GEREFORMEERD OF EVANGELISCH? verslag studieverlof zomer 2008
door: H.P. Dam, Enschede, 2010
gereformeerd of evangelisch
1.
verslag studieverlof hpdam 2008
2
Inleiding
In de periode van 9 tot en met 22 juni 2008 heb ik gebruik gemaakt van de mogelijkheid studieverlof op te nemen. Ik heb er voor gekozen om me in deze weken bezig te houden met het onderwerp ‘gereformeerd of evangelisch’. De aanleiding hiervoor was dat we op de kerkenraadsvergaderingen herhaaldelijk signaleerden dat het evangelisch gedachtengoed veel invloed heeft op gereformeerden. Enkele gemeenteleden maakten de overstap naar een evangelische gemeente, anderen bezoeken met enige regelmaat evangelische diensten. Daarbij gaat het niet om iets wat beperkt blijft tot de gemeente van Enschede West, maar om een brede tendens in gereformeerd Nederland Daarmee stonden we als kerkenraad voor de vraag hoe we op deze stand van zaken moesten inspelen. Hoe ga je het gesprek aan over dit onderwerp? Waar spreek je gemeenteleden op aan die zich sterk aangesproken weten door de sfeer of de leer bij de evangelischen? Maar ook: wat kunnen we zelf leren als we kijken in de spiegel van de evangelischen? Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden is het nodig te weten wat evangelisch inhoudt en hoe het zich onderscheidt van gereformeerd. Op die vraag probeer ik in dit verslag een antwoord te geven. Dat antwoord geeft hopelijk ook duidelijkheid op de vraag: Is het nu ‘gereformeerd of evangelisch’, of zoals iemand me voorstelde ‘gereformeerd en evangelisch’? Daarachter ligt de vraag: is het nodig de verschillen te benadrukken of kunnen we beter zoeken naar wat bindt? Moeten we de strijd met elkaar aanbinden of kunnen we van elkaar leren? Of is beide het geval? Wie dit verslag leest, zal merken dat ik kritisch ben, niet alleen naar evangelischen, maar ook naar gereformeerden. Dat laatste komt vooral naar voren in het slothoofdstuk, de evaluatie. Ik ben van overtuiging, dat evangelischen en gereformeerden veel van elkaar kunnen leren. Toch kies ik, zoals uit de inhoud van dit verslag wel zal blijken, voor gereformeerd en niet voor evangelisch, zodat ik in de titel liever het woordje ‘of’ dan ‘en’ blijf gebruiken. De keuze voor gereformeerd werd bevestigd en verdiept na mijn oriëntatie in het evangelisch gedachtengoed en een confrontatie daarvan met wat gereformeerd is. Het gaat bij ‘gereformeerd of evangelisch’ om een complex onderwerp. Veertien dagen studieverlof bleken te kort om het onderwerp voldoende te bestuderen. In de tijd na het studieverlof ben ik nog verder doorgegaan met het doornemen van literatuur, wat weer leidde tot een verdere uitbreiding van dit verslag. Zo werd het hoofdstuk over de doop op een later tijdstip toegevoegd. Dat de doop een actueel onderwerp is mag wel blijken uit het verschijnen van minstens twee boeken over dit onderwerp in de periode tussen de 1e en de 2e aflevering van dit verslag. De titels van deze boeken zijn opgenomen in de literatuurlijst. Het verslag biedt, na een overzicht van de doorgenomen literatuur en een paragraaf over ‘wat is evangelisch en waar komt het vandaan’ een overzicht van de in mijn ogen belangrijkste verschilpunten tussen gereformeerd en evangelisch. Er zouden op zich wel meer onderwerpen te behandelen zijn (zoals Israël-visie en chiliasme), maar ik ontkom niet aan een zekere beperking. Een andere beperking is dat alle onderwerpen die in het verslag aan de orde komen, het een voor een waard zijn dieper uitgespit te worden, maar die ruimte was er niet. Hopelijk biedt het verslag, met al zijn beperkingen, toch een verantwoord en adequaat overzicht. Bij de keuze van door te nemen literatuur heb ik geprobeerd te waken voor eenzijdigheid door literatuur van beide kanten door te nemen. Daarbij viel me op, dat gereformeerden meer schrijven over evangelischen dan evangelischen over gereformeerden. Dat laatste gebeurt ook wel, met name als het evangelischen zijn van gereformeerde herkomst. Maar vaker schrijven evangelischen over zichzelf of over andere evangelischen, waarbij niet zelden kritische noten worden gekraakt. De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te West heeft dit rapport met instemming besproken en daarbij besloten om over dit onderwerp met de gemeente in gesprek te gaan. Daarvoor zijn inmiddels twee gemeenteavonden gepland. Ter voorbereiding op deze avonden ontvangt u dit verslag. Op de avonden zelf is er gelegenheid met elkaar over het onderwerp door te spreken en vragen te stellen.
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
2.
Inhoud
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Inleiding Inhoud Doorgenomen literatuur Wat is evangelisch en waar komt het vandaan? Gods Woord Theologie en belijdenis Geloof en ervaring De Heilige Geest De gaven van de Geest Kiezen of gekozen worden? Wet en levensheiliging De doop De kerk De kerkdienst Een evaluatie
3.
Doorgenomen literatuur:
pag.
3
2 3 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 16 17 18
Henk Bakker, Ze hebben lief maar worden vervolgd. E.A. de Boer (red), Levend water, 75-91 Bert Bolhuis, Vrijgemaakt door de Zoon H. ten Brinke e.a. (red.), Geestrijk leven, 80-95, 140-156, 169-200, 219-236 H. ten Brinke e.a. (red.), Meer dan genoeg, 22-53, 124-168 Jakob van Bruggen, Het diepe water van de doop Otto de Bruijne e.a., Ooit evangelisch, De achterdeur van de evangelische gemeenten The Candlestand Statement, Gereformeerde overwegingen bij de charismatische beweging L. Floor, De doop met de Heilige Geest, 101-128, 162-203 R. Ganzevoort, Paradoxen van evangelisch preken A. Geelhoed, Wat is er aan de hand in de evangelische wereld? C. Graafland, Volwassendoop, kinderdoop, herdoop, Een bijbelse verkenning H. de Jong, Voorrang van Woord op antwoord, Wat is Gereformeerd, in Radix, 2003, 65-73 J. Klapwijk, Gelukkig Gereformeerd, p. 69-109 C. van der Kooi, Tegenwoordigheid van Geest, 53-70, 92-104,130-144 John F. MacArthur, De charismatische verwarring A. McGrath, Christian Theology, an introduction, 121-124 D. Martyn Lloyd-Jones, God de Heilige Geest, 219-238, 248-258 P.H. van der Laan, Eenmaal gedoopt, Spiritualiteit van de doop Bert Loonstra, Het badwater en de kinderen, gedachten over de doop H.A.C. van Middelkoop, Kerken onderweg, Geschiedenis van kerken in Nederland, 407-443 W. Nieboer, Dankbaar gereformeerd J.I. Packer, Wandelen door de Geest, 165-229 De Reformatie (15 artikelen van verschillende auteurs) Jan Smelik, Gods lof op de lippen, Aspecten van liturgie en kerkmuziek W. van ’t Spijker, Doop in plaats van besnijdenis W. van ’t Spijker e.a. (red.), De kerk, 313-325 C. Trimp, Klank en Weerklank, 161-177 Adrian Verbree, Over dopen Vergadering Nu, website, gelezen: zes artikelen over diverse aspecten Hayo Wijma, Gereformeerd – Evangelisch – Charismatisch (2 artikelen in: Dienst, 2007-2008) J.R. Wiskerke, De strijd om de sleutel der kennis, 35-92 Daarnaast ontleen ik informatie aan diverse gevoerde gesprekken met (ex)gemeenteleden en heb ik een vijftal evangelische diensten via internet beluisterd.
gereformeerd of evangelisch
4.
verslag studieverlof hpdam 2008
4
Wat is evangelisch en waar komt het vandaan?
4.1 Wat is evangelisch? Het is moeilijk om precies te omschrijven wat evangelisch is. Zoals je kunt spreken over tien keer gereformeerd, zo zou je ook kunnen spreken over tien keer evangelisch. Er zijn volle evangelischen en vrije evangelischen, er zijn baptische evangelischen, er zijn evangelischen die lid zijn en blijven van protestantse kerken, enzovoort. Als je het begrip evangelisch wat ruimer opvat, zou je ook de pinkstergemeente en de charismatische christenen eronder kunnen vatten. Daar is wel enig recht toe, omdat de evangelischen gedurende de laatste jaren meer en meer het charismatisch gedachtengoed omhelzen. Het is kenmerkend voor evangelischen dat ze zich niet gauw laten ‘vangen’. Ze hebben een losse organisatiestructuur en ze hebben geen belijdenissen waarin ze rekenschap geven van wat ze precies geloven en belijden, hooguit beknopte beginselverklaringen. Naast veel verbindende elementen zijn er tussen evangelischen onderling grote verschillen. Ik probeer in dit verslag, met de reeds genoemde beperkingen, te inventariseren wat karakteristiek evangelisch is. Maar niet alle evangelischen zullen zich even sterk herkennen in wat ik in de volgende paragrafen als evangelisch aanmerk. Als we een korte karakterschets willen geven, zouden we de evangelischen misschien als volgt kunnen typeren: ze aanvaarden de Schrift als Gods gezaghebbend Woord; ze kiezen voor eigentijdse, aansprekende vormen in de erediensten, die vaak een laagdrempelig en spontaan karakter hebben; ze leggen veel nadruk op het verlossend werk van Christus en op de vernieuwende kracht van de Geest; ze staan open voor de bijzondere gaven van de Geest; ze hechten veel waarde aan een sterke persoonlijke geloofsbeleving; ze streven naar heiliging van het persoonlijk leven en verzetten zich tegen de zedenverwildering in de maatschappij; ze kenmerken zich door een losse organisatiegraad en hechten niet veel waarde aan de kerk als zichtbaar instituut; ze leggen liever nadruk op de eenheid dan op de onderlinge verschillen, dit gaat gepaard met over het algemeen weinig waardering voor theologie en dogma’s; ze hebben een sterke missionaire gedrevenheid; ze zijn er van overtuigd dat de doop moet volgen op bekering en geloof en wijzen daarom de kinderdoop af. De meeste onderdelen uit deze karakteristiek komen in de volgende paragrafen uitgebreider aan de orde. 4.2 Waar komt het vandaan? Op de vraag waar de evangelischen vandaan komen valt moeilijk een eenduidig antwoord te geven. Je zou het hedendaagse evangelische kunnen zien als een uitvloeisel van verschillende bewegingen uit de geschiedenis van de kerk. In zijn boek ‘Ze hebben lief maar worden vervolgd’ laat Henk Bakker zien dat allerlei gedachten uit de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis bij de evangelischen terug te vinden zijn. Als we wat minder ver terug gaan in de tijd, dan valt te wijzen op de wederdopers van de 16e eeuw, met hun afwijzen van de kinderdoop en hun sterke nadruk op het werk van de Geest, het ontvangen van rechtstreekse openbaringen en het streven naar radicale levensheiliging. In de eeuw die volgde op de eeuw van de Reformatie zien we de opkomst van het piëtisme en het puritanisme, bewegingen die binnen de kerk een nadere reformatie tot stand wilden brengen. In deze bewegingen verzette men zich tegen laksheid in de kerk, wereldgelijkvormigheid en dorre rechtzinnigheid. Ook hier werd sterk de nadruk gelegd op levensheiliging en persoonlijke vroomheid met veel nadruk voor de eigen geloofsbeleving. In de 18e eeuw zijn er in Engeland en Amerika grote opwekkingsbewegingen geweest, die eenzelfde verzet lieten zien tegen het verval in de ‘gevestigde’ kerken. Ook hier lag weer sterk de nadruk op de persoonlijke vroomheid en de noodzaak van wedergeboorte. We zien hier ook arminiaanse trekken in de beklemtoning dat de mens zelf zijn keuze voor God moet maken. Verder was er veel aandacht voor de nood in de samenleving en een grote gedrevenheid om te evangeliseren. Deze opwekkingsbewegingen werkten ook door in het Reveil in Nederland. In 1846 werd in Londen de Evangelische Alliantie opgericht door een groot aantal daar bijeengekomen kerkleiders. Vandaag is de Evangelische Alliantie een wereldwijde organisatie waarin christenen en kerken samenwerken met het oog op evangelisatie, gemeenteopbouw en diaconaat. e Ook in de 19 eeuw was er een opwekkingsbeweging in Engeland en Amerika, met soortgelijke trekken als die van de 18e eeuw. Rond het jaar 1900 is de Pinksterbeweging ontstaan. Uitgangspunt van deze beweging is, dat de kerk vandaag precies dezelfde gaven kan ontvangen als op het eerste Pinksterfeest in Jeruzalem het geval
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
5
was. Het gedachtengoed van de Pinksterbeweging heeft zich in verschillende golven verder ontwikkeld en geradicaliseerd. Van de Pinksterbeweging loopt ook een lijn naar de charismatische beweging, die tot stand gekomen is in de jaren zestig van de vorige eeuw, en die als doel had de bestaande kerken, zowel protestants als katholiek, van binnenuit te vernieuwen. In de charismatische beweging staat centraal de grote nadruk op het werk van de Heilige Geest, dat zichtbaar wordt in sterke persoonlijke ervaringen, die vaak ook gepaard gaan met bijzondere verschijnselen, zoals rechtstreekse openbaringen en spreken in tongen. Ook valt nog te wijzen op de stroming van het Fundamentalisme, die in het begin van de 20e eeuw ontstond, met zijn sterke nadruk op de betrouwbaarheid van Gods Woord, gepaard gaande met verzet tegen schriftkritiek en evolutionisme. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog begon het evangelische steeds meer de vormen van een duidelijk herkenbare beweging aan te nemen. Dit werd ondermeer zichtbaar in de oprichting van evangelische instellingen als de Evangelische Omroep en de Evangelische Hogeschool en in het ontstaan van allerlei organisaties met een sterk missionair karakter, zoals Youth for Christ en de Navigators. Al met al zou je kunnen stellen dat in de huidige evangelische beweging, al dan niet als reactie op misstanden in de gevestigde kerken, allerlei elementen uit voorgaande stromingen en bewegingen zijn samengevloeid tot een nu duidelijk herkenbare stroom binnen het protestantse deel van het christendom.
