocht van de bloem erbij kon gieten. Anna besloot de andere kant op te lopen: richting de vrouwen. Rondom het groepje zaten niet veel Hunnen. Drie hooguit en allemaal stom dronken. Twee ervan waren aan het kaarten tegen elkaar, terwijl een derde aan het brabbelen was naar de hemel. Anna sloop zowel gezien als ongezien naar de vrouwen toe, tot ze een hand op haar schouder voelde. 'Anna?' ze draaide zich om en herkende de ogen van Jønun. Even moest hij lachen, waarna de grijns meteen van zijn gezicht verdween. 'Wat doe jíj hier?' hij trok haar bij haar arm weg, richting een van de tenten. Daar duwde hij haar naam binnen, waarna hij haar volgde. Het was een klein, warm tentje. Anna nam aan dat het zijn tent was. 'Ik ben hier om de vrouwen van Jørlunde te redden. Laat me los.' ze rukte zich los uit zijn
greep en maakte aanstalten om de tent uit te kruipen, maar Jønun hield haar tegen. 'Ben je helemaal gek geworden?' hij duwde haar zo hard dat ze omviel. Ze sperde haar ogen woest en ook verontwaardigd open, waarna ze rechtop ging zitten. 'Wat? Sinds wanneer is dat verboden?' Jønun haalde zijn schouders op. 'Oh, weet ik niet. Misschien sinds... je in het kamp van de Hunnen zit? Anna!' Anna keek naar zijn ogen en herkende ook bij hem een vage glazigheid over de irissen heen, maar niet genoeg om hem dronken te verklaren. 'Laat me nou maar.' Jønun schudde met zijn hoofd. 'Nee, ga terug naar het bos. Naar Jørlunde. Sinds wanneer heb je je tussen ons gevoegd?' Anna haalde haar schouders op. 'Een paar minuten. Jønun laat me nou maar. Als ik dood wil mag ik toch wel dood?' Jønun klakte met zijn tong. 'Kleed je uit.' Anna maakt een verontwaardigd geluid. 'Wat?' onschuldig haalde hij zijn schouders op. 'In die kleren val je verschrikkelijk op. Wees blij dat ik je eerst zag.' Anna schudde met haar hoofd. 'Eerder zag dan wie? De rest is allemaal stomdronken.' Nogmaals haalde Jønun zijn schouders op. 'Kleed je nou maar uit.' hij tilde de muts van zijn hoofd en drukte die in haar handen. 'Zet deze dan in ieder geval op je hoofd. Dat ding dat jij aan hebt kan echt niet.' onder zijn bed vandaan viste hij nog wat
kleren. Op het moment dat Anna eindelijk toegaf en zich om ging kleden, verliet hij keurig de tent. Nadat Anna weer naar buiten stapte, knikte hij goedkeurend. 'Kijk, dat ziet er een stuk geloofwaardiger uit. Wacht,' hij nam haar arm en trok extra goed aan de leren handschoenen die ze aan had gedaan. 'De handschoenen draag je zo strak en stevig mogelijk, alleen dan geven ze stevigheid. En dit,' hij trok ook even aan haar rug. 'Moet ook anders. Goed, nu ben je er wel klaar voor. Wat is je plan eigenlijk?' Anna zette de muts op haar hoofd en knipoogde naar hem. 'Blijf even een dagje van het bier af, oké?' zei ze tegen hem. Het duurde even voor hij haar door had, maar hij bleef haar vragend aan kijken. 'Oke...' antwoordde hij aarzelend. Daarna liep ze bij hem weg. De vrouwen zaten allemaal met stevige knopen vastgebonden. Anna voegde zich bij hen, achterin de groep. De vrouwen krompen eerst ineen, op het moment dat ze bij hen door haar knieën zakte, maar al snel hadden ze door dat ze het goed bedoelde. Ze plukte wat aan een van de knopen, terwijl ze de vrouwen ondervroeg naar Dorete. 'Anna... ben jij dat?' Anna richtte zich op en herkende een van de vrouwen van Jørlunde. 'Kyara!' ze liep naar haar toe. 'Waar is Dorete?' Kyara schudde met haar hoofd. 'Ik hoop dat je op tijd bent,
Anna. Ze hebben haar net opgehaald. Ik weet niet waar ze is, haast je! Je moet haar redden.' Anna sprong op. Even keek ze naar de vrouw die ze net had losgeknoopt, maar die was al druk bezig met de vrouw die naast haar zat. 'Wij redden ons wel!' riep ze. Zonder na te denken zette Anna het op een rennen. Het duurde niet lang voordat Anna de menigte had bereikt. Ze herkende de man die ze ook in Jørlunde had zien zitten, naast Jønun. Nu ook weer zat Jønun naast hem, maar dit maal had hij een droef gezicht. Een beetje terneergeslagen. Aan de andere kant van de opperhoofdman, herkende ze haar zusje. Het meisje keek angstig, terwijl de tranen over haar gezicht biggelden. Anna moest zichzelf inhouden om niet zo naar haar toe te rennen. De man riep iets, onverstaanbaars. Het meisje werd naar het midden van de cirkel gebracht. Weer sprak de man iets, waarna Jønun het met verheven stem herhaalde. Dit keer wel te verstaan. 'Kies een van ons uit,' sprak hij 'met wie je naar de tent wilt. Zo heeft Irçy besloten.' het meisje had niet goed door wat er gebeurde en ze zakte door haar knieën. Ze nam plaats op de grond en hield haar handen voor haar gezicht. De opperhoofdman schreeuwde naar haar, maar ze verplaatste zichzelf niet. 'Jønun!' gromde de man, waarna Jønun op stond en naar het meisje toeging.
Hij nam plaats naast haar en Anna zag dat hij haar vlug iets in het oor fluisterde. Daarna stond Jønun weer op, waarna hij de man weer herhaalde. 'Wijs iemand aan.' trillend hief het meisje haar hand op en wees naar de vertaler. Deze zette drie stappen achteruit. Er werd hard gejuicht, gejoeld. Jønun sprak iets in het Deens. Het gejuich hield op en veranderde in geschreeuw. Een discussie ontstond, maar echt kon het Anna niet schelen. Ze wou naar haar zusje, die huilend op de grond lag. Ze wou haar knuffelen. Ze keek toe, hoe Jønun haar bij de arm pakte en meenam, de groep uit. Mannen maakten schijnbewegingen, ze wist dat de andere Hunnen boos waren, maar ze begreep maar niet waarom. Gelukkig waren de meesten dronken, dus de negatieve sfeer verdween zodra Jønun en Dorete uit het oog verdwenen. Anna rende achter hen aan, ze moest weten wat er aan de hand was.
VII Bij het tentje aangekomen waar Anna zich in had omgekleed stond ze stil. Jønun stond voor de ingang, terwijl hij zuchtend met zijn ogen draaide. Anna rende naar hem toe en duwde hem hard in zijn zij. 'Waar is ze?' riep ze boos naar hem. 'Wat is er aan de hand. Waar ging al die commotie om?' Even keek Jønun verbitterd, waarna hij een stap bij haar vandaan zette. 'In de tent. Rustig maar. Die discussie was jou ten goede, geloof me alsjeblieft.' Haar benen verlamde, ze kon zich niet bewegen. De ogen van de jongen stonden vol angst. 'Waarom ben je bang?' fluisterde ze bezorgd. 'Ik moet hier weg.' siste hij. Hij wees naar haar en een boze blik verscheen op zijn gezicht. Niet zomaar boos, maar woedend. 'Als ik jou nooit had leren kennen, Anna, had ik het niet voor je zusje op hoeven nemen. Als ik hier niet weg ben voor zonsondergang gaan ze me proberen te vermoorden. Wie denk je wel niet dat je bent dat je mijn hele leven verandert, gewoon door binnen te komen lopen en te zeggen dat je zielig bent?' Beduusd keek Anna hem aan. Waar kwam dat allemaal vandaan? 'Wat?' Antwoordde ze hem met samengeknepen ogen. 'Hoezo? Ik heb jou toch nooit gevraagd om het voor mijn zusje op te nemen. En wat heb je eigenlijk voor haar
opgenomen? Hoe weet je dat het mijn zusje is, om mee te beginnen?' Jønun draaide met zijn ogen en liet zijn hand weer zakken. 'Natuurlijk heb je dat wel. Anna, je bent een meisje. Meisjes hebben nou eenmaal hulp nodig. Verder vind ik haar ook nog eens veel en veel te jong. Wat de bedoeling was, was dat zij zogenaamd vrijwillig naar een van de Hunnen moest wijzen, zodat die in het midden van de groep haar maagdelijkheid kon nemen. Ik vind dit veel en veel te ver gaan. De vorige keren dat ik was aangewezen heb ik mijzelf er onderuit kunnen zwetsen, maar dit keer wilden ze dat niet laten gebeuren. Ik heb ze zo ver gekregen dat ik haar mee mocht nemen naar mijn tent om het daar te voltooien. Maar ze zullen het me niet in dank afnemen, binnenkort wordt er iemand dronken en radicaal en zal die mij vermoorden.' Welke emotie er door Anna haar lichaam schoot wist ze niet. Woede bij het idee dat hij haar zusje iets aan zou doen, verdriet om het feit dat de Hunnen überhaupt zulke dingen doen bij meisjes en verder ook geschrokken. Heel erg geschrokken om het verhaal. Voor ze weer normaal kon praten was haar hand al met een enorme vaart naar zijn gezicht gegaan. Met de platte hand sloeg ze hem hard tegen zijn wang en hij keek haar geschrokken en redelijk boos aan. 'Waar was dat goed voor!' woest pakte hij
haar armen vast. 'Ik doe toch helemaal niks verkeerd? Doe even normaal Anna, ik heb al zoveel voor je gedaan en wat doe jij terug? Je slaat me tegen mijn gezicht!' Voor een paar seconden, stonden ze dicht tegen elkaar. Gezichten bij elkaar in de buurt en vlak voor het moment dat ze elkaar zouden kussen, werd Anna afgeleid door zacht getrek aan haar been. Ze deinsde een stap achteruit en zag haar zusje uit de tent komen. 'A.. anna?' zei ze schor en met trillende stem. 'Ben jij dat echt?' op handen en voeten kroop ze uit de tent en ze sprong haar oudere zus in de armen. De tranen sprongen in Anna haar ogen terwijl ze haar zusje terugknuffelde. De emoties overweldigde haar en ook haar zusje barstte in huilen uit. 'Niet hier.' siste Jønun, maar de vrouwen hoorde hem niet eens. Snel dook hij zijn tent in, om de spullen in een tas te doen en ook zijn tent af te breken. Binnen een paar minuten had hij alles ingepakt, een specialiteit van de rondtrekkende clan. Daarna begeleidde hij de meiden het kamp uit, zigzaggend tussen de dronken mensen door. Een voor een, kwamen de vrouwen terug aan bij de groep. Het welkom was enorm, net zoals de vreugde van de eerst achtergebleven gevluchten. Twee weken later, trok de groep van de Hunnen verder. Eerst waren de opstandelingen van plan geweest hun kamp
aan te steken en af te branden, maar op aanraden van Jønun hadden ze de groep gelaten zoals het was. De mannen zouden anders de geredde vrouwen niet meer sparen, maar gelijk doodmaken. Na een maand buiten het overgebleven stadje te hebben overnacht en te hebben geleefd, besloten de voormalige inwoners en ook de overige mensen uit Jørlunde om de stad weer opnieuw op te bouwen. Skøt en Anna werden gepromoveerd tot stadoppersten, maar ook Jønun kreeg een hoge rang als derde van het stel. Met zijn drieën woonden zij in het grootste huis, gebouwd door de twee mannen en natuurlijk de hulp van Anna. Het drietal trouwde, binnen een jaar en daarmee werd het dorp een van de laatste polygame samenlevingen van Denemarken. De stad noemde zij Ny-Jørlunde, wat staat voor Nieuw Jørlunde, een vredelievende samenleving. Van de Hunnen werd bijna nooit meer iets waargenomen. Binnen een aantal jaren was de hele samenleving van Atilla de Hun verwijderd van de wereldbol, tegelijk met de dood van hun leider en ultieme voorbeeld. Atilla de Hun stierf in het jaar 453, n.C.
