Geletterdheid op zee Een onderzoek naar de geletterdheid van zeelieden in dienst van de VOC
Aantekeningen van Leonardo Davinci
eletterdheid is voor de geschoolde Nederlander in de 21e eeuw heel normaal. We leren immers allemaal lezen en schrijven op school. Dat geletterdheid een paar eeuwen geleden minder normaal was, is ook bekend bij velen. Maar wat nog niet bekend is, is hoe het gesteld was met de geletterdheid van personeelsleden aan boord van de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Deze gigantische onderneming, opgericht in 1602, had ontzettend veel personeel in dienst. Zo was in de 18 e eeuw een kwart van alle zeelieden in de Nederlandse Republiek in dienst was van de VOC.1 In dit werkstuk onderzoek ik de mate van geletterdheid van personeelsleden aan boord van de schepen van de VOC, met anderen woorden: ik onderzoek dus de geletterdheid van zeelieden. Ik concentreer mij daarbij op de 18 e eeuw, omdat de primaire bronnen die ik heb bestudeerd voor mijn onderzoek uit die tijd afkomstig zijn. Mijn onderzoeksvraag is dan ook: In welke mate waren zeelieden in de dienst van de VOC in de 18e eeuw geletterd? De term zeelieden is een ruim begrip en vraagt daarom om een kleine toelichting. Met zeelieden doel ik niet alleen op matrozen. Ook soldaten en ambachtslieden aan boord van de schepen die vertrokken worden beschouwd als zeelui.
G
Dit werkstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel schetst de situatie van de algemene geletterdheid in de Republiek in de 18 e eeuw, om de geletterdheid van de zeelieden aan boord van de VOC-schepen in een breder perspectief te zetten. Het tweede deel van dit werkstuk bestaat uit de onderzoeksresultaten van het onderzoek dat ik heb gedaan naar de geletterdheid van zeelieden aan de hand van schuldbrieven van de kamer Enkhuizen. 1
Femme S. Gaastra, De geschiedenis van de VOC (2007) 20, 81.
1
Deel I De Geletterdheid in de Republiek der Nederlanden
1
De hoge alfabetiseringsgraad van de Republiek
Historica Margaret Spufford geeft in haar bijdrage in Een wonder weerspiegeld onder redactie van Karel Davids en Jan Lucassen, haar visie op alfabetisering in vroegmodern Europa en slaat daarbij de Republiek niet over. Ze begint met algemene opmerkingen zoals dat het alfabetisme hoger was in de steden dan op het platteland en dat er meer geletterden waren in de protestantse gebieden dan in de katholieke gebieden. Daarna zet ze de belangrijkste motieven voor geletterdheid uiteen: de Bijbel en handel en nijverheid. 2 Vooral dat laatste is in het kader van dit werkstuk interessant. Spufford stelt namelijk dat in vroegmodern Italië kooplieden, ambachtslieden en edellieden alfabeet waren omdat hun bestaansmiddelen er van af hingen.3 Ook in Zuid-Duitsland werd alfabetisme belangrijk gevonden voor de handel. “Het kunnen lezen en schrijven werd steeds meererkend als onmisbaar voor iedere activiteit die in verband stond met handel.”4
Maar ook in het Nederland van de vroegmoderne tijd had men het vermogen om te kunnen lezen en schrijven nodig “om hun beroep, handel of ambacht te kunnen uitoefenen,” aldus Spufford.5 Over het algemeen wekt Spufford de indruk dat het zeker niet slecht gesteld was met de geletterdheid in het vroegmoderne Nederland en dat Nederlanders meer geletterd waren dan landen als Duitsers en Italianen. Het onderwijs, dat de basis vormde van het alfabetisme, ontwikkelde zich na de uitvinding van de drukpers in het midden van de 15 e eeuw. Deze ontwikkeling zette zich in stijgende lijn voort in de 16 e eeuw toen het aantal scholen steeg en daarmee ook het aantal kinderen dat leerde lezen en schijven.6 Spufford geeft echter geen harde cijfers om deze bewering te bewijzen. Zij zegt daarover: “[…] Hoewel de sterke indruk bestaat dat we in de Nederlanden te maken hebben met een in hoge mate geletterd gebied, waar alfabetisme ten behoeve van de handel in de zestiende eeuw nog eens extra werd gestimuleerd door godsdienstige motieven […] blijft het giswerk […].”7
Er zijn dus geen harde bewijzen dat het alfabetisme in het Nederland in de vroegmoderne tijd hoog was, maar er zijn wel aanwijzingen dat het met de geletterdheid in de Nederlanden niet al te slecht was gesteld. Zo werd het onderwijs zeer belangrijk gevonden en was school dé plek om te leren lezen en schrijven. “In de provincies Drenthe en Overijssel moest na 1630 voor ieder kind boven de zeven schoolgeld worden betaald, of het nu daadwerkelijk naar school ging of niet.”8
Men hechtte zoveel waarde aan het onderwijs, omdat men in de veronderstelling was dat “onderwijs de algemene welvaart ten goede kwam,” aldus Spufford.9 Deze opvatting droeg 2
Margaret Spufford, “Alfabetisme, handel en godsdienst in de commerciële centra van Europa”, in: Karel Davids & Jan Lucassen (red), Een wonder weerspiegeld. De Nederlandse Republiek in Europees perspectief (Amsterdam 2005) 213-214. 3 Ibidem, 224. 4 Ibidem, 229. 5 Ibidem, 233. 6 Ibidem, 232-233. 7 Ibidem, 236. 8 Spufford, 240. 9 Ibidem.
