GESCHIEDENIS BEU
NEDERLANDERS I S DEN
OOST-INDISCHEN ARCHIPEL. EEN LEEK- EN LEESBOEK VOOR LE SCUOI.EN; IN
HCT BIJZONDER IN
VOOR MEERGEVORDERDE LEÉRIIKGBN NI:I)I;I:I.ANI)SCII
ismi:,
DOOR
2D. O . IDIE B R T J I Ï T .
Eerste VAN I I 5 » 1
/ Stukje. TOT 1 Î 3 3 .
'Pwoede, vermeerderde en verbeterde druli
BATAVIA. G. X O L F F 1863i
k
C",
o SVC)' y f H C)0 BIBLIOTHEEK KITLV
MM4
.
GESCHIEDENIS DER
NEDERLANDERS OOST-INDISCHEN
ARCHIPEL.
EEN LEER- EN LEESBOEK VOOR DE SCHOLEN ; IN
HET BIJZONDER VOOR MEERGEVORDERDE
LEERLINGEN
IN NEDEKLANDSCU-INDIE ,
DOOE D. C.
DE
Eerste VAN
IC94
.
B R U I N.
Stukje. TOT 1 7 2 3 .
Tweede, vermeerderde en verbeterde druk.
BATAVIA , G.
K O LE F
&
1863.
^
C°. '
^
mmmmmmmmm4
Gedrukt bij II. SI. VAN DOEP, te Batavia.
VOORBERIGT.
On kr de vakhen, waarin op de scholen in Nederlandsc/tJnine m,., meergevorderden onderwijs wordt gegeven, behoort, dunkt mij, de gesel ieden is der Nederlanders in den Oost-Indischen Archipel of de Nedcrlandsch-Indische geschiedenis eeiie worname plaids le heldeeden. Lamers zij is voor de meeste kinderen in deze gewesten du geschiedenis des vaderlands, hezil daarom hoven alle andere voor hen de grootste aantrekkelijkheid, en hlijft voor verre weg de meeste hunner hel belangrijkst. Be geschiedenis pan Nederland begint dan eerst hunne belangstelling op ie wekken, zij, niet de beoefening daarvan lot het laatst der zestiende eeuw gekomen, uit liet vreemde land als naar den geboortegrond morden teruggevoerd. Be hand, die hen aan het moederland hecht, wordt uaawwer toegehaald, walmeer de geschiedenis hun de daden van moed en onvermoeide vlijt onzer voorouders in deze gewesten vermeldt, en zoo de Nederlanders als dat volk leert kennen, aan hetwelk zij hun maatschappelijk bestaan en welvaart te danken hebben. Zal dus een gewiglig doel bij het onderwijs in de gt ichiedenis bereikt, en de lust lot verder onderzoek opgeweld worden dan behoort men hen meer bepaaldelijk met die gebeur/e-
nissen bekend te maken, welke op die gewesten betrekking hebben of van grooten invloed geweest zijn. liet gemis van een schoolwerltje, dat, in een kort bestek en tevens volledig genoeg, daartoe meer aanleiding geeft dan de gewone leer- en leesboekjes over de Nederlandsche geschiedenis handelende, welke meestal slechts als in het voorbijgaan die gebeurtenissen aanstippen, heeft mij doen besluiten dit opstel in het licht te geven — en, hoewel opzettelijk voor de Nederlandsch-Indische jeugd vervaardigd, zal ik mij voor de moeite, in ledige oogenblïkkeu hieraan besleed, nog meer beloond achten, indien hel, ter verkrijging van meerdere kennis dezer voor het moederland zoo belangrijke gewesten, tevens de Nederlandsche jeugd nuttig kan zijn. In dezen druk heb i/c eeuige veranderingen gebragl in de virdeeling, die daardoor, zoo ik vermeen, meer ingerigt is overeenkomstig het gebruik, dat van het werkje gemaald wordt. Ook heb ik getracht er die volledigheid aan te geven, welke, zouder eene al te groote uitbreiding, mogelijk was. Op eene juiste spelling der Indische eigennamen is zoo veel mogelijk gelei. D. E. » B ATA VIA, 1 8 G 3 .
\
INHOUD VAN HET EERSTE STUKJE. Blad«. Ainleïd.ing tot do zcclogtcn dor Nederlanders om do Noord. De oudste bandelsAvégen naar Oosi-Jndië. De twoe eerste togten. 1. Dorde togt. Overwintering op Kooa-Zembla 7. L\e:
20.
Oprigthig der Oost-Indische Compagnie Overwinningen op Amboina on Ternale
27. 29.
Do eerste algemoene landvoogd
32.
Nederlaag op Poeloe-Ai. Togten van SCHOUTEN en LE MAIBE. 34. JAN PIETEHSZ. COEN
37.
Vestiging der Nederlanders lo Jakatra Betrekkingen lusschen de Nederlanders en Kngel.-clicii te Jakatra Belcgoi ing van de sterkte te Jakatra, na hot vertrok van COEN. Vervolg Inneming van Jakatra en stioliling van Batavia
38. 41. 43. 46. 49.
PlETEn DE CAIU'ENTIER
53.
Eerste belegering van Batavia Vervolg Twecdo belegering van Batavia
5.T. 59. 03.
ANTONIE VAN DIEMEN. — Uitbreiding dor Compagnie.
Yes-
liging op Ceilon on cenigo eilanden in den Indischen Archipel. Malaka ingenomen.
ADEL TASJIAN
Oidusten met Bantam.
LUCAS CARDIEI
(iO. 71.
Stichting der Kaapkolonie Toepassing van hot nionopolic-slelsèl. Onlusten op Amboina en andore eilanden in do Molukkea. JACOB VE.ntlElDEN. KAS-
Bladz. 73
75
PEI! BUITENOM«
79_
Vcvolg .lOAN MAATSUUKER. Toenemende bloei der Compagnie. Overwinningen op Ceilon en Celében. Bongaaiscli contract. CORNELIS SPEELMAN. Vestiging op de westkust van Sumatra.
84.
Verlies van Formosa. FHEDEIIIK COMET. ANTONIUS HAMBROEK'.
92.
Opstand van TAHOENO DJOJO tegen den soesoolioenan van Mataram. Krooning "an AMANGKOE HAT I 'JG. IiiJKl.OF VAN 60ENS. CORNELIS SPEELMAN. Onderwerping on dood van TABOENO DJOJO. Voortdurende onlusten in hot rijk van Mataram. — Cheribon stelt zieh onder do bescher104. ming der Compagnie JOANNES CAMPHUJJS.
Opstand van SJ-OENTONG of SOERAPATI.
111.
Mr. WILLEM VAN ouTiiooRN. Soekadana on landak onder het gebied der Compagnie gebragt 1IC Batavia in liet begin dor 18de eeuw 118. Eerste grdote oorlog op Java. Dood van SOEIIAPATI. Onderwerping van den exkeizer, bekend onder don naam van soenan was ^«5 Vervolg 130 _ AURAHAM
VAN RIEBBEK-.
GHBISTOFFEL VAN ZWOL.
Oorlog
met den saniorin van Galicoel. Maatregelen tegen den verboden handelen de oneerlijkheid der ambtenaren. Handel met Sjina, 130. HENDRIK ZWAARDEKROON.
Koffie-cultuur.
JACOB BOCGEVEEN.
Dcocfening van kunsten en wetenschappen in Nederlandsch141 Indië. Zamenspanmng tegen den soesoehoenan Onlusten, ten gevolge van liet overlijden van don soesoehoenan PAKOE BOEWONO
I.
Zamenzwcring
Onderwerping der oproerige prinsen
van
PIETEB
ELBERFELD.
ng
GESCHIEDENIS ni n
N E D E R L A N D E R S IS
DE?;
OOST-INDISCIIEN ARCHIPEL,
Aanleiding tot de seeiogteti der Nederlanders om dt Noord. De ondule handelswegen uuur QostIndie. De twee eerste log/en. Voorzeker, mijne jeugdige lezers! /.ij t gij reeds ceuig/.in« bekend niet de geschiedend van Nederland. Gij zult dan ook wel weten, dat de Nederlanders gedurende tachtig jaar tegen de Spanjaarden oorlog gevoerd hebben, en die oorlog in het jaar 15GS een begin genomen heeft onder de regering van PHILIPS, den tweeden als koning van Spanje, en den derden Aan dien naam als heer der Nederlanden, die van het jaar 1556 tot 1598 over Spanje geregeerd heeft. Ondanks al het verderfelijke van dieu hardncHigeii krijs:, begonnen handel en M'hee|>\aart tegen liet einde der IfA' eeuw in de 'Nederlanden meer dan ooit te
bloeijeu. Vooral deelden in die welvaart de noordelijke provinciën, toen, na de overgave van Antwerpen aan PARMA, de handel meer naar Amsterdam verlegd werd. Behalve den handel op de Oostzee, waarheen jaarlijks wel achthonderd, zoo groote als kleine schepen, vertrokken, dreef men een voordeeligen handel met Portugal. Alle Oost-Indische koopwaren, als: diamanten, goud, paarlen, specerijen, benzoi's muskus, olifantstanden, suiker en cene menigte andere, werden door Nederlandsche schepen uit Portugal gehaald. Daarentegen verzond men derwaarts, als ook naar Spanje, zilver, kwikzilver, gouden zilverdraad, koper, lood, tin, geweren, lakens, enz. No«- altijd had PHILIPS oogluikend dezen bloeijenden handel met zijne staten toegestaan, daar Spanje zelf veel belang bij dien handel had ; maar ook meester van Porivgal geworden zijnde, dacht hij een geschikt middel gevonden te hebben, om de Nederlanders tot onderwerping te dwingen, door hun in 1581 allen handel met dat rijk te verbieden. Dit verbod van handel met Portugal verwekte groote ontsteltenis in de Nederlanden; doch spoedig zag men daar naar andere middelen uit, om dit groot verlies op ecne andere wijze goed te maken. De handel met Rusland werd meer uitgebreid en voordeeliger ; men voer naar Italie, en dreef zelfs handel onder Fransche vlag o]) Turkije. Ook "-ing men, in weerwil van dit verbod, nog alt ijd voort in het geheim met Portugal handel te drijven , tot dat eindelijk vijftig schepen met Nederlandsche goederen werden in beslag genomen. Dit deed de Nederlanders
— 3
op middelen bedacht zijn, om iets groots te wagen. Alen besloot zelf mn\r ludie te gaan, en de goederen van daar uit de eerste hand te halen. De oudste handelswegen naar Tndiè' liepen van daar uit over Oamron, Bagdad of BassOra naar Aleppo, Dadiascus of andere plaatsen in Syrie, alwaar de koopwaren door karavanen van Arabische of Armenische kooplieden werden aangebragt. Ter zee werden de Indische koopwaren vervoerd door de Jioode Zee over Aden én Dsclddda, naar Kairo en Alexandrie. De specerijen werden toen uit de Molukken naar Bantam en van daar over Malaka naar Ormus gebragt, van waar zij ook met karavanen over land naar Bagdad, of over zee naar Egypte vervoerd werden. Van daar bragten Genueselie en Veiietiaansche, kooplieden ze verder naar Europa. Florence en Amalfi, maar bovenal Genua en Venetië waren de hoofdstapelplaatsen van den Indischen wereldhandel. Later werd nog een nieuwe weg gevonden, door de Zicarte Zee en die van Azof, den Don op tot waar de Wolga, met eene bout, den Don tot op negen mijlen nadert; dan de Wolga, af, door de Kaspische Zee en het meer Arid, den O.cus (Amoe) op, den llindoe-Koeh over en zoo verder den Indus af. Deze weg deed de steden Azof en Kaffa bloeijen, en maakte Konstantinopel tot eene hoofdstapelplaats. Toen al die handelswegen door de veroveringen der Turken in Voor-Azië versperd werden, deed de ondernemingsgeest der Portugezen hnn een nieuwen weg naar Indiè vinden, langs welken de koopwaren niet alleen spoediger, maar ook met veel minder kosten konden vervoerd worden. Reeds in LIS G bereikte ii\i!Tiiou>vii:i s
__ 4 DIAZ de zuidpunt
van Afrika,
doch liew'ge stormen eu
muiterij onder zijn scheepsvolk beletten hem haar om te te zeilen. Hij gaf aan dien uithoek den naam van Stunukaag:
doch koning IOHAK verwisselde dien in Kaap
Goede Hoop.
de
VASCO DI:
In 1 4 9 8 zeilde voor het eerst
GAMA om de Kaap de Goede Hoop en verscheen met de eerste Portugesche "vloot vóór Calieoel. e
Arabische kooplieden
De daar
reeds
zagen echter de komst
dier mededingers met leede, oogen ; zoodat hij door hun invloed
genoodzaakt werd
van den had.
handel eenig
weder te vertrekken,
dadelijk voordeel
zonder
te hebben
De weg was nou'lans g e b a a n d , e n d e
ge-
Portugezen,
wier dapperheid en geestkracht door langdurige oorlogen . op hun eigen in niet
schiereiland tegen
geringe mate
een tweeden
togt te wagen.
IM;DI!O ALVAKEZ Calieoel
en
de Arabieren
ontwikkeld w a r e n , In
gevoerd,
aarzelden niel
het jaar 1 5 0 0
landde
DE CAHJIAL niet eeue grootere magt te
rigttc
er eene
handelsfaetorij
op.
Onder
zijne opvolgers, vooral den moedigen AU'ONSI S D ' A L I H ijii;i:()n;,
D'ALHLLDA en a n d e r e , breidden de Portugezen
hunne magt in Lidië
meer en meer uit ;
middelpunt van hun handel veroverden zij Malaka,
Goa werd hc!
en heerschappij,
tigden zich te Hantam ') eu Djapara op dara, namelijk in
in
kwamen in den .Irehigel
de Molakken.
Ongeveer eene
1510 en ves-
maar vooreeuw
waren
zij in het, bezit, van den reu!-I reek-.ehen handel op Jndië geweest, toen zij door de Nederlanders werden verdrongen : u a u t
')
het
verbod
Eigenlijk Banlnn.
van
PHILIPS
miste
geheel
zijn
d o a en h a d ,
zoo als wij later zien zullen,
het verlies
Van bijna al zijne koloniën ten gevolge. Vele bekwame „vvhui't
mannen,
Vlaamsch
als:
rETiurs PL.VXCUS,
predikant , D r .
pensionaris der stad Enkhuizeu,
rii.oïçois
een
.VIAALSON ,
en de groote s t a a N n a n
OLUEN-BAHN-EVEI.D peinsden nu op m i d d e l e n , om de Nederlanders deelgenooten van
den zoo belangrijken
Oost-
[ndischen handel te maken. Hierbij mogen wij ook niet vergeten op te noemen de gebroeders
jtovcutra ,
oorzake van Verè.
uitgeweken
godsdienst,
Vooral
BALTHASAR
MOUCHERON
drijfveer en ziel dier noordsche verhalen.
Normandiërs ,
ter
en in dien tijd kooplieden tagten,
was
de
te
groote
die wij u zullen
Iteeds elf jaren te voren schijnen de MOUCHE-
RONS, onder wtu.F.M I, pogingen tot die ondernemingen , doch te vergeefs, toestand
te hebben
van Nederland,
aangewend.
De
benarde
de moord van W I L L E H I ,
het,
daarop gevolgde ongelukkige tusschenbestuur van LEIÜE8« TEli, en
waarin het land
toen
d was, waren voor die ondernemingen niet
de vele moeijelijkheden,
gun-
stig geweest. D e Kaap
de Goede Hoop durfden de Nederlanders nog
wel niet omzeilen, omdat zij dit vaarwater nog niet genoeg kenden ; rijke
maar vooral
Portógescke
schepen,
uit vrees van door
de tal-
difi steeds met de
grootste
zorg de uitsluitende scheepvaart
in den Oceaan bewaak-
t e n , genomen en als zeerqovers behandeld te worden. Men dacht langs ecu v eel korteren w eg naar ludië
te
komen. Men vooronderstelde namelijk, dat er eeïienoordoostelijke
doorvaart bestond,
dal uil zeggen,
dat men
fi — door de noordelijke Ijszee en straat Hehring de oostkust van Asie bereiken, en zoo langs de Japansehe eilanden en Sfina in Judiè zou kunnen komen.') Spoedig vereeuigdeu zich eenige kooplieden eu rustten drie schepen uit onder WILLEH BARBNDSZ en JAN iu't.iSEN VAK l,INSCHOTEN, die den 5den Julij 1594 van '1er Scliclling in zee liepen, ten einde om de noord naar üosltndië te komen. Een verschil, tussehen de gezagvoerders ontstaan, deed de schepen van elkander scheiden. Li\SOHOTEN voer met twee schepen door het Waaigal, teruijl IIAI;I:M)S/, verder om de noord zeilde. De eerste had reeds de poolshoogte van 70' bereikt, en midden in het II aaigal het Maakons- en Slalen-eilaud ontdekt, toen de vrees, dat de Levensmiddelen niet tot Sjiua zouden strekken, hem deed terugkeert n. 15 MiKNDSZ zette zijn tögt, benoorden Xara-Zembla om, tot 7 7° voort; doch daar het reeds in Augustus was, en hij niet vóór den winter in Sjiua kon zijn, besloot ook hij tot den terugloot. De schepen vereeuigdeu zieh, en liepen den 1 Gden September weder te Amsterdam binnen. Zoo Liep deze loot geheel vruchteloos af; doch de Nederiandsche regering liet zich door de teleurstelling eener eeiste proeve geenszins afschrikken. Op nieuw besloot zij. op raad van v w i,INSCHOTEN , met meer schepen den togt door het ll'aaigal te beproeven, Men rustte 1
i De Engelsclten haildcn reed« te vergeeft een noordwestelijke« dooftogt nam- Tuitte gezocht. Ook nog in onze dagen hebben dj uil weder herhaaldelijk, doeli vruchteloos; beproefd, tot het eindelijk in 1859 v\(-( i.i nr. gehikt 'is , dien doortogt Ie -vinden, liet is tevens daardoor onwedeilegbaar gebleken, dat die weg voor praktische behingen geheel onbrnfkb&ar is«
zeven schepen uit, en het gezag daarover werd weder aan VAK [INSCHOTEN en BARENDSZ toevertrouwd, die nu door .LVCOB VAN HEEMSKERK als kommies werden vergezeld ; doch deze reis beantwoordde nog minder dan de eerste aan de verwachting.
Derde logt.
Overwintering og Nava-Zemila.
Thans loofden de Algemeene Staten eene premie van 35,000 gulden uit aan hem, die den doortogt zou vinden. Hierop deed 'de regering van Amsterdam twee schepen uitrusten, die den ISden Mei 1590 in zee staken. Van' dezen laatstèn tagt zal ik u cenige merkwaardige bijzonderheden verhalen. HEEMSKERK «as we<\w kommies en BARENDSZ opperstuurman op het eene . en J.VN C0HNEL1SZ VAN DE KOT schipper Op het andere schip, /ij zeilden tot 71° N. Br. en ontdekten een eiland, dat zij, naar een grooten beer van twaalf voet lang, en met welken zij een gevecht van twee uren moesten doorstaan, het Beeren-eiland noemden. Al verder noordelijk opgaande, bereikten zij een land, aan hetwelk zij, om de puntige rotsen, den naam van Spitsdergen gaven. Dit land was onbewoond ; doch men vond er veel witte beeren , herten, rendieren, vossen, walrussen, zeehonden, walvisscheu van wel 80 voet lengte en eene menigte wilde ganzen. De hoo"-e breedte deed hun ihm'en nacht de zon zien :
r-
« —
doch hare sehiiinsche stralen venvarmden hen zóó weinig, dat zij moeite hadden de koude te verdragen. Op de westkust van Spitsbergen gekomen, het noordelijkste land, dat men toen kende, begrepen zij, dat het beter was, meer naar het zuiden terug te gaan, en zoo kwamen zij weder aan het Beeren-eiland. Hier scheidden de schepen van elkander. BARENDSZ nam den koers zuidoostwaarts, kwam den 17den Julij op 74° 10' bij Noca-Zemlila, en vervolgde zijn togt nu langs de noordwestkust, terwijl VAN DE IHJP noordwaarts opstevende. liAitLNUSz, wiens scheepsgezellen hier in groot gevaar kwamen door twee reusachtige beeren, zag de plaatsen weder, op zijne eerste reis ontdekt ; doch weder den noordhoek van Nora-Zembla omzeilende, begon hij, even als den vorigen keer, zuidwaarts te stevenen, toen op eens het schip door zulk eene menigte ijsschotsen omringd werd, dat het verder voortgaan onmogelijk was. Zij deden wel pogingen om terug te keeren, daar de onmogelijkheid om de oostkust, van Azië te bereiken hun nu genoegzaam bleek ; doch het schip geraakte hoe langer hoe vaster in hef ijs. Er schoot hun dus niets o\cr dan een moedig besluit te nemen, namelijk: het schip te verlaten en op Noca-Zembla te overwinteren. Te midden van de grootste gevaren, vandoor bloeddorstige beeren verscheurd te worden, en na herhaalde gevechten, waarin zij gelukkig de overwinnende party bleven, gelukte het hun eindelijk aan het strand te komen en eene hut te bouwen, waartoe hun do planken en de kombuis, die zij \iin het schip haalden, tot bouwstoffen
dienden. Moeijelijk zult gij U een denkbeeld kunnen vormen van hun ellendigen toestand. De koude was zóó steïk, dat de spijker, dien de timmerman een oogenblik in den mond nam, daarin vast vroor, zoodat vel en vleesch bij het lostrekken medegeseheurd werden ; het bier bevroor in de vaten en verloor allen smaak ; met heet gemaakte steenen verwarmden zij zich; hunne kousen waren verzengd, eer zij eeuige warmte gevoelden, en daarbij moesten zij dikwijls met de beeren kampen. Naarmate de koude toenam, begonnen deze echter hen te verlaten, en maakten plaats voor de vossen, wier vleesch hun tot eene lekkernij verstrekte. Zpq liep het jaar 1590 ten einde. Al die ellende werd echter door moed en opgeruimdheid, die zij door hun vertrouwen op den Allerhoogste behielden, zooveel mogelijk dragelijk gemaakt ; zelfs met het Driekoningenfeest rigttcn zij een vriendenmaal aan van wijn en meelkoeken, ia traan gebakken: terwijl zij, om het, feest meer vrolijkheid bij te zetten, een hunner tot koning van Noca-Zembla aanstelden. Zoo verliep er nog meer dan ééne maand, tot zij op den 24sten January de zon weder voor het eerst ontdekten. Dit bragt niet weinig tot, hunne vreugde bij, en tevens lot hunne verwondering, naardien dit, volgens hunue berekeningen, eerst veertien dagen later had moeten plaats hebben. Met de zon kwamen ook de beeren terug, en een van hen was op het, punt om in de hut door te dringen, toen hij gelukkig geschoten werd. Nu begon men ook aan de terugreis te denken ; doch al spoedig bleek het, dat het loskrijgeu van het schip onmogelijk was, waar-
—
Il)
—
om mën besloot de sloep en de hoot in ecu behoorlijken staat te brengen, eu daarmede eene der Russische havens in de, Wüte Zee (een tout van ten minste twee honderd vijf en twintig Dùitsche mijlen of ruim drie honderd uren) te bereiken. Groot was dit, waagstuk; doch de noodzakelijkheid drong er hen toe; en de goede (rod, die hen reeds uit, zoo vele gevaren gered had, verliet hen ook nu niet : want op den Uden Junij, na een verhaal van hunne lotgevallen opgesteld, en daarvan één in de hut achtergelaten en één in de Vaartuigen bij zich genomen te hebben, gingen zij op reis en kwamen, na het doorstaan van vele gevaren en bijna onoverkomelijke zwarigheden . te Kola, eene stad aan de Witte Zee, behouden aan. Hier vonden zij tot hen aller vreugde VAN DE RIJP terug, die hen allen aan boord nam. Te bejammeren was het. dat ïSAitENO.sz. die zoo veel tot het welgelukken van hun gevaarlijken togt had bijgedragen , van deze vreugde geen deelgenoot kou zijn ; reeds ziek van Nwa-Zembla vertrokken, was hij onder weg met nog één hunner overleden. Den ISdcu September ging VAN HE ROT onder zeil, en liep den 29sten October behouden de Haas binnen.
Eerste regtstreebsche logt der Nederlanders naar Oosl-fudië ouder COHNT.LIS HOUTMAN. Nu zag men van alle verdere pogingen, om den noord-
—. 11 — oostelyken doortogt naar Itldië te vinden, al'; doekmiddelerwijl hadden de onvermoeide lust tot onderzoek en de zucht naar rijkdommen den Nederlanders den weg derwaarts om het zuiden doen vinden. Onder de Nederlanders, die sedert het verbod ran L584, nog altijd ter sluik naar "Portugal gegaan waren, om bun voordeel in den handel te beproeven , waren twee broeders, COKNEIJS en TOEDEKTE HOUTMAN , van Gouda. Deze mannen wendden aldaar alle pogingen aan. om naauwkeurige berigten betrekkelijk de vaart op India in te winnen. Dit liep echter bij de Portugezen in het oog. ('oüxiu.is HOUTMAN werd gevangen gezet ; doch hij w i-t aan eenige Amsterdamsche kooplieden, die later zijne reeders werden , hiervan kennis te geven , en de/en, met het vooruitzigl 0]V eene ruime schadeloosstelling, betaalden de, \oor zijne vrij kooping gevraagde som. Béiden keerden nu terug, eu leiden terstond den schat hunner gemaakte ontdekkingen bloot. .Men rigtte hierop onderscheidene handelmaatschappijen of haudelsvereenigingen op, waaronder eene de Maalichappij ran Verre genoemd werd; deze laatste rustte, op aansporing der beide broeders, vier schepen uit, die, onder aanvoering van COKXEUS HOUTMAN , den 2den April 1C95 het vaderland verlieten, om langs den gewonen weg Indië te bereiken. HOUTMAN nam op liet eiland Majo, een der Kaap-Verdische eilanden, water in, zag kort daarna vijf.' Xederlandsche schepen, die reeds ter sluik op het Vortugesehe eiland St, T/iomcis hadden handel gedreven, en zeilde, na onder de linie veel windstilte en hitte te hebben doorgestaan, den
— ïa — Bden Augustus onder hevige stormen om de Kat,// dé Gordt' /loop. Den 8den September kwamen zij op Madagaskar, dat reeds in 1500 door de Portugezen ontdekt was. Zij bragton hier de zieken aan wal, van welke er eenige overleden; vertrokken van daar weder den 1-l-den December, deden vervolgens het eiland St. Martin aan, waar zij tot den 12den Vebruarij des volgenden jaars vertoefden , kwamen den 1 Iden .lunij op de hoogte van Sumatra en den 32slen dier maand te Bantam op Jura aan. De reden, dat de Nederlandei's juist .lara als doel voor dien togt gekozen hadden, schijnt gelegen te zijn geweest in hef berigt van JAN ËUIJGEN VAN UNSOHÓ'i'EX,') dat -Iura een zeer vruchtbaar land was. Wij hebben het Waarschijnlijk aan hem te danken, dat wij op hel juiste punt landden, van waar wij onze magi in Indië in latere tijden konden uitbreiden. Zie daar dan de Nederlanders voor hei eerst op Jaraf Wij hebben hen tot daar gevolgd ; maar eer wij nu verder gaan, is het noodig, dat wij eerst een blik werpen op den staatkundigen toestand, waarin deze gewesten bij de komst der Niederländers verkeerden.
' ) f/isscHOlES had up Portugesclie schepen meermalen Lulu- bezocht, even als meer Nederlanders dit vóór hem geïafttt luidden. Verscheidene navigation en eoursen waren door hem uit het Bortugseioh en Spaanseli in onze (aal overgezet. In 15Ü5 kwam zijn Jfwerarittm ofte Bchéepmèrt »uu,- Ótai ofte Potitfyach ImlUii" te Amsterdam in 'tliclit.
Nt'ttllcmidige toestand dezer ycivextcn , lijden* de vestiging der Nederlanders aldaar. Dó zoo vruchtbare eilanden van den Oost-lndischen Archipel, Maaronder Jara en Sumatra wel in de eerste plaats mogen gerekend worden, hadden reeds in de middeleeuwen vele Arabische kooplieden uitgelokt, om zieli meer oostwaarts uit te breiden en, bij het aanknoopeu van nieuwe handelsbetrekkingen, ook de godsdienst van MOHAMMED aan de heidnische bewoners van den Areliipet te verkondigen. —> Tot dien tijd hadden de Javanen , vooral in Midden- e// Oaslelijk-lura , de godsdienst beleden, die uit Ilindoestan, waarschijnlijk eerst door de secte der Brahmanen en later door die der Boeddhisten, door Hindoe-volkplanters aldaar was overgebragt. De overblijfselen daarvan zijn nog in de prachtige tempels van Brambanan en Boro-Bodor te zien ; terwijl men in de residentiën Bantam en Pasoeroean, onder den naam van Badoari of JBedóeïnéti-, geheel afgezonderde kleine volksstammen vindt, die het oude geloof zijn getrouw gebleven. Hij de invoering van het Islamisme was Java in ver-chcidene rijken verdeeld, waarvan echter die van Modjopaliit en Badjadjaran de voornaamste waren.') De regeringsvorm was toen, zoowel als later, geheel despotiek ; de vorsten, zoowel als hunne ondergeschikte regenten, regeerden op de willekeurig-te wijze, en be') Men vindt van Modjopaliil nog de ovcrblijf-elen in de iCoidcntie Soerahaja, niet ver van Motljol-crio,
— schikten
14
naar welgevallen
—
over
leven
gedeelte van
dara
en dood
hunner
onderdanen. I n het westelijk
was reeds in liet
begin der vijftiende eeuw SJEIK IHN MAULAXA ') de stichter van het Islamisme
en tevens
van
eene
wereldlijke
heerschappij. Als sultan van Clieribon (Tjeribon),
waarvan
hij de stichter was, zond hij zijn zoon, HASSAN OEDDIN, naar Bantam,
die ook aldaar dit geloof vestigde, zich tot
sultan verhief en het lijk van Badjadjaran, heid van het tegenwoordige Buiienzorg,
in de nabij-
bemagtigde. Een
ander zijner zonen werd de stichter van het rijk van JaL-atra,"1) de tegenwoordige residentie Batavia, éditer,
zoo niet
een deel van dat
welk rijk
van Bantam,
toch
daaraan schatpligtig schijnt geweest te zijn. Inmiddels was ook in het oostelijk gedeelte van de Alohammedaansehe godsdienst KADEN ituniAT, 3 ) DEN P A Ï A H , ken,
doch daarna
een J a v a a n ,
eerst door
krachtdadiger
door RA-
volgens de Javaansehe kronij-
een zoon of kleinzoon
paliil,
Java
ingevoerd,
van den vorst
van
maar bij de Mohammedanen t e Palembang,
Modjoalwaar
eene Javaansehe volkplanting gevestigd w a s , opgevoed. Deze laatste, na zich veel aanhangers bezorgd Ie hebben,
waagde
een
aanval op het rijk
van
Madjopaliii,
werd eerst met d o z i j n e n verslagen; doch, hulp uit Palembang
verkregen h e b b e n d e ,
n i e u w , en Modjopaliil
begon hij den aanval
op
werd ingenomen en verwoest. Dit
geschiedde in het jaar 1.475 van onze jaartelling. ') .Meer hekend ouder den naam van Soesochocnan GOINOI \c DJATI. '*) Eigenlijk Djakarta. ') BATO'.N it.uiM.VT overleed te Kgampil in het jaar 1-104 (138Ô der Jav. tijd.) en wordt daarom ook Soesóeliocunn K ö i i i r x i genoemd.
—- 15 —, Met den ondergang van dezen staat was de zegepraal van het Islamisme op Jura beslist, en kon de nieuwe leer daar als algemeen gevestigd beschouwd worden. De weinigen, die haar niet wilden omhelzen, namen de wijk naar den toen nog schaars of geheel niet bevolkten Oosthoek, dien de vorsten van Ba/i, welke insgelijks het Hindoeïsme waren toegedaan, als eene onderhoorigheid beschouwden. Na deze overwinning vestigde BADEN PATAH zijn zetel te Demak, tegenwoordig gelegen in de residentie Sain a rang.
