Gemeente Rotterdam College van Burgemeester en Wethouders
Ore. Alexandra C, van Huffeten Wethouder Duurzaamheid, Binnenstad en Buitenruimte Bezoekadres: Stadhuis, Coolsingel 40
Postadres: Postbus 70012 3000 KP Rotterdam
Aan de commissie voor Fysieke Infrastructuuren Buitenruimte
Website: www.stadhuis.rotterdam.nl E-mail:
[email protected] Fax: (010)2673560 Inllchtlngen: dhr. S. Reinstra Telefoon: (010)26721 06 OnsKenmerk: DIV 2011.0327 BdH613839 Betrefk Dierenwelzijnsbeleid in Rotterdam Datum: 21 februari 2011 Bijlagen: 1
Geachte commissieleden, Op 12 januari jl. is in de vergadering van de commissie voor Fysieke Infrastructuur en Buitenruimte (FIB) van gedachten gewisseld over de in September 2010 verschenen startnotitie 'Naar een Nota Dierenwelzijn voor Rotterdam' van de stedelijke Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur. Tevens kwam daar de brief van 24 november 2010 aan de orde waarin ik u mijn reactie gaf op genoemde startnotitie. Aan het slot van de behandeling van het agendapunt dierenwelzijn heb ik aan de commissie FIB toegezegd een nadere uiteenzetting te zullen geven over het thans gevoerde gemeentelijke dierenwelzijnsbefeid en de daarbij van belang zijnde landelijke wet- en regelgeving. In de bijgevoegde bijlage treft u hiervan een beschrijving aan. Om een en ander overzichtelijk te houden heb ik de volgorde aangehouden van de startnotitie van de Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur. Ik geef daarbij punt voor punt aan in hoeverre de aanbevelingen van de adviescommissie voor Rotterdam wel of niet relevant zijn. Ook geef ik aan in welke gevallen de landelijke wet- en regelgeving leidend is en wanneer de bevoegdheden bij de deelgemeenten zijn belegd. Tot slot noem ik de initiatieven van andere instanties en organisaties, die naar mijn mening eigen stedelijk beleid minder noodzakelijk maken. Op het onderwerp circusdieren en het gebruik van dieren bij.evenementen ga ik, gezien de huidige gevoeligheid van de problematiek random de inzet van (wilde) dieren, wat uitgebreider in. Tevens heb ik in de bijlage informatie opgenomen omtrent het recent actueel geworden thema 'Animal Cops'. Ik vertrouw erop dat ik u hiermee van voldoende informatie omtrent het huidige Rotterdamse dierenwelzijnsbeleid lisfe kunnen voorzien.
Alexandra C. van Huffelen Wethouder Duurzaamheid, Binnenstad en Buitenruimte
blad: 2
BULAGE Notltie 'Met huidige Rotterdamse dierenwelzijnsbeleid in relatie tot de start no title 'Naar een nota dierenwelzijn voor Rotterdam1 van de Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur.'
1. Gezelschapsdieren 1.1 Voorlichtinq door de fdeehqemeente over fde opvanq van) gezelschapsdieren Met name de Dierenbescherming voert deze taak al uit. Zij doet dat onder andere door het met enige regelmaat plaatsen van (soms in paginagrote) advertenties. Gezien nun expertise en nun publieke taak ligt het ook voor de hand dat een dergelijke organisatie dit oppakt. Ter ondersteuning wordt onderzocht of er op gemeentelijke websites een vermelding kan komen van de adresgegevens van asiels, dierenambulances, enz. 1.2 Reqistratie en identificatie van qezelschapsdieren Het college staat op het standpunt dat het niet direct een taak van de (deel)gemeente is om eigenaren van honden en katten aan te zetten tot het laten registeren en chippen van hun honden en katten. Dit is allereerst een verantwoordelijkheid van de eigenaren zelf. Naar verwachting voert het kabinet rond de zomer van 2011 de landelijk verplichte registratie van honden in. Dit houdt ondermeer het verplicht chippen van deze dieren in. Het is de verwachting dat deze maatregel van overheidswege landelijk uitgebreid zal worden gecommuniceerd. Overigens is het zo dat het chippen en de registratie van zowel honden als katten in Rotterdam al actief wordt gepromoot door het Dierenopvangcentrum van de Dierenbescherming. Dit gebeurt door voorlichting, bij voor bee Id door advertenties in dagbladen en door het houden van chipacties waarbij Rotterdamse eigenaren van honden en katten hun dieren tegen gereduceerd tarief van een chip kunnen laten voorzien. De stichting Zwerfkatten Rijnmond chipt alle jonge poezen (kittens) die zij aanbiedt. Gezien het bovenstaande achten wij een extra initiatief vanuit de gemeente niet noodzakelijk. 