2
© 2009 Eva Schoobaar
er wellicht aan bij dat het onderwijssysteem in het vroegmoderne Nederland anders was ten opzichte van andere landen. Ten eerste genoten niet alleen jongens onderwijs, maar leerden ook meisjes lezen en schrijven. Het feit dat vrouwen na de dood van hun man hun zaak konden voortzetten, is een indicatie dat het onderwijs aan meisjes niet alleen belangrijk werd gevonden, maar ook een realiteit was. Ten tweede werden ook de armen onderwezen. De gedachte hierachter was dat als armen geletterd waren, ze in staat waren om zelf de kost te verdienen.10 Geletterdheid werd in de Nederlandse Republiek dus beschouwd als noodzakelijk. Dit gold in ieder geval voor “kooplieden en werknemers in ondernemingen als […] de VOC […] om in leven, of in ieder geval in de markt te blijven.”11 Ook onderzoeker Jeroen Blaak geeft in Geletterde Levens aan dat economische redenen aanzetten tot op zijn minst te leren schrijven. Zo was het voor ondernemers en ambachtslieden belangrijk een rekening te kunnen uitschrijven, de financiële huishouding bij te kunnen houden, financiële transacties te doen en de boedel op te schrijven.12 Volgens Blaak was er in de vroegmoderne tijd sprake van “economisch ver ontwikkelde gebieden [die] een hogere alfabetisering” kende dan de “economische achterblijvers.” 13 Als dat zo was, dan is het aannemelijk dat er in de Republiek, een economisch (ver) ontwikkeld gebied, sprake was van een hoge graad van geletterdheid. Blaak wijst verder op het feit dat men in de vroegmoderne tijd eerst leerde lezen en pas daarna leerde schrijven.14 Dat zou kunnen betekenen dat als men kon schrijven, men waarschijnlijk ook kon lezen. Het kunnen lezen staat daarmee dus op zichzelf, maar het kunnen schrijven gaat waarschijnlijk gepaard met het kunnen lezen. Ook historicus A.M. van der Woude merkt op dat men eerst leerde schrijven als men “de leeskunst (min of meer) meester was.”15 Daarmee komt Van der Woude tot de conclusie dat er mensen waren die wel konden lezen, maar niet konden schrijven, simpelweg omdat hun onderwijskundige loopbaan ophield nadat zij het lezen hadden geleerd.16 Verder schrijft Blaak dat “geletterd zijn […] voor de meeste mensen waarschijnlijk [betekende] vooral [te] kunnen lezen.”17 Deze opmerking is niet zo vreemd, omdat Blaak in zijn werk onderzoek doet naar de leescultuur in de Republiek en daarmee weinig oog heeft voor de schrijfvaardigheid van de gewone man. Blaak bestudeert namelijk de dagboeken van een leraar, een bestuursambtenaar en een vrome vrouw. Deze personen zijn naar mijn mening alle drie ‘logische schrijvers’, omdat zij beroepshalve wel alfabeet moesten zijn om hun beroep naar behoren te kunnen uitvoeren of vanwege hun godsdienstigheid in staat waren te kunnen lezen en schrijven. Ondanks dat Blaak zich vooral op de leescultuur richt, concludeert hij dat het alfabetisme, dus het kunnen lezen én schrijven, in de 17 e eeuw tot het einde van de 18 e eeuw “voor een groot deel van de bevolking de gewoonste zaak van de wereld was geworden.” 18
2
De geletterdheid van de Republiek in cijfers
Naar aanleiding van het werk van Spufford, Blaak en Van der Woude bestaat het vermoeden dat de graad van geletterdheid in het vroegmoderne Nederland vrij hoog was. Dr. S. Hart probeert de hoge alfabetiseringsgraad van de Republiek in zijn studie Geschrift en Getal aan te tonen door onderzoek te doen naar Amsterdamse ondertrouwregisters uit de 17e en 18e eeuw. Hij heeft onderzocht hoeveel procent van de bruiden en bruidegoms 10
Ibidem, 241-242. Ibidem, 252. 12 Jeroen Blaak, Geletterde Levens. Dagelijks lezen en schrijven in de vroegmoderne tijd in Nederland 1624-1770 (2004) 61-62. 13 Ibidem, 63. 14 Ibidem,13. 15 A.M. van der Woude, “De Alfabetisering”, in: D.P. Blok (red.), De Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 7 (1980) 257. 16 Ibidem. 17 Blaak, 73. 18 Blaak, 292. 11