Onder zijne opvolgers werd het rijk verdeeld, en de aanzienlijkste staat, die daaruit ontstond, was Padjang, eene binnenlandsehe provincie. Nadat dit rijk omtrent veertig jaar bestaan had, stond een veroveraar op, die wel eerst, als het hoofd eener provincie van Mataram, onderworpen was aan den vorst van Padjang, maar na diens dood het geheele rijk overweldigde en Padjang aan Mataram hechtte. Deze nam den titel aan van Panembahan Senopati en was de eerste vorst uit het huis van 'Mataram. Ouder zijne regering,was het, dat de Nederlandschevlag voor het eerst aan Java'» kust gezien werd. Even als vroeger Modjopafdt had gedaan, onderwierp Mataram Madoera aan zich. De rijken van Jl'estelijlcJava behielden meer hun zelfstandig bestaan: Cl/eribon, waartoe ook gedeeltelijk de Preanger-landen behoorden, had zijn eigen sultans, maar erkende echter eenigermate de opperheerschappij van Maturant; Bantam was geheel onafhankelijk van Mataram en breidde zelfs zijn gebied uit over nabij gelegen eilanden. Het naburige Bali was in
— 16 — verscheidene rijkjes gesplitst, waarvan Klmigkong, KurangAsam , Bo/iliug, Mengoevi en Badong de voornaamste w aron. Ten tijde van de Hindoe-regering op Java schijnt Bali aan Modjopahit ondergeschikt te zijn geweest ; ook sommige Balische vorsten waren van daar afkomstig. Bij de invoering van het Islamisme, bleef Bali echter zijne onafhankelijkheid tegenover Mataram handhaven en aan zijne oude godsdienst getrouw. Nog heden heerscht het Jlindoeisme daar, en wel in zijne beide hoofdsecten. het Brahmanisme en het Boeddhisme. Op Sumatra , waar het Islamisme reeds sedert de twaalfde eeuw was begonnen ingevoerd te worden, bestonden de volgende van elkander onafhankelijke rijken, als: yttjih, beslaande het noordelijk gedeelte van het eiland; het Maleische rijk van Meuangkebo, dat het grootste gedeelte van Midden-Sumalra bevatte ; Lidrapoera , zuichvaarts van Menungkebo, langs de westkust ; de beide laatste rijken oefenden de opperheerschappij uit over de kustrijkjes Tapanoeli, Natal, Ajer-Bangis, Priamun en andere. Langs de oostkust lagen de rijken Siak, Kampar. K'wanlaii, Indragiri, Bjambi en Palembang. De beide laatsten, die omstreeks het midden der veertiende een« door Javanen van Modjupa/iil gekoloniseerd waren, stonden, hoewel slechts in naam, onder het oppergebied van den sultan van Bantam. Meer gezag werd echter door dezen vorst uitgeoefend over de Lampongs. In de binnenlanden ten zuiden van Atjih woonden de niet-Mohammedaansche Bulla's. O]) het schiereiland Malaka, ook hef Mideisehe sèMé}'ei/ind genoemd, bestonden onderscheidene van elkander
— 17 — onafhankelijke Maleisch-Mohammedaansche staten, namelijk : langs de westkust, Ke'dah, Beruh , Salangor en Malaka ; in het zuiden, Bjohor ; langs de oostkust : Pahang, Treuggnuau, Kalaulan en Palani. Van het groote eiland Borneo waren weinig meer dan de kustlnndcn, en ook deze nog zeer onvolkomen bekend, liet noordwestelijk gedeelte werd ingenomen door het groote rijk Broenei ; ten zuiden hiervan, langs de westkust, bestonden de rijken Sambas, Ma upa ra , landak, Soekadana, Simpang en Matan, in welke gedurende de laatste helft der 16^ e eeuw het Islamisme was ingevoerd. Al deze kuststaten hadden hun ontstaan te danken aan Maleische volkplantingen, vooral van Bjohor en andere staten op het schiereiland Malaka. Sjinesche handelaren en kolonisten .waren er sedert lang. Langs de Zuidkust vond men de door Maleijers en Javanen bevolkte staatjes: Kota-ll'uriugin, Sam pit, Mendawei en Bandjermasiu. Dit laatste was verre weg liet belangrijkste en bezat, althans in naam, eenig oppergezag over de andere. In het laatste gedeelte der Hindoe-periode op Java waren Bandjermasiu en andere lijkjes langs de Zuid- en Oostkust van Borneo aan Modjopahit schatpligtig; bij den ondergang van dit rijk hadden zij echter hunne onafhankelijkheid hernomen. Op Borneo's Oostkust bestonden de onafhankelijke staten Pasir, Koetei en Boelttugan. Het geheel onbekende binnenland werd door ruwe volkstammen, Dujaks genoemd , bewoond. Het eiland Celebes bestaat uit vier schiereilanden, die zich in een centraal-land vereenigen. Het zuidelijk schierI.
eiland bevatte eene menigte rijken ef lijkjes, waarvan tie voornaamste waren : Makassar (Mangkasar) of Goa, Maros, Boni, Wadjoe, Loeiooe, Adju-Tamparang of Sidenring, Sopeng, Tanette, Mandhar, Kajeli, Palos en andere. De magtigstc Van deze waren Makassar en Boni, tot welke de overige staten en de eilanden Boetou en SaIcijer in betrekking van afhankelijke bondgenooten stonden. Op het zuidoostelijk schiereiland lagen de weinig bekende rijken Leleiraoe, Baaikougka en Laiwoei ; het overig gedeelte van dit schiereiland was met de beide andere ondefhoorig aan den sultan van Ternale. De Moluksehe Archipel was hoofdzakelijk verdeeld tttsschen vier vorsten: dien van Ternale, van Tido re, \an Bjilolo en van Baljan. De eerste was de magtigstc : zijn gebied strekte zich uit over Ternale en andere naburige eilandjes, een gedeelte van Bjilolo, een aanzienlijk deel van Celebes, de Bangaai- en Soela-eilaudeu, Boeroe, Amboiua en de Banda-eilandev. De sultan van Tidore behcersehte Tidore, eenige nabij gelegen .eilandjes, een gedeelte van Bjilolo, de eilanden tussehen dit eiland en Nieuir-Cuinea gelegen, de westkust van dit laatste, en Ceram. Het gebied van den sultan van Dji/o/o schijnt zich hoofdzakelijk tot het middelste gedeelte van dat eiland bepaald te hebben ; terwijl die van Baljan voornamelijk dit eiland, benevens Obi beheersclite. liet Islamisme werd op het laatst der vijftiende eeuw in de Molukken gebragt, docli maakte er eerst in den aanvang der zestiende eeuw eenigen opgang.
— 19 — Ontmoetingen der Nederlanders le Batilam eu op andere plaatsen ran Java. Zoo als wij vroeger gezien hebben, hadden de Portugezen zich sedert 1510 op Java, doch meer bepaaldelijk in de Molukken gevestigd. Zij konden dus niet anders dan met leede oogen de komst der Nederlanders als mededingers aanzien, en trachtten daarom dezen zoo veel mogelijk bij de Bantammers in verdenking te brengen, door hen als een hoop zeeschuimers af te schilderen, waarin grootendeels de oorzaak lag van het ongunstig onthaal, dat de Nederlanders hier trof. Ook schijnt HOUTMAN niet de regte man voor zulk eene onderneming geweest te zijn. Had hij bij zijne stoutmoedigheid en volharding wat meer overleg, zedelijkheid en minder ruwheid bezeten, zij zouden waarschijnlijk, zoo hier als op önderö plaatsen, waar zij vervolgens aankwamen, niet zoo vele moeijelijkheden ondervonden hebben. Niettegenstaande HOUTMAN en zijne officieren, in Huweel en sat ijn gekleed, aan wal gingen, kwamen zij den sultan en zijnen grooten, die vroeger nooit van Nederlanders gehoord hadden, w at ruw voor ; en dit versterkte dezen nog meer in de legen hen opgewekte verdenking. Ook door gebrekkige kennis handelden zij geheel iu strijd met de belangen hunner reeders. Toen zij te Bantam veel peper goedkoop konden koopen en ieder hun dit aanried, wilden HOUTMAN en de overige koinmiezcn dezen raad niet volgen, omdat zij dachten de peper no' r goedkooper te verkrijgen. Het gevolg hiervan was, dat de aldaar aanwezige Portugezen daarvan partij trokken
— 20 — en aan de Bantammers dedeu gelooven, dat de onzen zeeroovers waren, omdat zij geen handel wilden drijven. fn het eerst was de ontvangst nog al vriendschappelijk ; maar spoedig tot vijandelijkheden overslaande, namen zij HOUTMAN en de zijnen gevangen, die echter, nadat van de schepen de stad heftig beschoten was, hunne vrijheid weder kregen voor een losgeld van 2,000 Spaansche matten. Nu verlieten zij Bantam, kwamen te Jakatra en deden vervolgens Sedajoe aan, alwaar de kommies en de schipper, aan boord van het schip Amsterdam, dooide Javanen verraderlijk vermoord werden. Het gevecht, hierdoor ontstaan, kostte nog aan twaalf Nederlandeis het leven. Van daar staken zij over naar Madoera. Door een misverstand en te ver gedreven voorzigtigheid aan de zijde der Nederlanders, had hier weder een dergelijk tooneel plaats, waarbij de vorst van Madoera en zijn gevolg, bij gelegenheid van een bezoek op het.schip Amsterdam, het leven verloren. Verder voeren zij door Straat Bali, alwaar zij aan wal gingen en weder eenige moeijelijkheden met de Inlanders hadden, langs de zuidkust van Java, bevonden, dat hun getal van 205 tot 103 gesmolten was, vervolgden verder hunne reis, en liepen den l l d e n Augustus 151)7 weder de haven van Texel binnen.
— Verden-
21 —
regidreékaclie
togten naùr
OosUIndië.
Hoezeer m i deze togt ongelukkig afliep, was nogtans de weg tot alle volgende 'gevonden, en de aardrijkskundige kennis dezer gewesten daardoor veel vermeerderd. I n liet volgende jaar vertrokken
weder acht schepen.
onder bevel van den admiraal JACOB CORNELISZ VAN KECK
en den viee-adiniraal
wijBRAND
VAN WAEEWIJK.
Ook
JAKOB TAN HEEMSKEKK, de togtgenoot van BAUEND/ naar het noordon, bevond ziel) op deze vloot. 1 ) Op hunne reis zagen zij een onbewoond eiland , rv.viU vroeger
door de Portugezen
ontdekt,
aan hetwelk z i j .
naar prins MÀBBIT8, den naam t a n Mauritius kwamen
eindelijk ter roede van Bantam
een veel beter was te beurt
onthaal vonden gevallen.
dan hunnen
H e t kwade
gaven, en
a a n , waar zij voorgangers
vermoeden
omtrent
de Nederlanders scheen voor veel gunstiger gevoelens te hebben
plaats g e m a a k t ,
meer en meer
waartoe
toenemende
ook waarschijnlijk
haat tegen
de
de Portugezen.
die zich hier vele wreedheden en onregt vaardigheden veroorloofd h a d d e n , wel aanleiding zal gegeven hebben. D e brieven van prins MAURJTS , vergezeld van rijke geschenken , door VAN NECK medegebragt, werden door den vorst van Bantam
met welgevallen
ontvangen,
het ver-
bond van vriendschap werd vernieuwd en voordeélige koopen werden met de Inlanders gesloten.
' ) Zijn broeder COBKBLIS was kommies op een der schepen. In welke hoedanigheid .IVKCH'. aan boord was, blijkt niet. Na het vertrek van VAD xixK krees; VAN WAI.IIWJJK het opperbevel over de vier overige schepen, en wetfl JAKOB VA.N UEUMSKEKK zijn vicc-.idmiraal.
o t)
De vier eerst aangekomen schepen vertrokken weder spoedig naar het vaderland met eene rijke lading peper, kruidnagelen, muskaatnoten, foelie en kaneel, waarbij de vorst van Bantam, een brief, vergezeld van geschenken, aan prins MAUBJTS voegde. De andere schepen zetten hun togt voort naar de Jlolukkeu, die in 1515 gedeeltelijk door den Portugees ANTONIO ABREO voor Portugal, en gedeeltelijk door den Portugees MAGELLAAN in 1521 voor Spanje ontdekt waren. De Portugezen hadden hier, zelfs nadat PHILIPS de II in 1580 de kroon van Portugal niet de zijne vereenigd had, hun gezag nog altijd tegen de Spanjaarden weten te handhaven ; doch hunne gepleegde wreedheden en hun gewelddadig bestuur hadden hen ook hier bij de Inlanders gehaat gemaakt. Overdreven zucht tot het bekeeringswerk zette hen overal aan, waar zij zich ook vestigden, om heidenen en Mohammedanen voor het Christendom te winnen. Dit zou nu, op zich zelf beschouwd, zeer prijzenswaardig geweest zijn, maar, behalve dat zij hierin ontijdig handelden, was ook de wijze, waarop zij dit aanvingen", dikwijls ongeoorloofd en in het geheel niet doeltreffend. Xaauwelijks toch hadden zij zich hier of daar nedergezet, of dadelijk begonnen zij de Inlanders, geenszins door liefderijke overtuiging en na hen door onderwijs en voorbeeld daartoe te hebben voorbereid, maar door allerlei ongepaste middelen tot het Christendom over (e, halen. Geen wonder dus, dat de Inlanders van iedere gelegenheid gebruikmaakten, om het Portugesche juk af te werpen. De komst der Nederlanders kwam
£,}=;* _;;sK. , . Ä ' - -
— 23 — hen lutrin te hulp, en de/.cn wjstßn dan ook van die, voor hen zoo gunstige omstandigheid, een meesterlijk gebruik te maken, door den haat tegen de Portugezen meer en meer aan te wakkeren, en de Inlanders tegen hunne verdrukkers overal, waar zij maar konden, te besehermen. Keeds waren de Inlanders onderscheidene malen tegen de Portugezen opgestaan. De koning van Termite had hunne vesting ingenomen, en ontving de Nederlanders, die hem inmiddels ondersteunden, allervriendelijkst. Vijf man en een scheepsjongen bleven op Tenmte achter om kruidnagelen op te koopen; de anderen keerden weder terug naar Bantam, alwaar zij nog het een eu ander inkochten, en kwamen den Sisten Mei 1G00 te Amsterdam aan. In hetzelfde jaar, waarin v\N NECK en WAERWIJK waren uitgezeild, waren nog vier aanzienlijke uitrustingen naar India vertrokken. De eerste, uil twee schepen bestaande, onder bevel van EiicDEuiK HOUTMAN, die ook zijn broeder CORNELÏS aan boord had, stevende, naar Jljih op Sumatra; doch de UOUTÏIANS vonden hier, even als te Bantam, geen gunstig onthaal. CffRNE.Lis werd op zijn eigen schip verraderlijk omgebragt, en EltEB-EiilK gevangen gezet, die echter later zijne vrijheid herkreeg. lu 15!)!) vertrok er weder een smaldeel onder PIEXEB BOTH en PAULUS VAN CAAHDEN, door eeue Brabantsehe maatschappij uitgerust , en in hetzelfde jaar nog drie schepen onder STEVEN VAN DEK HAGEN, welke laatste, uaar de Moliiïeken stevende. VAN UER HAGEN belegerde.
—
21 —
op verzoek der Ambonezen, hoewel te vergeefs, eene vesting der Portugezen op Amboma, en sloot een verbond met de inwoners aldaar, waarbij den Ambonezen bescherming beloofd werd tegen de Portugezen; doch waartegen zij de kruidnagelen, het hoofdvoortbrengsel van Am&oina, aan de Nederlanders zouden leveren. Inmiddels deed OLIVIER VAN NOOUD , een Utrechtenaar, eene reis om de wereld, kwam door de straat van Magellaan in den Indischen Archipel, zette eerst koers naar Manila op het eiland Lneou, de hoofdstad der Spaansche bezittingen op de Philippinen ' ) , zeilde vervolgens naaide westkust van Borneo, en sloot ook aldaar met den sultan flßOO) een verbond. In 1600 vertrokken weder zes schepen onder denzelfden JACOB VAN NECK naar Indië, die, in dë Molulcken gekomen, mei de Portugezen op Tidore slaags geraakte, waarbij de onzen veel volk verloren en de overwinning onbeslist bleef. Na zeven weken te 'female vertoefd te hebben, om de gehavende schepen en de gewonden en zieken te herstellen, zette VAN NECK koers naar Hjina; doch onverwacht voor Makao, eene Portugesehe bezitting, komende, had hij het ongeluk hier zijne sloep, niet een en twintig man te verliezen, die door vijf gewapende Portugesehe vaartuigen genomen werd. De opperstuurman, JAN DMIKZ, verloor bij den aanval het leven, achttien hunner werden te Makao, even alsof het zee' ) Deze eilanden weiden door SIÀOELLAAM reeds hij de eerste reis om de wereld ontdekt (van 1619—1531), doch zijn eerst in löfiD door MIGUEL LOFES LEOASPIE, in naam \an i'iin.ll's, in bezit genomen en naar dezen genoemd.
— 25 — roovers waren, opgehangen en de twee anderen gevangen naar Goa gevoerd. Na nog onbegrijpelijk veel door ziekte geleden te hebben, kwam VAN NECK eindelijk weder in Nederland aan. Drie schepen, van het smaldecl afgedwaald, hadden nog op Sumatra drie man verloren. Op de kust van Kumbodja, ten oosten van Slam, waar zij vervolgens waren aangekomen, waren drie en twintig man der hunnen door de Inlanders vermoord en twaalf vergeven; ook hadden zij hun admiraal en een koopman , die verraderlijk aan wal gevangen werden gehouden, voor twee metalen stukken uit ieder schip moeten vrijkoopen. De ongelukkigste van alle togtcn was die onder den admiraal MAHU. Na vruchteloos beproefd te hebben door Straat Magellaa» te zeilen, hadden zij zoo veel door storm , koude en gebrek te lijden, dat er van de vijf schepen slechts één in Nederland terug kwam, met een derde van zijn scheepsvolk. Ondanks al deze ongevallen , bleef de geestdrift voor den Indischen handel voortduren. Dezelfde JACOB VAN IIEEVISKEIIK , die met den eersten too-t van VAN NECK in Indiêgeweest was, kwam in 1601 als admiraal over acht schepen op nieuw in In die., en keerde, na onderscheidene plaatsen aangedaan te hebben, met (-ene rijke lading naar Nederland terug. De wreedheid der Portugezen, te Mahao jegens het bootsvolk van VAN NECK gepleegd, werd door JACOB VAN HEEMSKERK met grootmoedigheid vergolden. Toen hij een groot Portugeesch galjoen , de St. Catliarlna , bij Straat Malaka genomen had. liet hij aan de passagiers en beman-
ning het hunne behouden, en zond ze zonder losgeld naar Malaka: De geheele waarde van den buit, bij die overwinning behaald, werd gerekend op vier en dertig ton schats, hoofdzakelijk bestaande in ruwe en getwernde zijde, droogerijen, als: radix-sjina, benzoë, kamfer, muskus, suiker, enz. Hoewel prins MAUJŒT3 een zeer werkzaam deel aan die uitrustingen nam, en deze onder de goedkeuring der Staten-Generaal geschiedden, werden de ondernemingen in het geheel niet van landswege gedaan. Het aandeel, dat de regering in deze ondernemingen had, bestond alleen in het verkenen van bijstand, zoo als het verstrekken van kruid, kogels en kanonnen, victualie en eonvooi, vrijdom van tollen, eu meestal van eene zekere som in geld.
WoLEERT HEKMANSZ.
De Spanjaarden begrepen thans een krachtdadigen maatregel te moeten nemen om de Nederlanders, die zich reeds te Bantam, alsmede op Amboina, Banda en Ternale gevestigd hadden, en al meer en meer veld wonnen, uit Indlii, maar vooral uit de rijke Specerijeilanden te verdrijven. Zij rustten tot dat einde eene talrijk bemande vloot uit onder ANDREA EURTADO DE MI:\DOZA. Hoezeer door storm geteisterd, bestond deze vloot, toen zij in 16Q] vóór Bantam kwam, nog uit dertig schepen, waaronder acht zware galjoenen. De
— 27 — magt der Nederlanders op die plaats zou te gering geweest zijn om haar het hoofd te bieden ; doch WOLFERT 1IERMANSZ kwam aldaar en weerde zich met de zijnen zóó dapper, dat de Spanjaarden eindelijk moesten afdeinzen. Met vijf schepen Straat Soenda inzeilende, vernam hij nog bij tijtls het aanwezen der Spaansche scheepsmagt ter reede van Bantam. Met zijne geringe magt besloot hij den vijand te gemoet te gaan, en spoedig waren al zijne schepen tot den aanval gereed. De Bantammers waren met verbaasdheid eu verwondering over eene zoo groote heldhaftigheid der Nederlanders vervuld, en het gevolg dezer overwinning was, dat den Nederlanders vergund werd eene steenen loge of factorij te bouwen, die tevens eenigzins versterkt werd. MI:NDOZA zette nu koers naar de MoluUen, bemagligde llitoe op Amboina; doch eene onderneming tegen Ternale mislukte. De moedige WOLI'LUT HEUMANSZ kwam nu ook o]) Banda en sloot daar, even als VAN DER HAGEN dit o]) Amboina gedaan had, een verbond met de Inlanders, waarbij uitsluitend aan de Nederlanders de opbrengst der specerijen, vooral die der kruidnagelen, verzekerd werd; terwijl JORIS VAN SPILBERGEN, die ook in 1601 uit Nederland vertrokken was, inmiddels een verdrag aanging met den keizer van Ceilon.
OpHgting der Oost-Indische Compagnie. In een kort tijdsbestek hadden de Nederlanders reeds
onbegrijpelijk veel verrigt. In zeven jaren tijds waren vier en zestig schepen, waaronder vele, welke meer dan ééne reis gedaan hadden, naar Indië gestevend. Bekwame mannen, vol moed, beleid en liefde tot hei vaderland,
als
een
VAN NECK,
een
HEEMSKERK,
een
HEEMANSZ en anderen, hadden de Hollandsche vlag in den Indischen Archipel en op onderscheidene zeeën doen wapperen, de zucht tot bevrijding van het Portugesehe juk overal opgewekt, en voordeelige verdragen gesloten met de vorsten en volken van Bantam,, Amboina, Banda, Ternale en Ceilon, zelfs met den in het eerst zoo vijandigen koning van Atjih. Tot nu toe was dit alles het werk geweest van onderscheidene maatschappijen; doch toen begreep de Nederlandsehe regering, dat het om vele gewigtige redenen beter ware al die onderscheidene krachten tot Ven geheel te brengen. Eeëds in 1599, na de terugkomst van VAN NECK, beraamden de Staten van Holland middelen, om al die compagnien te vereenigen. Nadat verscheidene plannen mislukt waren of geen gevolg gehad hadden, kwam eindelijk in 1602 die vereeniging tot stand en werd het eerste octrooi voor 21 j a r e n ' ) , bijresolutie der Statcn-Gencraal, in dato 20 Maart 1602, uitgegeven. Bij de oprigting werd bepaald, dat de 78 bewindhebbers der toen reeds bestaande maatschappijen in het bestuur blijven, doch tot op zestig personen zouden
) He reden dat jmst voor 21 jaren octrooi werd gegeven, was : , r ' ^ " ' 'U ^ .Maatschappij verpligt was, elke 10 jaren een generaal slot van rekening te mak™, en liet dan ieder vrij stond uit de Compagnie te treden en zijn geld temg te nemen.
29 uitsterven, en het algemeen bestuur of de uitvoerende magt uit zeventien personen zou bestaan, sedert bekend onder den naam van Kamer van Zeventienen. Alle Nederlandsche schepen, buiten, deze maatschappij, om de Kaap de Goede Hoop of door de straat van Magellaan zeilende, zouden verbeurd verklaard worden. Alle Nederlanders mogten binnen een bepaalden tijd deel nemen in deze maatschappij, die niet alleen handel drijven, maar ook verbonden sluiten en oorlog voeren mögt in naam der Algemeene Staten of llooge Kegering der Nederlanden; terwijl zij daarentegen voor hare opriotiug eene uitkeering van 25,000 gulden aan de Staten moest doen, welke som echter, op gelijke kans van voordeel als die der andere deelgenooten, in het kapitaal der maatschappij gelegd werd. Dit kapitaal bestond uit zes en een half millioen gulden. Het is deze maatschappij geweest, die, bij de volken in den Indischen Archipel sedert bekend onder den naam van Jan Compagnie, haren deelhebbers ongehoorde winsten aangebragt, en verder den grond gelegd heeft tot al die magt en grootheid, waartoe de Nederlanders ,n latere dagen zijn opgeklommen.
Oren-inningen op dmhoina en, Ternale. Eene der eerste voorname uitrustingen der nu opgerigte maatschappij was die onder STEVEN VAN DER HAwelke met dertien schepen, bemand met 1200 (;l;N,
—
30
—
koppen, eerst naar Bantam en vervolgens naar de Molukken zeilde. Zoo als wij vroeger gezien hebben, had MBNDOZA deze eilanden, gedeeltelijk althans, herwonnen. De Ambonezen, die in 1600 een verbond met VAN DER HAREN gesloten hadden, waren, uit vrees voor de wraak der Portugezen, naar Banda gevlugt, en hadden gezanten naar Bantam afgevaardigd, om de hul]) der Nederlanders in te roepen. VAN DER HAGEN, die bij zijne komst te Bantam aldaar die gezanten vond, toonde zich dadelijk gereed aan hun verzoek te voldoen. Hij zeilde naar Amboina, eu hoewel de Portugesehe bezetting 600 man sterk was, kostte hem het nemen der vesting door de lafhartigheid des bevelhebbers weinig moeite. Het ingenomen kasteel werd, ter gedachtenis aan die overwinning , Victoria genoemd, onder welken naam het nog bekend is. Het was de eerste eigenlijke Nedeflandschc bezitting in deze gewesten. Zes en veertig Portugesehe huisgezinnen, aan wie vergund was op Amboina te blijven, legden den eed van getrouwheid af, en EREDERIK HOUTMAN werd tot, bevelhebber aangesteld. VAN DER HAGEN zond nu vijf schepen onder den vieeadmiraal SEBASTIAANSZ naar Ternate, die, daartoe dooiden vorst van dit eiland aangezet, van hier naar Tldore vertrok, ten einde ook daar de Portugesehe vesting te bestoken. De bezetting gedroeg zich hier heldhaftiger dan die op .tmbolna. Na twee vergeefsche aanvallen, gelukte het eindelijk den onzen bij een derden storm, die door het springen van een krnidtoren begunstigd werd.
— 31 — zicli daarvan meester te maken. Vijf honderd Portugezen werden naar Manila gevoerd, de resting verder gesiecht; ten einde aan de Ternatanen en Tidorezen té doen zien, dat zij liunne verdrukkers wél kwamen verdrijven , maar niet vervangen, en sleelits dertien personen op Ternate en Tidore achtergelaten. COKXELIS 1IATELIEF, bekend door zijne stoutheid, beleid en schranderheid in moeijelijkc omstandigheden, kwam nu in Indiii, en sloeg het beleg vóór de stad Malal-a, eene Portugesehe bezitting. Heeds had bij vier maanden vóór deze plaats, die door MENBOZA goed Verdedigd werd, gelegen, toen er eene Portngesche vloot tot ontzet opdaagde. Hij brak bet beleg op, ging de vijandelijke vloot te gemoet, en hoewel er in het eerst met gelijken uitslag gestreden werd, veroverde MATELÏEF eenige dagen later drie schepen en dreef de overige op de vingt. Nog la"- hij vóór Mahka, toen verontrustende tijdingen uit de MohiH-eu hem derwaarts deden vertrekken. De Spanjaarden, rereenigd mei de Tidorezen, hadden zich van Ternate meestergemaakt, en den koning van dat eiland, die naar Dji/olo gcvlugt was, van daar op eene verraderlijke wijze in handen weten te krijgen en gcvankelijk naar Manila gevoerd. MATELÏEF kwam nu, na nog eerst op Amboina orde op eenige zaken gesteld te hebben, op Ternate; doch de Spanjaarden en Portugezen hadden zich hier zóó versterkt, dat aan bet nemen der vesting niet te denken was. Men besloot daarom eene andere sterkte op Ternate te bouwen ; deze kwam ook eindelijk met zeer veel moeite op de noord-oostzijde des eilands tot stand en verkreeg den naam van STaléijoe, «elke later in Oranje veranderd is.
— 32 — Terwijl de Spaansche vloot Ternate en Tidore hernam, hadden de Bandanezen van dat oogenblik gebruik gemaakt om de Nederlanders te vermoorden. Ook den admiraal VERHOEVEN, die met dertig der zijnen op het eiland Banda-Louthoir gekomen was, om met de hooiden of orang-kaja's te onderhandelen, werd verraderlijk overvallen en met de zijnen afgemaakt. In hetzelfde jaar (1G09) echter werd de vrede op nieuw gesloten, en de alleenhandel der onzen in muskaatnoten daarbij erkend. Met Amboina was het verbond weder plegtig hernieuwd ; zoodat de Molukkeu, alleen met uitzondering van Tidore en de vesting Gamma Lama op Ternate, reeds aan het Nederlandsen gezag onderworpen waren ; terwijl wij te Bantam en Djapara, op Jana, reeds kantoren bezaten , op Sumatra, Borneo en de knst van Coromandel handelsbetrekkingen hadden aangeknoopt, en bijna overal in India werden toegelaten.
De eerde algemeene landvoogd. PiETEit BOTH , die reeds vroeger als bevelhebber over eene vloot van vier schepen, door eene Brabantsohe maatschappij uitgerust, in Lidië geweest was, kwam in 1611 met den titel van gouverneur-generaal terug. Al dadelijk na zijne aankomst, den 28sten Januarij van hetzelfde jaar, sloot hij een verbond met WEDJAH RAMAH, regent van Jakalra, waarbij deze aan de Nederlandeis den vrijen handel in zijn rijk toestond, en hun
— 33 — een stuk grond op den oosteroever der rivier T/ili/eoug voor 1200 Spaansche realen verkocht, met vergunning om daarop eene loge of factorij te bouwen. Dit verbond leidde naderhand tot gowigtige gebeurtenissen, en was de oorsprong der later zoo beroemde vestiging te "Batavia. BOTH breidde de handelsbetrekkingen dor Compagnie meer eu meer uit, ging eeu verdrag aan met den keizer van Kandij op C'eilou, onhvekligde den Portugezen oen gedeelte van Timor, en hield zich gedurende zijne regering dan eens op Java, dan eens in de Molukken op. Hij zond den opperkoopman JACQUES SPEOX naar Japan , die van den keizer een pas wist te verkrijgen, waarbij die vorst aan de Nederlanders het voorregt verleende, om in het Japansche rijk vrijen handel te drijven. Te Firaado rigtte SPECX eene loge op, en legde daardoor den grond tot den aanzienlijken handel, dien de Nederlanders sedert met dat rijk gedreven hebben. De eerste algeineene landvoogd werd in zijne waardigheid opgevolgd door GEKARD REIJNST van Amsterdam, die aldaar als directeur der Compagnie gediend had, en den 2 Osten Decinber 1011 als opperlandvoogd het bewind aanvaardde. BOTH vertrok daarop den 2den Januarij 1G15 met hot schip Delft en nog drie andere rijk geladen vaartuigen naar Nederland. Op de hoogte van het eiland Mauritius gekomen, waar hij wilde binnenloopeu, om eenige vcrverschingeu in te nemen, beliep hem een zware storm, die drie schepen, waaronder het schip Delft, waarop BOTH zelf zich bevond, op de klippen wierp en verI 3
— 34 brijzehle, waardoor hij met hot grootste gedeelte der manschap zijn graf in de golven vind. De Bieter Bot/i's
berg op Mauritius is naar hem ge-
noemd.
Nederlaag op Foeloe Ai.
Tagten ran SOHOCTEN
en LE MAIRE.
IÎET.INST sloot een nader verbond mot den regent van Jakaira en vertrok daarop met de vloot naar de Molukken met het doel om de weerspannige Bandanezen niet geweld tot onderwerping te brengen. Na zich eènigé dagen te Amhoina te hebben opgehouden, om de Engclschen van daar te verdrijven, die er zich zonder bewilliging der Compagnie hadden geve-I igd, en alles in bet werk stelden, om zich meester te maken van den handel in kruidnagelen, vertrok REIJNST naar BandaNeira, alwaar hij den 7den April 1 Gl5 aankwam. Hier droeu- hij, tegen den verstandigen raad van VAN DEN BUOKCKI: (een man, dien wij in het vervolg nader zullen Leeren kennen), hot bevel over 7 schepen en tien gewapende sloepen Op aan ADIUAAN VAN DER DUSSEN, en zond hom daarmede naar Poeloe Ai; doch door gebrek aan krijgstucht en beleid, leden de onzen aldaar eene gëyo'éMgé nederlaag, waarbij zij 2ö dooden en 170 gekwetsten bekwamen, terwijl de overigen zieh moesten redden door de vingt te nemen naar di- schepen. Do gouverneur-generaal was op hot vernemen hiervan
— o-ehecl
35 —
ter neder geslagen ; doch daar
clc westmocson
inviel, achtte hij het niet raadzaam een tweeden aanval tegen Poeloe Ai te w a g e n , en keerde terstond naar Java t e r u g , alwaar hij kort d a a r n a , op den 3 Osten December 1615,
dus juist
na eene éénjarige regering,
LAURENS REAAL, de
geschiedenis
mede van Amsterdam,
onzer
letterkunde
en
overleed.
vermaard in de vriend van
HOOFT en V O N D E L , was de derde gouverneur-generaal en
de
eerste,
die door
de raden van Indiè' (zoo noemde
men toen reeds de personen,
die de opper!andvoogd i n
göwigtige zaken moest raadplegen) aangesteld werd. zijne regering ontdekten de beroemde zee-
Gedurende reizigers
SCHOUTEN
aardbol,
de S t r a a t ,
Deze
wakkere
ondernemers
LE MAIRE genoemd is.
zeilden met twee schepen, en een j a g t ,
een zuid-wi'stelijken
zijde
Konini)s-eiluiid zoodat
doortogt
der Magellaanselie
ongeluk
Straal,
té
te
zij van daar
naar
verliezen, alleen
L/dië.
gene
Aan het
dat geheel afbrandde;
m e t het schip de
hunne merkwaardige reize vervolgden. zij zuidwaarts het sehen hoog
met het d o e l ,
zoeken aan
van VAN NOORD gekomen, hadden zij het
het jagt
Vuvrland
langs,
Eendragl
Hiermede voeren en ontdekten, t u s -
en begroeid gebergte aan weerszijden,
doortogt, die naar het zuiden liep. doortogt,
Hoorn
door eenige gegoede burgers uit IToorn uitge-
den 1-lden .lunij 1G15 uit Texel,
rust, om
LE .MAIRE op een togt om den
die naar
met name de Eendragt,
een groot, genaamd,
en
die tusschen
het
Vuurland
een
Zij gaven aan dien en
een
eiland,
door hen Staten-eiland
g e n a a m d , l i g t , den naam van den
koopman
en aan den zuidelijksteu uithoek
LE MATÜE,
—
3G —
van Ai,teriku don naam van Kaap Hoorn. Don laten September IS 10 op Ternate aangekomen, werden zij door den gouverneur-generaal en den admiraal STEVEN VAN DER HAGEN vriendelijk ontvangen; doch vervolgens ter reede van Jakair a het anker latende vallen, werd hun schip de "(Sendragt door JAN PIETERSZ. COEN , destijds opperhoofd der Bantamsche loge, in beslag genomen, omdat zij het octrooi der O. I. Compagnie hadden geschonden, en buiten deelneming er in naar Lidië «aren gekomen. Het scheepsvolk werd in dienst der Compagnie opgenomen, en LE MAIRE en SCHOUTEN , van hun
eigendom onineêdoogend beroofd, moesten met het schip van VAN SPILBERGEN, dat ook ter reede van Jakatffq,lag, naar Nederland terugkeeren. L E MAIRE stierf onderweg, en SCHOUTEN, de kundigste stuurman zijner eeuw, kon in zijn vaderland geen vergoeding erlangen voor het aan hem gepleegde onregt. Hoezeer uitsluiting, vooral bij de eerste oprigting der Compagnie, noodzakelijk was voor haren bloei, komt ons toch de maatregel van COEN wat al te gestreng voor, daar de togt meer ten doel had het doen van ontdekkingen, dan het aanknoopen van handelsbetrekkingen. KEAAL hield zich meer bepaaldelijk te Ternate o p , en wist de vriendschap met onze bondgenooten te onderhouden. Gedurende zijn bewind lieerschten op al de bezittingen der Compagnie ongestoorde rust en vrede; ook slaagde hij er in een vijaudelijken aanslag deiSpanjaarden, onder DON JUAN DE SYLVA, tegen onze bezittingen op de Molukse/te eilanden, gelukkig af te wenden en geheel te verijdelen. Na eene driejarige re-
— 37 — wering-, op zijn verzoek, van de verdere vervulling zijner betrekking ontheven zijnde, gaf hij het bewind over aan JAN PIETERSZ. COEN , stond het Indische bestuur nog eenigen tijd met zijn raad in de oorlogen met Bantam en Jakalra bij, en keerde vervolgens naar Nederland terug, waar hij later nog aanzienlijke betrekkingen bekleed heeft.
