Gelders Energieakkoord (GEA) Nulmeting Provincie Gelderland
Maart 2016 In opdracht van de Tafel Monitoring Uitgevoerd door: Alliander Klimaatverbond Rijkswaterstaat
INLEIDING Op 17 maart 2015 tekenden meer dan 100 par jen het Gelders Energieakkoord. Daarin werd het volgend doel geformuleerd: “De ambi e is simpel. Doorvertaling van het SER Energieakkoord naar concrete en resultaatgerichte samenwerking in de lokale realiteit van de implementa e en uitvoering van maatregelen die daarmee een concrete, meetbare en relevante bijdrage leveren aan de transitie naar een klimaatneutraal Gelderland. Punt op de horizon is klimaatneutraal Gelderland in 2050”. Voor de uitvoer van het GEA wordt gewerkt met een structuur van en tafels waaronder de Tafel ‘Monitoring ’ (tafel 8). Deze laatste hee als opdracht: “Het periodiek in kaart brengen van energiegebruik in de verschillende sectoren en duurzame opwek binnen Gelderland. Het ontwikkelen van een instrumentarium dat dit mogelijk maakt en het eenduidig communiceren van de resultaten naar de stakeholders. Daarnaast zal poten eel duurzame opwek per regio in kaart worden gebracht. De Nul-me ng over 2014 is uitgangspunt. In kaart brengen van de beleidsinspanningen/resultaten van de Gelderse gemeenten, verdeeld in de regio’s. Deze zijn voor 2015 grotendeels beschikbaar. In kaart brengen van de inspanningen/resultaten van de Gelderse Woningcorporaties, toegankelijk voor gemeenten/huurdersverenigingen.” Onderliggend rapport is de eerste rapportage van de Tafel Monitoring, de zogenaamde nulme ng, waarin de trends en inzet gerelateerd aan de speerpunten van het GEA in de verschillende Gelderse gemeenten en regio’s en in de provincie als geheel zijn weergegeven, voor zover de daarvoor benodigde gegevens begin 2016 beschikbaar waren.
Indicatorbepaling, dataverzameling en –verwerking Een nulmeting bestaat uit grofweg twee componenten: het bepalen van de mogelijke en gewenste indicatoren en de wijze waarop deze gepresenteerd worden in de nulmeting rapportage; het verzamelen van de onderliggende data Idealiter zou het vaststellen van de te rapporteren indicatoren in nauw overleg moeten gebeuren met de verschillende thematafels van het GEA. Immers, de tafels zijn de directe gebruikers van de nulmeting en de periodieke monitoring. Vanwege de beperkte jd die beschikbaar was om de nulme ng op te stellen is er voor gekozen om zoveel als mogelijk gebruik te maken van bestaande dataportalen. Om diezelfde reden is de selec e van de te rapporteren indicatoren uitgevoerd door de Tafel Monitoring, zonder terugkoppeling met de andere thematafels. Wel is zo veel als mogelijk rekening gehouden met de opdrachten van de verschillende thematafels. In de paragraaf “Nulme ng in perspec ef” is aangegeven hoe de samenwerking en afstemming met de andere thematafels in 2016 zal plaatsvinden. In de nulme ng zijn kwan ta eve data gerapporteerd en kwalita eve data die de inspanningen van de verschillende overheden en andere organisa es weergeven (zie voor verdere toelichting onderstaande paragrafen). Deze gegevens zijn grotendeels verzameld via de Klimaatmonitor van Rijkswaterstaat (klimaatmonitor.databank.nl). De Klimaatmonitor is een dataportaal van de Rijksoverheid ten behoeve van de monitoring van lokaal en regionaal energie- en klimaatbeleid. Het portaal bevat een zeer grote hoeveelheid basisgegevens a oms g uit entallen bronnen en registra es zoals het CBS en klantenbestanden van de netbeheerders van het openbare net. Aan de bestaande data in de Klimaatmonitor zijn kwan ta eve data toegevoegd door Alliander en kwalita eve data door Klimaatverbond Nederland vanuit de landelijke werkgroep Lokale Energie Etalage. Deze verschillende datastromen geven met elkaar inzicht in het Gelders energiegebruik, opwek van hernieuwbare energie, investeringen, werkgelegenheid en inzet door overheden en andere organisaties. Er is gebruik gemaakt van de rapportagefaciliteit van de Klimaatmonitor om de nulmeting op verschillende aggregatieniveaus vast te leggen: de 54 Gelderse gemeenten; de 7 Gelderse regio’s: Achterhoek, Stedendriehoek, Noord-Veluwe, FoodValley, Rivierenland en de stadsregio Arnhem-Nijmegen gesplitst in MARN en MRA; de provincie Gelderland als geheel. De nulme ng gee de weergave van de indicatoren zoals bekend en beschikbaar op 25 februari 2016 en is daarmee een sta sche rapportage. De 62 individuele rapportages zijn te vinden op de site van de Klimaatmonitor (www.klimaatmonitor.databank.nl) en zullen ook beschikbaar komen op de site van GEA.
Kwantitatieve gegevens Kwan ta eve gegevens zijn a oms g van de Klimaatmonitor en van Alliander. De basisgegevens zijn a oms g van entallen verschillende bronnen. Deze worden zoveel als mogelijk direct vermeld bij de dataweergave. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van deze basisgegevens berust bij de bronhouders. Binnen de Klimaatmonitor worden diverse basisgegevens met betrekking tot energieverbruik en hernieuwbare energieopwekking door Rijkswaterstaat bewerkt tot beter bruikbare en/of interpreteerbare gegevens. Zo worden sommige gasverbruiken gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, worden ontbrekende gegevens beredeneerd en onderbouwd bijgeschat, worden gegevens omgezet naar beter bruikbare eenheden en worden gegevens van meerdere bronnen gecombineerd tot nieuwe gegevens. De verantwoordelijkheid voor deze bewerkingen berust bij Rijkswaterstaat. In de bronbeschrijvingen in de bijlagen worden zowel de bronnen van de basisgegevens als de bewerkingen door Rijkswaterstaat transparant beschreven. Om misinterpreta es te voorkomen wordt voor sommige indicatoren in de hoofdtekst een toelich ng gegeven op de gehanteerde bewerkingsmethode. Om beter aan te sluiten bij de behoeften van GEA zijn aanvullende data verzameld door Alliander. Dit geldt bijvoorbeeld voor gegevens over warmtelevering. Ook hier geldt dat bronbeschrijvingen en bewerkingen in de bijlagen door Alliander transparant zijn beschreven.
Pagina 3
Kwalitatieve gegevens In het kader van het landelijke Energieakkoord is door de VNG, Klimaatverbond Nederland, Rijkswaterstaat en de Duurzaamheidsmeter een vragenlijst ontwikkeld waarmee beleidsinspanningen van gemeenten in kaart kunnen worden gebracht. Vragen zijn geclusterd rond de thema’s wonen, bedrijven, maatschappelijk vastgoed, hernieuwbare energie en mobiliteit waarbij in hoofdlijn wordt vastgehouden aan de verdeling van vragen rond 'beleidsborging', 'communica e', financiële arrangementen', 'regelgeving' en 'samenwerking'. De resultaten zijn voor iedereen toegankelijk via de Lokale Energie Etalage (www.lokaleenergieetalage.nl). Om de waargenomen trends in de rich ng van de gestelde GEA-doelen te sturen is de inzet van het brede spelersveld binnen de Gelderse arena nodig. In deze eerste rapportage wordt met name aandacht gegeven aan de inzet van de gemeenten. Als onderdeel van de nulme ng voor het Gelders Energieakkoord wordt een zo volledig mogelijk overzicht gegeven van inspanningen van de Gelderse gemeenten. Ruim 90% van de Gelderse gemeenten vulde de zogeheten VNG Energie Enquête in. Gegevens van de gemeenten Duiven, Berg en Dal, Heumen, Lingewaal, Zevenaar en Oude IJsselstreek ontbreken in deze nulme ng. De Energie Enquête van Doesburg was (nog) niet volledig ingevuld.
De nulmeting in perspectief S p op de horizon voor het GEA is een klimaatneutraal Gelderland in 2050. Dit vereist een visie op welke wijze Gelderland in 2050 klimaatneutraal kan zijn, besef van waar Gelderland nu staat en een strategie met (tussen jdse) doelen om van nu, klimaatbelastend, naar 2050, klimaatneutraal te komen. De verschillende thema sche tafels van het GEA staan aan de lat om met elkaar de route, het tempo, de prioriteiten en andere relevante keuzes te bepalen en te maken. De Tafel Monitoring ondersteunt de thema sche tafels hierbij. Dit doet ze door een set aan instrumenten te ontwikkelen en te hanteren waarmee het voor de verschillende tafels mogelijk is om: zicht te krijgen op mogelijke trends en scenario’s (scenario analyse technieken) zicht te krijgen op effecten van te nemen maatregelen (diverse modellen waaronder energietransi emodellen) en daarmee te bepalen welke maatregelen het gewenste effect leveren business cases in modellen te brengen en door te rekenen om zicht te krijgen op samenhang en interac e in maatregelen, effecten en impact op energiedoelen, werkgelegenheid, etc. Om keuzes te maken naar de toekomst maar ook om bereikte resultaten van inspanningen te bepalen is het nodig om markeringspunten, ofwel indicatoren te benoemen. In 2016 zal de Tafel Monitoring in overleg met de verschillende thematische tafels bepalen welke indicatoren regelmatig gemonitord zullen worden. Om voor deze overleggen een goed vertrekpunt te hebben is de nulme ng opgesteld. Binnen de mogelijkheden die de Tafel Monitoring had is een zo goed mogelijk beeld gemaakt (data, trends, kaarten) van waar Gelderland nu staat met betrekking tot energiegebruik, opwek van hernieuwbare energie, inzet van overheden en andere organisaties en werkgelegenheid. Naast de nulmeting wordt in een aparte rapportage een beeld gegeven van de potentie aan hernieuwbare energie die in Gelderland aanwezig is. De nulme ng is opgesteld door nauwe samenwerking van Alliander, Klimaatverbond Nederland en Rijkswaterstaat. Alliander hee daarbij leiding gegeven aan het proces om tot de nulme ng te komen evenals het beeld van de poten e aan hernieuwbare energie. Tevens hee Alliander een deel van de gepresenteerde data verzameld. Klimaatverbond Nederland hee met name de beleidsinspanningen van de verschillende gemeenten en de stand van zaken van de energieke samenleving inzichtelijk gemaakt. Rijkswaterstaat heeft haar jarenlange expertise inclusief data ingebracht met betrekking tot de monitoring van lokaal en regionaal energie- en klimaatbeleid. Voor de verdere werkzaamheden van de Tafel Monitoring zal Alliander ook de verbinding verzorgen met kennis die binnen Alliander aanwezig is en ontwikkeld wordt over de mogelijkheden en onmogelijkheden met betrekking tot huidige en toekomstige energienetten in Gelderland.
Leeswijzer De rapportages volgen de belangrijkste speerpunten van het Gelders Energieakkoord. Deel I Het energiegebruik is ingedeeld in 4 hoofdsectoren: Gebouwde omgeving; Landbouw, Bosbouw en Visserij; Industrie, Energie, Afval & Water; Verkeer en Vervoer (mobiliteit). Naast het energieverbruik in deze sectoren wordt in Deel II de opgewekte Hernieuwbare Energie weergegeven in de verschillende gebieden. Deel III gee een eerste indruk van trends op het gebied van arbeid en investeringen. Deel IV biedt enkele inzichten met betrekking tot de thema’s Energieke Samenleving, Educa e en Innova e waarna de rapportage afgerond wordt met een afsluitend hoofdstuk. Bijlage 1 bevat een legenda en een toelich ng op enkele begrippen uit de bijschri en van grafieken en tabellen. Bijlage 2 gee een toelich ng op de databronnen waaronder de bewerkingsmethodiek voor sommige data. In bijlage 3 is de bepalingsmethode beschreven voor opwek van Hernieuwbare Energie. Een berekening van het potentieel aan hernieuwbare energie in Gelderland wordt apart van deze nulmeting gerapporteerd.
Pagina 4
Gelderland in vogelvlucht Het doel van het Gelders Energie Akkoord is het realiseren van de doelstellingen van het Na onaal Energieakkoord, vertaald naar de Gelderse maat en ambi e. Wanneer de na onale doelstellingen worden verdeeld op basis van het aantal inwoners, dan neemt Gelderland een aandeel van 0,12 voor haar rekening en dat levert de volgende doelstellingen op: besparing van 1,5 % per jaar; 12 PJ besparing in finale energiegebruik van Gelderland; toename van aandeel hernieuwbare energieopwekking naar 14% in 2020; stijging van dit aandeel naar 16% in 2023; tenminste 1.800 banen te realiseren in de komende jaren. In dit hoofdstuk vindt u enkele algemene overzichten van uw provincie/regio/gemeente waarin het energieverbruik, de opwekking van hernieuwbare energie en de daarmee samenhangende investeringen en arbeid worden weergegeven. In de daarop volgende delen van de rapportage worden deze per sector nader uitgesplitst en toegelicht. Enkele kerncijfers van Gelderland 2010
2011
2012
2013
2014
Aantal inwoners per 1 januari
1.998.936
2.004.671
2.010.745
2.015.608
2.019.692
Huishoudens [huishoudens]
855.880
860.280
868.565
876.950
879.835
20.800
21.100
21.500
21.500
Gemiddeld inkomen per inwoner [euro] Bron: CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek
Pagina 5
SAMENVATTING Trendoverzicht energieverbruik hoofdsectoren Onderstaand een overzicht van de trend in energiegebruik van de vier hoofdsectoren en hernieuwbare warmte. Hernieuwbare warmte wordt separaat opgenomen, omdat deze energie geen onderdeel vormt van de energie die via het openbare gas- en elektriciteitsnet wordt geleverd. Voor hernieuwbare elektriciteit en biobrandstoffen geldt, dat deze onderdeel zijn van de geleverde elektriciteit via het openbare net ('groene stroom') en van de gebruikte voertuigbrandstof ('bijmenging'). Deze hoeven dus aan de verbruikszijde niet separaat in beeld te worden gebracht. In deel I worden deze totalen nader uitgesplitst. NB. Gebruik van hernieuwbare warmte die wordt getransporteerd over gemeentegrenzen kan in deze rapportage nog niet worden toegeschreven aan een bepaalde gemeente. Deze hernieuwbare warmte wordt in deze rapportage als warmtegebruik meegeteld in de gemeente waar deze warmte wordt geproduceerd. Dit speelt bijvoorbeeld bij de AVI in Duiven, die warmte levert aan meer gemeenten dan alleen Duiven. Het wel kunnen onderscheiden van deze geleverde warmte is een aandachtspunt voor de volgende rapportagecyclus.
Bron: Berekening o.b.v. meerdere bronnen, Optelling en waar nodig bijschatting o.b.v. CBS-gegevens, Modelmatige verdeling Nederlands totaal
Pagina 6
Trendoverzicht opgewekte hernieuwbare energie Onderstaand een overzicht van de trend in opgewekte hernieuwbare energie in de drie energiedragers warmte, elektriciteit en voertuigbrandstoffen. In deel II worden deze totalen nader uitgesplitst.
Trendoverzicht CO2-uitstoot als gevolg van energiegebruik Bovenstaande energiedragers (gas, elektriciteit, warmte en voertuigbrandstoffen) zijn met behulp van CO2-emissiefactoren omgerekend naar de corresponderende hoeveelheden uitgestoten CO2.
Pagina 7
Trendoverzicht percentages hernieuwbare energie Door bovenstaande hoeveelheden gebruikte energie en opgewekte hernieuwbare energie op elkaar te delen kunnen de percentages hernieuwbare energie bepaald worden. Er zijn in de Klimaatmonitor 2 manieren om het totale energiegebruik, en dus ook het percentage hernieuwbare energie te bepalen. De ene manier maakt gebruik van de totale gas- en elektriciteitsgebruiken, de andere manier maakt gebruik van een optelling van de subtotalen voor de hoofdsectoren. De achterliggende reden is dat in beide manieren vanwege de bedrijfsgevoeligheid van de informa e bepaalde gebruiken niet getoond mogen worden en dus onbekend zijn. Door 2 bepalingsmethoden te gebruiken is de kans het grootst dat een totaal energiegebruik (en dus een percentage hernieuwbare energie) bepaald kan worden. Tussen haakjes ziet u steeds via welke methode het totaal en dus het percentage is bepaald.
Trendoverzicht investeringen en arbeid gerelateerd aan de energietransitie Van een deel van de geïnstalleerde technieken is bepaald hoeveel investeringen en arbeid deze met zich mee hebben gebracht. Onderstaand een overzicht van de trend in totale investeringen en totale arbeid van de technieken waarvoor deze gegevens beschikbaar zijn. In deel III worden deze totalen nader uitgesplitst.
