Gemeente De Ronde Venen Plangebied Botsholsedijk 30a te Waverveen
Auteur: mw. E.A.M de Boer, MSc., MA.
Archeologisch bureauonderzoek Status: concept BAAC Rapport V-13.0204
oktober 2013
Archeologisch bureauonderzoek
2
Colofon ISSN: Auteur(s): Cartografie: Redactie: Copyright:
1873-9350 mw. E.A.M de Boer, MSc., MA. mw. E.A.M de Boer, MSc., MA. dhr. drs. J.F. van der Weerden Museum de Ronde Venen te Vinkeveen / BAAC bv te 's-Hertogenbosch
Autorisatie (senior archeoloog):
drs. J.F. van der Weerden
8-10- 2013
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Museum de Ronde Venen en/of BAAC bv.
BAAC bv Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail:
[email protected]
3
Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail:
[email protected]
Archeologisch bureauonderzoek
4
Inhoud
Inhoud
5
Samenvatting
7
1
Inleiding 1.1 Onderzoekskader 1.2 Ligging van het gebied 1.3 Administratieve gegevens
9 9 10 11
2
Bureauonderzoek 2.1 Werkwijze 2.2 Landschappelijke ontwikkeling 2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Historie 2.3.2 Archeologie
13 13 13 16 16 19
3
Archeologische verwachting
23
4
Conclusie en aanbevelingen
25
5
Geraadpleegde bronnen
27 31
Bijlagen
Bijlage 1 Bijlage 2
5
Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken Inrichtingsschets
Archeologisch bureauonderzoek
6
Samenvatting
In opdracht van het Museum de Ronde Venen heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Botsholsedijk 30a te Waverveen. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een gebied waar in het Holoceen een circa 7 m dik pakket veen en klei is afgezet. In zowel verticale als horizontale zin kunnen hierdoor verschillende niveaus met elk een eigen archeologische verwachting worden onderscheiden. Het plangebied maakte lange tijd uit van een zandgebied, dat in het mesolithicum dermate nat is geworden dat het bedekt is geraakt met veen. Van het landschap uit deze periode, dat zich tegenwoordig op grote diepte (9 m – NAP, d.w.z. ca. 7 m –mv) bevindt, is niet bekend of het ter hoogte van het plangebied bewoonbaar was. Aan de Pleistocene ondergrond in het gehele plangebied wordt derhalve voor deze periode een lage tot middelhoge verwachting voor archeologische waarden (vuursteenvindplaatsen) toegekend. Als gevolg van de stijgende zeespiegel, steeg de grondwaterspiegel en raakte het plangebied bedekt met veen. Door de doorgaande zeespiegelstijging kon de zee meerdere malen tot diep in het veengebied doordringen. Het plangebied ligt op de uiterste oostelijke rand van dit gebied, waardoor het veen slechts periodiek met klei bedekt raakte. Aan archeologische waarden uit deze periode (veen- en zeekleiafzettingen) wordt een lage archeologische verwachting toegekend. Vanaf 4000 à 5000 jaar geleden is het plangebied deel gaan uitmaken van een groot veengebied, dat werd doorsneden door enkele rivieren en veenstroompjes, zoals de Oude Waver.. Door de ontwatering van het veen en mogelijk deels door afzetting van minerale sedimenten zullen de randen van de veenstroompjes bewoond kunnen zijn geweest. Het plangebied, dat midden in het veengebied lag, vormde geen aantrekkelijke vestigingslocatie. Op basis van deze gegevens wordt aan het plangebied een lage archeologische verwachting toegekend voor archeologische waarden (nederzettingsresten e.d) uit de bronstijd-vroege middeleeuwen. Voorafgaand aan de geplande bouwwerkzaamheden zullen de bouwlocaties worden opgehoogd op een dusdanige manier dat de funderingssleuven tot boven het bestaande maaiveld zullen reiken. Alleen de heipalen zullen mogelijk aanwezige archeologische waarden verstoren. Op basis van deze gegevens wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Indien de gebieden met een hoge verwachting toch significant worden verstoord (dieper dan 30 cm –mv) dient alsnog een vervolgonderzoek (proefsleuven) te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen.
7
Archeologisch bureauonderzoek
8
1
Inleiding
1.1 Onderzoekskader In opdracht van het Museum de Ronde Venen heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Botsholsedijk 30a te Waverveen. Aanleiding voor het onderzoek is het plan het terrein opnieuw in te richten voor Museum de Ronde Venen. Hierbij zullen de bestaande hooimijt en schuur worden gesloopt, waarna iets noordelijker een nieuwe schuur en een hooimijt (twee bouwlagen) met een aangekapte uitbreiding zullen worden gerealiseerd (zie bijlage 2). Deze bebouwing zal worden geplaatst op een verhoging, waardoor de funderingssleuven tot boven het huidige maaiveld zullen reiken. De onderliggende paalfunderingen zullen wel tot in de diepere ondergrond reiken. Het gedetailleerde funderingsplan, met informatie over het aantal palen en hun diameter, was ten tijde van dit onderzoek nog niet beschikbaar. Rond deze bebouwing zullen parkeervoorzieningen, aanlegsteigers, een terras en wandelpaden (vlonders) worden aangelegd. Tevens zal een veensteekmachine met schaftkeet worden geplaatst waarvoor een 20 bij 3 à 4 m brede en 2,5 m diepe sleuf zal worden gegraven.1 De minimale bodemverstoring bij de realisatie van de nieuwbouw is te verwachten tot in de C-horizont van de bodem, waarbij een gerede kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden. Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van Aanpak2 te worden beantwoord: ▪
▪
▪ ▪
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan? Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied? Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied? In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?