Verhaal van de Ontdekkers en Hervormers. I Al de hele nacht had ze hier gestaan. Op precies dezelfde plek als ze nu stond. Starend naar het grootste en mooiste schip dat ze ooit had gezien. De zon deed haar best de lucht te verkleuren, maar het was gewoonweg nog te vroeg, dus alle moeite was tevergeefs. Het grote, majestueuze schip ving alle mogelijke kleuren op, waardoor het zelf donkerder werd en bijna zwart leek. Het aangezicht was geweldig, vond Anna. Maar of dat kwam door de zenuwen, of door het perspectief, dat wist ze niet. Ze was niet de enige die hier stond te wachten, er stonden nog een stuk of vijfentwintig andere mannen allemaal net zo naar het schip te staren. Sommigen
wat minder onder de indruk, de anderen zelfs nog meer. Ze keek goed om zich heen, naar de andere gezichten. Er zaten redelijk veel jonge mannen tussen, wat voor haar een geluk was want zo viel haar baardloze gezicht niet op. Het was nog niet zo lang geleden dat ze had besloten zich op een schip aan te melden. Ze had er alle redenen voor. Vroeger, toen ze jong en klein was en haar vader nog leefde, had hij haar veel verteld over hoe het leven is op een schip. Hij was zelf zijn hele leven matroos geweest, tot het moment dat dat hem fataal werd en hij over boord was geworpen door een woeste storm. Zijn lichaam was nooit gevonden, maar het bericht was al snel tot haar en haar zusje doorgedrongen. Haar moeder was overleden op haar zusters geboortedag, door overvloedig bloedverlies. Zij was zelf vijf jaar oud toen dat gebeurde. Echt goed heeft ze haar moeder nooit gekend. Het kwam door haar vader dat zij ook maar enigszins iets wist van de scheepvaardij. In vroegere tijden nam hij haar wel eens mee naar zijn schip. Hij vertelde haar dan
altijd vol enthousiasme wat hij deed. Hij was een doodnormale matroos, maar ze kon niet trotser op hem zijn. Ze vond het prachtig als hij haar de basisknopen leerde. Als hij haar vertelde wat stuurboord, bakboord was of als hij haar het nut van eb en vloed uitlegde. Het kwam door hem, dat ze nu iets kon doen om voor haar tante en zusje te zorgen. Haar tante zelf kon nauwelijks aan geld komen, door een verschrikkelijke ziekte. Ze werd met de dag zwakker, kon minder bewegen en was moe bij de kleinste inspanning. Een keer was de doctor medicinae op bezoek geweest. Iets wat heel bijzonder was, aangezien ze hem niet konden betalen. Hij was een oude vriend van haar tante, van vroegere tijden en was uit bezorgdheid langs gekomen. Andere heelmeester hadden de moeite niet genomen ook maar te luisteren naar Anna's bezorgdheid. Anne wist zelf heel goed dat ze eigenlijk op zoek zou moeten naar een man. Ze was al zestien en nog steeds vrijgezel, ongetrouwd en ze had zelfs geen verloofde die op haar wachtte. Haar vader was altijd op zee geweest en
had nooit stilgestaan bij het idee om een toekomstige man voor haar aan te wijzen en haar tante had er de puf en ook de status niet voor. Zelf kon Anna niet op zoek gaan naar een man. Het enige wat ze nog kon doen, was de prostitutie in maar dat weigerde ze, met heel haar hart. Het was haar eigen keuze geweest om zich aan te melden op dit schip. Natuurlijk had ze niet haar eigen naam gebruikt. Ze had zich opgegeven als Michiel de Ruyter, dat was de eerste naam die in haar op kwam. Waarom precies wist ze niet. Haar lange, kastanjebruine haren had ze tot haar schouders geknipt: een lengte die veelvoorkomend was bij de mannen van haar leeftijd. Ze had voor zichzelf uit oude vodden herenkleren gemaakt en met haar laatste zakcentje een scheermes gekocht, zodat ze die mee kon nemen op het schip om niet op te vallen. Veel verwachtingen had ze niet, maar ze wist dat het haar enige optie was. Wat kon ze anders nog doen? Het werd inmiddels steeds lichter, terwijl de zon hoog kwam te staan. Het grote spiegelretourschip had zijn plank
al uitgeslagen en de mannen die zich om haar heen hadden verzameld vonden de weg naar het schip snel. Ze voegde zich bij de stroom, met haar knapzak in de hand. Ze probeerde haar ogen wat dichter te knijpen, want ze wist dat vrouwen er om bekend staan grotere ogen te hebben dan mannen.. Ze hield haar gezicht wat naar de grond. Aan de andere kant van de plank stonden twee mannen, met de armen over elkaar. Ze keken toe, terwijl de manschappen een voor een boordden. Pas op het moment dat ze zelf op het dek stond stond, kon ze weer normaal ademhalen. ‘Juni 1627, Dames!’ werd er rond geschreeuwd. ‘We willen graag dit jaar nog vertrekken, dus fort fort!’ Even schrok Anna, maar ze bedacht zich op tijd dat het niet persoonlijk bedoeld was maar meer een plagerige verzamelnaam. Snel liep ze achter de stroom van mannen aan die allemaal hetzelfde poortje in en uit gingen. Zelfs zij moest bukken voor ze naar binnen liep. Ze struikelde bijna over het trappetje dat haar naar beneden begeleidde. Toch werd de hoogte eenmaal beneden niet beter. De ruimte waar ze
was, was niet hoger dan anderhalve meter. Overal waar ze keek, zag ze hangmatten: krap tegen elkaar aangedrukt. Ze kroop op handen en voeten, botste tegen verscheidene mannen op en haastte zich naar een van de hoeken van het schip. Met geluk was er nog een mat vrij. Ze keek om zich heen en keek toe wat de anderen deden. Zij legden hun knapzak op een van de matten en haastten zich weer terug naar de uitgang. Ze besloot hetzelfde te doen. Vlakbij de uitgang hing een bordje met een tekst erop. Koebrugdek. De naam van het dek waar ze zich nu bevond. Eenmaal op het kampanjedek terug, was het eerste wat haar opviel: de grote mast in het midden van het schip. De paal had een lichtbruine kleur, maar was van doorsnede meerdere handen dik. Ze wist niet of ze ooit zo'n grote paal van zo dichtbij had gezien. Ook de fokkemast was erg opvallend. Deze stond voor op het schip en was kleiner van omvang. Meer te vergelijken met de bezaansmast, de derde mast op het grote schip. Als ze voor zich keek, keek ze richting de achterkant van
het dek. Ze zag dat over de meters het schip flink omhoog schoot. Ook het achterkampanjedek was erg goed te zien. Daar, bij het stuur, zag het er erg formeel uit. De hekjes waren mooier versierd, de houten planken op de grond zagen er zachter en gladder uit… alles gaf haar het gevoel dat ze daar maar niet naar toe moest gaan. Dat was waarschijnlijk het gedeelte van de kapitein, de eerste stuurman, de schipper enzovoorts. ‘Naam.’ Hoorde ze een oudere stem schreeuwen. Ze draaide zich om en zag een inderdaad wat oudere man voor zich staan. Hij had een stuk perkament en een zwanenveer in zijn handen. ‘Michiel, meneer!’ zei ze snel. De man schreef het op. ‘En verder?’ ‘De Ruyter.’ Ze zag dat de pen van de man tot stilstand kwam. ‘De Ruyter?’ herhaalde hij haar. Ze knikte. Hij keek argwanend over zijn stuk perkament op. ‘Goed.’ besloot hij daarna en hij liep naar de eerstvolgende matroos. ‘Zeg, waarom doe jij niets?’ hoorde ze iemand zeggen, maar dit keer van de andere kant. Weer draaide ze zich
om. Daar zag ze een jongere man. Hij stond stug te sjorren aan een knoop. Ze schudde met haar hoofd. ‘Um, nou…’ ze wist zo even niet iets te zeggen. ‘Help mij dan.’ De jongen glimlachte haar vriendelijk toe en ze haastte zich naar de knoop. ‘Ik snap maar niet…’ begon de jongen ‘Waarom hij niet meewerkt. De mast moet met tien knopen aan deze stang worden vastgemaakt, voor stevigheid, maar de knoop verschuift de hele tijd.’ Anna glimlachte en schudde met haar hoofd. ‘Vind je het gek?’ ze begon de knoop weer los te maken. ‘Hou het touw goed vast.’ Waarschuwde ze de jongen. Ze herbond de knoop. ‘En nu goed aan trekken.’ Ze probeerde het te brengen alsof ze hem iets wou leren en hield haar onvermogen om zo sterk te zijn als een jongen van haar leeftijd beaamd stil. De jongen zette al zijn kracht en keek goedkeurend naar de knoop die op zijn plek schoof. ‘Hoe…’ maar hij hoefde zijn vraag niet af te maken. ‘Het helpt niet veel...’ viel Anna hem namelijk in de rede ‘...als je de mastworp vervangt door een oudewijvenknoop. Bijna dezelfde omslag,
maar niet de bedoeling.’ De jongen lachte. ‘Nee, echt waar? Deed ik dat?’ Anna knikte. ‘Hmm,’ de jongen liet het touw los. ‘En ik hier maar geloven dat dit jouw eerste reis is.’ Anna haalde zo nonchalant mogelijk haar schouders op. ‘Is het ook. Maar ik ben niet helemaal groen.’ De jongen trok één mondhoek omhoog en hield zijn hoofd wat schuin. ‘Nou, dat bepaal ik wel.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Adriaen, maar noem me maar Aad.’ Anna nam zijn hand gretig aan. ‘An..’ ze deed snel haar vrije hand voor haar mond en hoestte. ‘Sorry, verslikte me. Michiel.’ Ze schudde zijn hand en deed haar best niet rood te worden. ‘En de hoeveelste keer is dit dat jij meereist met een schip?’ ‘Een schip?’ hij schudde met zijn hoofd. ‘Niet zomaar een schip. Dit schip. Hét schip.’ Hij spreidde zijn armen uit. ‘Geen schip zoals de Dordreght. Ze is mijn maagd en dat zal ze blijven.’ Ja, zo had Anna mensen vaker over het schip horen praten. De maagd van Dordrecht. Dort. Ze had vele bijnamen, maar op de flank stond groot de Dordreght geschilderd, dus ze besloot zelf daar maar bij te blijven. ‘Voel je
maar niet te bijzonder hoor.’ Aad glimlachte haar toe. ‘Dit wordt al de derde keer dat ik met Dortje meereis, maar ze heeft me nog nooit opgezocht ’s nachts.’ Snel onderdrukte Anna een gegeneerd lachje en ze antwoordde met haar geïmproviseerde lage stem: ‘Ach, misschien word ik wel de gelukkige vanavond.’ Aad grijnsde haar toe. ‘Daar zou ik maar niet te veel hoop op zetten. Nu hebben we de vrouwen nog niet nodig, maar over een paar maanden… dan mag je je hoop op Dortje inzetten.’ Hij gaf haar een klopje op haar schouder. ‘Ik mag jou wel. En daarom ga ik je wat tips geven. De kapitein van dit schip, Jonathan Koninck, daar zou ik maar bij uit de buurt blijven. Eigenlijk zien we hem bijna nooit. Hij zit in zijn kapiteinshut en komt er nooit uit. Ik weet van ervaring dat het een jonge man is, ik gok zo rond de achttien, twintig? Maar als hij te zien is… stap niet zomaar op hem af want de vorige die dat deed hebben we daarna drie dagen niet gezien. Op het moment dat hij weer terugkwam was hij zo verward en misselijk… hij wist de drie dagen ervoor
niet eens meer te herinneren en heeft dagenlang liggen kotsen. Die arme jongen.’ Aad haalde zijn schouders op. ‘Oh! En de kok? Reken daar ook maar niet te veel op. Liggen er rattenkeutels in je eten moet je dat zien als een extraatje. Geloof me, na een aantal dagen gaat de smaak nog wennen ook.’ Hij knipoogde naar haar. ‘Maar je ziet er uit als een sterke jongen, dat kun je vast wel aan.’ Het geschreeuw van de medereizigers klonk steeds harder, bijna kon ze hem niet meer verstaan. Een harde stem klonk overal boven uit. ‘Kom mee!’ zei Aad tegen haar. ‘We gaan vertrekken.’