Pagina 8
DEEL I - ENERGIEGEBRUIK I.1 Gebouwde omgeving Het verduurzamen van het Gelderse vastgoed staat hoog op de agenda. In dit hoofdstuk vindt u de gestelde doelen, de trends in energiegebruik en andere relevante indicatoren en de inspanningen die gemeenten plegen ten behoeve van energiebesparing en verduurzaming van het energiegebruik in woningen, commerciële dienstverlening en maatschappelijke (publieke) dienstverlening.
I.1.1 Woningen Volgens de neergelegde ambities m.b.t. het verduurzamen van de woningmarkt moeten de investeringen in GEA de komende 6 jaar de volgende resultaten opleveren: Aanpakken van 35.000 woningen/jaar In 2020 minstens 100.000 Gelderse huishoudens voor een substantieel deel voorzien van lokaal opgewekte duurzame energie; Is in 2020 de huurvoorraad van 240.000 woningen van (gemiddeld) een label B. Hierbij is aangemerkt dat nieuwbouw als inspiratie dient bij deze doelstelling en volledig energieneutraal gerealiseerd moet worden (nul-op-de-meter, NOM). De ontwikkeling van de woningvoorraad: 2010
2011
2012
2013
2014
inwoners per 1 januari
1.998.936
2.004.671
2.010.745
2.015.608
2.019.692
woningen per 1 januari
816.894
822.186
845.215
859.962
869.362
koopwoningen
478.807
479.736
494.338
483.666
520.230
huurwoningen
331.092
336.784
328.779
340.889
335.746
sociale huurwoningen
238.603
235.916
233.981
92.489
100.868
94.798
6.498
7.163
6.596
woningen overige verhuur gereedgekomen nieuwbouwwoningen Bron: CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek
Pagina 9
Energieverbruik woningen Onderstaand ziet u de trends in het energieverbruik van woningen in uw gebied.
Bron: Berekening o.b.v. gem. per woning en aantal woningen, Rijkswaterstaat Modelmatige verdeling Ned. totaal, Extrapolatie gem. gasgebruik naar warmtewoning
Gasverbruik woningen Onderstaand ziet u de trends in het gasverbruik van alle woningen. Dit gasverbruik wordt ook temperatuurgecorrigeerd weergegeven. Dit houdt in dat de invloed van warmere en koudere seizoenen dan gemiddeld wordt gefilterd. De gasverbruiken worden zowel voor de totale woningvoorraad als gemiddeld voor alle woningen weergegeven. De gemiddelden worden vergeleken met het Nederlands gemiddelde. Gasverbruik totale woningvoorraad
Pagina 10
Gemiddeld gasverbruik woningen met een gasaansluiting Gemiddeld gasverbruik woningen met een gasaanlsuiting in vergelijking met Nederland. In de tweede grafiek ziet u de cijfers die zijn gecorrigeerd voor temperatuur.
Pagina 11
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. De gemiddelde gasverbruiken worden afgerond op 50 eenheden. Het gemiddelde gasverbruik van alle woningen wordt vermenigvuldigd met het aantal woningen op 1 januari van het betreffende jaar. De gasverbruiken worden gedeeld door de temperatuurcorrec efactor om het temperatuurgecorrigeerde gebruik te bepalen. De temperatuurgecorrigeerde gemiddelden worden vervolgens afgerond op 50 m3. In gemeenten waar ook woningen met warmtelevering aanwezig zijn, zijn twee gemiddelde gasverbruiken beschikbaar: Het gemiddelde gasverbruik van alle woningen (zowel woningen met een gas- als woningen met een warmteaansluiting); Het gemiddelde gasverbruik van de woningen met een gasaansluiting). Het eerste gemiddelde ligt in die gemeenten lager dan het laatste gemiddelde, omdat in het eerste geval het totale gasverbruik wordt gemiddeld over alle woningen, ook die met een warmteaansluiting. Voor het beleidsmatig beoordelen van het gemiddelde gasverbruik is het tweede gemiddelde relevant. 2010 2011 2012 2013 2014 Aantal woningen per 1 januari Gemiddeld gasgebruik alle woningen [m3]
816.894
822.186
845.215
859.962
869.362
2.050
1.600
1.650
1.800
1.300
Correctiefactor gemiddelde buitentemperatuur gasgebruik woningen [getal]
1,141000
0,921100
1,013500
1,067080
0,848680
Gemiddeld gasgebruik alle woningen (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
1.800
1.750
1.650
1.650
1.550
Totaal gasgebruik woningen [m3]
1.658.298.950 1.312.679.050 1.404.131.350 1.533.080.600 1.140.958.100
Totaal gasgebruik woningen (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
1.453.373.300 1.425.121.100 1.385.428.100 1.436.706.350 1.344.391.850
Aantal woningen met gasaansluiting (benadering)
806.613
811.873
834.976
846.014
855.265
Aantal woningen met warmtelevering (benadering)
10.281
10.313
10.239
13.948
14.097
Gemiddeld gasgebruik woningen met gasaansluiting [m3]
2.050
1.600
1.700
1.800
1.350
Gemiddeld gasgebruik woningen met gasaansluiting (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
1.800
1.750
1.650
1.700
1.550
Bron:
CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek Berekening o.b.v. gemiddelde alle woningen en aantal woningen
Taartdiagram warmtevoorziening woningvoorraad Onderstaand een uitsplitsing van de verschillende energiedragers die ingezet worden voor de verwarming van woningen.
Bron: Berekening o.b.v. gem. per woning en aantal woningen, Rijkswaterstaat Modelmatige verdeling Nederlands totaal, Inschatting o.b.v. kentallen
Pagina 12
Warmtelevering groot- en kleinverbruik De warmtecijfers in onderstaande tabel zijn uitgedrukt in WEQ (woning equivalenten) en vanuit deze WEQ’s omgerekend naar Giga Joules (GJ). De bron van de gegevens is Alliander DGO en voor Culemborg Warmtenet eigenaar Thermo Bello. Deze gegevens betreffen het gebruik van de warmte en niet de opwek. WEQ is een veel gebruikte term voor de doelstellingen met betrekking tot warmtelevering. In deze gegevens is geen onderscheid gemaakt tussen groot- en kleinverbruikers. Ook is geen opsplitsing gemaakt in gebruik in verschillende sectoren. In de volgende rapportage zal wel een uitsplitsing van groot- en kleinverbruik worden gemaakt, waarbij de warmteleveranciers worden benaderd als bron. De gegevens zijn uitgesplitst naar gemeenten. Het gebruik in Westervoort en Duiven is daarbij gesplitst naar rato van het aantal aangesloten woningen (30 om 70 %). De warmteleveringsgegevens zoals opgenomen bij woningen zijn een onderdeel van onderstaande cijfers. Project naam
Onderdeel van
Aantal WEQ GJ/jaar
Uitbreiding Bron
Duiven
Regio Arnhem Nijmegen 9.993
319.760 Beperkt
Westervoort Arnhem (Centrum, Schuytgraaf en Presikhaaf)
Leverancier
AVR afvalverbranding Duiven
Nuon
Regio Arnhem Nijmegen 4.283
137.040
Regio Arnhem Nijmegen 8.846
283.072 tot 12.000 AVR afvalverbranding Duiven
Nuon
Nijmegen (Waalsprong)
Regio Arnhem Nijmegen 3.830
122.560 tot 12.000 ARN afvalverbranding Weurt
Nuon
Ede - Kernhem
Ede-Wageningen
1.500
48.000
Beperkt
Nuon
Ede overig
Ede-Wageningen
2.500
80.000
tot 20.000 Bio-Energiecentrale
Bio Energie De Vallei
Wageningen Noord-West
Ede-Wageningen
800
25.600
Nihil
WKK gasgestookt
Nuon
1.439
46.048
2.500
Biomassa ketel
Ennatuurlijk
400
12.800
Onbekend
Elektrisch aangedreven warmtepomp
Thermobello
Apeldoorn Zuidbroek Thermobello
Culemborg
Bio-Energiecentrale
Pagina 13
Onderstaand ziet u de trends in het gemiddelde gasverbruik van de verschillende woningtypes, zowel niet als wel temperatuurgecorrigeerd.
Pagina 14
Elektriciteitsgebruik woningen Onderstaand ziet u de trends in het elektriciteitsgebruik van woningen. De elektriciteitsgebruiken worden zowel voor de totale woningvoorraad als gemiddeld weergegeven. Het gemiddelde wordt vergeleken met het Nederlands gemiddelde. Elektriciteitsgebruik totale woningvoorraad
Pagina 15
Elektriciteitsgebruik woningen gemiddeld
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. De gemiddelde elektriciteitsgebruiken worden afgerond op 50 eenheden. Deze gemiddelden worden vermenigvuldigd met het aantal woningen op 1 januari van het betreffende jaar.
Aantal woningen per 1 januari Gemiddeld elektriciteitsgebruik alle woningen [kwh] Totaal elektriciteitsgebruik woningen [kwh]
2010
2011
2012
2013
2014
816.894
822.186
845.215
859.962
869.362
3.450
3.450
3.350
3.300
3.200
2.836.818.000 2.847.349.850 2.850.334.350 2.853.858.450 2.786.257.500
Gemiddeld elektriciteitsgebruik appartement [kwh]
2.250
?
2.200
2.150
2.100
Gemiddeld elektriciteitsgebruik tussenwoning [kwh]
3.200
3.200
3.150
3.150
3.050
Gemiddeld elektriciteitsgebruik hoekwoning [kwh]
3.400
3.400
3.300
3.300
3.200
Gemiddeld elektriciteitsgebruik twee-onder-een-kap-woning [kwh]
4.000
4.000
3.950
3.850
3.750
Gemiddeld elektriciteitsgebruik vrijstaande woning [kwh]
4.650
4.700
4.600
4.500
4.400
Bron:
CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek Berekening o.b.v. gemiddelde alle woningen en aantal woningen
Pagina 16
Huur- en koopwoningen Onderstaand ziet u de totale en gemiddelde gas- en elektriciteitsgebruiken van huur- en koopwoningen. NB: De populatie huur- en koopwoningen verschilt van jaar op jaar, niet alleen omdat er sloop en nieuwbouw wordt gepleegd, maar ook omdat huurwoningen (kunnen) worden verkocht en koopwoningen te huur (kunnen) worden aangeboden. Omdat van een klein deel van de woningen de eigendomssitua e bekend is, is de som van het energiegebruik van de huur- en koopwoningen meestal niet gelijk aan het energiegebruik van alle woningen.
Pagina 17
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2013
2014
Totaal gasgebruik huurwoningen (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
468.351.000
427.838.000
Totaal gasgebruik huurwoningen [m3]
499.768.000
363.098.000
Totaal gasgebruik koopwoningen (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
908.350.000
918.283.000
Totaal gasgebruik koopwoningen [m3]
969.282.000
779.328.000
Gemiddeld gasgebruik huurwoningen (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
1.374
1.274
Gemiddeld gasgebruik huurwoningen [m3]
1.450
1.100
Gemiddeld gasgebruik koopwoningen (temperatuurgecorrigeerd) [m3]
1.878
1.765
Gemiddeld gasgebruik koopwoningen [m3]
2.000
1.500
Totaal elektriciteitsgebruik huurwoningen [kWh]
882.064.000
836.631.000
Totaal elektriciteitsgebruik koopwoningen [kWh]
1.834.940.000
1.910.271.000
Gemiddeld elektriciteitsgebruik huurwoningen [kwh]
2.600
2.500
Gemiddeld elektriciteitsgebruik koopwoningen [kwh]
3.800
3.650
Bron:
Berekening o.b.v. gemiddelde alle woningen en aantal woningen CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek
Hernieuwbare warmte door houtkachels in woningen Onderstaand ziet u de trend in het gebruik van hernieuwbare warmte door houtkachels in woningen. NB: Dit betre een scha ng, omdat het aantal houtkachels en de gebruikte hoeveelheid hout niet worden geregistreerd. Totaal gebruik hernieuwbare warmte door houtkachels
Pagina 18
Overige indicatoren woningen Energielabels Onderstaand ziet u de verdeling van de geregistreerde energielabels van woningen. NB: Deze registra e betre geen representa eve steekproef van de woningvoorraad, maar is het resultaat van registra e van het energielabel door de eigenaren van woningen op door hen bepaalde jds ppen en vanwege door hen bepaalde redenen (bv. verkoop of verhuur).
2010
2011
2012
2013
2014
A++
4
7
7
18
113
A+
38
53
76
323
880
A
3.687
5.090
6.762
9.902
13.934
B
11.607
16.744
21.492
28.767
38.238
C
35.139
45.890
53.897
64.447
75.178
D
30.335
37.842
44.201
50.987
55.938
E
15.393
19.027
21.624
23.958
26.036
F
7.673
9.885
11.539
12.400
13.063
G
2.926
3.693
4.179
4.362
4.524
Bron:
Registratiesysteem voor energielabels van gebouwen, RVO, bewerking door ABF Research
Pagina 19
Inspanningen voor verduurzamen van (bestaande) woningen Het verduurzamen van de woningbouw in Gelderland vraagt de inzet van vele spelers binnen en buiten de Gelderse arena. Hieronder een weergave van de inspanningen en ambities van de gemeente(n) om bij te dragen aan de doelstellingen van het (Gelderse) Energieakkoord. De kleurschakering in het onderstaande kaartje geeft het huidige inspanningsniveau van de gemeenten weer voor het verduurzamen van de woningbouw.
Pagina 20
In het volgende kaartje zijn het actuele (2014/2015) inspanningsniveau (‘doen we’) en de beleidsinten es (‘gaan we doen’) samengevoegd om het ambi eniveau van de gemeenten voor het verduurzamen van de woningbouw te visualiseren.
De data zijn a oms g uit de Lokale Energie Etalage (www.lokaleenergieetalage.nl) waar per gemeente alle vragen en antwoorden te vinden zijn. De mate van inspanning en ambi es van gemeenten is geïnventariseerd aan de hand van de zogeheten VNG Energie Enquête. De grijsgekleurde gemeenten hebben de Energie Enquête (nog) niet ingevuld. Wat betreft de mogelijke inspanningen van gemeenten voor het verduurzamen van de lokale woningvoorraad is onderscheid gemaakt in: Verankering in vigerend beleid (beleidskaders) (8 vragen) Communicatie/voorlichting (7 vragen) Financiële arrangementen (7 vragen) Regelgeving/normering (6 vragen) Verbinden en alliantievorming (6 vragen) Voor de visualisa e van inspanningen en ambi es van gemeenten op het niveau van de regio’s en provincie zijn de vragen per rol geclusterd en op zo’n manier gewaardeerd dat er per cluster maximaal en punten kunnen worden behaald. Op die manier wordt elk type inspanning gelijkwaardig meegewogen. De weergave van de mate van inzet (kleurschakering) is gebaseerd op de maximaal haalbare score, voor het thema wonen is dat dus 50 punten.
Pagina 21
Duurzaamheidsleningen Onderstaand ziet u het aantal leningen en het uitgeleende bedrag van zowel lokale, provinciale als de nationale duurzaamheids- c.q. energiebespaarleningen.
Aantal leningen lokale en/of provinciale duurzaamheidslening
2010
2011
2012
2013
2014
14
21
54
44
96
Aantal leningen Nationale Energiebespaarlening Geleend bedrag lokale en/of provinciale duurzaamheidslening [euro] Geleend bedrag Nationale Energiebespaarlening [euro] Bron:
89 180.494
222.883
390.371
379.551
846.912 1.098.536
Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn)
Pagina 22
I.1.2 Commerciële Dienstverlening (SBI G, H, I, J, K, L, M, N) Onder commerciële dienstverlening vallen de volgende branches: Groot- en detailhandel, reparatie van auto’s; Vervoer en Opslag (incl. railverkeer); Horeca; Informatie en communicatie; Financiële dienstverlening; Verhuur en verkoop van vastgoed; Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten; Administratieve en ondersteunende dienstverlening. Het streven van de thematafel energiebesparing bij bedrijven is dat alle bedrijven in Gelderland in 2020 alle erkende maatregelen conform de Wet Milieubeheer hebben getroffen. Energieverbruik Commerciële Dienstverlening Onderstaand ziet u de trends in het gas- en elektriciteitsgebruik van de Commerciële dienstverlening als geheel. Totaal gasverbruik van de commerciële dienstverlening
Totaal elektriciteitsgebruik van de commerciële dienstverlening
Pagina 23
Gasverbruik commerciële dienstverlening Onderstaand ziet u de trends in het gasverbruik van de afzonderlijke branches in de Commerciële dienstverlening. Deze gasverbruiken zijn niet temperatuurgecorrigeerd.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers van gasverbruik. Deze zijn afgerond op 1000. 2010 Groot- en detailhandel, reparatie van auto's (SBI G)
2013
2014
180.986.000 104.350.000 130.499.000 129.426.000
2011
2012
93.883.000
Vervoer en Opslag (SBI H)
27.808.000
24.549.000
29.800.000
33.505.000
32.523.000
Logies-, maaltijd- en drankverstrekking (Horeca, SBI I)
70.817.000
55.529.000
71.623.000
70.375.000
55.249.000
Informatie en communicatie (SBI J)
11.581.000
8.035.000
?