1 Mondelinge mededeling dhr. M. Kentgens (Museum de Ronde Venen) 25 september 2013; Schippedouwearchitectuur 2013. 2 Bergman 2013.
9
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 3 versie 3.2 , de provinciale richtlijnen, het vigerende gemeentelijke beleid en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.
1.2 Ligging van het gebied Het plangebied ligt ten noordoosten van Waverveen in de gemeente De Ronde Venen. Het plangebied wordt in het zuiden omgrensd door Botsholsedijk en doorsneden door de Ruigkade. De oppervlakte bedraagt circa 0,8 ha. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied.
3
SIKB 2010.
Archeologisch bureauonderzoek
10
1.3 Administratieve gegevens Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Datum opdracht: Datum rapportage: BAAC-projectnummer: Coördinaten:
Kaartblad: Oppervlakte: Datering: Onderzoeksmeldingsnummer: Onderzoeksnummer: AMK-terrein: Waarnemingnummer(s): Vondstmeldingsnummer(s): Type onderzoek: Opdrachtgever:
Bevoegde overheid:
Beheer documentatie: Uitvoerder:
Projectleider:
11
Utrecht De Ronde Venen Waverveen Botsholsedijk 30a 24 september 2013 8 oktober 2013 V-13.0204 123.811/472.869 123.908/472.891 123.941/472.847 123.849/472.793 31E 0,8 ha Steentijd, late middeleeuwen-nieuwe tijd 58679 47389 N.v.t. N.v.t N.v.t Archeologisch bureauonderzoek Museum de Ronde Venen Dhr. M. Kentgens Herenweg 240 3645 DW Vinkeveen Tel. 0297-262223 Gemeente De Ronde Venen Postbus 250 3640 AG Mijdrecht Tel. 0297-291616 Bibliotheek Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en archief BAAC bv. BAAC bv, vestiging 's-Hertogenbosch Graaf van Solmsweg 103 5222 BS 's-Hertogenbosch tel. 073-6136219 Mw. E.A.M. de Boer, MSc, MA.
Archeologisch bureauonderzoek
12
2
Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), evenals de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Hierbij is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) gebruikt, aangevuld met gegevens van lokale heemkundigen. De gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is geraadpleegd en met name voor de recentere archeologische periodes diverse historische bronnen. Tevens is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand Nederland alsmede oude topografische kaarten. Literatuur over de geologie, geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied is eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze-theorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten. In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2 Landschappelijke ontwikkeling Het plangebied maakt deel uit van het westelijke veengebied, dat in het 4 Holoceen is ontstaan. Vanaf het begin van het Pleistoceen stroomden de Rijn en andere grote rivieren in noordwestelijke richting door het plangebied en werden dikke pakketten fluviatiel zand, grind en klei afgezet (achtereenvolgens Peize 5 6 Formatie , Waalre Formatie , Sterksel Formatie, Urk Formatie). In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, reikte het landijs tot aan de lijn Amsterdam-Nijmegen. De Rijn werd hierdoor gedwongen haar loop in westelijke richting te verleggen en samen met de smeltwaterstromen voor het ijsfront langs in westelijke richting af te wateren. In deze oerstroomdalen, waarvan het plangebied deel uitmaakte, werden overwegend grofzandige, grindrijke sedimenten afgezet (Kreftenheye Formatie en Drente Formatie: Laagpakket van Schaarsbergen). De top van deze afzettingen bevindt zich tegenwoordig ter hoogte van het plangebied op een
4
Berendsen 2005. Voorheen Harderwijk Formatie. 6 Voorheen Kedichem Formatie. 5
13
7
diepte van circa 13 m –NAP (d.w.z. 11 m –mv). Na het afsmelten van het ijs kon de Rijn weer in noordelijke richting afwateren en verlegde haar loop naar het huidige IJsseldal om ter hoogte van de huidige Noordoostpolder in zee uit te 8 monden. In de laatste ijstijd, het Weichselien, bereikte het landijs Nederland niet meer. Gedurende deze periode kwamen in Nederland sedimenten van meer lokale oorsprong (Formatie van Boxtel) tot afzetting. Deze afzettingen kunnen in de omgeving van het plangebied globaal worden onderverdeeld in eolische afzettingen (dekzand) en fluvioperiglaciale afzettingen (smeltwaterafzettingen). Fluvioperiglaciale afzettingen, oftewel verspoelde dekzand- en rivierafzettingen, ontstonden wanneer aan het begin en eind van de glacialen, en dan voornamelijk in de zomermaanden, veel smeltwater vrijkwam. Dit water werd afgevoerd door een systeem van verwilderde geulen en beken, waarbij materiaal van de hoger gelegen delen van het landschap werd afgevoerd en in de lagere delen werd afgezet. De afzettingen die hierbij tot stand kwamen, bestaan uit min of meer gelaagde, fijne tot matig grove zanden met een wisselend leemgehalte. Door het ontbreken van vegetatie werd in de droge en zeer koude glacialen door de wind sediment verplaatst en elders weer afgezet. In het Pleniglaciaal (middenWeichselien) werd zo het Oudere dekzand als een deken over het vrijwel vegetatieloze landschap afgezet. In het laatglaciaal (laat-Weichselien) was de begroeiing weer wat dichter waardoor de verstuiving een meer lokaal karakter had en het zogenaamde Jonger dekzand werd afgezet in de vorm van 9 langgerekte, voornamelijk ZW-NO georiënteerde ruggen. Deze afzettingen bevinden zich tegenwoordig op een diepte van circa 9 m –NAP (d.w.z. 7 m–mv). Aan het einde van het Weichselien en in het Holoceen werd het klimaat een stuk milder, smolt het landijs en steeg de zeespiegel. Door het geleidelijk vochtiger worden van het klimaat steeg de grondwaterstand, waardoor op lage plekken met stagnerende waterafvoer veenvorming plaatsvond, dat zich naar de hogere 10 delen kon uitbreiden (Nieuwkoop Formatie: Basisveen Laag ). Door de doorgaande zeespiegelstijging kon de zee zich vanaf het Atlanticum tot het Vroeg-Subboreaal (ter hoogte van het plangebied vanaf circa 4300 tot 2700 v.C) steeds verder in oostelijke richting uitbreiden. Het veen werd hierbij tussen op veel plaatsen door getijdenkreken geërodeerd en/of afgedekt door mariene 11 kleien (Naaldwijk Formatie; Wormer Laagpakket ). Het plangebied bevindt zich 12 op de oostelijke verbreidingsgrens van deze afzettingen. Door de vorming van een strandwallensysteem ontstond in het MiddenSubboreaal een lagune, waarin veenvorming plaatsvond. Naarmate de strandwallen hoger en breder werden, werd de invloed van de zee steeds minder en ontstond een dik veenpakket dat onafhankelijk van het grondwater kon 13 14 opgroeien (Nieuwkoop Formatie: Hollandveen Laagpakket ).