3
© 2009 Eva Schoobaar
hun handtekening konden zetten onder de ondertrouwakte. Wanneer zij hun handtekening konden plaatsen, worden zij door Hart beschouwd als alfabeet. Over deze onderzoeksmethode volgt meer in het tweede deel van dit werkstuk. Hoewel Hart zich richt op de Amsterdamse registers, wil dat niet zeggen dat de gegevens zich beperken tot Amsterdam. Mannen en vrouwen uit alle provincies van Nederland zijn in de gegevens opgenomen evenals mensen afkomstig uit Noorwegen en Duitsland. Uit het onderzoek van Hart blijkt dat in de 18 e eeuw bijna 80 procent van de mannen en 57 procent van de vrouwen hun ondertrouwakte ondertekende. Deze percentages bevestigen het vermoeden van een hoge alfabetiseringsgraad in de Republiek. Vooral mannen en vrouwen uit de provincie Gelderland scoorden hoog als het gaat om de vaardigheid van het zetten van een handtekening. Vrouwen uit de provincie Friesland konden het minst vaak hun ondertrouwakte ondertekenen: hun score schommelt rond de 40 procent, maar loopt in de tweede helft van de 18 e eeuw op naar 55 procent. Ook de mannen uit deze provincie konden het minst vaak hun handtekening zetten, al schommelt hun percentage wel rond het gemiddelde van 80 procent.19 Het hoge percentage Nederlandse mannen die hun trouwakte kon ondertekenen is opvallend, maar past in de beweringen van Spufford en Blaak dat het alfabetisme in de Nederlanden hoog was. Van de Noorse en Duitse mannen kon bijna 70 procent hun handtekening zetten, een eveneens hoog percentage. Ook dat past in Spuffords verklaring dat de handel in Zuid-Duitsland belangrijk werd gevonden en dat daardoor men kon lezen en schrijven. Daarnaast is ook Zweden volgens Spufford een geletterd land, maar kwam volgens Hart “het bevorderen van de schrijfvaardigheid […] daar echter pas veel later op gang.”20 Het percentage geletterde mannen uit Nederland en uit het buitenland, in dit geval Noorwegen en Duitsland, scheelt betrekkelijk weinig: maar 10 procent. Het aantal vrouwen uit het buitenland dat haar handtekening kon zetten is echter wel aanzienlijk lager dan het aantal Nederlandse vrouwen dat haar ondertrouwakte kon ondertekenen. Maar 33 procent van de Noorse en Duitse vrouwen zette haar handtekening tegenover 57 procent van de Nederlandse vrouwen.21 Wellicht heeft dat te maken met het bijzondere van het Nederlandse onderwijssysteem: meisjes konden net als jongen naar school.
Deel II De Onderzoeksresultaten 1
Inleiding
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werd opgericht in de 17 e eeuw en zou bijna 200 jaar bestaan. De basis van deze gigantische onderneming lag in de Republiek der Nederlanden en was onevenredig verdeeld over zes kamers: Amsterdam, Zeeland, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. De kamer Enkhuizen was, in verhouding met de kamers Amsterdam en Zeeland, een kleine kamer. Enkhuizen bezat, net als de overige kleine kamers Delft, Rotterdam en Hoorn, maar 1/16 van het recht om schepen te bouwen of goederen te verkopen. Bovendien had Enkhuizen maar één bewindsman in de Vergadering van de Heren Zeventien, het centrale bestuur van de VOC.22 Om te kunnen onderzoeken hoe het gesteld was met de geletterdheid van personeel in dienst van de VOC heb ik onderzoek gedaan naar schuldbrieven van zeelieden van de kamer Enkhuizen. Het kleine karakter van de kamer kan suggereren dat het onderzoek te 19
Dr. S. Hart, Geschrift en Getal. Een keuze uit de demografisch-, economisch- en sociaal-historische studiën op grond van Amsterdamse en Zaanse archivalia 1600-1800 (Dordrecht 1976) 178, naar aanleiding van tabel 28. 20 Spufford, 215. Hart, 130, 179 naar aanleiding van tabel 29. 21 Hart, 178-179 naar aanleiding van tabel 28 en 29. 22 Gaastra, 20-21.