9.713.000
8.543.000
Financiële activiteiten en verzekeringen (SBI K)
27.651.000
21.879.000
30.361.000
22.837.000
16.608.000
Exploitatie van en handel in onroerend goed (SBI L)
30.728.000
22.790.000
27.273.000
22.816.000
17.726.000
Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (SBI M)
25.301.000
19.525.000
20.776.000
?
?
Administratieve en ondersteunende dienstverlening (SBI N)
10.360.000
?
9.339.000
9.560.000
7.678.000
Commerciële Dienstverlening
385.232.000 264.261.000 329.690.000 321.205.000 249.673.000
Commerciële dienstverlening (temperatuurgecorrigeerd)
337.626.643 286.897.188 325.298.471 301.013.045 294.189.895
Eenheid:
m3
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net Optelling en waar nodig bijschatting o.b.v. CBS-gegevens
Pagina 24
Elektriciteitsgebruik commerciële dienstverlening Onderstaand ziet u de trends in het elektriciteitsgebruik van de afzonderlijke branches in de commerciële dienstverlening.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers van elektriciteitsgebruik. Deze zijn afgerond op 1000. 2010 Groot- en detailhandel, reparatie van auto's (SBI G)
2011
2012
2013
2014
1.089.971.000 1.090.435.000 1.077.288.000 1.072.204.000 1.065.503.000
Vervoer en Opslag (SBI H)
471.245.000
481.157.000
470.894.000
503.061.000
502.203.000
Logies-, maaltijd- en drankverstrekking (Horeca, SBI I)
344.464.000
346.491.000
344.311.000
363.309.000
352.620.000
Informatie en communicatie (SBI J)
183.874.000
186.917.000
166.402.000
173.715.000
181.806.000
Financiële activiteiten en verzekeringen (SBI K)
177.973.000
171.343.000
166.030.000
149.039.000
166.353.000
Exploitatie van en handel in onroerend goed (SBI L)
177.565.000
179.473.000
156.694.000
155.931.000
150.558.000
Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten (SBI M)
131.741.000
127.785.000
129.229.000
127.187.000
117.146.000
72.078.000
65.670.000
59.635.000
65.599.000
?
Administratieve en ondersteunende dienstverlening (SBI N) Commerciële Dienstverlening Eenheid:
kWh
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net
2.648.911.000 2.649.271.000 2.570.483.000 2.610.045.000 2.603.394.000
Optelling en waar nodig bijschatting o.b.v. CBS-gegevens
Pagina 25
Gemeentelijke inspanningen voor verduurzamen van de commerciële dienstverlening Het terugdringen van het energiegebruik in de commerciële dienstverlening, veelal behorend tot het midden- en kleinbedrijf wordt vooral lokaal en regionaal opgepakt. Hieronder een schema sche weergave van de huidige (2014/2015) inspanningsniveau van de gemeenten gericht op het verduurzamen van het bedrijfsleven binnen hun invloedsfeer.
Pagina 26
In het volgende kaartje zijn het actuele (2014/2015) inspanningsniveau (‘doen we’) en de beleidsinten es (‘gaan we doen’) samengevoegd om het ambi eniveau van de gemeenten voor het verduurzamen van het lokale bedrijfsleven te visualiseren.
De data zijn a oms g uit de Lokale Energie Etalage (www.lokaleenergieetalage.nl) waar per gemeente alle vragen en antwoorden te vinden zijn. De mate van inspanning en ambi es van gemeenten is geïnventariseerd aan de hand van de zogeheten VNG Energie Enquête. De grijsgekleurde gemeenten hebben de Energie Enquête (nog) niet ingevuld. Wat betreft de mogelijke inspanningen van gemeenten voor het verduurzamen van lokale bedrijfsleven (commerciële dienstverlening) is onderscheid gemaakt in: Communicatie/voorlichting (6 vragen) Financiële arrangementen (6 vragen) Regelgeving en normering (7 vragen) verbinden en alliantievorming (6 vragen) Voor de visualisa e van inspanningen en ambi es van gemeenten op het niveau van de regio’s en provincie zijn de vragen per rol geclusterd en op zo’n manier gewaardeerd dat er per cluster maximaal en punten kunnen worden behaald. Op die manier wordt elk type inspanning gelijkwaardig meegewogen. De weergave van de mate van inzet (kleurschakering) is gebaseerd op de maximaal haalbare score, voor het thema commerciële dienstverlening is dat dus 40 punten.
Pagina 27
I.1.3 Publieke Dienstverlening (SBI O, P, Q, R, S, U) Onder publieke dienstverlening vallen de volgende branches: Openbaar bestuur, defensie en verplichte sociale verzekeringen; Onderwijs; Gezondheids- en welzijnszorg; Kunst, amusement en recreatie; Overige dienstverlening; Extraterritoriale organisaties en lichamen De implementa e van de Wet Milieubeheer geldt ook voor de publieke sector. Echter met de inrich ng van een Tafel ‘Voorbeeldige Overheid’ wordt er binnen het Gelders Energieakkoord een signaal gegeven dat de gewenste rol van de overheid eerder die van koploper dan volger is. Energieverbruik Publieke Dienstverlening Onderstaand ziet u de trends in het gas- en elektriciteitsgebruik van de Publieke dienstverlening als geheel. Totaal gasverbruik van de publieke dienstverlening
Totaal elektriciteitsgebruik Publieke dienstverlening
Pagina 28
Gasverbruik Publieke dienstverlening Onderstaand ziet u de trends in het gasverbruik van de afzonderlijke branches in de Publieke dienstverlening. Deze gasverbruiken zijn niet temperatuurgecorrigeerd.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers van gasverbruik. Deze zijn afgerond op 1000. 2010
2011
2012
2013
2014
Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen (SBI O)
96.092.000
68.306.000
86.661.000
60.325.000
44.602.000
Onderwijs (SBI P)
52.778.000
41.135.000
49.939.000
47.355.000
?
Gezondheids- en welzijnszorg (SBI Q)
130.379.000 109.719.000 135.828.000 130.362.000 104.161.000
Kunst, amusement en recreatie (SBI R)
37.128.000
?
36.313.000
39.448.000
30.337.000
Overige dienstverlening (SBI S)
36.378.000
29.507.000
35.198.000
32.407.000
27.349.000
8.000
?
?
?
?
Extraterritoriale organisaties en lichamen (SBI U) Publieke Dienstverlening
352.763.000 279.078.000 343.942.000 309.917.000 244.405.000
Publieke Dienstverlening (temperatuurgecorrigeerd)
309.170.026 302.983.389 339.360.631 290.434.644 287.982.606
Eenheid:
m3
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net Optelling en waar nodig bijschatting o.b.v. CBS-gegevens
Pagina 29
Elektriciteitsgebruik Publieke dienstverlening Onderstaand ziet u de trends in het elektriciteitsgebruik van de afzonderlijke branches in de Publieke dienstverlening.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers van elektriciteitsgebruik. Deze zijn afgerond op 1000. 2010
2011
2012
2013
2014
Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen (SBI O)
520.317.000
504.255.000
472.143.000
423.014.000
414.665.000
Onderwijs (SBI P)
190.478.000
197.677.000
210.244.000
203.911.000
206.958.000
Gezondheids- en welzijnszorg (SBI Q)
399.888.000
416.701.000
423.686.000
461.188.000
445.536.000
Kunst, amusement en recreatie (SBI R)
159.310.000
157.131.000
162.287.000
164.360.000
163.194.000
89.118.000
87.869.000
84.457.000
82.994.000
81.352.000
49.000
47.000
43.000
?
?
Overige dienstverlening (SBI S) Extraterritoriale organisaties en lichamen (SBI U) Publieke Dienstverlening
1.359.160.000 1.363.680.000 1.352.860.000 1.335.500.000 1.311.775.000
Eenheid:
kWh
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net Optelling en waar nodig bijschatting o.b.v. CBS-gegevens
Elektriciteitsgebruik Openbare verlichting Een onderdeel van de sector Overheid betre de openbare verlich ng van gemeenten en provincies. Onderstaand ziet u de trend in het elektriciteitsgebruik van de openbare verlichting, voor zover desbetreffende overheid toestemming voor publicatie heeft gegeven. 2013
2014
Gecalculeerd elektriciteitsgebruik Openbare Verlichting en VRI's [kWh]
?
?
Percentage elektriciteitsbesparing Openbare Verlichting en VRI's t.o.v. 2013 [%]
?
?
Bron:
Rijkswaterstaat Energiemonitoring OVL
Pagina 30
Elektriciteitsgebruik Rijkswaterstaat Een onderdeel van de sector Overheid betre Rijkswaterstaat. Onderstaand ziet u de trend in het elektriciteitsgebruik van Rijkswaterstaat, verdeeld in een aantal gebruiksfuncties.
2010
2011
2012
2013
29.292
28.992
60.558
35.477
2.188.733
2.137.698
2.135.910
541.211
kleine gebouwen Rijkswaterstaat
318.934
414.393
376.953
398.773
meetstations Rijkswaterstaat
166.356
145.643
129.102
141.180
6.969.558
7.218.550
7.171.939
6.267.049
138.980
151.567
105.890
102.296
bruggen en dammen Rijkswaterstaat kantoren Rijkswaterstaat
openbare verlichting en VRI's Rijkswaterstaat pompen en gemalen Rijkswaterstaat radarposten Rijkswaterstaat
66.024
83.400
63.730
52.590
2.284.838
1.985.102
2.000.472
1.912.946
22.248
26.664
12.685
4.680
1.023.685
1.060.352
1.274.404
1.160.183
vuurtorens Rijkswaterstaat
-
-
-
-
overig Rijkswaterstaat
-
-
-
-
sluizen en stuwen Rijkswaterstaat tunnels Rijkswaterstaat verkeerscentrales Rijkswaterstaat
Eenheid:
kWh
Bron:
Rijkswaterstaat Energiemonitoring Rijksoverheid
Pagina 31
Gemeentelijke inspanningen voor verduurzamen van maatschappelijk vastgoed Op weg naar een Klimaatneutraal Gelderland is het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed een belangrijk agendapunt voor de overheid. Hieronder een schematische weergave van de huidige (2014/2015) inspanningsniveau van de gemeenten gericht op het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed.
Pagina 32
In het volgende kaartje zijn het actuele (2014/2015) inspanningsniveau (‘doen we’) en de beleidsinten es (‘gaan we doen’) samengevoegd om het ambi eniveau van de gemeenten voor het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed te visualiseren.
De data zijn a oms g uit de Lokale Energie Etalage (www.lokaleenergieetalage.nl) waar per gemeente alle vragen en antwoorden te vinden zijn. De mate van inspanning en ambi es van gemeenten is geïnventariseerd aan de hand van de zogeheten VNG Energie Enquête. De grijsgekleurde gemeenten hebben de Energie Enquête (nog) niet ingevuld. Wat betreft de mogelijke inspanningen van gemeenten voor het verduurzamen van het maatschappelijk vastgoed (publieke dienstverlening) is onderscheid gemaakt in: Eigen gebouwen en organisatie (8 vragen) communicatie/voorlichting (7 vragen) financiële arrangementen (6 vragen) energiebewuste inrichting en inkoop (6 vragen) Voor de visualisa e van inspanningen en ambi es van gemeenten op het niveau van de regio’s en provincie zijn de vragen per rol geclusterd en op zo’n manier gewaardeerd dat er per cluster maximaal en punten kunnen worden behaald. Op die manier wordt elk type inspanning gelijkwaardig meegewogen. De weergave van de mate van inzet (kleurschakering) is gebaseerd op de maximaal haalbare score, voor het thema maatschappelijk vastgoed (publieke dienstverlening) is dat dus 40 punten.
Pagina 33
I.2 Landbouw, bosbouw en visserij (SBI A) LTO hee zowel landelijk als in Gelderland het Energieakkoord ondertekend. Zoals aangegeven in GEA pleit LTO ervoor dat alle agrarische bedrijven op korte termijn energieneutraal en op den duur zelfs energieleverend en/of klimaatneutraal zijn. Energiegebruik Landbouw, bosbouw en visserij (SBI A) Onderstaand ziet u de trends in het gas- en elektriciteitsgebruik van de Landbouw, bosbouw en visserij.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. Deze zijn afgerond op 1000. 2010
2011
2012
2013
2014
Gas geleverd aan Landbouw, bosbouw en visserij (SBI A) [m3]
303.309.000
268.154.000
307.112.000
311.209.000
252.046.000
Elektriciteitsgebruik Landbouw, bosbouw en visserij (SBI A) [kWh]
487.086.000
465.513.000
553.889.000
581.983.000
603.946.000
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net
Pagina 34
I.3 Industrie, Energie, Afval en Water (SBI's B, C, D, E en F) Ook hier geldt het streven dat alle bedrijven in Gelderland in 2020 alle erkende maatregelen hebben getroffen. Gelderland kent een flink aantal energie-grootgebruikers waarvoor sectorspecifieke afspraken gelden. Energiegebruik Industrie, Energie, Afval en Water Onderstaand ziet u de trends in het gasverbruik van de branches in de sector Industrie, Energie, Afval en Water. NB: Het gasverbruik van de branche Energieproduc e wordt niet getoond. Dit gas wordt grotendeels gebruikt voor elektriciteitsproduc e. De geproduceerde elektriciteit wordt reeds als elektriciteitsgebruik opgenomen in de gegevens.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. Deze zijn afgerond op 1000.
Gasgebruik Winning van delfstoffen (SBI B) Gas geleverd aan Industrie (SBI C) Gasgebruik Winning en distr. van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering (SBI E) Gasgebruik Bouwnijverheid (SBI F) Eenheid:
m3
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net
2010
2011
2012
2013
2014
389.000
110.000
?
132.000
98.000
714.302.000 671.603.000 682.060.000 660.703.000 593.420.000 7.040.000
6.116.000
9.779.000
?
8.824.000
25.011.000 20.126.000 23.247.000 22.811.000 16.655.000
Pagina 35
Onderstaand ziet u de trends in het elektriciteitsgebruik van de branches in de sector Industrie, Energie, Afval en Water.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. Deze zijn afgerond op 1000.
Winning van delfstoffen (SBI B) Industrie (SBI C)
2010
2011
2012
2013
2014
10.883.000
10.918.000
11.582.000
?
18.904.000
2.331.841.000 2.311.676.000 2.218.072.000 2.658.671.000 2.495.119.000
Productie en distr. van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht (SBI D)
80.489.000
73.445.000
82.012.000
?
?