7
Geologische kaart van Nederland 1:50.000 (31 oost) 1988. Berendsen 2004. 9 Van de Meene, Van Meerkerk & Van der Staay 1988. 10 Voorheen Westland Formatie: Basisveen. Het Basisveen wordt alleen onderscheiden als ze zijn afgedekt door mariene afzettingen. Daar waar dit niet het geval is spreekt men van het Hollandveen Laagpakket. 11 Voorheen Westland Formatie: Afzettingen van Calais. 12 Geologische kaart van Nederland 1:50.000 (31 Oost) 1988. 13 Voorheen Westland Formatie; Hollandveen. 14 Berendsen 2005; Blijdenstijn 2005. 8
Archeologisch bureauonderzoek
14
Volgens de geologische kaart bestaat de ondergrond van het plangebied uit Hollandveen (kaarteenheid G0). Het verbreidingsgebied van de afzettingen van Calais II eindigt vrijwel direct ten westen van het plangebied, waardoor in het veen inschakelingen van de Afzettingen van Calais dunner dan 1 m kunnen voorkomen (kaarteenheid G2). Het gebied direct ten zuidwesten van het plangebied is afgegraven tot in het veen en derhalve gekarteerd als een 15 droogmakerij. In 1958 is ter hoogte van het plangebied, direct ter hoogte van de oprit naar de Botsholsedijk, een geologische boring gezet. Hieruit blijkt dat in het gebied vanaf het maaiveld (d.w.z. vanaf 2 m –NAP) een 3 m dik pakket zwak humeus, zwak grindig, matig fijn tot matig grof zand aanwezig is (ophoogpakket). Hieronder bevindt zich een 4 m dik pakket veen (Hollandveen) met een inschakeling van een 30 cm dikke laag humeuze klei (Wormer laagpakket). Vanaf een diepte van circa 9 m –NAP zwak siltig fijn zand (Formatie van Boxtel) aangetroffen met vanaf circa 11 m –NAP een pakket grindig, matig grof tot zeer grof zand (Formatie van Kreftenheye en/of Formatie van Drente).16 Op de geomorfologische kaart is het plangebied gekarteerd als een ontgonnen veenvlakte met petgaten (kaarteenheid 2M47). Het gebied direct ten zuiden van het plangebied behoort tot een ontgonnen veenvlakte al dan niet bedekt met klei en/of zand (kaarteenheid 1M46). 17
Figuur 2.1 Uitsnede van de kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN 2013). Met het kleurverloop blauw-groen-geel-rood wordt het hoogteverloop van laag naar hoog weergegeven.
Op de kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland (zie figuur 2.1) is te zien dat het plangebied deel uit maakt van een hooggelegen zone langs een kade op 15
Geologische kaart van Nederland 1:50.000 (31 Oost) 1988. DINOloket 2013 (boring B31E0002). 17 ARCHIS II 2013. 16
15
de overgang van een droogmakerij (5,5 à 6 m –NAP) naar een veenplassengebied (2 à 2,5 m-NAP). Het hoogteverloop in het plangebied wordt sterk vertroebeld door de aanwezige bomen, maar desondanks is af te leiden dat het gebied 18 vermoedelijk op circa 2 m –NAP ligt. Volgens de bodemkaart behoort het plangebied tot een water- en moerasgebied (Vinkeveensche Plassen) dat bodemkundig niet is gekarteerd. Direct ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich, in de droogmakerij Polder Groot Mijdrecht, vlierveengronden met rietveen en zeggerietveen (kaarteenheid Vr). De niet ontveende gronden in de Vinkeveensche Plassen zijn gekarteerd als koopveengronden met zeggeveen, rietzeggeveen of mesotroof broekveen (kaarteenheid ohVc). Deze gronden zijn afgedekt met een 15 – 50 cm dik opgebracht moerig dek. Al deze gronden hebben een natte ligging met 19 grondwatertrap II. De koopveengronden, die vermoedelijk in het plangebied voorkomen, worden gekenmerkt door een circa 30 cm dik toemaakdek, dat bestaat uit goed veraard, kleiig veen met vrij veel zand. Hieronder bevindt zich mesotroof broekveen, zeggeveen of rietzeggeveen dat vanaf 50 à 60 cm –mv gereduceerd is. Vlierveengronden worden gekenmerkt door een niet of weinig veraarde bovengrond, die voornamelijk bestaat uit kleiig veen. Direct hieronder bevindt zich rietzeggeveen waarin plaatselijk binnen 120 cm –mv slappe, kalkarme zeeklei wordt aangetroffen.20
2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Historie Historie Het plangebied maakte vanaf het Neolithicum tot in de tiende eeuw deel uit van een groot ontoegankelijk en vrijwel onbewoond veengebied, dat werd doorsneden door enkele veenriviertjes, zoals de Oude Waver op ruim 1,5 km ten noordwesten van het plangebied, die op de Amstel en de Vecht afwaterden. De eerste bewoning in dit gebied vond op de smalle oevers van deze riviertjes plaats. In 953 werd het gebied door de Duitse keizer Otto I aan de Bisschop van Utrecht gegeven. Met de schenking door de Bisschop Koenraad van Utrecht aan het kapittel van Sint Jan en de heer van Abcoude werd een start gemaakt met de ontginning van het gebied. Om te garanderen dat de ontginning snel zou worden voltrokken, had de bisschop bepaald dat de proost van Sint Jan pas rechtsmacht kreeg als het gebied bewoond was. Vanaf de oeverwallen van de riviertjes werd het veengebied ontgonnen. Het grote veenkussen van de Ronde Venen werd radiaal ontgonnen richting het hoger gelegen centrale punt ten zuiden van het plangebied, waardoor de kavels taps toeliepen. Als scheiding en voor de afwatering groef men tussen de ontginningseenheden zuwes (kades met sloten) naar het midden toe, zoals de Ruigkade door het plangebied. Halverwege werden ringvormige ontginningskades aangelegd, die later dienden als bebouwingsassen. Uit het verspringen van deze kades is te zien dat deze niet gelijktijdig zijn aangelegd. 18