1.3 Gezelschapsdieren en minima De gemeente vindt het niet haartaak om apart beleid te ontwikkelen voor gezelschapsdieren en minima. Dit mede omdat categoraal beleid ten aanzien van sociale minima is afgeschaft. Degenen die voor sociale ondersteuning in aanmerking komen ontvangen een uitkering waaruit zij atle 'extra's', zoals de zorg voor hun huisdieren, kunnen bekostigen. Daarnaast kent Dierenbescherming Rijnmond irimiddels de zgn. Minimax Dierendokter. Dit is een dierenartspraktijk voor mensen met een uitkering. Voor een minimale bijdrage in de kosten krijgt men hier maximale zorg voor hun dier aangeboden. 1.4 Hondenbeleid Het hondenbeleid is voor het overgrote deel (uitlaat- en uitrengebieden, hondenpoepproblematiek. enz.) belegd bij de deelgemeenten. In de APV zijn enkele algemene regels opgenomen, zoals de opruimplicht van uitwerpselen voor de hondeneigenaren. Ten aanzien van de zgn. hondenpoepzones is recent een evaluatie verschenen waaruit blijkt dat dit systeem goed functioneert: Stadstoezicht handhaaft en de Roteb ruimt op. De voorlichting over en het bevorderen van gedragscursussen voor hondeneigenaren is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de eigenaren zelf. Ook de Dierenbescherming vervult hierin een rol. Ten aanzien van agressieve honden treedt de politie waar nodig op. 1.5 Voorlichting aanschaf van een fexotisch) huisdier Een aantal dierenopvangorganisaties en de Dierenbescherming (landelijk en regionaal) geven veel voorlichting om verantwoord huisdierenbezit te bevorderen. Dit doen zij ondermeer door het publicaties in kranten, het verstrekken van informatieve brochures en het verspreiden van de bijsluiters van het LICG (Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren) bij dierenspeciaalzaken. Ook deze laatste partij heeft hierin overigens een grote eigen verantwoordelijkheid! 1.6 Kinderboerderiien De gemeentelijke kinderboerderijen doorlopen momenteel een traject van landelijke certificering. Tevens is men bezig met het opzetten van een intern draaiboek voor dierziektes. Dit leidt tot een verdergaande aanscherping van het dierenwelzijn op deze voorzieningen. Voor particuliere kinderboerderijen geldt dat het dierenwelzijn valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar/exploitant.
blad: 3
1.7 Hertenkampen Gemeentewerken beheert verspreid over de gemeente drie hertenkampen. In deze hertenkampen ontstaat jaarlijks door geboorte een overschot aan damherten. Omdat de oppervlakte van de terreinen te klein is, wordt jaarlijks na zorgvuldige selectie door de boswachters in dienst bij Gemeentewerken populatiebeleid toegepast. Deze boswachters zijn opgeleid om dieren te verzorgen. Jaarlijks wordt bepaald welke dieren verwijderd moeten worden. Het verwijderen van de bokken gebeurt elk jaar kort voor de bronsttijd om problemen met onderlinge confrontaties in de herfst te voorkomen. De dieren kunnen zich immers niet zoals in de natuur terugtrekken. Er wordt zoveel mogelijk met andere gemeentes en particuliere hertenkampen contact onderhouden om dieren te herplaatsen of te ruilen. De herten waar geen ander adres voor gevonden is, worden door een erkende handelaar opgehaald. Dit zijn vaak de eerstejaars bokken. 1.8 Natuur-en milieueducatie De natuur- en milieueducatie (NME) voor de jeugd valt onder de verantwoordelijkheid van de deelgemeenten. Zij zijn budgethouder. NME werkt via schooltuinieren en lessen op de Centra voor Natuur- en Milieueducatie (CNME's) aan de ecologische basisvorming voor de jeugd. Het legt de basis voor draagvlak voor een duurzame samenleving bij de Rotterdamse burger. NME biedt hen een handelingsperspectief en stimuleert tot net maken van (duurzame) keuzes. Een nadere invulling van NME zal in het programme Duurzaamheid worden opgenomen.