JAN PIETERSZ. COEN.
COEN, die in 1618 het bewind aanvaardde, wordt met reo-t als de grondlegger van Neêrlnud's magt on aanzien in ludië genoemd. Op den door hem gelegden grondslag toch hebben zijne opvolgers ons gezag in deze gewesten meer en meer bevestigd en uitgebreid. Aan hom viel de eervolle onderscheiding ten deel, van tweemaal tot gouverneur-generaal aangesteld te worden, welke waardigheid hij tot aan zijn dood loffelijk bekleed heeft. Hij werd in 1587 te Hoorn uit deftige ouders geboren. Heeds vroe"- bestemden dezen hom tot den handel, en zonden hem daarom bij de beroemde handelaren PISCATORE te Rome, om hem alles, wat tot den koophandel betrekking had, te laten leeren. Heeds op zijn twintigste jaar bezat hij vele kundigheden, en werd door de Compagnie als onderkoopman op het schip Nieuw-Hoorn geplaatst , om eene reis naar Oost-Indië te doen. Bij zijne. terugkomst, in 1 6 1 2 , werd hij tot opperkoopman en bevelhebber van de schepen de Provinciën en de Hoop aangesteld. Steeds aan de belangen der Compagnie gewijd,
— 38 — wist hij zich bij de hoofden in Indië, door zijne bekwaamheid, werkzaamheid en ongekreukte eerlijkheid, alsmede door zijne kennis van den handel, zóó bemind en onmisbaar te maken, dat men in het volgende jaar goed vond hem tot raad eu directeur-generaal of algemeen bestuurder van den Nederlaudsehcn handel in Oost-Indiè aan te stellen, waarbij gevoegd werd de betrekking van president of directeur der vestiging te Bantam. Op dit standpunt geplaatst, wist COEN de voordeeligste handelbetrekkingen aan te knoopen, kreeg toegang tot Sjina en Japan, liet den Portugezen, waar hij kon, afbreuk doen, en werd zoo de voornaamste grondlegger van den bloei der Oost-tndisclie Compagnie. Zijne verheffing tot gouverneur-generaal werd spoedig door gebeurtenissen gevolgd, welke u COEN ook als een onverschrokken held zullen doen kennen.
Vestiging der Nederlanders te Jakatra. De drie eerste gouverneurs-generaal hadden zich liet meest in de Molakken opgehouden, en eigenlijk meer met de vloot rondgezworven dan een vasten hoofdzetel gehad. COEN begreep echter a l r a s , dat, zou de handel in Indië op duurzame grondslagen gelegd worden, de Compagnie een vast middelpunt moest uitkiezen, van waar al hare handelingen uitgingen. Een onmisbaar vereisehte daartoe was, dat het hoofdbestuur gevestigd werd op eene plaats in het midden van de Indische handelswereld, en tevens zoodanig gelegen, dat zij door
— 30 — bare eigenaardige ligging het duurzaam bezit daarvan verzekerde. Volgens zijne meening, kon de hoofdplaats der Nederlanders in Lidië nergens geschikter en voordeeli-er gevestigd worden dan te Oenlong-Jam, aan de uitwatering dor Tjidaui of Tuugerauselte rivier. Daar deze grond tot het gebied van den regent van Jakatra behoorde, deed hij aan dezen het voorstel, om dat gedeelte van zijn rijk tot dat einde aan de Compagnie at te staan; doeh do regent vreezende, dat de Nedcrlan- ders daardoor langzamerhand meer invloed zouden verkrijgen, en indachtig aan de voorspelling: „dal eenmaal „eene nul ie run Manken, me! kut/euoogen en blond haar, „Indië zou veroverenT gaf hierop een weigerend antwoord. De pangerang of prins, die gedurende de nun,1,,-iai-i-lioid van den sultan van Bantam dit rijk bestuurde, werd ook hiervan door don regent van Jakatra ingelicht, en beiden besloten, om het plan van COEN zoo sterk mogelijk tegen te werken. De vijandelijke gezindheid van den pangerang, die tegen de Nederlanders daardoor nog meer was opgeruid, bleef COEN met p i e k e n d , en op alles bedacht, wat de belangen der Compagnie in gevaar zou kunnen brengen, besloot hij, met hot grootste gedeelte van zijne manschap en schepen het hoofdkantoor van Bantam naar Jakatra over ie brengen. Het door BOTH in I G l l van den regent van Jakatra gekocht stuk grond, waarop toen reeds eene woning of factorij stond, werd hiertoe ingerigt, de gebouwen ommuurd en zoo goed mogelijk versterkt. COEN bleef echter bij het zich voorgestelde plan; doch door een zamenloop van gebeurtenissen en daaruit
—
10 —
ontstane gevolgen, waarin wij kennelijk de hand der Voorzienigheid zien, werd dit ontwerp, zoo als wij verder zien zullen, verijdeld. De omstandigheden, onder welke COEN aan het bestuur kwam , waren niet gunstig. — Zoo als gij u nog wel zult herinneren, kwamen de Nederlanders het eerst op Java onder de regering van den panembahan ') SENOPATI, vorst van Me/uram. Deze was in 1601 door zijn zoon, panembahan BEDO KRAPIATI (ZOO genoemd naar de
plaats van zijn Overlijden) opgevolgd. Minder eerzuchtig dan zijn vader, voegde hij alleen de provincie Ponorogo bij zijn gebied, en hield zich voornamelijk bezig met een twist over het oppergezag tusschen hem en zijn oudsten broeder. Na eene twaalfjarige regering, werd hij opgevolgd door zijn zoon, die don naam van soesoehoenan aannam, en bij de .lavaansche geschiedschrijvers bekend is onder dm naam van soesoehoenan AGOENG of den GROOTE, OOI eernaam, die hij met regt verdiende; want hij was niet alleen de roemrijkste overwinnaar, maar ook do beste vorst; van wien in de .lavaansche kronijkeu molding gemaakt wordt. Eene regering van 33 jaren stelde hem in staat eerst de oostelijke landschappen : Soerabaja, Djapan, Wirosobo en Malang, en later geheel Java en Madoera, niet, uitzondering van Jakatra en Bantam , onder zijne heerschappij te brengen 2).
') Een vorstelijke titel, echter lager in rang dan die van socsoehoenan en secltan of sultan. 2 ) AU eene bijzonderheid, tijdens de regering van dezen vorst, maken de Javaanschc kronijken gewag van het gebruik van tabak op Java, alsook vau de invoering van koperen mnnt en eene verbeterde tijdrekening.
— 41 — Betrekkingen tusachen de Nederlanders en JhujeUchen te Jakaira. T)e vorst van Mataram liad de loge of factorij dor Compagnie te Djapara doen afloopéri, bij welke gelegenheid drie Nederlanders gesneuveld, drie gewond, en zeventien gevankelijk weggevoerd waren; terwijl al de goederen, ter waarde van 20,000 rijksdaalders, waren geplunderd en geroofd. Tc DjamM op Sumatra, alsmede te Makassar, waren dezelfde roof- en moordtooneelen voorgevallen, en de pangerang van 'Bantam had zelfs een aanslag tegen het leven van COEN gesmeed, die, daarvan door een Sjinees onderrigt, zieh in tijds wapende eu het snood ontwerp verijdelde. — Maar hetgene onzen toestand in die dagen het meest benaauwde, en ons met den geheelen ondergang van onze magt op /ara bedreigde, was de vijandige houding der Engelschen. Dezen , naijverig geworden op onzen voorspoed en meer en meer toenemenden bloei in deze gewesten, spanden met de vorsten van Bantam en Jakaira zamen om ons geheel van Java te verdrijven. Al deze omstandigheden deden den wakkeren OOEN op middelen bedacht zijn, om het dreigend gevaar af te wenden. Hij zond den kommandeur MAAETENSZ BLouK met 160 man naar JDjapara, om dezen vijandigen aanval te bestraften, hetwelk deze met gelukkig gevolg volbragt. Ook naar Makassar werden schepen met troepen gezonden, om ér de zaken te regelen. Van een veel ernstiger aard was echter de verraderlijke zamenspanning van den sultan van Bantam met d'en reKent van Jakaira en de Engelschen tegen de
onzen op laatstgenoemde plaats. Eerst bestond de vijandschap slechts in geheime tegenwerkingen ; doch weldra sloeg zij over tot dadelijkhedeu van de zijde der Engelschen, die op den loden December 1618 een rijk geladen Nederlandsen schip, de Zwarte Leeuw genaamd, verraderlijk overmeesterden, beroofden en de manschap er van gevangen namen, doux vorderde deswege van den Engelschen admiraal, THOMAS DEAL, voldoening en schadevergoeding; doch liet antwoord van dezen was ontwijkend en stond gelijk met eene oorlogsverklaring. De regent van Jakaira, door de Engelschen ondersteund, wierp rondom onze sterkte verscheidene batterijen op, waaruit hij ons van tijd tot tijd beschoot en bestormde. Er bleef dus voor COEX niets anders over dan een beslissend feit te wagen. Hij doet de goederen der Compagnie aan boord in veiligheid brengen, de Engelsche loods en gebouwen, die onze vestingwerken in den wegstonden, afbreken en verwoesten, de gemeenschap van de Engelsche vloot met het land zoo veel mogelijk belemmeren, en alle toegangen tot onze loge zoo veel mogelijk versterken en verzekeren. Nu zoekt hij met zeven schepen de Engelsche vloot, die in het gezigt van Onrust lag, en uit elf wel bemande eu sterk gewapende oorlogsvaartuigen bestond, op, ontneemt haar weder het reeds prijs gemaakte schip, en, indien de Engelschen niet waren versterkt geworden, zou de overwinning aan onze zijde geweest zijn. COEX thans geen kans ziende, den strijd tegen zulk een,- ownnagt vol te houden, achtte hel, daarom raadzaam, eerst naar AUI/JOUM, alwaar destijds het hoof'dmagazijn gevestigd was, te stevenen,
_
43 —
de aldaar gestationeerde oorlogschcpen met zijne vloot te verecuigen en vervolgens tot ontzet der vesting naar Jahatra terug te keeren. Alvorens echter te vertrekken, benoemt hij ÏEEXEB VAN DEN BKOECKE, die zich reeds, door zijne reizen naar Afrika en Arabie, als een o n verschrokken held, vol beleid en ervaring had doen kennen, tot bevelhebber, beveelt hem aan zich tot het uiterste te verdedigen, en zich in den hoogsten nood, niet aan den regent van Jakaira of aan den sultan van Bantam, maar alleen aan de Engelschen over te geven.
Belegering van de sterkte te Jakaira, rer/rek fan UOEN.
na Ut
De gansene achtergebleven bezetting van het fort bestond slechts uit 300 zielen, onder welke nog wel 30 „f 40 vrouwen en 70 of 80 slaven, 25 Japanezcn en 70 Inlanders geteld werden. — De versterking, die den naam van fort eigenlijk niet kon dragen, bestond slechts uit twee pakhuizen, Nassau en Mauritius, die tevens tot woning dieuden, en op bevel van COEN reeds met aarden wallen omgeven waren. Daar echter nog geen aarden borstweringen de artilleristcn op do wallen beschermden, en voor het maken van schanskorven geen lijd schijnt geweest te zijn, nam men kostbare balen zijde en linnen, alsmede Coromandelsche kleedjes uit het magazijn, en stapelde deze nevens de kanonnen op elkaar. VAN BEN BKOECKE hield, om de bezetting niet te ontmoedigen het vertrek van COEN voor haar geheim, en
_
44 —
liet zijn volk dag en nacht aan de nieuwe batterijen arbeiden. In korten tijd wist hij het fort zulk een geducht aanzien te geven, dat de vijand spoedig pogingen tot onderhandeling aanwendde. — Na lang over en weder handelen, raakte men het eindelijk nopens de voorwaarden eens, en liet vroegere vriendschapsverbond met den regent van Jakaira werd hernieuwd. Deze zich hierover verheugd veinzende, noodigt nu VAN DEN BKOECKE tot een bezoek uit, waaraan hij, zonder ecnigen schijn van wantrouwen te geven, voldoet. "Vergezeld van den geneesheer BE HAAN en vijf soldaten, begeeft hij zich op weg; maar naauwelijks is hij gekomen in het paleis van den regent (of liever in zijne bamboezen woning, die zich alleen door hare grootere ruimte van de andere woningen in de dessa Jakaira onderscheidde), of hij wordt onverhoeds aangevallen, langs den grond geslorpt. met voeten getrapt, en geboeid voor den regent on don Engelschen zëevoogd gebragt. Met de kris op de borst?, vorderden zij nu van hem, dat hij aan zijne landgonooten in de, vesting een brief zoude schrijven, onder bedreiging, van anders op de wreedste wijze ter dood gebragt te worden. VAN BEN BKOECKE weigerde echter te gehoorzamen ; doch men dwong er hem toe, en sloot hom vervolgens aan handen en voeten geboeid in een onderaardschen kerker op. Tegen den avond verzocht de koopman in de Bantamsche loge, COKNEUS IIOI'TBKAKEN, die in commissie gezonden was naar den regent van Jakaira, den gevangen bevelhebber VAN BEN BKOECKE te mogen spreken, hetwelk hem werd toegestaan. Tn die bijeenkomst
45 — werd besloten, dat ILOUTMUKKN onverwijld naar Bantam zou terugkecren, en aldaar door zijn invloed de medewerking van den sultan zou trachten te verwerven tot liet in vrijheid stellen van VAN BEN BKOECKE en de zijnen, die zich daarna naar Bantam zouden begeven en aldaar blijven tot de terugkomst van den opperlandvoogd. Don volgenden dag werd VAN BEN BKOECKE van zijne boeijen ontdaan, uit zijne gevangenis geleid, en voorts gedwongen andermaal aan de bezetting te schrijven om zich over te geven, waaraan hij echter niet, dan na vele mishandelingen ondergaan te hebben, voldeed. Inmiddels hadden de Engelschen hunne middelen van aanval hersteld, en aan de westzijde der rivier tegen onze sterkte eene batterij van 3 5 stukken geschut geplant, met het doel, om bij voortdurende weigering haar te vernieleu, en met geweld zich daarvan meester te maken. Bene laatste poging werd echter nog eerst beproefd. Tusschen twee Engelschen word VAN BEN BKOECKE , met den strop om den hals, voor het fort gebragt, en nu dwong men hem zijnen landgenootcn toe te roepen, dat. zij hunne sterkte zouden overgeven. Maar in plaats van den belegerden dien raad te geven, vermaande VAN BEN BKOECKE hen tot volharding en boezemde hun nieuwen moed in. Naauwclijks had hij deze manmoedige taal te midden van het hem dreigende doodsgevaar geuit, of hij werd achterover getrokken en langs den grond weder naar de gevangenis gesleept !
_ - 4(î
—
Vervolg. Intusschen werd de toestand der bezetting hoe langer hoe hagchelijker. De voorraad van het kruid kon nog slechts weinige dagen strekken, het getal zieken was aanmerkelijk toegenomen, en men berekende nog in geene. maand hulp te kunnen bekomen. Met het vertrek van coi<;x, en vooral na de gevangenneming van VAN DEN BKOECKE hadden vastheid van wil, moed en beradenlieid tic ongelukkige veste verlaten. De opperkoopman PIETEi! VAN KAY, die na de gevangenneming van VAN BEN BKOECKE, op verzoek dor bezetting, voorloopig het bevel over de sterkte op zich had genomen, belegde mitsdien een raad, om te overwegen, wat men in dien Imogen nood moest doen. Hoezeer ook de predikant A. J. HüiiSBBÖs en"de kapitein VAN OORCIIM den moed niet verloren, was de meerderheid van gevoelen, dat men thans overeenkomstig den last van COEN kon handelen, en de sterkte op billijke voorwaarden aan de Engelschen overgeven. Van dit besluit werd dadelijk aan don Engelschen admiraal kennis gegeven, die daarop een gemagtigde zond, om over de punten van overgave te onderhandelen. Het gevolg hiervan was, dat er op den Isteu Februarij 1019 een verdrag tot stand kwam, waarbij de onzen zich ^verbonden , om, één dag na de onderteckening er van, de vesting met al het geschut en krijgsbehoeften aan de Engelsehen, en het geld en de koopmanschappen aan den regent van Jakaira af te staan. Daarentegen verbonden de Engelschen zich, om aan de onzen een schip te leveren, ten einde daarmede naarde
= . 47 — kusl van Coromandel of naar elders, doch niet naar de Molukken te stevenen; onder voorwaarde echter, van in negen maanden niet tegen de Engelschen te dienen. VANBEN BKOECKE en de zijnen zouden dadelijk na de teekening van het verdrag hunne vrijheid verkrijgen, en de bezetting alles mogen medcnenien, wat haar persoonlijk toebehoorde. Bovendien zou men van weerszijden gijzelaars geven : van de zijde der Nederlanders twaalf, die aan boord van de Engelsche schepen zouden blijven, totdat aan hot verdrag zou zijn voldaan ; daarentegen zouden vier Javaansehe hoofden en vier Engelsche kooplieden in het fort als pandelingon komen. Voorzeker waren dit harde en vernederende voorwaarden voor zoo veel trouw en heldenmoed ! Doch Cods Voorzienigheid zorgde voor onze dappere landgenootcn ; Zij wilde niet, dat hunne standvastigheid onbeloond zoude blijven! Dezelfde God, door wiens alvermogenden bijstand onze voorouders den strijd voor NoÔrlands onafhankelijkheid teo-en het magtige Spanje gedurende 80 jaren volhielden, on eindelijk het gehate juk afwierpen, was ook hier werkzaam. Toen alle mcnschelijke wijsheid uitgeput, ieder uitzigt op verlossing, zelfs de flaauwste hoop verdwenen was, toen schonk Hij redding on uitkomst, en wel van een kant, van waar men die het minst zou verwacht hebben. Den 2den Eobruarij, al vroeg in den morgenstond, kwamen ecni-o EngelschB sloepen met volk naar het fort; doen de onzen'geen Javaansehe, noch Engelsche gijzelaars ziende opdagen; maar daarentegen bespeurende, dat eenige groepen Javanen zich aan den mond der rivier verzamelden, begonnen weder voor verraad te vree-
zen. Zij weigerden daarom het fort over te geven, zeggende : „zich liever te willen doodvechten dan zich ongewapend te laten verinoorden." Ongetwijfeld zouden de Engelschen zich hiermede niet tevreden gesteld hebben, zoo niet eeiie onverwachte gebeurtenis, waarin wij blijkbaar de hand der Voorzienigheid erkennen, hen genoodzaakt had dit werkeloos aan te zien. Wij hebben reeds vroeger gezien, dat HODTBBAKEN met VAN BEN BKOECKE was overeengekomen om de hul]) van Bantam in te roe])en, en hierin was hij naar wensch geslaagd. De sultan van Bantam beducht, dat, wanneer de Engelschen en Jakatrauen over de Nederlanders zegepraalden, zijn eigen rijk door dezen bedreigd zou worden, of wel, omdat, hij het naar onafhankelijkheid strevende Jakaira weder onder zijn onmiddellijk gebied wilde terugbrengen, liet de Bantamsche hulptroepen te Jakaira met 2,000 man versterken, met last om, wanneer do Nederlanders zich mogten overgeven, alsdan voor de belangen van het Bantamsche rijk te waken. De Bantamsche toemenggoeng') ontving nog tijdig genoeg dit bevel, liet echter hiervan niets blijken, en toen men op den 2den February 1019 tot de overgave zou komen, begaf hij zich stoutmoedig naar den regent van Jakaira, en zette hem, bij liet overhandigen van den lastbrief, de kris op de borst ; hem de keuze latende, om onverwijld zijn rijk aan den pangerang van Bantam over te geven, en met ' ) Toemenggoeug, ook wel Boepaü, is de titel van liet hoofd van een Kewcst of van een llegent. De titels van ambtenaren, in rang volgende op een Tücmenggoeng, zijn die van Wedono, Panewoe , Kliwon, Dentang, Belel, Veriliggi of Loera, Mantri, enz.
— 49 — de zijnen zijn grondgebied te verlaten, of zich op hetzelfde oogenblik van het leven beroofd te zien. De regent, verpletterd door zulk een onverwachtcn aanval, koos in zijn doodsangst het eerste. Hij deed onvoorwaardelijk afstand van al zijne regten on vertrok met eenige volgelingen en leden van zijn gezin naar cene afgezonderde plaats, waar hij tot aan zijn dood zijn bestaan in de visehvangst moest zoeken.
Inneming van Jakaira en stichting van Batavia. De Bantamsche toemenggoeug liet nu dadelijk aan do onzen weten, dat zij van hem niets te vreezen hadden; doch door die sehoone belofte liet de bezetting zich niet in slaap wiegen. Niettegenstaande bleven de ouzen door deze gebeurtenis in het bezit van het fort, dat zij den naam van kasteel Batavia gaven ; de vier bastions kregen de namen van Jf'estfriesland, Geldria, Zeelmidia en Ilollandia. Den 12den Maart werd, volgens een brief van
den
predikant
UULSEBOS
aan
VAN BEN BKOECKE,
„dit besluit met eenige plegtigheid den volke bekend " Onder het roereu der trommen, werden de klokken geluid, eu loon daarop de geheele bezetting zich voor het huis Mauritius had vereenigd, werd een kleed weggenomen, dat boven de poort aan de galerij van dat huis was bevestigd, en met groote witte letters prijkte daar de naam BATAVIA. Een feestmaal besloot de vreugde van den dag. De Engelschen waren door dien ommekeer van zaken zóó zeer in hunne ontwerpen
— 50 — te leur gesteld, dat zij van dat oogenblik af aan niet allben alle vijandelijkheden! staakten, maar ons zelfs hulp en bijstand tegen de Javanen aanboden, en den raad gaven, niet te veel op de viendsehap der Bantammere te vertrouwen. Dezen begonnen dan ook al apoedig openlijk met hunne baatzuchtige oogmerken voor den dag te komen. VAN BEN BKOECKE en zijne lotgenooten werden gevankelijk naar Bantam gevoerd, en het fort door den Bantamschen toemenggoeug, in naam van don sultan, opgeéiseht ; doch de onzon , inmiddels met twee schepen een nieuwen voorraad buskruid bekomen hebbende, hielden de zaak slepende om daardoor tijd te winnen. Ook hoopte men spoedig hulp uit de Molukken te ontvangen, daar met twee aan het fort gekomen schepen , welken het gelukt was aan de Engelsche schepen te ontsnappen, den gouverneur-generaal COEN op Ambaiuu berigt gezonden was van den hagchelijken loestand der bezetting, en men daarbij levens dringend om hulp verzocht had. Don 1 Oden Mei kwam één dier sohepen, de ('ri/ou, terug mot twee radon van Indië, IMI;TEK DE (:Ai:i'i:vrii:i: on &.NDHIES SOEKU , die door COEX waren afgezonden, om hot fort te helpen besehermen en de tijding' over te brongen, dat hij zelf spoedig zou volgen. O]) den 2 7 sten Mei kwam het jagt Klein Ilollandia ter reede van Jakaira en b ragt oen brief van COEX mode, geschreven van J)japara , en gevigt aan de hier boven genoemde raden van Indië, waarbij hij hun gelastte, onmiddellijk aan don sultan van Bantam te schrijven, dat hij zich omtrent de zaken te Jakaira onzijdig zoude houden; hiermede alzoo den schijn aannemende, alsof
— 51 — bij geli eel onkundig was van bet verraad , aan den regent van Jahatra gepleegd. De gouverneur-generaal was in bet begin van Mei niet zijne vloot uit de MoluMen gezeild, bad in bet voorbijgaan Djapara aangedaan, voor de tweede inaal de negorij aldaar verwoest, tot straf voor de vroeger gepleegde gruwelen, en kwam met eene vloot van 18 soliepen den 2Ssten Mei, in den namiddag, ter reede van Jakalra aan. Be Engelsche sebepen hadden hem niet afgewacht, maar waren op het berigt van de nadering der vloot Straat Soenda uitgezeild. Dadelijk begaf COEN zich met LA.ÜBENS BEAAL en zijn gevolg naar bet fort, alwaar bij, zoo als ligt te deuken is, met de meeste belangstelling en vreugde ontvangen werd. Zijne aankomst schonk aan allen den verloren moed weder, en dankende verhieven zij oog en hart ten hemel voor de 000 huig verbeide uitkomst. Den 3 O sten Mei 101'J trokken de onzen, verdeeld onder 13 vaandels., al zeer vroeg in den morgen, uit bet fort op de versterkte clessa aan, bestormden haar van de voorzijde, drongen door de houten en bamboezen borstweringen been, en kwamen alzoo danr binnen, weinig tegenstand vindende, daar de Jakatrauen met 3,00Ü gewapende Bantammer* al zeer spoedig aftrokken. COEN nam nu van de dessa plegtig bezit voor en ten behoeve van Hunne llowj Mögenden de Alijemeeue Stalen der Vereenigde Nederlanden, Zijne Princelijke Excellentie MAUitiïS VAN OBANJE en de Heeren der O. I. Compagnie, in wier naam hij het hoogste gezag in deze gewesten uitoefende. Den volgenden dag reeds deed COEN VAN DEN BUOECKE
— 52 — en zijne lotgeuooten opëischen, en gelastte den sultan van Bantam, hen binnen vier en twintig uren in vrijheid te stellen, zoo hij ergere gevolgen wilde voorkomen. Nu meenden de gevangenen, dat hun laatste uur geslagen was; maar do sultan bedacht zich weldra en leverde ben uit', alle schuld op de Engelschen en Jakatranen werpende. ' Na deze overwinning was de eerste zorg van COEN, om zich met de Engelschen, ter bestrijding der Spanjaarden en Portugezen, te verstaan, ten einde gezamenlijk den koophandel hunner gebieders in {Europa te doen bloeijen. Het veroverde Jakalra ontving, even als het fort, den naam Batavia, tegen den zin van COEN, die het Nieuw-Hoorn had willen noemen '). De stad, door COEN aanmerkelijk versterkt, verhief zich eerlang, door nuttige inrigtingen en prachtige gebouwen verfraaid, zóó luisterrijk op de puinboopen van bet oude Jakalra, dat zij als de koningin van het Oosten begroet, de stapelplaats van deu Oosterschen wereldhandel en de zetel der hooge regering werd. In 1621 deed COEN een togt naar de Banda-eilanden, en bragt deze geheel tot onderwerping. De meeste Bandanezen werden naar Java verbannen; vele van hen namen uit eigen beweging, ten einde dit lot te ontgaan, de wijk naar de Aroe-eilanden. Van nu aan trachtte men de Banda-eilanden met Europeanen te bevolken. ' COEN zond er, na zijne terugkomst te Batavia, 400 Europeanen heen, onder welke de helft vrouwen ') Cora bleef schrijven: Fori Matra, totdat, op ontvangen hevel nit Nederland, in 1631 die naam weder in Batavia veranderd werd.
— 53 — en meisjes. Aan ieder huisgezin werd een stuk grond — een notentuin of perk toegewezen. De Compagnie zorgde voor slaven, die van Nieuw-Guinea of Makassar werden aangebragt en op de perken werkten. Binnen een tiental jaren waren er reeds een duizendtal Christenen, meest Europeanen, die tot zekere prijzen de muskaatnoten en foelie aan de Compagnie moesten leveren. Nadat
COEN PIETEB BÏÏ CABPENTIEB tot zijn opvolger
benoemd had, keerde hij in 't begin van 1,-683 naar Nederland terug. VAN DEN BBOECKE was reeds in 1620 door COEN naar Surale gezonden als kommandeur en directeur der kantoren in Hindoestau, Perzië en Arabie. Na in die hoedanigheid ruim negen jaren gediend te hebben, vertrok bij weder naar Batavia, woonde de tweede belegering van die stad in 1629 bij, enkeerde den 15den December van dat jaar, na een 17jarigen diensttijd, als kommandeur over de retourvloot naar Nederland terug.
PIETEB DE CABPENTIEB.
De gouverneur-generaal DE CABPENTIEB aan\ aardde het bewind onder gunstiger omstandigheden dan zijn voorganger. De hagchelijke toestand, waarin de Nederlanders ten tijde van COEN verkeerd hadden, bad plaats «emaakt voor een gelukkiger en gunstiger tijdvak. De roemrijke verovering van Jakalra, de kort daarop behaalde overwinning op de Bandanezen, en de vernedering van den sultan van Bantam hadden ons gezag niet
weinig luister bijgezet; terwijl de in 1619 gesloten overeenkomst tusschen de Engelsche en Nederlandsche O. I. Maatschappijen ons ook van dezen kant tegen den vijandigen naijver der Engelschen verzekerde. D E CABPENTIEB maakte zich de zegeningen des vredes ten nutte, om de nieuw gestichte stad door de invoering van nuttige instellingen en wijze wetten hoe langer hoe meer onder een geregeld bestuur te brengen. Zijn naam is gegeven aan een gedeelte der noordkust van NieumHottand, ten westen van het later ontdekte Nieuw Zcidll'ales, en aan de diep landwaarts inloopeude golf van CarjH'u/aric, die in 1628 ontdekt werd. Jn 1627 werd door het schip, het Gulden, Zeepaard, van Middelburg, de zuidkust ontdekt, die naar den opperkoopman-.PiETEB NUYTS genoemd werd, en in het volgende jaar door kapitein DE WIT de noordkust vail Nieuw-Holland tusschen den 13den en 23sten graad zuiderbreedte. CABPENTIEB sloot een handekwrbond met de bewoners der Aroe-eilanden, waarbij zij de Compagnie als souverein erkenden ; het eiland Formosa werd ook in dezen tijd aan de Compagnie afgestaan, en te Tajowau het fort Zeelandia gesticht (1621). Op Grool-Banda werden de forten Hollandia, Waaijer, Morgenster en Kuilenburg gebouwd, en ook liet eilandje Rozengein en het schiereiland Hoewamoliel {Ceram) versterkt ') Gedurende het bewind van CABPENTIEB had er te . IM-
boina een allertreurigst voorval plaats, dat op nieuw den weg van twist en vijandschap tusschen de Nederlanders ') In 1C57 werd op Uan'ipa het fort Ha/itrot'i», en in 1078 op Netra het fort Behjica gesticht.
"
eu de Ëngetecbsn dreigde te openen. Het was de ontdekking eener zamenzwering van de aldaar gevestigde Engelschen met negen Japanezen cu één Portugees , die ten doel had dé overrompeling van het kasteel, alsmede de gevangenneming en verwijdering van den gouverneur en de in dienst zijnde personen der O. I. Compagnie. De. zamen/.weerders werden, na ondergaan verhoor, schuldig bevonden aan het verraad, en ter dood veroordeeld, ten gevolge waarvan op den 27sten Eebruarij 1623 negen Engelsehen, negen .lapanesche soldaten en één Portugees de doodstraf ondergingen ; terwijl de overige BngelioheDj, als onschuldig bevonden, op vrije voeten werden gesteld. De teregtstelling had plaats buiten voorkennis van den gouverneur-generaal, en ook zonder dat de raad van verdediging ') te Batavia daarop geboord was. Dit noodlottig geval, door de Engelschen „de moord van Amhoiua" genoemd, werd in Engeland zeer hoog opgenomen, en naderhand dikwijls van de zijde der Engelschen als een schrikbeeld of voorwendsel gebruikt, wanneer zij iets van de Nederlanders wenschteu te ontvangen, of verlangden bun den oorlog aan te doea. Van dén anderen kant was echter de uitkomst op zich zelve en in hare verdere gevolgen hoogst voordeelig voor de O. I. Compagnie, dewijl zij daardoor van gevaarlijke mededingers verlost werd; want van dit oogenblik af verlieten de Engelschen de oostelijke eilanden m den. Jkdmlm An-higel, en ook hunne factorij.*,#***» werd kort daarna opgebroken. TV D e s e r s i bestond, ingevolge het verdrag tusschen de Eagekche en Nederlandse maatschappijen, in 1010 te Londen gesloten mtadt leden, van iedere zijde vier, en hield ntta« te Bantam ot te Jakalra.