Winning en distr. van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering (SBI E)
197.365.000
195.882.000
195.095.000
192.631.000
187.570.000
Bouwnijverheid (SBI F)
120.632.000
121.374.000
107.969.000
120.759.000
113.085.000
Eenheid:
kWh
Bron:
CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net
Pagina 36
I.4 Mobiliteit Hoewel mobiliteit binnen GEA als “een zeer belangrijke thema ek” wordt erkend zijn er vooralsnog geen meetbare doelen gesteld. Hieronder worden de trends met betrekking tot het energieverbruik in verkeer en vervoer in beeld gebracht alsmede de ontwikkelingen op het gebied van verschillende onderwerpen op het terrein van duurzame mobiliteit. Verbruik voertuigbrandstoffen Hieronder een weergave van de trends in verbruik van voertuigbrandstoffen in verkeer en vervoer en daarnaast enkele gegevens over de ontwikkelingen m.b.t. elektrische vervoer, deelauto’s en OV-gebruik. Vervolgens de inzet van (de) gemeente(n) voor het verduurzamen van mobiliteit. Tevens de ontwikkeling van de voorraad geregistreerde personen- en bedrijfsauto’s in uw gebied. 2010
2011
2012
2013
2014
personenautos per 1 januari
915.875
928.048
942.902
951.498
954.328
bedrijfsauto's per 1 januari
135.367
132.960
131.912
130.203
127.814
Bron:
CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek
Pagina 37
Energiegebruik vervoersmodaliteiten Onderstaand ziet u de trends in het energiegebruik van de aanwezige vervoersmodaliteiten op uw grondgebied.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. Deze zijn afgerond op 1 TJ. 2010
2011
2012
2013
wegverkeer totaal (diesel, benzine en LPG)
63.906
65.636
63.892
61.677
mobiele werktuigen (diesel, benzine en LPG)
4.413
4.592
4.402
4.324
binnen- en recreatievaart (diesel en benzine)
7.509
8.041
8.643
7.083
0
0
0
0
zeescheepvaart en visserij (diesel en stookolie) Eenheid:
TJ
Bron:
Berekening o.b.v. gegevens meerdere bronnen
Onderstaand ziet u de hoeveelheid afgenomen gasolie voor railverkeer per locatie. 2014 Arnhem
2.517.988
Nijmegen
102.346
Winterswijk
874.890
Zutphen
1.462.009
Eenheid:
liter
Bron:
Liandon Energy Consulting
Pagina 38
Wegverkeer Onderstaand ziet u de trends in het brandstofgebruik van het wegverkeer op uw grondgebied.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
Benzinegebruik wegverkeer (excl. snelwegen)
449.008.465
441.825.081
438.345.274
426.838.196
Benzinegebruik wegverkeer snelwegen
385.526.690
418.009.845
394.514.626
381.719.450
Dieselgebruik wegverkeer (excl. snelwegen)
377.602.633
364.207.485
355.929.226
344.003.004
Dieselgebruik wegverkeer snelwegen
591.674.125
631.813.954
621.062.504
597.894.320
LPG-gebruik wegverkeer (excl. snelwegen)
33.326.173
31.287.036
29.259.263
26.857.103
LPG-gebruik wegverkeer snelwegen
40.969.666
39.207.839
35.200.707
32.018.360
Benzinegebruik wegverkeer totaal
834.535.155
859.834.926
832.859.900
808.557.646
Dieselgebruik wegverkeer wegverkeer totaal
969.276.758
996.021.438
976.991.729
941.897.324
74.295.839
70.494.876
64.459.970
58.875.463
LPG-gebruik wegverkeer totaal Eenheid:
liter
Bron:
Berekening o.b.v. gegevens meerdere bronnen
Pagina 39
Overige indicatoren mobiliteit Aardgasvoertuigen Onderstaand ziet u de trends in aantallen geregistreerde aardgasvoertuigen op uw grondgebied.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2013
2014
personenauto's op aardgas (CNG)
543
616
lichte bedrijfsauto's op aardgas (CNG) (< 3500 kg)
261
270
zware bedrijfsauto's op aardgas (CNG) (> 3500 kg)
44
62
bussen op aardgas (CNG)
0
0
driewielauto's op aardgas (CNG)
0
0
motorfietsen op aardgas (CNG)
0
0
bromfietsen op aardgas (CNG)
0
0
848
948
voertuigen op aardgas (CNG) totaal Bron:
RDW - Rijksdienst voor het Wegverkeer
Pagina 40
Elektrische voertuigen Onderstaand ziet u de trends in aantallen geregistreerde elektrische voertuigen op uw grondgebied.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2013
2014
elektrische personenauto's (FEV)
168
327
plug-in hybride personenauto's (PHEV)
416
2.368
lichte elektrische bedrijfsauto's (< 3500 kg)
52
65
zware elektrische bedrijfsauto's (> 3500 kg)
0
0
51
76
0
0
elektrische driewielauto's elektrische bussen elektrische motorfietsen
15
18
elektrische bromfietsen
3.174
3.488
Bron:
RDW - Rijksdienst voor het Wegverkeer
Pagina 41
Deelauto's Onderstaand ziet u de trends in aantallen geregistreerde deelauto's op uw grondgebied.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers.
aantal deelauto's Bron:
2010
2011
2012
2013
2014
128
136
145
418
1.006
Kennisplatform Verkeer en Vervoer en Vereniging voor Gedeeld Autogebruik
Pagina 42
Laadinfrastructuur Onderstaand ziet u de trends in aantallen geregistreerde elektrische laadpalen en laadpunten op uw grondgebied.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
Aantal publieke snellaadpalen voor elektrische auto's
2014 0
Aantal publieke reguliere laadpalen voor elektrische auto's
255
Aantal semi-publieke snellaadpalen voor elektrische auto's
14
Aantal semi-publieke reguliere laadpalen voor elektrische auto's
430
Aantal publieke snellaadpunten voor elektrische auto's
0
Aantal publieke reguliere laadpunten voor elektrische auto's
441
Aantal semi-publieke snellaadpunten voor elektrische auto's
14
Aantal semi-publieke reguliere laadpunten voor elektrische auto's
486
Totaal aantal (semi)publieke laadpalen voor elektrische auto's Totaal aantal (semi)publieke laadpunten op laadpalen voor elektrische auto's Bron:
0
0
140
229
699
219
392
941
Diverse aanbieders laadpalen
Pagina 43
Modal split Onderstaand ziet u de trends in Modal Split (de aandelen gereisde kilometers in de verschillende vervoersmodaliteiten door uw bevolking).
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
auto (bestuurder)
51,4
51,2
53,0
52,3
auto (passagier)
25,3
23,6
20,5
22,6
trein
7,5
6,8
7,3
7,4
bus/tram/metro
1,6
2,4
1,7
1,6
fiets
7,1
7,6
7,7
7,4
lopen
2,8
2,4
2,6
2,5
Eenheid:
%
Bron:
CBS, Onderzoek Verplaatsingen in Nederland
Pagina 44
Onderstaand ziet u de trends in de gereisde kilometers in de verschillende vervoersmodaliteiten door uw bevolking.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
13,00
12,80
12,40
12,70
auto (passagier)
6,40
5,90
4,80
5,50
trein
1,90
1,70
1,70
1,80
bus/tram/metro
0,40
0,60
0,40
0,40
fiets
1,80
1,90
1,80
1,80
lopen
0,70
0,60
0,60
0,60
auto (bestuurder)
Eenheid:
miljard kilometer
Bron:
CBS, Onderzoek Verplaatsingen in Nederland
Pagina 45
Gemeentelijke inspanningen voor verduurzamen van mobiliteit Het verduurzamen van mobiliteit en transport vraagt een nauwe samenwerking tussen veel verschillende par jen op verschillende niveaus. In het kader van GEA wordt gewerkt aan een gemeenschappelijke transitieagenda. Inspanningsniveau gemeenten Provincie Hieronder een schematische weergave van de huidige (2014/2015) inspanningsniveaus van de gemeenten op het gebied van duurzame mobiliteit
Pagina 46
In het volgende kaartje zijn het actuele (2014/2015) inspanningsniveau (‘doen we’) en de beleidsinten es (‘gaan we doen’) samengevoegd om het ambi eniveau van de gemeenten voor het verduurzamen van de mobiliteit te visualiseren.
De data zijn a oms g uit de Lokale Energie Etalage (www.lokaleenergieetalage.nl) waar per gemeente alle vragen en antwoorden te vinden zijn. De mate van inspanning en ambi es van gemeenten is geïnventariseerd aan de hand van de zogeheten VNG Energie Enquête. De grijsgekleurde gemeenten hebben de Energie Enquête (nog) niet ingevuld. Wat betreft de mogelijke inspanningen van gemeenten op het gebied van duurzame mobiliteit is onderscheid gemaakt in: Regierol in de ruimtelijke ordening en verkeer & vervoer (beleidskaders) (6) Communicatie/voorlichting (6) Inrichting en beheer van de openbare ruimte (6) Regelgeving/normering (6) Eigen vervoer/voorbeeldfunctie (5) Voor de visualisa e van inspanningen en ambi es van gemeenten op het niveau van de regio’s en provincie zijn de vragen per rol geclusterd en op zo’n manier gewaardeerd dat er per cluster maximaal en punten kunnen worden behaald. Op die manier wordt elk type inspanning gelijkwaardig meegewogen. De weergave van de mate van inzet (kleurschakering) is gebaseerd op de maximaal haalbare score, voor het thema mobiliteit is dat dus 50 punten.
Pagina 47
DEEL II - OPWEKKING VAN HERNIEUWBARE ENERGIE In navolging van het landelijke Energieakkoord heeft het GEA de volgende doelen gesteld: 14% duurzame energie in 2020 (conform Energieakkoord) Gelderland heeft voor 2020 een opgave van 230.5 MW aan windenergie. Op dit terrein zijn de sleutelwoorden binnen het GEA ‘opschalen’ en ‘versnellen’. In dit deel van de rapportage de trends met betrekking tot de opwekking van hernieuwbare energie en de inspanningen van de gemeente(n) om deze aan te jagen. Opwekking van hernieuwbare energie Onderstaand ziet u de trends in de opwekking van hernieuwbare energie in drie verschillende energiedragers en getotaliseerd. In tegenstelling tot de gegevens met betrekking tot energiegebruik gaat het bij de gegevens met betrekking tot hernieuwbare energie grotendeels om scha ngen. De reden daarvoor is dat voor de meeste vormen van hernieuwbare energie geen meetgegevens van de daadwerkelijk opgewekte energie beschikbaar zijn. Van de meeste vormen van hernieuwbare energie zijn wel de opgestelde vermogens of andere karakteris eken per gemeente bekend. Op basis van deze karakteris eken kan een scha ng gemaakt worden van de daadwerkelijk opgewekte energie. Dit gebeurt door het Nederlandse totaal aan opgewekte energie, bijvoorbeeld de totale hoeveelheid wind- of zonne-energie, te verdelen over alle Nederlandse gemeenten naar rato van het per gemeente opgestelde vermogen, bijvoorbeeld het opgestelde vermogen aan windturbines en zonnepanelen. Deze methode wordt alloceren genoemd en is voor de meeste, maar niet alle, vormen van hernieuwbare energie mogelijk. In de bijlage staat uitgebreider beschreven hoe de methode werkt en welke karakteris eken als verdeelsleutel worden gebruikt.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
2014
12.182
11.855
11.448
9.544
?
elektriciteit alloceerbare opties
6.112
5.291
3.987
1.944
?
warmte alloceerbare opties
4.753
4.744
5.702
5.935
6.258
energie voor vervoer alloceerbare opties
1.317
1.820
1.758
1.666
energie alloceerbare opties
Eenheid:
TJ
Bron:
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal
Pagina 48
Percentages hernieuwbare energie Onderstaand ziet u de trends in de percentages hernieuwbare energie in drie verschillende energiedragers en getotaliseerd. Door de hoeveelheden gebruikte energie en opgewekte hernieuwbare energie op elkaar te delen kunnen de percentages hernieuwbare energie bepaald worden. Er zijn in de Klimaatmonitor 2 manieren om het totale energiegebruik, en dus ook het percentage hernieuwbare energie te bepalen. De ene manier maakt gebruik van de totale gas- en elektriciteitsgebruiken, de andere manier maakt gebruik van een optelling van de subtotalen voor de hoofdsectoren. De achterliggende reden is dat in beide manieren vanwege de bedrijfsgevoeligheid van de informa e bepaalde gebruiken niet getoond mogen worden en dus onbekend zijn. Door 2 bepalingsmethoden te gebruiken is de kans het grootst dat een totaal energiegebruik (en dus een percentage hernieuwbare energie) bepaald kan worden. Tussen haakjes ziet u steeds via welke methode het totaal en dus het percentage is bepaald.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
5,5
5,6
5,3
4,5
16,9
14,6
11,1
5,2
warmte (noemer via totalen)
4,4
4,8
5,5
5,7
energie voor vervoer alloceerbare opties
1,7
2,3
2,3
2,3
energie (noemer via optelling sectoren) elektriciteit (noemer via optelling sectoren)
Eenheid:
%
Bron:
Berekening o.b.v. gegevens meerdere bronnen
2014
6,8
Pagina 49
Hernieuwbare energie t.o.v. totaal energiegebruik Onderstaand ziet u het totale energiegebruik en de totale opgewekte hernieuwbare energie ten opzichte van elkaar.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers.
bekend energiegebruik via optelling sectoren (incl. duurzame warmte en snelwegen) hernieuwbare energie alloceerbare opties Eenheid:
TJ
Bron:
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal
2010
2011
2012
2013 2014
219.628
212.287
216.167
214.190
12.182
11.855
11.448
9.544
?
Pagina 50
Hernieuwbare elektriciteit t.o.v. totaal elektriciteitsgebruik Onderstaand ziet u het totale elektriciteitsgebruik en de totale opgewekte hernieuwbare elektriciteit ten opzichte van elkaar.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers.
bekend elektriciteitsgebruik via totaal woningen en totaal zakelijk hernieuwbare elektriciteit alloceerbare opties Eenheid:
TJ
Bron:
Berekening o.b.v. gegevens meerdere bronnen
2010
2011
2012
2013
2014
36.263
36.141
35.792
37.575
36.671
6.112
5.291
3.987
1.944
?
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal
Pagina 51
Hernieuwbare warmte t.o.v. totaal warmtegebruik Onderstaand ziet u het totale warmtegebruik en de totale opgewekte hernieuwbare warmte ten opzichte van elkaar.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010 bekend warmtegebruik (gas en (hern.) warmte) via totaal woningen en totaal zakelijk hernieuwbare warmte alloceerbare opties Eenheid:
TJ
Bron:
Berekening o.b.v. gegevens meerdere bronnen
2011
2012
2013
2014
107.613 97.835
103.443
103.577
92.315
5.702
5.935
6.258
4.753
4.744
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal
Pagina 52
Hernieuwbare energie in verkeer en vervoer t.o.v. totaal energiegebruik verkeer en vervoer Onderstaand ziet u het totale energiegebruik van verkeer en vervoer en de totale opgewekte energie in verkeer en vervoer ten opzichte van elkaar.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers.
bekend energiegebruik Verkeer en vervoer, incl. snelwegen, excl. railverkeer hernieuwbare energie voor vervoer alloceerbare opties Eenheid:
TJ
Bron:
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal
2010
2011
2012
2013
75.828
78.269
76.938
73.085
1.317
1.820
1.758
1.666
2014
Pagina 53
Hernieuwbare elektriciteit Onderstaand ziet u de trends in opwek van hernieuwbare elektriciteit via diverse technieken.
Bron: Rijkswaterstaat Modelmatige verdeling Nederlands en (multi)provinciaal totaal, Werkgroep Afvalregistratie Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2010
2011
2012
2013
2014
624
653
714
699
679
59
49
61
57
57
126
118
152
151
157
Decentrale elektr.productie uit verbranding biomassa hern. elektriciteit (tier 1)
1.599
822
530
358
?
Meestook elektr.centrales hern. elektriciteit (tier 1)
3.220
3.169
2.029
0
0
76
69
58
52
48
Waterkracht hern. elektriciteit genormaliseerd (tier 1)
175
172
174
174
177
Wind op land hern. elektriciteit genormaliseerd (tier 1)
210
199
182
237
303
23
39
89
215
347
Afvalverbrandingsinstallatie hern. elektriciteit (tier 1) Biogas covergisting hern. elektriciteit (tier 1) Biogas uit RWZI hern. elektriciteit (tier 1)
Stortgas hernieuwbare elektriciteit (tier 3)
Zonnestroom (tier 1) Eenheid:
TJ
Bron:
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal Werkgroep Afvalregistratie Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling (multi)provinciaal totaal
Pagina 54
Hernieuwbare warmte Onderstaand ziet u de trends in opwek van hernieuwbare warmte via diverse technieken.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers.
Afvalverbrandingsinstallatie hernieuwbare warmte (tier 1)
2010
2011
2012
2013
2014
891
849
843
778
861
Biogas RWZI hern. warmte (tier 1)
0
Biomassaketels bedrijven hern. warmte (tier 1)
898
1.048
1.159
Geothermie geproduceerde warmte (tier 3) Houtkachels woningen hernieuwbare warmte Houtskool hern. warmte (tier 1)
3.514
3.534
3.571
3.675
3.782
33
32
32
32
32
314
328
356
401
422
2
1
0
0
1
Meestook elektr.centrales hern. warmte (tier 1) Ondiepe bodemenergie hern. warmte utiliteitsbouw (WP, WKO) (tier 1) Stortgas hernieuwbare warmte (tier 3) Eenheid:
TJ
Bron:
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal NL Olie en Gasportaal Werkgroep Afvalregistratie
Pagina 55
Hernieuwbare energie in verkeer en vervoer Onderstaand ziet u de trends in gebruik van bijgemengde biobrandstoffen.
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers.
in wegverkeer (bijmenging, tier 1) mobiele werktuigen (bijmenging, tier 1) Eenheid:
TJ
Bron:
Rijkswaterstaat: Modelmatige verdeling Nederlands totaal
2010
2011
2012
2013
1.317
1.820
1.659
1.570
0
0
99
96
2014
Pagina 56
Gemeentelijke inspanningen op gebied van Hernieuwbare Energie Vele par jen werken op verschillende bestuurlijke niveaus aan het versnellen en opschalen van de produc e van hernieuwbare energie. Hieronder een indruk van de inspanningen van de gemeenten op dit gebied. Zie eveneens DEEL IV Energie Samenleving waarin gegevens over de ontwikkeling van lokale iniatieven op dit terrein. Inspanningsniveau gemeenten Provincie Hieronder een schematische weergave van het huidige (2014/2015) inspanningsniveau van de gemeenten op het gebied van hernieuwbare energie.
Pagina 57
In het volgende kaartje zijn het actuele (2014/2015) inspanningsniveau (‘doen we’) en de beleidsinten es (‘gaan we doen’) samengevoegd om het ambi eniveau van de gemeenten op het gebied van hernieuwbare energie met betrekking tot de opwek van hernieuwbare energie te visualiseren.