4
© 2009 Eva Schoobaar
kleinschalig is om conclusies te kunnen trekken voor de gehele VOC. Wellicht is dat zo. Toch denk ik dat de uitkomsten representatief kunnen zijn voor alle (kleine) kamers van de VOC omdat ik ruim 700 schuldbrieven heb onderzocht. Schuldbrieven zijn documenten waarop vermeld staat hoeveel schuld de ondergetekende heeft op het moment dat hij aan boord gaat. Deze schuld wordt in de loop van de periode die de schuldenaar in dienst is van de VOC afgelost en schommelt rond het bedrag van 150 of 200 gulden. Volgens historicus Femme S. Gaastra, auteur van De geschiedenis van de VOC, bouwden zeelieden deze schuld op omdat ze “via ronselaars of ‘volkhouders’” bij de Compagnie terecht kwamen. Deze ronselaars of ‘volkhouders’ lieten zich door de desbetreffende zeeman die ze aan werk hadden geholpen, betalen voor hun diensten. 23 De schuldbrieven zijn voorgedrukte documenten die worden ingevuld door een VOCdienaar of een ronselaar en worden ondertekend door de zeeman die in dienst trad van de VOC. Doordat de documenten handmatig zijn ingevuld zijn de plaats van herkomst en de functie van de zeeman niet altijd evengoed te lezen. Daardoor is de plaats van herkomst vaak onbekend en is in sommige gevallen de functie van de zeeman ook onbekend. 2
De methode van onderzoek
Om te onderzoeken in hoeverre de zeelieden aan boord van VOC-schepen die vertrokken vanaf de kamer Enkhuizen geletterd zijn heb ik gekeken hoeveel schuldbrieven er ondertekend waren met een handtekening, een kruisje of een getekende handtekening. Met dit laatste bedoel ik handtekeningen die getekend lijken en niet geschreven. Het lijkt er dan sterk op dat de letters zijn nagetekend en niet zijn opgeschreven. Getekende handtekeningen zijn slordig, onduidelijk en bevatten vaak geen hoofdletters. Ik heb van deze getekende handtekeningen een aparte categorie gemaakt, omdat ik er niet van wilde uitgaan dat de zeelieden die deze getekende handtekeningen plaatsten ook daadwerkelijk konden schrijven. Naar mijn mening hadden deze zeelieden misschien geleerd om hun naam te schrijven, maar waren ze wellicht niet in staat om meer te doen dan dat. Dit is niet zo verwonderlijk omdat uit het werk van Blaak en Van der Woude blijkt dat men eerst leerde lezen voordat men leerde schrijven. Het kan dus heel goed zijn dat de zeelieden met een getekende handtekening alleen konden lezen en dus wel wisten wat de schuldbrief vermeldde, maar amper hun eigen naam konden schrijven. Deze zeelieden zou men kunnen beschouwen als deels geletterd (men kon alleen lezen) en daarmee vormen ze naar mijn mening een aparte categorie. Hart rekent in zijn onderzoek mensen die een ondertrouwakte ondertekenen met een getekende handtekening wel tot alfabeet: “Een ondertekening met een krabbeltje van een paar letters [wordt] beschouwd als een handtekening en de desbetreffende persoon als alfabeet, ook waar de naam niet geheel uit de verf komt.”24
Toch ben ik ervan overtuigd dat getekende handtekeningen een aparte categorie vormen, omdat ze mij er niet voldoende van overtuigden dat degenen die dit soort handtekeningen plaatsten echt konden schrijven. In mijn onderzoek ben ik er vanuit gegaan dat zeelieden die hun handtekening konden zetten konden lezen en schrijven en daarmee in zekere zin geletterd waren. Ik ben mij ervan bewust dat er aan deze onderzoeksmethode haken en ogen zitten. Het plaatsen van een goede handtekening betekent niet automatisch dat diegene ook daadwerkelijk goed kon schrijven en bijvoorbeeld in staat was om een brief te schrijven. Daarnaast betekent het ook niet dat mensen met een getekende handtekening helemaal niet konden schrijven of dat ze alleen konden lezen. Met andere woorden: het al dan niet plaatsen van een handtekening zegt niet alles over de geletterdheid van de ondergetekende. Een handtekening kunnen 23 24
Ibidem, 91. Hart, 130.
5
© 2009 Eva Schoobaar
zetten is daarom ook niet hetzelfde als alfabeet zijn. Maar naar mijn mening zegt het plaatsen van een handtekening toch wel iets. Ik ben ervan overtuigd dat een persoon die analfabeet is en nooit een letter in zijn leven heeft gezien of geschreven geen handtekening kan zetten, ook geen slechte. Daarom denk ik dat het zetten van een handtekening wel degelijk iets zegt over de mate van geletterdheid hoe gering dat ook mag zijn. Tot slot wil ik hier nog kort de onderzoeksmethode die historicus Roelof van Gelder gebruikt in zijn werk Zeepost vermelden. Aan de hand van brieven uit de 17 e en 18e eeuw die geschreven zijn door zeelieden aan boord van VOC-schepen en verstuurd zijn naar familieleden die achterbleven en het antwoord die de familie terugstuurde, probeert Van Gelder te bepalen in hoeverre men kon lezen en schrijven. Van Gelder merkt op dat de brieven die werden verstuurd niet altijd werden geschreven door degene die de brief verstuurde. Brieven schrijven was volgens Van Gelder “een probleem” omdat het “een bijzondere handeling” was “die niet besloten lag in de routine van alledag.” 25 Tot een echte conclusie komt Van Gelder in zijn inleiding niet, maar hij wekt wel, net als Spufford, Blaak en Hart, de indruk dat het met de geletterdheid in de Nederlanden niet al te slecht gesteld moet zijn geweest, omdat de gewone man een brief (het zij met moeite en een beetje hulp) kon lezen en schrijven.