— 56 — Eeeds dadelijk na de terugkomst van COEN in de N& dertauden hadden de bewindhebbers der Compagnie, tot wier getal bij thans behoorde, hun verlangen geuit, hem weder als landvoogd naar hidië te zenden ; zij drongen hierop nog te meer aan, naardien DE CABPENTIEB middelerwijl zijn wensch aan de Kamer van XVIIen had te kennen gegeven om naar zijn vaderland terug te keeren. COEN nam op zekere voorwaarden het voorstel aan, vertrok uit Nederland met eene naar Batavia bestemde vloot van negen schepen, en kwam aldaar op den 27sten September 1627 aan '). Volgens den geschiedschrijver VAI.ENTIJN zou COEN zich op dezen togt tot op zekere hoogte als konstabelsmaat vermomd hebben, ten einde zijn vertrek uit Nederland voor de Engelschen geheim te houden; doch daar hij met zijne vrouw naar Indië terugkeerde, en deze met hem op hetzelfde schip was, komt ons het verhaal van den konstabelsmaat niet zeer geloofwaardig voor. — Wel werd liet vertrek van COEN voor de Engelschen geheim gehouden ; daar dezen op hem zeer gebeten waren, niet zoo zeer om het gebeurde te Amboiuu, als wel om zijne handelwijze te Bantam en te Jakalra. Den 30sten September nam COEN het hoogste gezag in deze gewesten andermaal op zich. CABPENTIEB vertrok daarop den 8Osten November deszelfden jaars naar T ) De bezoldiging van den oppei landvoogd werd toen gebragt van ƒ 800 op ƒ 1200 'smaauds, behalve ƒ 000 'smaauds tafelgcld en zoo veel wijn, olie, boter en wijnazijn als voor eeue wel geregelde huishouding noodig was. Die verstrekkingen, waarvan later door vele Compngme's dienaren een schromelijk misbruik gemaakt i s , zijn der Maatschappij duur te staan gekomen.
Nederland vertrok, alwaar hij den 5den September 1659 in hoogen ouderdom overleed.
Eerste belegering van Balaria. Te regter tijd verscheen zulk een uitstekend bevelhebber weder te Batavia. Hij moest het nog zwakke fort en eene stad, welke naauwelijks in bare opkomstwas, tegen den magtigsten vorst van Java, den soesoehoenan AGOENQ, verdedigen. — Wij hebben reeds gezien, hoe verraderlijk deze vorst de Nederlanders, toen zij in den crgsten nood waren, bad getracht te onderdrukken. Hij schijnt het ontwerp gekoesterd te hebben om zich van geheel Java meester te maken — een doel, hetwelk hij in SfjjM drie-cn-dertigjarige regering bijna bereikte ; terwijl daarenboven de Javaansehe koloniën op Sumatra en Borneo {Palembang en Bandjermashi) hem hare hulde betoonden, en zijn roem tot Celebes doordrong In 1022 had hij Soerabaja belegerd, en den vorst" door een afschuwelijk middel tot onderwerping genoodzaakt. Hij deed namelijk de rivier, welke door die stad loopt, afleiden, krengen en andere rottende zelfstandigbeden in de bedding werpen, en toen den stroom zijn ouden loop hernemen, zoodat bet water vergiftigd werd. Het gevolg biervan was, dat de vorst van Soerabaja zijn zoon afzond om den overwinnaar als opperl,c(.r te huldigen. Hij zelf werd leenman des soesoeboenans, die hem in 1628 naar Giri {Grisséh) zond, om het 'kerkelijk opperhoofd dier plaats tot gehoorzaam-
beid te dwingen, waarin hij ook eindelijk slaagde, vooral door den moed zijner heldhaftige vrouw WANDAN SABI. Terwijl dit iii het oostelijk gedeelte van Java gebeurde, had de socsoehoenan tevens zijne blikken naar het westen gewend, om het rijk van Bantam, het magtigste aan dien kant, te overweldigen. Doch eerst moest hij hiertoe de nieuwe Nederlandsche raagt te Balitria vernietigen, die als de steun van Bantam werd beschouwd. Keeds in 1620 had hij den Nederlanders om hulp tegen Bantam verzocht en zulks meermalen herhaald, doch telkens ontwijkende antwoorden bekomen. Maar zulk eene weigering, hoe beleefd ook, kon niet nalaten de trotschheid van den Oosterscben dwingeland te kwetsen. Eerst trachtte hij, hoewel te vergeefs, door verbod van toevoer de stad tot zijn wil te dwingen ; doch vervolgens nam hij de toevlugt tot een openbaren oorlog. De magt van dezen vorst was verbazend. De twee legers, die hij onder bevel van den toemenggoeng WIRO KESOEMO naar Batavia zond, werden te zamen op 80 of 100,000 man begroot. Alvorens de boofdmagt kwam opdagen, zond de socsoehoenan een aantal vaartuigen met hoornvee, rijst, kokosnoten en suiker, onder geleide van 900 man, naar Batavia, om, zoo als liij voorgaf, aan een verbond te voldoen, dat in het vorige jaar met hem gesloten was ; doch de Nederlanders lieten zich hierdoor niet verschalken. Al dadelijk baarde een zoo sterk geleide achterdocht; maar nog meer werd deze bij hen opgewekt, toen het op den 2 Isten Augustus 1628 door nog zeven andere vaartuigen gevolgd werd, wier bemanning, even als van de eerst aangekomen.
praauwen, gewapend was. Des nachts verlieten de Javanen hunne vaartuigen, overrompelden de biutenwacht, en drongen met eene overmagt tot in de vesting, welker bolwerken nog onvoltooid waren; doch de Nederlanders waren op hunne hoede; want, hoewel de Javanen ditmaal met veel moed en verwoedheid vochten, werden zij echter door een hevig geweervuur tot staan gebragt. Nu kwam bet tëger van den soesoebocnan, om hetgene door list niet -eslaagd was, met geweld te verkrijgen. Eer wij echter dit merkwaardig beleg verbalen, zal het noodig zijn iets te zeggen van de toenmalige gesteldheid der belegerde stad.
Vervolg. Oud-Batavia is gebouwd op
—
60
—
ren, die ook in het fort altijd hunne vergaderingen hielden , en eene Hervormde kerk. De buitensterkten, zoo als Antjol ten oosten, Anglcéh ten westen, Noordicijk, Rijswijk en Jakalra ten zuiden , waren van lateren tijd. De bezetting bestond in 1629 uit vijf of zes compagniën, en het getal der Sjinezen, die schatting betaalden en aan de regering zeer gehecht waren, bedroeg toen reeds 5 of 6,000 koppen. Het getal Japanezcn was te dier tijd ook zeer aanzienlijk: zij vormden, bij de verdediging van Batavia, niet de Mardijkers of vrije Inlanders drie vaandels of 210 man, en waren dappere soldaten. De stad zelve was zeer ondoelmatig, oj> de Hollandsehe wijze, aangelegd, en met verscheidene kanalen of grachten doorsneden. Zij lag mede op den regteroever der Tjiliwoug ; eerst later werd zij tot over den anderen oever uitgelegd. De stad prijkte reeds met een nieuw stadhuis of raadhuis, waarin de beeren schepenen , voor de eerste maal, in Maart 1627 vergaderden, eene weeskamer, secretarie en gevangenissen. Zij was toen reeds verdeeld in wijken, had de gansche lengte, welke zij later behield, terwijl de breedte ruim een derde minder was dan later. Slechts ééue gracht, de later zoo beroemde Tijgersgracht, liep toen van bet zuiden naar het noorden door de stad, die door wachthuizen en redoutes omringd was. Ten tijde van COEN had echter Batavia die uitgebreidheid en die paleizen nog niet, die deze stad eenmaal als Koningin van het Oosten zouden doen begroeten. De huizen waren in dien tijd meestal nog onaanzienlijk, van steen en bamboe gebouwd, en met atap of riet gedekt ; alle waren zij omringd door groo-
_
61 —
tere of kleinere tuinen. Het kasteel was nog slechts aan de zuidzijde door de stad ingesloten. Het was nog eene zeer beperkte stad, die naauwelijks een bestaan van negen jaren telde, en aan welker zuidzijde nog vele plekken onbebouwd lagen. Dit gedeelte werd nu ook met grachten en wallen zoo goed mogelijk versterkt, en de gèheelè magt, waarover de Nederlanders te beschikken hadden, daar binnen getrokken, ten einde zich des te beter te kunnen verdedigen. Het stadhuis, alwaar de burgers tijdens de belegering hunne verzamelplaats luidden, werd eveneens versterkt, van geschut voorzien, en kreeg eene extra-compagnie soldaten van 100 man in bezetting tot hulp van de burgerij. Ook werd er eene uitdecling van wapens gedaan onder hen, die de zwakste steenen huizen hadden. De vijanden, die nu van dag tot dag aangroeiden, naderden thans tot op een pistoolschot de vesting, en begroeven zich tusschen werken van ineengevlochten hout en bamboe, opgevuld met aarde; doch van hier werden zij spoedig verdreven, waarbij de Sjinezen, bij het doen van uitvallen, zich zeer dapper gedroegen. Met 300 soldaten, 300 burgers en een groot aantal Sjinezen werden zij uit al hunne stellingen verdreven, en, volgens opgave der onzen, zouden bij die gelegenheid wel 1200 ol' zelfs wel 3,000 vijanden tegen 12 Nederlanders gesneuveld zijn. Deze overwinning was te roemrijker, daar de vijand, van de zwakheid onzer verdedigingsmiddelen bewust, op eene zeer gemakkelijke zegepraal had gehoopt, en de soesoehoenan hun uitdrukkelijk geboden had, niet dan als meesters van Batavia terug te koeren.
— 62 — De vijand was door deze nederlaag niet weinig ontmoedigd, en zonder verwijl besloot COEX nu, hem in zijne legerplaats zelve aan te tasten. Eene bende van 2,900 man (onder welke slechts ruim 600 Nederlanders, zoo burgers als soldaten), onder .IEAX JAQUES LE ramv., gewezen gouverneur der MolttM-en, drong van alle kanten in 's vijands legerplaats, deed den veldheer met wel 10,000 man sneuvelen, en dreef de overigen op eene verwarde vingt. Tachtig vaartuigen der Javanen werden genomen of verbrand. De Sjinezen betoonden hier weder eene krachtdadige hulp; doch toen de vijand op eens stand hield en den aanval vernieuwde, lieten zij de Nederlanders in den steek, waardoor onder dezen eene e verwarring ontstond. Hiervan maakten de Javanen gebruik, en dreven de bezetting naar de stad terug; met een weinig meer moed hadden zij met de vlugtelim>-en naar binnen kunnen dringen, alwaar zich niet één gezond soldaat bevond; doch ( iods Yaderzorg waakte ook thans voor de onzen. Hoewel eene nieuwe bende, volgens sommigen wel 15 of 20,000 man sterk, de belegeraars te huil) kwam, scheen de nieuwe veldheer, üs'OTO DJOWONO, evenwel geen moeil genoeg te hebben om een storm te wagen. Hij trachtte nu de rivier af te leiden; doch toen ook dit mislukte, deed hij nog een aanval op het punt llulhiiulin, maar vruchteloos. De twee Javaansche grooten, MANDOERO KEDJO en wn.o ÏIKTO, die dezen aanval bestuurd hadden, werden met hun volk, ingevolge den last des soesoehoenaris, bij hun 'vertrek naar Batavia medegegeven, onthoofd, gekrist of met lansen doorstoken; waarop de veldheer, zijn doel
— 63 niet kunnende bereiken, het beleg opbrak; maar daarvoor ook, b'j den soesüehoeuan teruggekeerd, de doodstraf onderging. Men wil, dat er van de 100,000 man sleehls 10,000 terugkeerden.
Tweede belegering van Batavia. De soesoehocnan was echter hierdoor niet ontmoedigd, maar vernieuwde den aanval in het volgende jaar. Ten einde des te beter zich te kunnen toerusten, verzocht hij om den vrede; doch zijn ontwerp werd ontdekt. Een zeker WAKOO , één der onderbevelhebbers des soesoehoenans, die met een voorraad rijst te Batavia kwam, werd gevangen genomen, en bekende, dat te Tegal eene groote hoeveelheid levensmiddelen bijeengebragt, het geschut reeds verzonden was, en het leger binnen drie weken te Batavia verwacht werd. Nu deed men in allerijl de stad en het kasteel versterken, en het leger des vijands zoo veel mogeb'jk allen toevoer afsnijden. Eene uitrusting' ter zee, onder BLOCK, vernielde den verbazenden voorraad padi ' ) , die te Tegal was bijeengebragt. Niettegenstaande trokken de legerbenden des soesoehoenans op, en kwamen den 22sten Augustus 162!) weder vóór Batavia. Van drie zijden sloten zij de stad in, en deden onderscheidene aanvallen ; doch werden telkens door de onzen terug geslagen. Gebrek aan voorraad deed zich ook al dadelijk gevoelen, en bij T
) Padi is de rijst in den bol-ter.
_
64 —
herhaalde uitvallen door de onzen gedaan, werden hunne werken en batterijen gedeeltelijk vernield, doch telkens weder door hen hersteld. Een algemeene aanval op de stad, in den nacht van den 20sten September, werd dapper afgeslagen, inzonderheid had de vijand het dezen keer gemunt op eene schans aan de zuidzijde der stad, die slechts door 16 man verdedigd werd. Die mannen verweerden zich dapper; doch eindelijk waren al hunne patronen verschoten. Nu namen zij hunne toevlugt tot. het werpen van steencn ; doch spoedig bleek het, dat zij door dit middel den vijand niet lang meer konden tegenhouden. — Daar herinnert zich een hunner, welkeen afkeer de Javaan heeft van alles, wat onrein i s , en hij werpt den bestormers menschendrek op het lijf, hetwelk door zijne strijdmakkers wordt nagevolgd. Dit hielp: de Javanen deinsden al scheldende en schimpende af; terwijl kort, daarna ontzet uit de vesting opdaagde. Dien nacht overlaadden de Nederlanders zich met roem, en sloegen, naar men wil , wel 60,000 man af, die men tegen hunne versterkingen had doen oprukken. In dienzelfdcn nacht overleed de opperlandvoogd. Reeds ernstig ziek, was hij evenwel de belegerden in moed en volharding voorgegaan; rusteloos was hij onophoudelijk werkzaam geweest; zorgvolle dagen en nachten had hij doorgebragt : geen wonder dat hij eindelijk bezweek. Eén dag na
de begrafenis van COEN kwam JACQUES
SPECX, met den rang van raad van hidië en directeur van den handel, uit Nederland te Batavia, en werd als opperlandvoogd ter vervanging van COEN verkozen. Nog eenmaal, op den 29steu Sèpteiritier,
deden de
— 65 — Javanen een wanhopigen aanval ; doch werden met groot verlies terug geslagen. Door de mislukking dezer laatste poging geheel ontmoedigd, staken zij hunne legerplaats in brand, koelden moorddadig hun wrok aan 7 of 800 ongelukkigen van hun eigen volk, en vertrokken. Kort vóór hun aftogt hadden zij de rivier van Batavia afgedamd, en hunne lijken beneden de afdainming daarin geworpen, om alzoo het water te bederven, en op die wijze de bezetting vergiftigd drinkwater te doen gebruiken. Dit veroorzaakte aanvankelijk groot ongemak; doch door het graven van putten, die goed welwater opleverden, had het geen nadeelige gevolgen. Zoo werd dan de magtigste vorst van Java met eene verbazende legermagt door een handvol volks tot tweemaal toe geslagen. Aan de meerderheid dei' Europesche krijgskunde, de dapperheid en het vooruitziende beleid van COEN; maar vooral aan ziekte en gebrek, waardoor veel duizenden Javanen stierven, moeten, onder de leiding der Goddelijke Voorzienigheid, de bevrijding van Batavia en het geringe verlies, dat de Nederlanders daarbij leden, worden toegeschreven. De overwinning, op den soesoehoenan behaald, had de gelukkigste gevolgen voor de kolonie; zij werd daardoor voor eeuwen bevestigd; de rmigt der Inlanders was aanmerkelijk geknakt, en de zedelijke kracht der onzen niet weinig toegenomen.
;>
— 66 — ANTONIE VAN DIEMEN. — Uitbreiding der Compagnie. I'esti'ging op Ceilon en eenige eilanden in den Indischen Archipel. Malaka ingenomen. ABEL TASMAN. ANTONIE
VAN
TJIEMEN,
die
KENIHUK
BBOUWEB
sis
opperlandvoogd in 1636 opvolgde, was ecu man, die, door uitstekende bekwaamheden en buitengewonen ijver in de dienst der Compagnie, dezen hoogen rang waardig was. Onder zijn bestuur bereikte de Compagnie bijna het toppunt harer magt. Hij was de zoon van een burgemeester van Kuilenburg, en als adelborst naar India gekomen. Zijne bekwaamheden bezorgden hem hier spoedig bevordering. Hij schreef eene zeer vlugge hand en had een uitmuntenden stijl, gelijk spoedig bleek uit het stellen van verzoekschriften voor soldaten. Dit werd bij de regering opgemerkt, en de opperlandvoogd nam hem als klerk in dienst. Toen men kart daarna zóó verlegen was om een algemeenen boekhouder, dat men, bij gebrek aan geschikte personen, volgens de eenvoudigheid in die dagen, de trom liet roeren, ten einde te zien, of ook iemand der soldaten of andere personen zich in staat gevoelde dit gewiglig ambt te bekleeden, was VAN MEMEN de eenige, die zich hiertoe aanbood. De post werd hem toevertrouwd, en hij vervulde dien met zóó veel lof, dat hij spoedig tot opperkoopman en in 1625 tot raad van Tndie opklom. Gedurende het bewind van VAN DIEMEN breidde de Compagnie hare handelsbetrekkingen meer en meer uit.
— 67 — Op de Kei- en Aroe-eilanden vestigde zij zich en rigtte op een der laatsten een versterkt kantoor op. In 1633 ging een gezantschap naar Bali; Soembau-a, Floris eu andere eilanden werden bezocht. Op vele dier eilanden schonk men aan de orang ka/a's of dorpshoofden eene Nedcrlandsehe vlag met het naamcijfer der Oost-Indische Compagnie in de witte baan, een rotting met zilveren knop en somtijds daarenboven nog montéring of uniform : een driekanten hoed, een rok en broek. Op Ceilou werden belangrijke overwinningen op de Portugezen behaald, ten gevolge waarvan Negombo en Punt de Galle in het bezit der Compagnie kwamen (1645). Belangrijk waren de winsten, die de Compagnie toen reeds van den handel in kaneel en olifantstanden trok. Ook de handel op Berzië was niet onbeduidend. Men verkreeg van daar rozewater, schiraswijn, rhabarber, enz., welke koopwaren met kameelen van Ispahan naar Oamron en van daar verder over zee naar Snra/e vervoerd werden. Daarentegen werden van onzen kant veel Moluksche specerijen, suiker en sapanhout ingevoerd. Nog altijd hadden de schepen , die de kust van Malabar bezochten , gelegenheid den Portugezen afbreuk te doen. Vele hunner schepen werden in dien tijd door Nederlandsclie genomen ; zoodat de Portugezen aan den president der Engelsche loge te Surate verlof verzochten, om onder Engelsche vlag hunne goederen van Ooa naar Makao te brengen. In 1641 werd Malaka door KAAKTEKOE , met hulp van van den vorst van Bjohor, op de Portugezen veroverd, en ten gevolge daarvan werden Bintan en de meeste eilanden ten zuiden van het schiereiland in bezit genomen.
— 68 — Op vele andere plaatsen in Lidië werden ook door VAN DiEMEN belangrijke handelsbetrekkingen aangeknoopt, zoo als in Tonkin, Siam en Kambodja, en met ALLOE OEDDIN , koning van Goa of Makassar op Celebes. In 1640 werd de Ncderlandsche factorij van Firando naar Besima verplaatst, Nagasaki alleen voor den handel met vreemdelingen opengesteld , en aan de Nederlanders en Sjinezen alleen vergund aldaar handel te drijven. VAN DIEMEN plaatste ook eene bezetting op het eiland Mauritius. Sedert dien tijd diende het den Nederlanders tot ververschingsplaats, en tevens tot het doen van herstellingen aan de schepen op de lange uit- en t'huisreizen. Na de stichting aan de Kaap de Goede Hoop werd het minder bezocht, totdat het onder VAN HIEBEEK geheel verlaten werd, en de planters tegen wil en dank genoodzaakt werden zich aan de Kaap te vestigen. De Eranschen namen er in 1715 bezit van, en noemden het Ile de France. De Engelschen veroverden het in 1 8 1 0 , en gaven het weder den naam van Mauritius. Het eiland Formosa werd meer en meer belangrijk voor ons. Gunstig voor den handel op Sjina, Japan en Siam gelegen, werd de hoofdplaats Tajowan eene der belangrijkste bezittingen buiten Java. De landbouw breidde zich daar ook meer en meer uit; duizenden pikols suiker en hertevellen werden van daar naar Japan uitgevoerd. De "-ezonde luchtstreek en de vreedzaamheid der Inboorlingen lokten er veel Nederlanders heen, hetwelk ook door de regering zoo veel mogelijk werd aangemoedigd. Men telde destijds op Formosa drie predikanten, één proponent en drie krankbezoekers ; terwijl het getal on-
— 69 — derwijzers en kweekelingen, onder welke meer dan dertig Europeanen, ruim vijftig bedroeg. Eeeds in dien tijd was een aantal van 3000 koppen, onder welke een derde militairen, die jaarlijks uit Nederland gezonden werden, niet voldoende. VAN DIEMEN schatte het aantal menschen, jaarlijks in ludic benoodigd, op 4 à 5000. Tijdens het bestuur van VAN DIEMEN werden vele scheepstogtcn naar onbekende streken gedaan. Hoewel ondernomen niet het doel, om nieuwe handelskanalen te zoeken , of rijke zilver- of goudmijnen te vinden, werden het eigenlijk ontdekkingstogten. Zoo deed ABEL TASMAN vele ontdekkingen in de Zuidzee en op de kusten van Nieuw-Holland. Een gedeelte der Noordweslkust werd door hem naar VAN DIEMEN genoemd, even als het eiland, dat door de Bas-straat van Nieuw-Holland gescheiden is , en thans Tasmania genoemd wordt. Gedurende het ruim negenjarig bewind van VAN DIEMUN werden de zaken van kerk en school niet minder behartigd dan de geldelijke belangen der Compagnie. Eeeds in 1625 bezat Batavia eene school, waarin niet alleen Europesche kinderen, maar ook „Maleische en Jakatrasche dochters" onderwezen en opgevoed werden totdat zij huwden. Deze school, die vernield staat als „ een sieraad der stad Batavia' was eigenlijk meer een opvoedings-gestieht en weeshuis te gelijk. Behalve ééne school voor kinderen van Europeanen en céne voor Inlandsche Christenen, verkreeg de stad ook door hem hare eerste latijnsche school of gymnasium, onder de leiding der Bataviasche predikanten, bestemd voor
— 70 — twintig of dertig leerlingen, met het doel om ze tot godsdienst-leeraars op te leiden. Ten tijde van VAN DIEMEN stond aan liet hoofd dier inrigting de predikant STERTHEMius. De groote zaal op het kasteel, alwaar des morgens en des avonds het gebed werd gedaan, hetwelk door de in het kasteel aanwezige ambtenaren en militairen moest worden bijgewoond, en waar ook godsdienstoefeningen gebonden werden, was niet langer voldoende, sedert het aantal vrijmannen of particulieren in de stad zelve toenam. VAN DIEMEN liet daarom eene fraaije kruiskerk bouwen, en vermaakte bij zijn overlijden 40,000 rijksdaalders voor nog eene nieuwe kerk binnen het kasteel, ter dienste der hooge regering. Evenzeer was VAN DIEMEN er op uit, om het inwendige van Batavia te regelen en te vestigen. 1 lij voerde eene meer geregelde wetgeving in, verzamelde daartoe de ordonnautiën en wettelijke verordeningen voor Batavia uit de vroegere en latere resolution, ordonnautiën en plakkaten der regering, hetwelk later door MAATSUIKEK vervolgd werd, en langen tijd het groote wetboek van Java bleef. De policie werd ook door hem op een beteren voet gebragt '). Als een bewijs, hoe weinig de weelde nog in die, dagen te Batavia doorgedrongen was, kan strekken, dat
' ) In 1020 bad ISa/aoia reeds een iii'jim, welke betrekking liet best kan vergeleken worden met die van resident. liet regt werd uitgeoefend duor twee cnllegics — het collegie van schepenen, reeds in 1020 opgerigt, en nojf eene andere regtbank: „die van commissarissen 01 regtjslieden van het fort," Tussehen particulieren of vrije lieden en Compagnie's dienaren bestond eene afscheiding in de rcgtsbcdeeliiig.
— 71 — men zich met egi enkel rijtuig moest vergenoegen, en het gebruik van dit rijtuig, als een artikel van weelde, zelfs door de bewindhebbers in 't moederland was afgekeurd. Nadat de koets drie jaren had stilgestaan, besloot de hooge regering van Batavia „de earosse weder in te spannen en ter dienste van de jufvrouwen te doen rollen," welk besluit met de consideration en motiven aan de kamer van XYlien werd medegedeeld. Nog in de kracht /,ijns levens overleed de waardige man
in
1645,
nadat
hij
COKNELIS VAN DER LTJN tot
zijn opvolger benoemd had.
OMklen Mei Bantam,
LUGAS CAKDEEL
Onder de regering van den opperlandvoogd KAUEL ïtEiNiEiiszooN-, die VAN DEE LIJN in 10 30 opvolgde , trokken de lïaniiimmcrs met een groot leger op Batavia aan. Aldaar was men echter dp zijne hoede ; zoodat men voor geen overrompeling behoefde te vreezen. De Bantamiuers, hiervan onderligt, waagden ook geen aanval, maar vergenoegden zieh met strooptogten, waarbij de OmmelahSea van Batavia veel last leden. In 1058 sloot men met den sultan op nieuw een verbond ; «loch de rust kwam eerst tot stand, toen de sultan, na eene bes-en-vèertigjarige regering, b 1080 afstand van den troon deed, ten behoeve van zijn zoon. De oude sultan, bekend onder den naam van ACIOENG et TiitTAJASA, omdat hij een kanaal liet graven, dat de rivier Tjioedjong of rivier van Toutamj mei de Tjikanif, of
— 72 — Tjidoerian verbindt, had, bij den afstand der regering aan zijn oudsten zoon, slechts een zeker jaargeld bedongen. Hieraan werd door den zoon niet voldaan. De oude sultan, hierdoor verbitterd, verzamelde in 1082 eene groote legennagt, sloot zijn zoon naauw in, en verbrandde de hoofdplaats Bantam. De zoon, tot het uiterste gebragt, verzocht hulp te Batavia. De regering zond daarop eene expeditie derwaarts, die de belegeraars van alle zijden aanviel, en de benden van den ouden sultan versloeg, waardoor hij zich nog in hetzelfde jaar onderwierp. Daar hij echter van zijn zoon vele beleedigingen moest verduren, en daardoor weder partijschappen ontstonden, werd hij, op last der regering, in 1090 naar Batavia verbannen, alwaar hij in 109 5 overleed. De jonge sultan, bijgenaamd sultan HADJI , die de handhaving van zijn gezag en het bezit van zijn rijk alleen aan de ondersteuning der Compagnie te danken had, was daarvoor ook zeer erkentelijk. Met uitsluiting van andere Europeanen, werd aan de Nederlanders de handel, die vooral in peper uit de Lamponysclte Distrikten zeer groot was, toegestaan, zoo lang de oorlogskosten, welke op 000,000 rijksdaalders begroot wrerden, zouden betaald wezen. De Enyehehen en Benen, die zijn vader ondersteund hadden, verbande hij uit zijn rijk, waardoor voor altijd onze mededingers van Java werden verdreven. Het kasteel Speelwijk, ter eere van SPEET,WIJK zoo genoemd, werd ter verdediging van den mond der Tjipandan gebouwd en later met buitenwerken voorzien. Als eene merkwaardigheid staat van dezen sultan opgeteekend, dat. hij gedurende zijne regering een renegaat
— 73 — tot rijksgroote verhief. Deze was UEKÜHIK LCCASZOON CAIÏDEEL, een metselaarsbaas in dienst der Compagnie, en in zijn vak een zeer bekwaam man. Na te Batavia vele grootc gebouwen te hebben opgerigt, werd hij dooiden sultan in het gelieim overgehaald, om naar Bantam te komen, en aldaar een kraton of paleis in den Europeschen smaak te bouwen. CABDEEL verliet hierop in stilte zijn huisgezin, nam alleen een dochtertje van twaalf jaren met zich en kwam in 1001 met eene visscherspraauw te Bantam aan. Hij bouwde den door den sultan verlangden kraton, en deze was hierover zóó zeer ' voldaan, dat hij CAEDEEL met landerijen beschonk , eu hem, nadat hij het geloof zijner vaderen had afgezworen, en het Mohammcdaansche omhelsd had, tot prins van' Bantam, onder den titel van pangerang WTHA GOENA, verhief. Zijne dochter gaf hij aan den sultan tot vrouw, die daardoor tot prinses of sultane, onder den naam van ratoe SANGKAT, verheven , doch naderhand dooreen krijgsgevangen Europeaan ontvoerd werd. CAEDEEI zelf vlngtte weder naar Batavia en ging eenigeu tijd vóór zijn° overlijden, hetwelk in 1711 plaats had, weder tot het Christendom óver.
Stichting der Kaapkolonie. Tot de merkwaardigste aanwinsten voor de Compagnie behoort vooral de vestiging eener Nederlandsche volkplanting aan de Kaap de Goede Hoop. Groote voordcelen heeft zij aan de Compagnie gegeven; want de Kaap
_
71
werd niet alleen de gewone ververschingsplaats op de vaart naar Oost-B/dië en terug, maar de landbouw breidde zich ook daar spoedig uit. De buitengewone vruchtbaarheid van den grond en de gematigde en gezonde luohtstreek maakten deze volkplanting daartoe uiterst geschikt. Het denkbeeld, om daar eene volkplanting te stichten, kwam ANTONIE VAN MEBKEK voor den geest, toen hij in
1018, als sclieepsheelmeester, met de retourvloot naar het moederland ging. Zijn ontwerp vond bij de ka meivan XVIlen zóó veel goedkeuring, dat zij hem, als kommaudeur over die ververschingsplaats, niet drie schepen naar de Kaap zond. Den Oden April 10 52 liep hij daarmede de Tafdhaai binnen, voorzien van de eerste behoeften, om zijn plan te verwezenlijken. Land, schapen, rundvee en andere noodwendigheden werden tegen Europesche waren van de Hottentotten in nul genomen, lederen volkplanter werden 00 morgen land ') toegekend met een zeker voorschot in geld. Weesmeisjes uit Amsterdam werden de vrouwen der ecste volkplanters. De verdienstelijkste landvoogd is geweest SIMON VAN DEE STEE. Hij stichtte Steiïenbosch, Brakendein en den zoogenaamden Transchen hoek, die door Iransehe uitgewekenen, na de herroeping van liet edict ran, Nantes, bevolkt werd. Uit P„zii; liet hij paarden komen, ter verkrijging van een goed ras ; ook legde hij 't landgoed Comiaulia aan, nog heden om zijn wijn beroemd. Onder
') Een morgen gelijk 85 vierk. Ned. roeden ruim. Een bouw (baboe) gelijk 71 vieik. Ned. roeden ongeveer of 500 vierk. Rijnl. roeden.
zijn zoon, WILLEM ADBIAAX VAN DEE STEL, wordt er reeds
melding gemaakt van een wijngaard van 100,000 wijnstokken en van een jaarlijksehen tarweverbouw van 1100 mud.
Toepassing van het monopolie-stehet. Ontmten op Amhoina en andere eilanden in de Afolnkken. JACOB VEE11EIDEN.
KASPEE BUITENDIJK.