De data zijn a oms g uit de Lokale Energie Etalage (www.lokaleenergieetalage.nl) waar per gemeente alle vragen en antwoorden te vinden zijn. De mate van inspanning en ambi es van gemeenten is geïnventariseerd aan de hand van de zogeheten VNG Energie Enquête. De grijsgekleurde gemeenten hebben de Energie Enquête (nog) niet ingevuld. Wat betreft de mogelijke inspanningen van gemeenten voor het bevorderen van de productie van hernieuwbare energie is onderscheid gemaakt in: Regierol in visievorming en ruimtelijke ordening (beleidskaders) (8 vragen) Communicatie en het versterken draagvlak (8 vragen) Regelgeving en normering (6 vragen) Financiële arrangementen (6 vragen) Voorbeeldfunctie (7 vragen) Voor de visualisa e van inspanningen en ambi es van gemeenten op het niveau van de regio’s en provincie zijn de vragen per rol geclusterd en op zo’n manier gewaardeerd dat er per cluster maximaal en punten kunnen worden behaald. Op die manier wordt elk type inspanning gelijkwaardig meegewogen. De weergave van de mate van inzet (kleurschakering) is gebaseerd op de maximaal haalbare score, voor het thema Hernieuwbare Energie is dat dus 50 punten.
Pagina 58
DEEL III - INVESTERINGEN EN WERKGELEGENHEID Het versterken van de Gelderse economie en het creëren van structurele werkgelegenheid is een belangrijke mo vator om de krachten te bundelen rond het Gelderse Energieakkoord. Het GEA hee als ambi es gesteld dat de investeringen de komende 6 jaren 11.000 arbeidsjaren en 1.800 vol jdsbanen moeten opleveren, vooral in duurzaam bouwen en renoveren. En daaraan gekoppeld een extra omzet van 270 miljoen/jaar. In dit deel een overzicht van bestaande gegevens gerelateerd aan deze ambities. Investeringen en arbeid gerelateerd aan de energietransitie Van een deel van de geïnstalleerde technieken is bepaald hoeveel investeringen en arbeid deze met zich mee hebben gebracht. Onderstaand een overzicht van de trend in totale investeringen en totale arbeid van de technieken waarvoor deze gegevens beschikbaar zijn.
Onderstaand een overzicht van de trend in arbeid ten behoeve van de installatie van een aantal technieken.
Pagina 59
Onderstaand een overzicht van de trend in arbeid ten behoeve van het onderhoud van een aantal technieken.
Onderstaand een overzicht van de trend in investeringen in een aantal technieken.
Pagina 60
Onderstaand ziet u de daadwerkelijke cijfers. 2011 Arbeid t.b.v. installatie windturbines (jaarlijks) [FTE]
2012
2013
2014
0
0
0
117
Arbeid t.b.v. onderhoud windturbines (jaarlijks) [FTE]
21
21
21
31
Arbeid t.b.v. installatie zonnepanelen (jaarlijks) [FTE]
110
336
464
310
Arbeid t.b.v. onderhoud zonnepanelen (jaarlijks) [FTE]
3
8
18
26
Arbeid t.b.v. installatie groen gas vergisters (jaarlijks) [FTE]
0
32
0
27
Arbeid t.b.v. onderhoud groen gas vergisters (jaarlijks) [FTE]
-
2
2
4
116
9
24
66
69
100
10
20
3
4
6
Arbeid t.b.v. installatie biomassa installaties (jaarlijks) [FTE] Arbeid t.b.v. onderhoud biomassa installaties (jaarlijks) [FTE]
72
Arbeid t.b.v. installatie tank- en laadinfra (jaarlijks) [FTE] Arbeid t.b.v. onderhoud tank- en laadinfra (jaarlijks) [FTE] Totaal arbeid (jaarlijks) [FTE]
207
589
590
658
Investeringen in windturbines (jaarlijks) [miljoen euro]
0,0
0,0
0,0
21,7
Investeringen in zonnepanelen (jaarlijks) [miljoen euro]
13,2
40,5
55,9
37,3
0,0
2,1
0,0
1,8
13,2
1,0
2,7
0,7
1,4
Investeringen in groen gas vergisters (jaarlijks) [miljoen euro] Investeringen in biomassa installaties (jaarlijks) [miljoen euro] Investeringen in tank- en laadinfra (jaarlijks) [miljoen euro] Totaal investeringen (jaarlijks) [miljoen euro]
13,2
56,3
57,3
64,9
2
2
2
3
0,3
0,6
1,4
2,0
Onderhoudskosten groen gas vergisters (jaarlijks) [miljoen euro]
-
0,2
0,2
0,3
Onderhoudskosten biomassa installaties (jaarlijks) [miljoen euro]
6,0
5,5
5,7
8,3
0,2
0,3
0,4
Onderhoudskosten windturbines (jaarlijks) [miljoen euro] Onderhoudskosten zon PV (jaarlijks) [miljoen euro]
Onderhoudskosten tank- en laadinfra (jaarlijks) [miljoen euro] Bron:
berekening Rijkswaterstaat o.b.v. kentallen ECN
Pagina 61
DEEL IV - ENERGIEKE SAMENLEVING, EDUCATIE EN INNOVATIE ENERGIEKE SAMENLEVING GELDERLAND “Onder Energieke Samenleving verstaan wij de personen en par jen die van onderop werken aan de energietransi e. Dit kunnen zij doen vanuit verschillende situa es: vanuit de rela ef jonge lokale energie-ini a even, vanuit bestaande wijk- en dorpsontwikkeling, vanuit huurdersverenigingen of vanuit het reguliere verenigingsleven zoals bijvoorbeeld vanuit sportclubs die hun vereniging willen verduurzamen en kosten willen besparen.” [Bron: Tafel Energieke Samenleving, concept uitvoeringsplan] Hieronder een overzicht van de Gelderse coöperatieve en collectieve initiatieven voor zover bekend tot en met 2014: Lokale Projectcoöperatie Windcoöperatie energiecoöperatie [aantal] [aantal] [aantal] Apeldoorn
1
Arnhem
1
Berkelland
1
Brummen
1
Buren
1
Culemborg
1
Druten
1
Ede
Collectief project met crowdfunding [aantal]
Coöperatief of collectief gerealiseerd zonvermogen [kWpiek] 438,50
1
227,50 45,00
1
34,00
4 18,00 1
Geldermalsen
1
Lingewaard
1
Lochem
1
1
252,75
NederBetuwe
5
Nijmegen
1
Oost Gelre
1
1
1
Tiel
257,00 157,00
1
8,00
Voorst
1
100,00
Wageningen
2
382,00
Winterswijk
1
Zutphen
1
Totaal Bron:
17
7
2
7
1.919,75
Lokale Energie Monitor 2015
HierOpgewekt is het kennispla orm voor lokale duurzame energie ini a even en ini a efnemer van de LokaleEnergie Monitor. De lokale Energie Monitor 2015 is de eerste in zijn soort. Deze rapportage zal vanaf heden jaarlijks herhaald worden en via www.hieropgewekt.nl beschikbaar worden gesteld. In de toekomst komen de data wellicht eveneens via de Klimaatmonitor beschikbaar waardoor het in een volgende rapportage mogelijk wordt de gegevens per gemeente en regio in kaart te brengen. NB – 1. De lijst met ‘initiatieven zonder rechtsvorm’ is niet volledig en zal in de loop van 2016 worden aangevuld. NB – 2: Leden aantallen zijn (indien gemeld) bij HierOpgewekt bekend. Actuele informa e hierover is echter (nog) niet openbaar, daarvoor dient toestemming van de coöperaties/ initiatieven te worden gevraagd. Klantenaantallen (bij energieleveranciers) zijn in het algemeen niet bekend daar dit bedrijfsgevoelige informatie betreft; NB – 3: De werkgebieden van sommige coöperaties zijn groter dan alleen hun vestigingsgemeente.
Pagina 62
TOT SLOT Deze rapportage gee de nulme ng aan van indicatoren voor het Gelders Energieakkoord. De waarden van de indicatoren zijn verzameld bij verschillende bronnen. Het was met nadruk de opdracht van de Tafel Monitoring om de resultaten van de nulmeting zo objectief mogelijk weer te geven, zonder analyses, interpretaties en duidingen. Om binnen het Gelders Energieakkoord te kunnen werken met een éénduidige nulme ng is er voor gekozen om de data op een zeker moment te “bevriezen”, het moment van de nulme ng. Waarden die op dat moment niet beschikbaar waren bij de Tafel Monitoring, zijn niet meegenomen in de nulme ng rapportages. Dit betre onder meer gegevens het energiegebruik van Defensie en een deel van gemeentelijk vastgoed. Daarbij is het nog niet gelukt om binnen de sector Landbouw de gegevens van het energiegebruik met hulp van LTO uit te splitsen naar Intensieve dierhouderijen, Extensieve dierhouderijen en Akkerbouw & tuinbouw. Voor sommige indicatoren was het wel mogelijk om een schatting te geven voor de betreffende indicator. Dit is dan in de toelichting bij de betreffende indicator aangegeven. Het verzamelen van ontbrekende waarden door de Tafel Monitoring zal doorgaan na het moment van bevriezen. Daarbij zal ook de inzet van meerdere actoren naast gemeenten (‘response’ data) voor zover wenselijk, nader in kaart worden gebracht. Deze waarden zullen in een volgende rapportage gepubliceerd worden.
Pagina 63
BIJLAGE 1: TOELICHTING BIJ GRAFIEKEN EN TABELLEN LEGENDA In de tabellen in het hoofdrapport kunnen, naast concrete getallen, de volgende waarden voorkomen: Lege cel: dit houdt in dat (nog) geen gegevens beschikbaar zijn; ‘?’: dit houdt in dat wel gegevens beschikbaar zijn, maar dat deze, bv. vanwege bedrijfsgevoeligheid of privacyrichtlijnen, niet gepubliceerd mogen worden; ‘-‘: niet van toepassing, bijvoorbeeld het elektriciteitsgebruik van vuurtorens van Rijkswaterstaat is in Gelderland niet van toepassing, omdat in Gelderland geen vuurtorens (van Rijkswaterstaat) aanwezig zijn.
BEGRIPPEN Onderstaand in alfabetische volgorde een toelichting op een aantal begrippen uit het bijschrift van grafieken en tabellen. Alloceren, alloceerbare opties In tegenstelling tot de gegevens met betrekking tot energieverbruik gaat het bij de gegevens met betrekking tot hernieuwbare energie grotendeels om scha ngen. De reden daarvoor is dat voor de meeste vormen van hernieuwbare energie geen meetgegevens van de daadwerkelijk opgewekte energie beschikbaar zijn. Van de meeste vormen van hernieuwbare energie zijn wel de opgestelde vermogens of andere karakteris eken per gemeente bekend. Op basis van deze karakteris eken kan een scha ng gemaakt worden van de daadwerkelijk opgewekte hernieuwbare energie. Rijkswaterstaat doet dit door het Nederlandse totaal aan opgewekte energie (bijvoorbeeld de totale hoeveelheid wind- of zonne-energie) te verdelen over alle Nederlandse gemeenten naar rato van het per gemeente opgestelde vermogen (bijvoorbeeld het opgestelde vermogen aan windturbines en zonnepanelen). Deze methode wordt alloceren genoemd en is voor de meeste, maar niet alle, vormen van hernieuwbare energie mogelijk. In bijlage 3: Bepalingsmethode Hernieuwbare Energie staat uitgebreider beschreven hoe de methode werkt en welke karakteris eken als verdeelsleutel worden gebruikt. Alloceerbare op es zijn die hernieuwbare energie-op es, waarvoor met deze methode scha ngen kunnen worden gemaakt. Sommige op es, zoals zonnewarmte, zijn niet alloceerbaar, omdat er geen informatie per gemeente beschikbaar is die als verdeelsleutel gebruikt kan worden. Houtkachels Binnen de huishoudelijke houtkachels kunnen drie soorten worden onderscheiden: open haarden, inzethaarden en vrijstaande kachels. De laatste twee groepen worden veel vaker gebruikt (spa e) en hebben een hoger rendement. Het aantal openhaarden en inzethaarden daalt, terwijl het aantal vrijstaande kachels s jgt. De sterke toename van het aantal vrijstaande kachels en het intensieve gebruik van deze kachels verklaren de groei van het totale houtverbruik. De laatste jaren s jgt ook de toepassing van pelletkachels in woningen. Laadpalen en laadpunten Laadpalen zijn voorzieningen waarmee een elektrische auto kan worden opgeladen. Een laadpaal kan één of meer laadpunten (‘stopcontacten’) beva en, waardoor per laadpaal één of meer auto’s opgeladen kunnen worden. Noemer via optelling sectoren en noemer via optelling totalen Door de hoeveelheden gebruikte energie en opgewekte hernieuwbare energie op elkaar te delen kunnen de percentages hernieuwbare energie bepaald worden. Er zijn in de Klimaatmonitor twee manieren om het totale energiegebruik en dus ook het percentage hernieuwbare energie te bepalen. De eerste manier maakt gebruik van de totale gas- en elektriciteitsgebruiken, de tweede manier maakt gebruik van een optelling van de subtotalen voor de hoofdsectoren. De achterliggende reden is dat in beide manieren vanwege bedrijfsgevoeligheid van de informa e bepaalde gebruiken niet getoond mogen worden en dus onbekend zijn. Door twee bepalingsmethoden te gebruiken is de kans het grootst dat minstens één van deze methoden een totaal energiegebruik (en dus een percentage hernieuwbare energie) als resultaat hee . Tussen haakjes ziet u steeds via welke methode het totaal energiegebruik en dus het percentage hernieuwbare energie is bepaald. Noemer verwijst daarbij naar het getal dat in de deling ‘onder de streep’ staat. NOM, nul op de meter Bij een Nul-op-de-meter-gebouw wordt naar alle energiegebruiken gekeken die op de meters in het gebouw zichtbaar worden. Voor woningen zijn dit de gebouwgebonden en huishoudelijke gebruiken, voor u liteitsgebouwen de gebouwgebonden gebruiken en gebruiken voor de bedrijfsprocessen (ICT, restaura eve voorzieningen, enz.). Door allerlei maatregelen voor energiebesparing en duurzame energieopwekking wordt er per saldo op jaarbasis geen energie van het energienet afgenomen, zodat er ne o ‘0 op de meter’ staat. Publieke en semipublieke laadpalen De laadpalen voor elektrische auto’s kunnen verdeeld worden in publieke en semi-publieke laadpalen. Publieke laadpalen zijn laadpalen op of aan de openbare weg. Semipublieke laadpalen staan niet op of aan de openbare weg, maar zijn wel algemeen toegankelijk, bijvoorbeeld doordat ze staan op de parkeerplaats van publiekstrekkers als stadions en beursgebouwen. Reguliere en snellaadpalen Snellaadpalen zijn in staat om in korte jd de accu van elektrische voertuigen op te laden. Snellaadpalen zijn in tegenstelling tot reguliere laadpalen in staat om een voertuig binnen een half uur van voldoende elektrische energie (ca. 25 kWh) te voorzien. Een snellaadpaal moet vanwege de korte laad jd een elektrisch vermogen van ca. 50 kW kunnen leveren. De voedingsspanning is 400 tot 500 V gelijkstroom en de stroom kan maximaal 125 ampère worden.