II De wind was eindelijk gaan liggen. Anna vond het nog steeds erg bijzonder, hoe het allemaal in elkaar zat. De eerste paar dagen was het bijna windstil geweest, waardoor ze sterke vertragingen hadden opgelopen. Maar op het moment dat het schip het midden van de Noordzee had bereikt, waren ze in een reeks zware onweersbuien geraakt. Ze had nog nooit golven gezien, die tot zo hoog kwamen. Meerdere keren hadden zij en Adriaen zich aan palen vast moeten binden, zodat ze niet door de golven mee zou worden getrokken het water in. De Dordreght had al zware verliezen geleden, tientallen mannen waren net te laat, te hoogmoedig of door zeeziekte totaal ingestort. Zelfs Adriaen vermeldde dat hij zijn maagd nog nooit zo woest had zien doen. Hij was op en top trots op het feit dat ze überhaupt nog steeds zeewaardig was. Zoals verteld, had Anna inderdaad nog nooit ook maar één glimp opgevangen van de kapitein. Hij zat in zijn kapiteinshut
en ze vroeg zich af wat hij daar allemaal deed. Van vroegere verhalen dacht ze altijd te herkennen dat kapiteins achter het stuur horen te staan, maar blijkbaar was die taak tijdens deze reis overgenomen door een zogenaamde eerste stuurman. Zijn naam, De Hoop, was totaal het tegenovergestelde van wat hij gaf. Anna vond hem maar een bars, oud mannetje. Ze had hem nog nooit zien glimlachen en was versteld van het feit dat zijn stem nog niet totaal verdwenen was van het vele geschreeuw dat uit zijn mond kwam. Stiekem vond Anna het eten op het schip niet zo verschrikkelijk. Ze was eten van de straat gewend, vuilnisbakken en zelfs dagenlang géén eten. Hier kregen ze sowieso elke avond een warme, of ja, warmige hap en 's middags en ’s ochtends konden ze vaak brood verwachtten. Of broodvervangers. Het klopte dat veel van het voedsel smakeloos was en zout kon gebruiken, maar ze voelde zich des ondanks niet in de steek gelaten door haar smaakpapillen. Bij Aad was het een en al gezeur. Hij vond het eten vies, de
boot schommelde te veel, hij sliep naast zware snurkers en was het grootste gedeelte van de tijd misselijk. Ze was inmiddels al erg goede vrienden geworden met hem. Ondanks zijn gezeur hield hij haar een beetje warm. Natuurlijk was hij er van overtuigd dat haar naam Michiel was en dat ze iets anders in haar broek had zitten dan in werkelijkheid, maar hij was erg open naar haar en kon haar altijd wel weer aan het lachen krijgen. Wat Anna ook was opgevallen tijdens haar reis aan boord, was dat het onderwerp vrouwen geen taboe was geweest. Adriaen vertelde vaak mooie verhalen over vorige reizen waarbij er wel vrouwen aan boord waren gesignaleerd, maar dan altijd onder bescherming van meerdere soldaten. Hij was het er zelf niet mee eens. ‘Nee,’ zo zei hij dan ‘we hebben er eerder veel problemen mee gehad, vrouwen aan boord.’ Hij vertelde haar soms wel meerdere keren op een dag dat hij zo blij was met het feit dat kapitein Koninck eindelijk 'bij zinnen' was gekomen en geen vrouwen meer aan boord
tolereerde. ‘Pure afleiding.’ Toch voelde Anna zich niet onveilig bij hem in de buurt. Er hing een sterke geur aan boord. Al dagenlang waren alle vrije handen bezig om het laatste vlees te redden. De kok was hysterisch geworden, sinds de stormen van afgelopen week. Veel van de dieren waren omgekomen, verdronken of gestrest geraakt door het vele geschommel en daardoor waren er veel verliezen geleden. De koksmeester had bevolen om alle overige dieren te slachten en het vlees te roken, zodat er nog iets van gered kon worden. De geur van verbrand vlees en de rook die daar bij hoorde hadden zich verspreid over het gehele dek van het schip en waren inmiddels bekend voor Anna. Aan het begin was ze er vaak misselijk van geweest, maar nu vond ze het zelfs lekker ruiken. En dat in combinatie met het zonnetje dat flink scheen en het schip dat weer met volle vaart over het water heen gleed: ze voelde zich al helemaal thuis.
III ‘Zeevogel.’ Ze keek op en zag Adriaen met een grijns naar haar toelopen. Hij had inmiddels al verschillende bijnamen voor haar verzonnen en zelfs de vreemdste begonnen al te wennen. ‘Heb je het al gehoord?’ hij pakte haar bij haar arm en trok haar drie seconden lang mee. Daarna liet hij haar los in de veronderstelling dat ze hem wel zou volgen. Wat ze ook deed. ‘Wat heb ik al gehoord?’ ze snapte niet wat hij bedoelde, maar begreep wel dat het te maken had met hun eindbestemming. ‘vrouwen aan boord!’ Anna voelde dat haar hart sneller begon te kloppen. Een brok ontstond in haar keel. ‘Vrouwen…’ stamelde ze. ‘Ja!’ ze kon uit zijn stem niet goed duidelijk maken of hij verbaasd, boos of juist opgelaten was. Misschien was hij dat wel allemaal tegelijk. ‘ze hadden zich verstopt tussen het voedsel. De kok heeft ze gevonden en naar wat schijnt meteen naar de kapitein gesleept. Je kent hem inmiddels wel een beetje, toch?’ Anna merkte inderdaad dat
veel van de mensen aan boord verward reageerden. Ze keken om zich heen en er klonk veel gerumoer. Hoe dichter ze bij de kapiteinshut kwamen hoe drukker het werd. Ze zag dat alle mannen naar boven keken, naar de deur van de kajuit. Allemaal in volle verwachting wat er zou gebeuren. Anna merkte dat haar hart snel klopte, dat ze licht begon te zweten en ze voelde zich alles behalve veilig aan boord. Ze maakte zich niet veel zorgen over haar vermomming, veel van de mannen kenden haar inmiddels als een van hen… maar ze had met de vrouwen te doen. Door goed op te letten, zou ze misschien wel zien wat er met haar zelf zou gebeuren als ze dan toch zou worden ontdekt. De deur opende en drie vrouwen kwamen naar buiten. Ze droegen gescheurde jurken die nog wel genoeg bedekten, zaten onder het vuil en zagen er stuk voor stuk ongezond dun uit. Hun haren zaten in warrige staarten en zelfs van verre afstand was het duidelijk dat ze flink geschrokken waren. Achter hen aan, kwam een jongeman. Hij had warrig, kort,
lichtbruin haar en lichtblauwe ogen. Van deze afstand leken ze bijna wit. Hij droeg deftige kledij en liep kaarsrecht met zijn handen in elkaar gevouwen op zijn rug. Het gerumoer dempte en Anna voelde dat Aad in haar zij prikte. ‘Koninck.’ Fluisterde hij haar. ‘Het is mij ter oren gekomen,’ riep de kapitein met een luide, heldere stem ‘dat deze vrouwen aan boord zijn gebracht door mannen van onze groep. Op het moment dat ik er achter ben gekomen welke mannen mijn regel hebben gebroken, zal ik ze persoonlijk laten kielhalen. En niet maar één keer.' Hij liep naar de leuning die tegenover hem stond en hem verhoogde van de rest van de manschappen. ‘Mijn regels,’ vervolgde hij ‘zijn duidelijk en ik wens…’ hij verharde zijn stem ‘dat daar naar geluisterd wordt!’ Er heerste een doodse stilte aan boord. ‘Ik zal er persoonlijk voor zorgen dat deze vrouwen,’ hij spuugde het laatste woord uit ‘het daglicht niet zullen zien.’ Hij bracht zijn hand naar zijn degen. ‘En de eerstvolgende briljante samenzweerder die het in zijn kop haalt om vrouwen aan
boord te halen zal met een touw om zijn nek aan de grote mast komen te hangen!’ hij sloeg met zijn vuist op de reling en keek een minuut of vijf de groep rond. Daarna draaide hij zich om, de vrouwen liepen bang en trillend achter hem aan en de deur sloot weer achter hen. Het duurde even voor de sfeer weer terug was in de groep. De mannen gingen weer terug naar hun werk of de plekken waar ze moesten zijn en Adriaen kwam met een glimlach op Anna afgestapt. ‘Wat een charmante man, is het niet?’ hij draaide een rondje en grijnsde naar haar. Maar binnen een paar seconden verdween zijn grijns. ‘Wat kijk je wit, voel je je wel lekker?’ snel knikte Anna met haar hoofd, maar ze had haar stem nog niet hervonden dus ze zei niets. ‘Weet je het zeker?’ Aad liep naar haar toe en legde zijn hand op haar voorhoofd. ‘Ik..’ Anna kuchte. ‘Ik ben gewoon een beetje misselijk. Dat is alles.’ Adriaen keek over boord. Hij zag het praktisch golfloze water en de vaart waarmee ze soepeltjes over het water gleden. Hij keek Anna aandachtig aan, maar haalde daarna zijn schouders op.
‘Ach. Zolang jij die vrouwen niet aan boord hebt gebracht is er niets aan de hand.’ Hij wou zich omdraaien om terug te gaan naar zijn post, maar Anna hield hem tegen. ‘Hoezo heeft kap’tein Koninck zo een hekel aan vrouwen?’ vroeg ze snel. Aad klakte met zijn tong en knikte. ‘Tja. Het gerucht gaat zo, dat de kapitein jaren geleden een keer zijn geliefde mee had genomen aan boord. Maar door het feit dat ze zwak was, is ze over boord gespoeld. Anderen zeggen dat ze meerdere keren is verkracht door de ongeduldige manschappen die maanden lang zonder vrouw waren geweest en weer anderen zeggen dat hij op mannen valt. Ik zou het werkelijk niet weten. Ik wil het liefst zo min mogelijk met de kapitein te maken hebben, want zoals je net vast opgemerkt hebt: hij is niet bepaald een lieverdje.’ Anna schudde met haar hoofd. Nee, dat was ze wel met hem eens.