In 1022 was het octrooi weder voor 21 jaren verlengd, ingaande met het jaar 1023. De voordeden, door de Maatschappij aan het moederland toegebragt, waren aanmerkelijk geweest. Uit de algemeene rekening bleek, dat in het geheel aan de deelhebbers was uitbetaald negen en twintig millioen gulden of vier en een half kapitaal. Uit diezelfde rekening bleek ook, dat de Compagnie — ongerekend de waarde aan vaste goederen aan contanten en koopmanschappen, alsmede i n puaié _ aan uitstaande gelden, nog eene waarde \an nagenoeghet oorspronkelijk ingelegde kapitaal in Indië in omloop had, In 1014 was het octrooi weder geëindigd, en uit de toen opgemaakte rekening bleek, dat ieder jaar, door elkander gerekend, aan de deelhebbers 38 procent was uitbetaald. Zoo veel voorspoed wekte bij velen, die niet in die voordeden deelden, nijd en afgunst op; zoo dat, niet dan na vele tegenkantingen, het octrooi eerst in 1 0 1 7 , voor den tijd van 23 jaren, verlengd werd. Tot het verkrijgen van zulke ongehoorde winsten,
— 70 — vooral in de eerste jaren, had voorzeker veel bijgedragen de groote buit, dien de Nederlanders gemaakt hadden, bij het nemen van zoo vele rijk geladen Portugesche schepen; maar de alleenhandel was en bleef toch de hoofdzaak. Die uitsluitende handel was ook liet doel, waarnaar de bewindhebbers in 't moederland bleven streven, en zoowel daar als in Bidië werd zoo veel mogelijk tegen iedere ontduiking van het dwangstelsel gewaakt. Het gestreng vasthouden aan dit eenmaal aangenomen beginsel bragt de regering in een toestand, die op den duur onhoudbaar was, en eindelijk eene der hoofdoorzaken werd van het verval der Compagnie. Seeds onder de regering van SPECX verschenen tegen zoodanige overtredingen dreigende plakkaten. Onder isiiouwEit werd een plakkaat uitgevaardigd, niet alleen tegen den verboden handel, dien vele Coinpagnic's dienaren dreven , maar die verordening strekte zich ook uit tot de zoogenaamde vrijmannen. Dezen mogten, even zoo min als Compagnie's dienaren, wanneer zij naar Europa wenschten terug te keeren, eenige goederen of gelden medenemen. Zij waren verpligt die goederen te gelde te maken, en dat geld te storten op het kantoor-generaal te Batavia, om ze in het moederland van de Compagnie terug te ontvangen. Zij moesten tevens onder cede verklaren, dat die gelden hun wettig eigendom waren. Het was aan allen verboden, Europeanen zoowel als Inlanders , eenigcn handel te drijven ; alleen vrijmannen mogten dit doen met eigen gelden, wanneer zij onder eede verklaarden, dat zij deze, noch uit Nederland , noch uit Indiè van anderen hadden ontvangen. Die elders
— 77 — gevestigd waren dan op Batavia, Amhoina of Bunda, moesten zich naar Batavia met der woon begeven, en op deze plaatsen alleen mogten de vrije kooplieden. handel drijven oy Bengalen, Pegu, Arakan, Kambodja en Makassar, maar met eigen, schepen. Het was ook aan ieder verboden eenig berigt naar Europa te zenden over tien handel, staatkundige aangelegenheden, of over de handelingen van een of ander dienaar der Compagnie. Tot meerdere zekerheid daarvan, moesten alle particuliere brieven ter verzending aan de regering worden overgegeven, en behield deze zich voor, die brieven te openen, te lezen en naar bevind van zaken terug te houden. Het belang van den handel bragt ook mede, om de Indische producten in Europa op prijs te houden. Al naarmate dus het bestuur in Nederland, of de hooge regering te Batavia vreesde, dat er schaarschheid te gemoet gezien werd, of dat de markt zou overvoerd worden , naar dien maatstaf werd de specerijteelt aangemoedigd of tegengegaan; zoodat er dikwijls geheele tuinen werden uitgeroeid. Geenszins is het te verwonderen, dat zulke strenge maatregelen veel ontevredenheid te weeg bragten, en menigeen daartegen in verzet kwam. Op de Bauda-eilanden bleef het, sedert den togt van COEN en de genoegzaam geheele ontvolking van deze eilanden, natuurlijk vrij rustig. Het aantal perkeniers of planters van muskaattuiuen nam al meer en meer toe. Behalve die Europeanen vond men er nog een honderdtal huisgezinnen, oorspronkelijk Bandanezen, vrijen en slaven, welke laatsteu met de van elders aan-
_
78 —
gevoerde slaven, onder den naam van perkslaven' op de perken werkten. Op Amhoina en de omliggende eilanden hadden echter nog gedurig onlusten plaats, ten gevolge van den smokkelhandel in kruidnagelen, die aangemoedigd werd dooide lage prijzen, waarvoor de Compagnie dit product inkocht, en, door de ligging der talrijke eilandjes, volstrekt niet te beletten was. Met gestrengheid werd hier het monopolie, ten koste van duizenden menschenlevens en eenige tonnen gouds, gehandhaafd. De toenmalige gouverneur der Molukken, GIJSELS, voerde 300 A/foeren, een wild niensehenras uit de binnenlanden van Ceram en andere eilanden, tegen de overtreders of weerspannigen aan, en liet op alle plaatsen, waar de opstand was uitgebroken, of waar hij meende, dat smokkelhandel bestond, de nagel-, muskaat- en klapperboomen uitroeijen. Deze handelwijze werd wel door den commissaris VAN DEN HEUVEL, die te Amhoina gekomen was, om onderzoek naar den staat van zaken te doen, gestrengelijk berispt, en GIJSELS naar Batavia ontboden; doch VAN DEN HEUVEL, die in zijne plaats tot gouverneur benoemd werd, maakte het niet veel beter. GIJSELS wist, toen hij te Batavia kwam, zich te verontschuldigen , en zijne zaak zóó te bepleiten, dat hij nu op zijne beurt als commissaris naar de Molukken gezonden werd. Te Amhoina gekomen, stelde hij tot gouverneur der
Molnksche eilanden aan
JOCHEM
VAN DEUTEKOM ,
die echter, evenmin als zijne beide voorgangers, wist te regeren. VAN DIEMEN vertrok daarop met 17 schepen en 2,000 manschappen naar Amhoina, en mögt er in
— 79 — slagen de gemoederen tevreden te stellen. VAN DEUTEKOiM werd afgezet en door den raad van Lidië OTTENS vervangen. De hoofdmuiteling, KAKIALI, dien men van Batavia had medegebragt, verkreeg vergeving en herstelling in zijne waardigheid als opperhoofd van Ilitoe, het noordelijke schiereiland van Amhoina. Kort daarna brak het oproer op nieuw uit. VAN DIEMEN kwam weder op Amhoina, en ten tweeden male gelukte het hem de rnst te herstellen ; doch ook slechts voor eenigen tijd; want onder zijne opvolgers begonnen de onlusten op nieuw. KAKIALI had men op eene verraderlijke wijze in handen «eten te krijgen en afgemaakt, de hoofdvcsting te V'aivani ') stormenderhand ingenomen; doch ook dit maakte aan het oproer geen einde. De landvoogd DEJIMEE deed met de vloot der zoogenaamde korra-korrds verscheidene togten, hongi-togten *) genoemd, en onderwierp vele plaatsen langs de kusten van Amhoina , (Jeram en andere eilanden. Het afschaffen van den post \an kapitein en van de vier hoofden van Ilitoe deed den opstand echter op nieuw uitbreken.
Fervolg. Na den dood van KAIUALI stelde zich aan het hoofd ') Aldus genaamd naar een berg van dien naam, gelegen ia het westelijk gedeelte van Ilitoe. ») Kvna-lorras waren gewapende vaartuigen, te zaraou uitmakende eene Inlandsche oorlogsvloot, hotigi genoemd. Ieder dorp moest jaarlijks een zeker aantal van die vaartuigen leveren. FKEDEIUK HOUTMAN was begonnen dit in te stellen.
— 80 — der misnoegden
het
opperhoofd TOELOEKABESI ,
en be-
zette de sterke stelling op den Kapaha 1 ). Dit was eene bijkans onwinbare sterkte op den top van een steilen berg, slechts genaakbaar langs enkele, bijna ontoegankelijke en zeer versterkte paden. De landvoogd trachtte herhaalde malen, doch telkens vruchteloos, die sterkte te nemen. Eene verschrikkelijke aardbeving, zoo als hij menschen geheugen op Amhoina niet gevoeld was, en van een hevig onweder vergezeld, veroorzaakte belangrijke verwoestingen- aan het kasteel Victoria, en dwong den gouverneur het beleg op te breken en naar Victoria terug te koeren: Kort daarop echter werd de togt naaiden Kapaha hervat, doch mislukte andermaal. De voornaamste held der opstandelingen, PATIWANU, sneuvelde wel in die schermutseling ; maar ook de onzen hadden daarbij den dood van den dapperen vaandrig SWAGEES te betreuren. De belegerden, zich te veel verlatende op de sterkte van hunne stelling, werden daardoor hoe langer hoe stouter, zoodat zij zelfs strooptogten ondernamen. Eindelijk
gelukte
het
aan
den kapitein JACOB VEEHEIDEN
de sterkte te veroveren. Des nachts bij maneschijn beklom hij met de zijnen den berg langs een onbewaakt pad, kwam onopgemerkt boven, overviel de bezetting in den slaap, en veroverde de vesting alzoo zonder veel moeite. Benige van de opstandelingen sprongen van de klippen zich te bersten, andere werden gehangen genomen, doch de meeste hoofden ontsnapten. TOELOEKA')
Gebergte, gelegen in het oostelijk gedeelte van
_
81 —:
BESI werd gered door de heldhaftige opoffering van eena zijner vrouwen, die het schot, dat hem treffen moest, in hare borst opving '). De landvoogd DEinrjEE gingsteeds voort met ijzeren hand de opstandelingen overal te vervolgen. Eindelijk verscheen TOELOEKABESI op het kasteel, om zijne onderwerping aan te bieden. Welligt dacht hij door dien stap het belang zijner landgenootén te bevorderen en eene gunstige wending aan hunne zaak te geven, of was hij zelf zulk eeue levenswijze moede. Hem grootmoedig vergeving te schenken, en daardoor waarschijnlijk een einde aan die onlusten te maken, 'kwam in het hart van DEJIMEK niet op: de man werd op het plein voor het kasteel onthoofd, nadat hij te vergeefs verzocht had, om vóór zijn dood tot het Christendom over te gaan. De landvoogd DEMMER vertrok daarop naar Batavia en werd door ARNOLD DE VLAMING VAN OUTSIIOORN,
in
zijne waardigheid opgevolgd. Deze landvoogd staat bekend als een man van buitengewone geestkracht, die dikwijls bewijzen gaf van groote heldhaftigheid, wel zoo onmcnschelijk en wreed niet was als zijn voorganger, maar toch ook even gestreng en onverbiddelijk in zijne handelingen jegens de Inlanders. D E VLAMING, met nieuwe strijdkrachten van Batavia gekomen, wist door zijne verschijning pp Boéton de weerspannigen te bedwingen. Op Makjan slaagde hij daarin minder gemakkelijk. Met kapitein VERHEIDEN tastte DE ' ) Volgens sommige.1 /.on deze vrouw de natuurlijke dochter geweest iijtt van JACor. VBEHEIDBK.
I.
«
vi.AMJXG
R.aralil.
een roofnest
overmeesterde h e t ,
aan,
op
Gerant»
oostkust,
roeide de nagelbooincn uit en
behaalde veel buit. D e grootc overvloed maakte thans eenc beperking der specerrjteelt in het belang van den alleenhandel der Compagnie noodzakelijk, en de eerste voorstellen tot uitroeijing der spceerijboomen , door DE VLAMING aan MADJIRA, kaj)itein van Èîioè', het
weder
en zijne óréng-l-ajds
sein tot nieuw verzet.
gedaan, waren
O p Ternate brak de
opstand ook u i t ; de sultan MANDAU SJAH werd onttroond, omdat hij de Compagnie te veel a a n h i n g , der MANILIIA, sultan verheven. Mesa
Teïïo,
werden
en zijn broe-
die krankzinnig w a s , in zijne plaats tot Onze bezettingen te Lafila,
alsmede
jammerlijk
op
Amblau,
vermoord ').
Bonoa Hierop
n a eerst Ternate
Kamhello,
liet aldaar eenc genoegzame m a g t . naar
verbond
Jmloina,
sloot
aangedaan te h e b b e n ,
on n a m
vóór
en zeilde
alwaar hij mei de hoofden een
ter bestrijding van MADJIRA.
verwoestte kapitein
Manipa
verscheen D E
VLAMING, daarop
AsaJioedi, en
VERHEIDEN Jmhltni,
op laatstgenoemd
Inmiddels
Boeroe
en Ma-
eiland eenc bloedige
wraak over den m o o r d , aldaar aan zijne zuster gepleegd. "Rij
duizenden
deed
D E VLAMING
de hagelboomen op
Ternalè,
Bul jan
en Mo/ir
uitroèijen", deed een togt naar
Verau,
Bjilolo,
Boeroe,
Tidore on andere eilanden, en
herstelde MANDAR SJAH als sultan op den troon. werd stormenderhand 1 door hem genomen;
1
Laakt
700 vijanden
) tttüla en Aialiocdi lügen, even nis K,i„
lar.dtoig van Seram.
Kocsa Tello, ook Amlceloe trennnmd, lag on lliloc.
— 83 — lieten
er het leven,
liet
sterke
AsaJioedi,
toen
middelpunt van den opstand , viel even spoedig.
liet Gele-
ü'cn op een b e r g , die hoogst moeijelijk te naderen w a s , werd
deze des n a c h t s ,
genheid
vr.iiiiEiniiN
even als bij eenc vroegere gele-
deed,
door
den vaandrig
KASPEII
v,\ ITI:NDUK met een handvol dapperen beklommen.
De
belegerden , onverwacht overvallen, werden voor een groot tredeeltc afgemaakt. doch
viel
cenige
SAÏ'DI, een der hoofden, ontsnapt e , dagen
winnaar in h a n d e n :
daarna door verraad den over-
hij werd op eenc barbaarsclic wijze
om "t leven gebragt, MADJIR.V
en zijne aanhangers zochten te vergeefs op
kleinere eilanden eenc j-clniilphiats ; zij vonden die eerst hij den koning van Gov. die sedert lang den Nederlanders vijandig was. en
Jaren achtereen zag men op Amboina
omliggende
eilanden
alle
welvaart
verdwijnen.
stroomen
jaren
deze,
bloeds p l e n g e n ,
en
Zoo werden binnen weinige
door de n a t u u r zoo rijk bedeelde eilanden,
opgeofferd aan een kwalijk begrepen eigenbelang, door zij eerlang der Compagnie tot lastposten
waarwerden.
Langzamerhand bogen zich al die weêrspannigen onder het
ijzeren
keerde
juk
en kwamen eindelijk tot rust ;
hot verl rouwen onder de Inlanders t e r n g ,
onder de opvolgers va»
DAM,
HURDT
m: VLAMING —
vooral toen
IILKTAART, VAN
en VADRUGGE — die onverbiddelijke ge-
strengheid had plaats
gemaakt
voor mildere beginselen
in liet bestuur. Ken paar trekken
\ a u hcldengroolheid nit die worste-
Uag mogen wij niet onvermeld laten.
O p Baeton werden
de Nederlanders door e e n c geweldige magt win M a k a r a -
__ 84 — ren besprongen. Zij sloten zich op in het fort Djangan /cata; zeven stormen luidden de dappere verdedigers afgeslagen; maar uitgeput als zij waren, begrepen zij wel, dat er aan geen redding te denken was, — en bij een nieuwen storm lieten zij zich met den naar binnen dringenden vijand in de lucht vliegen. Jammer is het, dat de namen dier dapperen voor ons niet zijn bewaard gebleven. Dezelfde onverschrokken vaandrig BUITENDIJK, van wien wij reeds melding gemaakt hebben, bevond zich in 1665 met een twintigtal manschappen in een roeijagt, in de nabijheid van het eilandje Tanakéké, niet ver van Makassar. Daar werd hij overvallen door een dertigtal Makassaarsclie vaartuigen. Aan overgeven dacht de stoutmoedige BUITENDIJK niet ; hij wide er zich doorslaan of bezwijken. Twee vaartuigen werden door hem in den grond geschoten, en vele vijanden vielen onder de slagen van het hoopje dapperen. Eindelijk, door de overmagt overstelpt, bezweken ze ten laatste allen ; maar met het zwaard in de vuist !
JOAN MAATaUUKER. Toenemende bloei der Compagnie. Overwinningen op Ceilon en Celebes. Bongaaisch contract. CORNELIS SPEELMAN.
Vestiging op de zoest/cusi
van Sumatra. JOAN MAATSUIJKER, die
in
16 53 KAKEL REIJNIERSZOON
opvolgdc, was de Xllde gouverneur-generaal. Onder al de oppcrbindvoogdcn, die vóór en ha hem geregeerd
— S5 — hebben, bekleedde hij het langst die waardigheid; want hij regeerde ongeveer het vierde gedeelte eener eeuw. De Compagnie bereikte onder zijn bestuur haar hoogsten
bloei. MAATSUIJKER, in 1606 te Amsterdam geboren, beoefende in zijne jeugd de regtsgeleerdheid te Leuren. In zijne vaderstad'teruggekeerd, gaf hij aldaar zoovele blijken van bekwaamheid, dat de bewindhebbers der Compagnie hem in 1 6 3 6 , onder den titel van pensionaris bij het hof van justitie ta Batavia, uitzonden, ten einde dat hof in moeijelijke zaken met zijn raad bij te staan. Het was in deze betrekking, dat hij onder VAN DIEMEN de eerste statuten of wetsbepalingen van Batavia bijeenbragt. Daarna werd hij naar Goa gezonden, om cenige geschillen met de Portugezen te vereffenen, en ging vervolgens als gouverneur naar Fuut de Galle op Ceilon. Te Batavia teruggekeerd, werd hij directeurgeneraal en, na eenmaal, bij de benoeming van KAKEL HEIJNIERSZ. , gepasseerd te zijn, na diens dood opper1 andvoogd. Onder zijn bestuur werd Ceilon, voor liet grootste gedeelte, alsook de kust van Malabar, op de Portugezen veroverd. Al spoedig begonnen op Ceilon de krijgsbedrijven na de aankomst van IIULET aldaar, die een verdrag had gesloten met RADJA SINGA, keizer van Kandg, ter verdrijving van de Portugezen. HULFT, die, als directeur-generaal te Batavia, zelf aangeboden had het opperbevel over dezen krijgstogt op zich te nemen, toonde spoedig, dat hij een even bekwaam veldheer al« administrateur was. Na ecnige over-
— 80 — winningen behaald te hebben, sloeg hij het beleg voor Colombo, doch werd, bij de bezigtiging der werken om de stad, door een kogel doodelijk getroffen. liet bevel werd toen aanvaard door den gouverneur van Ceilon, A. VAN DER MEUDEN, onder wien vooral VAN DER LAAN bijzonder in dapperheid uitmuntte. Na eenc langdurige belegering gaf de stad zich eindelijk over. De Portugezen, die zich dapper verdedigd hadden, verlieten haar met krijgseer, en Colombo werd de hoofdplaats van onze inagt op Ceilon. Thans konden de Nederlanders zich eerst beroemen geheel meester te zijn van den kancelliniidcl. Twee jaren later geraakte de Compagnie ook geheel in het bezit van de parelvisseherij en van den handel in olifantstanden. De bevelhebber KOKLOF VAN GOBNS, die kort daarna als opperbevelhebber op Ceilon kwam, verdreef met eenc geringe magt de Portugezen, die zich op liet eilandje Manaar gevestigd hadden, en nam het inbezii. VAN DE« LAAN veroverde Negapatam. Met eene vloot van :2 5 zeilen en een aantal kleinere vaartuigen, met 1,000 koppen bemand, onder welke ruim de helft Kuropeanen, vertrok \ \s GOTAS vervolgens naar de ku-.t van Malabar en veroverde die genoegzaam geheel. "Bijna te gelijker tijd behaalden wij ook grootc overwinnigen op Celebes. Makassar of Goa was in dien tijd liet magtigste der vele koningrijkjes op dat eiland. De voornaamste staten van Celebes waren aan Makassar sehatpligtig, en dit rijk breidde zijn gezag uit over de Hoela-e.ilaiideit , Xoembawa en Boelou. De Portugezen waren daar reeds in 1512. Na ons kwamen er de Kn-
S7 — gesehen en Denen. MATELIEF kwam er in 1 6 0 7 , en vond er toen reeds een Nederland sehe n koopman. De factorij, welke MATELTEF bij die, gelegenheid aldaar vestigde, werd kort daarna afgcloopen. Later werden er weder onderhandelingen aangeknoopt. In 1635 werd de koopman VAN VLIET met nog vijf Nederlanders aldaar moorddadig om het leven gebragt. De vorst van Makassar scheen 'den Nederlanders niet zeer genegen, of, wat meer waarschijnlijk is, hij luid te veel belang bij den smokkelhandel, die toen te Makassar met Portugezen en andere natiën op groote schaal gedreven werd. De regering te Batavia was hiervan ook wel overtuigd en zou zeker den gepleegde» moord toen reeds gestraft hebben, zoo zij niet tegen dien magtigen vorst te veel had opgezien. Tijdens de onlusten in de Molukken le\erde Makassar steeds hulptroepen aan de oproerigen en bragt ons veel nadeel toe. De vijandige gezindheid van dien vorst werd ouzo regering nog meer blijkbaar, toen zij ontdekte, dat hij oen verbond gesloten had met den soesoehocnan van Java, met liet doel, om gezamenlijk den Nederlanders den oorlog aan te doen en hen. van Java te verdrijven. Dit deed de regering besluiten tot, de uitrusting eener vloot van 33 zeilen, bemand met 3,000 koppen (onder welke 1,200 Europeanen), onder bevelen
van
JOAN
VAN
DAM en
JOAN TRUIJTMAN.
In
Mei 1660 vertrok deze vloot van Ainboiua. Kerst zette men koers naar het, zuidwesten, om den vijand in den waan te brengen, dat hel, op Timor gemunt was; doch vervolgens deu steven noordwaarts wendende, ging het i-eo'clregt op Celebes af. De uturberg van het eilandje
— 88 — Lomblen braakte, als vreeselijk voorspel van hetgene nu spoedig volgen zou, rook en vlammen uit. Zes Portugeschc schepen, met eene rijke lading van Makao gekomen, werden in het gezigt der hoofdplaats Makassar door twee onzer schepen aangevallen. De stad en liet fort Sambopoe dreunden van het gedonder der kanonnen ; want ook de Portugezen weerden zich dapper. Eindelijk vloog het Portugesehe admiraalschip in de lucht, twee andere, verbrandden, twee liet de bemanning zelve op het strand loopen en slechts één werd door ons genomen. Men besloot, nu van de opgewekte geestdrift gebruik te maken en onverwijld Makassar aan te tasten. Twee sterkten, Sambopoe, hel, aanzienlijkste en tevens des sultans verblijf, en Banakoke, op een meer verwijderd punt der haven gelegen, beschermden de stad. Den 12den Junij landden de Nederlanders ten zuiden van de stad, en veroverden het lort Banakoke. Daarop werd het fort Sambopoe door de onzen hevig beschoten en de stad geraakte op verscheidene plaatsen in brand. Toen vroeg de sultan om een wapenstilstand. Na eenige onderhandelingen werd de vrede gesloten en Banakoke bleef in onze handen. Kort daarna begon de sultan op nieuw vijandelijkheden, en plunderde twee, op strand geworpen, Nederlandsche schepen, waarvan hij al de manschap liet vermoorden. Te gelijker tijd echter werd de sultan zelf aangevallen door AROE FALAKKA, vorst van Boni. Deze werd door den sultan van Makassar geslagen en nam de vlug-t naar lloelon . van waar hij om hulp bij de Nederlanders verzocht. Het was toen, dat de vorst van Ma-
— 89 — kassar die uitrusting deed, welke de Engclsehe schrijver CRAWTURi) niet aarzelt den stoutsten zeetogt te noemen, die hem in eenig tijdperk van de geschiedenis des Indischen Archipels is bekend geworden. Eenc aanzienlijke vloot van grootere en kleinere vaartuigen, ten gctalle van 7 0 0 , bevatte eene raagt van 20 of zelfs 25,000 man. De koning van Boel on, die den Nederlanders zeer genegen was, verloor echter den moed niet; hij werd floor AROE PALAKKA , die steunde op de hulp der Nederlanders, nog meer hierin versterkt. Te Batavia werden dan ook de noodige krijgstoerustingen gemaakt en tot aanvoerder bestemd CORNELTS SPEELMAN,
een man,
die
zich reeds zeer onderscheiden had in de dienst der Compagnie. De groote Makassaarsche uitrusting was ons echter vóór. De Boetonezen vlugtteh met AROE PALAKKA en de zijnen naar het gebergte; doch hunne hoop op de hulp der Nederlanders werd niet teleurgesteld. Den Sleten December 1666 verscheen SPEELMAN met dertien zeilen vóór Boeion, en deed zijne troepen onverwijld landen. Zijne komst was zóó onverwacht, dat de Makassaren, door schrik bevangen, spoedig geheel verslagen werden. Vijf duizend gevangenen werden op een onbewoond eiland aan land gezet en 400 tot slaven gemaakt. Ongeveer 700 vaartuigen vielen den overwinnaar in handen , met eene menigte wapens en ook eenige waarde aan goud. SPEELMAN zeilde vervolgens naar Amboina en eenio-e, meer oostelijk liggende eilanden, en herstelde ook daar de rust. Eerst zes maanden daarna kwam hij met AROE PALAKKA op de zuidkust van Celebes, veroverde Bon-
—
!)0 - - -
Ikalii en stevende toen max Makassar, lb t kasteel Sambopoe opende een hevig vuur tegen de schepen«, hetwelk eenc hardnekkige verdediging deed te gemoet zien. UU Boni werden te scheep 1,000 man aangebragt en met ruim 5,000 man, onder welke. 1,300 Europeanen, werd de landing ondernomen bij Glisson. De Makassaren verdedigden zich moedig; doch de Nederlandsche troepen wonnen hoe langer hoe meer grond, vooral toen AHOI: PALAKKA, die in Toeraléa een groot voordeel op den vijand behaald bad, met 6,000 man kwam opzetten. De meeste hoofden kwamen in onderwerping, tot dat eindelijk ook de sultan zich genegen toonde de M-edevoorwaarden aan te nemen. Op den lSden October 1667 werd het door SPEELMAN voorgeschreven verdrag te llongaai, een vlek in (ha, geteekend, en \erkreeg van daar den naam van Bonyaaisch contract. Dit verdrag, uiterst voordeelig voor de Compagnie , sloot de Portugezen en Kngelschen van alle verkeer met Makassar uit, en verzekerde aan de Nederlanders den uitsluiteadea handel, zonder betalingvan eenige invoeiTegten. Ter goedmaking der oorlogskosten werd de sultan belast met do betaling van 25,000 rijksdaalders en de levering van 1,000 slaven. Mn. 'female en Boeion was hij vei-pligt liet geroofde terug te geven; vele vorsten op Celebes zelf, die aan Makassar schatpliirtig waren geweest, verkregen hunne onafhankelijkheid wade»» i-u van een oppermngtig vorst weid HASSAN OEDDIN een leenman dei- Compagnie. Nog bevond SI'I;I:LVIAN zich in die. si reken, toen de sultan weder zijn wrok lucht gaf door het vermoorden
__
«jl
_
ran eenige Nederlanders en Boeginezen. Dit deed den oorlog op nieuw uitbarsten, die, na eene langdurige worsteling, met de geliecle uitputting van den sultan eindigde. Al zijn geschut werd aan de Compagnie uitgeleverd en de sterkte geslecht. SPEELMAN vertrok naar Batavia, gevolgd door een sleep van overwonnen vorsten en grooten. Het aantal van dezen met hunne volgelingen werd op 1,500 koppen geschat. Sedert dien tijd nam de magt van Makassar moer en meer at', en, terwijl die van Boni toenam, bleef de Compagnie steeds het evcnwigt tusseheu beide rijken bewaren. Omtrent dezen lijd werden wij ook meester vrui een groot gedeelte van Sumatrfl's H'cstkmt. .Met den sultan van Pnlcuibaiiij, in wiens rijk de Compagnie reeds vroeger handel gedreven en eene factorij gesticht had, werd een handelsverdrag gesloten (lGCä). Later werd bij de hoofdplaats Paleiubamj, op den linkeroever der Moest, een fort gebouwd. i)o vorst van Menang-Kebo gaf den Nederlanders de vrijheid eene sterkte te bouwen, en de kusten in zijn rijk, van Singkel tot Indrqpoera, werden geheel aan ons afgestaan. Te Padang,, alwaar eene versterkte factorij gesticht werd, werd het hoofdkantoor gevestigd, in plaats van op het eilandje SjinJka, Te Jalaran, Jjer-Bangh en Priaman werden forten gebouwd, waardoor wij geheel in het bezit geraakten van den handel in kamfer, benzoë, drakenbloed, kassia, stofgoud en peper >). Ook liet de Compagnie er eenige goudmnen openen; doch de erts werd niet rijk genoeg be,nld
Weldra vestigde de Compagnie ïioli ook in de Li>,ij)ont/scIie Vis™ bound.' daar het fort IMrus Alhcius (1GGS).
\ \
— 92 — vonden, om er mede voort te gaan. Eene halve eeuw later werd dit weder beproefd, doch met hetzelfde gevolg, waardoor de mijnontginm'ng daar voor altijd werd opgegeven.
Verlies van Formosa,
FREDEBIK COTJET.
ANTONIUS
HAMBBOEK.
Eeeds tijdens het bewind van KEIJNIEBSZ. werd het al meer en meer aangroeijend aantal Sjinëzen op Formosa verontrustend. Een hevige opstand onder die natie was wel in het bloed van vele hunner gesmoord, maar niet lang daarna op nieuw uitgebroken. Hoewel ook toen overwonnen, bleven zij echter hoogst gevaarlijk, zoo wel voor ons als voor de Inlanders. Tiet aantal Rjinezcn op dit eiland bedroeg toen wel 20,000 zielen. Eene staatkundige gebeurtenis in Sfina zelf maakte dit gevaar nog dreigender. Een zeker Sjinecs, COXINGA genaamd, had ten gevolge daarvan zijn land moeten verlaten, en zwierf met duizenden zijner aanhangers als zeeroovcr rond. Wel was hei te denken, dat Pormosa niet vrij zou blijven van zijne aanvallen. De toenmalige gouverneur van Tajowau, FREDEBIK COIJET, met het gevaar bekend, vroeg dringend om versterking; doch vond te Batavia veel tegenwerking. De oorzaak hiervan schijnt geweest te zijn de raad van Indie NICOLAAS YEBBUBG vroeger gouverneur van Tajowan, die, uit haat tegen COIJET, al diens handelingen wist ie doen afkeuren. In 1(500 zond de regering Ie Batavia eindelijk VAN DRB
__ 93 — LAAN met twaalf schepen naar Tajowau ; doch, de vrees van COIJET voor de Sjinezen geheel ongegrond houdende, rigtte de anders zoo kloeke VAN DEB LAAN aldaar niets uit. Hij liet er slechts eenige soldaten achter, doch geen officieren, aan welke vooral behoefte was, en keerde, tegen den wil van COIJET, met negen schepen naar Batavia terug. Aldaar aangekomen, gaf VAN DEB LAAN zulk een ongunstig verslag van COIJET, dat de regering besloot CLENK als landvoogd, ter vervanging van COIJET, naar Formosa te zenden. Spoedig bleek het echter, hoe gegrond het vermoeden van COIJET geweest was. Met honderden jonken en wel 2 5,000 man verscheen COXINGA vóór Tajowau. Wel zochten de vier schepen, die ter recde lagen, de landingte beletten, doch moesten voor de overmagt bukken. Een dier schepen vloog door eigen vuur in de lucht, en de andere namen, na vrecselijk geteisterd te zijn, de wijk onder het gesehut van het fort. Hoewel niet alle, kwamen veel op Formosa gevestigde Sjinezen hunnen landgeuootcu te hulp, of werden daartoe gedwongen. De stad bezweek spoedig en word door allen, wicn het gelukte eene wijkplaats in het fort te vinden, verlaten. In dit hagchelijk tijdstip kwam CLENK met slechts weinig schepen ter reede van Tajowau. Zoodra hij den benaauwdeu toestand vernam, waarin COIJET met de bezetting zich bevond, kwam hij zelfs niet eens aan land, en haastte zich terug te kecren van waar hij gekomen was. Ten bewijze, dat dit pligtverznim hem in geenen deele kwalijk genomen werd, zond men hem als kommandeur over de eerst vertrekkende rctourvloot naar Nedmiand.
— 91 — Vóór CLUNK'S terugkomst had de regering te Batavia reeds tijding ontvangen van den hagchelijkeu toestand op 'fajowan. De benoeming van CLENK tot landvoogd was daarop ingetrokken, en tien scheepjes, slechts bemand met 700 man, onder CAU, werden naar het benarde Zeelandia gezonden. Op den 12den September 1GGI verscheen die geringe magt in het gczigl der sterkte; doch door het ongunstig weder moesten de schepen weder zee kiezen. Een der schepen werd op de kust geworpen en de manschap dooi' de Sjinezen wreedaardig vermoord. Nadat het ruwe weder bedaard was, keerden de overige schepen terug. In het begin Aan Novea ber werden de troepen ontschcept ; zij konden lot ontzet echter niets tegen den vijand uitvoeren. De nood in het fort steeg thans al hooger en hooger. Hilzigt op ontzet in dezen moeson was er niet. IJselijke wreedheden werden door de Sjinezen gepleegd met allen. die hun in handen vielen: neus, ooren en handen weiden den ongelukkige)! afgehouwen, en zoo werden zij, de afgehouwen leden met een koord om den hals gebonden , naar het fort gedreven. Twee onderwijzers, die de Eormosancu tot weerstand hadden aangezet, werden gegrepen en levend gekruisigd. Ecu gelijk lol ondergingen veel Inlandschc Christenen en een predikant, die bij de Eormosancu zeer bemind was. Een ander predikant, ANTONIUS HAMBROEK , werd door COXINGA naai1 den gouverneur gezonden, om dezen lot de overgave te bewegen. De waardige man wist, dal door die overgave slechts redding voor hem en de zijnen
te hopen was : maar doordrongen van de woorden zijns groeten .Meesters: „wie vader of moeder lief heefr boven /mij, is mijns niet waardig," was het hem mogelijk de pligtcn jegens zijn vaderland hooger te stellen dan het leven, — en hij moedigde de belegerden aan zich tot liet uiterste te verdedigen. In weerwil van de sineekingeu en tranen van twee zijner dochters, die in het fort waren, keerde hij tot den Sjinesehcn bevelhebber terug, en vond met nog vijfhonderd anderen kort daarna den dood. Nog zou de dappere COIJET aan geen overgave gedachl hebben, zoo niet de meerderheid van den krijgsraad daarvoor beslist had. Na negen maanden belegerd geweest te zijn, sloot hij met den Sjinees een verdrag, waarbij vrije aftogt voor de onzen bedongen werd ; doeh met gedeeltelijke achtcrlaliug van eigen , en geheele achterlating van Obmpagnie's goederen, ongeveer ter waarde van vijf ton gouds. Ook eenige gevangenen werden in vrijheid gesteld. Toen COIJET te Hal aria kwam, om zich te verantwoorden, was een outeereud vonnis het loon voor zijne trouw en hardnekkige verdediging. Hij werd veroordeeld tot de straf naast die des doods — het zwaaijen van liet zwaard over het hoofd, eene tweejarige gevangenis, d verklaring van alles, wat hij bezat, en eene eeuwigdurende ballingschap pp Poetoc
— 9G — gegeven ö^ö
aan de dringende verzoeken van haar bevelhebber. Zoo werd eene bloeijende bezitting met eenige duizenden menschenlevens opgeofferd, om aan eene persoonlijke wraakzucht voldoening te geven. Moge ook al de raad van Iudiii VERBÜRG de eerste oorzaak geweest zijn van dit laakbaar verzuim, niet alleen het verlies van Formosa, maar ook de smaad, den heldhaftigen COIJET aangedaan, blijven steeds als eene smet op de regering van MAATSUIJKER kleven.