3
De resultaten
Voor dit onderzoek heb ik 741 schuldbrieven bekeken van 21 schepen die vertrokken vanuit Enkhuizen tussen 1772 en 1787. De helft van de zeelieden aan boord van deze schepen was matroos. De soldaten vormden 43 procent van het personeel. Dit komt overeen met de bevindingen van Gaastra die vermeldt dat “het grootste aandeel onder de vertrekkers werd gevormd door zeevarenden en militairen.”26 De overige 6 procent wordt gevormd door ambachtslieden, functionarissen en zeelieden waarvan hun functie onbekend is. Met functionarissen bedoel ik zeelieden met functies als korporaal, bootsman en opperkuyper, oftewel zeelieden met een hogere functie. Van de 741 documenten was 43 procent ondertekend met een handtekening en 35 procent met een kruis. Als er een kruis is neergezet is dat altijd na de zin: “Het merk van...” Er volgt dan een kruisje en daarna de naam van de ondergetekende. De overige 31procent van de schuldbrieven zijn ‘getekend’. Hart noemt in zijn werk kort het alfabetisme onder zeelieden, met een steekproef uit het jaar 1660. Van de 560 zeelieden kon 47 procent lezen en schrijven. 27 Hij maakt niet duidelijk hoe hij aan dit percentage komt. Waarschijnlijk heeft hij naar de beroepen gekeken van de bruidegoms die de trouwakten ondertekenden. Hart geeft ook aan dat het percentage van alle mannen die in 1660 hun trouwakte ondertekende 64 procent was en dat het “analfabetisme onder de zeelieden […] hoog was.” 28 De bevindingen van Hart komen totaal niet overeen met mijn bevindingen. Het percentage zeelieden dat daadwerkelijk een handtekening kon zetten op de onderzochte schuldbrieven (en min of meer beschouwd kan worden als alfabeet) is maar 34 procent. Als men het percentage getekende handtekeningen optelt bij de ‘echte’ handtekeningen (Hart maakt immers geen onderscheid tussen getekende en ‘echte’ handtekeningen) komt men uit op 65 procent, een percentage dat aanzienlijk hoger is dan dat van Hart. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat mijn bronnen afkomstig zijn uit de jaren ’70 en ’80 van de 18 e eeuw en dat men in een eeuw tijd meer geletterd is geworden. Het lage percentage ‘echte’ handtekeningen (voor mij een indicatie voor alfabetisme) kan worden verklaard met het feit dat Hart geen onderscheid maakt tussen getekende en ‘echte’ handtekeningen. Als Hart dat wel had gedaan was het percentage geletterden waarschijnlijk lager uitgevallen.
25
Roelof van Gelder, Zeepost. Nooit bezorgde brieven uit de 17 Gaastra, 81. 27 Hart, 204. 28 Ibidem.
de
26
6
© 2009 Eva Schoobaar
de
en 18 eeuw (A 2008) 36.
3.1
Geletterdheid naar beroep
Uit de schuldbrieven die ik heb bestudeerd blijkt dat ongeveer een derde van de matrozen en soldaten zijn handtekening kon zetten. De ambachtslieden waren beter in staat hun handtekening te plaatsen: bijna de helft van hen zette een handtekening onder de schuldbrief. Dit kan te maken hebben met het feit dat ambachtslieden, zoals timmermannen en botteliers, beroepshalve geletterd moesten zijn om hun beroep naar behoren kunnen uitvoeren.29 Van de functionarissen kon maar liefst driekwart zijn handtekening zetten. Ook dit kan verklaard worden met het feit dat zij als zeeman met een hoge functie wel geletterd moesten zijn om hun functie naar behoren te kunnen uitvoeren. Een kwart van de matrozen kon een getekende handtekening zetten. Bij de soldaten lag dit aantal iets hoger: ruim een derde was in staat om een getekende handtekening te plaatsen. De ambachtslieden zetten nog wat vaker een getekende handtekening: in 43% van de gevallen. Bij de functionarissen zette de overige 25 procent een getekende krabbel. Als laatste categorie blijft over de groep die alleen in staat is om een kruis te zetten. Bij de matrozen is dat 39 procent. Bij de soldaten kon het overige deel alleen maar een kruisje plaatsen. Maar 10 procent van de ambachtsmannen hoefde een kruisje te zetten en zette geen enkele functionaris een kruis. Het feit dat het percentage functionarissen en ambachtslieden die een handtekening plaatsten hoger is dan bij de matrozen en soldaten heeft er wellicht mee te maken dat de soldaten en matrozen tot “allerarmsten behoorden.”30 Hoewel Spufford opmerkt dat het Nederlandse onderwijssysteem ook toegankelijk was voor armen, kan het heel goed mogelijk zijn dat de een aantal armen buiten de boot vielen en daarom geen of zeer weinig scholing hebben gehad. Mijn onderzoek toont dus aan dat er een verschil is in de mate van geletterdheid tussen de verschillende beroepen. Er is duidelijk te zien dat de ambachtslieden en functionarissen vaker in staat waren om hun handtekening te plaatsen dan de matrozen en soldaten. