Inleiding
Inleiding
Gerda Geerdink & Fedor de Beer
Van de 1521 mannelijke studenten die in 2008 met de lerarenopleiding basisonderwijs zijn begonnen, zijn er drie jaar later 1066 gestopt en wat anders gaan doen. Als het verder goed gaat, zijn de 455 blijvers in 2013 of iets later afgestudeerd. Daarvan gaat (gemiddeld) dertien procent niet in het basisonderwijs werken, dus zij zijn verloren voor de beroepsgroep. Van de 396 mannelijke leraren die na het afstuderen starten met lesgeven, is na vijf jaar gemiddeld 35 procent gestopt. Van de 257 leraren die dan nog werken in het basisonderwijs, wordt ongeveer 25 procent directeur. Dit maakt de verwachte opbrengst in 2018: 195 mannelijke leraren voor de klas. Meer mannelijke studenten aantrekken op de lerarenopleiding basisonderwijs zonder dat er verder iets verandert, lijkt daardoor veel op ‘dweilen met de kraan open’. In dit boek doen we verslag van het project ‘Help’ de mannelijke leraar naar het primair onderwijs, meer bekend onder de naam Meer Mans. Verpakt in die namen zit ook de essentie en het doel van het project. Van de relatief kleine groep mannelijke studenten die zich inschrijven op de pabo, haalt gemiddeld over de laatste jaren minder dan de helft de eindstreep. Het doel van Meer Mans is bewerkstelligen dat er meer mannelijke pabostudenten met een diploma de opleiding verlaten. In de naam Meer Mans zit verpakt dat het zowel om kwantiteit als kwaliteit gaat. Naast zorgen over het lage rendement zijn er bij bestuurders ook zorgen over de kwaliteit van de startende mannelijke leraren. We willen niet zomaar meer mannelijke leraren maar meer goed opgeleide mannelijke leraren. Het doel is dus eigenlijk: meer excellente mannelijke leraren opleiden. De kans dat ze in het onderwijs blijven, is dan ook groter. Uitgangspunt bij Meer Mans is dat verschillende, onderling verweven factoren maken dat mannelijke pabostudenten vaker dan vrouwelijke pabostudenten uitvallen tijdens de vierjarige opleiding of er langer over doen. Tenminste een deel van dat lage rendement heeft te maken met de opleiding die minder aansluit bij de motivatie en verwachtingen van mannelijke studenten. Zowel de inhoud, de didactische werkwijze, de organisatie als de wijze van toetsing maken dat mannelijke studenten eerder afhaken.
9
10
Meer Mans
Partners Meer Mans is in september 2010 gestart met subsidie van de regeling Krachtig Meesterschap: Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008-2011. De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en meer specifiek het Kenniscentrum Kwaliteit van Leren van de Faculteit Educatie is penvoerder van het project. Een belangrijke medespeler van dezelfde hogeschool is de HAN Pabo, de lerarenopleiding basisonderwijs bestaande uit twee locaties: Pabo Groenewoud en Pabo Arnhem. Daarnaast is de aanvraag gedaan met vier grote schoolbesturen uit de regio waarvan er uiteindelijk drie bij de uitvoering betrokken zijn geweest. De besturen en de Pabo kennen elkaar van al langer bestaande samenwerkingsvormen. Partners van Pabo Groenewoud zijn de Stichting St. Joseph Scholen en Stichting Primair Onderwijs Peelraam. De Scholengroep Veluwezoom werkt al langer samen met Pabo Arnhem. De Stichting St. Joseph Scholen heeft dertien scholen voor primair onderwijs in Nijmegen. De Stichting Primair Onderwijs Peelraam stuurt dertien basisscholen aan binnen gemeentes in het oostelijk deel van Noord Brabant en de Scholengroep Veluwezoom is het bevoegd gezag voor twaalf scholen in gemeentes in de regio van Arnhem. Meer Mans is in september 2010 gestart in Nijmegen op Pabo Groenewoud met een onderzoek-/ontwikkelgroep bestaande uit drie onderzoekers (waaronder de projectleider) van het Kenniscentrum, vier docenten van de Pabo en vier leraren basisonderwijs van vier verschillende scholen. September 2011 is een tweede onderzoek-/ontwikkelgroep gestart in Arnhem met vier docenten van Pabo Arnhem en twee leraren uit het basisonderwijs.