Opstand van TAUOENO DJOJO tegen, den soesoehoenan van Mataram.
Krooning ran AMANGKOE BAT I .
In 1646 was sultan AGOENG opgevolgd door zijn zoon, pangerang ABIO PBABOE '). Deze vorst staat bekend als een monster in wreedheid. Ook reeds vóór zijne komst op den troon had hij daarvan vele blijken gegeven, en een zeer onzedelijk leven geleid. VALENTIJN verhaalt van hem, onder meer andere wreedheden, dat eens op zijn bevel al de priesters van Mataram, 6,000 in getal, binnen den tijd van een half uur werden omgebragt ;
) Be vorst, zoo wel geestelijk ala wereldlijk opperhoofd, heette en heet nog soesoehocum of sacttan ; zijne oudste en wettige gemalin llatoc. De echte zonen heeten gedurende hunne kindechheid raden „ids goeiti de onechte radin »uï, of raden bagoes; volwassen zijnde, heeten zij pangerang, de onechte ook vu pangeran,, ario. De kroonprins voert den tite van pangerang adipati anom. De dochters van den vorst voeren «len titel van radin ajoe; gehuwd zijnde dien van raloe. De titel pangerang adipati WOrdt ook verleend aan pangcrangs van hoog aan,ien, en raden adipati aan den rijksbestierdcr.
— 97 — omdat ecnige van hen deel hadden genomen in een tegen ' hem gesmeden, doch verijdelden aanslag. Kort na zijne troonsbeklimming zond hij een gezantschap naar Batavia, met het dubbel oogmerk, om met de Nederlanders een verbond te sluiten en hun het met Bantam gesloten verdrag te doen verbreken. De regering zond hierop een gezantschap naar Mataram. De ontvangst dezer gezanten Was, volgeus VALENTIJN , aldus : zij kwamen over Samarang in de hoofdplaats aan en werden door vier rijksgrooten geleid tot in het verblijf des sultans, dat in dien tijd nog geheel van bamboe was, en ter plaatse van het tegenwoordige Pasar Gedéh lag. Men liet hen o]) matjes nederzitten en zoo een geruimen tijd wachten; toen werden zij onthaald op thee, betel (sirih) en tabak. Vervolgens bragten eenige vrouwen vruchten, rijst met Spaansehe peper en kwee-kwee, en dansten en zongen op de wijze der Javanen. Tegen den middagverscheen de soesoehoenan, gekleed in een korten rok van rood laken, gevolgd door dezelfde vier rijksgrooten, en een schrijver, dragende een boek van boombast ') en een schrijfstift. Zoodra hij gezeten was, knielden al de hem omringende Javanen voor hem neder. Daarna liet hij door de rijksgrooten de gezanten verwelkomen en ging toen weer heen. De gezanten werden gehuisvest op de markt, waarschijnlijk de Paséban of Jloeu-Jloen2) bij een der hoofden.
') Waarschijnlijk de bladeren van den lontarboom. *) Een open plein , meestal voor de woningen van Javaauschc grooten gelegen. ,
I.
7
— 9f Spoedig daarna sloten zij met den soesoehoenan den vrede of het einde van alle vijandelijkheden, die na de belegering van Batavia nog altijd min of meer tusschen de Compagnie en zijn vader bestaan hadden. Meer konden de gezanten van den soesoehoenan niet verkrijgen, omdat zij aan zijn eisch, om namelijk het verbond met Bantam te verbreken, niet konden voldoen. _ De soesoehoenan, later het onbillijke van zijne vordering inziende, of, wat meer waarschijnlijk is ^begrijpende, dat het voor hem het voordeeligst was, met de Nederlanders in goede verstandhouding te leven, zond al spoedig op nieuw een gezantschap naar Batavia, hetwelk namens hem met onze regering een verbond sloot. De door den soesoehoenan gepleegde wreedheden en willekeurige handelingen kenden perk noch palen meer; niemands leven was meer veilig, en de zucht tot zelfbehoud deed eindelijk een opstand in zijne landen uitbarsten. De pangerang adipati of kroonprins verbond zich met TABOENO DJOJO, een natuurlijken zoon des soesoehoenans en neef van den boepati van Madoera ') ; docli koos later weder de partij zijns vaders. TABOENO DJOJO verkreeg spoedig een grooteu aanhangen verklaarde Madoera onafhankelijk van Mataram. Inmiddels landde er te Pasoeroean eene aanzienlijke mao-t van Makassar, onder aanvoering van een Makassaar, ?) Volgens anderen was TAKOW«, DJOJO de zoon van den Soerabajaschen prins en BATOS WAKDAN SAKI, die op last van den soesoehoenan omgebragt waren; en gehuwd met KLINTIKO KOEOTNG, eene dochter des soesoehoenans. Hij zou alzoo de neef en schoonzoon des soesoehoenans geweest zijn.
— 99 — Paing 2) GALENGSONG of GLISSON , d i e , in dienst van TAEOENO DJOJO , het Mataramsche leger versloeg, en van de
gewesten Pasoeroean, Probolinggo, Wirosobo en Djapan bezit nam. Een ander Makassaar, MOXTEMERANO, die den titel van Kraing voerde, had zieh beoosten Soerabaja met eene menigte zijner landgenooten van de slechtste soort nedergezet en verwierf aldaar grooten aanhang; zoodat hij zoo wel ter zee als te land den Oosthoek van Java onveilig maakte. In dezen toestand zocht de soesoehoenan hulp bij de Nederlanders. Hij zond tweehonderd-veertig koeijen en eenige kerbauwen als een geschenk naar Batavia, met verzoek hem in zijn hopeloozen toestand bij te staan. De regering zond daarop POLEMAN, die zich reeds bij vele gelegenheden als een onverschrokken krijgsman had doen kennen, met eenig krijgsvolk over zee naar Java's oosthoek. Zonder eenigen tegenstand aldaar aan land komende, behaalde deze groote voordeelen op de Makassaren; hun opperhoofd sneuvelde en zij weken en vloden in de bosschen. De toestand van den soesoehoenan werd evenwel gedurig hagchelijker. Zijn tachtigjarige oom, POEKOBOJO, die zich door persoonlijke dapperheid nog onderscheidde, werd
door de overmagt van TAEOENA DJOJO tot wijken
gebragt. Deze wieip zich op tot vorst van Java's oosthoek, won meer en meer veld en was reeds meester van bijna al de havens langs de noordkust van Java. Inmiddels dit plaats greep, bevonden zich te Batavia ') Saing of Daeng, waarschijnlijk verwant met het Spaansche Bon, beteekent zooveel als edelman; Kraing oi' Karaeng heer of vorst.
<— 100 — eeuigc duizenden Makassaren. De sultan van Makassar en ARDE PALAKKA; die op nieuw geschil gekregen hadden, waren beiden met een groot gevolg naar Batavia gekomen , om den twist aan de uitspraak van den gouverneur-generaal te onderwerpen. Dat groot aantal vreemde krijgslieden gaf te Batavia aanleiding tot achterdocht en bezorgdheid. Deze aldaar te laten, terwijl men zich van bezetting ging ontblooten, zou hoogst on. voorzigtig geweest zijn. Ten einde zich dus van die ongenoodigdc gasten te ontdoen, zonder opwekking van eenig wantrouwen, stelde de regering A KOE VALAKKA .voor, als een blijk van zijne gehechtheid aan de Nederlanders, den soesoehoenan tegen de oprocrlingen te ondersteunen. AROB PALAKKA nam dit voorstel niet alleen aan, maar rekende het zich als eene roemrijke onderscheiding toe, vooral toen bij vernam, dat het opperbevel aan SPEELMAN ZOU worden opgedragen. Zoo raakte Batavia niet alleen van dit lastig bezoek ontslagen, maaide regering werd tevens in staat gesteld den soesoehoe. nan krachtdadiger te ondersteunen. Op het einde van .het jaar 1626 verliet SPEELMAN Batavia, en slaagde er in, om het grootste gedeeite der noordkust weder aan het gezag van Mataram te onderwerpen. De soesoehoenan was hierover zóó voldaan, dat hij met de Nederlanders te P/japara een nieuw verdrag sloot, hetwelk voor ons zeer voordcelig was. Het re°-tsgebied van Batavia werd daarbij erkend, zich uit te strekken tot aan de T/itaroem of de rivier van Krawang; de Nederlanders verkregen vrijdom van in- en uitgaande regten dooi- hel. gehecle rijk, en bovendien verbond zich
._ loi — de. vorst tot het belalen van 2 50,000 rijksdaalders, te voldoen in rijst. TAHOEXO DJOJO was evenwel daardoor niet tot rust . Terwijl SPEELMAN* Soerabaja vermeesterde en dekustplaatsen bezet hield, trok TAKOENO :>JOJO met buitengewone snelheid over Kediri tot in het hart van Mataram, overrompelde de hoofdplaats, en keerde, met rijken buit en de rijkssieraden beladen, naar Kediri terug. Zoo wreedaardig de soesoehoenan zieh steeds jegens zijne onderdanen betoond had, zoo lafhartig gedroeg hij zieh, op het vernemen van het aanrukken des vijauds. Daar hij hem niet durfde afwachtten, vlugtte hij, gezeten op een olifant, midden in den nacht uit zijne hoofdplaats. Zijne zonen en eenige volgelingen met zich voerende, trok hij door Bagelrn en liet aldaar een zijner zonen achter, met last, oin eene inagt tegen TAHOENO DJOJO bijeen te brengen. De kroonprins toog verder met hem mede, noordwaarts over het gebergte bewesten den Slai.ud naar den kant van Tegal. Onderweg werd de soesoehoenan ziek en stierf, niet zonder vermoeden van verge* ven te zijn. De schrik en ongewone vermoeijenis kunnen echter ook even goed de oorzaken van zijn dood geweest zijn. Zijn lijk werd zoo lang rondgedragen, tot dat men een weiriekenden grond meende gevonden te hebben bij de plaats Pasarean, bezuiden het tegenwoordige Tegal, alwaar men hem begroef. Van daar is het, dat dezo soesoehoenan ook genaamd wordt TEGAL WANGI of TEGAL AKOEM.
De te Tegal gebleven kroonprins, alle hoop verloren gevende, om eenmaal in het bezit zijner erfelijke heer-
— 102 — schappij te komen, wilde eerst naar Mekka reizen ; doch het opperhoofd van Tegal gaf hem den raad, hulp bij de Nederlanders te zoeken. Hierop ging hij naar Djapara en had aldaar eene bijeenkomst met SPEELMAN, ten gevolge waarvan deze hem tot soesoehoenan van Java, onder den titel van AMAXGKOE EAT I , verhief. Zonder de krachtige ondersteuning der Compagnie zou de kans , om op den troon te komen, voor hem verloren geweest zijn. Hij was dan ook zóó dankbaar voor deze hulp, dat hij afstand deed van alle aanspraken op liet rijk van Jakairu, en den Nederlanders eene uitbreiding van grondgebied toestond tot aan de Tjhémoe of rivier van Pamanoekan. Kort daarna schonk hij aan de Compagnie de landvoogdij over het gewest Samarang, als waarborg voor de oorlogskosten; ook verkreeg de Compagnie het regt tot den handel in opium door het gelieele rijk van Mataram. Naauwelijks was AMANGKOE EAT op den troon gevestigd, of SPEELMAN werd van het tooneel des oorlogs naar Batavia teruggeroepen, ter aanvaarding der betrekking
van
directeur-generaal.
De
SAINT MAETIN,
die
SPEELMAN- opvolgde, scheen tegen den vijand niet bestand te zijn; want spoedig won TAEOENO DJOJO meer grond. Nu werd tot bevelhebber der troepen benoemd ANTONIE HUKDT, gewezen gouverneur van Amboina, en onlangs eerst tot raad van Indië bevorderd. Deze ontwikkelde dadelijk meer veerkracht. Hij begon den oorlog meer in het binnenland te voeren en verdeelde de geheele magt, waarover hij te beschikken had, in drie deelen. Hij zelf het eerste gedeelte aanvoerende, werd
— 103 — aan kapitein TAK het tweede, en aan kapitein EENESSE het derde toevertrouwd. Zoo trok hij in het midden van December op Kediri aan. Na eene vijfdaagsche belegering werd Kediri stormenderhand ingenomen. De prins van Soerabaja, DJANGUOXO , kweet zich hierbij zeer dapper en sneuvelde bij de bestorming in de poort. TAEOENO DJOJO redde zich door de vlugt ; doch moest vele schatten, bestaande in gouden en zilveren staven, alsmede in gemunt geld, achterlaten. Deze buit werd door den soesoehoenan, die destijds te Soerabaja was, aan de krijgslieden geschonken ; terwijl hij de rijkssieraden alleen voor zich zelven wenschte te behouden. Onder die rijkssieraden bevond zich ook de gouden kroon, afkomstig van de vorsten van Modjopaltit, die uit twee door elkander geslingerde draken bestond, en met kostbare parelen en diamanten bezet was. Toen die kroon met de andere rijkssieraden aan den soesoehoenan werd uitgeleverd, was de kostbaarste diamant er uit verdwenen. De kroon was eerst in handen geweest van een tamboer, en door dezen aan kapitein TAK ter hand gesteld. Uit het daartoe ingesteld onderzoek bleek echter niet, waar die steeu gebleven was. De soesoehoenan was daarover zeer verstoord en bleef kapitein TAK altijd als den bezitter daarvan beschouwen. Dit vermoeden gaf waarschijnlijk ook later aanleiding tot zijne verraderlijke handelwijze jegens dien kapitein. De bevelhebber HTJEDT kroonde met die kroon den soesoehoenan te Soerabaja, in December 1678. De Compagnie was thans reeds tot die hoogte gestegen, dat zij, als oppermagtig, den joornaamsten vorst van Java aan-
— 101 — stelde en bevestigde. Hoewel toevallig, zinspeelde het verlies van den voornaamsten steen uit de kroon niet oneigenaardig op de daling van het huis van Mataram, welks vorsten, van nu af, niet meer door den regerenden sultan van Cheribon, als hun geestelijk opperhoofd, maar door de Compagnie bevestigd werden.
BijKi.OF
ping
VAN GOENS.
COENELIS SPEELMAN.
Onde...
én, dood van TAEOEXO DJOJO. Voortdurende onlusten in het rijk van Mataram. Cheribou stelt zich onder de bescherming der Compagnie.
HIJKLOP VAN GOENS, dien wij reeds hebben leeren kennen als een der overwinnaars van Ceilon en de kust van Malabar, was de opvolger van MAATSUIJKEE. Als een jongen van slechts negen jaren in Lidië gekomen, had hij het ongeluk spoedig daarna zijne ouders te verliezen, en bleef hij in een vreemd werelddeel als wees achter, zonder andere erfenis, zoo betuigt hij zelf, dan de hoop op Gods goedertierenheid. Die hoop werd ook niet teleurgesteld ; want spoedig vond hij in ANTOXIE VAX DIEMEN een beschermer. Hij werd bij de pakhuizen geplaatst, en klom achtervolgcns op tot opperkoopman en bestuurder der geldmiddelen. Na een 27jarig verblijf in Indië, keerde hij naar Europa terug; doch de bewindhebbers der Compagnie oordeelden hem in Indië met te kunnen missen. Na een verblijf van slechts één jaar, vertrok hij weder naar Indië; „bedenkende" zoo als hij
— ,.05 — zegt „dat alles, wat God de Heere hem had verleend, hem in dienst der Compagnie was toegevloeid." Teruggekeerd, begon hij die reeks van veroveringen op Ceiloti en de kust van Malabar, waardoor het Nederlandsch H-ezag aldaar gevestigd en uitgebreid werd. In 1675 kwam hij van Ccilon op Java als directeur-generaal terug. Slechts drie jaren bekleedde de regtschapen man de hooge waardigheid van opperlandvoogd. Reeds sedert eenigen tijd ziek zijnde, verkreeg hij op zijn verzoek zijn ontslag, en vertrok naar Nederland, alwaar hij spoedig overleed. Gedurende het bewind van VAN GOENS werd ook met den vorst van Teruate, KAITJILO SIBOUI, bijgenaamd koning AMSTEEDAM, die in 167 5 aan de regering gekomen en de Nederlanders zeer vijandig was, een oorlog gevoerd, welke eindigde met de onderwerping en gevangenneming van dien vorst, in 1 6 8 1 , die van toen af als leenman der Compagnie zijn rijk bestuurde. Ten gevolge daarvan werd ook het aan hem toebehoorende-noordoostelijk gedeelte van Celebes (de tegenwoordige residentie* Menado) veroverd, onder het beheer van den gouverneur der Molukkeu gebragt, en aldaar in 1 7 0 2 , bij de plaats Menado, het fort Amsterdam gebouwd. COENELIS SPEELMAN,
de held van Makassar,
was de
opvolger van VAN GOENS. Ook diens bewind duurde slechts korten tijd; reeds in 168'! overleed hij. SPEELMAN bezat een verlicht oordeel, en was een even bekwaam koopman als administrateur en krijgsman. Steeds on.vermoeid, zoo wel met de pen als niet het zwaard, schreef hij menigmaal in één etmaal een boek papier vol. Hij kon meer dan één schrijver zijne gedachten
— 106 — over verschillende onderwerpen te gelijk dicteren, en inmiddels nog met andere personen spreken, zonder den draad van een of ander onderwerp te verliezen. Zijne buitengewone geestvermogens gingen gepaard met even groote ligchaainskrachten, die, bij eene matiger levenswijze, hem voorzeker een hoogeren ouderdom zouden hebben doen bereiken. Nog altijd duurde de opstand onder TAEOENO DJOJO voort. De dappere POLEMAN, die het opperbevel van HUKDT had overgenomen, overleed aan de gevolgen van een val van zijn paard, en werd door COEPEE vervangen. Aim Samarang zond deze den kapitein SLOOT naar Wonokarta (thans Kartasoera) om KADJOEAN, die ook tot de partij van TAEOENO DJOJO behoorde, en zich daar genesteld had, te belegeren. Vereenigd met het leger des soesoehoenans, overmeesterde SLOOT Wonokarta en nam KADJOEAN, diens twee zonen en vele grooten gevangen. COEPEE zelf begaf zich naar Soerabaja, om het werk, door POLEMAN begonnen, verder voort te zetten. Na vruehtelooze onderhandelingen begon COEPEE eindelijk den aanval vóór Kakapar, waarin de vijand zich geducht versterkt had. Aan de Bengawan , niet ver van de dessa Solo gelegen, zwom AEOE PALAKKA met zijne Boeginezen, in het gezigt van den vijand, de rivier over, en Kakapar werd van beide zijden der rivier bestormd. Hevig was de aanval en weldra drongen de onzen met COEPEE en AEOE PALAKKA
als overwinnaars de vesting binnen. Veel vijanden kwamen daarbij om. Kraing GALENGSONG was reeds aan eene vroeger bekomen wonde overleden. Het verlies aan onze
— 107 —zijde was geling. De meeste hoofden gaven zich over en werden naar Makassar gevoerd. Aan de Boeginezen viel de grootste buit ten deel. Den soesoehoenan werd het geschut geschonken. AEOE PALAKKA had bij die gelegenheid veel moed betoond, en onder hen, die zich daarbij bijzonder hadden onderscheiden, telde men de kapiteins ALTMEIJEE en JONKEE, zijnde de laatstgenoemde een geboren Ambonees. Na deze overwinning rukte men van alle kanten op tegen de hoofdvesting van TAEOENO DJOJO te Antang, bezuiden den berg Kawi, op de grenzen van Malang o-elegen. De sterkte werd door COEPEE belegerd en ingenomen ; doch TAEOENO DJOJO vond gelegenheid, om zich door de vlugt te redden. Al naauwer en naauwer ingesloten, slechts van weinig volgelingen vergezeld, door gebrek en vermoeijenis uitgeput, nam TAEOENO DJOJO thans de wijk naar den berg Kloet, gelegen in de tegenwoordige residentie Kediri. Toen JONKEE daarvan kennis kreeg, achtervolgde hij hem, op raad van den soesoehoenan, en kwam hem spoedig op het spoor. Met slechts 200 Ambonezen bij zich, sloot hij hem dermate in, dat vlugten onmogelijk was. Naauwelijks had COEPEE dit vernomen, of hij deed JONKEE weten, dat hij zonder zijn last handelde en daarom dadelijk moest terug keeren. JONKEE, die de eer der gevangenneming zich maar niet zoo wilde laten ontnemen, gaf hem ten antwoord: „dat, daar hij het vogeltje in het net had, hij niet zou terugkeeren, vóór hij het gevangen had." TAEOENO DJOJO, zich verzekerd houdende, van lijfsbehoud voor zich en de zijnen te zullen verkrijgen,
— 108 — üoiid eerst zijne wapens, vrouwen en volgelingen, en kwam op den Susten December 1G79 zelf aan JONKEE zich overgeven. Hij had het voorkomen van een boeteling , was in zwart satijn gekleed, en droeg een zwarten tulband met gouddraad versierd, benevens een langen, zwarten staf. De verbittering, die over den gelukkigen uitslag, door JONKEE bewerkt, tusschen dezen en COEPEE ontstond, nam nog meer toe, toen de soesoehoenan uit dankbaarheid aan den eerste een aanzienlijk geschenk vereerde. Deze naijver was doodelijk voor den gevangene, die nu, ondanks de beloften van JONKEE, door COEPEE aan den soesoehoenan werd uitgeleverd. Nog vóór het jaar ten einde was, werd de dappere TAEOENO DJOJO, die een beter lot verdiend had, met touwen gebonden, en vergezeld van zijne vrouwen vóór den soesoehoenan gebragt. Onder eene schijnbaar genadige ontvangst, stak de soesoehoenan, in tegenwoordigheid van vele Nederlandsche officieren, met eigen hand, zijne kris hem zóó diep in het hart, dat hij onder het schouderblad uitkwam, ging toen weder even bedaard op zijn troon zitten, en beval het begonnen werk te voltooijen. De hovelingen vielen nu op den ongelukkige aan, hieuwen hem in stukken en legden zijn hoofd vóói den soesoehoenan neder. Door den dood van TAEOEXO DJOJO kwam het prinsdom Soerabaja, benevens geheel Madoera, onder het bestuur van pangerang TJOKEO DININGEAT. De Soemanappers weigerden echter hun door den soesoehoenan geschonken vorst te erkennen, ten gevolge waarvan het oostelijk gedeelte van dat eiland onder het bestuur van
— 109 — MAT.1AX WOELAN kwam. De landschappen Malang en Balambangan kwamen niet onmiddellijk onder het bewind des soesochoenans. In de eerstgemelde provincie regeerde een vorst, in naam van dien van Balambangan, bijna geheel onafhankelijk. Xaauwelijks was het land eenigzins tot rust gekomen, of de soesoehoenan geraakte weder in oorlog met den panembahan van Giri. Deze had niet alleen TAEOENO DJOJO ondersteund, en de Soemanappers opgeruid, maar was ook vroeger door zijne valsche beschuldigingen de oorzaak geweest van den dood van den vorst van Soerabaja met diens drie zonen. Ofschoon, als bezitter van de heilige kris (welke nog als een kostbaar poesaka ') bewaard wordt), door het volk als een heilige vereerd, werd hij met zijne aanhangers gevangen genomen en om 't leven gebragt. Nog was hiermede de rust niet geheel hersteld; want toen de soesoehoenan den zetel van zijn tijdelijk verblijf in 1680 opbrak, en naar zijne vorige hoofdplaats Ma/aram (het tegenwoordige Pusar Gedéh en Plèret) terugkeerde, was deze ingenomen door zijn oom pangerang POEGEE, die zich reeds tot soesoehoenan had doen uitroepen. De soesoehoenan vestigde toen zijn zetel te Wonokarta, aan den Oostdijken voet van den Merapi, ter plaatse, waar vroeger de hoofdplaats van Padjang stond, stichtte zich aldaar een paleis of krat on en hernoemde de plaats Kartasoera. De pangerang POEGEE weigerde in onderwerping te ko>) Eon erfstuk of aandenken.
— 110 — men. Daarop werd hij door COEPEE verjaagd en achtervolgd , tot dat hij zonder eenige voorwaarden zich aan COEPEE overgaf. Door diens tusschenkomst werd hij door den soesoehoenan in genade aangenomen. Nu was er no°- één muiteling over, een van Batavia weggeloopen Makassaarsche slaaf, die eerst onder TAEOENO DJOJO en later onder KADJOEAN als onderbevelhebber gediend had. In eene ontmoeting met kapitein SLOOT verloor hij het leven, weinige dagen nadat pangerang POEGEE in onderwerping was gekomen. De weinige van zijne volgelingen, die er het leven afbragten, verstrooiden zicli, waarmede ook die opstand een einde nam. Omstreeks dezen tijd viel Cheribon van Mataram af, en stelde zich onder de bescherming der Compagnie, ten gevolge waarvan er eene overeenkomst niet zijne drie sultans gesloten werd, waarbij vele voordeden en inkomsten aan de Compagnie verzekerd werden. Van dien tijd af werd er van wege de Compagnie een opperhoofd aangesteld, en een fort, de Beschermer genaamd, gebouwd. Dit fort diende tevens tot versterkte woning van Compagnie's dienaren en tot magzijn voor de door het landschap te leveren produkten. Deze bestonden in djatihout, rijst, katoen, zwavel, indigo en vogelnestjes. De drie sultans van Cheribon hadden den titel van sultan sepoeh of de oude en regerende vorst ; sultan anom of de jonge, de stedehouder of rijksbestierder ; en sultan adipati of de erfopvolger. Opmerkelijk is het, dat deze magtsverdeeling, die onafgebroken plaats had, tot kort vóór Cheribon geheel onder het Nederlandsch bestuur kwam, nimmer aanleiding tot eeinige onlusten gegeven heeft.
— Deze
driehoofdige
Ill —
regering was begonnen in 1 4 7 5 ,
onder een der opvolgers van SJEIK IBN MAULANA , die bij zijn dood drie zonen had nagelaten.
_ JOANNES CAMPHUIJS.
Opstand van SI-OENTONO of SOEHAPATI.
JOANNES CAMPHUIJS
was
de
opvolger
van
SPEELMAN.
Hij kwam als door een toeval tot die hooge waardigheid. T o e n , bij den dood van SPEELMAN , t o t het benoemen van een opvolger moest worden overgegaan, dacht niemand van de leden der hooge regering, d a t CAMPHUIJS , als het jongste lid in den r a a d , eenige kans op benoeming zou hebben. Al/.oo meenende zijne stem weg t e w e r p e n , en daardoor voor zich zelven de meerderheid te verkrijgen,
plaatste
ieder den naam van CAMPHUIJS op h e t stembriefje,
waar-
door deze, tegen aller verwachting, met eenparige stemmen benoemd werd. Godsdienstigheid, opregtheid en nederigheid waren d e hoofdtrekkcn van zijn karakter. Amsterdam
I n zijne jeugd had hij t e
als zilversmidsknecht gewerkt.
H i j schaamde
zich dien vroegeren staat zóó weinig, d a t hij den smidshamer t o t zijn wapen koos.
Als opperlandvoogd dacht hij
nog aan zijn ouden meester, en trachtte h e m t e bevoordeelen, door eene aanzienlijke
bestelling van zilverwerk
aan hem op t e dragen. Steeds
werkzaam
en van een onderzoekenden geest,
bragt hij zijne „Stichting
van Batavia"
tot s t a n d , tijdens
hij als klerk t e r secretarie diende.
Hij was een bemin-
naar
Daarvan gaf hij h e t
en voorstander der letteren.
grootste
bewijs,
niet
alleen
door
zijne ingenomenheid
— 112 — met den ijverigen natuuronderzoeker E. KäMBFEB, maar vooral door aan dezen zijne belangrijke aanteekeningen over Japan toe te vertrouwen. Jïog meer is de wetenschap aan hem verpligt door het doen overschrijven en nateekenen der platen van het „Ambonsche kruidboek" van itrju'iurs. Zonder die voorzorg zou dit belangrijk werk verloren zijn gegaan, daar het schip, waarmede het handschrift in 1090 naar het moederland werd verzonden , met de Frausehen slaags raakte en zonk. Hoewel CAMPHUIJS door vele zijner ambtgenooten werd gehaat en tegengewerkt, wist hij echter hen allen te beschamen, en met klem zijn gezag te handhaven. Na bijna acht jaren die betrekking te hebben waargenomen, ontving hij op zijn verzoek zijn eervol ontslag, met behoud van zijn titulaires rang c u e ( ; "° lijfwacht, bestaande uit ecu vaandrig, twee onderofficieren en twaalf man. Op liet eilandje Edam, in de baai van Batavia gelegen, dat hij geheel naar zijn smaak had laten inrigten, bezat hij een lusthuis en allerlei zeldzame boomen , planten en dieren. Ook had hij niet ver van de stad, aan den weg van.JqkakQ, eene fraaije buitenplaats. De drie laatste jaren zijns levens bragt hij in wijsgecrige rust, of op Mam of op zijn landhuis, door. Kort nadat CAMPHUIJS de hooge waardigheid van opperlandvoogd had aanvaard, werd de vrede op nieuw cestoord. Een weggeloopen Balinesche slaaf van Batavia, si-OENTONG genaamd, doch die' zich naderhand SOEHAPATI noemde, hield zich met eene bende muitelingcn m het Krawangsche op. Kapitein RUIJS slaagde er in, hem iu onderwerping te doen komen, waarop hij vergiffenis ver-
_
113 —
kreeg en tot luitenant pver de Balinezen, die toen te Batavia waren, gesteld werd. Door tusschenkomst van dezen SOERAPATI trachtte ïtuus nog een anderen muiteling, den pangerang POEROBOJO, een broeder van den sultan van Bantam, in onderwerping te brengen ; doch door een verkeerden maatregel van den vaandrig KUFLER, die te Tandjong-Boera in bezetting lag, werd de geheele zaak bedorven. De vaandrig KUFLER had namelijk in last, POEEOBOJO een vergiffenisbrief aan te bieden. POEROBOJO ontwapende daarop al zijne manschappen, en bood KUFLEU hunne wapens aan; doch KUFLEK, waarschijnlijk hield zelf de kris op zijde. niet met de Javaansche zeden en gewoonten bekend, eischte ook die kris van den pangerang, waaraan deze echter weigerde te voldoen. SOERAPATI trachtte KUFLER van dien eisch te doen afzien ; doch werd voor die poging door hem zeer kwalijk bejegend. De pangerang beloofde nu aan KUFLER, zijne kris den volgenden dag te zullen afgeven ; doch vond gelegenheid des nachts met al de zijnen te ontvlugten. KUFLER beschuldigde toen SOERAPATI daarvan de oorzaak geweest te zijn, schold hem uit, en zou hem, volgens sommigen, zelfs bij die gelegenheid geslagen hebben. Het rampzalig gevolg hiervan
was,
dat
de
Balinezen,
met
SOERAPATI aan
het
hoofd, des nachts KUFLER en zijne manschappen overvielen, en 28 man, onder welke 15 Europeanen, vermoordden. KUFLER wist echter met eenige weinige manschappen te ontkomen, kwam te Batavia en wierp daar de schuld geheel op SOERAPATI. De pangerang POEROBOJO zond een paar zijner ver« I.
8
— Ill
—
trouwelingen naar Batavia, met den last om het gebeurde aan de regering mede te deelen, en als een gevolg te doen voorkomen van het onbezonnen gedrag Hij gaf een bewijs van zijn vertrouwen van KUFLER. en opregtheid door hen onmidellijk te volgen, zonder den uitslag af te wachten, en werd met heuschheid ontvangen. Sedert bleef hij verscheidene jaren te Batavia en werd steeds met onderscheiding behandeld. SOERAPATI begrijpende, dat er, na het plegen van dien moord, voor hem niets anders overschoot dan de vaan des oproers op te steken, trok nu met al zijn volk naar Kartasoera; doch liet een gedeelte der zijnen in Banjoemds onder twee hoofden achter, die door hunne rooverijen zich spoedig alom gevreesd maakten. De soesochoenan niet vermoedende, dat die brandals tot het volk van SOERAPATI behoorden, ontving hem allergunstigst, en droeg hem op, die roovers in onderwerping te brengen. SOERAPATI begaf zich daarop naar Banjoemds, liet in het geheim de beide aanvoerders ombrengen, en bragt hunne hoofden bij den soesoehoenan, die hem in zijne gunst en bescherming n a m , en, volgens sommigen, hem zelfs eene zijner dochters ten huwelijk gaf. De regering te Batavia zond nu den kapitein FRANÇOIS TAK en den opperkoopman VAN VLIET als gezanten naaiden soesoehoenan, met last, den vlugteling dood of levend uit te leveren. Bij het aan land komen te Samarang, werden die heeren door eenige grooten, uit naam van den soesoehoenan, verwelkomd en op de reis naar Kartasoeravergezeld. TAK deed zijne intrede aan het hoofd van een, tachtigtal manschappen, die zijn gevolg uitmaakten,
— 115 — toen hij plotseling overvallen werd. De Balinezen van SOERAPATI stormden eensklaps uit eene hinderlaag op hem en zijn gevolg a a n — e n , onder het geschreeuw van amok ' ) , vermoordden zij hem en VAN VLIET met nog vier officieren en G7 soldaten. Die slagtihg had plaats zóó plotseling en onverwacht, dat de kapiteins LEEMANS en MEESTER, dis met de bezetting van de Nederlandsche sterkte te Kartasoera waren uitgerukt, om met het voorbij trekken van het gezantschap te paraderen, eerst regt begrepen, wat er plaats had, toen de moord reeds geschied was. Deze verraderlijke handelwijze, door velen gehouden meer het werk te zijn geweest van den soesoehoenan dan van SOERAPATI, werd voornamelijk toegeschreven aan den ouden wrok van dien vorst tegen TAK. Ook de komst van eenige gewapende Cheribonners, die TAK vergezelden, had hem verbitterd, daar hij dezen als afvalligen beschouwde. Aanvankelijk veroorzaakte die moord eene groote verslagenheid te Batavia, en was men beducht voor het behoud onzer bezetting te Kartasoera; doch spoedig verdween die vrees door des soesoehoenans betuigingen van grievend leedwezen en onschuld aan de gepleegde wandaad. De regering achtte het best den schijn aan te nemen, alsof zij aan zijne regtvaardiging en onschuld geloof sloeg, en zelfs onopgemerkt te laten zijne verzoeken, om hulp aan den vorst van MenangKebo, op Sumatra, en aan dien van Siam. Hij werd echter van een anderen kant voor die euveldaad gestraft. ') De gewoue alarmkreet (1er Inlanders.