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de matrozen en soldaten niet of nauwelijks geschoold waren, wellicht om dat ze volgens Gaastra uit de armste lagen van de bevolking kwamen. Bovendien deden matrozen en soldaten werk waarvoor ze weinig of geen lees- en/of schrijfvaardigheid nodig hadden. De ambachtslieden en functionarissen deden daarentegen wel werk waarvoor ze moesten kunnen lezen en schrijven, wat het aannemelijk maakt dat ze (enige) scholing hadden gehad. 3.2
Geletterdheid naar afkomst
Zoals we hebben gezien kan ongeveer een derde van de matrozen en soldaten een handtekening zetten. Bij de ambachtsmannen is dat bijna de helft en bij de functionarissen is dat driekwart. We hebben ook gezien dat het alfabetisme in Nederland in de 18 e eeuw volgens Spufford, Blaak, Hart en Van Gelder vrij hoog moet zijn geweest. Ik heb daarom gekeken hoeveel procent van de matrozen, soldaten, ambachtslieden en functionarissen uit Nederland afkomstig is en hoeveel procent uit het buitenland komt om te onderzoeken of er een verschil is tussen het vermogen van Nederlandse en buitenlandse zeelieden om hun handtekening te plaatsen. In mijn onderzoek heb ik alleen onderscheid gemaakt tussen Nederland (met de huidige grenzen) en het buitenland. Ik heb niet genoteerd uit welke landen de buitenlanders afkomstig waren. Ik heb daarvoor gekozen, omdat mijn onderzoek anders een enorme omvang zou aannemen. Het gaat mij immers om de geletterdheid van de zeelieden in het algemeen en niet zozeer om hun afkomst. Bovendien had ik moeite met het lokaliseren van de verschillende plaatsnamen die vermeld staan op de schuldbrieven. Om die reden is er een grote groep ontstaan van wie de afkomst onbekend is. Bij twijfel of een desbetreffende 29 30
Spufford, 252. Gaastra, 88.
7
© 2009 Eva Schoobaar
persoon al dan niet uit het buitenland komt, is deze persoon geplaatst in de categorie onbekend. Daarbij komt dat door het 18 e eeuwse handschrift veel plaatsnamen moeilijk te lezen waren. De herkomst van de zeelieden is daarom een indicatie en geen volledige benadering. Dat laatste vergt namelijk een nieuw onderzoek. Van het aantal matrozen dat een handtekening kon zetten kwam 35 procent met zekerheid uit het buitenland en maar 13 procent uit Nederland. Bij de soldaten die een handtekening konden zetten is ook te zien dat er meer uit het buitenland kwamen (24 procent) dan uit Nederland (16 procent), hoewel het verschil minder klein is dan bij de matrozen. Bij de ambachtslieden komen we ongeveer de zelfde percentages tegen als bij de soldaten. Eenentwintig procent van de ambachtslieden die een handtekening zette was afkomstig uit het buitenland tegenover 14 procent uit Nederland. Bij functionarissen was helaas de afkomst van alle personen die een handtekening konden zetten onbekend. Dat het percentage buitenlanders die een handtekening kon zetten hoger is dan het percentage Nederlanders die een handtekening kon plaatsen is opvallend, omdat door Spufford, Hart en Van Gelder wordt aangenomen dat de geletterdheid in Nederland hoger was dan in andere landen. Een verklaring voor het lage percentage Nederlanders dat zijn handtekening zet zou kunnen zijn dat de VOC in de 18 e eeuw een groot aantal buitenlanders in dienst had. De VOC had volgens Gaastra moeite om personeel in de Republiek te werven, simpelweg vanwege de grote aantallen die de Compagnie nodig had. Daarom werd er personeel geworven in het buitenland. Volgens Gaastra was “rond 1770 niet minder dan 80 procent van alle soldaten en 50 procent van alle zeelieden in compagniedienst uit landen buiten Nederland afkomstig!”31 Bij de matrozen die een getekende handtekening plaatsten zien we dat het percentage buitenlanders die een handtekening kon zetten en het percentage Nederlanders die een handtekening