IV Het was alweer een hele tijd later dat zij hun eerste tussenstop maakten. De eerste en meteen ook de laatste. Anna had wat onderzoek gedaan en voor zover ze wist, waren ze al weer meer dan vijf maanden aan het varen. Ze zouden de nacht op land doorbrengen en de eerstvolgende dag 's ochtends vroeg weer op staan. Anna kon het enthousiasme van haar medereizigers voelen. Ze hoorde enkelen aan, wat hun plannen waren aan land en velen van hen noemden bordelen of herbergen met grote kroezen bier. Ze waren allemaal uitgelaten, vrolijk en veel mannen lette niet meer goed op bij het aanmeren. Maar door strenge aanwijzingen van eerste stuurman De Hoop kwamen ze toch in één geheel in de haven. Op het moment dat het schip goed vastgeknoopt zat, stroomden de mannen van boord. Verscheidene waren aangewezen achter te blijven, tot hun eigen ongeluk. Anderen werden opgetrommeld om samen met een groep vers voedsel en drinkwater in te
slaan. Sommigen moesten zelfs jagen voor nieuw vlees. De rest die over bleef mocht rondlopen om een beetje te kijken. Anna en Adriaen zaten bij deze laatste groep. Veel was er nog niet te zien. Ja, er waren wat huisjes en ja het had een flinke haven maar Kaap de Goede Hoop was bepaald geen grote stad. Veel ongebruikt platteland en Anna vroeg zichzelf af hoe dat nou kwam. 'Waarom is hier zo veel platteland, maar geen verbouwing?' ze keek Aad vragend aan. 'Momenteel,' zei hij vol ervaring 'wordt het terrein hier onderhouden door de Hottentotten. Sommigen noemen hen de Khoikoi, of iets dergelijks maar de normale naam is toch wel Hottentotten.' Anna keek hem vragend aan, maar Adriaen wapperde met zijn hand in de lucht, als teken dat ze niet verder moest vragen. 'Meer weet ik er ook niet van, Mich. Ik weet alleen dat je bij ze uit de buurt moet blijven.' Anna fronste en staarde naar de grond, eigenlijk was ze wel heel nieuwsgierig. Dit hele reisje had veel avontuurlijke kanten in haar wakker geschud. Zo was ze aan boord bijna overal geweest, ze had alles onderzocht. Tijdens
wat stormachtig weer en natuurlijk het aanknopen van de zeilen was ze bezig met de Maagd van Dordreght, maar ze had verschrikkelijk veel vrije tijd. Adriaen daarentegen een stuk minder. 'Komt door je postuur,' had hij eens gezegd. 'Je bent gewoon kleiner en zeker slapper dan de rest.' hij was heel rechtdoorzee en noemde dit gebrek van haar vaak op. Hij vond het geweldig dat ze zo klein was en zo dun. Of zo slap, als hij het graag wou noemen. Soms kwam hij erg dicht bij de waarheid; noemde hij haar vrouw in een plagerige bui. Maar ze wist vrijwel zeker dat hij niet achter de waarheid was gekomen. Nog niet, in ieder geval. Vaak was ze zenuwachtig, op momenten dat hij al haar vrouwelijke punten opnoemde om zijn theorie te bewijzen, maar tot nu toe had ze elke suggestie van hem kunnen onderdrukken. De dag vloog voorbij, voor Anna's gevoel. Ze had het fantastisch gevonden om weer even aan land te zijn, maar ze merkte wel dat het de hele tijd voor haar voelde alsof ze nog aan boord was. Alles
wiebelde, bewoog en vooral als ze probeerde te rennen moest ze oppassen niet om te vallen. Het slapen in de open lucht op de harde grond was voor haar wel wat minder prettig. Eigenlijk wou ze terug aan boord om te slapen in haar eigen matje, maar Adriaen had haar verzekerd dat dat niet mogelijk was. 'Ze laten tussen nu en morgenochtend zonsopgang geen mensen aan boord, in verband met nieuwe verstekelingen.' Overigens was hij zelf erg gediend van het slapen aan land. In de nacht vertelde hij haar allemaal prachtige verhalen over vreemde mensen die hen zouden bespieden tijdens hun slaap. Ze had daardoor niet veel slaap gehad, maar ze vond het in één woord een geweldige ervaring. Het opstarten van het schip was wel even stroef geweest. Het weer in Afrika was te prachtig, de zon scheen en er was eigenlijk te weinig wind. Aan het begin moest het schip met veel mankracht weg worden geduwd om met behulp van paarden en touwen de haven uit getrokken worden. Eenmaal op open zee had de Maagd besloten dat ze wel weer
langzaam vooruit kon gaan, dus momenteel hadden ze een redelijk vaartje. De tocht naar Batavia zou nog maar een paar maanden zijn. Anna was het precieze aantal al een hele tijd uit het oog verloren. Zo nu en dan hoorde ze een datum vallen, maar veel interesseerde het haar niet. Ze had het hier goed en zolang zij aan boord was, zo lang hadden haar zusje en tante geld om voedsel te kunnen kopen. Het was wel een vreemde ervaring, het weer aan boord komen van het schip. Veel van de mannen waren uitgelaten, verschrikkelijk vrolijk en bij de meeste was de drank nog te ruiken in de vele, vele baarden. Niet dat de manschappen zelf niet dronken 's avonds aan boord, nee: dat was juist hun favoriete bezigheid. Het uitrusten na een dag het schip onder handen te hebben genomen. Velen hadden veel van hun spaargeld alweer in nieuwe kratten met drank gestoken. Sommige van de mannen hadden bijna heel hun scheepskist vol zitten met van die bijzondere specerijen. De een vertelde dat dat was om door te
verkopen, terwijl de ander ze echt letterlijk kocht om de reis draaglijker te maken. Ook waren er veel nieuwe inkopen aan boord beland, kratten vol werden heen en weer geladen en Anna verbaasde zich keer op keer weer, hoe groot het schip wel was. Veel van de ruimen waren nog leeg, die werden pas gevuld in Batavia, terwijl de rest werd gebruikt voor het oneindig volstoppen en letterlijk proppen met voedsel en vers drinkwater. Tijdens de laatste paar weken merkte Anna al op dat het voedsel dat ze nog in Nederland hadden ingeslagen steeds minder lekker begon te smaken. Er waren meer keutels te vinden en soms stonk het zo erg, dat Anna haar neus dicht moest knijpen om de meeste van de vieze smaak te verwijderen. Veel van het vlees durfde ze niet eens meer op te eten. Het was aan het begin van de reis, in verband met de vele stormen, allemaal al gerookt. Toch begon ook dat steeds schaarser te worden. Door het feit dat ze toch nog een groot gedeelte van haar groenten naar binnen wist te schuiven, zo vond zij zelf,
was zij door God bespaard van die ziekte die veel van de mannen al had geteisterd. Velen kregen bloedend tandvlees en onderhuidse bloedingen, zo had ze opgevangen bij een van de twee plaatselijke chirurgijnen. De man had het een naam gegeven met het woord buik er in...scheur... nee ze wist het niet meer helemaal. Wat ze wel wist, was dat Adriaen het te pakken had gekregen. Niet dat dat zo vreemd was, aangezien hij een redelijke zeurpiet was als het om het eten ging. Ze was wel blij dat het bij hem nog niet zo erg was, alles wat er tot nu toe van bekend was, was dat hij zo nu en dan wat last had van bloedend tandvlees. Ze keek naar links en zag de jongen, hevig in de weer aan de andere kant van het schip. Ze zou hem inmiddels overal al uit herkennen. Zijn voorhoofd zat onder het zweet, zijn mouwen opgestroopt en hij had een woeste blik in zijn ogen. Fel was hij aan het schreeuwen tegen twee andere matrozen, die geschrokken zijn kant op keken. In de afgelopen zeven maanden had hij zichzelf weten op te werken, niet in naam of titel maar wel in onderlinge
status. Door zijn vele ervaring, in combinatie met zijn jonge leeftijd had Adriaen al veel aanzien gekregen. En dat terwijl je, als je hem wat beter zou leren kennen, nog echt het kleine jongetje in hem kunt vinden. In het gezeur, gedram en natuurlijk zijn manier van humor. Toch kwamen mensen, vooral als dit hun eerste keer varen was, snel naar hem toe om te vragen om advies. Aan het begin had Adriaen wel eens diep gezucht dat hij zich net een kleuterjuf voelde, maar Anna wist wel dat hij het best leuk vond. Op de momenten na dan, dat mensen niet goed naar hem luisterden of hem vragen twéé keer stelde. Veel geduld had hij niet. Ze zag hem een vermoeid gebaar maken en weg stormen, stilletjes sloop ze achter hem aan. Hij verdween door de opening richting de koebrugdek en Anna achtervolgde hem, tot ze bij zijn bed aankwam. Daar zag ze hem zitten, terwijl hij een nieuw shirt aantrok. 'Ik word soms zo chagrijnig van die mensen...' zei hij, zonder op te kijken . Hij was het inmiddels al helemaal gewend dat ze altijd wist te verschijnen op vreemde
momenten. Hij draaide zijn hoofd op zijn nek en slaakte een diepe zucht. 'Ach,' zei hij zacht ten teken dat hij zich niet meer druk wou maken om het gebeurde en er verscheen weer een kleine glimlach op zijn gezicht. Hij kon nooit lang boos blijven, dat wist Anna. En het aparte was dat in dit soort situaties hij helemaal niet hield van zeuren. Anna stond nog steeds bewegingsloos voor hem, wel ontspannen. Adriaen keek naar haar op en fronste. 'Weet je,' sprak hij nadenkend 'Ik vraag me af, hè? Hoe komt het dat jij het voor elkaar krijgt om bijna niks te doen aan boord en toch... zo blij te blijven. En onontdekt. Als ik zo weinig zou doen als jij? De Hoop zou me letterlijk kielhalen. Waarom zien ze jou over het hoofd?' Anna haalde haar schouders op. 'Weet niet.' sprak ze onverschillig. Haar mannelijke manier van spreken, zuchten en bewegen ging haar al wat natuurlijker af. 'Ik denk dat dat komt door mijn vrouwelijke gedrag.' ze trok één mondhoek omhoog naar de jongen, die ook weer begon te lachen. Anna was het inmiddels al zo gewend om zichzelf vrouw te noemen, dat
ze bijna begon te geloven dat ze er geen was. 'Ja, klopt.' zei Adriaen voor de grap, waarna Anna hem weer hoorde zuchten. 'Nee, ik denk echt dat dat de reden is...' kwam er een korte stilte achter aan. 'Omdat je zo tenger bent? Of verstop je je gewoon voor De Hoop?' De werkelijkheid was dat Anna inderdaad redelijk bang was voor de eerste stuurman. Hij was degene die alle vooruitgang op het schip in de gaten hield en zo nu en dan de kamers rondliep om er voor te zorgen dat niemand een middagdutje aan het doen was. Ook kon hij erg streng straffen. Maar echt verstoppen had ze nog nooit gedaan, hij zag haar gewoon altijd over het hoofd. Of dat nu expres of per ongeluk was, was de vraag. 'Reflex.' Anna herkende het woordje dat Aad wel vaker gebruikte als excuus om dingen naar haar toe te gooien en ving soepeltjes het oude shirt. Ze keek hem vragend aan. 'Vandaag is nu al de zestiende dag dat je dat shirt aan hebt. En als ik mezelf moet geloven heb je hem tussendoor geen één keer gewassen. Ik kan het gewoon niet meer aanzien. Doe die van mij aan, dan heb je
tenminste een tweede shirt in je garderobe.' Anna schudde met haar hoofd. 'Nee, nee.' het klonk iets te angstig. 'Ik heb genoeg aan dit shirt.' Adriaen keek haar gespeeld boos aan, 'Trek aan.' Weer schudde Anna met haar hoofd. Ze kon zich niet omkleden, niet hier in ieder geval. Dan zou ze misschien ontdekt worden... Adriaen stond ongeduldig op. 'Toe, kleed je om. Ik vraag het je niet Michiel, ik ben bloedserieus.' Nu besloot Anna de boze hoed op te zetten. 'Nee.' zei ze weer strak. 'Waarom wil je zo graag dat ik jouw shirt aan doe?' de jongen haalde loom zijn schouders op. 'Michiel, wil je soms ook ziek worden? Kijk eens om je heen!' hij maakte een wijd gebaar. Anna keek om zich heen en zag dat veel van de geïmproviseerde bedden en hangmatten inderdaad vol hingen met hoestende en proestende manschappen. 'Ik heb toch iemand nodig om de dag mee vol te houden. Hygiëne is verschrikkelijk belangrijk voor je weerstand, trek gewoon aan en wees niet zo koppig.' Adriaen nam weer plaats op zijn bed, maar bleef haar dringend aankijken. Even
keek Anna neutraal terug. Daarna gooide ze het shirt weer naar hem toe en liep ze bij hem weg. Ze wou er geen woord aan vuil maken. Het was lief van hem bedoeld, maar ze kon het werkelijk niet doen overdag. De vorige keren was het verschrikkelijk ingewikkeld geweest om zich om te kleden. Midden in de nacht, als het donker is en zonder enig geluid te maken...
V Ze hadden geen ruzie. Nee, dat was het niet. Maar alles aan Adriaen was aan het veranderen. Dat was wat Anna opviel. Hij bleef wat bij haar uit de buurt, al vanaf het gebeurde een maand geleden. Als ze bij hem in de buurt kwam, nam hij afstand. Als hij haar aankeek zag ze een vorm van afgunst in zijn ogen staan. De eerste maanden van hun reis hadden zij elke avond gesproken. Als de nacht viel en de rest van de bemanning ging drinken, gokken of vechten, dan zaten zij ergens in het donker. Te lachen, te praten. Maar nu, als de avond viel en ze maakte aanstalten om naar hem toe te gaan, dan liep hij bij haar weg. Elke avond zag ze hem bij de rest van de bemanning zitten. Hij maakte het meeste geluid van iedereen. Hij dronk, hij schreeuwde en hij lachte de hele boel bij elkaar. Anna wist dat het een andere lach was. Een lach die niet bij hem hoorde. Ze maakte zich zorgen, maar ze wist dat het niet haar plek was om hem te vertellen wat hij wel
en niet moest doen. Wie was ze? Zijn vrouw? Nee, hij was een vriend van haar en ze maakte zich zorgen. Het waren nu al zevenentwintig dagen later, ze had elke dag bijgehouden. Zevenentwintig dagen, zonder ook maar één woord van hem. Ze voelde zich eenzaam. De reis duurde langer, de dagen waren minder vol te houden en ze merkte dat ook het slapen haar steeds minder afging. Wat ze wel had kunnen doen deze maand was zichzelf tot het uiterste proberen te drijven. 's ochtends vroeg werd ze wakker voor de rest wakker werd. Ze waste zich, terwijl de rest nog sliep en oefende de rest van de dag met het aantrekken van de touwen en het beknopen van de mast. Ze reeg touwen tot netten, tot haar vingers te erg bloedde en het net rood probeerde te kleuren. Ze begon zelfs meer stem te krijgen. Ze merkte dat haar spiermassa begon aan te sterken: met de dag leek ze minder dun en minder vrouwelijk. Nog maar vier maanden, dan zouden ze aankomen in Batavia.