Werkwijze Het startpunt is een pabocurriculum dat te weinig aansluit bij dat wat mannelijke studenten nodig hebben om een goede leraar basisonderwijs te worden. Er zijn binnen de opleiding aanpassingen nodig en het is noodzakelijk dat lerarenopleiders anders handelen als we willen dat mannelijke studenten even snel en even gekwalificeerd afstuderen als vrouwelijke studenten. Bij de uitvoering van het project is veel gebruik gemaakt van het promotieonderzoek van Geerdink (2007) naar sekseverschillen bij pabostudenten en de rapportages van de ‘Paboys’projecten onder regie van het Sector Bestuur Onderwijsarbeidsmarkt (Van Eck, Heemskerk & Vermeulen, 2004; Van Eck & Van Heemskerk, 2009). Op basis van het eerder verrichte onderzoek en praktijkervaring is eerst vastgesteld welke curriculumonderdelen lastiger zijn voor mannelijke studenten. Daarvan
Inleiding
is binnen de opleidingspraktijk van de HAN Pabo onderzocht of dat ook werkelijk zo is en op basis van de resultaten zijn aanbevelingen tot aanpassingen gedaan. In een aantal gevallen zijn die aanpassingen ook als pilot geïmplementeerd en is vervolgens weer onderzocht of dat tot de beoogde effecten leidt: betere resultaten en meer tevreden (mannelijke) studenten. Mannelijk staat tussen haakjes omdat in bijna alle gevallen blijkt – en dat is ook bekend uit de literatuur – dat aanpassingen doen voor een subgroep of minderheidsgroep die slechter presteert, het onderwijs ook altijd beter maakt voor de meerderheidsgroep. Een bestaand curriculum aanpassen vanuit een sekseperspectief is geen gemakkelijke opgave. Om dat toch te kunnen realiseren zijn een aantal uitgangspunten bij de uitvoering sturend geweest waaronder: • Bij het project zijn opleiders van de Pabo en de basisscholen betrokken; • Er is gehandeld vanuit kennis over sekseverschillen in het onderwijs om te voorkomen dat bestaande verschillen ongewenst uitvergroot worden; • Een complexe problematiek vraagt om een breedspectrumbenadering: verschillende onderdelen van het curriculum zijn tegelijkertijd ‘onder handen’ genomen; • Een omvangrijk probleem dat onoplosbaar lijkt, is opgedeeld in kleine, hanteerbare deelproblemen; • Ontwikkeling van het curriculum is gecombineerd met praktijkgericht onderzoek. Bij het onderzoek- en ontwikkelwerk is gebruik gemaakt van een werkwijze die aansluit bij het ontwerponderzoek (Van den Berg & Kouwenhoven, 2008). Door Van den Akker, Kuiper en Nieveen (2012, p. 403) omschreven als: ‘in een vaak langdurig en iteratief proces worden wensen en idealen in een cyclisch proces van analyse, ontwerp, ontwikkeling, implementatie en evaluatie uitgewerkt tot tastbare resultaten’. Deze wijze van werken heeft voor de verschillende deelprojecten wisselend geleid tot het beschrijven van goede, aanbevelenswaardige praktijken en in een aantal gevallen beproefde en geteste vernieuwingen voor de onderwijspraktijk.
Opbrengst Na tweeënhalf jaar stoppen niet de ingezette activiteiten, maar stopt wel het project Meer Mans en is het tijd om de balans op te maken. In studiejaar 2011-2012, het tweede jaar van Meer Mans, hebben meer mannelijke studenten binnen een jaar hun propedeuse gehaald en zijn er minder uitgevallen. In dat jaar hebben
11
12
Meer Mans
mannelijke studenten ook beter gepresteerd en hebben ze cijfers gehaald die dichter bij die van de vrouwelijke studenten liggen. De toekomst moet uitwijzen of deze en toekomstige studenten ook in grotere aantallen en beter de opleiding afsluiten. Gerealiseerde subdoelen zijn meer kennis over de wijze waarop het rendement van mannelijke studenten op de Pabo verhoogd kan worden en meer collega’s die zich daarvoor willen inzetten. Door de wijze waarop het project is uitgevoerd zijn de direct betrokken opleiders professioneler geworden in het onderzoekend verbeteren en ontwikkelen van hun onderwijspraktijk.