plaatsen bijna gelijk is: respectievelijk 18 procent en 16 procent. Het percentage soldaten die een getekende handtekening zette laat wel een duidelijk verschil zien: 16 procent komt uit het buitenland en 6 procent uit het binnenland. Bij de ambachtslieden is er voor het eerst een groot verschil te zien in het voordeel van de Nederlanders. Iets meer dan de helft (54 procent) van de ambachtslieden die een getekende handtekening zetten kwam uit Nederland en maar 15 procent uit het buitenland. Een verklaring daarvoor is moeilijk te geven. Het zou te maken kunnen hebben dat vooral de soldaten en de zeelieden in dienst van de VOC uit het buitenland kwamen wat aannemelijk maakt dat onder de ambachtslieden een groter aantal Nederlanders is. Deze aanname wordt bevestigd door de gegevens uit mijn onderzoek: van de in totaal 30 ambachtslieden kwamen er 10 uit Nederland en maar 5 uit het buitenland. Bij de functionarissen is opnieuw de afkomst van alle personen die een getekende handtekening plaatsten onbekend. Bij de matrozen die alleen een kruisje konden zetten is er wederom verschil in het voordeel van de matrozen afkomstig uit het buitenland: 23 procent van hen zette een kruis tegenover slechts 7 procent van hen die afkomstig waren uit Nederland. Ook bij de soldaten die en kruisje plaatsen zijn er meer afkomstig uit het buitenland (19 procent) dan uit Nederland (11 procent) al is het verschil aanzienlijk kleiner dan bij de soldaten. Daaruit zou men kunnen concluderen dat Nederlanders wellicht toch meer geletterd waren dan hun buitenlandse collega’s. Opvallend is dat van de ambachtslieden die een kruis zet er niemand uit het buitenland komt en een derde afkomstig is uit Nederland. Er zijn geen functionarissen die hun schuldbrief hebben ondertekend met een kruis. 3.3
De onderzoeksresultaten in vergelijking met Hart
Tot slot wil ik terugkomen op het onderzoek van Hart naar geletterdheid. Volgens Hart kon bijna 80 procent van de mannen in de Republiek schrijven. 32 Dat aantal is zeer hoog, maar in 31 32
Gaastra, 81. Hart, 178, naar aanleiding van tabel 28.
8
© 2009 Eva Schoobaar
vergelijking met mijn eigen onderzoek aan de lage kant als ik de methode van Hart (geen onderscheid tussen ‘echte’ en getekende handtekeningen) toepas. Het totale percentage Nederlandse zeelieden dat een handtekening kon zetten komt uit op 91 procent. Dat is een enorm percentage en dat zou suggereren dat, volgens de definitie van Hart dat als men een handtekening zet men alfabeet is, bijna alle Nederlanders alfabeten zijn. Naar mijn mening is dit een opzienbarende conclusie, omdat in het Nederland van de 18 e eeuw niet waarschijnlijk is dat bijna alle mannen konden lezen en schrijven. Bovendien waren de matrozen en soldaten volgens Gaastra van eenvoudige komaf en kan men zich dus afvragen in hoeverre zij voldoende onderwijs hebben genoten om een echte alfabeet te zijn. Het hoge percentage van 91 procent illustreert erg goed wat voor mij de reden is geweest om wel een onderscheid te maken tussen degene die een echte handtekening konden zetten en degene die een getekende handtekening plaatsen. Uit mijn onderzoek blijkt dat maar 49 procent van de Nederlandse zeelieden een ‘echte’ handtekening kon zetten. Hart komt in zijn onderzoek naar geletterdheid onder zeelieden in 1660 uit op 47 procent, maar daarbij maakt hij waarschijnlijk geen onderscheid tussen ‘echte’ en getekende handtekeningen. 33 Daardoor is het niet duidelijk hoeveel procent van de zeelieden daadwerkelijk in staat was een handtekening te plaatsen en daarom kan ik mijn percentage van 49 procent niet vergelijken met het percentage van Hart. Naar mijn mening is 49 procent nog steeds een hoog percentage, maar is het aannemelijk dat dit percentage dichter in de buurt van de werkelijkheid komt, als men kijkt naar de mogelijkheid voor de gewone man om onderwijs te volgen in de Republiek van de 18 e eeuw. Ik ben ervan overtuigd, naar aanleiding van het werk van Spufford en Blaak, dat onderwijs voor de gewone man mogelijk was, maar dat het voornamelijk de ambachtslieden, handelslieden en bestuurslieden waren die onderwijs genoten hadden en daar valt het merendeel van de zeelieden aan boord van de VOC-schepen niet onder.