5.
Gods Woord
Gereformeerden en evangelischen aanvaarden beide de Bijbel als gezaghebbend en onfeilbaar Woord van God. Dat is iets om dankbaar vast te stellen. Wel zijn er verschillen als het gaat om de omgang met de Bijbel. In de volgende paragrafen komen achtereenvolgens aan de orde: het verschil in de manier van bijbellezen tussen gereformeerden en evangelischen en de vraag of God naast de Bijbel nog nieuwe openbaringen geeft en hoe deze nieuwe openbaringen zich verhouden tot het op schrift gestelde en als zodanig ontvangen Woord van God. 5.1 Hoe lezen we de Bijbel? De Bijbel vormt als boek een eenheid. Ondanks het feit dat er twee delen in de Bijbel te onderscheiden zijn, het Oude en het Nieuwe Testament, is er toch een duidelijke doorgaande lijn van het Oude naar het Nieuwe. Het Nieuwe Testament bouwt voort op het Oude en het Oude is zonder het Nieuwe niet goed te verstaan. We hebben de Schrift als eenheid uit Gods hand ontvangen en moeten heel de Schrift dan ook waarderen als Woord van God, het Oude evengoed als het Nieuwe. Dat de Bijbel gezien moet worden als eenheid, betekent ook dat je de teksten in de Bijbel moet lezen in het geheel van de Bijbel. Heel de Bijbel vertelt ons het ene grote verhaal van de weg die God met mensen gaat vanaf het paradijs tot aan de wederkomst. Het is het grote verhaal van God die in Christus naar de wereld omziet. Dat licht van Christus schijnt al vanaf de eerste hoofdstukken van de Bijbel, heel het Oude Testament is een vooruitwijzen naar de komende Christus en het Nieuwe Testament bouwt daarop voort. Om de Bijbel goed te kunnen lezen moet je die doorgaande lijn in Gods Woord onderkennen, je moet de Bijbel heilshistorisch lezen en je bij elke tekst afvragen wat nu de betekenis is van deze woorden in het geheel van Gods Woord. Verder is het belangrijk dat de Bijbel gelezen en verstaan wordt te midden van de gemeenschap en dat je je ook ten overstaan van de gemeenschap rekenschap geeft. Gereformeerden hebben vanouds, in de gemeenschap van de kerk de eeuwen door, de Schrift als eenheid leren lezen en interpreteren,. De Bijbel moet niet gezien worden als een boek met losse teksten die onafhankelijk van elkaar gelezen kunnen worden. Elke uitleg van de tekst moet verantwoord zijn in het geheel van de Schrift. Daarbij wijst de Schrift zelf uit hoe een tekst gelezen kan worden en hoe niet. Bij evangelischen zien we vaak, dat er een sterke scheiding gemaakt wordt tussen het Oude en Nieuwe Testament, waarbij het Oude nog al eens ondergewaardeerd wordt. Het Oude Verbond heeft afgedaan met de komst van Christus en was slechts van toepassing op het volk Israël. Vaak wordt het als tijdperk van de wet afgezet tegen de bedeling van de Geest, die is aangebroken met Pinksteren. Hoewel hier elementen van waarheid inzitten, wordt zo toch de eenheid van de Schrift en de blijvende betekenis van het Oude Testament en ook van de wet teveel uit het oog verloren. Verder werken evangelischen vaak met afzonderlijke bijbelteksten, die los van het geheel geciteerd worden en niet zelden makkelijk toegepast worden op de situatie van vandaag, al dan niet
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
6
vergeestelijkt. Je kunt echter niet zomaar een bijbeltekst een op een toepassen. Je moet altijd oog hebben voor de tijd en de omstandigheden waarin deze tekst oorspronkelijk functioneerde. Ook is het bijbelgebruik vaak selectief en beperkt het zich tot die teksten en thema’s die men belangrijk vindt. Je zou kunnen stellen dat evangelischen over het algemeen een slecht ontwikkelde hermeneutiek hebben (de leer van uitleg en toepassing van Gods Woord). 5.2 Geeft God nog nieuwe openbaringen? De kerk heeft de Schrift uit Gods hand ontvangen als een afgerond geheel. Vanouds belijden we een gesloten canon (NGB art. 4 en 5), met daarin de 66 canonieke bijbelboeken. Deze aanvaarden we als het door de Geest geïnspireerde en gezaghebbende Woord van God, voor de kerk van alle tijden. We belijden ook dat God ons in dit Woord alles geopenbaard heeft wat we nodig hebben voor ons behoud (NGB art. 7; 2 Tim. 3 : 16-17; 2 Petr. 1 : 20-21; Jud. 3; Opb. 22 : 18-19). Dit wil echter niet zeggen, dat God na de afronding van de Schrift geen verdere openbaringen meer zou kunnen geven. De Bijbel spreekt over de gave van de profetie die God aan de gemeente kan geven: Rom. 12 : 6; 1 Kor. 12 : 10,28; 1 Kor. 14 : 1,3,5,12; 1 Thess. 5 : 19-21. Het gaat in deze gemeenteprofetie om woorden, onder inwerking van de Geest ontvangen, waarmee de gemeente kan worden gebouwd, vertroost, en bemoedigd. Onder profetie kan worden verstaan de verkondiging van Gods Woord in de tijd van vandaag, met daarin onderwijzing, toepassing, bemoediging, antwoord op actuele vragen. Dat kan gebeuren in de prediking die als profetisch bestempeld kan worden, maar ook door gemeenteleden onderling, die elkaar mogen aanspreken met het Woord, om zo elkaar te bemoedigen, te waarschuwen en de weg te wijzen. Uit de Schrift zelf wordt duidelijk, dat deze profetie niet op één lijn gesteld kan worden met het onfeilbare Woord van God dat in de Schrift is ontvangen. Deze profetie moet immers getoetst worden, zoals blijkt uit Rom. 12 : 6,10, 1 Kor. 14 : 29 en 1 Thess. 5 : 20-21. De gemeente is geroepen de profetie te onderzoeken en te beoordelen om zo te bezien of deze de toets kan doorstaan. Bij dat toetsen moet bekeken worden, of de profetie niet in strijd komt met Gods Woord en of hij opbouwend is voor de gemeente. Daarmee wordt ook voorkomen, dat een profetie een oncontroleerbaar woord wordt, dat kritiekloos aanvaard moet worden. Profetie kan ook gemakkelijk ontaarden en misbruikt worden als middel om eigen woorden autoriteit te verlenen. Gereformeerden en evangelischen zullen moeten blijven bij de Schrift als het voor alle tijden geopenbaarde en gezaghebbende Woord van God. Als God binnen de gemeente de gave geeft om te profeteren, mag die in dank ontvangen worden. Gereformeerden moeten, bij het vasthouden van de belijdenis over de gesloten canon, openstaan voor het doorgaande spreken van God. De mening dat profetieën en andere openbaringen hetzelfde gezag hebben als het spreken van God in de Bijbel, zoals in evangelische kringen wel voorkomt, moet verworpen worden.
6.
Theologie en belijdenis
God roept in zijn Woord herhaaldelijk op tot blijven bij de gezonde leer. Even herhaaldelijk en indringend is de oproep om ongezonde leer, dwaalleer, af te wijzen. Christus zelf spreekt over zijn leer, die afkomstig is van God die Hem gezonden heeft ( Joh. 7 : 16-17). Paulus roept Timoteüs en Titus herhaaldelijk op om zelf te blijven bij de gezonde leer, die leer te onderwijzen in de gemeente en dwaalleer te weerleggen (1 Tim. 1 : 3; 1 Tim. 1 : 18-20; 1 Tim. 6 : 3,20; 2 Tim. 2 : 17; 2 Tim. 3 : 16; Tit. 1 : 9; Tit. 2: 70). Paulus neemt zelf in zijn brieven ook herhaaldelijk stelling tegen joodse en andere dwaalleer (bijv. in Gal. 1 : 6-9; Kol. 2 : 4). In Hebr. 6 : 1,2 is sprake van een leer die een duidelijk omschreven inhoud heeft. De apostel Johannes keert zich in zijn brieven tegen hen die loochenen dat Jezus de Christus is, de Zoon van God die mens is geworden ( 1 Joh. 2 : 22-23; 1 Joh. 4 : 2-3; 2 Joh. 7-10). Uit genoemde teksten, die met vele aan te vullen zijn, wordt voldoende duidelijk, dat de gemeente van Christus de gezonde leer van de Schrift moet bewaren en verdedigen. De kerk heeft het dan ook altijd als haar taak gezien Gods Woord nauwgezet te onderzoeken om zo na te gaan wat God ons leert. Door diepgravend onderzoek, waarin Schrift met Schrift vergeleken werd, is de grote rijkdom van Gods Woord aan het licht gebracht en verwoord in dogma’s (leerstellingen) en belijdenissen. Vaak gebeurde dit ook omdat de gezonde leer werd aangevallen. In de leer en in de belijdenis geeft de kerk rekenschap van de inhoud van haar geloof en verdedigt ze dat geloof tegen dwalingen. De Bijbel roept ons op tot belijden (Mat. 10 : 32; 1 Petr. 3 : 15; 1 Tim. 6 : 12). Christus zelf is ons in dat belijden voorgegaan (1 Tim. 6 : 13).
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
7
De leer van de kerk, zoals onder woorden gebracht in leerstellingen en belijdenissen, is ondergeschikt aan Gods eigen Woord, zoals dat in de Schrift tot ons komt. Evangelischen kennen geen belijdenissen. Ook bestaat er in evangelische kringen afkeer van theologie en dogmatiek. De leer van de kerk wordt nogal eens afgedaan als statisch, theoretisch en scholastisch. Evangelischen willen blijven bij het directe en eenvoudige spreken van de Schrift, ze spreken liever over hartelijke geloofskennis dan over theologische kennis. Dat klinkt aantrekkelijk, maar het gevolg hiervan is wel dat vaak niet duidelijk is wat evangelischen precies leren. Vaak zijn ze ook selectief in hun belangstelling voor bepaalde thema’s uit de Schrift en doen ze discussies over onderwerpen die buiten hun belangstelling liggen af als niet relevant of niet interessant. Ze willen niet moeilijk doen over verschillen, zolang die hun eigen kernthema’s niet raken. Het ontbreken van een duidelijke leer maakt de evangelischen bovendien vatbaar voor allerlei invloeden. Ze missen de wachterfunctie van een duidelijke belijdenis. In het licht van de oproep die in Gods Woord tot ons komt om te blijven bij de gezonde leer en die te verdedigen, blijft het een goede zaak, wanneer de kerk de Schrift naspreekt in belijdenissen en zo de rijkdom van het evangelie duidelijk aan het licht brengt. Wel moet de kerk oppassen voor dode orthodoxie. Er mag geen tegenstelling zijn tussen theologische kennis en geloofskennis. God roept ons op Hem lief te hebben zowel met ons hart als met ons verstand. Die twee kunnen niet van elkaar losgemaakt worden.
7.