Het was 's avonds, al redelijk laat. De nacht was al gevallen en zelfs de sterren waren helder te zien in de grote, donkere ruimte boven hen. De rest van de bemanning zat te drinken op het kampanjedek. Anna merkte dat ze moe begon te worden en beet zachtjes op haar onderlip. Ze draaide zich om en liep langs de bemanning in de richting van de slaapzaal. Ze zou gaan slapen, om de rest van de nacht naar het plafond te kunnen staren. 'Hee,' hoorde ze een bekende stem zeggen. In de grote groepen die daar zaten, herkende ze haar oude vriend meteen. Zijn ogen waren wazig en ze merkte dat terwijl hij op stond zijn benen wat schommelde. En dat terwijl het schip zelf niet zoveel bewoog. Ze trachtte door te lopen, ze had geen zin in een confrontatie met een dronkenlap maar hij had haar vast bij haar arm voor ze het doorhad. 'Kom eens mee,' hij trok hard aan haar arm en ze viel bijna om. Om zichzelf van vernedering te besparen besloot ze maar achter hem aan te lopen. Hij trok haar weg bij de bemanning en nam haar mee
naar een klein hoekje, waar ze nauwelijks tot niet te zien waren. Ze zag aan zijn mond dat hij woorden probeerde te vormen, maar dat het hem niet goed lukte door de hoeveelheid alcohol die zich in zijn bloed bevond. 'Adriaen,' sprak ze zijn naam volledig uit. 'Ik ga slapen, ga maar weer lekker naar je vrienden toe. Goed?' Adriaen schudde met zijn hoofd. 'Nee, wacht ik moet met je praten.' Het klonk serieus, maar zijn stem klonk niet te vast. Anna deed haar armen over elkaar en keek hem vragend aan. 'Spreek.' zei ze hardop met een zekerheid in haar stem waar ze een beetje van schrok. Adriaen ging met een hand door zijn warrige, met bier besmeerde haar en hij probeerde haar diep in haar ogen aan te kijken. 'Ik weet niet precies,' stamelde hij 'Hoe ik dit moet zeggen. Maar ik weet van je geheim.' Anna schrok, maar ze liet het niet aan hem zien. 'Welk geheim?' ze schudde zacht met haar hoofd. 'Adriaen jij bent wel de laatste voor wie ik geheimen heb. Denk je niet? Ik ga slapen, laat me met rust alsjeblieft.' Weer pakte Aad haar arm vast. 'Kijk me in de ogen en
zeg dat ik lieg, Michiel. Als dat je naam is.' Anna bleef stilstaan en keek hem aan. Ze wou bijna zeggen dat hij loog, maar werd onderbroken door zijn stamelende opsomming. 'Je bent dunner, je bent slapper, je hebt een manier van praten die niemand anders aan boord heeft. Je durft je niet om te kleden aan boord, je wast je voor de rest dat doet en je blijft bij iedereen uit de buurt. Behalve bij mij. Michiel, ik wil niets meer met je te maken hebben.' Anna keek van hem weg. 'Alsof ik dat nog niet door had.' Adriaen legde een hand op haar schouder. 'Want dat is je naam niet.' ging hij verder. 'Ik weet dat je een vrouw bent. Je hoeft het niet meer te verbergen.' Anna merkte dat de lucht uit haar longen werd geperst. Haar armen begonnen te trillen ze durfde hem nog steeds niet aan te kijken. Aad nam zijn hand terug. 'Dus ik heb gelijk...' voorzichtig keek ze op en ze zag dat de wazigheid in zijn blik minder was geworden. Door de schok was veel van de alcohol weggetrokken, maar toch bleef hij heen en weer wiegen. 'Wat doe je hier aan boord?' hij keek haar vragend aan,
terwijl zijn gezicht witter was dan voorheen. 'Waarom... hoe...' hij bracht een hand naar zijn eigen mond en beet zachtjes op zijn wijsvinger. Waarom snapte Anna niet. 'Aad,' ze gebruikte haar eigen stem. 'Alsjeblieft, zullen we morgen verder praten?' Adriaen keek haar nu nog verbaasder aan. 'Waar heb je nog meer over gelogen, Michiel? Waarom heb je me niets verteld?' Anna spreidde haar armen. 'Vind je dat echt vreemd?' Adriaen keek haar niet-begrijpend aan. 'Adriaen, jij hebt een hekel aan vrouwen.' Adriaen probeerde haar te onderbreken, maar echt streng klonk zijn stem niet. 'Ik heb geen hekel aan vrouwen, alleen wel aan boord.' Anna knikte. 'Inderdaad. Je hebt het nu geraden, maar ik wil er niet over praten. Ik ben nog steeds Michiel, oke?' Adriaen schudde met zijn hoofd. 'Nee, dat ben je niet. Dat ben je niet, dat ben je niet.' de wazigheid in zijn ogen begon weer terug te komen. Hij bracht een hand naar haar wang en streelde haar voorzichtig. 'Michiel, ik maak me zorgen. Wat als de rest er achter komt?' Anna duwde zijn hand weg. 'Niemand hoeft er
achter te komen. Je moet je ontdekking gewoon vergeten. Ik ben geen vrouw, ik ben een man. Ik ben Michiel de Ruyter en dat is ook de enige persoon die jij kent. Goed?' Adriaen bracht onverwachts zijn gezicht naar haar toe en drukte een zoen op haar mond. Geschrokken gaf Anna hem een klap tegen zijn schouder; het eerste dat ze kon raken. Adriaen viel bijna achter over, de combinatie met de alcohol die met de seconde meer invloed begon te krijgen over zijn gedachtegang en bestaan werd hem een beetje te veel. 'Wat?' riep hij boos. 'Je bent een vrouw toch? Nu kan het.' Anna schudde met haar hoofd. 'Dat ben ik niet.' zei ze, terwijl ze bij hem weg stampte. Hoe kon hij...? Ze had hem nog nooit anders bekeken als een vriend en dat wou ze ook zeker niet doen. Hier was ze altijd al bang voor geweest... ze moest zich verstoppen. Ze rende langs de mannen, maar erg ver kwam ze niet. 'Michiel,' hoorde ze haar dronken vriend weer roepen. Twee grote mannen stonden op en voor Anna het goed en wel door had werd ze vast gepakt. 'Adriaen...' zei een van de mannen 'roept jou. Dus blijf je
stilstaan. Dat is wel zo netjes vind je niet?' De jongen in kwestie strompelde naar hen toe. 'Waarom sla je mij?' Anna wist niet zeker of ze hem hoorde praten, of de alcohol. Iemand riep hard 'Vechten!' maar veel reactie daar op ontstond niet. Natuurlijk hielden de manschappen van gevechten, maar een gevecht tussen een sterke man en een dun jongetje? Nee, dat was geen gevecht meer. Dat was gewoon zwak. 'In welk universum...' ging de jongen verder '...is het toegestaan voor een vrouw om een man te slaan?' nu sprongen er genoeg mannen op en een geroezemoes ontstond. De tranen sprongen in Anna haar ogen. Nee, dit kon niet gebeuren. Dit mocht niet gebeuren. Waarom kon hij zijn mond niet houden? 'Vrouw?' hoorde ze van verscheidene kanten zeggen. Adriaen liep naar haar toe. 'Je moet je juist vereerd voelen dat ik je nog nooit verraden heb. En wat krijg ik daarvoor terug? Een klap?' Anna wou terug roepen dat hij haar wel verraden had, op een manier die niet meer terug te draaien was, maar ze kon geen woorden over haar lippen krijgen. De mannen achter haar lieten haar los,
maar ze merkte aan de blikken die ze naar zich toegeworpen kreeg dat ze niet meer veilig was. Ze moest hier weg. Ze waren alweer te lang op het water, ze was de enige vrouw aan boord. Wat kon er allemaal verschrikkelijk fout gaan in dit verhaal? Veel en zeker veel te veel. Een van de wat sterkere mannen in het gezelschap stond op, met een grijns op zijn gezicht waar Anna rillingen van kreeg. 'Vrouw hè?' hij liep naar haar toe. 'Weet je wel, meisje, dat het niet verstandig is voor een vrouw om hier te zijn?' Hij knakte zijn knokkels en keek haar verlekkerd aan. Hij pakte haar arm vast en trok haar tegen zich aan. 'Net zoals dat je geen lam moet zetten tussen een groep met leeuwen. Ooit iemand horen zeggen?' er schoten veel dingen tot Anna door. Ze wist dat ze hier weg moest, maar ze begreep ook dat dat haar niet meer zou lukken. Ze keek om zich heen, om te zien of er ergens een wapen was waarmee te zichzelf kon verdedigen. Maar dat zag ze niet. Ze was helemaal alleen met wel zeker honderd man om zich heen, ze was verloren en dat begreep ze.
VI 'Los.' hoorde ze een stem zeggen, die ze vaag herkende maar ze kon er geen gezicht aan plakken. De greep van de man werd milder, terwijl hij zich omdraaide en het gezicht in kwestie wel kon herkennen. Als hij dat niet kon, viel de grote hoed op het hoofd van de jongeman en de dringende blik in zijn ogen wel op. 'Ik ga het je niet nog een keer vragen.' Het zwaard dat de man uit zijn riem trok werd op de brede man gericht en nu liet hij Anna los. 'Wat...' hoorde ze de man die haar vast hield zeggen, terwijl hij drie stappen bij haar vandaan zette. Anna richtte haar blik op de man met het zwaard en herkende... de kapitein. Achter hem stonden nog drie mannen, gekleed in de kledij van de soldaten van de Republiek. Twee van hen hielden een geweer vast, terwijl de derde ook een degen in zijn rechterhand had geklemd. Nadat hij de rest van de bemanning doordringende gezichten toe had geworpen, richtte hij het degen op Anna.
Ze trilde van angst, terwijl hij sprak: 'Loop naar mijn vertrekken. Nu.' langzaam en bevend liep ze richting de grote sierlijke trap, die het verschil betekende tussen het verblijf van de hogere en de lageren. De kapitein sprak nog een paar woorden tegen de bemanning, maar door de adrenaline die door Anna haar lichaam heen schoot herkende ze alleen maar de strenge toon in zijn stem, de woorden waren niet te verstaan. Ze liep door de grote deur met het donkerbruine bordje erboven dat ten teken stond dat het inderdaad het vertrek van de kapitein was. Alles doe je op je eigen houtje stond er op. De deur werd achter haar gesloten nadat de kapitein er door heen was gegaan en ze hoorde het geluid dat betekende dat hij zijn zwaard weer in de schede had geschoven. Ze draaide zich langzaam om en zag iets onverwachts op zijn gezicht. Een glimlach. Hij deed zijn grote hoed af en zette hem op een brede, houten paal. Daarna ontbond hij ook zijn zwaarden. Even dacht Anna dat hij zich aan het uitkleden was, maar op het moment dat
hij zijn zwaarden af had gegespt nam hij gewoon rustig plaats op een van de stoelen. 'Welkom.' zei hij, terwijl hij één mondhoek omhoog trok: iets wat hem een plagerige glimlach bezorgde. 'Welkom?' herhaalde Anna hem. 'Ik vind het bijzonder,' ging de jonge kapitein verder 'dat niemand het ooit door heeft gehad dat jij een vrouw bent.' hij trok één wenkbrauw omhoog en liet die daarna schouderophalend zakken. 'Ik bedoel, kijk eens naar jezelf.' Hij schopte zijn schoenen uit. 'Dus, vertel mij eens. Dit vind ik interessant.' Anna merkte aan hem dat de toon van zijn stem heel ontspannen klonk, heel rustig. 'Hoe heb jij jezelf genoemd?' de sfeer was voor Anna nog steeds erg gespannen, maar aan het gezicht van de jonge kapitein te zien was dat voor hem precies het tegenovergestelde. 'Ga anders even zitten?' Hij stond op, liep naar de andere kant van het tafeltje waar hij plaats had genomen en schoof een stoel naar achter, zodat ze er op kon zitten. Beduusd en nog steeds flink in de war liep Anna naar de stoel en de kapitein schoof hem voor
haar aan. Daarna liep hij terug naar zijn eigen plekje. 'Ik.. ik snap het niet.' sprak Anna tegen hem. 'Moet ik niet worden gekielhaald of zo?' een brede grijns ontstond op het gezicht van de kapitein. 'Eigenlijk wel.' zei hij met een knik. 'Wil je dat graag?' Anna wist even niet hoe ze hier op moest reageren. 'Wacht even, dan roep ik wel wat mannen. Wat wil je aan je hebben hangen, een zak met zand of een stuk oud ijzer?' de kapitein maakte aanstalten op te staan, maar Anna riep snel 'Nee!' met een grijns zakte hij weer terug in zijn stoel. 'Oh, oké. Wil je me dan vertellen wat je naam was?' Het meisje tegenover hem was helemaal wit weggetrokken, terwijl ze stamelend 'Michiel de Ruyter.' zei. De kapitein zette grote ogen op en proestte het daarna uit. 'Wat?' riep hij, snakkend naar adem. 'Michiel de Ruyter?' meteen kreeg Anna al haar kleur weer terug. Was hij haar nou werkelijk aan het uitlachen? 'Wat?' vroeg ze oprecht verbaasd. 'Het is een prima Nederlandse naam.' de kapitein knikte. 'Ja, inderdaad. Maar zeg mij eens, hoe kom je op die naam?' Anna haalde haar
schouders op. 'Was gewoon het eerste dat in mij naar boven kwam.' De kapitein schudde met een brede grijns zachtjes met zijn hoofd. 'Dat verbaast me niets.' sprak hij oprecht. 'Zal ik je eens een mooi verhaaltje vertellen?' Of Anna nog verbaasder kon worden dan ze al was, wist ze niet. Een verhaaltje? Waarom dan? 'Oke...' zei ze toch maar, terwijl ze hem aandachtig aankeek. 'In 1622 zijn een hele goede vriend van mij en ik samen in het leger van prins Maurits opgeroepen. Ik weet niet of je ooit hebt gehoord van het Beleg van Bergen op Zoom?' Anna knikte vaagjes. Ja, dat begrip had ze wel eens gehoord. 'Nou, die vriend van mij en ik zijn samen gestationeerd in dat leger als busschieter. Dat woord staat voor zowel kanonnier als musketier?' Toen Anna geen reactie gaf, besloot hij maar verder te gaan met zijn verhaal. 'Later dat jaar, zijn wij samen meegegaan op een oorlogsschip. Die vriend van mij was daar neergezet als hoogbootsmansmaat, terwijl ik zelf als normaal zeelied meevoer. Momenteel is hij in Dublin, als handelsagent voor het Vlissingse
koopmanshuis Lampsins. Weet je hoe deze vriend van mij heet?' Anna haalde haar schouders op. Waarom was hij zo aan het praten over die vriend van hem? Had Adriaen dan toch gelijk en was hun kapitein meer gesteld op het andere geslacht? 'Jan.' zei ze daarom met een glimlach. Koninck kreeg een grijns op zijn gezicht en schudde met zijn hoofd. 'Goed geprobeerd.' moest hij toegeven. 'Nee. Hij heet Michiel de Ruyter en ik verwacht nog heel veel verhalen van hem en al helemaal over hem. Verhalen van overwinningen en victorie. Maar, voor zover ikzelf weet... ben jij hém niet. Denk je ook niet?' Anna trok een onschuldig gezicht. 'Nee...' ze strekte het woord lang uit. 'Dat denk ik ook niet.' De kapitein haalde zijn schouders op. ‘Ach,’ zei hij ‘Ik vond het gewoon even leuk om te noemen. De Hoop had mij meteen de eerste dag al verteld dat een zekere de Ruyter zich had aangemeld aan boord en ik hou je al een paar maandjes in de gaten. Je wilt niet weten hoe snel ik al door had dat jij een vrouw bent.’ Anna had nog steeds een duidelijk vraagteken op haar gezicht.