Opbouw van het boek Het boek bestaat uit negen hoofdstukken. De kern van het boek vormen de vijf themahoofdstukken waarin verslag wordt gedaan van de verschillende deelprojecten. De eerste drie hoofdstukken, geschreven door Gerda Geerdink, zijn inleidend. De uiteindelijke aanleiding voor het project Meer Mans is de feminisering van het onderwijs. In het eerste hoofdstuk wordt feminisering van het onderwijs vanuit een historisch en internationaal perspectief belicht en geproblematiseerd. Het is meer dan een getalsmatig scheve verhouding tussen mannen en vrouwen en wordt pas volledig belicht als de masculinisering van het onderwijs ook deel uitmaakt van de discussie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de vermeende en echte nadelen van een gefeminiseerd basisonderwijs. In hoofdstuk twee volgt de meer actuele aanleiding voor Meer Mans. Er wordt weergegeven hoe het zit met de instroom en het rendement van (mannelijke) pabostudenten. Vervolgens wordt ingegaan op oorzaken van de relatief grote uitval en het lage studierendement bij mannelijke studenten in het hoger onderwijs. In de tweede helft van het hoofdstuk wordt specifiek ingezoomd op verklaringen voor het uitvallen en vertragen van mannelijke pabostudenten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met aanbevelingen die op basis van eerder onderzoek zijn gedaan en tevens de start vormden voor het project Meer Mans. In hoofdstuk drie beschrijven we de organisatie van het project en de sturende uitgangspunten bij de werkwijze, gevolgd door een beschrijving van het onderzoek- en ontwikkelplan. In de hoofdstukken vier tot en met acht worden in afzonderlijke paragrafen de deelprojecten beschreven die allemaal een onderdeel van het pabocurriculum betreffen. Elk hoofdstuk start met een introductie op het thema door Fedor de Beer.
Inleiding
Hoofdstuk vier betreft het voortraject voor de opleiding en gaat over voorlichting en de intake procedure. Hierin beschrijft Susanne van Lent het onderzoek naar sekseverschillen in het gebruik van informatiebronnen bij studiekeuze. Jongens bereiden zich op een andere manier voor op een vervolgopleiding. Inzicht daarin biedt de opleidingen mogelijkheden daar rekening mee te houden. De opbrengst van goed ingelichte studenten is evident, ze vallen minder vaak uit. Bert Jansen heeft onderzocht of een kennismakingsbijeenkomst speciaal voor aankomende mannelijke studenten hen kan helpen een beter, meer realistisch beeld te krijgen van het beroep leraar en van de opleiding. Juist omdat mannelijke studenten zich minder minutieus oriënteren op hun studiekeuze, kan een extra moment van samenkomen tussen aanmelding en studiestart waardevol zijn. Tegelijkertijd biedt een dergelijke kennismaking de pabo mogelijk vroegtijdig zicht op potentiële risicostudenten. Hoofdstuk vijf gaat over op maat begeleiden van leerprocessen van studenten. Mannelijke studenten starten vaker met een tekort aan vereiste en aanwezig veronderstelde leervaardigheden als kunnen plannen, oriënteren op het leerproces, en bewaken, toetsen en bijstellen van het leerproces. Petri Willems beschrijft in paragraaf 5.2 het door haar ontworpen begeleidingstraject Op naar zelfsturing! Zij heeft onderzocht of mannelijke studenten geholpen zijn bij strakke sturing in het begin van de studie om zo, via een fase van gedeelde sturing, uiteindelijk zelfsturend te worden. In paragraaf 5.3 laten Ann-Margit Wasting en Mirjam van der Meer zien dat de stage niet altijd het gewenste leereffect heeft als (mannelijke) studenten te laat beginnen met het plannen en voorbereiden van hun werkzaamheden. Juist deze studenten zijn geholpen met duidelijke (plan)afspraken en een heldere communicatie. In het zesde hoofdstuk is de verhouding tussen enerzijds mannelijke studenten en anderzijds inhoud en didactische werkwijze van onderdelen van het curriculum nader onderzocht. Startpunt van Meer Mans is de mismatch die er zou zijn tussen mannelijke studenten en het geboden curriculum en dat is nader geëxploreerd opdat handreikingen kunnen worden gedaan om de match te optimaliseren. Corry Leenders heeft onderzocht of (mannelijke) studenten wel genoeg kennis opdoen over kleuters om uiteindelijk weloverwogen te kunnen kiezen voor het jonge kind. Mannelijke studenten kiezen vaak voor een specialisatie voor het oudere kind omdat ze niet met kleuters willen werken. De vraag is of de daarvoor aanwezige inhoud van het curriculum voldoende is. Theo van Aanholt onderzocht van een nieuw ontwikkelde opdracht of er met vormgeving en inhoud voldoende rekening is gehouden met mannelijke studenten.