Geloof en ervaring
Wie zich verdiept in de verschillen tussen gereformeerd en evangelisch stuit al snel op de plaats van de ervaring in het geloofsleven. Lijken (of leken?) de gereformeerden vooral verstandelijk te zijn ingesteld, bij de evangelischen lijkt de ervaring centraal te staan. Het is makkelijk om hier te vervallen tot karikaturen. Die worden vaak snel getekend: bij de gereformeerden is het koud en afstandelijk, bij de evangelischen is het alleen maar warmbloedige blijdschap en halleluja. Het is nuttig om eens wat dieper stil te staan bij de plaats van de ervaring en het gevoel in het geloofsleven. Het fundament van ons geloof is het betrouwbare spreken van God. Ons geloof kan niet gebaseerd zijn op ervaring. Onze ervaringen zijn persoonlijk gestempeld, wisselend, selectief en beperkt. Gods Woord is algemeen geldend, betrouwbaar en allesomvattend. Veel zaken en thema’s uit de Bijbel en komen niet als vanzelf op uit onze eigen ervaring. En dan gaat het zeker niet altijd om onbelangrijke zaken. Het Woord van God gaat principieel vóór onze eigen ervaring uit. Dat is altijd de goede (gereformeerde) volgorde geweest. Wie bouwt op zijn ervaring bouwt op drijfzand, wie bouwt op Gods Woord, bouwt op een rots. Het geloof komt niet voort uit ervaring van onszelf maar uit openbaring van God, en hoezeer er ook van ervaring en beleving in het geloof sprake mag zijn, geloof is niet gelijk te stellen met ervaring. Het is ook niet juist om te denken dat de Heilige Geest vooral ervaring werkt, en dan ook nog vooral de blijmoedige ervaring. De Geest van Jezus Christus is de Geest van kennis en waarheid, die ons bekendmaakt wat God ons in Christus heeft geschonken. Hij is de Geest die in de waarheid leidt (zie bijv. Joh. 14 : 16-17; Joh. 15 : 26; Joh. 16 : 7-13; 1 Kor. 2 : 10-15; 1 Joh. 2 : 18-22). Bij evangelischen ligt vaak veel nadruk op de ervaring. Tijdens diensten wordt ook vaak sterk op de ervaring ingespeeld door aan het begin van de dienst veel (opwekkings)liederen te zingen en door sterk op het gevoel van de mens in te spreken. In deze setting kunnen mensen snel geraakt worden en een snelle, vaak diep emotionele ‘keus voor Jezus’ maken. Verder lijken ervaringen nog al eens het einde van tegenspraak te zijn: als ik het zo ervaar, dan moet het wel goed zijn en een ander moet daar dan niet aankomen. Ervaringen moeten echter altijd getoetst worden aan het Woord van God. Ook ligt nogal eens eenzijdig de nadruk op de blijmoedige ervaring. Wie gelooft móet wel enthousiasme en blijmoedigheid uitstralen. Zo kan deze eenzijdige ervaring haast normatief worden. Als je het zo niet beleeft, dan ontbreekt er iets bij je. Nog afgezien van het feit, dat mensen in hun emoties en de uitingen daarvan heel verschillend kunnen zijn, kent het geloof ook een veelheid aan emoties, naast blijdschap en enthousiasme ook verdriet en berouw. We leven vandaag in een belevingscultuur. Daarop lijkt de evangelische richting goed in te spelen door veel nadruk te leggen op emoties en de mens in zijn ervaringen veel aandacht te geven. Dat hoeft op zich niet verkeerd te zijn. Ervaring, beleving, is een onlosmakelijk onderdeel van het geloof. Geloof is niet een zaak van kille verstandelijkheid of van dode rationaliteit. Geloven is van harte
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
8
ontvangen wat God ons in zijn Woord voorhoudt, een hartelijk vertrouwen op God en leven in een nauwe verbondenheid met Hem. Dat mag en moet je in heel je bestaan diep raken. Wanneer we waken voor de eenzijdigheden en de ontsporingen, kunnen we hier nog wel het een en ander van de evangelischen leren. Blij zijn in het geloof is tenslotte wel een bijbelse opdracht (Fil. 3 : 1 en 4 : 4).
8.
De Heilige Geest
Hoe verhoudt zich het werk van de Heilige Geest tot het werk van Jezus Christus? Kun je de geschiedenis die God met zijn kerk gaat onderverdelen in een aantal bedelingen, waarbij dan de bedeling van de Zoon opgevolgd wordt door de bedeling van de Geest? En wat is dan het kenmerkende van beide bedelingen? In evangelische kringen wordt, ook onder invloed van de pinkstergemeente en de charismatische beweging, nog al eens gesproken over een aparte bedeling van de Geest. We leven vandaag in het tijdperk van de Geest. Kenmerkend voor die bedeling kan ondermeer zijn, dat gelovigen, nadat ze tot geloof gekomen zijn in Christus, de Heilige Geest ontvangen als een afzonderlijke en bijzondere gave. Die gebeurtenis wordt dan wel genoemd de ‘Doop met de Heilige Geest’ of de ‘second blessing’. Deze bijzondere ontvangst van de Geest, ervaren als een beleving die diep emotionele indruk maakt, brengt met zich mee een geweldige groei in heiligheid en geloofsblijdschap en leidt ook vaak tot spreken in tongen. Geeft de Bijbel aanleiding tot deze gedachten over de doop met de Heilige Geest als een bijzondere ervaring na het tot geloof komen in Christus? Over de doop met de Heilige Geest wordt niet vaak gesproken in de Schrift. Johannes de Doper heeft aangekondigd dat Christus zal dopen met de Heilige Geest (Luc. 3 : 16). Christus zelf haakt daarop terug, als Hij, tegen zijn discipelen zegt: Johannes doopte met water, maar binnenkort worden jullie gedoopt met de Heilige Geest (Hand. 1 : 5). In het verdere verband van Handelingen 1 en 2 is wel duidelijk dat Jezus hiermee duidt op de uitstorting van de Heilige Geest op het Pinksterfeest. Het Pinksterfeest is in deze vorm een eenmalige gebeurtenis, een belangrijk moment in de heilsgeschiedenis die God met zijn kerk gaat. Christus doopt zijn gemeente met de Heilige Geest en wil door zijn Geest in de gemeente wonen en werken om deze zo vol te maken met zichzelf. Deze uitstorting van de Geest is dan ook blijvend: Hij is gekomen en zal niet meer van de kerk van Christus wijken. Het is niet terecht om van deze eenmalige heilshistorische gebeurtenis in de kerk een verschijnsel te maken dat iedere christen persoonlijk moet beleven. Alsof iedere gelovige persoonlijk op heel bijzondere wijze nog deel moet krijgen aan de Geest, als het ware zelf zo’n Pinksteruitstorting moet beleven. De Schrift zelf biedt geen grond voor deze gedachte. Je kunt gebeurtenissen uit de geschiedenis die God met zijn volk gaat niet zomaar zien als een normatief patroon voor het leven van elke individuele gelovige. Er zijn nog wel andere plaatsen in de Bijbel waar gesproken wordt over het geschenk van de Geest als een bijzondere gave, soms ook gepaard gaand met bijzondere verschijnselen als in tongen spreken. Ook dan gaat het steeds om bijzondere gebeurtenissen ten aanzien van bijzondere groepen mensen, namelijk heidenen, Samaritanen en discipelen van Johannes de Doper (vergelijk Hand. 8 : 14-17; Hand. 10 : 44-46; Hand. 19 : 1-7). Maar ook van deze gebeurtenissen valt te zeggen, dat ze niet als een normatief patroon beschouwd moeten, alsof ieder christen het zo moet meemaken. Het lijkt er veel op, dat God bijzondere grensovergangen in de verkondiging van het evangelie op deze opvallende wijze gemarkeerd heeft. De formulering ‘doop met de Geest’ wordt bij deze gebeurtenissen overigens niet gebruikt. Die formulering komen we alleen nog tegen (naast de twee eerder al genoemde plaatsen) in 1 Kor. 13, waar gesproken wordt over het gedoopt zijn in één Geest en het daardoor tot één lichaam geworden zijn, we zijn allen van één Geest doordrenkt. Hier gaat het erom, dat de Geest alle leden van de gemeente, hoe verschillend ze ook zijn (Jood of Griek, slaaf of vrije), tot één lichaam maakt door in al die leden te wonen. Al met al biedt de Bijbel geen grond voor de gedachte, dat elke christen de doop met of de ontvangst van de Geest in zijn eigen leven moet beleven als een heel bijzonder ervaring, al dan niet gepaard gaande met buitengewone verschijnselen. Wie het werk van de Geest teveel verzelfstandigt ten opzichte van dat van Christus, zet de Geest zelf met zijn bijzondere gaven en ervaringen te veel op de voorgrond. Het is belangrijk om in dit verband wat nader in te gaan op de verhouding tussen Christus en de Geest. De Geest is niet iets nieuws begonnen ná Christus, alsof er met Hem weer een andere
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
9
bedeling aanbreekt. De Bijbel spreekt niet over een derde bedeling na die van het Oude Verbond en die van Christus. Met Christus breekt de nieuwe bedeling aan, het Nieuwe Verbond, en in die nieuwe bedeling is ook de Geest van Christus werkzaam. En er is een sterke eenheid tussen het werk van Christus en dat van de Geest. Christus is gekomen om aan het kruis zijn verzoeningswerk tot stand te brengen en legt daarmee het fundament voor zijn gemeente, die gegrond is in het offer van Christus. Na zijn hemelvaart stort Christus zijn Geest uit in de eerste gemeente, als blijvend geschenk voor de kerk van alle eeuwen. De Heilige Geest is de Geest van Christus. We wijzen op een aantal teksten waarin dat duidelijk aan de orde komt. De Geest is de andere pleitbezorger, na Christus, die bij de kerk blijft als Christus naar de hemel vertrekt en die ervoor zorgt dat de discipelen blijven bij het onderwijs van Christus en de betekenis daarvan aan hen duidelijk zal maken. (Joh. 14 : 15-26). Christus belooft de Geest van de waarheid die van de Vader komt en van Christus zal getuigen (Joh. 15 : 26). De Geest zal niet namens zichzelf spreken maar Christus eren (Joh. 16 : 13-14. Ook in Handelingen 2 blijkt hoezeer de Geest Christus centraal zet, getuige de preek van Petrus, die gedreven door de Geest, over niemand en niets anders spreekt dan over Christus. We wijzen ten slotte nog even op 1 Kor. 1 en 2, waar Paulus duidelijk maakt dat het de Heilige Geest is die de ogen en harten van mensen kan openen voor de gekruisigde Christus, die voor Joden aanstootgevend en heidenen dwaas is. Maar door de Geest kunnen mensen weten, wat God in zijn goedheid heeft geschonken. Het is bij uitstek het werk van de Heilige Geest om het volbrachte werk van Christus overal vrucht te laten dragen, in en buiten de gemeente van Christus. De Geest staat achter de verkondiging van het evangelie. De Geest vervuld met kracht en geloof, vernieuwt levens en geeft gaven voor de opbouw van de gemeente. De Geest staat als Trooster naast de gelovigen, vuurt ze aan, helpt ze te strijden tegen zonde en twijfel, bidt met hen mee. In dat alles bouwt Hij voort op het werk dat Christus aan het kruis tot stand gebracht heeft. Aan die Geest mag en zal iedere gelovige deel hebben. Daar is niet een aparte en bijzondere doop voor nodig. Het geschenk van de Heilige Geest is al aan de gemeente van Christus gegeven. En ieder kind dat gedoopt wordt, ontvangt in die doop een teken van de belofte van de Geest. Die Geest en de werking van die Geest mag en moet in het geloof ontvangen worden. Door het werk van die Geest mogen kinderen opgroeien in geloof, door de kracht van die Geest mogen christenen sterk zijn in hun geloof en uitbundig bloeien en vrucht dragen. Dat kan gaan in de weg van de geleidelijke groei, dat kan ook gaan in de weg plotselinge overweldigende ervaring. Wie zijn wij om de Geest de wet voor te schrijven?
9.