‘Maak je maar geen zorgen.’ Hij pakte haar hand vast, drukte er een kus op. ‘Mijn naam is Jonathan Koninck. Aangenaam.’ Zei hij. ‘Ik zal je geen pijn of kwaad doen, al moeten we morgen wel even een show houden voor de rest van de bemanning. Weet je nog een poos geleden… die vrouwen die we hadden gevonden onder in het schip?’ Anna knikte. ‘Zij leven ook nog gewoon. Inmiddels afgezet op kaap de Goede Hoop. Wat ook hun eindbestemming was. Het gebeurt zo vaak dat vrouwen met ons mee proberen te reizen, maar ik moet toch alles doen om mijn bemanning in toon te houden. Zolang jij morgen angstig kunt spelen voor de rest van hen, kun je de rest van je tijd hier gezellig met mij doorbrengen tot we bij Batavia zijn.’ Hij glimlachte. ‘Wel in een andere kamer dan, hier naast.’ Anna glimlachte een beetje onbeholpen terug. ‘Waarom kunnen er niet gewoon vrouwen aan boord dan?’ hervond ze haar stem. ‘Dat zou alles zoveel makkelijker hebben gemaakt!’ Jonathan antwoordde heel simpel: ‘Waarom heb jij jezelf verkleed als man?’ Anna knikte als
teken dat ze het snapte. ‘Ja, oké, dat antwoord had ik kunnen verwachten.’ reageerde ze daarom. ‘Om de andere mannen uit de buurt te houden.’ ‘Helemaal mee eens.’ stemde Jonathan met haar in. ‘Ik hoef geen groot orgie hier aan boord. De bemanning moet zich kunnen concentreren en dat lukt het best als ze al een poosje droog staan en geen afleiding hebben.’ Jonathan stond op, liep naar een kast en trok er een fles wijn uit. ‘Heb je dorst?’ hij wachtte niet op antwoord, pakte twee glazen en zette ze op het tafeltje waar hij net nog van was opgestaan. Daar schonk hij de glazen vol. ‘Ik heb niet zo vaak gasten, dus geniet er maar lekker van.’ Anna pakte het glas en nam voorzichtig een nipje. De rode, geurende vloeistof brandde licht in haar keel en de smaak was even wennen. Ze kuchte, wat een brede glimlach op het gezicht van Koninck opwekte. ‘Toch snap ik een heleboel niet…’ Anna merkte dat ze haar zelfvertrouwen weer wat terug begon te krijgen. ‘Verhalen over u…’ -‘Jij.’- ‘…oké, jou, die zijn niet allemaal… zo positief. Waarom drinkt u…
jij, niet gezellig met de anderen mee?’ Koninck knikte. ‘Ah, mijn reputatie strekt zich uit! Kijk, om muiterij te voorkomen moet je de bemanning onder je wat onder je duimpje hebben. Als ik de strenge, gemene heer voordoe dan krijg ik het meeste gezag. Een jonge vent als ik heeft niet van nature het gezag om een kapitein te zijn. Dat snap je vast wel.’ Anna moest toegeven, het klonk heel logisch. ‘En die man dan, die een reis van de Dordreght geleden verdween in uw kamertje en daarna misselijk en verward terugkeerde?’ Een brede grijns brak door op Jonathan zijn gezicht terwijl hij zijn glas hief en ‘Proost.’ als antwoord gaf. Anna merkte dat er een opluchting over haar heen trok. Hij was helemaal niet gemeen… dat was alleen maar bedoelt als zelfbescherming. Ze zag hoe hij een grote slok uit zijn glas nam en ze probeerde hem na te doen. Weer moest ze hoesten. Het was echt moeilijk te drinken, dit drankje. Naarmate de glazen zich vulden, de complimentjes toenamen en de tijd
voorbij ging voelde Anna zich steeds meer en meer op haar gemak. Het kleine kamertje met de vreemde, mysterieuze man was veranderd in het grote, knusse en warme onderkomentje met de grappige en vriendelijke Jonathan tegenover haar. Anna had van hem te horen gekregen dat de jonge kapitein nog nooit zo leuk met een vrouw had kunnen drinken, maar om eerlijk te zijn werd alles toch wat wazig om haar heen. Haar reflexen reageerde trager en haar dorst nam toe. Ze keek naar de tweede halflege fles en kreeg een brede grijns op haar gezicht. ‘Het is al laat.’ zei de charismatische jongen terwijl hij op stond van zijn stoeltje. ‘Zal ik je je vertrek laten zien?’ Anna stond ook op, al zorgde dat ervoor dat ze wat begon te wiebelen op haar benen. ‘Vertrek? Welk vertrek? Ga je weg? Nee, ga niet weg!’ ze liep naar de kapitein en sloeg haar armen om zijn nek. Ze had het gevoel dat alle grenzen waren vervaagd. Jonathan lachte haar uit. ‘Nee, je verblijf. Kom.’ Hij pakte haar handen,
zodat ze zijn nek los liet en trok haar door een deur heen naar een ander kamertje. Daar stond een mooi opgemaakt bed, een kast met een niet aangestoken kaars erop en een nachtkastje met een lege vaas. Hij duwde haar op haar bed. ‘Ga maar lekker slapen. Ik ben niet te ver weg, alleen die deur door.’ Hij draaide zich om en sloot de deur achter zich. Anna zonk weg, diep in het zachte en luxe matras en een zucht ontsnapte haar. Wat was het hier toch prachtig.
VII Ze voelde zich niet op haar gemak. Vele ogen waren op haar gericht en alles wat ze droeg was een gescheurd jurkje, met ketchup besmeurde vlekken op sommige plekken. Het enige wat er voor zorgde dat ze zich toch een beetje vertrouwd voelde, was de knipoog die de kapitein haar had toegeworpen voor ze het dek op liepen. Ze stonden ver weg van de rest, had hij haar verzekerd. Niemand zou haar goed kunnen zien, zelfs de ketchup zou lijken op echt bloed. Jonathan had zijn gehele kapiteinskleding aangetrokken en een boos gezicht op gezet. Zelfs Anna kreeg er de lichte rillingen van. 'Hoe vaak moet ik het nog herhalen?' Beëindigde hij zijn tirade. De mannen waren stil. Ze herkende sommigen zelfs van deze afstand, ze keken allemaal ongelovig omhoog. Toch werd haar blik getrokken door een enkeling, achter in de groep. Hij stond tegen de mast aangeleund en zelfs vanaf hier zag ze dat hij dezelfde kleren als de dag voorheen
aan had. Iets wat niet bij hem paste. Zijn gezicht was bleek, maar de uitdrukking kon ze niet herkennen. Toch, het feit dat hij alleen stond zorgde er al voor dat ze het haar niet veel moeite kostte om droevig en geschrokken te acteren. Ze wist dat Adriaen zichzelf zou vervloeken. Ondanks de gebeurtenissen van de dag tevoren, wist ze dat ze veel voor hem moest betekenen. Ze hoopte dat hij zichzelf niets aan zou doen; hij betekende ook nog steeds veel te veel voor haar. Ze wou hem vertellen dat ze niet werd vermoord. Ze wou hem duidelijk maken dat ze bij de kapitein veilig was, ze wou hem omarmen om hem gerust te stellen: maar dat kon ze niet. Ze mocht niet eens proberen te knipogen naar hem, ze mocht helemaal niets. Ze kon haar blik maar niet van de jongeman afhouden. Hij stond stil en zelfs toen Jonathan haar ruw bij haar arm had gepakt om haar terug zijn vertrek in te duwen, bleef hij stokstijf stil staan. Eenmaal terug in het kamertje, op het moment dat de deur dicht was gedaan hoorde ze Jonathan opgelucht lachen.
'Zie?' hij deed zijn grote, geveerde hoed af. 'Zo moeilijk was dat toch niet?' maar Anna kon niet in de stemming komen. Ze bestudeerde haar voeten, de grond en ze probeerde niet te veel na te denken. 'Is er wat, Anna?' Ze vond het apart om niet meer Michiel genoemd te worden. Ze waren toch al meer dan een halfjaar op zee en ze had geen een keer haar naam uitgesproken gehoord. Ze keek op en glimlachte, zonder dat haar ogen met haar meededen. 'Jawel..' stamelde ze. De brede grijns op Jonathan zijn gezicht verslapte en hij knikte. 'Vrienden?' Anna gaf geen reactie, wat hij maar opvatte als een ja. 'Ik weet wel iets wat het verzacht.' hij liep naar zijn kast en viste er weer een fles wijn uit. De maand die volgde leek verschrikkelijk snel te gaan. Anna's dagen bestonden uit lang uitslapen, duur eten met de kapitein en drinken. Veel, veel drinken. Ze was er inmiddels van overtuigd dat Koninck een drankprobleem had. Elke morgen, stond hij zelf vroeg op om met verscheidene mensen op het schip te praten in verband
met routes uittekenen, overleg over schepen die gespot waren en erg veel gesprekken met eerste stuurman De Hoop. Als hij laat in de middag of soms zelfs als het al donker was zijn vertrekken weer inliep, was het eerste wat hij deed een fles wijn open maken. Sommige avonden dronk Anna niet met hem mee, gewoon omdat ze zich nog misselijk voelde van dagen daarvoor: maar de kapitein leek daar niet gevoelig voor. 's Ochtends was hij vrolijk en vroeg uit bed. 's Avonds hadden ze de meest boeiende gesprekken. Anna was inmiddels al verschrikkelijk veel van hem te weten gekomen en ze vond hem een erg sympathieke man. Aan het begin van de avond, op het moment dat de kapitein nog niet veel had gedronken hadden ze veel discussies. Discussies over het leven, over de dood en zelfs over zijn baan en het besturen van een VOC schip. Als het wat later werd vertelde hij verhalen over zijn geschiedenis, zijn avonturen met De Ruyter en als het laat in de nacht werd was het vooral nog stamelen, lachen, veel giechelen en daarna op bed springen.