AHN 2013. Gemiddeld hoogste grondwaterstand nabij maaiveld, gemiddeld laagste grondwaterstand 50-80 cm –mv; Bodemkaart van Nederland 1:50.000 (31 Oost) 1976. 20 De Bakker & Schelling 1989; Stiboka 1970. 19
Archeologisch bureauonderzoek
16
Men is begonnen met het lint Demmerik (vóór 1138), dat vervolgens in noordelijke richting is verlengd tot in Vinkeveen. De linten van Mijdrecht en Waverveen werden nog later aangelegd. Vóór 1300 zal de ontginning van het 21 veengebied zijn voltooid. Door de ontwatering klonk het veen na verloop van tijd dusdanig sterk in dat akkerbouw niet meer mogelijk was en moest men overstappen op veeteelt. Het veen werd ook afgegraven als turf voor de opkomende steden. De winning van veen (turf) vond in eerste instantie plaats door het uitbaggeren en verbreden van kavelsloten. De turfschuiten namen vanaf het einde van de zestiende eeuw op de terugweg vanuit Amsterdam huisvuil mee dat over de percelen werd uitgespreid, het zogenaamde toemaakdek. De sloten werden plaatselijk dermate sterk verbreed en steeds dieper (ook onder water) afgegraven, dat de resterende stroken land afkalfden. Ondanks maatregelen van de overheid met betrekking tot minimale breedte van legakkers en buffers langs de zuwes, ontstonden in de achttiende eeuw grote veenplassen. In 1790 heeft men daarom de verveningsvergunning gekoppeld aan de verplichting tot bedijking en droogmaking. Het plangebied maakte in het midden van de zeventiende eeuw deel uit van het veenweidegebied bij de kruising van twee kades. Het plangebied maakte zelf deel uit van een Elsebosch langs een kade. Deze min of meer noordoost-zuidwest georiënteerde kade, de Ruigkade, vormde de grens tussen Holland en het Sticht. De verkaveling van het gebied was evenwijdig aan deze kade. Dwars hierop liep door het Hollands grondgebied richting de Oude Waver een tweede kade. Het gebied tussen deze kades en de veenrivier de Oude Waver ten noordwesten van het plangebied stond bekend als De Klyne Polder en ook wel als de Noorder Polder. Voor zover bekend was het plangebied niet bebouwd. De dichtstbijzijnde bebouwing bevond zich onder andere langs de Oude Waver op circa 1700 ten noordwesten van het plangebied (De Rijke Waver), langs een wetering op circa 1800 m ten westen en op 1750 m ten zuiden van het plangebied (Vinkeveen).22 In 1672 werd onder dreiging van de oprukkende Franse troepen tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch de Hollandse Waterlinie (de latere Oude Hollandse Waterlinie) aangelegd om het economisch hart van Nederland te beschermen tegen aanvallen uit het oosten. De verdediging bestond uit het (ondiep) onder water zetten van grote gebieden om de vijand tegen te houden. Het plangebied maakte deel uit van een van de gebieden (de vierde kom) die onder water konden worden gezet. Op of nabij delen die niet onder (een ondiepe laag) water konden worden gezet, zoals kanalen, rivieren, (spoor)wegen 23 en stroomruggen, werden forten gebouwd. In de eerste helft van de achttiende eeuw waren de verveningen van het Waverveen ten zuidwesten van het plangebied, d.w.z. de Noorder Zuider Polder, dusdanig gevorderd dat er een veenplas was ontstaan. Met de uitbreiding van dit meer verdwenen ook de daar gelegen dorpslinten.24 Aan het einde van de achttiende eeuw is men begonnen ook de Klyne Polder en de oostelijk gelegen polder te ontvenen.25 Aan het begin van de negentiende eeuw was hierdoor een groot deel van de Klyne Polder afgegraven tot een veenplas, polder Botshol, met 21
Blijdenstijn 2005; Gemeente De Ronde Venen 2013. Dou & Van Brouckhuijsen 1647. 23 Blijdenstijn 2005, Gemeente De Ronde Venen 2013. 24 Drogenham 1700; Bolstra 1746; Condet 1749. 25 De Sauvage & Vis ca. 1790. 22
17
smalle legakkers. Het westelijke deel bestond nog grotendeels uit nauwelijks ontveend gebied. Dit is terug te leiden op de ligging van het westelijke deel van de polder langs de Oude Waver. Het veen is hier door overstromingswater vervuild met sediment, waardoor het niet geschikt was als turf. Op de oude kades langs de zuid- en westgrens van het plangebied bevonden zich de turfschuren, de woningen van de turfarbeiders en boerderijen. Deze bebouwingsconcentratie stond bekend als Botshol. Ook in het plangebied bevond zich een turfschuur met drie kleine arbeiderswoningen met aan de noordzijde een tuin (zie figuur 2.2). De flanken van de kade werden gebruikt als bergplaats voor het turf. De omringende gebieden werden, totdat ze werden afgegraven, gebruikt als weiland.26
Figuur 2.2 Uitsnede van de vroeg negentiende-eeuwse kadastrale kaart (Kadasterkaart 1811-1832).