De gaven van de Geest
In aansluiting op het vorige hoofdstuk is het ook goed om nader stil te staan bij de gaven van de Geest. In de Bijbel lezen we herhaaldelijk dat de Geest gaven geeft aan de gemeente van Christus. Onder die gaven kunnen ook gaven zijn die wij vaak betitelen als ‘bijzondere’ gaven, zoals de gave om in tongen te spreken of de gave van genezing. Het zijn vaak die bijzondere gaven die de tongen vandaag verdelen. Geeft de Geest nog steeds bijzondere gaven aan de gelovigen? Of is daar een streep onder gezet kort na de eerste uitstorting van de Geest. Zijn de bijzondere gaven opgehouden na afloop van het tijdvak dat in het Nieuwe Testament wordt beschreven (de zogenoemde streeptheologie)? Aan welke kant van de streep moeten we gaan staan? De Geest geeft gaven aan de gemeente. In het uitdelen van die gaven is Hij soeverein. Hij bepaalt wat Hij wanneer aan wie geeft. Dat wordt wel duidelijk in 1 Kor. 12 : 4-9. De Geest deelt aan iedereen afzonderlijk gaven uit zoals Hij wil. We kunnen ook hier de Geest de wet niet voorschrijven, we kunnen niet zeggen dat Hij in een bepaalde tijd bijzondere gaven wel of niet meer wil geven. Laat staan dat we gaven van de Geest zouden kunnen afeisen of als een vanzelfsprekende zaak mogen verwachten. Verder wordt in 1 Kor. 12 : 4-11 wel duidelijk, dat het onderscheid tussen ‘gewone’ en ‘bijzondere’ gaven gekunsteld is. Waarom zijn de door ons vaak als bijzonder betitelde gaven meer bijzonder dan de als meer gewoon ervaren gaven? Paulus zet, zonder nadere categorieën aan te brengen, tal van verschillende gaven op één lijn: verkondigen van wijsheid, overdragen van kennis, groot geloof, gave om te genezen, kracht om wonderen te verrichten, profetie, onderscheidingsvermogen om te zien wat wel en wat niet van de Geest afkomstig is, klanktaal, het vermogen om klanktaal uit te leggen. Het verbindende element is dat ze allemaal als geschenk van de Geest ontvangen en gewaardeerd mogen worden. Zijn niet alle gaven van de Geest bijzonder? De veronderstelling dat een gemeente waarin ‘bijzondere’ gaven aanwezig zijn een streepje hoger staat dan een gemeente waar dat niet het geval is, is niet op de Schrift gebaseerd. (Paulus lijkt overigens in 1 Kor. 14 : 1vv wel een soort
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
10
waardeoordeel uit te spreken: de gave van de profetie is begerenswaardiger dan die van klanktaal, want in tegenstelling tot de laatste is de eerste tot opbouw van de gemeente). Dat de aanwezigheid van ‘bijzondere’ gaven op zich al een bewijs zijn van een hoog geestelijk leven in de gemeente, valt moeilijk vol te houden. De 1e brief aan Korinte is de enige brief van Paulus waarin de ‘bijzondere’ gaven aan de orde komen. En uitgerekend deze gemeente wordt door Paulus zeer kritisch benaderd. Er is sprake van het tolereren van ernstige zonde in de gemeente, er is onderlinge wedijver en een gebrek aan liefde en aan aanvaarding van elkaar. Vandaar ook dat Paulus de gemeente vooral aanspoort om de liefde na te jagen. Want zonder liefde maken tongen hol kabaal. Het doel van de gaven die de Geest geeft, is de opbouw van de gemeente. Dat wordt duidelijk gezegd in 1 Kor. 12 : 7: In iedereen is de Geest zichtbaar aan het werk, ten bate van de gemeente. Als Paulus later spreekt over de waardering van de gaven, dan is blijkbaar het criterium de mate waarin de gemeente erdoor gebouwd wordt en dan staat verstaanbare profetie hoger genoteerd dan de onbegrijpelijke klanktaal. De gaven van de Geest zijn dus niet bedoeld als persoonlijke, geestelijke ervaring of verrijking. Hij heeft in de gaven de opbouw van de gemeente van Christus op het oog. Op zich is het opvallend dat er vandaag zo’n grote aandacht is voor de ‘bijzondere gaven’ van de Geest. Dat lijkt wat in contrast te staan met de bescheiden aandacht die deze gaven in de Schrift e krijgen. Zoals gezegd spreekt Paulus zelden over de ‘bijzondere’ gaven. Alleen in zijn 1 brief aan de Korintiërs schrijft hij erover. In deze gemeente waren tal van verschillende gaven, waaronder ook bijzondere, blijkbaar volop aanwezig. Als Paulus in andere brieven over gaven spreekt, rept hij niet van ‘bijzondere’ gaven. Vergelijk bijvoorbeeld Rom. 12 : 6-8, waar je misschien de gave van de profetie als ‘bijzondere’ gave kunt brandmerken, maar dat hangt sterk af van wat je onder profetie verstaat (vergelijk par. 4). Ook in Ef. 4, waar het gaat over de gaven die Christus aan de gemeente geeft, spreekt Paulus niet over ‘bijzondere’ gaven. In dit gedeelte is opvallend, dat Paulus ook ambtsdragers als gaven van Christus aan de gemeente bestempelt. Blijkbaar was het gavenpatroon niet in elke gemeente hetzelfde. We kunnen daarom de situatie in de gemeente van Korinte niet als normatief beschouwen voor elke christelijke gemeente. De overtuiging dat elke gelovige die aan de nodige voorwaarden voldoet, over elke geestelijk gave zou kunnen beschikken, zoals wel beweerd wordt, mist elke grond. Bijvoorbeeld valt onmogelijk vol te houden dat elke ware gelovige in tongen zou moeten kunnen spreken, als kenmerk van het ware. Paulus beweert juist het tegenovergestelde, namelijk dat niet iedereen in tongen kan spreken (1 Kor. 12 : 29-31). Bovendien legt hij de tong strak aan de riem als hij de gemeente van Korinte voorschrijft dat er per bijeenkomst hooguit twee of drie leden in tongen mogen spreken en dan ook nog op voorwaarde dat iemand er uitleg bij geeft. Deze terughoudendheid van Paulus staat in schril contrast met het massale in tongen spreken zoals dat in sommige gemeenten gebeurt. Ook de momenten in het boek Handelingen, waar sprake is van bijzondere gaven of bijverschijnselen bij de komst van de Geest, kunnen moeilijk als normatief worden gezien voor elke tijd en elke gemeente (vergelijk hiervoor uitgebreider par. 7). Verder valt aan teksten als Mc. 16 : 17-20 en Jak. 5 : 14-16 moeilijk een theorie te ontlenen die inhoudt dat elke gemeente, of gelovige of oudste bijzondere gaven of krachten zou moeten ontvangen. Het voert voor dit verslag te ver om op allerlei bijzondere gaven dieper in te gaan. Voor dit moment is het voldoende om te stellen, dat de Geest zelf de uitdeler is van gaven, en Hij deelt uit in zijn eigen soevereine wijsheid. We mogen erop vertrouwen dat Hij in elke tijd aan elke gemeente die gaven geeft die nodig zijn voor de opbouw van de gemeente. Daarbij hoeft de Geest niet te blijven achter door ons getrokken grenzen. Een gemeente van Christus moet streven naar de gaven van de Geest en volop werken met die gaven, maar hoeft zich in geen enkel opzicht minderwaardig te voelen als ‘bijzondere’ gaven geen deel uitmaken van het ‘pakket’. Verder zijn de vruchten van de Geest, blijkens wat Paulus zegt in 1 Kor. 12 : 1. 1 Kor. 13 en 1 Kor. 14 : 1) belangrijker dan de gaven van de Geest. Wat je ook van de gaven kunt zeggen, elke gelovige zal in zijn leven door de Geest vrucht moeten dragen (Gal. 5 : 22).
10.
Kiezen of gekozen worden
Kies de mens zelf voor God of moet hij gekozen worden? Ook hier lopen we aan tegen een verschil tussen gereformeerd en evangelisch. De evangelischen leggen veel nadruk op de keuzevrijheid van de mens. De mens moet zelf, in eigen verantwoordelijkheid, een keuze maken voor God. Hij is daarin ook mondig tegenover God, die van de menselijke keuze afhankelijk wordt gemaakt. Daarin herkennen we arminiaanse trekjes: de mens is zelf nog in staat tot om te kiezen voor het goede. Deze visie op de mens heeft ook gevolgen voor de manier waarop hij wordt aangesproken. Niet zelden
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
11
heeft dat aanspreken een tamelijk opdringerig karakter, alsof de spreker zelf zijn ‘publiek’ moet bekeren en alsof dat publiek zelf hier en nu tot de beslissende keuze moet komen. In evangelisatie en prediking wordt de mens ‘dicht op de huid gezeten’, zijn emotie en ratio worden als het ware zo bespeeld, dat hij haast wel moet kiezen voor Jezus. Nu is het ontegenzeggelijk waar dat de mens een keuze moet maken, ook als het gaat om geloof en bekering. Maar die keuze kan alleen maar een gevolg zijn van en een antwoord zijn op Gods kiezen voor de mens. Het gaat hier om het grote geheimenis van Gods uitverkiezing en om het wonder van de Heilige Geest, die door de verkondiging van het Woord harten van mensen opent, de wedergeboorte werkt en het geloof schenkt. Alleen als God zo werkt in het hart van de mens, kan deze ook zelf tot de keuze komen van geloof en bekering. In Ef. 2 : 1-10 schrijft Paulus over de mens, die dood is vanwege zijn zonden en alleen tot leven kan komen door de genade van God. Het geloof dat hij heeft is een geschenk van God (vs. 8). In Hand. 13 : 48 lezen we: ieder die bestemd was tot het eeuwige leven, kwam tot geloof, en in Hand. 16 : 14 dat de Here het hart van Lydia opende zodat ze de prediking van Paulus ging geloven. Ook wijs ik graag op DL III/IV art. 11 en 12 waar op een prachtige manier wordt gesproken over het geheimenis van het werk van de Heilige Geest in de harten van mensen.
11.
Wet en levensheiliging
Veel evangelischen zijn van mening dat de Tien Geboden niet meer in de kerkdienst voorgelezen moeten worden. De wet zou ons namelijk terugplaatsen onder het oordeel, onder de vloek, maar daarvan zijn we juist bevrijd door Christus. Daarbij komt dat we vandaag ook nog eens leven in de bedeling van de Geest. Wie leeft vanuit de kracht van de Geest zou de wet niet meer nodig hebben als regel voor de dankbaarheid. Sommige evangelischen zijn van mening, dat je als mens in dit leven een staat van perfectie kunt bereiken, dat je kunt leven zonder te zondigen. In geformeerde kerkdiensten wordt elke zondag de wet voorgelezen, zij het tegenwoordig ook regelmatig in een andere vorm, bijvoorbeeld in een nieuwtestamentische bewerking of op zo’n manier dat alle geboden omgezet worden in een positieve aansporing om heilig te leven. Gebeurt dat lezen van de wet nog met goed recht, of is het vandaag achterhaald? De Heidelbergse Catechismus houdt ons voor dat de wet twee functies heeft. Die van ‘kenbron’ van de ellende: de wet is een spiegel waarin je je zonde ziet. En die van regel voor de dankbaarheid: de wet spoort ons aan om heel ons leven als een dankoffer aan God te wijden. Moeten wij, nu Christus ons verlost heeft, nog wel in de spiegel kijken? En hebben we de regel van de wet nog wel nodig, als de Heilige Geest in ons hart werkt? Wanneer de wet in de kerkdienst wordt voorgelezen, is het zeker niet met die bedoeling dat de gemeente weer geplaatst wordt onder de vloek van de wet, alsof de wet ons ontmaskert als zondaren over wie dan vervolgens het oordeel moet worden afgekondigd. De wet wil ons niet bij het oordeel brengen, maar bij Christus. Dat was trouwens ten diepste ook in het Oude Verbond al de functie van de wet. De wet ontmaskert ons inderdaad als mensen die zondigen. Maar is dat vandaag ten onrechte? Zijn wij niet nog steeds mensen die geen dag kunnen leven zonder de genade van God? Onze oude mens, die tegen Gods wet in wil gaan, is in de dagelijkse levenspraktijk nog geen verleden tijd. Paulus roept herhaaldelijk op de oude mens te doden (Rom. 6 : 12-14; Ef. 2 : 22-24; Kol. 3 : 5-11). Heel existentieel schrijft hij over zijn eigen strijd tegen de zonde in Rom. 7 : 13-25. De wet confronteert ons met onze eigen zonde, en met onze eigen onmacht om die wet volkomen te houden en benadrukt daarmee de noodzaak van Christus. Wij kunnen met werken van de wet onze zaligheid niet verdienen, maar Christus heeft voor ons de wet vervuld, Hij heeft in onze plaats alle geboden van God gehouden. We moeten leven van genade, en we mogen ook leven van genade. De wet brengt ons juist bij de bevrijding die we in Christus ontvangen. In dit verband blijft het horen van de wet nodig. Als we niet meer geconfronteerd worden met de eis van Gods wet en als we alleen nog maar zouden horen van Gods liefde en genade, dan wordt het evangelie al snel bloedeloos, dan verbleekt het evangelie van de kruisdood van Christus, dan zouden we wellicht veel te rooskleurig naar ons zelf gaan kijken. Door ook de duisternis van onze zonden te laten zien, helaas nog steeds dagelijkse realiteit, krijgt het evangelie van Christus reliëf: Gods genade licht stralend op tegen de achtergrond van ons kwaad. (vergelijk hierbij bijv. Rom. 3 : 20; 1 Joh. 1 : 52:2). We kunnen ook niet stellen dat de wet als regel voor de dankbaarheid heeft afgedaan, of dat de Tien geboden in de tijd van het Nieuwe Testament hun geldigheid verloren hebben. Jezus Christus zelf scherpt ons de Tien Geboden op heel indringende wijze in (Mat. 5 : 17-48). Ook Paulus houdt de
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
12
gemeente van het Nieuwe Testament nog steeds de Tien geboden voor. In Ef. 6 : 1-4 citeert hij letterlijk het Vijfde Gebod. Staan de regels van de wet dan niet op gespannen voet met het werk van de Geest in ons hart? Het is onjuist om in dit opzicht een tegenstelling te maken tussen wet en Geest. Het is de Heilige Geest die de wet in ons hart schrijft. Zo hebben de profeten dat onder het Oude Verbond al aangekondigd (Jer. 31 : 33 en Ezech. 36 : 26,27). Paulus verwijst daarnaar in 2 Kor. 3 : 3. Daarbij wordt duidelijk, dat het in de wet gaat om meer dan regels en ook om meer dan het je houden aan de regels. Wie leeft door de Geest, wil in liefde Gods wet vervullen en houdt zich meer dan royaal aan de regels. Wie lief heeft, heeft de wet vervuld, zegt Paulus (Rom. 13 : 8). De wet richt zich niet tegen wie zich door de Geest laat leiden (Gal. 5 : 22-23). Dit betekent niet, dat er een tegenstelling is tussen wet en Geest. De liefde die de Geest in ons hart werkt, en de vruchten die we door de Geest kunnen dragen, houden in de vervulling van de Tien Geboden. In die geboden vinden we de liefde en de vrucht praktisch uitgewerkt voor alle facetten van het leven. Die praktische uitwerking van de Tien Geboden voor de verschillende facetten van het leven, komen we in het Nieuwe Testament herhaaldelijk tegen. Paulus en Petrus en Jakobus sporen ons meer dan eens aan tot een nieuw leven in concrete gehoorzaamheid, bijvoorbeeld met betrekking tot het huwelijk, of het bezit, of het spreken. Daarbij vormen de Tien Geboden de achtergrond. We kunnen dan ook niet stellen dat de wet als regel voor de dankbaarheid heeft afgedaan. We zullen in dit leven geen perfectie bereiken. We moeten dan ook niet neerzien op mensen die dagelijks hard tegen hun zonden moeten strijden of in zonde vallen, alsof zij nog geen echte christenen zijn, alsof de Geest nog niet in hen zou werken. Wie van ons moet niet dagelijks leven van Gods genade in Christus? Dit betekent echter niet, dat we ons bij de zonde kunnen neerleggen. We mogen werkelijk leven uit de kracht van Christus’ opstanding. Hij heeft de zonde in ons leven overwonnen en geeft ons door zijn Geest kracht voor een nieuw leven. Wie alleen leeft bij vergeving, en zijn leven niet vernieuwt in de kracht van de Geest, mag zich afvragen of hij wel werkelijk deel heeft aan Christus. Het evangelie leert ons niet leven als ‘losers’, maar als mensen die door de Geest van Christus steeds meer gelijk mogen worden aan het beeld van Christus, die in alles tot eer van God was.