Het viel Anna op, dat ze steeds meer voor de kapitein begon te voelen. Hij betrok haar bij al zijn persoonlijke zaken. Als De Hoop weer eens moest zeuren over zijn matrozen, moest hij zelf ook altijd even uit zeuren bij zijn nieuwe vriendin en Anna vond het erg fijn. Zo kreeg ze nog eens wat te horen over haar vroegere kameraden, de mannen die nu dachten dat ze dood was... Over Aad werd bijna nooit iets verteld. 'Ik heb voor je gevraagd naar die Adriaen,' kwam Jonathan op een dag terug. 'Maar alles wat ik hoor is dat De Hoop erg teleurgesteld is in hem. De jongen was aan het begin erg vrolijk en veel voorstellend en De Hoop was er echt van overtuigd dat de jongen het nog ver zou schoppen, maar nu is hij stil en loopt wat verdwaasd over het schip. De Hoop heeft hem op het begin veel gestraft, zelfs tot bloedens toe maar niets helpt dus heb ik hem verteld de jongen met rust te laten. Voor jou.' Elke keer als Anna aan haar voormalige vriend dacht werd ze droevig, dus veel deed ze dat niet. Ze onderdrukte elke neiging om naar hem toe te gaan en deed
dat het liefst met behulp van wat glaasjes van Jonathan zijn godendrankjes. 'Allemaal import.' zei de kapitein vaak. Het zou nog maar drie dagen duren voordat ze in Batavia aankwamen en Jonathan werd steeds zenuwachtiger. Hij had als opdracht van de Republiek meegekregen om meteen bij aankomst naar ene Jan Pieterszoon Coen te gaan. Deze man was Gouverneur-generaal van Batavia en bij Jonathan's weten niet bepaald een lieverdje. 'Ik bedoel, tegen mij zal hij wel aardig doen.' had Koninck haar verteld. 'Nou, aardig? Beleefd. Laat ik het zo brengen. Maar of ik echt met hem zal kunnen opschieten weet ik niet. Een halfjaar geleden zou er een waarschijnlijke aanval op Batavia komen, maar voor zover ik begrepen heb Coen dat al weer omzeild of opgelost. Ik wil zo kort mogelijk daar blijven. Op z'n hoogst een maandje, want dat hebben we nodig om het schip weer helemaal in orde te brengen. Langer is niet veilig voor ons.' Net op dat moment schrok Anna op uit haar gedachten door een herkenbaar
geluid. De jongen liep door de deur, met een neutrale gezichtsuitdrukking. Hij had zijn hoed dit keer niet opgedaan maar trapte wel meteen zijn schoenen uit. Daarna liep hij naar Anna toe, drukte een kus op haar voorhoofd zoals hij elke dag deed als hij terug kwam en nam weer plaats op de stoel waar hij altijd zat. Anna voelde zich net zijn vrouw, die thuis op je wacht tot je terug komt van je werk om je verhalen aan te horen: en ze vond het geweldig. 'Hoe ging het met De Hoop?' zei ze daarom ook, met een duidelijk toontje er in, die Jonathan niet opviel. 'Zoals altijd.' antwoordde hij, waarna hij op stond en naar de drankkast liep. Hij viste er een fles uit en zette die op de tafel. 'Maar ik heb even geen zin om het gedetailleerd te vertellen vandaag.' hij nam weer plaats op zijn stoel en Anna pakte de fles om hem voor de jongen te openen, maar hij hield haar tegen. 'Nee,' zei hij 'nog niet. Ik heb er nu nog geen zin in.' Verbaasd werden twee grote ogen op hem gericht en hij haalde onschuldig zijn schouders op. 'Ik zit verschrikkelijk in de stress. We hebben
bericht gekregen van Batavia...' Anna wist dat ze niets hoefde te zeggen: hij zou zijn verhaal toch vervolgen. '...en het is onveilig om er aan te meren. Anna, ik wil niet dat je als we daar zijn van boord gaat. Wat ik ook heb gezegd.' ze hadden het er eerder al over gehad, dat Anna als ze in Batavia waren van boord moest om een nieuw leven te beginnen in het Aziatische land. 'Wat? Hoezo niet?' zei ze geschrokken. 'Ik moet van boord, straks word ik ontdekt?' Jonathan schudde met zijn hoofd. 'Je bent hier nu al een maand, dat gaat heus niet gebeuren.' Anna besloot het er niet bij te laten. 'En wat als we dan terug in de Republiek zijn?' ging ze door. 'Dat gaat niet Jonathan, straks komen ze daar achter mijn verblijf en dan ben je en je status kwijt en waarschijnlijk daardoor je gehele baan. Ik ga gewoon van boord in Batavia en daar houden we het bij.' Koninck boog zich naar voren en legde zijn handen op die van haar. 'Nee.' zei hij dringend. 'Dat doe je niet. Mijn status maakt me niets uit, Anna. Jouw veiligheid gaat voor.' daarna leunde hij weer naar achteren. 'Het is dat
ik per se dat gesprek met Coen moet hebben anders zouden we er niet eens heen gaan. We meren aan, overnachten er één nacht en varen daarna een stuk terug tot we bij een andere plek kunnen aanmeren waar het veilig is. Desnoods verlaat je daar het schip, ik laat je niet ontsnappen in Batavia. Het is al afgesproken met De Hoop en er valt niets meer aan te veranderen. Begrepen?' hij keek haar streng aan, maar Anna keek even streng terug. 'Goed.' antwoordde ze. 'We praten er later nog wel over.' Jonathan schudde wild met zijn hoofd. 'Nee, Anna. Dat doen we niet. Je luistert maar naar me, of ik ga echt de gemene kapitein uithangen.' boos stond hij op en hij liep met een diepe frons op zijn gezicht naar de andere kant van het onderkomen. Anna keek hem aan. 'Onder die discussie kom je echt niet uit.' sprak ze vol sarcasme, iets waardoor Jonathan zich weer met een ruk naar haar toekeerde. 'Wat is er met jou? Verdomme Anna!' riep hij, terwijl hij met drie grote stappen naar haar toeliep. Vlug stond ze op en ze
trok een stoer gezicht. 'Wie denk je wel niet dat ik ben?' zei ze boos terug. 'Ik ben je vrouw niet, Jonathan.' De hele uitdrukking op de kapitein zijn gezicht veranderde bij het maken van deze opmerking. 'Nee... voor zo ver ik weet...' zei hij terug '...ben ik jouw kapitein en jij mijn matroos. Je leert maar te luisteren naar je meerdere. Of moet ik je straffen, net zoals die luie vriend van je?' Anna keerde haar gezicht van hem af en negeerde de steek in haar borstkas, bij het noemen van Adriaen. Toch besloot ze er niet op te reageren. 'Alsof je dat zou durven.' zei ze uitdagend, maar ze had meteen spijt van die opmerking. Jonathan pakte haar bij haar keel, maar ze merkte dat hij geen kracht gebruikte. Hij duwde haar gezicht zo dat ze hem weer aan keek en keek haar boos in de ogen. Zijn gezicht vlak voor die van haar. De emoties op zijn gezicht waren niet te lezen want Anna merkte dat ze steeds veranderden. Soms zag ze verbazing, dan weer woede en zelfs verdriet. Zomaar van het ene op het andere moment duwde hij zijn lippen op de hare, dit keer niet als ontmoeting,
maar vol hartstocht. Geschrokken liet hij haar los en hij zette een aantal stappen naar achteren. Anna bracht haar hand naar haar lippen en keek hem met grote ogen aan. 'Ga weg.' zei hij bars en Anna waagde het dit keer niet om niet te luisteren. Ze liep snel door de deur, keek nog één keer terug en verdween daarna in haar eigen vertrekje. In de war liet ze zich op haar bed vallen. Het duurde lang voordat ze door had wat er nou was gebeurd. Pas laat in de avond had ze zichzelf kunnen vertellen dat zijn boosheid allemaal werd gedreven uit bezorgdheid en waarschijnlijk ook... uit liefde. Hij wou niet dat haar iets overkwam: en niet alleen maar om zijn macht over haar te gebruiken, maar omdat hij zich echt zorgen maakte over haar. Lang had ze op haar bed gezeten, starend naar vele curven in de grond. Ze wou weer naar hem toe, maar durfde niet op te staan. Tegen de tijd dat ze twijfelde of het alweer morgen was, opende ze voorzichtig de deur op een kier. Ze zag dat de kapitein in zijn bed lag, maar ze twijfelde of hij aan het slapen was. Op
haar sokken liep ze naar hem toe en tegen de tijd dat ze naast zijn bed stond, draaide hij zich naar haar toe. Zijn ogen rood, zijn blik vol verdriet. Ze glimlachte hem geruststellend toe, tilde zijn dekbed op en kroop bij hem het bed in.
VIII Ze vond het verschrikkelijk dat ze juist aan deze kant van de deur stond. Hoe graag wou ze wel niet naast Adriaen staan, om Batavia van een verre afstand steeds dichterbij te zien komen? Ze kon zich nog goed herinneren dat ze Kaap de Goede Hoop hadden zien aankomen: er was niets dat ze mooier had gevonden deze hele reis! Vanmorgen was Jonathan in vol ornaad de deur door gegaan, hij had haar verteld dat hij dat altijd deed bij aankomst. Dat was de dag dat hij zichzelf wél liet zien aan de bemanning, de manier waarop hij in werkelijkheid was. Alhoewel... wel flink strenger dan in het echt, maar Anna snapte zijn idee. Met een diepe, gefrustreerde frons op haar gezicht en met haar armen over elkaar gevouwen keek ze naar de deur, die ze zo heilig vervloekte. Ze wou in de buitenlucht staan, ze was het in dit kamertje al meer dan zat geworden de afgelopen maand!
Er waren alweer drie dagen voorbij gegaan, sinds het moment dat ze voor het eerst bij de kapitein in bed was gekropen, elke nacht volgend sliep ze bij hem. Dicht tegen hem aan en met zijn veilige armen om haar heen. Toch haatte ze hem momenteel, met alles dat goed en kwaad was. Ja, hij kon er niets aan doen dat zij niet buiten mocht zijn maar ze moest toch iemand de schuld geven? Hij kon lekker buiten zijn, toekijken en bevelen geven terwijl zij in klein, bekrompen kamertje zat dat hevig door elkaar schudde: ze waren aan het aanmeren in Batavia. Het enige waar Anna door heen kon kijken, was een klein raampje ongeveer zeehoogte in de muur. Maar helaas was dat raampje precies aan de verkeerde kant, dus alles wat ze zag was water, water en nog meer water. Het lawaai dat de manschappen maakten en ook De Hoop zijn stem waren duidelijk te horen. Ze had hen nog nooit zoveel geluid horen maken... ze wou er zo graag tussen staan om met hen mee te schreeuwen! Alles wat ze de afgelopen
twee uur had gedaan, was boos heen en weer ijsberen. Soms verschoof ze wat glazen in de kast van Jonathan uit angst dat ze anders zouden vallen met dit hevige geklots, maar verder deed ze niet zoveel. Ze merkte dat ze zo gefrustreerd was! Plots klonk er gejuich, van alle kanten. Trommels waren te horen en hier en daar herkende ze zelfs een vreemd toeterend geluid. Ze staarde naar de deur, verwachtend dat Jonathan er door heen zou komen rennen om te vertellen dat ze aan waren gemeerd: maar er gebeurde niets. Het schip was inderdaad weer rustiger, het schommelde een stuk minder. Anna kon niet wachten tot ze van boord mocht! De avond was al lang en breed gevallen, toen de deur eindelijk opende. Anna zat aan het tafeltje, met drie kaarsen aangestoken en ze keek de jonge kapitein woedend aan. Eerst had hij het niet door. Hij zette zijn grote, gevederde hoed af en liep naar haar toe om haar een kus te geven maar stond vlak voor haar stil.