2. Gebruik van dieren voor vermaak 2.1 Dieren bij evenementen Het gaat hierbij vooral om het inhuren van levende dieren voor kamelenraces, roofvogelshows en winkelopeningen, e.d. Voor beschermde dieren, zoals bijvoorbeeld roofvogels en primaten geldt dat het bezit ervan in beginsel is verboden. Parallel hieraan bestaat landelijk echter een strikt systeem van ontheffingen en vrijstellingen, bijvoorbeeld voor dieren die in gevangenschap zijn gefokt en geboren. Het toezicht op de naleving van de voorwaarden van de bezitsontheffingen wordt uitgevoerd door de controleurs van de Algemene Inspectiedienst (AID), thans onderdeel van de Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA). Deze instantie heeft dierenartsen in dienst die daarop toezicht houden. Controles op dit terrein worden momenteel vooral uitgevoerd op basis van meldingen en tips die binnen komen bij de zgn. AID-Groendesk. Zolang de eigenaren van de betreffende dieren hun vergunningen op orde hebben en de omgang met de dieren binnen de normen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GVWVD) valt, is het voor een (deel)gemeente lastig om een vergunning voor het gebruik van dieren bij dergelijke evenementen te weigeren. In veel gevallen kan dit juridisch worden aangevochten. Net als bij circussen (zie volgende item) is het wachten op de nieuwe landelijke wet- en regelgeving onder de nieuwe Wet Dieren. Het zijn de deelgemeenten die de vergunningen voor dit soort evenementen verlenen. Ten aanzien van de veiligheid van de toeschouwers geldt dat aan de verleende vergunning een zgn. veiligheidsprotocol is verbonden. Hierin staan regels omtrent de afscheiding naar het publiek en de te maken afspraken met de politie voor het geval het dier mocht ontsnappen. 2.2 Circussen Het college vindt dat er met dieren, ook in circussen, op een respectvolle manier moet worden omgegaan. In die zin moeten circussen zich aan de wet houden. Naast regelgeving voor de bescherming van inheemse en uitheemse diersoorten is op dit moment voor de circusdieren met name de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) van toepassing waarin het verbod op dierenmishandeling en het verbod op dierverwaarlozing is neergelegd in de artikelen 36 en 37. Op basis van deze bepalingen mogen dieren niet onnodig lijden en mag hen niet de nodige verzorging worden onthouden. Als een circus in overtreding is, bijvoorbeeld door slechte huisvesting of verwaarlozing van de dieren, dan treedt de nVWA op. Dit kan naar aanleiding van het indienen van een klacht bij de eerder genoemde AID-Groendesk. Ten aanzien van de mening dat wilde dieren niet in circussen thuishoren is de AID momenteel terughoudend. Zolang de dieren goed worden verzorgd en zolang een circus de benodigde vergunningen heeft, is het wettelijk niet mogelijk om op te treden tegen voorstellingen met (wilde) dieren.
blad: 4
Mede hierom is het voor een (deel)gemeente juridisch onmogelijk om uitsluitend op grond van algemeen dierenwelzijn, circusvoorstellingen met (wilde) dieren te verbieden. De basis hiervoor vormt een uitspraak van de Raad van State in 2009. Dit college verklaarde in dat jaar de weigering van de gemeente Winschoten om een vergunning te verlenen aan Circus Renz om redenen van algemeen dierenwelzijn, nietig. De gemeente Rotterdam wacht daarom op de nieuwe landelijke wet- en regelgeving voor (circus)-dieren die door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (E, L & I) is aangekondigd. De Wet Dieren en de daarop berustende uitvoeringsregelgeving zullen gelijktijdig in werking worden gesteld. De inwerkingtreding was aanvankelijk voorzien medio 2011. De laatste berichten wijzen er op dat de inwerkingtreding van de Wet Dieren en daarop gebaseerde uitvoeringsregels op zijn vroegst op 1 januari 2012 kan worden gerealiseerd. Tot die tijd zal het college zelf niet komen met een eigen beleid ten aanzien van (wilde) dieren in circussen. In die zin is er ook een parallel met het beleid ten aanzien van het gebruik van {wilde) dieren bij evenementen. Uitsluiting van een circus op basis van het in gevaar brengen van de open bare orde en veiligheid, zoals bij het bij herhaling 'per ongeluk' laten ontsnappen van dieren, is juridisch precair. In de vergunningen van deelgemeenten staan wel voorschriften opgenomen (het veiligheidsprotocol) zoals de voorwaarde dat de stalling van dieren zodanig moet zijn dat "de dieren er niet uit kunnen geraken". Of dit echter voldoende is om bij herhaling van 'ontsnappingen' de vergunning te weigeren is de vraag. Dit moet per geval worden bekeken. Wel zou kunnen worden onderzocht of er jaarlijks een maximering van het aantal circussen kan plaatsvinden. Hierbij kunnen echter circussen met (wilde) dieren niet worden uitgesloten. Overigens blijft het een feit dat ook voor circussen geldt dat het de deelgemeenten zijn die de hiervoor de evenementenvergunningen verstrekken. 2.3 Kerststallen Hiervoor geldt hetzelfde als voor circussen en evenementen. De vergunningverlening ligt bij de deelgemeenten en zij hanteren daarbij een aantal algemene voorschriften die vooral op het terrein van veiligheid liggen. Bij klachten over dierenwelzijn komt de nVWA (AID) of de LID1 controleren (meestal de laatste omdat het vaak landbouwhuisdieren zijn). Kerststallen weigeren op basis van algemeen dierenwelzijn lijkt net als bij circussen niet zo maarmogelijk.