12.
De doop
Een in het oogspringend verschil tussen gereformeerden en evangelischen is de opvatting over de doop. Daarbij gaat het zowel over het moment van de doop als over de inhoud van de doop, die beiden hangen met elkaar samen. Gereformeerden zijn van overtuiging dat kleine kinderen kort na de geboorte op Gods bevel gedoopt moeten worden, omdat ze horen bij het verbond dat God met zijn volk gesloten heeft. In de doop ontvangen ze een teken en zegel van wat God in dat verbond belooft. Evangelischen zijn de overtuiging toegedaan dat de doop pas kan volgen op het geloof. Daarom kunnen alleen volwassenen die een bewuste en overtuigde geloofskeuze maken gedoopt worden. De doop is bij hen vooral een teken van hun geloofskeuze en hun toewijding aan God en aan Christus. Het gesprek over de doop is al lang gaande en allerminst eenvoudig. Op grond waarvan komen gereformeerden tot de conclusie dat kinderen gedoopt mogen worden? Op die vraag willen we in onderstaande paragrafen ingaan. 12.1 Een paar teksten voldoen niet Als er ergens in het Nieuwe Testament een duidelijk bevel zou staan dat kleine kinderen gedoopt moeten worden, was het pleit snel beslecht. Zo’n eenvoudige en duidelijke tekst vinden we niet. Overigens vinden we ook nergens een verbod op het dopen van kleine kinderen. Laat ook dat gezegd zijn. Van weerszijden worden wel teksten aangedragen die blijkbaar niet direct zo overtuigend zijn dat de discussie daardoor tot een beslist einde wordt gebracht. Van evangelische zijde wordt de volgorde eerst geloof en dan doop ondermeer onderbouwd met teksten als Mat. 28 : 19 en Marc. 16 : 16. Van gereformeerde zijde wordt daartegenin gebracht, dat het in deze teksten niet zozeer gaat om een doopbevel maar om een zendingsbevel. Als volwassen mensen op de verkondiging van het evangelie tot geloof komen, is het vanzelfsprekend dat de doop volgt op de geloofsbelijdenis. Op grond van deze teksten valt moeilijk iets te zeggen over het al dan niet mogen dopen van kinderen. Van gereformeerde zijde worden vanouds een aantal teksten aangehaald die het dopen van kinderen aannemelijk maken.
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
13
Zo wordt er gewezen op Mat. 19 : 13-20 (Mc. 10 : 13-16). Jezus ontvangt heel kleine kinderen in zijn armen en zegt dat het koninkrijk van de hemel is voor wie is zoals zij. Grote mensen moeten als kleine kinderen worden om het hemelrijk binnen te kunnen gaan. Gecombineerd met de bovengenoemde teksten (Mat. 28 : 19 en Mc. 16 : 16), waar de doop duidelijk verbonden is met het koninkrijk van Christus (Mij is gegeven alle macht, maak alle volken tot mijn discipelen en doop hen….) zou je hieraan kunnen ontlenen dat kleine kinderen gedoopt horen te worden, omdat duidelijk is dat Christus zijn koninkrijk ook voor hen opent. Ook volwassenen mogen binnen gaat in het rijk, als ze het willen ontvangen als een kind. Je zou op grond hiervan kunnen stellen dat de doop de toegangspoort tot het rijk van Christus markeert. Alleen wie zich totaal afhankelijk weet van genade, en ontvankelijk is als een kind, dat van zichzelf niets meebrengt, kan het rijk binnengaan. In dit licht bezien moeten ook volwassenen de doop als een kind ontvangen. Een belangrijke tekst is verder Hand. 2 : 39: ‘want voor u geldt deze belofte (van vergeving van zonden en het geschenk van de Geest), evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich roepen zal.’ Deze woorden lijken haast letterlijk aan te sluiten bij wat God belooft aan Abraham in Gen. 17 : 1-5, en wat nu in vervulling gaat. Petrus verkondigt aan joodse mensen dat ze zich moeten bekeren tot Christus, dan zal de belofte van redding door Christus en van de Heilige Geest ook voor hen en hun kinderen gelden; tegelijk komen de volken van de hele aarde in beeld: God zal nog veel meer mensen tot zich roepen, die, ook zij dan vanzelfsprekend mét hun kinderen, mogen delen in dezelfde belofte. Verder wordt er in het Nieuwe Testament herhaaldelijk melding gemaakt van het feit dat mensen met hun hele huis (hun huisgezin, hun huisgenoten) gedoopt worden. ‘Huis’ is een standaardaanduiding daarvan dat het niet gaat om individuele personen, maar dat een familie, een gezin, als geheel wordt beschouwd, als gemeenschap (zie daarvoor bijvoorbeeld Gen. 17 : 23 en Joz. 24 : 15). Teksten als Hand. 16 : 15; 16 : 33; 18 : 8; 1 Kor. 1 : 16 maken het aannemelijk dat ook de bij het huis horende kinderen gedoopt zijn, al worden ze niet expliciet genoemd. Een opvallende tekst is ook 1 Kor. 7 : 14, waar geschreven staat, dat de Here een huisgezin niet onrein of onheilig acht wanneer in een zendingssituatie alleen de man of de vrouw van een echtpaar tot geloof komt. In zo’n situatie wordt niet alleen de ongelovige partner als geheiligd beschouwd, maar ook de kinderen. De achtergrond hiervan zal zijn, dat een gelovige vader of moeder zich er zorgen over maakte of God zijn of haar kinderen wel wilde meetellen. God acht hierbij het geloof en het daardoor geheiligd zijn in Christus van de vader of de moeder van doorslaggevend gewicht voor de kinderen, die hier uitdrukkelijk in beeld komen. Ook valt nog te wijzen op wat Paulus zegt in de brief aan de Efeziërs. In Ef. 6 : 2 spreekt Paulus de kinderen aan en houdt hij hun het Vijfde Gebod voor inclusief de bijhorende belofte: ‘Toon eerbied voor uw vader en moeder’, dat is het eerste gebod waaraan een belofte verbonden is: ‘Dan zal het u goed gaan en zult u lang leven op aarde.’ Uit deze woorden van Paulus valt allereerst op te maken dat in de gemeente van Christus ook de kinderen uitdrukkelijk in beeld zijn. Verder is het Vijfde Gebod, dat ook aan ‘nieuwtestamentische’ ouders en kinderen wordt voorgehouden, bij uitstek het gebod waarin het verbond een rol speelt: ouders en kinderen moeten gaan in hetzelfde spoor: ouders moeten opvoeden in de Here, kinderen moeten luisteren. In het geheel van de gemeente spreekt Paulus ook de kinderen aan. Als Hij binnen die gemeente (inclusief kinderen) spreekt over de eenheid die de Geest geeft en die ook tot uiting komt in de ene doop (Ef. 4 : 3-6), is dat veelzeggend. Op grond van de hierboven aangehaalde teksten lijkt het zeer aannemelijk dat kinderen gedoopt mogen worden. Maar er valt meer aan te voeren. Van doorslaggevend belang is de doorgaande lijn van Gods spreken in Oude en Nieuwe Testament. Daarover gaat het in de volgende paragraaf. 12.2 De doorgaande lijn vanaf Abraham Het verschil tussen gereformeerden en evangelischen over de doop hangt sterk samen met de manier waarop de bijbel gelezen wordt. Daarbij gaat het met name om de verhouding tussen het Oude en Nieuwe Testament. Evangelischen gaan er vanuit dat de lijn van Abraham en Israël, zoals die ingezet is in het Oude Testament, niet doorloopt in de gemeente van Christus in het Nieuwe Testament. In het Oude Verbond, gesloten met Abraham en met Israël, zou het dan gaan om een volk waarvan de leden door een bloedband met elkaar verbonden zijn. Het gaat dan om biologische afstammelingen van Abraham die door het uiterlijk teken van de besnijdenis bij het verbond horen. Centraal in de belofte van het verbond staat het beloofde land Israël. Het Oude Verbond is bovendien de tijd van de Mozaïsche wet. In het Nieuwe Testament gaat God op een andere wijze verder. Hij bouwt zijn kerk niet langer in de lijn van het verbond, langs de bloedlijn van ouders en kinderen, maar de kerk wordt gevormd door volwassen gelovigen, die, aangesproken door het evangelie, zelf een mondige keuze maken en zich dan door de doop laten inlijven bij de gemeente. Het Oude Verbond heeft afgedaan.