In de tweede helft van de negentiende eeuw is dit bebouwingslint sterk uitgedund, vermoedelijk omdat de noordelijk gelegen polder grotendeels was ontveend. De bebouwing in het plangebied bleef wel aanwezig.27 In 1877 is de Noorder Zuider Polder ten zuiden van het plangebied drooggemalen, waardoor de polder Groot Mijdrecht is ontstaan. De polder werd opnieuw verkaveld volgens een rationeel systeem met smalle noord-zuid georiënteerde percelen met oost-west georiënteerde (water)wegen). Eén van deze wegen, de Botsholsche dwarsweg, vormde een nieuwe ontsluiting van Botshol. De nieuwe gronden bleken een beperkte waarde te hebben voor de landbouw, waardoor de aangrenzende veenplassen die later zijn ontstaan, nooit zijn drooggemalen. In de jaren veertig van de twintigste eeuw zijn de huisjes in het plangebied gesloopt. De oude turfschuur bleef aanwezig. In dezelfde periode heeft de ontvening van de Proostdijkerpolder zich dermate uitgebreid dat ten oosten van
26 27
Kadasterkaart (minuutplan en OAT) 1811-1832. Topographische en Militaire kaart 1839-1859; Bonneblad 1872.
Archeologisch bureauonderzoek
18
het plangebied een veenplas, de Vinkeveensche Plassen, is ontstaan met slechts enkele legakkers.28 Na de Tweede Wereldoorlog heeft de bebouwing rond het plangebied zich langzamerhand weer uitgebreid. Het plangebied bleef, met uitzondering van de oude turfschuur, een hooimijt en enkele kleine schuurtjes, onbebouwd en is samen met de omringende legakkers geleidelijk bebost geraakt.29 Het oude verveningslandschap is in en rond het plangebied nog grotendeels herkenbaar met brede petgaten en smalle legakkers. De oude turfschuur in het plangebied is blijven bestaan en in gebruik als vertrekpunt voor excursies en voor vrijwilligers van Natuurmonumenten.30 Ten westen van de schuur bevindt zich een hooimijt. Het omringende gebied is met uitzondering van een kleine aanlegplaats onbebouwd (zie figuur 2.3).31
Figuur 2.3 Ligging van het plangebied op een uitsnede van een recente luchtfoto (Bing Maps 2013).
2.3.2 Archeologie Over het algemeen zijn in Nederland op verschillende niveaus (landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk) archeologische (verwachtings)kaarten opgesteld. Het huidige beleid, dat van toepassing is op het plangebied, is gebaseerd op de gemeentelijke verwachtingskaart. Het plangebied lag tot 2011 op de grens van de gemeente De Ronde Venen (zuidelijke deel) en de gemeente Abcoude (noordelijke deel), waardoor er twee losse verwachtingskaarten zijn opgesteld. Op basis van beide kaarten is in 2011 één archeologische beleidskaart opgesteld voor de samengevoegde gemeente.
28
Bonneblad 1881, 1898, 1910, 1920 en 1931; topografische kaart 1948. Topografische kaart 1959, 1969, 1981, 1988 en 1992. 30 ANWB 2004; Bing Maps 2013; Museum de Ronde Venen 2013. 31 Mondelinge mededeling dhr. M. Kentgens (Museum de Ronde Venen) 25 september 2013; Bing Maps 2013. 29
19
Op zowel de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Abcoude als die van de oude gemeente De Ronde Venen is aan het plangebied vanwege de ligging in een komgebied een lage archeologische verwachting toegekend voor alle perioden.32 Op de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen is door het plangebied een oude kade gekarteerd, die behoort tot het Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied AWV 1 (zie figuur 2.4). Voor deze 2 gebieden dient bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv en groter dan 100 m archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het overige deel van het plangebied behoort tot een buitengebied met een lage verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6) of tot water. Voor het Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 6 geldt dat onderzoek verplicht is 2 bij bodemingrepen dieper dan 30 cm –mv en groter 10.000 m . Voor het water is 33 geen onderzoeksverplichting opgesteld. In database van het RCE, ARCHIS II, zijn rond het plangebied binnen een straal van 1500 m geen archeologische vondsten bekend (zie figuur 2.4).34 Vrijwel direct ten zuidwesten van het plangebied is in 2003 door RAAP een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (onderzoeksmeldingsnr. 8357). Bij dit onderzoek zijn vier kreekruggen (Calais III) onderzocht waarop mogelijk bewoningssporen uit het Neolithicum voorkomen. Bij het veldonderzoek zijn Calais II wadafzettingen aangetroffen met daaronder veen. Boven op de Calais II-laag is een dunne veenlaag met daarop Calais III-kwelderafzettingen aangetroffen met daarop plaatselijk restveen. Op de ruggen heeft bodemvorming plaatsgevonden, waaruit geconcludeerd kan worden dat de ruggen droog genoeg waren voor bewoning in het Neolithicum. Aan de zones met niet-geëgaliseerde kreekruggen is een middelmatige verwachting toegekend voor neolithische bewoningssporen. Aan de zones zonder kreekafzettingen is een lage verwachting toegekend.35 In 2006 heeft RAAP in dezelfde droogmakerij op 1200 m ten noordwesten van het plangebied een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd met proefsleuven en boringen ter hoogte van een krekensysteem uit 4300-2700 v.C. (onderzoeksmeldingsnr. 17427). Bij het onderzoek werden wadafzettingen met een kreeksysteem aangetroffen (Calais II) met enigszins hoger gelegen, smalle oeverwallen. In de oeverwallen was geen sprake van duidelijke compactie of rijping. Deze afzettingen zijn afgedekt met een dunne laag Hollandveen met daarop een dun kleipakket wadafzettingen (Calais III). Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische vondsten of grondsporen aangetroffen. Gezien de geringe omvang van de oeverwallen, die bovendien zijn opgebouwd uit slappe klei en grotendeels onder water hebben gelegen, is af te leiden dat het oeverwallen- en krekensysteem niet geschikt is geweest voor bewoning.36