3. Dieren in nood 3.1 Dierenasiels In Rotterdam is de opvang van dieren in principe goed geregeld. Zwervende, in beslag genomen, mishandelde, hulpbehoevende, verwaarloosde of afgestane dieren komen terecht in de asiels van de Dierenbescherming Rijnmond of in een gespecialiseerde opvang, zoals Vogetklas Karel Schot. Voor het noodzakelijke vervoer worden indien nodig dierenambulances ingezet. De gemeente geeft een vergoeding aan al deze organisaties in het kader van haar wettelijke opvang- en zorgplicht van 'gevonden' dieren. Hieraan verbindt zij als voorwaarde kwaliteitseisen o.a. op het terrein van dierenwelzijn. De gemeente laat haar wettelijke opvangplicht uitvoeren door die organisaties die de hoogste kwaliteit bieden. Jaarlijks sluit de gemeente een zakelijk contract, zowel voor de opvang als het vervoer van de dieren. 3.2 Aanvullende asieis De gemeente geeft vanuit haar wettelijke verplichting een vergoeding voor alle opgevangen dieren, dus ook voor wilde dieren, knaagdieren, enz. Het initiatief om aanvullende asiels in te richten ligt bij de desbetreffende organisaties. Zij hebben de kennis en ervaring om de noodzaak hiervan te signaleren en daarop actie te ondernemen. 3.3 Samenwerkinq (vogehasiels Het vergroten van de samenwerking tussen de diverse Rotterdamse (vogel)asiels wordt al goed opgepakt door deze organisaties zelf. Vorig jaar heeft dit geleid tot een hechtere samenwerking tussen Dierenbescherming Rijnmond en een aantal dierenambulanceorganisaties in Rotterdam en de regio.
De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) houdt toezicht op het welzijn van dieren in de dagelijkse praktijk. Hierbij gaat het met name om (landbouw)huisdieren.
blad: 5
3.4 Samenwerkinq dierenambulances Ook hiervoor geldt dat eigen initiatieven van de betreffende organisaties de voorkeur hebben. Zie voor resultaten het vorige punt. 3.5 Meldpunt dierenmishandeling. De eerder genoemde samenwerking heeft inmiddels geleid tot het instellen van een Centraal Meldpunt Dieren voor Rotterdam en een deel van de regio. Dit zgn. CMD kent een spoednummer, maar ook een apart telefoonnummer voor dierenwelzijnsaangelegenheden. Dierenmishandeling valt hier ook onder. Zie voor handhaving en controle ook punt 7.2. 3.6 Dierziektes en rampenplannen Inmiddels wordt door de coordinator crisisbeheersing van SenR een voorstel geschreven om dierziektes als nieuwe categorie toe te voegen aan de gemeentelijke en regionale rampenplannen. Sport en Recreatie werkt aan een intern draaiboek om de onderlinge afstemming bij uitbraken van dierziektes op gemeentelijke kinderboerderijen te verbeteren.