'Wat?' vroeg hij, met oprechte verbazing in zijn stem. Anna wendde haar gezicht van hem af, terwijl ze haar armen strak over elkaar had geslagen. 'Toe, Anna. Ik heb een verschrikkelijk zware dag achter de rug, laat me even...' hij schopte zijn schoenen uit en liep richting de drank kast. Op het moment dat hij een fles in zijn handen had, opende Anna eindelijk haar mond. 'Waarom heb je me hier laten zitten?' zei ze, met een scherpe toon. Jonathan sjokte naar de tafel, zette de fles neer en pakte een kurkentrekker om hem open te maken. 'Anna, had je serieus verwacht dat ik je van boord had gelaten? Hier hebben we het eerder al over gehad. Het is hier verschrikkelijk gevaarlijk. We zijn hier alleen maar, zodat ik mijn gesprek met Coen kon hebben. Nou, gebeurd is gebeurd en ik wil er verder niet over discussiëren. Morgenochtend vroeg vertrekken we en dat is dat.' Met een plop trok hij de kurk uit de fles en hij schonk een flink glas voor zichzelf in. 'En ik ben blij met het feit dat ik je niet van boord laat.' zei hij, nadat hij een grote slok had genomen. 'Ik heb een
gesprek gehad met Jan Pieterszoon Coen en de dreigingen zijn zeer, zeer accuraat.' hij nam weer een slok en besloot verder te praten. Om de woeste blik in Anna haar ogen te negeren. 'Ene Sultan Agoeng van Mataram heeft plannen om Batavia te belegeren, dus heeft Coen heel Batavia in een staat van verdediging gezet. De Dordreght werd alleen binnengehaald, omdat Coen de vlag en ook het boegbeeld herkende. Anders hadden we zwaar in de problemen gezeten.' Anna reageerde niet en keek hem nog steeds boos aan. 'An,' zei hij daarom terwijl hij zijn glas neerzette en zich naar haar toe boog. 'Wees alsjeblieft niet zo koppig. Je weet dat ik dit alleen maar doe omdat ik om je geef toch?' Ze keek hem strak in zijn ogen aan en maakte niet eens aanstalten om tegen hem te praten. 'Anna,' zei hij met een zachte stem 'Ik hou van je. Maak het nou niet moeilijker dan het al is.' Anna schudde met haar hoofd. 'Ik kan het gewoon niet geloven. De enige kans die ik krijg om Batavia te zien en je gunt me dat niet?' meteen viel Jonathan in de verdediging, zonder zijn stem te
verheffen. 'Nee, nee!' hij keek haar lief aan. 'Anna, dat is het niet. Ik gun je alles en daarom wil ik zo graag dat je hier blijft. Ik zou er niet mee kunnen leven als jou iets zou gebeuren. De hele stad is in rep en roer. Ik durfde het zelf ook alleen maar aan omdat ik soldaten van de Republiek naast me had staan. Maak het nou niet groter dan het al is, alsjeblieft.' hij stond op, liep naar haar toe en ging achter haar staan. Daar legde hij zijn handen op haar schouders en masseerde haar in de hoop dat ze haar spieren weer wat zou ontspannen en weer vrolijk zou worden. 'Laten we er nou maar een leuke herinnering van maken dat we hier überhaupt zijn! Na Batavia meren we aan bij de eerste de beste grote haven en dan blijven we daar meerdere maanden. Om het schip weer gereed te maken voor de reis terug. Daar beloof ik je dat je van land mag. En geloof me: het is op meerdere plekken in de wereld net zo mooi als hier in Batavia!' hij voelde dat haar spieren inderdaad wat ontspande. 'We maken er gewoon een leuke avond
van,' ging hij door 'en over een paar daagjes mag je van boord.' Het was nog net donker in de stad, maar toch merkte Anna dat ze niet de enige was die rondliep over de straten van Batavia. Ze had een brede glimlach op haar gezicht en liep rond met haar handen in haar zakken over de bruine, platgestampte weg. Nadat de kapitein in slaap was gevallen, was ze uit de kajuit gekropen en razendsnel van boord gegaan. Natuurlijk was ze van plan rond zonsopgang weer aan boord te zijn. Jonathan zou het niet eens door hebben. Ze moest gewoon even een frisse neus halen. Al maanden had ze zich voorbereid op het feit dat ze van boord zou mogen in Batavia. Ze kon niet anders vond ze. Ja, misschien was ze inderdaad net zo koppig als Jonathan had beweerd, maar ze had geen enkel beetje spijt. Ze keek aandachtig om zich heen en zuchtte gelukkig terwijl haar benen weer aan vaste grond waren. De mensen om haar heen zagen er anders uit dan ze was gewend. Velen van hen hadden smalle
spleetogen, met donkere zwarte lijnen om de randen. Daardoor zagen de ogen er wat groter uit, maar hier in het donker gaf het een beangstigende nadruk op het wit van de ogen zelf. De kleur van de huid was ook anders, het had een gelige gloed maar zag er wel grotendeels egaal uit. Oudere mannen en vrouwen hadden duidelijk veel rimpels, wat hen een intelligente indruk gaf. De grote, zware band om hun nek had hier wel wat vanaf gedaan. Bij sommigen waren zelfs de voeten aan elkaar gebonden, zodat ze nog maar net konden lopen. Velen durfden haar niet eens aan te kijken, terwijl anderen haar met veel vuur in de ogen aanstaarden en bestudeerden. Anna liet zich niet door hen in de war brengen, dat wist ze nu wel. Ze was al weer een paar uur van boord maar voor haar gevoel was dat nog maar tien minuten. Ze zuchtte diep, bij de gedachte aan het grote schommelende gevaarte terwijl ze haar weg richting de maagd van Dordreght stap voor stap doorzette. Langzaam begon de zon op te komen. De oranje gloed boven de daken was weer te
herkennen en het zag er prachtig uit. Net zoals de allereerste dag van haar avontuur. Het was lang geleden dat ze zich weer onder de bevolking had gevoeld. Ze voelde zich eindelijk niet meer een gedeelte van een groep losgeslagen piranha's, vechtend om elk klein stukje vlees dat naar je toe wordt geworpen. Natuurlijk voelde ze zich erg thuis op de Dordreght en ze had naar haar idee een fantastische levenservaring opgedaan aan boord. Niet te vergeten dat ze ook geweldige personen had ontmoet. Van elk kleine stukje van het schip was ze gaan houden en het meest nog wel van de kapitein. Ze merkte dat haar gevoel van welbehagen om even van boord te zijn wat minder werd. Ze begon spijt te krijgen dat ze er even tussenuit was gekropen. Een paar seconden stond ze stil. Ze dacht na over de eerste dagen dat ze aan boord was gegaan. Elke emotie die in haar opkwam was een fijne. De zon, hard schijnend. Zelfs de stormen die het schip de eerste paar weken had geteisterd voelde bij haar aan als thuis. Elk hoekje, elk gaatje en elke plek op het
schip had ze onderzocht en bekeken... ze staarde naar haar voeten en zag de bruine, platgestampte aarde waar ze op stond. Ze wou hier helemaal niet zijn. Ze wou terug naar het schip en er nooit meer vanaf gaan. De zee had haar in zijn greep en dat wist ze. Een brede grijns ontstond, terwijl ze een sprongetje maakte. Daarna zette ze snelle stappen en met een flinke draf rende ze richting het schip. Ze moest op tijd aan boord zijn, voor Jonathan wakker werd. Ze moest hem vertellen dat ze van hem hield en dat ze voor altijd met hem wilde varen. Een harde explosie haalde haar uit haar roes en ze stond met een ruk stil. Er klonk gegil, gevolgd door een tweede explosie. Deze keer was de knal veel dichterbij. Mensen renden langs haar heen, Anna wist niet waar ze allemaal vandaan waren gekomen. De slaven, met de boeien om de enkels vielen zo nu en dan om en werden op hun knieën gedwongen door de zwaartekracht, waarna ze snel op stonden en weer vijf snelle stappen zette, tot ze weer neervielen. Velen riepen iets in andere talen en Anna had geen idee wat er
gebeurde. Al haar zintuigen richtten zich op het schip: wat er ook aan de hand was ze moest terug naar de Dordreght! Een derde knal bracht haar weer terug naar de realiteit en ze zette het op een rennen. Zo snel als haar zeebenen haar konden dragen rende ze richting de haven. Ze herkende de grote zeilen van het mooie schip al snel, maar schrok omdat er allemaal lichte, witte rook rond cirkelde. Ze herkende de kleur van de rook als die die vrijkomt bij het gebruiken van een geweer. Al snel hoorde ze ook de knallen, toch bleef ze door rennen. Aan de overkant van het schip was een grote kist, vol met zand waar ze achter hurkte. Ze keek aan de zijkant en zag dat het schip was omgeven door allemaal vreemde mannen met aparte huidskleuren. De mannen riepen naar elkaar, terwijl ze met grote bruine geweren heen en weer rende. De meesten zaten geknield en schoten op het schip. Anna merkte dat er een brok in haar keel kwam terwijl ze naar de Dordreght keek. Veel van de manschappen waren tevergeefs bezig met het hijsen van de
zeilen, terwijl er één boven aan de trappen stond in volledig gewaad. Hij droeg een grote hoed op zijn hoofd, waar twee veren uit staken. Hij had ook een geweer in zijn handen maar richtte zich vooral op de anderen aan boord. Vanaf hier hoorde ze zijn stem maar ze herkende de woorden die hij sprak niet. Ze merkte dat het schip er alles aan deed om weg te varen en ze besefte dat ze zo snel mogelijk aan boord moest zien te komen. Ze stond op en rende richting het schip. Voor ze het wist lag ze weer op de grond, bij het geluid van een harde knal. Ze schrok en keek naar de jongen die haar net op tijd had weggetrokken. Hij had een grijs shirt aan die rood begon te kleuren. 'Ann...' stamelde hij, terwijl hij hoestte en Anna merkte dat ook zijn lippen zich begonnen te vullen met bloed. 'Adriaen!' riep ze naar hem. 'Adriaen, wat gebeurt er?' Aad schudde met zijn hoofd, terwijl ze zag dat zijn ogen steeds waziger werden. 'Ma...matt...mattaram...' stamelde hij, terwijl Anna ineens alles begreep. Het was de vorst van Mataram... Jonathan had gelijk, ze hadden allang vertrokken
moeten zijn. 'Anna,' fluisterde de stervende jongen. Anna kreeg tranen in haar ogen terwijl ze zijn shirt openscheurde om te zien waar de wond hem had geraakt. Het drong tot haar door dat hij haar leven had gered, maar ze wou het niet beseffen. 'Adriaen, je redt het wel!' zei ze tegen beter weten in. Haar stem begon te trillen en de tranen rolden over haar wangen. Ze zag dat het gat hoog in zijn buik zat en ze wist dat er niets meer aan te doen was. 'Ik.. ik hou van..' zei Adriaen terwijl zijn stem steeds zachter werd. Anna pakte zijn hand vast en kneep er in. 'Alles komt goed.' zei ze tegen hem, maar aan de toon in haar stem was duidelijk te horen dat ze wist dat hij stervende was. 'Jou...' fluisterde hij, waarna zijn hoofd zich ontspande en omrolde. Een steek ontstond in Anna haar borst, terwijl ze voorzichtig zijn ogen sloot en hem een kus op zijn wang gaf. 'Rust zacht, lieve Adriaen.' fluisterde ze, waarna ze hem los liet. Ze had geen tijd om tot zich door te laten dringen dat hij dood was. Ze moest aan boord zien te komen. Alles in haar richtte zich weer op
het schip terwijl ze weer opstond. 'Hee!' herkende ze de toon van een van de vijandige mannen, terwijl hij naar haar toe rende. Ze nam geen tijd en zette het op een rennen. 'Jonathan!' riep ze en hoe dichter ze bij het schip kwam, hoe harder ze schreeuwde. De jongen keek op en Anna herkende zijn lieve gezicht. Zijn ogen stonden vol angst, verwarring en bovenal verdriet. 'Anna pas op!' zag ze zijn lippen zeggen, maar ze hoorde hem niet goed boven al het lawaai. Het was nog maar een meter of dertig, dacht ze hijgend. Ze moest het halen. Een steek in haar schouder zorgde ervoor dat ze neerviel. De pijn was ondraaglijk en ze zakte door haar knieën terwijl ze geschrokken weer op keek naar Jonathan. De tranen stroomden over zijn wangen, terwijl hij het trappetje afrende. Hij werd tegengehouden door De Hoop, die woeste gebaren maakte tegen de kapitein. Jonathan riep wat naar zijn eerste stuurman, die daarna signalen gaf aan de rest. Het schip werd losgemaakt van de kade en dreef al snel weg bij de haven. Anna glimlachte naar de jongen, die aan
de rand van het schip stond terwijl hij haar verdrietig aan keek. Anna richtte haar blik op de grond en zag een steeds grotere plas bloed ontstaan. Ook merkte ze een vreemd soort pijn in haar buik en langzaam tilde ze haar hand er van af. Een grote, ijzeren punt stak erdoor heen en alles wat ze herkende was een ijzerige geur, terwijl ook haar mond naar bloed begon te proeven. Ze keek op naar het schip, dat inmiddels al op veilige afstand van de kade was gedreven. Jonathan stond nog steeds op dezelfde plek, terwijl hij een van de touwen vasthield, die leidde naar het kraaiennest. Ze zag dat hij langzaam zijn hoed afnam en die voor zich hield, terwijl hij haar kant op bleef staren. Anna glimlachte, waarna ze inzakte. Haar spieren konden haar niet meer dragen. Liggend op de grond bleef ze staren naar het grote, bruine schip. Haar contouren voelden zo vertrouwd en de jongen die naar haar keek voelde als haar thuis. Ze sleepte een van haar handen over de grond naar boven en wees naar het schip, terwijl ze tegen zichzelf bleef herhalen dat ze ooit weer op de
Dordreght zou varen. Ze zou niet opgeven, tot ze hand in hand met haar Jonathan achter het stuur zou staan. Met een lach, terwijl ze in zijn blauwe ogen kon kijken en hem kon zeggen dat ze van hem hield. Lachend zou hij dan terug kijken en hij zou haar op haar voorhoofd kussen, zoals hij elke dag deed als hij terug kwam van zijn verplichtingen. 'Ik ook van jou.' zou hij dan zeggen, terwijl hij in haar hand zou knijpen.