Pagina 64
Scope-indeling (scope 1, scope 2, scope 3) De in de Klimaatmonitor beschikbare gegevens kunnen op verschillende manieren worden afgebakend naar gemeenten. Dit speelt met name waar het gaat om verkeer en vervoer. In het Greenhouse Gas (GHG) Protocol zijn daartoe de zogenaamde scopesontwikkeld, manieren om systeemgrenzen af te bakenen, die door Rijkswaterstaat gebruikt worden om duidelijk te maken op welke afbakening bepaalde gegevens zijn gebaseerd. Scope 1 betre energiegebruik en CO2-emissies die op het grondgebied van een gemeente plaatsvinden. Voorbeelden zijn het verbranden van aardgas in een verwarmingsketel in een woning in de desbetreffende gemeente of het verbranden van voertuigbrandstof door een voertuig op een weg in de desbetreffende gemeente. Deze emissies worden ook wel directe emissies genoemd. Scope 2 betre energiegebruik en CO2-emissies, waarbij de opwekking van de energie buiten het grondgebied van de gemeente plaatsvindt, maar waarbij de uit die opwekking resulterende energie wel binnen de gemeente gebruikt wordt. Een voorbeeld is het gebruik van elektriciteit uit het openbare net: deze elektriciteit is een mix van elektriciteit die wordt opgewekt in diverse elektriciteitscentrales, windparken, afvalverbrandingsinstalla es, enz. die grotendeels niet in de desbetreffende gemeente staan, maar hun elektriciteit wel aan de desbetreffende gemeente leveren. Deze emissies worden ook wel indirecte emissies genoemd. Scope 3 tenslo e betre energiegebruik en CO2-emissies die elders in de keten plaatsvinden als gevolg van ac viteiten in de desbetreffende gemeente. Een voorbeeld is de verwerking van afval of rioolwater die in een gemeente wordt geproduceerd, maar in een andere gemeente (waar de afvalverwerkingsinstalla e of rioolwaterzuiveringsinstalla e staat) wordt verwerkt. Een ander voorbeeld is het energiegebruik en de CO2-emissie als gevolg van verkeer en vervoer door inwoners van een gemeente in een andere gemeente of zelfs in het buitenland, zoals grensoverschrijdend forensenverkeer of vakan ereizen. Deze emissies worden ook wel ketenemissies genoemd. Door de toevoeging van scope 1 aan het energiegebruik van afvalverwerking is dus af te lezen dat het gaat om de verwerking van afval, dat a oms g kan zijn uit meerdere gemeenten, op het grondgebied van de desbetreffende gemeente. Door de toevoeging van scope 3 is af te lezen dat het gaat om de verwerking van het afval uit de desbetreffende gemeente, elders in het land, of zelfs in het buitenland. Door de toevoeging van scope 1 aan het energiegebruik van verkeer en vervoer is af te lezen dat het gaat om verkeer en vervoer op het grondgebied van de desbetreffende gemeente, door inwoners maar ook door reizigers en transporteurs uit andere gemeenten of zelfs uit andere landen. Tiers (tier 1, tier 2, tier 3) De in de Klimaatmonitor beschikbare gegevens worden ingedeeld in drie niveaus van nauwkeurigheid, zogenaamde ers. Tier 1 is het minst nauwkeurige niveau. Bij er 1 wordt gebruik gemaakt van landelijke totalen die via een verdeelmodel/¬verdeelsleutels worden verdeeld over gemeenten. Bijvoorbeeld de verdeling van de Nederlandse emissies van wegverkeer o.b.v. een verkeersmodel met verkeersintensiteiten. Tier 2 maakt gebruik van lokale data die worden vermenigvuldigd met kentallen. Bijvoorbeeld een lokaal ingezamelde stroom huishoudelijk afval die vermenigvuldigd wordt met een kental voor die afvalstroom. Tier 3-gegevens tenslo e zijn gebaseerd op individuele metingen. Bijvoorbeeld de meterstanden van gas- en elektriciteitsmeters. Tier 3 gegevens zijn het meest nauwkeurig. WEQ, woningequivalent Een WEQ, woningequivalent, is een veelgebruikte term met betrekking tot warmtelevering. Een WEQ is gelijk aan 32 GJ warmte per jaar. WKO WKO is de a or ng voor Warmte- en Koude Opslag. WKO is een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem. De techniek wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen en/of te koelen. Watervoerende lagen in de bodem laten zich uitstekend gebruiken om warmte en koude in op te slaan. In de zomer gebruikt men het koele grondwater om gebouwen te koelen. Tegelijker jd slaat men het opgewarmde water op in de bodem totdat het in de winter wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen. Het koelen met grondwater kan direct plaatsvinden. Voor verwarming wordt een warmtepomp op de bron aangesloten. In de prak jk zijn met deze techniek besparingen van 95% op koeling en 40-50% op verwarming mogelijk in vergelijking met traditionele koeling of verwarming van een ruimte. WP WP is de a or ng voor Warmtepomp. Een warmtepomp is een apparaat dat warmte verplaatst en op een hoger temperatuurniveau brengt door middel van arbeid (compressie). De meest voorkomende toepassing, naast huishoudelijke apparaten zoals koelkast en vriezer, is in de woningbouw en u liteitsbouw waar de warmtepomp wordt gebruikt voor ruimteverwarming en koeling en bij woningbouw voor het aanmaken van warm tapwater. In die toepassing wordt de warmtepomp gezien als een vorm van hernieuwbare energie waarbij lage temperatuur-omgevingswarmte uit de bodem of de lucht wordt gebruikt voor verwarmingsdoeleinden op een hoger temperatuurniveau. Zakelijk Het totaal van alle gas- en elektriciteitsverbruiken die geen woning betreffen. In de Klimaatmonitor zijn gas- en elektriciteitsverbruiken beschikbaar van woningen en van alle andere energieverbruikers (zoals commerciële en publieke dienstverlening, industrie en landbouw). Het totaal van alle energieverbruikers die geen woningen betreffen duidt Rijkswaterstaat aan met zakelijk.
Pagina 65
BIJLAGE 2: DATABRONNEN EN BEWERKINGSMETHODEN Toelichting Onderstaand in alfabe sche volgorde een toelich ng op de bronvermeldingen uit de hoofdtekst. In sommige gevallen is dat een beschrijving van de bewerking door Rijkswaterstaat van data van de originele bronnen (zoals CBS). ABF Research (www.abfresearch.nl) ABF Research ondersteunt besluitvorming van publieke en private klanten met informa e, onderzoek en advies op het gebied van maatschappelijke thema's. De dienstverlening van ABF Researchbestaat uit maatwerkoplossingen en uit kant-en-klare producten in de vorm van sta s eken, prognoses, rapportages, databestanden en informatiesystemen. ABF heeft in samenwerking met Rijkswaterstaat het format voor de basisrapporten Nulmeting geautomatiseerd. Berekening o.b.v. gegevens meerdere bronnen Sommige gegevens in de Klimaatmonitor worden gegenereerd door het combineren van gegevens uit verschillende bronnen. Bijvoorbeeld: het delen van een bepaalde indicator door het aantal inwoners om de gemiddelde waarde per inwoner te bepalen. Of het omrekenen van een energiestroom met een bepaalde natuurkundige grootheid naar een andere eenheid (bijvoorbeeld van m3 of kWh naar TJ). Berekening o.b.v. gemiddelde per woning en aantal woningen CBS publiceert het gemiddelde gas- en elektriciteitsgebruik van alle woningen (afgerond op 50 eenheden) en het totaal aantal woningen. Rijkswaterstaat bepaalt de totale gas- en elektriciteitsgebruiken door het gemiddelde gebruik van alle woningen te vermenigvuldigen met het totale aantal woningen in de gemeente per 1 januari van een bepaald jaar. Cijfers voor totaal energiegebruik die gebruik maken van “totaal aantal woningen” kunnen om een aantal redenen afwijken van het werkelijke totaal: (1) In het totaal aantal woningen kunnen ook woningen aanwezig zijn die leeg staan. Deze woningen hebben een lager dan gemiddeld energieverbruik en worden dus deels ten onrechte meegeteld in het totaal. Dit aantal leegstaande woningen en hun (lagere) energieverbruik is per gemeente niet bekend. Er kan dus niet voor het lagere energiegebruik van leegstaande woningen worden gecorrigeerd; (2) In het totaal aantal woningen kunnen ook woningen aanwezig zijn die geen aardgas gebruiken, maar bijvoorbeeld propaangas of een warmtepomp. Deze woningen kunnen een ander energieverbruik hebben dan de woningen die aardgas gebruiken, wat kan leiden tot een afwijking naar boven of beneden. Echter, omdat deze woningen wel energie en soms zelfs fossiel gas (maar met een iets andere energie-inhoud dan aardgas) gebruiken, is deze afwijking klein en daardoor minder relevant. Er kan niet voor deze afwijking worden gecorrigeerd, omdat de aantallen woningen en hun alternatieve energiegebruik niet bekend zijn; (3) Gedurende het jaar kunnen woningen worden gebouwd en gesloopt. Deze gegevens worden verwerkt in het woningaantal per 1 januari van het volgende jaar. Gedurende het jaar zijn deze mutaties niet per gemeente bekend; (4) De afronding op 50 eenheden door CBS zelf kan ook leiden ook tot een afwijking van het werkelijke totaal. Voor aardgas is de afrondingsfout in Gelderland 1,6 % (afronding op 50 is een maximale afwijking van 25 op een gemiddeld gasverbruik van 1550) , voor elektriciteit 0,8 % (afronding op 50 is een maximale afwijking van 25 op een gemiddeld elektriciteitsgebruik van 3200). Deze afrondingsfout kan per jaar en per gemeente leiden tot een onderschatting of een overschatting. Bovenstaande situa es (1) en (2) kunnen leiden tot een overscha ng van het totaalgebruik van met name aardgas. Situa e (1) kan leiden tot een overscha ng van het gebruik van elektriciteit. Situa e (2) hee geen invloed op de berekening van het gebruik van elektriciteit, ervan uitgaande dat prak sch alle bewoonde woningen zijn aangesloten op het elektriciteitsnet en elektriciteit gebruiken en/of uitwisselen met het net, al is het maar voor verlich ngsdoeleinden. Situa e (3) kan leiden tot een onderschatting van het energieverbruik omdat gemiddeld gesproken de woningvoorraad groeit. Ne o kan een overscha ng van het totaal gasverbruik over blijven van gemiddeld ca. 3 %, volgens CBS. Deze overscha ng wisselt per gemeente en is a ankelijk van het aantal leegstaande, nieuwgebouwde en gesloopte woningen gedurende het jaar in die bepaalde gemeente. Voor het elektriciteitsgebruik zijn de over- en onderscha ng van gelijke ordegroo e. De berekeningsmethode en de oorzaken van mogelijke onder- en overscha ng blijven door de jaren heen gelijk. Ook is er sowieso al een vergelijkbare afrondingsfout in de gepubliceerde gemiddelden aanwezig vanwege situa e (4). Daarom hee het hanteren van deze berekeningsmethode weinig of geen significante invloed op de gepresenteerde trends in gas- en elektriciteitsgebruik. In het totaal aantal woningen zijn ook woningen aanwezig die geen aardgas gebruiken maar warmte geleverd krijgen via een warmtenet (‘warmtewoningen’). In gemeenten waar warmtewoningen zijn, is dat door CBS al verdisconteerd in het gemiddelde aardgasverbruik van alle woningen. Daardoor leidt dit niet tot een afwijking in de berekende totale gasverbruiken in die gemeenten volgens de methode zoals bovenstaand beschreven. CBS publiceert het percentage warmtewoningen, mits hoger dan 5 % van het totaal aantal woningen in de betreffende gemeente. Dit geldt voor 4 gemeenten in Gelderland: Arnhem, Culemborg, Duiven en Westervoort. Dit percentage wordt door CBS afgerond op 1 cijfer achter de komma. Rijkswaterstaat gebruikt dit percentage om het aantal warmtewoningen te berekenen, door dit percentage te vermenigvuldigen met het totaal aantal woningen in die gemeente. Op verzoek van het Gelders Energie Akkoord (GEA) trekt Rijkswaterstaat het aantal warmtewoningen vervolgens af van het totaal aantal woningen om een scha ng van het aantal gaswoningen op aardgas (‘gaswoningen’) te verkrijgen. Deze scha ng van de ‘gaswoningen’ wijkt af van het werkelijke aantal, omdat een gering aantal woningen geen aardgas gebruikt, maar ook geen warmtelevering krijgt. Voorbeelden zijn woningen die propaangas of een warmtepomp gebruiken voor ruimteverwarming. In feite gee het a rekken van de warmtewoningen van het totaal aantal woningen, het aantal woningen weer dat geen warmte geleverd krijgt. De afwijking van het daadwerkelijk aantal gaswoningen is naar scha ng van Rijkswaterstaat qua ordegroo e vergelijkbaar met de afrondingsfout die al ontstaat door het afronden van het gepubliceerde percentage warmtewoningen op 1 cijfer achter de komma. Daarnaast wijkt de scha ng van het aantal gaswoningen af in gemeenten waar het percentage woningen met warmtelevering minder dan 5 % is, omdat in die gemeenten door CBS geen percentage warmtewoningen wordt gepubliceerd. Deze afwijking kan oplopen tot 5 %.Voor zover bekend bij Rijkswaterstaat speelt dit in Gelderland alleen in gemeente Wageningen.
Pagina 66
CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek Het CBS hee tot taak het verzamelen en bewerken van gegevens met als doel het publiceren van sta s eken ten behoeve van prak jk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de na onale (officiële) sta s eken is het CBS ook belast met de produc e van Europese (communautaire) sta s eken. De informa e die het CBS verscha gaat van macro-economische gegevens tot informa e op huishouden niveau. Jaarlijks houdt het CBS ook enquêtes onder consumenten en bedrijven om de informatie die men heeft zo actueel mogelijk te houden. CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net CBS levert cijfers over de levering van elektriciteit en aardgas aan bedrijven en instellingen. Het gaat daarbij om de levering via het openbare net, inclusief de levering via het openbare net aan bedrijvenne en. Door bedrijven zelf geproduceerde elektriciteit die wordt ingezet voor eigen gebruik is dus niet in deze cijfers opgenomen. Door bedrijven voor elektriciteits¬produc e gebruikt gas (voor eigen gebruik en/of gebruik door derden) is ook in deze cijfers opgenomen, waardoor het geleverde gas niet in alle gevallen overeenkomt met het finale gasgebruik van het bedrijf. Dit is met name het geval in de Industrie en in de Landbouw, en in mindere mate in de Gezondheidszorg, waar enkele ziekenhuizen een WarmteKrachtKoppeling (WKK) in bedrijf hebben. De gegevens zijn uitgesplitst naar bedrijfstak (Standaard Bedrijfs Indeling, SBI) en regio (gemeenten en provincies). De cijfers zijn berekend op basis van gegevens uit de aanslui ngenregisters van de beheerders van de openbare ne en van elektriciteit en aardgas. Van alle netbeheerders in Nederland zijn gegevens verkregen. CBS levert bovenstaande gegevens in duizendtallen, waardoor een afrondingsfout ontstaat van maximaal 500 eenheden. Rijkswaterstaat vermenigvuldigt deze cijfers weer met 1000 om te komen tot aantallen. CBS Onderzoek Verplaatsingen in Nederland Het doel van het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OViN) is het in kaart brengen hoe en wanneer de Nederlandse bevolking deelneemt aan het verkeer. Deze informa e is belangrijk bij het ontwikkelen van het verkeers- en vervoersbeleid maar ook om inzicht te krijgen in de mobiliteitscijfers. Bij dit onderzoek wordt aan mensen gevraagd om voor één dag bij te houden waar ze die dag heen gaan. De deelnemers geven dan ook aan met welk vervoermiddel (bijvoorbeeld lopend, fiets, auto of trein) ze onderweg waren, waar de reis naar toe ging, het jds p van vertrek en aankomst en hoe ver het was (de afstand). Met de informa e van al deze mensen wordt berekend wat de mobiliteit in Nederland is, bijvoorbeeld hoeveel kilometers mensen in Nederland per dag afleggen. Dit onderzoek vindt plaats in samenwerking met Rijkswaterstaat. Diverse aanbieders laadpalen The New Motion (www.thenewmotion.com) Stichting e-laad (www.e-laad.nl) EV-Box bv (www.ev-box.nl) Nuon-Essent (www.nuon.nl/ev/publiek/kaartoplaadpunten.do) ANWB (servicestations) EnergieNed (tot 2009) en Energycircle (vanaf 2009) Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert op haar databank Energiecijfers gebouwen (http://rvo.databank.nl/jive) onder andere gas- en elektriciteitsprijzen, die zijn verzameld door EnergieNed en Energycircle. Het is mogelijk dat deze afwijken van de prijzen op de websites van energieleveranciers. De energiemaatschappijen publiceren op hun website de door hen gehanteerde prijstarieven voor wat betre het leveringstarief. Het leveringstarief is namelijk dat deel van de energieprijs dat ze zelf kunnen vaststellen. Dit is echter niet de prijs voor energie die de consument zal terugvinden op de energienota. De energieprijs bestaat namelijk uit meer onderdelen dan alleen het leveringstarief (bijvoorbeeld netwerkkosten). Voor elektriciteit zal het tarief dat de consument uiteindelijk betaalt, daardoor iets lager liggen dan de leveringstarieven, omdat de heffingskor ng voor consumenten over dit deel van de energienota wordt verrekend. Voor gas daarentegen zal de prijs hoger liggen, omdat de andere kostenposten (netwerkkosten etc.) hier nog bij op moeten worden geteld. Extrapolatie gemiddeld gasgebruik naar warmtewoningen CBS publiceert het gemiddeld gasgebruik van alle woningen en het totaal aantal woningen. CBS publiceert ook het percentage warmtewoningen in een gemeente waar dat percentage hoger is dan 5 %. Dit geldt voor 4 gemeenten in Gelderland, namelijk Arnhem, Culemborg, Duiven en Westervoort. Rijkswaterstaat voert de volgende berekeningen uit: Berekening van het aantal warmtewoningen door het totaal aantal woningen te vermenigvuldigen met het percentage warmtewoningen; Scha en van het aantal met aardgas verwarmde woningen (‘gaswoningen’) door het aantal woningen met warmtelevering af te trekken van het totaal aantal woningen; Berekenen van het gemiddeld gasgebruik van ‘gaswoningen’ door het totaal gasgebruik te delen op het aantal woningen met aardgas; Omrekenen van het gemiddeld gasgebruik van ‘gaswoningen’ naar de energie-inhoud van dat aardgas; Extrapoleren van deze energie-inhoud naar de warmtewoningen door deze energie-inhoud te vermenigvuldigen met het aantal warmtewoningen. Bij deze extrapola e gaat Rijkswaterstaat er impliciet van uit dat het energiegebruik van de gaswoningen in een gemeente vergelijkbaar is met het energiegebruik van de warmtewoningen. In werkelijkheid kunnen tussen deze groepen woningen echter verschillen bestaan, die leiden tot verschillen in energiegebruik. Voorbeelden zijn: De warmtewoningen kunnen gemiddelde ouder of jonger zijn dan de gaswoningen, bijvoorbeeld als de warmtewoningen recent gebouwd zijn en de gaswoningen niet; De warmtewoningen kunnen gemiddelde groter of kleiner zijn dan de gaswoningen, bijvoorbeeld als de warmtelevering vooral bij appartementencomplexen plaatsvindt en de gaslevering vooral aan grondgebonden woningen. Rijkswaterstaat gebruikt deze scha ng, omdat de daadwerkelijke warmteleveringen bij Rijkswaterstaat niet bekend zijn. Sommige gemeenten in Nederland beschikken zelf wel over de daadwerkelijke warmteleveringen, omdat ze deze, al dan niet vertrouwelijk, hebben ontvangen van de warmteleverancier(s) op hun grondgebied.