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
14
Op deze wijze wordt er een tegenstelling gemaakt tussen Oud en Nieuw Verbond. Nu is er ontegenzeggelijk door de komst van Christus veel veranderd. Het Oude Verbond is vervuld door het sterven van Christus aan het kruis, door het offer van zijn bloed dat Hij bracht. Daarmee komt er een einde aan allerlei ceremoniën van het Oude Verbond. Er komt een einde aan het moeten gehoorzamen aan de mozaïsche ceremoniële wetten. Maar dit alles wil nog niet zeggen dat er een tegenstelling is tussen Oud en Nieuw Verbond. Christus is het scharnierpunt, maar we zien vóór en ná Christus’ offer aan het kruis de ene doorgaande lijn. Dat wordt wel duidelijk in de persoon van Abraham, met wie God het verbond sloot. In de ene persoon van Abraham zijn de gelovigen van het Oude en Nieuwe Verbond met elkaar verbonden. Wat God belooft aan Abraham blijft niet beperkt tot zijn biologische afstammelingen. Dat wordt direct bij de verbondssluiting al duidelijk. In Abraham zullen álle volken van de aarde gezegend worden (Gen. 12 : 3), Abraham zal de vader worden van veel volken (Gen. 17 : 7). Hier wordt al wel duidelijk, dat het verbond niet beperkt blijft tot Israël. Dat wordt herhaaldelijk onderstreept door wat we lezen in het Nieuwe Testament. Ook hier kunnen we wijzen op Hand. 2 : 39: de belofte is niet alleen voor de Israëlieten en hun kinderen, maar ook voor allen die ver weg zijn en die Heer onze God, tot zich zal roepen. Ook aan hen gaat de belofte die centraal staat in het verbond, in vervulling. Paulus laat op meer dan één plaats de doorgaande lijn van Abraham naar de gelovigen van het Nieuwe Testament zien. In Rom. 4 : 11 wordt Abraham de vader van de besneden en de onbesneden gelovigen genoemd. Hier wordt trouwens ook duidelijk, dat het oude verbond en de besnijdenis niet zozeer uiterlijk waren. Het ging in de besnijdenis om geloof, de ware besnijdenis was de besnijdenis van het hart (Deut. 10 : 16; Joz. 30 : 6). Niet zozeer wie in het spoor van de wet gaat en wie besneden is, is een kind van Abraham, maar veel meer wie, besneden of onbesneden, gaat in het spoor van het geloof van Abraham (Rom. 4 : 12, 16-17)! Heel duidelijk komt dit ook naar voren in wat Paulus schrijft in zijn brief aan de Galaten. We lezen in Gal. 5 : 6-9: ‘Van Abraham wordt gezegd: ‘Hij vertrouwde op God, en dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend.’ U ziet dus dat zij die geloven kinderen van Abraham zijn. Nu heeft de Schrift voorzien dat God ook andere volken door geloof zou aannemen en daarom aan Abraham verkondigd: ‘In jou zullen alle volken gezegend worden.’ En dus wordt iedereen die gelooft samen met Abraham, de gelovige, gezegend.’ In het vervolg komt dan ook weer de tegenstelling naar voren met hen die op de wet vertrouwen. Die zijn vervloekt, want de rechtvaardige zal door geloof leven. Zowel in Galaten als in Romeinen wordt duidelijk, dat de gelovigen van het Oude en Nieuwe Verbond in het voetspoor gaan van het geloof van Abraham en delen in het heil van Christus. Hierin wordt ook duidelijk wat de strekking was van het Oude Verbond. Het ging daar niet zozeer om één volk en één land. Abraham zelf had al duidelijk voor ogen dat het veel verder strekte: alle volken zouden gezegend worden, en Abraham wist zich op weg naar een hemels vaderland, de rijke vervulling van wat hem beloofd was ( Hebr. 11 : 13-16). In de belofte van het Oude Verbond staat centraal de belofte van Christus en de komst van het grote vrederijk. De gelovigen van het Oude Verbond mochten reikhalzend naar zijn komst vooruit kijken. De gelovigen van het Nieuwe Testament mogen met blijdschap terugzien op de vervulling van de belofte. Maar samen delen zij hetzelfde geloof en zien ze uit naar dezelfde toekomst: het beloofde, betere vaderland van de hemel. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat de gelovigen van het Nieuwe Testament geënt worden op de boom van het volk Israël. Samen met de gelovige joden vormen ze het ene volk van God. De kerk van Christus wordt voortgebouwd volgens de lijn die God bij Abraham al ingezet heeft (Rom. 11 : 25-36). Wie in Christus gelooft wordt burger van Israël (Ef. 2 : 12, 19). Het verbond dat God met Abraham sloot is een eeuwig verbond. De belofte van dit verbond vindt zijn vervulling in de komst van Christus. Het zou opvallend zijn en ook een hele verarming, als bij de vervulling van wat God beloofd heeft, de kinderen geen deel meer van dit verbond zouden uitmaken. Dat ligt bepaald niet in de lijn van wat we zouden mogen verwachten op grond van wat God aan Abraham en zijn nakomelingen beloofd heeft. 12. 3 De doop in plaats van de besnijdenis? Het verbond dat God met Abraham en zijn nakomelingen sloot is een eeuwig verbond (Gen. 17 : 7). Maar het teken bij dat verbond is niet eeuwig en zo wordt het ook niet aangeduid in de Bijbel. In het Nieuwe Testament wordt duidelijk, dat de besnijdenis afgedaan heeft. Bij de verplichtingen die de gelovigen uit de heidenen worden opgelegd wordt de besnijdenis niet genoemd (Hand. 15 : 28). Als Paulus Timoteüs laat besnijden, doet hij dat ter wille van de Joden (Hand. 16 : 3). Maar uit teksten als Hand. 21 : 21, Gal. 5 : 1-3 en Fil. 3 : 1-7 wordt duidelijk, dat de besnijdenis als teken heeft afgedaan. Titus, een andere trouwe medewerker van Paulus, wordt, klaarblijkelijk met instemming van belangrijke joodse broeders, niet besneden (Gal. 2 : 2-3). De besnijdenis was een teken waarbij bloed
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
15
vloeide. Nadat Christus zijn bloed had laten vloeien, kon de ‘bloedstroom’ die de bepalingen van het Oude Verbond met zich meebrachten, stoppen (zie Hebr. 9 en 10). De doop mag gezien worden als het teken van het Nieuwe Verbond. In Kol. 2 : 11-12 worden besnijdenis en doop tezamen genoemd, waarbij de doop de besnijdenis van Christus genoemd wordt. De besnijdenis was een teken van het afleggen van het aardse lichaam, van de zonde (Kol. 2 : 11). Het afleggen van de zonde is in volle werkelijkheid gebeurd door Christus (zie ook Rom. 6 : 1-6, daar wordt eveneens een verbinding met de doop gelegd). Zoals de besnijdenis als teken vooruit wees naar het wegdoen van de zonde in Christus, zo wijst de doop daar naar terug. Christus heeft door het offer van zijn bloed de afwassing van de zonden gerealiseerd. En de doop is een teken van de reiniging van de zonde, het verbindt ons met het bloed van Christus. In Christus zien we dan ook doop en besnijdenis samenkomen. De besnijdenis was het teken van het Oude Verbond, is vervuld door Christus, en wordt vervangen door het teken van de doop, dat wijst op de vervulling in Christus’ bloed. Vandaar dat de doop de besnijdenis van Christus genoemd wordt. De Kolossenzen, die niet besneden waren, worden, omdat ze gedoopt zijn, beschouwd als besneden in Christus. 12.4 Waar is de doop een teken van? Een vraag die onze aandacht ook moet hebben is deze: waar is de doop een teken van? Ook hier lopen we aan tegen een verschil tussen evangelischen en gereformeerden. De laatsten zijn van mening dat de doop een teken en zegel is van wat God in het verbond belooft. De evangelischen zien de doop veel meer als een teken van toewijding en overgave aan de Here: de doop laat zien dat je gelooft en is een uiterlijk symbool van je toewijding aan de Here, je geeft ermee aan dat je volgeling van Jezus wilt worden. Daarmee krijgt de doop in feite de plaats die bij gereformeerden de openbare geloofsbelijdenis heeft. De nadruk komt bij de doop te liggen op het spreken van, op de keuze van de mens. Daar getuigt ook de veel gebruikte formulering ‘ik laat me dopen’ van. Als de doop vooral een teken is van je eigen toewijding aan de Here, van je eigen geloofskeuze, dan rijst wel de vraag welke zekerheid je aan je doop kunt ontlenen. Het geloof van de mens is wisselvallig en biedt op zichzelf ook geen zekerheid om op terug te vallen. Er zijn in de Bijbel en in de geschiedenis verschillende voorbeelden aan te wijzen van mensen die als volwassene gedoopt zijn en later toch van hun geloof zijn afgevallen of een sterke terugval in hun geloof meemaakten. Als we in de Schrift nagaan wat de doop laat zien, dan valt allereerst op dat de doop genoemd wordt ‘het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwende kracht van de heilige Geest (Titus 3 : 5). De doop wordt aangeduid als (een teken van) het wegwassen van de zonden (Hand. 22 : 16). In Rom. 6 wordt de doop gezien als het sterven en opstaan met Christus, de doop maakt zichtbaar het afsterven van de zonde en het opstaan in een nieuw leven. Zo wordt het over de doop ook gezegd in Kol. 2 : 12. Overigens ligt de doop daarmee op één lijn met de besnijdenis. Ook die besnijdenis was een teken, niet van het geloof, maar van de gerechtigheid van het geloof (Rom. 4 : 11). Die gerechtigheid houdt in dat we op grond van het bloed van Christus vrijgesproken worden van onze zonden en voor God rechtvaardig gerekend worden. In de doop wordt dus zichtbaar wat je Christus voor je gedaan heeft in zijn sterven en opstanding. Hij heeft de macht van de zonde gebroken en voor ons verworven de vergeving en de vernieuwing van ons leven. Dat wordt afgebeeld en verzekerd in de doop. Het werk van Christus is de grond van onze doop en we ondergaan de doop op bevel van God die wil dat ieder die gelooft, het teken ontvangt van het volbrachte werk van Christus. Met de gelovigen mogen ook hun kinderen dat teken ontvangen, zoals boven betoogd. Ook voor hen mag gelden dat Christus gestorven is. Ook hun is beloofd de vergeving van de zonden en de vernieuwing van het leven. In het geloof mogen ze de inhoud van die belofte, verzegeld door de doop, eigen maken. De doop leert je rusten in het volbrachte werk van Christus en wil je ervan verzekeren dat je nooit hoeft te twijfelen aan Gods liefde voor jou. Daarbij is de doop tegelijk ook een blijvend appèl: je bent gestempeld als kind van God. Lééf nu ook als kind van God. Dat appèl doet Paulus ook heel sterk in de brief aan de Romeinen (Rom. 6). Leef nu ook zoals past bij je doop en reken in je leven af met de zonde. Gelovige ouders moeten hun kinderen daarin voorgaan en hen opvoeden in de Here (Ef. 6 : 1-4). 12.5 God begint De doop is een teken van het verbond dat God met de gelovigen en hun kinderen heeft opgericht. Dat verbond begint bij God. Zoals Hij als de Almachtige binnenkwam in het leven van dat uitzichtloze echtpaar Abram en Sarai, zo is Hij het nog steeds die begint en die vol van belofte ons en onze kinderen zoekt. De doop verzekert ons ervan dat het initiatief bij God ligt, bij zijn kiezen en beloven. Dat geeft zekerheid, ook als het gaat om kinderen van gelovige ouders die jong sterven (DL. I art. 17). Daar lezen we dat Gods Woord ons ervan verzekert dat kinderen van gelovige ouders heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, waartoe zij met hun ouders behoren.
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
16
De evangelischen zijn van mening dat de doop alleen maar kan volgen op beleden geloof en leggen daarmee sterke nadruk op de keuze van de mens. Gezien het feit dat de doop als teken van het verbond sterk aan de besnijdenis gekoppeld is, en de besnijdenis aan het geloof vooraf ging aan en om dat geloof riep, valt de volgorde eerst geloven en dan dopen niet vol te houden. Op grond van Gods belofte horen kinderen zowel in het oude als in het nieuwe verbond er volop bij. Wat God in hun leven begint, roept om geloof. God is de eerste die spreekt, mensen antwoorden. Als ze op hun eigen standpunt consequent door zouden redeneren zouden baptisten en evangelischen moeten concluderen dat hun kinderen niet bij de gemeente horen en ook niet behouden worden als ze jong sterven. Die conclusie trekken ze meestal niet. Ook in hun gemeente ontvangen kinderen een plaats, het krijgt vaak ook gestalte in het opdragen van kinderen en het bidden om Gods zegen over hen. Strikt genomen heeft dat iets dubbels en iets inconsequents. Óf je zegt op grond van Gods Woord dat kinderen erbij horen en mogen delen in het heil van Christus – en wat kan dan de doop van kinderen tegenhouden? – óf je concludeert dat ze er niet bij horen en dus niet gedoopt mogen worden en in feite onderscheiden ze zich dan niet van kinderen van ongelovige ouders, behalve dan misschien in die zin dat ze het voordeel hebben dat ze in een gezin van gelovige ouders mogen opgroeien. Het opdragen van kinderen maakt m.i. de verlegenheid met kinderen in evangelische kringen scherp zichtbaar en zou hen ertoe moeten brengen beter na te denken over de status van de kinderen in de gemeente en de consequenties van het afwijzen van de kinderdoop.
13.