— 116 — SOERAPATI nam spoedig daarna de gelegenheid waar, hem van een aantal paarden en vele kostbaarheden te berooven, en vlugtte daarmede, gevolgd van de zijnen, naaiden Oosthoek. Aldaar stichtte hij zich een rijk, bragt de nabijgelegen landschappen Basoeroean, Kediri, Madioen en Bonorogo onder zijn gebied, en voerde er gedurende twintig jaren een onbeperkt gezag. Van hier uit deed hij strooptogten in de landen van den soesoehoenan, en drong meermalen onverwacht en met groote snelheid tot zelfs in de nabijheid van Kartasoera door. Zijne verschijning verspreidde alom schrik en vernieling ; want hij roofde alsdan veel menschen, vee en granen, en verbrandde en vernielde alles, wat hij niet kon medevoeren. De soesoenoenan bragt wel een talrijk leger tegen den opstandeling op de been ; doch het was van weinig dienst tegen den bekwamen SOERAPATI en zijne stoutmoedige volgelingen. De Compagnie onthield zich echter wijselijk van iedere tusschcnkomst, en liet de beide verraders aan hun lot over. Eerst toen SOERAPATI zich mengde en partij koos in den oorlog, ontstaan bij den dood van den soesoehoenan, tusschen de Compagnie en diens wettigen opvolger, keerde onze regering ook hare magt tegen SOERAPATI, ZOO als wij later zien zullen.
Mr. WILLEM VAN OUTHOORN. Soekadana en Landak onder liet gebied der Compagnie gebragt. * Mr.
WILLEM
CAMPHUIJS.
VAN
OUTHOORN
was
de
opvolger
van
Hij was te Amhoina geboren, en had in
— 117 — zijn jeugd in Nederland gestudeerd. Zijne regering kenmerkt zich door weinig veerkracht in zijn bestuur. Heeds in 1701 door bewindhebbers ontslagen, verliepen er evenwel nog drie jaren, eer hij het bestuur overgaf aan zijn schoonzoon, JOAN VAN HOORN. VAN OUTHOORN wer-
den bij zijn aftreden dezelfde regten toegestaan als aan zijn voorganger. Hij woonde sedert te Batavia op de TijaersgracM en stierf aldaar in hoogcn ouderdom. In 1686 werd sultan HADJI van Bantam bij zijn overlijden opgevolgd door zijn zoon. Dezen vorst viel, even als zijnen vader, gcene lange regering ten deel. Hij overleed in 1698 en werd opgevolgd door zijn broeder. De magt des sultans strekte zich destijds uit over het tegenwoordig landschap Bantam tot aan de Tjidani; op Sumatra, over eene groote uitgestrektheid lands in het zuidelijk gedeelte, de Lampongs geheeten, alwaar de meeste peper groeide. Nog andere rijken, als : Bjambi en Baiembang op Sumatra, Landak en Soekadana op Borneo, waren min of meer aan Bantam schatpligtig. Eenigé maanden nadat de sultan aan de regering was «ekomen, kwam er te Bantam een gezantschap aan van den vorst van Landak, een rijkje op de westkust van Borneo, ten noorden van de groote rivier de Kapoeas. Deze gezanten riepen de hulp in van Bantam tegen Soekadana, een rijk, gelegen ten zuiden van die rivier, en destijds het niagtigste van de westkust van Borneo, hetwelk met Landak in oorlog was , wegens een geschil over een diamant van 362 karaten, die in de mijnen van Landak gevonden was. De vorst van Landak beloofde zich geheel aan Bantam te onderwerpen, wanneer het de verzochte hulp
— 118 — wilde verleenen. De sultan van Bantam, zeer ingenomen met dit aanbod, en zoo wel begeerig naar het rijkje als naar het bezit van den kostbaren diamant, verzocht aanstonds hulp bij de regering te Batavia. Daar dé verhouding tusschen Bantam en de Compagnie te dier tijd op een zeer vriendschappelijken voet was, werd er kort daarna op kosten der Compagnie eene uitrusting naar Soekadana gezonden, bestaande uit vier groote en acht kleinere schepen, waarbij zich nog 75 praauwen van Bantam en Landak voegden. Toen deze magt vóór Soekadana gekomen was, werd de hoofdplaats hevig beschoten, en, na eene beslissende nederlaag, vlood de sultan met de zijnen naar het gebergte. Soekadana en Landak werden daarop tot wingewesten van den sultan van Bantam verklaard, totdat de Compagnie later die gewesten onder haar gebied verkreeg, tegen kwijtschelding eener som van 60,000 rijksdaalders als schuld van Bantam. Het fort de Diamant, dat in 1700 door de onzen te Bantam gebouwd werd, en naast den kraton lag, verkreeg, ter zake van bovengenoemden diamant, dien naam.
Batavia in //el begin der 18de eeuw. Nog was er geene eeuw sedert Batavia's stichting verloopen, of de stad had reeds het toppunt van haar aanzien en grootheid bereikt. Gedurende dien tijd was zij onder VAN DIEMEX, VAN DEB UJX en zijne opvolgers al meer en meer uitgebreid, versterkt en verfraaid.
— 119 — Had men bij hare eerste vestiging aan alle inwoners eene zekere contributie opgelegd tot het uitleggen, omwallen en versterken der stad, ook onder VAN DIEMEN was ieder persoon in dienst der Compagnie verpligt geweest ééne maand gage te laten staan tot bestrijding der kosten, benoodigd voor het bouwen van twee kerken. Eenige jaren later liet de procureur AMANUS op eigen kosten de Amanusgracht graven. Bijna te gelijker tijd werd de Molenvliet gegraven (1648) en twee jaren lateide Antjolsche vaart. De stad had den vorm van een langwerpig vierkant, en met het kasteel, van het noorden uaar het zuiden, eene lengte van 3 50, en eene breedte, van het oosten naar het westen, van 250 Rijnlandsche roeden. Zij had vijf poorten, als: de Niemcpoort, ten zuiden aan den weg van Molenvliet; de Rotterdammer-poort, aan de oostzijde; de Ulrechtsche poort, aan de westzijde; de Diestpoort, aan de zuidwestzijde, en de Vierkantspoorl, welke thans alleen nog overig is, aan de noordzijde of aan den zeekant. \ Batavia had drie voorsteden, als: de Oosler-, buiten de Rotterdammer-poort; de Zuider-, buiten de Nieuwpoort, e n d e Westervoorstad, buiten de Utrechtsehe poort. Volgens VALENTIJN had de stad met hare voorsteden wel anderhalve mijl in omtrek, en bevatte zij zelve 678 groote en 574 kleine liollandsche huizen, 997 Sjinesche petakken en 203 Hollandschc huizen door Sjinezen bewoond. De liollandsche huizen waren alle op llollaudschen trant gebouwd. Onder de fraaije gebouwen muntte vooral uit: de groote kruiskerk, onder VAN DIE-
— 120 — MEN gesticht, en het nu nog bestaande stadhuis, dat in 1710 door den timmerbaas N. CAMMER, voor eene som van 30,000 rijksdaalders, behalve het ijzerwerk, voltooid werd. Het is Batavia's vierde stadhuis; het derde was in 1 6 5 2 , het tweede in 1627 gebouwd. De stad werd door de rivier in bijna twee gelijke deelen geseheiden, die zich van het noorden naar het zuiden uitstrekten. Nog werd zij in dezelfde rigting door vijf grachten of kanalen in zes, nagenoeg gelijke strooken verdeeld. Van het oosten af waren zij de Kaaimansgracht, de TijgersgracU, de fraaiste van alle ; de RiviergracM, de Jonkersgracht of Roea-Malaka en de Rhinocerosgracht. De dwarsgrachten en straten, welke haar regtlijnig doorsneden, verdeelden die strooken weder in eene menigte langwerpige vierkanten. De eerste dwarsgracht en straat, welke, gerekend van liet zuiden af, de stad in hare geheele breedte doorsneed, was de Leemoinnegracht, thans voor een deel Basar-Bisang. De tweede, daar beneden heette Amsterdänische, aan de oostzijde, en Maleische gracht, aan de westzijde der rivier ; te zamen doorsneden zij insgelijks de stad in hare geheele breedte. Van het zuiden naar het noorden doorsneden haar de verlenging der Jonkersgracht, als Jonkersstraat, verder Zandzee of Lepelstraat genoemd ; en die van de Rhinocerosgracht als Moorsche gracht; ten oosten van de Jonkersstraal, achter de werf, nog twee straten, waarvan de laatste Ankerslraal genoemd werd. Door al die straten en grachten, was dat gedeelte deistad in acht blokken verdeeld, waar beneden nog lag
_ - 121 — het vierkant met zijn daarachter liggend kruidmolenplein, als het noordelijkste gedeelte der stad. Ook die ruimte was nog van enkele grachtjes of liever slooten doorsneden, die thans alle gedempt zijn. De stad, door het kasteel verdedigd, was verder omringd door muren en bolwerken, van koraalsteen opgetrokken, die tauschen eene buiten-en binnengracht lagen. De buitengracht had, volgens VALENTIJN, eene breedte van 13 tot 14 roeden, en was bovendien versterkt door een aarden wal. De muren en bolwerken hadden omtrent de hoogte van twintig voet. liet kasteel bestreek bij zijne stichting de reede ; door het allengs aanwassend strand werd het echter weldra zóó ver daarvan verwijderd, dat dit later niet meer mogelijk was. De bolwerken, met de vier van het kasteel, waren 27 in getal. De beide thans alleen overgebleven bolwerken droegen den naam van Kuilenburg en Middelburg, aan de westzijde der rivier, op een van welke het telegraafkantoor en de tijdbal geplaatst zijn. In den muur tusschen beide is nog altijd de Vierkaulspoort. Op omtrent een uur en minder afstand was de toegang tot de stad door verschillende fortjes verdedigd, als: Juf jol, Ja/calra, Koordwijk, Rijswijk, Vijf/wek en Angkéh. Langs de wegen daarheen lagen veel fraaije landhuizen. Die fortjes vormden de eerste linie der verdedigingswerken van Batavia. Verder, meer binnenslands, lagen, aan den weg naar Bantam, het lbrtjc Tangerang; aan dien van Krawang en Cheribon, het fortje Tandjong-Poera,
— 122 — en, aan den weg naar de Preanger-landen, de fortjes Meester-Cornelis, Buitenzorg en Bantar-Petéh. Eene reis naar die forten was in dien tijd niet alleen door de slechte wegen hoogst vermoeijend, maar ook zeer gevaarlijk. Voor eene reis naar Buitenzorg had men in dien tijd bijna even zooveel dagen noodig als thans uren. De omstreken van Batavia lagen in dien tijd nog geheel woest ; zoodat dikwijls tijgers, rhinoccrossen of ander wild gedierte zich tot digt onder de stad vertoonden. De suiker-cultuur, die sedert eene halve eeuw in de BalaviascJie Ommelanden tot eene zekere hoogte geklommen was, verviel langzamerhand zoodanig, dat men in 1709 maar één enkelen Europeschen Buikerfabrikant had, en alles in handen van Sjinezen was gevallen. De prijs van een pikol (die vroeger met 4 rijksdaalders betaald werd) onderging eene zoo groote vermindering, dat deze nijverheidstak onder de Europeanen geheel te niet ging '). De kustvaart geraakte even zoo in handen van Sjinezen en Arabieren. De handel, meer en meer belemmerd , werd door de zoogenaamde vrijlieden verlaten ; terwijl men ook in allerhande bedrijven en ambachten toen reeds minder Europeanen ontmoette dan eene halve eeuw te voren. De ambachten werden meestal uitgeoefend door Sjinezen. De rijstbouw in de Bataviasche Om' ) De rijksdaalder gold in dien tijd te Batavia 48 stuivers, de duIcaton 13 schellingen of 78 stuivers, de ropia 30 stuivers, en de reaal',iS\ stuiver. De koperen munt bestond in TJantamsche pi/jes van één stuiver, en in eene andere soort van pitjes, een mengsel van koper en tin, waarvan er 2ß op een stuiver gingen. Later werden er in Nederland, als ook te Balavia, van wege de Compagnie dnden geslagen.
— 123 melanden werd verwaarloosd; andere landschappen moesten in de behoefte voorzien. Vele oorzaken droegen daartoe bij. Het was niet enkel traagheid of onverschilligheid van den Inlander, of knevelarij van Compagnie's dienaren, ook gebrek aan eene goede policie was eene der hoofdoorzaken. Deze was onder de regering van VAN ouTHOOKN zóó slecht georganiseerd, of werd zóó weinig gehandhaafd, dat niemand in de Omnielanden veilig was, en de moorden en diefstallen op eenigen afstand van de stad straffeloos gepleegd werden. Door het menigvuldig graven van grachten en kanaaltjes, waardoor men eene llollandsehe stad had willen nabootsen, was de stroom van de Tjiliwong zeer verzwakt. Eeeds had men getracht daarin te voorzien doorliet graven van de Mookervaart (16S0), ') ten einde het water uit de rivieren Tjidani en Angkéh. in die van Balaria te leiden, hetwelk echter aan het oogmerk niet voldeed. De stroom, in onbeduidende kanaaltjes herschapen, die zelfs door de tuinen der huizen liepen, kon de vele stoffen niet afvoeren, maar zette die overal aan, waardoor veel ondiepten en onzuiverheden ontstonden, die al meer en meer een zeer nadeeligen invloed op de gezondheid der inwoners uitoefenden. Maar hetgene voornamelijk .lit onheil nog meer deed toenemen, was de aardbeving van den 5den Januarij 1699. De berg Salak, omtrent 46 palen bezuiden Batavia gelegen, barstte in den nacht van den 4den op den 5den Januari] met schrikverwekkend geweld uit. Hevige bliksemstralen, ï y i ^ T rmlemarl werd gegraven in 174.", en genoemd naar den baljuw VreK, de Moolerraart naar den baljuw VAN MooK.
— 124 — vergezeld van zware donderslagen, gingen de aardbeving vooraf. Daarop volgde eene hevige, golvende aardschudding met zware verticale schokken. Deze beweging duurde omstreeks 15 minuten, en werd des morgens te half vier en te vijf ure nog door twee zware schokken gevolgd, die zich ook nog gedurende de volgende dagen gevoelen lieten, hoewel niet zoo hevig als de eerste. De meeste huizen en muren te Batavia scheurden , veel gevels en daken stortten neder, en, behalve de velen, die gekwetst werden, verloren 28 menschen het leven, door het instorten van 21 woonhuizen en 20 loodsen. De massa vulkanische modder en zand, daarbij door den berg uitgebraakt, was zóó groot, dat verscheidene rivieren in haren loop gestuit werden en buiten hare oevers traden. Hieronder telde met voornamelijk de Tjidani en Tjiüwong. De wateren baanden zich een weg door de omliggende landerijen, en voerden, bij het weder binnentreden hunner oevers, eene zóó groote menigte slijk en steenen aan, dat de grachten binnen Batavia ten deele gedempt werden, en de waschen stierven. De modder, die zich niet had afgezet in de rivier en de grachten, bleef bij den mond der rivier zitten en deed daalde modderbank in hoogte en uitgestrektheid aanmerkelijk toenemen. Ten gevolge daarvan begon men reeds onder VAN ouTiiooitN de zeehoofden te bouwen. Van dien tijd af rekent men, dat de ongezondheid van Batavia begonnen i s , die zóó toenam, dat de stad in het midden der 18de eeuw bestempeld werd met den naam van het „graf der Hollanders." Met zekerheid kan men evenwel aannemen, dat dit de
— 125 — ejmige oorzaak van de toenemende sterfte der Europeanen niet geweest is; gebrek aan bekwame geneesheeren, alsook de levenswijze zullen daartoe wel hebben bijgedragen, lleeds omstreeks dezen tijd toch was de weelde onder de ambtenaren en andere inwoners tot eene zekere hooote gestegen. De eenvoudige levenswijze, als in de dagen v a / V A N MEMEN, was lang vergeten. De tijd was voorbij waarin de leden der regering als eenvoudige burgers gekleed gingen, en alleen in de vergaderingen met een deftiger gewaad verschenen, ter aanschaffing waarvan hun door°de Maatschappij 50 realen werden te goed gedaan. Het was niet meer zoo als destijds, toen er voor de o-ezamenlijke gezinnen der hooge regering slechts éene Carme was; thans had ieder lid der regering zijn eigen Coram, en ook vele anderen hadden die; zoodat er te Batavia wel 50 geteld werden. eerste qroote oorlog op Java. Bood van SOEKAPATI. - Onderwerping van den exkeizer, bekend onder den naam van soenan Mas. Noo- onder de regering van VAN OUTHOOKN overleed de UAMANGKOE UAT I , nadat hij met goedkeuring der rijksgrooten, zijn oudsten zoon tot zijn opvolger benoemd had. Niettegenstaande hij gedurende ^ leven zoo vele blijken van wreedheid en trouweloosh id gegeven had, ontbood hij, toen hij zijn einde voelde naderen rïn oudsten zoon, zijn broeder (den pangerang POEOEH)' en de adipati's van Soerabaja en Madoera^ by . /lc h spoorde hen aan tot eensgezindheid en beval zijnen
80 esoehoenan
— 126 — zoon de MM Sas/ro, Nitro Prodjo en andere zedekundige handschriften zijner voorvaderen te beoefenen. De jonge soesoehoenan, bekend onder den naam van soenan Mas, had reeds vele blijken van zijne vijandelijke gezindheid tegen de Nederlanders gegeven. Om zijne wreedheid was hij ook bij het volk gehaat. Sedert den schandelijken moord, aan kapitein TAK en de hem verzeilende officieren en manschappen gepleegd, was de verhouding tusschen de hooge regering en zijn vader ook nooit meer op een goeden voet geweest, 't Is ligt te begrijpen, dat men, volgens de ruwe begrippen van wedervergelding in die dagen, deze gelegenheid aangreep, om dien moord te wreken — en besloot den soesoehoenan niet te erkennen. De volgende omstandigheid droeg daartoe ook veel bij. Zijn oom, de pangerang POEGEK, met alles bekend, begreep thans eene gunstige kans te hebben, om den troon te beklimmen, en liet zich te gelijker tijd door eenigc rijksgrooten van Mataram, Waras en Bagelen tot soesoehoenan uitroepen. Beiden zonden gezanten naar Batavia, om kennis van hunne verheffing tot soesoehoenan te geven. Hoezeer men aldaar aan geen van beiden een stellig antwoord gaf, toonde het wit zijden omslag van den brief aan soenan Mas genoeg, dat dit antwoord voor hem geenszins gunstig was. Hij zond daarop drie gezanten met 70,000 rijksdaalders aan den opperbevelhebber onzer legermagt te Samarang, waarschijnlijk met het doel om eene gunstige wending aan zijne zaak te geven. Volgens VALENTIJN ZOU dit ook wel het geval geweest zijn, indien het geld maar niet in verkeerde handen geraakt was. De regering zond
— 127 — inmiddels eene aanzienlijke krijgsmagt naar Samarang, om POEGEK op den troon te handhaven. Op den 19den Junij 1704 werd pangerang POEGER plegtig als soesoehoenan te Samarang uitgeroepen, ouder den titel van 1'AKOE BOEWONO I. De contracten, met den vorigen soesoehoenan gesloten, werden vernieuwd en de vorderingen, welke de Compagnie op de kroon had, ten bedrage van eenige tonnen gonds, werden den nieuwen vorst kwijtgescholden. Als leeupligtige der Compagnie, werd den soesoehoenan tevens een rijkszegel geschonken. Door de verheffing van POEGEK en het niet erkennen van den wettigen opvolger, werd de Compagnie in een kostbaren oorlog gewikkeld, die door den invallenden regentijd viermaal hervat werd, en in de geschiedenis bekend staat als de eerste groote oorlog op Java. De eerste veldtogt tegen den niet-erkenden soesoehoenan of exkeizer geschiedde onder aanvoering van KNOL en BINTANG. Het vijandelijk leger werd op de vlugt gedreven en Demak door BINTANG ingenomen. ' De tweede togt had plaats in het volgende jaar onder bevel van HEKMAN DE WILDE. Deze trok van Samarang op, nam Salatiga in en toog verder zegevierend naar Karlasoera. Met overhaasting nam de exkeizer de vlugt ; zoodat het niet moeijelijk viel die hoofdplaats te vermeesteren. Meer dan 400 stukken geschut, meest alle lilla's of kanonnen zonder affuiten, en vele andere knjgsbehoeften vielen den overwinnaar in handen. Nu werd POEGER ook in de hoofdstad plegtig ingehuldigd. Vele rijksgrooten kwamen zich hier aan hem onderwerpen en deden den eed van getrouwheid. De
— 128 — zegevierende vorst bezoedelde echter al dadelijk zijne eerste regeringsdaden door wreedheid. Een zijner zonen, die de zijde van den exkeizer had gehouden, bragt hij met eigen hand om het leven, en ook aan vele andere rijksgrooten koelde hij zijne wraakzucht. Namens de Compagnie sloot nu ook DE WILDE op nieuw een verdrag met den soesoehoenan, waarbij zij eene aanmerkelijke uitbreiding van grondgebied verkreeg, Cheribon voor onafhankelijk werd erkend, en Madoera, Soemanap en Pamakassan onder hare bescherming gesteld werden. De onttroonde vorst vlugtte nu oostwaarts, en vereenigde zich met SOERAPATI, zijn schoonbroeder, die ook eenmaal bij zijn vader eene schuilplaats gevonden had, en nu als onafhankelijk vorst de landschappen Pasoeroean, Malang en Bangil regeerde. Op zijne vlugt derwaarts gaf soenan Mas weder een voorbeeld van zijne wreedheid. In het afgelegen gewest Pmwrogo gekomen, liet het getrouwe opperhoofd van het distrikt, volijverig om zijnen vorst genoegen te geven, eene ruime omheining maken, en eene menigte wild daarin drijven, ten einde hem op eene gemakkelijke wijze het vermaak van de jagt te bezorgen. De exkeizer begaf zich met zijne familie en volgelingen naar die plaats en opende de jagt, met op een hert te schieten. Het opperhoofd van Ponorogo, het wild ziende vallen, liep binnen de omheining, en gelastte den priestrsr, het dier naar de gebruiken der Mohammedaansche godsdienst te slagten, ten einde het als geoorloofd voedsel zou mogen gegeten worden. Welligt liet de man zich
— 129 — door zijn ijver vervoeren, of wel was hij onbekend met de gestrenge Javaansche hofgebruiken, volgens welke, in tegenwoordigheid des vorsten, geen bevelen, hoe gering ook, zonder diens wenk of goedkeuring mogen gegeven worden. De exkeizer, over dit onschuldig verzuim in woede ontstoken, liet hem daarop oogenblikkelijk, in tegenwoordigheid van duizenden nanschouwers, op de wreedaardigste wijze verminken, en verlustigde zich, met hem door overmaat van smart te zien bezwijmen. De derde veldtogt had weder plaats onder het opperbevel van KNOL. De magt, waarover de Nederlanders te beschikken hadden, bestond met de Madoeresche en Soerabajasche hulptroepen uit 30,000 man, onder welke 5,000 koeli's waren. Het leger brak in September 1706 op en had, door den slechten staat der bruggen en wegen, als ook door het wegloopen van veel koeli's en gebrek aan levensmiddelen, veel te lijden. De vijandelijke vesting te Penanggoengnn, in de nabijheid van Bjapan, werd op den 2 5steu door de hulptroepen, en wel voornamelijk door de Madoeresche veroverd. Benige dagen later leed het leger echter eene belangrijke nederlaag. In een hardnekkig gevecht, m de nabijheid van Bangil, waarin de bekwame en heldhaftige SOERAPATI zelf bevel voerde, gaf de kapitein DE BEVEKE, door te groote drift vervoerd, zich te veel bloot, en werd met tie voorhoede op de vlugt gedreven. Deze nederlaag kostte ons 138 m a n , onder welke 3 vaandrigs, (i onderofficieren en 61 Enropesche soldaten waren. Aan de gesneuvelden werden door den vijand de ooren afgesneden* en als zegeteekenen aan SOERAPATI gebragt. I. 9
— 130 — Bij deze gelegenheid had ook een aandoenlijk en (reifend voorval van heldenmoed plaats. Zeker Ambonesche luitenant, NIEKEBOELAK genaamd, wilde zijn tot nu toe onbevlekten naam niet door de vlugt schandvlekken, en besloot roemrijk te sterven. Tot zijn zoon, als vaandrig naast hem strijdende, zegt hij echter: „ r e d u , spaar uw leven voor betere tijden ; het is toch onmogelijk mij te behouden, en ons beider dood zou der Compagnie weinig dienst doen!" Maar de zoon, even heldhaftig als hij, weigert standvastig zijn vader in dit hagchelijk oogenblik te verlaten. Kalm wachten zij den vijand af, en strijden met heldenmoed. Weldra door eene groote menigte vijanden miauw ingesloten, stort de zoon zich te midden van hen, en bezwijkt eindelijk op een stapel van gesneuvelde vijanden. Ook de vader is eenen leeuw gelijk, velt zes of zeven vijanden neer, en doet, terwijl hij zelf eindelijk sneuvelt, nog in zijne laatste oogenblikken twee vijanden vallen. De predikant VALENTIJN , die als veldpredikcr deze expeditie bijwoonde, en hen eenigen tijd daarna zag liggen, telde veertien lijken rondom den zoon en tien bij den vader!
Vervolg. D E BEVÈRE herstelde zijne fout op den 16den October door het innemen van de vesting Bat/gil; tweemaal liep hij aan het hoofd der troepen storm en plantte het eerst het vaandel op de veroverde sterkte. De kapitein VAN DER HOUST, alsook de Madoeresche prinsen ge-
— 13] — .droegen zich bij die gelegenheid zeer dapper; doch deze overwinning kwam ons duur te staan, daar wij wel 300 doodcn en gekwetsten telden. Het grootste verlies van den vijand en van den vervallen verklaarden soesochoenan bestond in den dapperen SOEUAPATT, die, door ccne. gesprongen handgranaat gekwetst, naar zijne hoofdstad Pasoeroean vervoerd werd, en op den Uden November 1706 aldaar overleed '). SoEKArATi liet drie zonen na. De oudste, Mils LEMBOK, later PENGANTIN genaamd, en gehuwd met eene dochter van den exkeizer, werd door dezen tot zijn veldheer en opvolger van SOEUAPATI benoemd , onder denzelfden naam en titel van raden adipati wiuo NEGOito. Soenan nas wierp echter zich zelven op tot vorst der oostelijke landschappen, en kende aan wiiio NEGOiio slechts een ondergeschikten ran»- toe. Door den invallenden regentijd, trok de bevelhebber KNOL met het leger naar Soerabaja terug, zonder echter de veroverde posten bezet te houden. Dit verzuim maakte den vijand zoo stout, dat hij spoedig daarna tot in de nabijheid van Soerabaja doordrong, en verscheidene omliggende dessa's of dorpen plunderde en verwoestte. Zoodra de tijding daarvan te Batavia kwam, besloot do regering op nieuw er eene expeditie heen te zenden. Deze vierde vcldtogt werd gemaakt onder opperbevel van DE -WILDE. Hij vertrok van Samara//// den 23sten ') SOERATATI ueril (e Màntjilan achter Kcbon-Aijocni/ nabij Pasoeroean begraven. De tartten van zijn kralon Kehon-Agocng te Kcbon-Dulam in het regentschap Bantjil zijn nog heilen (en dage zigtbaar, als ook die van Gloemhan, mede in de residentie l'asocrocan, waar nog (wee \iaringin-boomen op eene verhevenheid slaan.
en werd op den 27sten Junij 1707, eerst door eeuige rijksgrooten van het hof van Kartamera, en vervolgens door den soesoehoenan zelvcn te gemoet gegaan eu plegtig in de hoofdstad ingehaald. Op den ISden Julij brak het leger van daar op, en veroverde op den 28sten stormenderhand eene vijandelijke vesting op de grenzen van Kadoewang en Vonorogo, hetwelk ons den toegang tot Ponorogo eu Madiqen opende, liet geheele leger, ruim 40,000 man sterk, was in acht brigades of kolonnes afgedeeld, aan wier hoofd stonden: de kapiteins SERGEANT, BINTANG, VAN
Ill.ll.VMTS, DE
K O O D E , VAN DBB HOBST i
WILSTEDE, MEIJEB en BLANKE. De troepen kwamen op den lüden Augustus vóór de Bra/das of rivier van Kediri, en vereenigden zich aldaar met dat gedeelte van het leger, hetwelk van Soerabaja was gemarcheerd. Ju vier dagen sloeg men over die rivier eene brug, trok er den 2Osten over en rukte zoo de hoofdplaats Kediri binnen, waaruit de cxkeizer reeds vóór vier dagen geylugt was. Een detachement van 100 man, op verkenning uitgezonden, werd door den vijand, die zich bij Ph/loe-larul, in het Penanggoengan-gehergle, verschanst had, overvallen en , nadat velen gesneuveld waren, op de vlugt . Op den loden September echter werd ook die sterkte door de onzen ingenomen, en alzoo de toeô-an"- tot Peuanggoengan, Bangil en Pasoeroean geopend. Spoedig stiet men nu op 's vijands hoofdmagt, waarbij soennn Mas en ook de zonen van SOERAPATI zich bevonden. Kapitein BINTANG dekte den linkervleugel, die uit Madöerezen bestond. Dezen gedroegen zich aanvankelijk in den strijd, die mi vreïdra een begin nam, zeer dapper ;
— 133 — doch toen eensklaps, de vijand, door duizenden, die in de rijstvelden verborgen lagen, versterkt, een wanhopigen aanval deed, begonnen zij te deinzen. De brigade van kapitein DE KOODE herstelde wel eenigzins de orde; doch de herhaalde en hevige aanvallen van den cxkeizer maakte den toestand hoe langer hoe hagchelijker. Daalde onzen telkens te vroeg vuurden, zou eene verwarde vlugt eindelijk het gevolg er van geweest zijn, zoo niet eenige matrozen uit eigen beweging de verlaten stukken op den ' vijand hadden doen losbrauden, waardoor hij tot Staan gebragt werd, en het leger tijd had om zich te herstellen. De prins van Soerabaja, die verdacht werd gehouden van de zaak van SOEHAPATI voorgestaan te hebben, gedroeg zich thans tegenover den vijand zeer dapper,, hetwelk echter meer werd toegeschreven aan wraakneming op den vijand, die zijne dorpen geplunderd en verbrand had, dan aan belangstelling in de zaak deiNederlanders. De vijand, tot in de nabijheid van Pasoeroean teruggedrongen , deed aldaar nog een hevigen aanval ; doch werd toen geheel verslagen en op de vlugt gedreven. De zonen van SOEHAPATI namen de wijk naar Medang en verlieten het gewest, dat hun vader twintig jaar bezeten had. Den 29sten September namen dé onzen bezit van de hoofdplaats Pasoeroean, alwaar kapitein BEiLWiTs in 13 dagen eene verschansing deed opwerpen, aan de oostzijde (1er rivier Gembong, met 32 stukken gesehnt. Deze schans, aanvankelijk slechts van hout gebouwd, werd later van steen opgetrokken, en is eerst in 1845 afgebroken en door een fort aan de overzijde der rivier vervangen.
— 13 I — Vele opperhoofden kwamen nu in onderwerping eu de afgehouwen hoofden van een twaalftal Javaansehe bevelhebbers, benevens eene menigte ooren van verslagen vijanden, werden bij DE WILDE gebragt. Deze liet het gebeente van SOEHAPATI opdelven, verbranden en de asch in zee werpen. liet leger brak vervolgens op en werd te Soe/nbaja, Sav/arang en Djapara in garnizoen gelegd. D E WILDE vertrok naar Ba/ar/'a, alwaar hij kort na zijne aankomst , ten gevolge der geleden vermoeijenisscn, overleed. Ofschoon nu de vijand wel geslagen en op de vlugt gedreven was, kon de rust op Java niet geheel hersteld genoemd worden, zoo lang de cxkeizer nog in de bovenlanden rondzwierf en de bevolking tegen ons en zijn oom opruide. Alen zond daarom in het volgende jaar den bevelhebber KNOL met eene aanzienlijke magt naar Soerabaja, voornamelijk met het doel om zieh van den cxkeizer meester te maken. Deze, het zwerven reeds lang moede, gaf zich eindelijk aan KNOL over. Op den 21sten Julij 1708 had tussehen hen eene ontmoetingplaats, bij welke gelegenheid KNOL, zonder daartoe last te hebben, den cxkeizer een genadebrief overhandigde, waarbij hem niet alleen kwijtschelding van straf voor zijn gehouden gedrag, maar tevens de belofte gedaan werd, dat hij, als prins van den bloede, met een landschap door de Compagnie zou worden begiftigd. Drie dagen daarna ging soenan Mas met zijne vrouwen, drie zonen en verder gevolg te Soerabaja aan boord, en kwam den 5den September ter reede van Batavia. Den volgenden dag in de vergadering der raden van India
— 135 -— binnen geleid, nam hij de kroon van het hoofd en legde die met den rijksstaf en kris aan de voeten van den gouverneur-generaal VAN HOOEN neder. Hoezeer dit door alle aanwezigen niet zonder aandoening werd aangezien, vermeende men evenwel aan zijn verzoek, dat aan den inhoud van den genadebrief zou voldaan worden, geen gevolg te mogen geven. Die brief werd verklaard van geen tocht te zijn, dewijl KNOL tot het verkenen daarvan niet gcregtigd was geweest. De exkeizcr werd voorloopig op'het kasteel gevangen gezet, en eenige weken daarna met zijne drie zonen, negentien vrouwen en tweeen-vijftig volgelingen naar Pant de Galle op Câlon overo-cbrao-t! alwaar hij in zijne ballingschap overleden is. ' Mei de verwijdering van soenan lifts was deze oorlog geëindigd. In de gegeven omstandigheden was die verwijderino- noodzakelijk. Of echter die oorlog, welke de Compagnie 23 ton gouds gekost had, geheel vermeden had kunnen worden, is eene vraag, welke toestemmend moet beantwoord worden; want het is geenszins twijfelachtig of soenan Mas zou, even (ds zijn oom, bij zijne verheffing allo voorwaarden hebben onderschreven. Het cciii«>-e voordeel, dat de Compagnie er door verkreeg, wasn, dat hare magt in het oostelijk gedeelte van Java meer werd uitgebreid en bevestigd.