Pagina 67
Gegevens uit diverse bronnen Rijkswaterstaat verzamelt gegevens met betrekking tot zonnepanelen uit de volgende 9 bronnen. Deze gegevens zijn waar mogelijk ontdubbeld en gecombineerd. Indien gegevens niet op adresniveau ontdubbeld kunnen worden in verband met privacy of bedrijfsgevoeligheid, zijn de gegevens op postcodeniveau vergeleken. Daarbij is per postcode het hoogste getal uit de verschillende registra es opgenomen. Als bijvoorbeeld in het Produc e Installa e Register (PIR) in een bepaalde postcode 100 kWpiek aan vermogen is geregistreerd en in de gecombineerde subsidieregelingen van de Rijksoverheid (SDE, PV-regeling par culieren) 120 kWpiek, dan wordt deze 120 kWpiek opgenomen als waarde. Het werkelijke vermogen in een dergelijke postcode kan hoger zijn, bv. 140 kWpiek. De oorzaken hiervan zijn dat niet alle systemen geregistreerd worden en dat de systemen die wel geregistreerd worden, niet allemaal in hetzelfde registra esysteem staan, zodat elk afzonderlijk registra esysteem slechts een deel van alle systemen bevat. In de afgelopen jaren hee deze methode ertoe geleid dat door de combina e van registra es 93-95 % van het via CBS gepubliceerde na onale opgestelde vermogen tot op postcode gelokaliseerd kan worden. In elk van de afzonderlijke registra es is maximaal ca. 80 % van het na onaal opgesteld vermogen geregistreerd. Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu (Novem)-projecten (voor 2008); EnergiePremieRegeling (EPR)-verklaringen (voor 2008); Sunpower-adressen van Regionale Energie Maatschappij Utrecht (REMU) (voor 2008); Sunpower-adressen van Energierent (voor 2008); Sunpower-adressen van Energie en Water Rijnland (EWR) (voor 2008); Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+)-beschikkingen (gerealiseerde projecten): laatste peildatum 1-3-2015 Subsidieregeling voor zonnepanelen (zon-PV) voor particulieren 2012-2013 (gerealiseerde projecten): laatste peildatum 20-5-2014 Productie Installatie Register (PIR), samenwerkende netbeheerders: laatste peildatum 30-6-2015 Regeling Asbest eraf, zonnepanelen erop Overijssel vanaf 2011, overige provincies 2013 en 2014, peildatum 1-10-2014 IF Technology IF Technology hee in opdracht van Rijkswaterstaat bodemenergiesystemen in Nederland geïnventariseerd. Hiervoor baseert IF Technology zich op gegevens uit Provinciale grondwaterregisters (PGWR), het landelijk grondwaterregister (LGR) en het Nederlands Olie en Gasportaal. Kennisplatform Verkeer en Vervoer en Vereniging voor Gedeeld Autogebruik Het Kennispla orm Verkeer en Vervoer (KpVV) voorziet de decentrale overheden van benodigde kennis en netwerken bij het ontwikkelen en realiseren van hun verkeers- en vervoersbeleid. De Vereniging voor Gedeeld Autogebruik stimuleert autodelen en behartigt de belangen van haar leden op het gebied van autodelen. Landelijk Grondwater Register, Provinciaal grondwaterregister (PGWR) In het Landelijk Grondwater Register (LGR) en de provinciale grondwaterregisters (PGWR) zijn gegevens opgeslagen over grondwatergebruik. Open WKO-systemen zijn vergunningplich g, de vergunde debieten zijn hier vastgelegd. In de prak jk is de daadwerkelijk on rokken hoeveelheid water vaak veel lager. Gesloten WKO-systemen zijn niet vergunningplichtig, daarom is slechts een deel van deze systemen opgenomen in deze registers. Lokale Energie Monitor HierOpgewekt is het kennispla orm voor lokale duurzame energie ini a even en is ini a efnemer van de Lokale Energie Monitor. De lokale Energie Monitor 2015 is de eerste in zijn soort. Deze rapportage zal jaarlijks herhaald worden en via www.hieropgewekt.nl beschikbaar worden gesteld. Voor deze nulme ng zijn de gegevens tot en met 2014 uit deze monitor gebruikt. Modelmatige verdeling (multi)provinciaal totaal Deze verdeling wordt beschreven in Bijlage 3: Bepalingsmethode hernieuwbare energie. Deze verdeling maakt gebruik van de totale hoeveelheid opgewekte windenergie per provincie (7 windrijke provincies) of per vij al provincies (windarme provincies) zoals gepubliceerd door CBS. Deze hoeveelheden windenergie worden verdeeld over de gemeenten in deze provincie(s) op basis van het opgesteld vermogen aan windenergie. Modelmatige verdeling Nederlands totaal Deze verdeling wordt beschreven in Bijlage 3: Bepalingsmethode hernieuwbare energie. Monitoring Bio-energie RVO De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) monitort in opdracht van het ministerie van Economische Zaken de bio-energie-installa es. Van de gemonitorde bioenergie-installaties worden het elektrisch en thermisch vermogen en de capaciteit om Groen gas te produceren geregistreerd. Monitoring Stortgas Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat beheert de Nederlandse monitoringsgegevens over afval. Rijkswaterstaat houdt deze gegevens bij op gemeentelijk niveau en op landelijk niveau. Eén van de manieren waarop deze registra e plaatsvindt is de Werkgroep Afvalregistra e (WAR). De WAR onderzoekt jaarlijks de verwerking van afval in Nederland op stortplaatsen, in afvalverbrandingsinstalla es en bij g -verwerkers. Onderdeel daarvan is de registra e van de hoeveelheid gewonnen stortgas en de toepassing daarvan voor de opwekking van elektriciteit, warmte en Groen Gas. Nationale en provinciale PV-subsidieregelingen De na onale en provinciale overheden stellen subsidie beschikbaar voor de toepassing van zonnepanelen (Photo-Voltaïsche panelen, PV). Van de gesubsidieerde PV-systemen wordt o.a. het opgesteld vermogen geregistreerd. Het gaat om de volgende regelingen: Zon-PV-regeling voor particulieren 2012-2013, uitgevoerd door Agentschap NL; Stimulering Duurzame Energieproductie SDE(+), uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO); Provinciale stimuleringsmaatregelen ‘Asbest eraf, zonnepanelen erop’.
Pagina 68
Nederlandse Emissieregistratie De Emissieregistra e levert op basis van emissieberekening per emissieoorzaak een landelijk CO2-emissietotaal op. Deze CO2-emissies worden door de Emissieregistra e ook verdeeld over gemeenten. Om deze verdeling te berekenen selecteert de Emissieregistra e voor elke emissieoorzaak de meest op male verdeelsleutel. Denk hierbij aan verkeersintensiteit (voertuigkilometers) voor emissies uit wegverkeer. Emissieregistra e publiceert CO2-emissies per gemeente en voor Nederland als geheel en hoeveelheden gebruikte voertuigbrandstof (bijvoorbeeld benzine, diesel, LPG) en energie-inhoud voor Nederland als geheel. Rijkswaterstaat gebruikt gegevens van de Emissieregistra e om het lokale energiegebruik voor verkeer en vervoer (dat niet door de Emissieregistra e zelf gepubliceerd wordt) te bepalen. Rijkswaterstaat berekent hiertoe eerst emissiefactoren en energie-inhouden op basis van: de totale hoeveelheid gebruikte energie van Nederland per brandstofsoort, zoals gepubliceerd door de Emissieregistratie; de totale hoeveelheid gebruikte voertuigbrandstof van Nederland per brandstofsoort, zoals gepubliceerd door de Emissieregistratie; de totale CO2-emissie van Nederland per brandstofsoort, zoals gepubliceerd door de Emissieregistratie. Rijkswaterstaat berekent de emissiefactoren door de CO2-emissie en de hoeveelheid gebruikte voertuigbrandstof op elkaar te delen. Rijkswaterstaat berekent de energieinhoud door de totale hoeveelheid gebruikte energie en de hoeveelheid gebruikte voertuigbrandstof op elkaar te delen. Rijkswaterstaat deelt vervolgens de door de Emissieregistra e gepubliceerde CO2-emissie per gemeente per vervoersmodaliteit (bijvoorbeeld wegverkeer, mobiele werktuigen, binnenvaart) door deze emissiefactoren om te komen tot de hoeveelheden gebruikte voertuigbrandstof per gemeente per vervoersmodaliteit (bijvoorbeeld liters benzine). Daarnaast vermenigvuldigt Rijkswaterstaat de op deze manier verkregen hoeveelheden gebruikte voertuigbrandstof per gemeente met de berekende energie-inhoud om te komen tot de hoeveelheid gebruikte energie (bijvoorbeeld TJ’s energie-inhoud van die benzine) per gemeente per vervoersmodaliteit. Nederlands Olie en Gasportaal De on rokken waterhoeveelheden van aardwarmteprojecten zijn a oms g van de registra e van het Nederlands Olie en Gasportaal (NLOG). Alleen van de pu en die daadwerkelijk in productie zijn worden de gegevens gepubliceerd. Er zijn tot en met 2014 geen aardwarmteprojecten in Gelderland geregistreerd. Rijkswaterstaat berekent de geproduceerde warmtehoeveelheden door middel van kentallen. De geproduceerde warmte (Q) is de massastroom water (m in kg/hr) * soortelijke warmte (c in kj/kg◦c) * temperatuurverschil(deltaT in ◦c) * vollasturen (V) (Q=m*c*deltaT*V). De DeltaT is daarbij op 31 graden geschat en de vollasturen op 5000. Optelling en waar nodig bijschatting o.b.v. CBS-gegevens CBS levert gas- en elektriciteitsgebruiken per branche (SBI), zie hiervoor de bronbeschrijving‘CBS o.b.v. klantenbestanden netbeheerders openbare net’. Echter, in sommige gevallen mag CBS het gas- of elektriciteitsgebruik van een branche in een gemeente niet publiceren, omdat dit herleidbaar kan zijn naar individuele afnemers. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aantal bedrijven in een branche zeer laag is (< 10),="" of="" als="" er="" 1="" dominante="" gebruiker="" (=""> 80 % van het gebruik) in die branche aanwezig is. Hierdoor kunnen ook optellingen, waarin het gebruik van deze branche meetelt, niet gemaakt worden. Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld de totaalgebruiken van Commerciële Dienstverlening, Publieke Dienstverlening, Industrie & Energie en Landbouw in die gevallen niet bepaald kunnen worden. En daardoor kan het totaalgebruik van een gemeente niet bepaald worden. Hetzelfde geldt voor regionale optellingen, waar één onbekende in één gemeente leidt tot het onbekend zijn van de optelling voor de regio. Enkele onbekenden vermenigvuldigen zich dus exponen eel. Om dit probleem op te lossen hee Rijkswaterstaat ABF Research opdracht gegeven de onbekende gebruiken per branche bij te scha en volgens onderstaande methode. De bijgescha e gegevens worden in de Klimaatmonitor niet per branche weergegeven omdat onbekend is welke onzekerheidsmarge de scha ngen hebben. De optellingen worden echter wel getoond, omdat in de optelling de onzekerheidsmarge veel kleiner is. De optellingen worden niet getoond als de bijscha ng groter is dan 20 % van de optelling waarin zij gebruikt worden. Meestal is de bijscha ng veel kleiner, in sommige branches als Delfstoffenwinning is de bijscha ng soms zelfs 0 m3 of 0 kWh. Tenslo e rondt Rijkswaterstaat de optellingen waarin de bijscha ngen gebruikt worden af op 1 TJ (32.000 m3 gas of 278.000 kWh). Een groot deel van de bijgescha e gegevens is kleiner dan deze afronding. Overigens beva en ook de oorspronkelijke cijfers van CBS een onzekerheidsmarge, omdat CBS afrondt op 1000 m3 of kWh. In branches met een klein gebruik ontstaat daardoor al een onzekerheidsmarge van enkele procenten. Daarnaast kan CBS een klein deel van de gebruiken (tot 0,5 %) niet koppelen aan een gemeente of provincie, wat ook tot een bepaalde onzekerheidsmarge leidt. Rijkswaterstaat acht deze werkwijze acceptabel, omdat: het alternatief is dat er geen optelling per gemeente of regio gemaakt kan worden (onzekerheid is 100%); de oorspronkelijke, niet opgetelde, gegevens per branche, inclusief de onbekenden, gewoon beschikbaar blijven in de Klimaatmonitor. Iedere gebruiker die de optellingen inclusief bijschattingen niet wenst te gebruiken, kan dus de oorspronkelijke gegevens gebruiken en deze, voor zover bekend, zelf optellen. De bijscha ngen zijn als volgt gemaakt: Per jaar en energietype (gas, elektriciteit) zijn de waarden bijgeschat. Er is hierbij gewerkt van het hoogste naar het laagste geografische schaalniveau. Om te beginnen zijn de provinciale cijfers bijgeschat. Dit is gedaan door de na onale totalen per sector (gesommeerd over provincie) te confronteren met de provinciale totalen (gesommeerd over sector); de kruising hiervan levert het energieverbruik per sector per provincie. Merk op dat de randtotalen (na onale totalen per sector en provinciale totalen van alle sectoren samen) zelf wel steeds beschikbaar waren. Waarden die bekend waren, zijn afgetrokken van de randtotalen, waarna de rest is verdeeld over de onbekende waarden. Daarbij is voor de onbekende waarden een ini ële scha ng gemaakt op basis van het energiegebruik in andere jaren en/of het andere energietype. De volgende methodes zijn daarbij, in de aangegeven volgorde, gebruikt: Als in het gegeven jaar wel de waarde bekend was van het andere energietype, en tevens in een ander jaar de waarde van beide energietypen bekend was, is de procentuele verandering van het andere energietype ook toegepast op het te scha en energietype. De onderliggende aanname is dat de verhouding tussen de beide energietypes in een bepaalde branche rela ef stabiel is. Consequen e van die aanname is dat bijvoorbeeld een verdubbeling van het gasverbruik in een bepaalde branche van jaar op jaar als gevolg van bijvoorbeeld economische groei tot een vergelijkbare stijging van het elektriciteitsgebruik in diezelfde branche leidt. Indien het bovenstaande niet mogelijk was, is het energieverbruik in het dichtstbijzijnde jaar genomen waarvan de waarde wel bekend was. Vervolgens is de verhouding daarvan ten opzichte van het totaal over alle sectoren, toegepast op het totale energieverbruik in het onderhavige jaar. Indien ook het bovenstaande niet mogelijk was, is het dichtstbijzijnde jaar genomen waarvoor het energieverbruik van het andere energietype bekend was. Vervolgens is de procentuele bijdrage van dit energieverbruik ten opzichte van het totaal van alle sectoren, toegepast op het bij te schatten energietype. Indien geen van bovenstaande drie scha ngsmethoden mogelijk was, is als ini ële scha ng een waarde naar rato van beide randtotalen genomen; dit is al jd mogelijk. Verder is bij het scha en nog gebruik gemaakt van bekende waarden van de gemeenten binnen een provincie, die een ondergrens leverden voor de te scha en provinciale waarde. Vervolgens zijn de gemeentelijke cijfers bijgeschat. Dit is in wezen op dezelfde manier gegaan als bij de provinciale cijfers het geval was: provinciale totalen per sector (gesommeerd over de gemeenten; deze totalen zijn in de vorige stap beschikbaar gekomen) zijn geconfronteerd met gemeentelijke totalen (gesommeerd over sector). Anders dan bij de bijscha ng van de provinciale cijfers echter, waren op gemeentelijk niveau de totalen over de sectoren niet al jd beschikbaar; deze moesten soms (op analoge wijze) worden bijgeschat. Als ondergrens fungeerden hierbij de wel bekende gemeentelijke sectorwaarden.