4. Landbouwhuisdieren 4.1 Overzicht productiebedrijven Gezien de beperkte omvang van het aantal productiebedrijven met landbouwdieren in Rotterdam is het samenstellen van een overzicht hiervan weinig zinvol. Het dierenwelzijn op deze bedrijven wordt voldoende gecontroleerd door instanties, als de nVWA (AID) en deLID. 4.2 Dierziektes Dit punt is al besproken in het item 'Dierziektes en rampenplannen1 hierboven. Naar aanleiding van de landelijke Q-koortsproblematiek is in Rotterdam inmiddels de GGD aangewezen als coordinerende dienst bij de uitbraak van dierziektes in de stad. 4.3 Bio-industrie en intensieve veehouderii Zoals hierboven al werd aangegeven, zijn maatregelen ten aanzien van de intensieve veehouderij en bio-industrie, gezien het beperkte aantal bedrijven binnen de stadsgrenzen minder relevant. Bovendien is hiervoor de landelijke wet- en regelgeving leidend. 4.4 Vee- en paardenmarkten Rotterdam kent inmiddels geen veemarkten meer. De laatste was in 1973. Paardenmarkten zijn er jaarlijks nog wel op diverse plaatsen in de stad. Meestal worden de markten vanuit de traditie (enkele dateren van rond 1700) in ere gehouden. Wederom zijn het instanties als nVWA (AID) en LID die het dierenwelzijn in de gaten houden op basis van de landelijke richtlijnen. De deelgemeente is de vergunningverlenende instantie. Hiervoor geldt in grote lijnen hetzelfde als is beschreven onder 'Dieren bij evenementen'. 4.5 Gebruik van diervriendeliike voedinqsproducten en halal Inderdaad kan de gemeente bij wijze van voorbeeldfunctie het gebruik van scharrel- en biologische producten bij eigen gebruik stimuleren. Onderzocht wordt of het mogelijk is dit nog meer te doen dan nu al het geval is. Een aandachtspunt vanuit dierenwelzijn is hierbij het aanbieden van halal-geslacht vlees. De vraag of ritueel slachten (dit is doden zonder verdoving) ten koste gaat van het dierenwelzijn is in Nederland nog een punt van discussie. In de Gezondheids- en welzijnwet voor dieren (GWWD) is een besluit over ritueel slachten opgenomen waarin het slachten volgens de Israelitische of de Islamitische ritus (o.a. het doden van dieren zonder voorafgaande bedwelming) is gereguleerd. Tevens zijn richtlijnen inzake de bescherming van dieren opgenomen. Wettelijk is ritueel slachten toegestaan als men zich aan deze richtlijnen houdt.
5. Proefdieren Een gemeente kan op het houden van proefdieren in laboratoria, e.d. weinig invloed uitoefenen. Ook hier is opnieuw de wet- en regelgeving van de rijksoverheid en/of van Europa leidend. 5.1 Proefdiervriie producten Het uiteindelijke effect om als gemeente de voorkeur te geven aan proefdiervrije producten is erg gering. Het gaat hier uiteindelijk om maar enkele producten, zoals schoonmaakmiddelen. Voor zover bekend zijn de meeste hiervan van zichzelf al proefdiervrij.
blad: 6
5.2 Communicatie rondom Proefdiervriie producten Gezien het bovenstaande is dit niet van toepassing.
6. In het wild levende dieren 6.1 Jacht, beheer en overiast 6.1.1 (Plezier)iacht De jachtheer van de Gemeente Rotterdam verpacht de jachtrechten voor gronden in eigendom bij de gemeente niet aan derden. Er is daarmee dan ook geen sprake van plezierjacht binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam, voor zover het grond betreft die in eigendom is bij de gemeente. Aan de boswachters in dienst bij Gemeentewerken Rotterdam is toestemming verleend voor het genot van jacht op basis van artikel 36 lid 2 Flora- en Faunawet. Dit vanwege schade- en wildbestrijding (op begraafplaatsen) en in het kader van populatiebeleid bij de herten in de hertenkampen en het beheer van grote grazers. 