32
De Boer 2010; RAAP 2011. 34 Bij de lokale heemkunde verenigingen is geen aanvullende informatie bekend over het plangebied en de directe omgeving (dhr. P. Hoogers (Historische Vereniging “De Proosdijlanden”, werkgroep archeologie), 4 oktober 2013; dhr. W. Timmer (Historische kring Abcoude/Baambrugge), 27 september 2013. 35 Schute 2003. 36 Kruidhof & De Boer 2006. 33
Archeologisch bureauonderzoek
20
Figuur 2.4 Archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen met ARCHISwaarnemingen, onderzoeksmeldingen en AMK-terreinen (RAAP 2011; ARCHIS II 2013).
Op grotere afstand zijn wel archeologische waarden gedocumenteerd. Bepaalde gebieden zijn vanwege hun archeologische waarden vermeld op de Archeologische Monumentenkaart. Zo bevindt zich op 1800 m ten zuiden van het plangebied zich de oude dorpskern van Vinkeveen, die is aangewezen als een terrein van hoge archeologische waarde (monumentnr. 11919). In het monument bevinden zich sporen van bewoning uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Vanaf 1750 m ten noordwesten van het plangebied, d.w.z. in het gebied ten noordwesten van de Oude Waver, zijn bij een veldkartering een groot aantal aardewerkfragmenten uit met name de late middeleeuwen en nieuwe tijd aangetroffen (diverse ARCHIS-waarnemingsnummers). Op de stroomgordel van
21
de Oude Waver zijn ook aardewerkfragmenten uit de ijzertijd aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnr. 102338).
Archeologisch bureauonderzoek
22
3
Archeologische verwachting
Het plangebied maakt deel uit van een gebied waar in het Holoceen een circa 7 m dik pakket veen en klei is afgezet. In zowel verticale als horizontale zin kunnen hierdoor verschillende niveaus met elk een eigen archeologische verwachting worden onderscheiden. Hieronder zal per periode de archeologische verwachting van het gebied worden behandeld (zie figuur 3.1). Paleolithicum - mesolithicum Het plangebied maakte in deze periode deel uit van een zandgebied, dat in het mesolithicum dermate nat is geworden dat het bedekt is geraakt met veen. Van het landschap uit deze periode, dat zich tegenwoordig op grote diepte (9 m – NAP, d.w.z. ca. 7 m –mv) bevindt, is niet bekend of het ter hoogte van het plangebied bewoonbaar was. Aan de Pleistocene ondergrond in het gehele plangebied wordt derhalve voor deze periode een middelhoge verwachting voor archeologische waarden (vuursteenvindplaatsen) toegekend. Mesolithicum – neolithicum Als gevolg van de stijgende zeespiegel, steeg de grondwaterspiegel en raakte het plangebied bedekt met veen. Door de doorgaande zeespiegelstijging kon de zee meerdere malen tot diep in het veen gebied doordringen (vermoedelijk tussen 4300 en 3300 v.C. en tussen 3300 en 2700 v.C.). Het plangebied ligt op de uiterste oostelijke rand van dit gebied, waardoor het veen slechts periodiek met klei bedekt raakte. Hoewel de mens ook dit landschap mogelijk zal hebben gebruikt, is het onwaarschijnlijk dat hiervan nog resten aanwezig zijn in de ondergrond. Aan archeologische waarden uit deze periode (veen- en zeekleiafzettingen) wordt derhalve een lage archeologische verwachting toegekend. De top van deze afzettingen bevinden zich op een diepte van 7,8 m –NAP (d.w.z. 5,8 m –mv). Bronstijd – vroege middeleeuwen middeleeuwen Vanaf 4000 à 5000 jaar geleden is het plangebied deel gaan uitmaken van een groot veengebied, dat werd doorsneden door enkele rivieren en veenstroompjes, zoals de Oude Waver. Bij hoog water drong het rivierwater via de veenstroompjes plaatselijk dieper het veengebied in, waarbij siltige en zandige sedimenten zijn afgezet. Door de ontwatering van het veen en mogelijk deels door afzetting van minerale sedimenten zullen de randen van de veenstroompjes bewoond kunnen zijn geweest. Het veen in deze randgebieden was door de aanwezigheid van minerale delen ongeschikt voor de verbranding en is derhalve niet afgegraven. Gezien de grote afstand van het plangebied tot de veenriviertjes en het feit dat de directe omgeving van het plangebied wel is afgegraven voor de turfwinning, vormde het plangebied geen aantrekkelijke vestigingslocatie in deze periode. Op basis van deze gegevens wordt aan het bovenste veen een lage archeologische verwachting toegekend voor archeologische waarden (nederzettingsresten e.d) uit de bronstijd-vroege middeleeuwen.