13
14
Meer Mans
Hoofdstuk zeven gaat over de koppeling tussen theorie en praktijk. Leraren worden pas echt goed opgeleid als ze hun werkzaamheden in de stage theoretisch kunnen onderbouwen en verbeteren met theoretische inzichten. Mannelijke studenten hebben hier meer moeite meer dan hun vrouwelijke medestudenten. Aan het einde van de opleiding wordt van studenten verwacht dat zij dit zelfstandig kunnen, maar met name mannelijke studenten scoren daar slecht op, met vertraging tijdens de afstudeerstage en lagere beoordelingen voor de eindtoets als gevolg. Ellie van Dinther heeft in haar rol als begeleider van studenten in de afstudeerfase gezocht naar een vorm van begeleiding die mannelijke studenten uitdaagt om zich vroegtijdig theoretisch te verdiepen en vooral ook om zich in gesprekken (en daarna op papier) te verantwoorden op gemaakte keuzes. Gerda Geerdink en Jan Hamberg hebben aan het zelfde doel – een betere theorie-praktijkkoppeling – gewerkt in de stage. De wijze waarop pabostudenten uitgenodigd worden theorie te bestuderen naast en tijdens de stage lijkt bij mannen niet altijd effectief. Het aanzetten tot theorie gebruik zou moeten gebeuren door mentoren, maar lukt hen niet altijd. Onderzocht is of mentoren die voorbereid zijn op het ‘naar theorie vragen bij het begeleiden van studenten’ kunnen bewerkstelligen dat mannelijke studenten meer theorie gaan gebruiken. Een onderdeel van het pabocurriculum dat altijd naar voren komt als het over mannelijke studenten gaat is het reflecteren en daarover gaat hoofdstuk acht. Op beide locaties van de HAN Pabo is door twee docenten op twee verschillende manieren geprobeerd studenten bewust te maken van het belang van een goede reflectie en ze hulpmiddelen te bieden om ze beter te leren reflecteren. Marlies Markhorst heeft een reflectiemodel geïntroduceerd met een bijbehorend begrippenkader om met name mannelijke studenten te helpen bij het meer diepgaand reflecteren op een gegeven rekenles. Geertje Staring heeft het gegeven dat mannelijke studenten minder vaardig zijn in het schrijven van reflecties en hier ook niet goed de meerwaarde van inzien als uitgangspunt genomen. Zij heeft op Pabo Arnhem studenten in een dialoogvorm met elkaar laten reflecteren zodat zij hun ervaringen en gedachten vervolgens gemakkelijker en doorspekt met meer inhoud kunnen opschrijven. In hoofdstuk negen, geschreven door Gerda Geerdink en Martijn Peters, wordt ingegaan op de cijfermatige opbrengst van het project op de Pabo waar het project is uitgevoerd. Is er in het jaar dat de opleiding te maken had met interventies al enige invloed op het rendement en de prestaties zichtbaar? In het laatste hoofdstuk tien sluiten we af met een beschrijving van de ‘nevenopbrengsten’ van Meer Mans. Er wordt teruggeblikt op de waarde van het praktijk-
Inleiding
gerichte ontwerponderzoek zoals dat uitgevoerd is. Wat levert die manier onderzoek doen en wat betekent het voor docenten en leraren die participeren.