6.1.2 Plaaqdieren Wanneer particulieren en bedrijven zich melden bij de Gemeente Rotterdam vanwege overiast door plaagdieren, zoals stadsduiven, meeuwen, ratten en muizen, dan worden zij doorverwezen naar Roteb. Als het andere plaagdieren in openbare buitenruimte betreft, zoals ganzen, mollen of konijnen, dan worden zij doorverwezen naar de deelgemeente. De deelgemeente bepaalt daarna samen met de dienst Gemeentewerken of en hoe de overiast- en/of schadebestrijding kan worden toegepast. Op basis van het advies van de Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur uit 2009 wordt thans gewerkt aan een integrate diervriendelijke aanpak van duivenoverlast in het centrum van Rotterdam. Bureau Stadsnatuur (bSR) heeft voor de tweede maal een duiventelling uitgevoerd. De gegevens uit die telling geven mede richting aan deze integrate aanpak. Onderdeel hiervan vormt het plaatsen van een duiventil op een geschikte locatie in het centrum. Dit in navolging van het advies van de Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur, waarin ook het bureau Stadsnatuur is vertegenwoordigd. Particulieren en bedrijven die klagen over duivenoverlast worden door Roteb eerst gewezen op alternatieve maatregelen, zoals het plaatsen van goede duivenwerende maatregelen en het niet voeren, alvorens deze dienst in acute situaties (tegen betaling) dieren gaat afvangen. 6.1.3 Voorlichtinq plaagdieren Ten aanzien van voorlichting omtrent plaagdieren heeft de gemeente ook een taak. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bestrijding van de ratten, muizen, kakkerlakken of duivenoverlast. Aanvullend geven de Dierenbescherming of bijvoorbeeld asiels hierover voorlichting. Middelen die zij daarvoor inzetten zijn krantenberichten, lokale televisie, enz. Ook de gemeentelijke Centra voor Natuur- en Milieueducatie (CNME's) vervullen hierin een rol, met name als het om jeugd en jongeren gaat. 6.1.4 Voorlichtinq over vissen Rotterdam kenteen hengelsportvereniging, de Hengelsportvereniging Groot Rotterdam. Bij het uitoefenen van hun hobby hanteren zij nun eigen gedragscode, waarin ondermeer regels staan omtrent het dierenwelzijn bij het vissen. Verder moet iedere visser de nodige vergunntngen hebben. Op beide zaken houdt een eigen controlekorps toezicht, samen met de Groen Service Zuid-Holland en Sportvisserij Nederland. De vereniging beschikt ook over enkele vrijwilligers, die zich toeleggen op het begeleiden van jeugdigen, die het hengelen onder de knie willen krijgen. Hiertoe worden workshops op scholen gehouden en jeugddagen in de Rotterdamse wijken gegeven. Tijdens deze bijeenkomsten komt ook de voornoemde gedragscode nadrukkelijk aan de orde. 6.1.5 Exoten De stand van de exoten wordt door de Gemeente Rotterdam globaal gevolgd door de gegevens die bureau Stadsnatuur {bSR) verzamelt. Dit gebeurt ondermeer via het project Natuur in Kaart (1999-2003 en 2006-2010), waarbij inwoners van Rotterdam hun eigen natuur tnventariseren. Verzamelde gegevens zijn via bSR beschikbaar met name voor Halsbandparkieten, Nijlganzen en de zgn. 'Soepganzen'2. 2
Tamme of halftamme bastaardganzen, vaak ontstaan door kruising van wilde ganzen en tamme, witte boerenganzen.
blad: 7
Ten aanzien van de stadsduiven staat het nemen van diervriendelijke maatregelen inmiddels in de startblokken (zie: item 'Plaagdieren'). In opdracht van bijvoorbeeld de deelgemeente Kralingen-Crooswijk voert Gemeentewerken maatregelen uit voor het tegengaan van ganzenoverlast. Dit gebeurt op basis van een ontheffing op de Flora- en Faunawet, die door de deelgemeenten wordt aangevraagd. In het kader hiervan behandelen de boswachters die in dienst zijn bij Gemeentewerken, eieren in ganzennesten. Hiermee wordt de populatie van deze ganzen beheersbaar gehouden. 6.2 Wilde dleren In de open bare ruimte 6.2.1 Gemeenteliike plannen Rekening houden met de belangen van wilde dieren in de stad hoort (mede vanuit de Flora- en Faunawet) een vast onderdeel te zijn bij de planvorming. Het is aan diensten als dS+V om hiervoor de juiste instances in te schakelen, zoals bSR voor inventarisaties. Door het ontbreken van budget is er bij dS+V geen tijd voor het ontwikkelen van nieuw beleid op dit terrein. Verankeren in bestaand beleid is momenteel de enige optie. 