Conclusie Het alfabetisme in het vroegmoderne Nederland wordt door verschillende auteurs zoals Margaret Spufford en Jeroen Blaak beschouwd als hoog. Echte cijfers ontbreken of zijn gebaseerd op het al dan niet kunnen zetten van een handtekening. Vooral dr. S. Hart heeft onderzoek gedaan naar de geletterdheid in het vroegmoderne Nederland op basis van het vermogen om een handtekening te kunnen plaatsen. Uit zijn onderzoek blijkt dat 80 procent van de mannen zijn handtekening kon plaatsen onder de trouwaktes die Hart bestudeerd heeft tegenover 57 procent van de vrouwen. Dit hoge percentage vrouwen dat kon tekenen kan wellicht worden verklaard dat doordat, volgens Spufford, Nederlandse onderwijssysteem ook meisjes en armen toeliet. In mijn onderzoek naar de geletterdheid van de zeelieden aan boord van VOC-schepen heb ik, net als Hart, gekeken naar hoeveel procent in staat was een document te ondertekenen. Het document dat al dan niet werd ondertekend in mijn onderzoek is een schuldbrief, die aangaf hoeveel schuld een zeeman had op het moment dat hij aan boord ging. Hart maakt in zijn onderzoek geen onderscheid tussen degenen die een volwaardige handtekening konden zetten en degenen die nauwelijks in staat waren een handtekening te zetten. Ik doe dit wel in mijn onderzoek, omdat ik er van overtuigd ben dat degenen die nauwelijks een handtekening konden plaatsen (en hun handtekening getekend lijkt, in plaats van geschreven) niet echt konden schrijven en daarom niet kunnen worden beschouwd als (volledige) alfabeten. Uit mijn onderzoek naar de geletterdheid van zeelieden aan boord van VOC-schepen in de 18e eeuw blijkt dat 35 procent van de matrozen aan boord in staat was een handtekening te zetten. Van de soldaten aan boord kon 32 procent de schuldbrief ondertekenen met een handtekening. Bij de ambachtslieden en de functionarissen (zeelieden met een hogere
33
Ibidem, 204.
9
© 2009 Eva Schoobaar
functie) lag het percentage dat een handtekening kon zetten hoger: respectievelijk 47 en 75 procent. Mijn onderzoek toont dus aan dat er een verschil is in de mate van geletterdheid tussen de verschillende beroepen. Wellicht konden matrozen en soldaten minder vaak hun schuldbrief ondertekenen omdat ze waarschijnlijk niet of nauwelijks geschoold waren. Het gebrek aan scholing kan verklaard worden uit het feit dat deze zeelieden volgens Femme Gaastra afkomstig waren uit de armste lagen van de bevolking. Bovendien deden matrozen en soldaten werk waarvoor ze weinig of geen lees- en/of schrijfvaardigheid nodig hadden. Het hoge(re) percentage ambachtslieden en functionarissen dat een handtekening kan zetten onder de schuldbrief zou verklaard kunnen worden dat zij werk deden waarvoor ze moesten kunnen lezen en schrijven, wat het aannemelijk maakt dat ze (enige) scholing hadden gehad. Wat opvallend is aan mijn onderzoek is dat zeelieden uit het buitenland vaker hun handtekening konden zetten dan Nederlandse zeelieden. Dat is opmerkelijk omdat volgens Spufford en Blaak de geletterdheid in Nederland hoog was, waarbij Spufford de indruk wekt dat het alfabetisme in Nederland hoger was dan in andere landen. Een verklaring voor het lage percentage Nederlanders dat zijn handtekening zette zou kunnen zijn dat de VOC in de 18e eeuw een groot aantal buitenlanders in dienst had. In het gemeen zou men kunnen zeggen dat ongeveer een derde van de zeelieden aan boord van VOC-schepen in de 18e eeuw geletterd was.
Bron afbeelding: collectie Eva Schoobaar
10
© 2009 Eva Schoobaar
Bijlage Tabel 1 De geletterdheid van zeelieden aan boord van VOC-schepen in de 18e eeuw in percentage en aantal naar beroep en afkomst
Totaal Matrozen Soldaten Functionarissen Ambachtslieden Onbekende functie
Geletterdheid matrozen Totaal Handtekening Kruis Getekende handtekening Geletterdheid soldaten Totaal Handtekening Kruis Getekende handtekening Geletterdheid functionarissen Totaal Handtekening Kruis Getekende handtekening Geletterdheid ambachtslieden Totaal Handtekening Kruis Getekende handtekening Geletterdheid onbekende functie Totaal Handtekening Kruis
Procent 100 51 43 1 4 2
Aantal 741 378 315 4 30 14
100 35 39 26
378 133 146 99
100 32 33 36
315 100 103 112
100 75 0 25
Getekende handtekening
4 3 0 1
100 47 10 43
30 14 3 13
100 14 36
14 2 5
7
Herkomst matrozen met ‘echte’ handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 35 13 52
133 47 17 69
Herkomst matrozen die een kruis zetten Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 23 7 70
146 34 10 102
Herkomst matrozen met een getekende handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 18 16 66
99 18 16 65
Herkomst soldaten met ‘echte’ handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 24 16 60
100 24 16 60
Herkomst soldaten die een kruis zetten Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 19 11 70
103 20 11 72
Herkomst soldaten met een getekende 11
© 2009 Eva Schoobaar
50
handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend Herkomst functionarissen met een ‘echte’ handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend Herkomst functionarissen met een getekende handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 16 6 78
100 0 0 100
100 0 0 100
112 18 7 87
3 0 0 3
1 0 0 1
Herkomst
12
© 2009 Eva Schoobaar
ambachtslieden met een ‘echte’ handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 21 14 64
14 3 2 9
Herkomst ambachtslieden die een kruis zetten Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 0 33 67
3 0 1 2
Herkomst ambachtslieden met een getekende handtekening Totaal Buitenland Binnenland Onbekend
100 15 54 31
13 2 7 4