23
Late middeleeuwen – nieuwe tijd Vanaf de elfde eeuw werd het gebied ontgonnen voor de landbouw. Daarbij werden behalve de oude rivieren ook nieuwe ontginningsassen gebruikt, waar vervolgens langgerekte dorpslinten ontstonden. Het plangebied wordt doorsneden door een zijkade en ligt direct ten noorden van een dwarskade. Hier heeft echter in eerste instantie geen bewoning plaatsgevonden. Hoewel de kades een grote historisch-geografische waarde hebben, is de kans om archeologische waarden aan te treffen laag. Pas vanaf ongeveer het derde kwart van de achttiende eeuw is langs de dwarskade een bewoningslint van turfgravers ontstaan. Dit bebouwingslint is in de loop van de negentiende eeuw sterk uitgedund, waarna in het midden van de twintigste eeuw de huisjes in het plangebied zijn gesloopt. Alleen de oude turfschuur is nog aanwezig in het plangebied. Aan de zone rond de bebouwing wordt een hoge verwachting toegekend voor archeologische waarden uit de nieuwe tijd-C. Deze waarden bevinden zich aan of (vanwege ophoging t.b.v. een oprit) nabij het oppervlak. Als gevolg van het latere gebruik van het terrein (aanleg kabels en leidingen, verharding e.d.) kan de top van de bodem plaatselijk verstoord zijn geraakt.
Figuur 3.1 Specifieke verwachting voor het plangebied.
Archeologisch bureauonderzoek
24
4
Conclusie en aanbevelingen
Hieronder volgt de beantwoording van de onderzoeksvragen zoals gesteld in het 37 Plan van Aanpak :
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan? In het plangebied zijn tot op heden geen archeologische vondsten gedaan. Gezien de ligging in een komgebied is de kans op het aantreffen van (oudere) archeologische waarden klein. Met de ontginning vanaf de elfde eeuw zijn door het plangebied kades aangelegd. Bekend is dat het plangebied echter pas vanaf het derde kwart van de achttiende eeuw bewoond is geraakt.
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied? In het plangebied bevindt zich deels een ophogingspakket (oprit en kades). Hieronder bevindt zich een pakket veen met een dunne laag zeeklei. Vanaf een diepte van circa 7 m –mv worden pleistocene afzettingen aangetroffen. Een deel van het plangebied is afgegraven voor de aanleg van waterwegen. Voor zover bekend hebben geen andere grootschalige bodemingrepen plaatsgevonden.
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied? Aan het plangebied is een middelhoge verwachting (vuursteenvindplaatsen) voor het paleolithicum en mesolithicum toegekend en een lage verwachting voor archeologische waarden uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd-B. Alleen voor de erven uit de nieuwe tijd-B geldt een hoge verwachting.
In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm? Voorafgaand aan de geplande bouwwerkzaamheden zullen de bouwlocaties worden opgehoogd op een dusdanige manier dat de funderingssleuven tot boven het bestaande maaiveld zullen reiken. Alleen de heipalen zullen mogelijk aanwezige archeologische waarden verstoren. Hoewel het funderingsplan nog niet bekend is, is de verwachting dat het totale verstoringsoppervlakte zeer klein is. De overige verstorende activiteiten hebben een zeer geringe omvang (aanleg vlonders) en/of bevinden zich in een gebied met een lage verwachting. Op basis van deze gegevens wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Indien de gebieden met een hoge verwachting toch significant worden verstoord (dieper dan 30 cm –mv) dient alsnog een vervolgonderzoek (proefsleuven) te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen.
37
25
Bergman 2013.
Bovenstaand advies dient beoordeeld te worden door de bevoegde overheid (gemeente De Ronde Venen) en leidt tot een selectiebesluit. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten. Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Archeologisch bureauonderzoek
26
5
Geraadpleegde bronnen Literatuur Bakker, H. de & J. Schelling, Schelling 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen: Staring Centrum. Berendsen, H.J.A., H.J.A. 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. (Fysische geografie van Nederland). Koninklijke Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., H.J.A. 2005. Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s. (Fysische geografie van Nederland). Koninklijke Van Gorcum, Assen. Bergman, W., W. 2013. Onderzoeksvoorstel – Plan van Aanpak Archeologisch Bureauonderzoek plangebied Botsholsedijk 30a te Waverveen. BAAC bv, Deventer. Blijdenstijn, R., R., 2005. Tastbare Tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht. Boer, A. de et al., 2010. Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Maarssen, Loenen, Abcoude en Breukelen. ADC ArcheoProjecten, Amersfoort. Kruidhof, C.N. & G.H. de Boer, Boer 2006. Plangebied Waverhoek bij Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen. Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (kartering d.m.v. zoeksleuven). RAAP, Amsterdam. Staay, 1988. Toelichtingen bij Meene, E. A. van de, M. van Meerkerk & J. van der Staay de geologische kaart van Nederland 1:50.000. Blad Utrecht Oost (31O). Rijks Geologische Dienst, Haarlem. RAAP, RAAP 2011. Toelichting archeologische beleidskaart gemeente De Ronde Venen. Adviesdocument 495. RAAP, Amsterdam. Schipperdouwesarchitectuur Schipperdouwesarchitectuur, ectuur 2012. Presentatie inrichtingsplan museumterrein ‘De Ronde Venen’ op een drielandschappenpunt aan de Botsholsdijk te Vinkeveen. Schipperdouwesarchitectuur, Delden. Schute, I.A., I.A. 2003. Strategisch Groenproject De Venen, deelgebied Groot
Mijdrecht-Noordoost. Gemeente De Ronde Venen. Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie. RAAP-rapport 827. RAAP, Amsterdam. SIKB, SIKB 2010. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2. SIKB, Gouda. Stiboka, Stiboka 1970. Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50.000. Toelichting bij kaartblad 31 Oost Utrecht. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.