6.2.2 Ecologisch groenbeheer De keuze of openbaar groen al dan niet volgens ecologische principes wordt beheerd is aan de deelgemeenten. De diensten dS+V en Gemeentewerken adviseren de deelgemeenten over ecologische inrichting en beheer en onderhoud. Op stedelijk niveau spelen de aanbevelingen van de Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur een belangrijke rol. Meer natuurlijke manieren van onderhoud past men op dit moment voornamelijk toe aan de stadsranden en de (geluids)wallen langs (snel)wegen. Dit geldt ook voor delen van Hoek van Holland en Prins Alexander en in enkele stedelijke parken zoals het Zuiderpark en het Kralingse Bos. Op een aantal locaties in de stad, zoals bijvoorbeeld langs de stadsingefs, in het Museumpark, Het Park, de hondenuitlaatzones en in directe omgeving van speellocaties, is het vanuit historisch perspectief en gebruik voor deelgemeenten veelal minder wenselijk om hier de voorkeur te geven aan ecologische inrichting en beheer. Daar waar beschermde flora- en faunasoorten aanwezig zijn wordt daarmee bij het uitvoeren van onderhoud rekening gehouden. In het bestek voor het uitvoeren van het werk komen dan voor de aannemer extra regels. Voorbeelden hiervan zijn het gefaseerd of in bepaalde maanden maaien van ruw gras of bloemrijke bermen of het aangepast snoeien van bosplantsoen of andere houtopstanden. Overigens is het in de meeste gevallen onjuist te denken dat door ecoiogisch groenbeheer de kosten voor beheer en onderhoud significant zouden dalen. 6.2.3 Natuurontwikkelinq Uit landelijke praktijkervaringen blijkt dat natuurontwikkelingsprojecten inderdaad leiden tot de verhoging van de biodiversiteit. Deze projecten geven meer dieren een eigen leefomgeving en verhogen de kans op uitwisseling. Dit geldt in de meeste gevallen ook voor de stad. Verhoging van het aantal van dit soort projecten - veelal in opdracht van de deelgemeenten - hoort feitelijk thuis in de al eerder genoemde planvorming van dS+V thuis. Lopende projecten waar de inrichting voor natuurontwikkeling een grote rol speelt zijn te vinden in Hoek van Holland, de Blauwe Verbinding in Rotterdam Zuid en de Vlinderstrik en in polder Schieveen aan de noordrand van de stad. Daarnaast zijn er lokaal op initiatief van de deelgemeente (al dan niet op advies van de gemeentelijke diensten) kleine projecten (geweest) zoals het plaatsen van nestkasten voor roofvogels, het toppen van bomen voor de specht, het laten liggen van gesnoeid hout voor insecten of het aanleggen van poelen voor amfibieen. Enkele van deze initiatieven komen in de publiciteit, maar het gros wordt zonder ruchtbaarheid uitgevoerd in verband met de soortbescherming. De reeds vastgestelde Bomenstructuurvisie geeft ook een aantal handvaten voor de kansen die bomen bieden aan bijvoorbeeld de aanwezigheid van vogels en insecten. Bij de ontwikkeling van toekomstige groene duurzame plannen voor Rotterdam lijkt het verstandig om natuurontwikkeling en de aanwezigheid van ecologische potentiele routes op te nemen.
blad: 8
6.2.4 Kapverqunningen Sinds 1 oktober 2010 zijn kapvergunningen een onderdeel van de omgevingsvergunning. In de Rotterdamse APV (artikel 4.4.4) staat dat het college een kapvergunning kan weigeren wegens natuur- en milieuwaarden van bomen, zoals de ecologische waarde wegens foerageer -, nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten. De intrinsieke ecologische waarde van bomen speelt ook een steeds belangrijker rol. Zo kent Rotterdam sinds de goedkeuring van de Bomenstructuurvisie een diversiteitsbeleid bij bomen, in het bijzonder bij platanen. Dit houdt in dat deze boomsoort komende jaren, vanwege gevoeligheid voor ziekte, zo weinig mogelijk wordt aangeplant. Verder is er vanwege de kwetsbaarheid en gevoeligheid voor ziekten in Rotterdam een terughoudendheid in het aanplanten van wilgen. 6.2.5 Dieren en verkeer Op dit moment is dit in de stedelijke omgeving van Rotterdam een minder urgent probleem. Zo zijn er bijvoorbeeld geen plaatsen bekend waar de gemeente Rotterdam beheerder is waar paddentrek leidt tot grote sterfte. In de al eerder genoemde planvorming bij dS+V (in overleg met deelgemeenten) is dit onderdeel van het ontwerpproces. 