Pagina 69
Doordat in bovenstaand methode gebruik wordt gemaakt van de verhouding tussen het gebruik van gas en elektriciteit onder de aanname dat deze stabiel is, ontstaat minder inzicht in de verschuivende verhouding tussen het gebruik van gas en elektriciteit als gevolg van verduurzaming (bijvoorbeeld dalend gasverbruik door toepassing van warmtepompen of WKO). Deze vermindering van inzicht is relatief gering: De bijscha ngen worden pas gebruikt als ze minder zijn dan 20 % van het subtotaal waarin ze gebruikt worden. Dit houdt in dat minimaal 80 % van de gegevens niet bijgeschat is, en dat daarin dus eventuele verschuiving van gasverbruik naar elektriciteitsgebruik zichtbaar is; Een deel van de maximaal 20 % aan bijscha ngen gebeurt door intrapola e: bijscha en van missende gegevens in jaren die liggen tussen jaren waarvan de gegevens wél bekend zijn. Dit houdt dat in de bijgescha e gegevens in dat geval deze verschuiving wél laten zien, omdat deze verschuiving ook optreedt in de wél bekende gegevens in de jaren voor en na de bijschatting; De kans is aanwezig dat in toekoms ge publica es door CBS de gegevens van de in deze rapportage bijgescha e energiedragers wel bekend zijn in de jaren die niet in deze rapportage zijn opgenomen (2015 en verder). Op dat moment ontstaat weer inzicht in de eventuele verschuiving van gasverbruik naar elektriciteitsgebruik. ProductieInstallatieRegister (PIR) netbeheerders De netbeheerders registreren de gegevens van installa es die elektriciteit produceren in het landelijk Produc e Installa e Register (PIR), om ook in de toekomst een op male bedrijfsvoering te kunnen garanderen. Klanten met een grootverbruikaanslui ng registeren hun produc e-installa e via de Klantenservice van hun netbeheerder. Klanten met een kleinverbruikaansluiting registreren hun installatie via www.energieleveren.nl. Rails elektra ProRail hee een lijst met alle trac e-aanslui ngen in de provincie Gelderland aangeleverd aan Liandon, alsmede een getekend mandaat voor het opvragen van het elektraverbruik van deze aanslui ngen bij netbeheerder Liander. Via het Liander Dataloket is voor al deze trac e-aanslui ngen het verbruik opgevraagd en geaggregeerd aangeleverd door Liandon in kWh. NB. Het energiegebruik van railverkeer (elektriciteit en diesel) is, samen met dat van diverse andere verbruikers, opgenomen in het energiegebruik van de branche Vervoer en Opslag (SBI H) en als zodanig meegeteld in het totale energiegebruik. Het energiegebruik van deze branche is door Rijkswaterstaat berekend op basis van basisgegevens van CBS en Emissieregistra e (zie voor de methode de desbetreffende bronbeschrijvingen). De gegevens van ProRail geven een indruk van het elektriciteitsgebruik van alleen deze tractie-aansluitingen, zonder de overige gebruikers in deze branche. Rapport CBS, ECN, PBL, RVO De emissiefactor voor elektriciteit wordt jaarlijks door CBS berekend en gepubliceerd volgens de methode in onderstaand rapport. Als voor een bepaald jaar door CBS nog geen emissiefactor is gepubliceerd, hanteert Rijkswaterstaat voorlopig de emissiefactor van het voorgaande jaar. Deze zal in de dynamische rapportages in de Klimaatmonitor worden vervangen, zodra CBS de emissiefactor van het betreffende jaar publiceert op www.cbs.nl. RDW - Rijksdienst voor het Wegverkeer De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is een uitvoeringsorganisa e die valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De RDW is de Nederlandse toela ngsautoriteit voor voertuigen: personenauto’s, bedrijfswagens, vrachtwagens, motoren, brommers, scooters, etc. In feite alle voertuigen die in Nederland en ook daarbuiten op de openbare weg kunnen rijden. De RDW is tevens de beheerder van de basisregistra e voertuigen in Nederland. In deze registra e staan voertuiggegevens en de gegevens van de eigenaar/houder. Registratiesysteem voor energielabels van gebouwen, RVO, bewerking door ABF Research Het energielabel is een label dat volgens verschillende Europese richtlijnen (92/75/CEE, 94/2/CE, 95/12/CE, 96/89/CE, 2003/66/CE) moet worden meegeleverd bij de verkoop van onder andere auto’s, elektrische apparaten, lampen en gebouwen. Dit label is een maatstaf voor de consument om te zien hoe zuinig, milieuvriendelijk en/of energiebesparend het aangekochte product is. Bij de verkoop, verhuur en oplevering van woningen is een geldig energielabel verplicht. Het label laat de energieprestatie van de woning zien en maakt duidelijk welke energiebesparende maatregelen mogelijk zijn. De labelklassen voor woningen lopen van A t/m G, o ewel van weinig naar veel besparingsmogelijkheden. Het energielabel is maximaal 10 jaar geldig. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela es (BZK) ondersteunt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) de zakelijke markt rondom de introduc e van het energielabel. Energielabel.nlondersteunt de par culiere markt rondom de introduc e van het energielabel. Naast het energielabel voor woningen is er de energie-index. Daarmee kan een meer exacte bepaling van de energiepresta e van een woning worden berekend. Aan alle woningen zonder energielabel is sinds 2015 een voorlopig energielabel toegekend. Het voorlopig label is gebaseerd op onder meer bouwjaar en is bedoeld als s mulans om na te denken over kansen voor een comfortabele en energiezuinige woning. Het voorlopig energielabel hee geen formele status. Het definitief energielabel is verplicht bij de verkoop, verhuur en oplevering van woningen. In opdracht van Rijkswaterstaat importeert ABF Research de gegevens van individuele gebouwen uit hetregistratiesysteem van RVO en voert daarop de volgende bewerkingen uit: Een gebouw dat twee keer in het bestand staat opgenomen wordt maar 1 keer meegeteld, waarbij de laatste opnamedatum als uitgangspunt dient; Aan de adressen van de gebouwen worden de gebiedsniveaus (buurten, gemeenten) gekoppeld; Op basis van de energie-index van elk gebouw worden de energielabels aan de gebouwen toegekend (A t/m G). Het gaat hier om de geldige energielabels, niet om de voorlopige energielabels. Rijkswaterstaat Energiemonitoring OVL Rijkswaterstaat monitort de voortgang van de Energieakkoord-doelstellingen voor Openbare Verlich ng (OVL) enVerkeersRegelInstalla es (VRI's): het energieverbruik, het percentage slim energiemanagement en energiezuinige openbare verlich ng. Rijkswaterstaat werkt hierbij nauw samen met de Nederlandse S ch ng voor Verlich ngskunde (NSVV) en het InterGemeentelijk overleg Openbare Verlich ng (IGOV). Ziut Advies, specialist op dit terrein, is na een aanbesteding door Rijkswaterstaat, met advisering van het IGOV, geselecteerd om de monitoring te verzorgen. De monitoring vindt plaats door gegevens over het OVL- en VRI-areaal te verzamelen bij gemeenten, provincies en waterschappen. Rijkswaterstaat Energiemonitoring Rijksoverheid Rijkswaterstaat monitort het energieverbruik van de Rijksoverheid. De monitoring vindt plaats door op kwar erbasis meetgegevens van alle aanslui ngen te verzamelen door middel van slimme meters.
Pagina 70
Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) Om te voldoen aan de Europese doelstellingen voor CO2-reduc e moeten Nederlandse gemeenten in 2020 30% minder CO2 uitstoten. Het energiezuinig maken van de woningvoorraad is daarom voor veel gemeenten een belangrijke doelstelling. Om dit te bereiken, moeten forse stappen genomen worden. De Duurzaamheids¬lening van SVn (www.svn.nl/producten/Duurzaamheidslening/Paginas/Home.aspx) biedt woningeigenaren een effec eve financiële prikkel om te investeren in een energiezuinige woning. Rijkswaterstaat op basis van kentallen ECN Rijkswaterstaat vermenigvuldigt diverse indicatoren in de Klimaatmonitor met kentallen, die ECN in opdracht van Rijkswaterstaat hee verzameld, om te komen tot inzicht in lokale investeringen en werkgelegenheid als gevolg van (hernieuwbare) energiemaatregelen. Rijkswaterstaat berekent daartoe de jaarlijkse muta e in bijvoorbeeld het opgesteld vermogen aan zonnepanelen of windturbines, door het vermogen van jaar (x-1) af te trekken van het vermogen van jaar x. Vervolgens vermenigvuldigt Rijkswaterstaat deze muta e met een kental dat weergee hoeveel arbeid en investeringen gemoeid zijn met één eenheid van een dergelijke muta e, bv. 1 MW wind- of zonvermogen. De daarbij gehanteerde kentallen en methoden staan beschreven in www.ecn.nl/publications/ECN-N--15-002. VNG Energie Enquête In het kader van het VNG ondersteuningsprogramma Energie is via de VNG Energie Enquête aan de gemeenten gevraagd aan te geven welke rollen zij zelf vervullen op vijf thema’s van het Energieakkoord, te weten Wonen, Bedrijven, Maatschappelijk Vastgoed, Hernieuwbare Energie en Mobiliteit. Per thema is de inzet weergegeven op vier tot vijf rollen zoals communica e, financiering of regelgeving. Per rol zijn aan de gemeente 5 tot 8 gesloten vragen gesteld. Aan de hand van de antwoorden ('doen we', 'gaan we doen', 'niet van toepassing') is de mate van inzet berekend. Voor meer informatie zie www.lokaleenergieetalage.nl en/of www.vng.nl/energie. Werkgroep Afvalregistratie De Werkgroep Afvalregistra e (WAR) inventariseert jaarlijks de hoeveelheid verbrand, gestort, gecomposteerd/vergist afval en de daaruit resulterende energiestromen in Nederland. In de WAR par ciperen het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Afvalbedrijven en de afdelingen Bodem+ en Afval en Materialen van Rijkswaterstaat. Windstats.nl, Bosch & Van Rijn Op deze site staan de gegevens van alle windturbines en windparken van Nederland. Windstats.nl wordt maandelijks bijgewerkt. Het totale opgestelde vermogen in Nederland wijkt af van het totaal van alle Nederlandse gemeenten, omdat er ook windvermogen op zee staat opgesteld, dat niet in een gemeente staat.
Pagina 71
BIJLAGE 3: BEPALINGSMETHODE HERNIEUWBARE ENERGIE Modelmatige verdeling van het Nederlands totaal over gemeenten Anders dan bij de levering van gas en elektriciteit worden veel vormen van Hernieuwbare Energie niet bemeterd, bijvoorbeeld omdat opwekking en gebruik geheel of gedeeltelijk "achter de meter" plaatsvinden (denk aan zonnepanelen) of omdat bemetering niet noodzakelijk is (denk aan houtkachels in woningen). En voorzover wel bemeterd wordt, zijn deze gegevens in mindere mate centraal beschikbaar dan de gegevens met betrekking tot gas- en elektriciteitsgebruik, bijvoorbeeld vanwege de bedrijfsgevoeligheid van de informa e. Om de hoeveelheid opgewekte Hernieuwbare Energie in een gebied te bepalen moeten daarom inscha ngen gemaakt worden. Deze inschattingen kunnen via 2 methodes gemaakt worden: top down: door de Nederlandse totalen per Hernieuwbare Energie-op e, zoals gepubliceerd door CBS, te verdelen over de Nederlandse gemeenten en daarmee provincies op basis van een verdeelsleutel (alloceren); bo om up: door de informa e die per Hernieuwbare Energie-op e wél beschikbaar is (bv. het opgesteld vermogen), met specifieke kentallen te bewerken tot een inschatting van de hoeveelheid opgewekte Hernieuwbare Energie. In deze rapportage wordt het resultaat van de top down-methode gepresenteerd, omdat voor de bo om up-methode onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Alleen voor Hernieuwbare Energie uit Stortgas en Geothermie zijn bo om-up gegevens beschikbaar. Deze methode leidt voor het overgrote deel van de Hernieuwbare Energie-op es tot scha ngen. De Klimaatmonitor bevat jaarlijks 88 tot 90 % van de Nederlandse Hernieuwbare Energie. In veel gemeenten zal het percentage hoger zijn, omdat de missende 10-12 % zich concentreert in enkele gemeenten of op de Noordzee, waar een significant deel van de Nederlandse windproductie plaatsvindt. In onderstaande tabel wordt weergegeven welke verdeelsleutel wordt gehanteerd om de Nederlandse totalen per Hernieuwbare Energie-op e te verdelen over de Nederlandse gemeenten. Niet voor alle op es is een verdeelsleutel beschikbaar. Voor op es waarvoor geen verdeelsleutelbeschikbaar is, kan dus ook geen hoeveelheid voor het betreffende gebied worden weergegeven. Alleen voor Hernieuwbare Energie uit Stortgas zijn de gegevens niet via een verdeelsleutel tot stand gekomen, maar daadwerkelijk gemeten.
Hernieuwbare Elektriciteit Hernieuwbare Energie-optie
Verdeelsleutel per gemeente
Bron verdeelsleutel
Afvalverbrandingsinstallatie hern. elektriciteit
Opgewekte elektriciteit Afvalverbrandingsinstallatie
Werkgroep AfvalRegistratie (WAR)
Biogas covergisting hern. elektriciteit
Opgesteld elektrisch vermogen covergisting
Monitoring Bio-energie RVO
Biogas uit RWZI hern. elektriciteit
Opgesteld elektrisch vermogen RWZI, AWZI
Monitoring Bio-energie RVO
Meestook elektriciteitscentrales hern. elektriciteit
Opgesteld elektrisch vermogen meestook
Monitoring Bio-energie RVO
Decentrale elektr.productie uit biomassaverbranding
Opgesteld elektrisch vermogen overige biomassaverbranding
Monitoring Bio-energie RVO
Overig biogas hern. elektriciteit
Geen verdeelsleutel beschikbaar
-
Stortgas hern. elektriciteit
Gemeten: Geproduceerde elektriciteit en aardgas uit stortgas
Monitoring Stortgas Rijkswaterstaat
Waterkracht hern. elektriciteit genormaliseerd
Operationeel elektrisch vermogen waterkracht Rijkswaterstaat
Wind op land hern. elektriciteit genormaliseerd
Opgesteld windvermogen, Provinciale windproductie
Wind op zee hern. elektriciteit genormaliseerd
Geen verdeelsleutel nodig, vindt niet in gemeenten plaats
Zonnestroom
Opgesteld vermogen PV-panelen
Windstats.nl, CBS
Nationale en provinciale PV-subsidieregelingen, ProductieInstallatieRegister netbeheerders
Pagina 72
Hernieuwbare Warmte Hernieuwbare Energie-optie
Verdeelsleutel per gemeente
Bron verdeelsleutel
Afvalverbrandingsinstallatie hern. warmte
Doorgeleverde warmte Afvalverbrandingsinstallatie
Werkgroep AfvalRegistratie (WAR)
Buitenluchtwarmte
Geen verdeelsleutel beschikbaar
-
Biogas covergisting hern. warmte
Opgesteld thermisch vermogen covergisting
Monitoring Bio-energie RVO
Biogas RWZI hern. warmte
Opgesteld thermisch vermogen RWZI, AWZI
Monitoring Bio-energie RVO
Geothermie (diepe bodemenergie)
Opgesteld vermogen geothermie
IF Technology
Biomassaketels bedrijven hern. warmte
Opgesteld thermisch vermogen overige biomassaverbranding
Monitoring Bio-energie RVO
Houtkachels woningen hern. warmte
Aantal vrijstaande woningen (vraag), oppervlakte bos (aanbod)
CBS
Houtskool hern. warmte
Aantal inwoners (houtskool wordt m.n. gebruikt voor barbecue)
CBS
Ondiepe bodemenergie hern. warmte (WP, WKO)
Geen verdeelsleutel beschikbaar
-
Overig biogas hern. warmte
Geen verdeelsleutel beschikbaar
-
Meestook elektriciteitscentrales hern. warmte
Opgesteld thermisch vermogen meestook
Monitoring Bio-energie RVO
Stortgas hern. warmte
Gemeten: Geproduceerde warmte en aardgas uit stortgas
Monitoring Stortgas Rijkswaterstaat
Zonnewarmte
Geen verdeelsleutel beschikbaar
-
Hernieuwbare Energie in vervoer Hernieuwbare Energie-optie
Verdeelsleutel per gemeente
Bron verdeelsleutel
Biobrandstoffen in wegverkeer (bijmenging)
CO2-uitstoot wegverkeer
Emissieregistratie
Biobrandstoffen in mobiele werktuigen (bijmenging)
CO2-uitstoot mobiele werktuigen
Emissieregistratie
Pagina 73