— 13,6 — ABRAHAM
VAN
REBBEEK.
C H R I S T O F ™ ,
VAN ZWOL.
Om-log
met den samorin van Calicoet. Maatregelen legen den verboden 7/audel en de oneerlijkheid der ambtenaren. Handel met Sjina. ABRAHAM
VAN RIEBEEK,
die VAN HOORN in
1709
op-
volgde, was de zoon van den stichter der Kaapkolonie, en aan de Kaap de Goede Hoop geboren. Zijne regering kenmerkte zicli door weinig andere bijzonderheden, dan dat hij een weg van Batavia naar de zuidkust deed aanleggen en cenige togten deed naar de grenzen van het voormalig rijk van Jakalra en het zuiderstrand. Op een dier togten geraakte hij verdwaald, en had gedurende den dag van de hitte, en des nachts van de nijpende koude veel te lijden. Hij overleed niet lang daarna op het kasteel, den 17den November 1713. Te betreuren was het, dat liet aanleggen van wegen, ter bevordering cener betere gemeenschap met de binnenlanden en de zuidkust, niet alleen door zijne opvolgers werd gestaakt, maar dat zij de reeds aangelegde wegen geheel lieten vervallen. CIIRISTOFFEL
VAN ZWOL,
geboortig
van
Amsterdam,
volgde hem op. Door ijver en bekwaamheid was hij allengs, langs de» gewone rangladder der toenmalige koopmansregering, van assistent, boekhouder, onderkoopman, koopman en opperkoopman, tot de waardigheid van raad van Indik en eindelijk tot die van gouverneur-generaal opgeklommen. Om zijne regtschapenheid geroemd, staat hij tevens bekend als een wakker man, die door zijne gestrenge regtvaardigheid en naauw-
— 137 — keurig toezigt de belangen der Compagnie zóó behartigde, dat de aandeelen in zijn tijd wel tien ten honderd rezen, en de kolonie eenige millioenen meer afwierp dan onder zijn voorganger. De onafhankelijkheid en rondborstigheid van zijn karakter bleken ook daaruit, dat hij, tijdens den oorlog tegen den cxkeizer, van al de raden van Indie, de eenigste was, die tegen diens afzetting en later tegen diens ballingschap zich verzette. Onder zijne regering geraakte de Compagnie in oorlog met den samorin van Calieoel. De Nederlandsche gouverneur van de kust van Malabar, BAREND KETEL , hield zijn verblijf te Cochin') en had, op ontvangen last van Batavia, een fort laten bouwen te Sittita, op de grenzen van het gebied van den samorin gelegen, ten einde tegen iedere vijandelijke gezindheid, van dien kant gedekt te zijn. KETEL verzuimde het fort genoegzaam te bezetten ; de samorin maakte daarvan gebruik en overrompelde het, waarbij wij een belangrijk verlies leden. Hiermede nam de oorlog een begin. De samorin bouwde nu een fort tusschen Silliia en Cranganore, kreeg hulp van den Engelschen gouverneur ADAMS te Calicoet en het scheen met ons "-ezag op de kust van Malabar spoedig gedaan te zullen zijn. Doch de regering te Batavia zond er in het volgende jaar eene belangrijke expeditie heen. Deze magt, versterkt door hulpbenden van den vorst van Cochin, nam liet door den samorin gebouwde fort in, en behaalde eindelijk eene volkomen overwinning op den
i) lV/.elfde bezitting, die door de Kngelsebeii, ingevolge de conventie i I M I , in ruiling tegen Bangla h overgenomen.
— 138 — vijand. Die oorlog kostte den samorin duizenden manschappen, terwijl de Nederlanders weinig meer dan 200 verloren. Ten gevolge hiervan onderteekende de samorin in 1717 een voor hem niet zeer voordeelig vredesverdrag, waardoor onze invloed, door de overwinningen van RIJKLOF VAN GOENS in die streken verworven, weder op eene eervolle wijze hersteld werd. VAN ZWOL ging met veel gestrengheid den sluikhandel te keer, dien zoo wel de dienaren der Compagnie als de particulieren of vrijmannen zich meer en meer veroorloofden. Eeecls onder VAN OETIIOORN had de Kamer van XVIIen, door het aanhouden en openen van verdachte brieven, kennis van dien verboden handel gekregen. Ten gevolge hiervan was met het ontslag van VAN OUTIIOOHN tevens de last gekomen, om een aantal ambtenaren en vrijburgers door den fiskaal van den raad van justitie des kasteels te doen vervolgen en overeenkomstig de wet te regt te stellen. Bovendien waren, volgens dien last, 15 personen (7 ambtenaren en 8 Bataviaschc vrijburgers), met de eerst zeilende retourvloot naar Nederland opgezonden. De vervolging der vrijburgers door den fiskaal had een grooten indruk verwekt, daar dit eene inbreuk was op hun regt—van namelijk steeds voor hun weltigen regter, baljuw en schepenen, te mogen te regt staan. Bij dien last was ook tevens bepaald geweest, in geval de beschuldigden deze exceptie mogten doen gelden , hen alsdan als unwilligen te beschouwen en, even als de vijftien anderen, ook naar Nederland op te zenden. De schrik, hierdoor te weeg gebragt, bleck echter slechts
— 139 — tijdelijk geweest te zijn; want eerlang ging het met die handelingen tegen eed en pligt wederom den ouden gang. In 1723 toch, onder ZWAARDEKKOON, werden negen zoogenaamde kwartiermeesters, werkzaam bij de specerijen, overtuigd, van groote hoeveelheden van die artikelen aan Inlandsche Christenen te hebben verkocht, en daarvoor tot de strop veroordeeld, welke straf zij allen ondergingen. Van zulk een stand van zaken, bij eene gebrekkige organisatie in het bestuur, moest achteruitgang van handel en welvaart eenmaal het onvermijdelijk gevolg worden. De Compagnie's dienaren hadden zich veelal slechts voor 4 à 5 jaren verbonden. "Was men over hen tevreden, dan werd hun, vóór expiratie van dien tijd, gevraagd, of ze genegen waren hun verband voor één of twee jaren, meestal onder verhooging van gage, te verlengen. Was men over hen niet tevreden, dan verkregen zij hun ontslag, werden zoogenaamde vrijmannen en gingen voor eigen rekening handel drijven. Dit viel hun te gemakkelijker, daar ook -de gezagvoerders van Compagnie's schepen smokkelden, zoo wel op de uit- als t'huisreizen. Menig schip toch is in dien tijd, door den bovenlast van de voor eigen rekening medegenomen goederen, op de t'huisreis ten gronde gegaan. De ambtenaren van dien tijd hadden volstrekt geen uitzigt op pensioen; de tractementen waren gering, zóó zelfs, dat men zich thans moeijelijk kan voorstellen, hoc zij daarvan hebben-kunnen leven. Zoo had, om slechts één voorbeeld te noemen, de opper-eqnipage-meester, een man van groot aanzien, gelijk in rang met den algcmeenen ontvanger, den algemeenen boekhouder, en den majoor of
— 140 — 't hoofd der krijgsmagt, niet meer dan 140 gulden gage 'smaands. Was het, bij zulk een gering traetement, zonder uitzigt op pensioen, gesteund door den strengen ambtseed, die, zoo als men meende, in alle mogelijke gevallen van ontrouw en stelen voorzag, wel te verwonderen , dat de ambtenaren op allerlei wijzen zich zochten te verrijken, en—hoezeer dan ook die oneerlijke handelwijze daardoor geenszins geregtvaardigd werd — de grooten de kleinen daarin voorgingen? Onder VAN ZWOL was het voornamelijk de baljuw van Batavia, die den smokkelhandel in opium oogluikend toeliet, en daarvan groote winsten trok. Toen VAN UOOKN als 'gouverneur-generaal aftrad, begrootte men zijne bezittingen op 10 inillioen gulden.
De "Tooto ijver van VAN ZWOL voor de belangen deiCompagnie, gepaard aan eene mindere handelskeimis verleidde hem tot een stap, die noodlottige gevolgen had voor den handel. Sedert het verlies van Formosa en het meer en meer afnemen van onze regtstreeksche vaart op Sijna, had zich van lieverlede de handel der Sjinezen op Batavia gevestigd. Die handel was door de hooge regering, in het belang der Compagnie, aangemoedigd. In den aanvang der 18de eeuw was deze zóó bloeijend, dat door de Sjinezen niet alleen aanzienlijke hoeveelheden thee, maar ook zijden stollen, lijn en grof aardewerk, koperen pannen, zink en confituren werden aagebragt. Ook de prijzen waren zóó laag gesteld, dat men geenszins aan eigen vaart op Sjina behoefde te denken. Tot
__ 141 — ' nu toc had men 60 rijksdaalders per pikol thee betaald; doch AAN" ZWOL vond dien prijs te hoog en bood slechts 40', mei bepaling, dat, indien zij de thee voor dien prijs niet wilden afstaan, zij hunne jonken niet mogten ontladen. Om nu niet met de vracht huiswaarts te keeren, lieten zij voor den geboden prijs de thee te Hal min; doch het volgende jaar kwamen zij niet terug en bleven geheel weg. Dit was cene groote schade in den handel en veroorzaakte vrij wat ontevredenheid onder de ingezetenen. Eerst onder ZWAAHDEKBOQN werd die misslag door diens verstandige maatregelen weder geheel hersteld.
EENDBIK ZWAAUUEKUOON.
VEEN.
Koffie-cuUüür.
JACOB ROGGE-
Beoefening ran hinden en wetenschappen in NeniamlxcJi Btdiè'. Zatnerispanning tegen dm sóèsoelidénan.
HENDRIK ZWAARUEKKOON, die VAK ZWOL in 1718 op-
volgde, was een man, die niet minder door cene i'raaije lio'chaamsgestalte en beschaafde zeden dan door groote o-eestvermoo-ens zich onderscheidde. Ms secretaris van den commissaris-generaal voor Bengalen, ir. A. VAN RIIEEDE, in India gekomen, was hij allengs tot buitengewoon en gewoon raad van ltidiii en eindelijk tot de hoogste waardigheid opgeklommen; doch had toen ook reeds zijn 57ste jaar bereikt. Hij was het, die uit Arabie eenig kofiieboomen naar Java deed overvoeren en het eerst op zijn landgoed Kadawang, in de Ommelanden van Batavia gelegen,
— 142 — deed planten ') De teelt van den koffieboom nam gedurende zijn bewind zoo' toe, dat de Compagnie overeenkomsten sloot met de bevolking, om dit nieuwe produkt voor 15 rijksdaalders de pikol te leveren 2). De koffietcelt werd het eerst begonnen te 'Pangeran; langs de rivier Tjiluroem bij Tundjong-Poera, en te Cheribon; eerst later werd zij naar oostelijk Java overgebragt. Het aantal suikermolens en arakstokerijen nabij Batavia nam ook in dezen tijd zeer toe.
Onder het bestuur van ZWAAUTJEKKOON deed Mr. JACOB
ROGGEVEEN zijne merkwaardige reis om de wereld. Reeds lang te voren hadden eenige Zeeuwsche kooplieden getracht nieuwe handelswegen te openen tnsschen de Straat van Magdlaau en Nieuw-Guinéa. Dit ontwerp werd eindelijk verwezenlijkt, ten gevolge van eene overeenkomst met de toenmalige West-Indische maatschappij. Als gezagvoerder van drie
schepen, zeilde JACOB
ROGGEVEEN
den
Isten
Augustus 1721 uit Texel. Na een zijner schepen, en 20 man door ziekte, verloren te hebben, zette hij koers naar Java om ververschingen in te nemen, en in de hoop aldaar met zijn volk, na het doorstaan van zoo vele gevaren en ontberingen, eenige r u s t t e vinden. Zij vonden zich echter deerlijk te leur gesteld. ]) Volgens anderen waren er tijdens de aardbeving in 1C99 reeds veel koffieboomen te Batavia, en zou VAN HOOKX in 1707 een groot aantal plantjes inet de retourvloot aan NICOLAAS WITSES gezonden hebben. -) Een pikol houdt 125 oude ponden of 0,0170 Ned. ponden, een katti of j^o P i k o 1 H 0 U u oi ' A " 1 ' ,t P o n ^"
— 143 — Ook
Mr.
JACOB ROGGEVEEN,
die
vroeger lid
in
den
raad van justitie te Batavia geweest was, en daardoor kon geacht worden, van de vroeger verkregen ondervinding ten nadeele der Compagnie te willen partij trekken, Irof'hetzelfde lot als voor ruim eene eeuw SCHOUTEN en LE MAIRE. Op grond van het octrooi der O. I. Compagnie, werden schepen en lading verbeurd verklaard, en van ruim 600 man keerden er met de retourvloot slechts 53 naar Nederland terug. Toen ROGGEVEEN in Nederland was teruggekomen, vorderde de West-Indische maatschappij schadeloosstelling. De Compagnie, uit vrees van daartoe genoodzaakt te worden, vond beter de zaak in der minne te schikken en betaalde 120,000 gulden als vergoeding, benevens de maandgelden der met Compagnie's schepen naar Nederland opgezonden manschappen. Hiermede was die zaak geheel afgeloopen; doch die schadeloosstelling was niet voldoende, om anderen tot liet doen van een tweeden togt uit te lokken. Het octrooi, maar voornamelijk de magt en invloed der O. I. Compagnie, die geen mededinging duldde, stond lederen vooruitgang en ontwikkeling van handel en nijverheid in den w e g / e n verlamde alle ondernemingsgeest. xMatunrlijk had deze toestand, bij vele andere oorzaken, ook een nadeeligen invloed op de beoefening van kunsten en wetenschappen in Pidie zelf. Toch kan men cemge mannen noemen, aan wie de wetenschap veel verpbgt i s , als: CAMI'HVJYS door zijne „Stichting van Batavia;" itiiMPFER, als een ijverig natuuronderzoeker, door zijne „Geschiedenis en Beschrijving van Japan;' welk werk in
— 111. — 1729
in Nederland in 't licht kwam,
CAMPIIUYS had
bijgedragen;
en waaraan ook
GEORGE EVEKIIAIU) BUitPH
of RUMPHirs, die in krijgsdienst naar Indiëgegtlan, en, ofschoon geen wetenschappelijk man, met een buitengewonen geest van opmerking en onderzoek begaafd was. Meer dan dertig jaren leefde hij op Amboina in dienst der Compagnie^ Onder den zonderlingen titel van „Amkmsche llarileitskamer" heeft hij keurige afbeeldingen geleverd van de visschen, schelpen en zeegewassen, waaraan de Moluksche zee zoo rijk is. Het „Ambonsche kruidboek" waarvan wij reeds vroeger gesproken hebben, kwam door de zorg van Dr. BURMAXXUS in 't lieht. Dit werk bevat de beschrijving van de meest bekende hoornen, heesters en kruiden op Amboina en omliggende eilanden ; afbeeldingen van koraalgewassen zijn daarbij ook gevoegd. Dr. BLUME heeft later, door de uitgave van liet praehtwerk „Rnmphia," aan RUMFHIÜS een waardig wetenschappelijk gedenktecken gesticht. Andere mannen, in dienst der Compagnie, droegen veel bij tot de kennis der geschiedenis en aardrijkskunde. WOUTER SCHOUTEN, als scheepsdoctor in 16 58 uitgeva-
ren, bleef tot 166 5 in Indië, bezocht gedurende dien tijd vele streken en woonde vele oorlogstooncelen bij. Zijne verhalen, met waarheidsliefde en in een onderhoudenden trant geschreven, leest men met genoegen, en zijn werk heeft, zelfs in de afgeloopen eeuw, herdrukken beleefd. NXCOLAAS DE GRAAF, een andere arts, bezocht sedert 163!) onderscheiden malen Indië, en keerde van hier, voor de laatste maal, in 1687 naar Nederland terug. Veel
— 115 — merkwaardigs deelt hij mede, ook van Bengalen en de kust van Malabar. Onder de reizigers uit de tweede helft der 17de eeuw mag JOIIAN NIEUWIIOFF in gecnen deele vergeten worden. Zijne „ O. I. Reuen" gaan vergezeld van beschrijvingen van Batavia, en worden door een aantal fraaije platen opgeluisterd. Onder de reizigers van lateren tijd kan men nog noemen CORNELIS DE BRUIN. Deze man, die zich reeds als een bekwaam schilder in Nederland had doen kennen, kwam in 1706 door Busland en Perzïë te Batavia, en vond bij VAN HOORN en andere hoofdambte.naren een zeer heusch onthaal. Zijn arbeid heeft ook vele gewassen, planten, vruchten en diersoorten, op Java en elders te huis behoorende, in Europa doen kennen. In 171-1 kwamen te Amsterdam zijne „Reizen door Moskovië, Perzië en Indië." i n ' t licht. Dit werk, met meer dan 200 platen verrijkt, bevat ook afbeeldingen van steden, oudheden en gedenkteekenen. Tot de wetenschappelijke mannen van dien tijd, behoort ook n i . BALDAEUS, predikant op Ceilon en eenigen tijd veldpredikcr bij RIJKLOF VAN GOENS op de kust van Malabar. Zijne beschrijving van Malabar, Coromandel en Ceilon, is met vele geschiedkundige bijzonderheden doorvlochten; ook vindt men van dien onvermoeiden geleerde niet slechts eene Maleische spraakkunst, maar ook uitvoerige berigten omtrent de leer van het Hindoeïsme. Onder de ijverige predikanten mag ook niet vergeten worden de geleerde Ds. M. LEIJDEKKER. In 1075 te Batavia gekomen, was hij er niet enkel als herder en leeraar, maar ook als geleerde gedurende 25 jaar werkzaam. Hij verbeterde het Latijnsch-Maleisch ]. 10
— 146 — woordenboek, waaraan de predikant HEURNICS en anderen hadden gearbeid. Na zijn overlijden verscheen het in 1707 en 1708 te Batavia in 't lieht, alwaar eerst sedert eene halve eeuw eene drukpers gevonden werd. Dat woordenboek was voor LEIJDEKKER slechts voorbereidende werkzaamheid ; want hij vertaalde later de meeste boeken van het Oude verbond in het Maleisch, en maakte daarna nog eene tweede vertaling, ten einde die met de eerste te vergelijken en te verbeteren. De voltooijing van dezen arbeid bleef echter aan anderen over. De verdienstelijkste man echter, vooral voor de geschiedenis van Indië, was FRANÇOIS VALENTIJN. Eeeds op zijn 19 de jaar kwam hij in 168 5 als predikant in Indië. CAAIPIIUIJS zond hem naar Amboina, alwaar hij in den gouverneur PADBRUGGE een ijverig begunstiger, en in RUMPHIUS een behulpzaam vriend en raadsman aantrof. In 1694 verliet ]iij Amboina met een seliat van aaiiteekeniugen over de geschiedenis, oudheden, land- en volkenkunde dier gewesten. In 1695 in zijn. vaderland teruggekeerd, was hij aldaar werkzaam met het in orde brengen en uitwerken zijner aaiiteekeningen tot het jaar 1705, toen hij voor de tweede maal de reis naar Ii/lii ondernam. Te Batavia aangekomen, woonde hij den veldtogt van 1700 als veldprediker bij, en vertrok een jaar later op nieuw naar Amboina. Ten gevolge van een verschil met LEIJDEKKER had VALENTIJN met vele onaangenaamheden te kampen. VALENTIJN had namelijk den bijbel vertaald in het Iaag-~Mn\à&a\ï, terwijl Ds. LEIJDEKKER dit in het ZZboy-Maleiscli had gedaan. De toenmalige gouverneur-generaal, VAN RIEBEEK , zwager van Ds. LEIJDEKKER, koos, zoo als ligt te verklaren is, diens
— 147 — zijde, en hechtte, even als later de kamer van XVIIeu, zijne goedkeuring aan de vertaling in het Z/ooy-Maleisch. Aan VALENTIJN veroorzaakte dit veel verdriet en teleurstelling. Hij keerde in 1713 naar Nederland terug, en hield zich van toen af rusteloos bezig met de bearbeiding en uitgave van zijn uitgebreid werk : „ Oud- en Nieuw Oosl-Indië" in 5 deelen of 8 folio-banden, dat nog altijd de vraagbaak is van allen, die eene grondige geschiedkundige kennis willen verkrijgen van die dagen. Dr. w. R. VAN HOÖVELL zegt, in zijn „Geschiedkundig overzigt van de beoefening van kunsten en wetenschappen in Neirlandsch-Indië," van VALENTIJN : „wanneer men bedenkt „aan welke bezwaren en tegenwerkingen de uitgave van „zijn arbeid onderhevig was, dan zal men hem den naam „van groot niet willen weigeren." Kort na den vrede van 1708 werd het oostelijk gedeelte van Java weder het tooneel van cene geduchte Samenspanning tegen den soesoehoenan. Reeds onder de regering van VAN RIEBEEK waren de zaden van oproer beginnen te ontkiemen, hetwelk liet gevolg was van het ter dood brengen van den Soerabajasehen prins, DJAJENG ROXO of njAMBitoxo gehecten, deuzelfden, die zich zoo dapper in den laatsten veldtogt had gekweten. Deze prins was namelijk, op eene tegen hem uitgebragte aanklagt, aan het hof van den soesoehoenan ontboden, en aldaar op diens bevel gekrist. Te vergeefs had de soesoehoenan getracht de gedachtenis aan den dood van DJAMBRONO uit te wisscheii, door zijn broeder, DJOJO POESPITO, in zijne waardigheid te doen opvolgen en met weldaden te overladen ; — de broeders van DJAAIBRONO
—
! 18 —-
zochten zijn dood te wreken, en vormden in het oostelijk gedeelte van Java met de zonen van SOERAPATI, den vorst van Balambangan en een Madoereschen prins een geducht bondgenootschap tegen den soesoehoenan. Reeds in 1711 hadden zij een aanzienlijk leger verzameld, weder bezit genomen van het landschap, dat in den laatsten oorlog door ons veroverd was, en de schans Felix te Gembong of Pasoeroean aangevallen. De soesoehoenan had wel in het volgende jaar de hulp der Compagnie ingeroepen, en deze was hem ook toegezegd; doch door den uitgebroken oorlog op de kust van Malabar had de regering hieraan niet kunnen voldoen. Door deze omstandigheid hadden de oproerlingen, door niets gestuit, meer en meer veld gewonnen; want hoewel de soesoehoenan tot tweemaal toe een leger op hen afzond, was dit telkens geheel verslagen, en, zonder de hulp der Compagnie, bleek het hem niet mogelijk te zijn het oproer te dempen. De regering zond daarop in 1718 JOIIAN FREDERIK GOBius als oppergezaghebbei' naar Java's Noordoostkust, wieu het gelukte, door de troepen des socsoehocnans en die van de getrouw gebleven Madoeresche prinsen bijgestaan, de opstandelingen uiteen te jagen en de rust te herstellen. De oproerige Madoeresche prins werd door die van Soemanap en Van Pamakassau verslagen, en kwam op zijne vingt, op een onzer schepen, door een misverstand om het leven, bij welke gelegenheid ook onze onderbevelhebber CHAVOXXES op eene ongelukkige wijze het leven verloor. De andere muitelingen bleven echter nog in het bezit van de meer zuidelijke landschappen, en Malang bleef nog langen tijd in hunnemagt en vijandig tegen den soesoehoenan.
'
—
1 19 —
Onlusten, ten gevolge van het overlijden van den soesoehoenan PAKOE BOEWOXO i. Zu men zw ering van PIETER ELBEltFELi). Onderwerping der oproerige Prinsen. Naauwelijks was de rust in het oosten van Jam weder eenigzins hersteld, of het oproer barstte op meer dan éene plaats te gelijk uit. De soesoehoenan PAKOE BOlwoxo I overleed in 1719 en werd, met voorkennis eu goedkeuring onzer regering, opgevolgd door zijn oudsten zoon, den pangeraug adipati PRABOE MANGKOE NEGORO,
ouder den naam van AMANGKOE RAT I I en al de titels zijns vaders. Deze was toen reeds 40 jaren oud, en is in de geschiedenis bekend onder den naam van socman PRABOE. Rij de troonsbeklimniing van dezen vorst stonden er niet minder dan vijf prinsen van den bloede naaide kroon. De beide jongere broeders des soesoehoenans, de pangerangs POEROBOJO en BLITAR, plaatsten zich aan liet hoofd der oproerlingen, verkregen een grooten aanhang en trachtten hun broeder om het leven te brengen. Negen der voornaamste oproerlingen werden weldra gevat en op de Aloen-Aloen gebragt, alwaar zij door eenige grooten op bevel des keizers gekrist werden. De Compagnie trad nu wederom tusschen beide, en zond den bevelhebber BRINKMAN naar Kartasoera met eene magt, die zich met die van den soesoehoenan vereenigdc, en tegen BLITAR oprukte. POEROBOJO had al dadelijk de wijk genomen naar de oostelijke landschappen. BLITAB werd geslagen en vlugtte naar KagamUan, in het landschap Madioen, alwaar hij zich tot sultan opwierp. Gedurende drie jaren bleef die toestand voortduren, en het land werd overal afgeloopen en verwoest ; gebrek en bc-
— 150 — smettelijke ziekten ontstonden daardoor onder de oorlogvoerende partijen, waardoor veel Europeanen en Javanen stierven; onder de laatsten was ook de prins BLITAB, die te KagamUan overleed. De dood van dezen prins, die eigenlijk de ziel van den opstand geweest was, bragt een groot verlies toe aan de zijde der oproerlingen. Inmiddels ontsnapte Batavia zelf ter miauwernood aan een gevaar, dat die stad nog meer dan de aardbeving van 1099 met geheclen ondergang dreigde. Dit gevaar werd veroorzaakt door cene geduchte zamenzwering, die, op de hoofdplaats zelve gesmeed, de ijselijksto gevolgen had kunnen na zich slepen, bijaldien zij niet in tijds ontdekt en daardoor verijdeld ware geworden. Het opperhoofd dezer zamenzwering was een zzekere PIEtfEB. LLBERFELD, de zoon van een in JFeslfalen geboren in woner van Batavia, en aldaar uit eene Javaanschc moeder geboren. Zijn vader was in den laatsten tijd zijns levens lid van den raad der stad Batavia geweest; hij zelfwas een vermogend man en toen reeds bijna 00 jaar oud. Een Javaan, KARTA DRIJA, geboortig xim Kartasoera, was de voornaamste ontwerper er van, en gedurende twee jaren bezig geweest om ELBERFELD daartoe over te halen. Hun voornemen was, om alle Europeanen en Inlaudsche Christenen te vermoorden. ELBEIEFELI) , die reeds de leer van den Islam omhelsd had, zou aan het hoofd der regering komen, onder den titel van lomvan goesli. (groote heer), en meer bijzonder over het kasteel en de stad Batavia het bevel voeren; KARTA DRIJA ZOU, onder den titel van raden, hem ter zijde staan, doch meer bepaaldelijk de Ommelanden regeren; andere titels, als: pangerang, toemenggoeng, mantri, enz., zouden aan minder re
— 151 — hoofden worden gegeven. Velen waren gewonnen door liet uitdeden van zoogenaamde djimat-djimat (talismans of amuletten), waardoor zij, volgens liunne bijgeloovige denkbeelden, meenden onkwetsbaar te zijn. In lioe verre de zamenzweerders met de muitelingen in verband stonden , is moeijelijk te bepalen ; CEAWFUHD ecliter berekent de magt der eedgenooten op 17,000 man, onder welke een groot aantal Mohammedaansebe priesters. In een tuin van ELBEIIFELD , even buiten de stad, kwam het ontwerp tot rijpheid, en werden de dag en het uur voor het uitbreken van den opstand bepaald. De nieuwjaarsdag van het jaar 1 7 2 2 , vroeg in den morgen, bij het openen van de poort des kasteels, was daarvoor bestemd. Nog sleehts weinige uren moesten verloopeii;—en de verschrikkelijke uitbarsting, die tot zelfs in Europa zich zou hebben doen gevoelen, zou plaats hebben — toen het complot den opperlandvoogd bekend werd. De noodige maatregelen, ofschoon in der haast, werden zoodanig genomen, dat toen het jaar 1722 een aanvang nam, reeds de voornaamste zamenzweerders gevat waren. Op den 2 2sten April had de tcregtstelling der schuldigen plaats. Ingevolge het vonnis werden PIETEB ELBEJIFELD en KAKTA. DKUA het eerst ter dood gebragt. Met gloeijende tangen werd hun het vleescli uit het ligchaaiu genepen, de regterhand afgekapt, het hart uit het ligchaam gerukt en in het aangezigt geslagen, en vervolgens het hoofd afgehouwen. Hierna werden zij gevierendeeld, en die stukken en hoofden buiten de stad ten toon gesteld, om door de vogels te worden opgegeten. Vier Javanen werden op nagenoeg dezelfde vreeselijke wijze ter dood gebragt. Tien andere werden geradbraakt
—- 152 — en, zouder genadeslag, levend buiten de stad ten toon gesteld, alwaar zij niet vóór des avonds ten ü ure stierven. Drie vrouwen van zamenzweerders werden geworgd. Het huis van ELBEIIFELD werd tot aan den grond toe afgebroken, en op (bc plaats, aan den openbaren weg van JaJcatra, nabij de stad, een stecnen gedenktecken opgerigt, waarop het hoofd van ELBEBFELD met ecne ijzeren pen door de hersenpan vastgemaakt, en het volgende opschrift gesteld werd : „ UU eene verfoeijeüjku „gedachtenis tegen den gestraften landverrader PIETEB EL„BEBEELD, zal niemand ter mogen te dezer plaatse ie hou„wen, tiimiteren, metselen of planten, uu often eenigen „dage. Batavia 22 April 1722." Een, jaar later werd te Batavia de belangrijke tijding ontvangen, dat tie oproerige prinsen zich met hunne volgelingen o]) genade aan de Compagnie hadden overgegeven. De opstandelingen, meer door gebrek en ziekte dan door de wapenen bedwongen, hadden zich, ten getalle van 5 4 , in onderwerping gesteld, onder welke POEBOBOJO, ABIO Biro NEGOBO en MALEiJOE KESOEiio van JFinongan, zoon van SOEBAPATI. Zij werden allen naar Batavia overgevoerd, en vervolgens naar Ceilon en de Kaap de Goede Hoop verbannen ; alleen AHIO DIPO NEGOBO keerde naar Karlasoera terug. De zoo lang gewenschte vrede, die volgens sommigen nu eerst een einde aan den eersten grooten oorlog op Java maakte, werd op den lüden Julij 1723 openlijk door het houden van een plegtigen dankdag godsdienstig herdacht.
»E
«IJ G. K O l i F F & CO., t e Muta» Ia r.x « n O O T , HLOIiVF & C O . . t e S a i n a r a i i p . MEDE
YKIlKBIJGBAAi::
I ' r a k t i . s c h K e k c n l i o c k j e vour do scholen in Nederlandsen Oost-Indiii, bevattende de hoofdregelen in gehéelc oribenoeniilc getallen; duur ./. C'. Tumsun, 1ste stukje 1ste gedeelte.../' 0.35 idem. 1ste Shikjfi' 2de gedeelte „0.40 idem. làe, stukje „ 0.50 W e g e n ï i e e N t n f e l s . waarvan de drie eerste met plaatjes, \an /\ . Priiis*'!!, gesvijzigd en ingerigt nnar de behoeften der jeugd n N. I. Uitgegeven door liet Indisch Onderwijzers-Genootschap In Iossebladen ƒ 5: Idem, op bordpapier geplakt Inet linten » 1U.— K e r s t e I i e c s « e f e i i ü i i ) ï e i i . uitgegeven dum- het Ned. (njlisch Ondenvijzers-Scnoutschap, 1-- .". tafel ƒ0.30 Idem.
I
li
„
Idem. 0 -7 „ Idem. , 7—8 „ Eï. FlVJiafï«'. LftCVboek VOOr de -einden in OostIndie. 1ste slid,,e Idem. 2do „ Idem. 3de „ ) I w . .9. A . W e i j î i e i i k c . I.e-jes en Vertellingen. Berste I/ceshockjc voor de Xcderliindoeli-Indische Jeugd... Idem. Tweede [.ceshoekje Idem. Tunic (ieerl ruide, Derde Lia'sbnckjo Idem. Vci'telliugcu. \ ierde Leestiockje,.. Eï. K n c f l i t a g e . N'icnwo N'ederluudsche spraak. » kunst voor de scholen lien ovens eene uitgebreide eollectio
„ 0. II)
„ 0.40 , 0.40 „ 0.30 , (I tö „ O.C0
«
„ U.ÜO
LiSEBli8©EKigja W©©R KIE7 «HÜDISaWWS, behoorende tot de Bibliotheek, ter beschikking van de Hoofd-Commissie van Onderwijs in Nederlandsch-liidiëj \ uo r t S ;
S( HO O L- B B 11 O K l' 'l' E \ , Globes eu Weieldkiiiiili n. Letjen, OrirTels, Schoolschriften, l.ooden i n filazeu Inktkokers, Telborden, enz.; alle: in de ruim-U sortering.