Lezers De opbrengst van het project willen we graag voorleggen aan een breder publiek. Met het verspreiden van deze kennis is niet gezegd dat we nu een oplossing hebben voor alles en iedereen. Het onderzoek- en ontwikkelproject is uitgevoerd op één Pabo en is in alle gevallen daarbinnen kleinschalig geweest. Dat stelt beperkingen aan de geldigheid van de resultaten. Toch hebben we er voor gekozen de werkwijze en opbrengsten te presenteren omdat weliswaar de oplossing niet algemeen geldend is, maar de problematiek waarmee we gestart zijn is dat wel. Met dit boek bieden we andere opleiders richtingwijzers en handvatten en we zijn er van overtuigd dat het anderen kan inspireren omdat het vooralsnog een aanpak lijkt die succesvol is. Verspreiding van kennis over Meer Mans is eveneens belangrijk omdat de ‘jongensproblematiek’ vaak vanuit een te beperkt ‘nature’ perspectief in het nieuws komt: ‘jongens zijn anders en daar wordt te weinig rekening mee gehouden: ze komen te kort in het onderwijs en op de pabo’. De ‘nature’ benadering leidt snel tot het slachtofferperspectief en te weinig tot inzet van mannelijke studenten. Binnen Meer Mans is gehandeld vanuit een onderwijskundig en pedagogisch verbeterperspectief. Dat wil zeggen met kennis van sekseverschillen en kennis van de positie die mannen en vrouwen in de samenleving en in het onderwijs innemen, en gericht op een samenleving waaraan ieder, ongeacht zijn geslacht, naar beste vermogen kan, wil en moet bijdragen. We willen meer mannelijke leraren in het basisonderwijs, maar voorop staat dat we goede leraren willen. Dat bereiken we niet door te wijzen naar wat mannelijke studenten tekort komen, maar door ze met passende aandacht en tegelijkertijd dwingend wat betreft kwaliteitseisen op te leiden. Het boek is bedoeld voor iedereen die betrokken is bij het opleiden van leraren voor het basisonderwijs. Omdat het sekseverschil in rendement ook voor andere sectoren binnen het hoger beroepsonderwijs geldt, kan het eveneens interessant zijn voor docenten van andere hbo-opleidingen. Ook zij kunnen gebruikmaken van de hier beschreven en beproefde goede praktijken gericht op verbetering van de prestaties en het rendement van (mannelijke) studenten. Het is eens te meer interessant omdat we met zeer opleidingspraktijkgerichte en -nabije aanpassingen komen. De aanpassingen zijn direct bruikbaar en gemak-
15
16
Meer Mans
kelijk te implementeren en in een aantal gevallen op effecten getoetst. Het laat zien hoe docenten en leraren, doordat zij hun eigen praktijk kritisch onder de loep nemen, komen tot werkbare verbeteringen. En door de aanpassingen navolgbaar te beschrijven, kunnen anderen daarvan profiteren. De beschreven deelprojecten zijn alle voorbeelden van praktijkgericht (ontwerp)onderzoek, uitgevoerd door mensen uit de praktijk. Het draagt bij aan de gewenste professionalisering van docenten in het hbo op dit terrein. Dit boek richt zich op aanpassingen op basis van ervaren sekseverschillen, maar deze manier van werken – de eigen praktijk kritisch onderzoeken en waar nodig aanpassen en hier het effect van onderzoeken – is relevant voor iedereen die werkt in het onderwijs. Om de bruikbaarheid voor de lezer te optimaliseren zijn in beperkte mate werkschema’s, faseringen of vragenlijsten in de tekst of als bijlage toegevoegd. Voor wie meer wil weten, staan e-mailadressen toegevoegd in de auteursbeschrijvingen achterin het boek. Vele hersenen hebben geknarst en toetsenborden zijn beroerd voor de totstandkoming van dit ‘Gesamtkunstwerk’. Het is mooi dat er naast de gerealiseerde resultaten in cijfers nog iets tastbaars herinnert aan de samenwerking.