De kerk
Wie een evangelische gemeente vergelijkt met een gereformeerde kerk, signaleert al snel een paar opvallende verschillen. Die verschillen betreffen onder andere de samenstelling van de gemeente, de sfeer die er heerst, de structuren en regels. De karikaturen zijn ook hier snel gemaakt. Wie vanuit evangelisch gezichtspunt kijkt naar de gereformeerde kerken, zal het misschien al snel hebben over de gevestigde kerken met hun traditionalisme en verstarring, met veel er maar bij aanhangende leden, met hun gebrek aan sfeer en enthousiasme. Wie vanuit gereformeerd oogpunt kijkt naar evangelische gemeenten zal misschien al snel spreken over gemeenten die als paddestoelen uit de grond schieten, waar alles maar kan in een sfeer van vrijheid en blijheid, als je je er met elkaar maar goed bij voelt (en anders stap je maar weer over naar een gemeente die meer bij je past). Nu zijn karikaturen niet een goed uitgangspunt voor verdergaande bespreking. Maar de overdrijving van de karikatuur bevat vaak wel een kern van waarheid. Laten we ons eens afvragen waar de verschillen mogelijk op terug te voeren zijn. Wat in ieder geval een feit is, is dat de gereformeerde kerken in ons land een lange geschiedenis achter de rug hebben. De geschiedenis laat zijn erfenis achter. Dat is in veel opzichten verrijkend, maar het kan ook beknellend zijn. De evangelische gemeenten hebben in de regel geen lange geschiedenis achter de rug. In veel gevallen kan er van geschiedenis en traditievorming niet eens gesproken worden, omdat veel evangelische gemeenten nog maar kort bestaan. Dat kan een nadeel zijn, omdat je zodoende de rijkdom die een erfenis kan bevatten mist. Het kan ook een voordeel zijn, omdat je los van knellende patronen en regels je eigen vormen en structuren, je eigen manier van gemeente zijn kunt kiezen. Ergens hebben de evangelischen hier makkelijk praten. Zij dragen de verantwoordelijkheid voor de geschiedenis niet met zich mee. Gereformeerden willen graag rekenschap geven aan de gemeenschap van de heiligen ook uit voorgaande eeuwen. Het verschil in samenstelling tussen een evangelische gemeente en een gereformeerde kerk hangt ook samen met het verschil in visie op verbond en doop. In de kerk worden kinderen van gelovige ouders door de doop bij de kerk ingelijfd. De kerk draagt zo ook volop de verantwoordelijkheid voor de kinderen en ziet dat ook als een opdracht van God. De keuze om ook werkelijk te gaan op de weg van het geloof moet bij gereformeerden binnen de kerk gemaakt worden. Die keuze valt niet altijd positief uit. Ook als dat wel het geval is, gebeurt dat niet zelden na een lang proces dat niet altijd zonder hobbels verloopt. Gevolg van een en ander is dat de kerk dan ook verantwoordelijkheid draagt voor veel doopleden, van wie er altijd wel een aantal zijn die zich ‘aan de rand’ bevinden of op ‘het randje lopen’. Een evangelische gemeente wordt gevormd door mensen die bewust de keuze van het geloof maken, al dan niet na een enthousiaste en emotievolle bekering op latere leeftijd. Het laat zich makkelijk begrijpen dat je zo een gemeente krijgt die anders van samenstelling is en waar ook een andere sfeer heerst. Een ander punt van verschil is de visie op de kerk. Bij gereformeerden ligt (lag?) de nadruk op trouw aan de plaatselijke gemeente. De wereldwijde kerk van Christus hoort gestalte te krijgen in de
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
17
plaatselijke gemeente. Het is een kwestie van gehoorzaamheid om je te voegen bij de ware kerk van Christus, zoals die plaatselijk gestalte krijgt (vergelijk NGB art. 27-29). In deze visie past ook dat je trouw bent en blijft aan de gemeente waar God je geroepen heeft. Bij evangelischen ontbreekt een heldere leer over de kerk, maar duidelijk wordt wel, dat daar de nadruk vooral ligt op het wereldwijde werk van Christus. Het gaat er vooral om dat je deel uitmaakt van het wereldwijde lichaam van Christus. En dan maakt het niet zo veel meer uit van welke concrete, plaatselijke gemeente je lid bent. De roeping om als kerk van Christus ook echt een zichtbare eenheid te vormen, in plaats van alleen maar een geestelijke eenheid, is bij hen naar de achtergrond verdwenen. Opvallend is in dit verband dan ook, met hoeveel gemak er nieuwe evangelische gemeenten worden opgericht, ook in plaatsen waar al lang meerder evangelische gemeenten waren. Het komt nogal eens voor, dat ‘voorgangers’ (al dan niet na conflicten met hun voorganger of gemeente) voor zichzelf beginnen en een eigen gemeente stichten. Ook lijkt bij de keuze voor een bepaalde gemeente vaak doorslaggevend te zijn of de sfeer wel past bij jezelf. En er valt ook op het evangelisch erf ook heel wat te kiezen! De gemeente wordt zo al snel tot een vereniging van gelijkgestemde gelovigen die vooral de beleving met elkaar delen, in plaats van een gemeente die door Gods verkiezing en verbond tot stand komt.
14.
De kerkdienst
De verschillen tussen een gereformeerde en een evangelische dienst springen in het oog. Ten opzichte van een ‘klassieke’ gereformeerde kerkdienst kenmerkt een evangelische dienst zich door het ontbreken van een vaste liturgie. De diensten verlopen niet volgens een vaste orde. Het geheel draagt het karakter van spontaniteit en laagdrempeligheid. Er wordt veel gezongen en in de handen geklapt, de begeleiding gebeurt meestal door een band of een combo. Tijdens de diensten vindt niet zelden interactie plaats tussen spreker en gemeente. Het verschil tussen een evangelische en een gereformeerde dienst is waarschijnlijk het makkelijkst in beeld te krijgen vanuit de verhouding Woord van God – antwoord van de mens. In gereformeerde kerkdiensten staat vanouds de verkondiging van het Woord centraal. De overige elementen van de eredienst zijn daar omheen gegroepeerd. In evangelische diensten is de verkondiging van het Woord een van de elementen in de dienst, en lang niet altijd het meest in het oog springende. De verhouding Woord – antwoord wordt ook zichtbaar in de manier waarop het lied een plaats krijgt in de dienst. Worden (werden?) in een gereformeerde dienst met name psalmen gezongen, en dan vaak een vrij beperkt aantal coupletten, in een evangelische dienst worden vaak hele reeksen liederen achter elkaar gezongen, vooral opwekkingsliederen en meestal weinig of geen psalmen. Op de elementen verkondiging en lied wil ik hieronder wat verder ingaan. Ik sluit af met een paar opmerkingen over getuigenissen. 14.1 De verkondiging In gereformeerde kerkdiensten wordt het Woord verkondigd door (in de regel) universitair opgeleide predikanten. Ze kunnen de Bijbel in de grondtekst lezen en zijn geschoold in gedegen schriftuitleg en hermeneutiek. In de preek staat de uitleg van het Woord centraal met daarbij de toepassing op de situatie van de gemeente van vandaag. Een preek neemt al snel een half uur in beslag. In evangelische diensten is het beeld wisselend. In sommige gemeenten is de woordverkondiging marginaal aanwezig en is de inhoud van de verkondiging mager. In andere gemeenten wordt veel werk gemaakt van de verkondiging. Een en ander heeft ook sterk te maken met de kwaliteit van de voorganger. Niet zelden treden er matig of niet geschoolde voorgangers op. Wat verder opvalt is dat de persoon van de prediker vaak nadrukkelijk aanwezig is (hij zegt vaak ‘ik’). Een gereformeerd predikant zal zijn eigen persoon wat meer op de achtergrond zetten, vanuit de overtuiging dat het om Gods Woord gaat en niet zozeer om wat hij zelf ervaart of meemaakt. Gereformeerde preken laten vaak veel schriftstudie zien en kenmerken zich nogal eens door een hoog theoretisch gehalte. Het luisteren naar deze preken vraagt vaak redelijke voorkennis van de hoorder en inspanning bij het luisteren. In evangelische gemeenten is de prediking vaak direct, aansprekend en laagdrempelig, zodat ook gasten, die niet gewend zijn naar de kerk te gaan, het goed kunnen volgen. Een en ander komt wel in mindering op de diepgang in de verkondiging. Ook is het aanspreken wel eens wat ‘drammerig’ door de grote directheid en de vele herhalingen, zodat de ruimte voor de hoorder om een rustige, eigen afweging te maken wel wat in het gedrang kan komen. Op de achtergrond hiervan speelt mee de vraag, of een dienst vooral gericht moet zijn op evangelisatie of op de voeding van de eigen kerkleden. Bij gereformeerden zal het laatste vaak de
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
18
nadruk krijgen, bij evangelischen het eerste. Het is de vraag of het een ten koste moet gaan van het ander, de aandacht voor gasten in de prediking moet in ieder geval niet in mindering komen op de klem en de diepgang van Gods Woord. Je kunt niet altijd alleen maar preken over de eerste beginselen. De vraag hoe je in één dienst zowel gasten als doorgewinterde kerkgangers kunt aanspreken en voeden is verdere doordenking waard. 14.2 Het lied in de eredienst Evangelische diensten duren vaak lang, meer dan twee uur is geen uitzondering (in de regel hebben ze er maar één per zondag). De meeste tijd in de dienst wordt in beslag genomen door de liederen die gezongen worden. De diensten in evangelische gemeenten beginnen vaak met het zingen van een reeks liederen, vooral opwekkingsliederen die vol zijn van geloofservaring en emoties. De achterliggende gedachte is, dat op deze manier de gemeente in een bepaalde gemoedsstemming komt te verkeren en zo ook ontvankelijk wordt gemaakt voor het werk van de Heilige Geest. Hier valt wel een kritische kanttekening te maken. Critici vragen zich af of het hier niet gaat om het manipuleren van zowel de aanwezigen als van de Heilige Geest, die zich uiteraard niet laat manipuleren. Op het opwekken en bespelen van gevoelens is al meer gezegd in de paragrafen 6 en 9, waar het gaat over kiezen of gekozen worden en over geloof en ervaring. In de regel worden in een evangelische dienst weinig of geen psalmen gezongen. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken met de visie op de verhouding tussen Oude Testament en Nieuwe Testament en met die op het kerklied als zodanig. Als je in OT en NT de doorgaande lijn ziet van Gods verbond met zijn volk Israël dat voortgezet wordt met de kerk van het Nieuwe Verbond, dan kun je de psalmen ook zingen als liederen die getuigen van een eeuwenlange gemeenschap van heiligen die door hetzelfde geloof met elkaar verbonden zijn. Je zingt met elkaar over de grote daden van de Here in verleden, heden en toekomst, ook dat laatste, want veel van de psalmen bevatten profetie over wat nog komen gaat. Bij het zingen van de psalmen gaat het dan ook niet zozeer om persoonlijke vroomheid, hoezeer dat ook aan de orde komt in veel psalmen, maar om het getuigen van Gods grote daden, tot eer van God en tot bemoediging van wie deze liederen zingt. In opwekkingsliederen staat vaak de persoonlijke vroomheid en de individuele geloofsbeleving centraal. Dat hoeft niet verkeerd te zijn, maar het draagt wel het gevaar van eenzijdigheid in zich. Daar komt bij, dat het ‘gevoelsspectrum’ van de opwekkingsliederen veel minder afwisselend is dan dat van de psalmen, daarin komen alle hoogten en diepten van het geloofsleven aan ruim aan bod. Veel opwekkingsliederen hebben als doel de Here te loven. Lofprijzing is een noodzakelijk en positief te waarderen onderdeel van de eredienst (een kerkdienst wordt niet voor niets zo genoemd). Wel valt hierbij op te merken, dat lofprijzing van God gebaseerd moet zijn op wie Hij is en wat Hij doet. De reden waarom God zo hoog te prijzen is, komt er in veel opwekkingsliederen wat bekaaid vanaf, zodat je het gevoel krijgt dat de lof wat in de lucht komt te hangen. Al met al valt te stellen, dat door het vele zingen en door de inhoud van de gezongen liederen het antwoord in de evangelische diensten meer ruimte krijgt dan het Woord. 14.3 Getuigenissen In evangelische diensten zijn getuigenissen een regelmatig terugkerend element. Het gaat dan om getuigenissen van mensen die iets vertellen over hun eigen geloof, over hoe ze onder de indruk zijn van hoe God hun leven leidt, over hun bekering, hun strijd. Getuigenissen zijn dus ook te vatten onder het antwoord van de mens op wat God doet. Het kan bemoedigend zijn om getuigenissen van mensen te horen, het kan stimulerend zijn voor je eigen geloofsleven. Het kan aanzetten tot gebed en dankzegging voor iemands leven. Toch is de waarde van getuigenissen beperkt. Ze zijn strikt persoonlijk: wat de een beleeft, beleeft de ander niet of heel anders. Bovendien zijn ze niet normatief, de geloofservaringen van de een hóeven ook niet die van een ander te zijn. In onderscheid van getuigenissen is Gods eigen Woord algemeen geldend en voor ieder gezaghebbend. Getuigenissen horen mijns inziens dan ook maar een heel beperkte plaats in de eredienst te hebben.
15.
Een evaluatie
In voorgaande hoofdstukken zijn een aantal verschillen op een rijtje gezet tussen gereformeerd en evangelisch. Vanuit mijn ‘gereformeerde invalshoek’ hoeft het niet veel verbazing te wekken wanneer daarin regelmatig het evangelische gedachtengoed bekritiseerd wordt. Toch kunnen we mijns inziens niet volstaan met een kritisch beoordelen van wat evangelisch is, we zullen ook kritisch moeten kijken naar onszelf als gereformeerden.