27
Kaarten AHN, AHN 2010. Actueel Hoogtebestand Nederland. Te raadplegen via http://www.ahn.nl. ANWB, ANWB 2004. Topografische atlas 1:25.000. Utrecht/Flevoland. ANWB bv, Den Haag. Bing Maps, Maps http://www.bing.com/maps/, 27 september 2013. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij kaartblad 31 Oost Utrecht. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Bolstra, M., M. 1746 [kaart van Rijnland]. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Bonneblad Bonneblad (Chromo-topographische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden). Kaartblad 386 Abcoude. 1872, 1881, 1900, 1910, 1920 en 1931. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Condet, I., I. 1749. Particuliere kaart van Amstelland met Amsterdam, Muiden, Weesp en Naarden. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Dou, J.J. & St. van Brouckhuijsen, Brouckhuijsen 1647. [kaart van Rijnland]. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Drogenham, G., G. 1700. [kaart van Amsterdam met gebied Amstelland]. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Geologische kaart van Nederland 1:50.000. 1:50.000 Kaartblad 31 Utrecht Oost. 1988. Rijks Geologische Dienst, Haarlem. Kadasterkaart (minuutplan en OAT). 1811-1832. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Sauvage, J. de & Kl. Vis, Vis ca. 1790. [Kaart Noord-Holland, Zuid-Holland]. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Topografische kaart van Nederland 1:25.000. 1:25.000 Kaartblad 31E Mijdrecht. 1948, 1959, 1969, 1981, 1988 en 1992. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl. Topographische en Militaire kaart kaart van het Koninkrijk der Nederlanden. In: Grote
Historische Atlas van Nederland 1:50.000. Deel I West-Nederland 1839-1859. Wolters-Noordhof bv, Groningen.
Websites ARCHIS II, II registratie- en informatiesysteem van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te raadplegen via http://archis2.archis.nl, 27 september 2013. DINOloket, DINOloket Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond, http://www.dinoloket.nl, 26 september 2013.
Archeologisch bureauonderzoek
28
Gemeente De Ronde Venen, Venen Ontstaan van De Ronde Venen, http://www.derondevenen.nl/, 27 september2013. Museum de Ronde Venen, Venen http://www.museumderondevenen.nl, 26 september 2013.
Overige bronnen Dhr. P. Hoogers (Historische Historische Vereniging “De Proosdijlanden”, Proosdijlanden” werkgroep archeologie), 4 oktober 2013. Dhr. W. Timmer (Historische Historische kring Abcoude/Baambrugge Abcoude/Baambrugge), oude/Baambrugge 27 september 2013. Mondelinge mededeling dhr. M. Kentgens (Museum Museum de Ronde Venen) Venen 25 september 2013
29
Archeologisch bureauonderzoek
30
Bijlage 1 Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken
Ouderdom in jaren
Chronostratigrafie
MIS
Holoceen 11.755 12.745 13.675 14.025
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
15.700
1 Late Dryas (koud) Allerød (warm) Vroege Dryas (koud) Bølling (warm)
Lithostratigrafie Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel)
2
LaatPleniglaciaal 29.000
50.000
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
MiddenPleniglaciaal VroegPleniglaciaal
3
Formatie van Kreftenheye
Formatie van Boxtel
4
75.000
VroegWeichselien (VroegGlaciaal) 115.000 130.000
370.000 410.000
5a 5c 5d
Eemien (warme periode)
5e
Saalien (ijstijd)
6
Holsteinien (warme periode)
Formatie van Beegden
5b
Eem Formatie Formatie van Drente Formatie van Urk
Elsterien (ijstijd) 475.000
Cromerien (warme periode) 850.000
Pre-Cromerien 2.600.000
Formatie van Sterksel
Formatie van Peelo
Cal. jaren v/n Chr. 1950
14
C jaren
Chronostratigrafie
Pollen zones
0
Vb2
1500
Subatlanticum koeler vochtiger
450 0 12
Vb1 Va
Vegetatie Loofbos eik en hazelaar overheersen haagbeuk veel cultuurplanten rogge, boekweit, korenbloem
Archeologische perioden Nieuwe tijd Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd
800 815
2650
IVb Subboreaal koeler droger
2000
3755
IVa
5000
4900
5300
7020
8240
III
Boreaal warmer
II
Preboreaal warmer
I
8000
9000
8800 11.755
Atlanticum warm vochtig
10.150
12.745
10.800
13.675
11.800
14.025
12.000
15.700
13.000
LaatWeichselien (LaatGlaciaal)
Late Dryas
LW III
Allerød
LW II
Vroege Dryas LW I Bølling
35.000
Loofbos eik en hazelaar overheersen beuk>1% invloed landbouw (granen)
Bronstijd
Neolithicum
Loofbos eik, els en hazelaar overheersen in zuiden speelt linde een grote rol den overheerst hazelaar, eik, iep, linde, es eerst berk en later den overheersend
Mesolithicum
parklandschap dennen- en berkenbossen open parklandschap open vegetatie met kruiden en berkenbomen
MiddenWeichselien (Pleniglaciaal)
perioden met een poolwoestijn en perioden met een toendra
VroegWeichselien (VroegGlaciaal)
perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap
Laat-Paleolithicum
75.000
115.000 130.000
Eemien (warme periode)
Midden-Paleolithicum loofbos
Saalien (ijstijd) 300.000
Vroeg-Paleolithicum Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998). Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen. Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
Bijlage 2 Inrichtingsschets