6.2.6 Bestriidingsmiddeien In het openbaar groen gebruikt Gemeentewerken geen chemische bestrijdingsmiddelen. De eikenprocessierups die sinds enige tijd ook in Rotterdam voorkomt wordt mechanisch bestreden (opzuigen en verbranden). Roteb voert onkruidbestrijding op verhardingen uit. Gebruik van chemische middelen wordt beperkt tot moeilijk bereikbare plekken, zoals gevelranden en obstakels. De grote oppervlakken behandelt men o.a. door deze te borstelen of te branden. Chemische bestrijding wordt uitgevoerd volgens de landelijk voorgeschreven DOB-methodiek, die het gebruik van dergelijke middelen minimaliseert. Op haar sportierreinen voert Sport en Recreatie een vergelijkbaar beleid. 6.2.7 Tuincursussen Het stimuleren van het ecologisch besef bij de burger door het aanbieden van cursussen zoals natuurrijk tuinieren, is in de huidige omstandigheden meer een taak van de vrijwillige natuurorganisaties, zoals het IVN3, de KNNV4, de KMTP5, het NIVON6 en Trompenburg Arboretum en Tuinen. Zij alien zijn actief in Rotterdam en bieden dergelijke cursussen ook aan. 6.2.8 Participatie Het college van B&W hecht veel waarde aan participate. Dit is verwerkt in het collegewerkprogramma 2010-2014. Streven is om met name in te zetten op arbeids- en sportparticipatie. Participatie bij het stimuleren van biodiversiteit en het toepassen van ecologisch groenbeheergebeurtal regelmatig. Denk hierbij aan gemeenschappelijk beheer van groen en initiatieven rondom stadslandbouw.
7. Overige aandachtspunten 7.1 Gedraq bii de ieuqd en NME Natuur- en milieueducatie, een van de middelen om diervriendelijk gedrag bij de jeugd te genereren, is zoals al eerder aangegeven, een verantwoordelijkheid van de deelgemeenten. 7.2 Handhaving en controle Voor handhaving en controle zijn landelijk, regionaal en stedelijk meerdere instanties actief Het gaat hierbij om de nVWA (AID), de LID, GZH7, enz. Het huidige kabinet heeft aangekondigd dierenmishandeling harder aan te pakken, onder meer door 500 Animal Cops aan te stellen. Binnenkort komt het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) naar buiten met uitgewerkte plannen rondom deze 'dierenpolitie'. Recent zijn in Capelle aan den Ussel twee zogenaamde dierentoezichthouders benoemd. In feite zijn dit buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA's) die een uitbreiding van bevoegdheden hebben gekregen. Naast opsporen mogen zij ook toezicht houden en dus bijvoorbeeld in overleg met het ministerie overgaan tot inbeslagname van verwaarloosde IVN: Instituut voor Natuurbeschermingseducatie KNNV: Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KMTP: Koninklijke Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde (ook wel 'Groei en Bloei') NIVON: Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk GZH: Groen Service Zuid-Holland, handhaaft in opdracht van (natuur-) en recreatieschappen
blad: 9
of mishandelde gezelschapsdieren. In het hiervoor afgesloten convenant is sprake van een eenjarige proef, die na afloop zal worden geevalueerd. Pas daarna volgt mogelijk invoering in de rest van Nederland. Er komt dus voorlopig geen aanwijzing van deze bijzondere BOA's in de rest van Nederland. De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouwen Innovatie (E.L&I) wil eerstde resultaten van deze proef afwachten. 7.3 Rotterdam diervriendeliike qemeente Dierenwelzijn is geen coltegeprioriteit. Desondanks wil Rotterdam er wet zorg voor dragen dat de gemeente en haar burgers respectvol met dieren omgaan. In die zin wil Rotterdam zich profileren als diervriendelijke gemeente. Echter, gelet op de in deze notitie beschreven stand van zaken rondom dierenwelzijn in Rotterdam, is het niet noodzakelijk hiervoor een aparte stedelijke nota Dierenwelzijn te ontwikkelen. 7.4 Coordinatie dierenwelziin Wethouder mevr. van Huffelen is sinds haar aanstelling het aanspreekpunt als het om dierenwelzijn gaat. Daarnaast kent Rotterdam sinds enige tijd ook een centraal ambtelijk aanspreekpunt. Samen met de Adviescommissie Dierenwelzijn en Stadsnatuur is de coordinate en de aandacht voor het beleidsonderdeel dierenwelzijn daarom voldoende gewaarborgd.