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
19
De evangelische beweging vertoont hier en daar het karakter van een reactiebeweging. Evangelischen keren zich nog al eens tegen dode orthodoxie, lauwheid, traditionalisme, introvertie, ontbreken van levenheiliging, gebrek aan missionaire ijver, enz., dingen waaraan de ‘gevestigde kerken’ in hun ogen vaak mank gaan. We moeten de moed hebben eerlijk in de spiegel te kijken. We mogen aan de ene kant best het risico van het evangelische zien, als we dan tegelijk ook maar de uitdaging zien die de confrontatie met het evangelische met zich meebrengt. Met vasthouden aan wat gereformeerd is, en afwijzen van wat bij evangelischen afgewezen moet worden, valt er mijns inziens toch veel te leren. In verband daarmee wil ik een aantal zaken die in voorgaande hoofdstukken de revue passeren nog eens bij langs gaan. Daarbij probeer ik de zwakke punten bij de gereformeerden aan te wijzen en tegelijk wat uitdagingen te formuleren. 15.1 Gods Woord Het is prachtig om Gods Woord hoog te houden, om het te aanvaarden als Gods onfeilbare en gezaghebbende Woord en om een goed doordachte visie te hebben over hoe dat Woord te lezen en toe te passen. Laten we het zo houden! Maar dan wel een paar kritische noten: Hoe intensief zijn wij persoonlijk en samen met anderen in de gemeente bezig met het lezen en bestuderen van Gods Woord? Het bijbellezen thuis in de gezinnen is sterk afgenomen. Deelname aan bijbelstudie in de gemeente staat op laag peil. De kennis van Gods Woord is mager geworden bij jongeren en ouderen Als Gods Woord belangrijk voor ons is, dan moet dat geen theorie blijven. Hoe vruchtbaar is onze omgang met de Bijbel? Hoe vaak lezen we uit gewoonte, zonder het gelezene echt tot ons door te laten dringen? Maken we ook de stap om werkelijk te leven vanuit Gods Woord door het gelezene toe te passen in ons eigen leven? Gods Woord gaat vooraf aan ons eigen spreken. Het is belangrijk om de verhouding Woord van God / antwoord van de mens in het oog te houden. Het antwoord moet niet de boventoon krijgen. Maar is ons antwoord niet wat mager geworden? Zouden we niet wat meer ruimte moeten maken voor aanbidding en lofprijzing en voor spreken tot elkaar over wat Gods Woord ons doet? Als wij zo rijk zijn met Gods Woord, hoe is het dan gesteld met onze gedrevenheid om met dat Woord ook de wereld te zoeken? Wat doen we aan evangelisatie? Kortom: hoe kunnen we streven naar een intensieve en vruchtbare manier van omgaan met Gods Woord, persoonlijk, in de gemeente en naar buiten toe? 15.2 Geloof en ervaring Evangelischen leggen veel nadruk op de beleving van het geloof. Misschien wel teveel en misschien is het belevingspakket wat te eenkleurig. Gereformeerden leggen er de nadruk op dat je de vastheid van het geloof niet moet zoeken in je beleving maar in het beloven van God. Dat is mooi en waar, maar ook hier wat vragen: Mag Gods Woord ook wat in ons losmaken? Is het gebrek aan waarneembare emotie een gevolg van dat we nu eenmaal wat introvert zijn, of ís er ook niet zoveel emotie? Hoe diep raakt Gods Woord ons? Roept het werkelijk verdriet, berouw, verlangen, blijdschap, enthousiame op? Geloof en beleving gaan toch hand in hand (of is het zelfs een pleonasme?)? En hoe gaan we dan om met deze beleving? Kunnen we het met anderen delen? Als we de taak hebben elkaar te bouwen in het geloof, is het dan niet belangrijk, dat we ook echt open zijn voor elkaar zodat we elkaar van hart tot hart aan kunnen spreken? Hoe geven we dat vorm? We leven in een belevingscultuur. Mensen roepen om beleving en echtheid. Nu hoeven we niet altijd in te spelen op de verlangens van de cultuur en nog minder ons daaraan aan te passen, Maar toch: is er in kerkdiensten, in preken, niet vaak sprake van wat afstandelijkheid? Voelen mensen zich echt aangesproken en begrepen? Is er in de preken geen onderwaardering van beleving? Kortom: hoe gaan we met beleving om en hoe geven we in de kerk de beleving de plaats die haar toekomt? 15.3 De Heilige Geest Het is goed om de persoon en het werk van de Heilige Geest te zien in het geheel van Gods werk. Dat bewaart voor onevenwichtigheid en overaccentuering van het werk van de Geest. De Geest is de Geest die voortbouwt op het fundament dat door Christus is gelegd. Hij is de Geest die de kerk bouwt en haar vol wil maken van de rijkdom van Christus. Hij laat zijn vrucht groeien in de harten van de
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
20
gelovigen. Hij geeft gaven aan de gemeente zodat de gemeenschap kan functioneren en bloeien. Wat die gaven betreft is het belangrijk de schriftuurlijke nuchterheid in het oog te houden. Een paar kanttekeningen: Als de Heilige Geest ons vol wil maken van Christus, laten we de Geest dan ook zo in ons werken, dat we metterdaad leven in Christus en dat Christus leeft in ons? Hebben wij in de kerk voldoende oog voor het werk van de Heilige Geest? En staan we open voor wat de Geest ons kan en wil geven? Durven we ons aan de Geest toevertrouwen in wat Hij kan werken en geven, of houden we het liever zelf wat onder controle? We zouden de Geest ook kunnen uitdoven. Zonder dat het nu direct hoeft te gaan over ‘bijzondere’ gaven: gaan we wel vruchtbaar met de gaven om die de Geest ons toevertrouwt? Signaleren we de gaven die Hij geeft? Zijn we bereid die ook werkelijk in te zetten tot opbouw van de gemeente? Kortom: schatten wij de Heilige Geest en zijn werk op juiste waarde en staan we voldoende open voor wat Hij wil werken en geven in ons persoonlijk leven en in de gemeente? 15.4 Levensheiliging Het sola gratia, dat je alleen door genade behouden wordt, is een van de motto’s die in het vaandel van de Reformatie hoog gehouden moet worden. God schenkt ons het eeuwige leven alleen op grond van de voldoening van Christus. Hij heeft voor ons de straf op de zonde gedragen en de wet, ook de Tien Geboden, voor ons volmaakt en voorgoed vervuld. Daar hoeft geen enkel werk van ons bij te komen. De roomsen verweten de gereformeerden dat deze leer zorgeloos maakt. Daar hadden we een goed antwoord op (HC zd 24 vr/antw 65). De evangelischen met hun nadruk op levensheiliging dwingen ons dat antwoord nog eens goed te lezen. Dus ook hier een paar dingen: Hoe zien wij de verhouding tussen rechtvaardiging en heiliging? Blijven we alleen maar ronddraaien in het kringetje van zondigen en vergeving vragen, of streven we, door de kracht van de Geest ook werkelijk naar een leven in dankbaarheid? Geloven we in de opstandingskracht van Jezus Christus? Of leven we als ‘losers’ en verschuilen we ons gemakkelijk achter kreten als: ik ben nu eenmaal een zondig mens, volmaakt wordt het hier toch nooit. Waken we voor wereldgelijkvormigheid? Gereformeerden hebben een redelijke openheid naar de samenleving en de cultuur gehad, daar zit iets moois in, maar heeft de samenleving met haar cultuur ons niet verslonden? Onderscheiden wij ons nog van de wereld waar wij ons onderscheiden moeten? Kortom: hoe streven we naar radicale en zichtbare levensheiliging zonder te vervallen tot werkheiligheid en overspanning? 15.5 De doop Gereformeerden houden vast aan het verbond dat God met gelovigen en met hun kinderen sluit en houden hierin ook vast aan de doorgaande lijn van het Oude Verbond (Abraham) naar het nieuwe verbond. Ze zijn dan ook de overtuiging toegedaan dat kleine kinderen gedoopt moeten worden, omdat ze in Christus geheiligd zijn en mogen leven uit Gods belofte. De doop wordt gezien als een gehoorzamen aan het bevel van God en niet als een geloofsantwoord van de mens. Daar ligt een duidelijk onderscheid met de evangelischen. Een aantal opmerkingen: Als wij Gods verbond met de gelovigen en hun kinderen hoog houden, moet dan niet het gevolg zijn dat we in onze huizen veel meer werk maken van het opvoeden van onze kinderen in het geloof? Geven vaders en moeders werkelijk uitvoer aan hun doopbelofte? Hoe kan de kerk dat meer stimuleren? Gaan we bewust om met het feit dat we gedoopt zijn? Wat betekent de doop in de praktijk van ons dagelijks leven? We dragen vanaf het begin van ons leven de naam van de Drie-enige God, Vader, Zoon en Geest, met ons mee. Leven we uit onze doop? Leven we in vaste verbondenheid met God de Drie-enige? Als we kinderen rekenen bij verbond en kerk: welke plaats geven we dan aan kinderen in de kerk? Mogen ze er echt bij horen? Wordt er rekening gehouden met hen in en rond kerkdiensten? En welke plek gunnen we aan de jongeren in de kerk? Wordt er echt met hen gerekend? Mogen ze volop meespelen in het spel van samen gemeente zijn? Kortom: het is goed gereformeerd om voor de kinderdoop te zijn, maar aanvaarden we ook ten volle de consequenties van de kinderdoop?
gereformeerd of evangelisch
verslag studieverlof hpdam 2008
21
15.6 De kerk Het kerkbesef is onder gereformeerden altijd sterk geweest. Het wereldwijde kerkvergaderende werk van Christus moet gestalte krijgen in de plaatselijke kerk. Het is een kwestie van gehoorzaamheid aan Christus om jezelf bij de ware kerk te voegen en daaraan ook trouw te blijven. Dat mag ook vandaag recht overeind blijven staan. Hoe geven we vandaag gestalte aan het kerk-van-Jezus-Christus-zijn? Een paar vragen. Het is belangrijk dat we ware kerk zijn, in alles trouw aan het onderwijs van Christus. Maar is de leer niet vaak allesoverheersend geweest ten koste van de sfeer? Hebben leer en sfeer in wezen niet heel veel te met elkaar te maken? Als ‘gevestigde kerk’ heb je te maken met tradities, patronen en structuren die ooit gegroeid zijn en vaak al lang bestaan. Hebben we de moed en de creativiteit om boven het traditionalisme uit te stijgen, om veranderingen aan te brengen aan structuren en vormen, om op die manier als kerk ook in te spelen op de tijd en de behoeften van vandaag? Zijn we als kerk niet vaak heel introvert? Zijn we een stad op de berg? Hebben we oog voor de buitenwereld? Weten de mensen die rondom de kerk wonen wie we zijn en wat we doen? Kortom: hoe spelen we het klaar om gereformeerde kerk te zijn op een eigentijdse manier, en dan ook nog zo, dat we als kerk een warm huisgezin zijn en dat ook nog eens buitenstaanders een warm onthaal geeft? 15.7 De kerkdienst Als het gaat om liturgie, de vormgeving van de eredienst, hebben we ook te maken met tradities en patronen. We hebben een aantal vastgestelde liturgieën en een heel aantal bepalingen waaraan we ons hebben te houden. Ongetwijfeld is over alles heel goed nagedacht. Maar misschien moeten we bepaalde dingen toch nog eens goed tegen het licht houden als het gaat om de invulling van de eredienst. In hoeverre slagen we erin kerkdiensten te houden die ook qua vormgeving eigentijds en aantrekkelijk zijn? Niet alleen jongeren, maar ook ouderen, verlangen naar diensten waar het wat creatiever en levendiger toegaat dan vandaag vaak het geval is. In hoeverre zijn kerkdiensten ook ingesteld op buitenstaanders? Begrijpen ze wat er gebeurt? Hoe zouden zij de stijl van onze kerkdiensten waarderen? We moeten in de verkondiging waken voor simplisme en voor niet verder komen dan de eerste elementaire beginselen. De breedte en de diepte van Gods Woord moeten worden verkondigd. Maar toch wel een paar vragen: Zijn de preken niet te moeilijk? Zijn ze wel direct en radicaal genoeg? Worden binnen- en buitenstaanders scherp en indringend geconfronteerd met het evangelie? Kortom: hoe maken we de vormen in onze kerkdiensten dienstbaar aan het op eigentijdse en aansprekende manier gereformeerde kerk zijn, ook met het oog op buitenstaanders? 15.8 Tenslotte Al met al heel wat vragen – en er zouden er meer te bedenken zijn, die met elkaar een spiegel vormen waarin we hoognodig met elkaar moeten kijken. Als we het belangrijk vinden om gereformeerd te zijn – en het gereformeerde is te waardevol om op te geven – laten we ons dan ook inspannen om op creatieve, eigentijdse, radicale manier gereformeerd te zijn. Dat is goed voor binnen en voor buiten. En laat het bovenal tot eer van God zijn.