GEESTELIJK VOEDSEL BEREIDEN. OVER DE VOORBEREIDING VAN DE HOMILIE Marc Steen TER INLEIDING Preken is een kunde en een kunst. Het is iets dat je kan leren en dat je je steeds meer eigen kan maken. Tegelijk is het ook een kunst, die het puur kunnen toepassen van een aantal technieken overstijgt. Je zou het misschien met kookkunst kunnen vergelijken. Goed kunnen koken is een kunde, maar het is inderdaad ook een kunst, iets wat met je persoonlijke aanleg te maken heeft. Een kwaliteitsvolle maaltijd vergt hoe dan ook een goede voorbereiding. Een goede kok doet urenlang zijn best voor een puik etentje. De bekende predikant Nico ter Linden drukt het beeldend uit als volgt: “Wie voorgaat in liturgie en predikatie is gastheer, gastvrouw. (…) Een goede gastheer, gastvrouw heeft de ontvangst van zijn, haar gasten zorgvuldig voorbereid. Je moet er maandag al mee beginnen. Op zondag lijkt alles vanzelf te gaan. (…) En net als bij het etentje thuis: wat je er aan zorg instopt, krijg je er aan stemming en sfeer weer uit.“1 Een kwaliteitsvolle prediking is, zeker in een tijd van godsverduistering, broodnodig. Dit kan niet zonder degelijke voorbereiding. Vinden mensen voedsel voor hun ziel in onze kerkdiensten? Mensen willen wat horen, iets dat hun leven kan inspireren. Het is dus aangewezen dat predikanten wat te zeggen hebben. En wat ze mogen zeggen is voedsel dat ten diepste voeden kan: het Woord van God zelf dat vlees en bloed wil worden te midden het geleefde leven. Een van de grote verdiensten van het Tweede Vaticaanse Concilie, dat zowat vijftig jaar geleden begon, is net dat het de rijke ‘Tafel van het Woord’ heeft herontdekt. Zo zeggen de concilievaders heel raak in de constitutie over de goddelijke openbaring: “De Kerk heeft de heilige Schrift steeds vereerd zoals ook het Lichaam des Heren zelf. Want vooral in de heilige liturgie neemt zij voortdurend het brood des levens, zowel van de tafel van het Woord van God als van het Lichaam des Heren en reikt dat uit aan de gelovigen.” (Dei Verbum 21). Inderdaad, het Tweede Vaticaans Concilie heeft ervoor gezorgd dat in elke liturgische viering die Tafel van het Woord gedekt wordt. Hierbij wordt ook het vitale belang van de homilie als duiding van dat Woord onderlijnd.2 Het doel van de homilie drukt Paulus VI in 1970 treffend uit in de inleiding op het nieuwe Romeinse Missaal: de homilie “is noodzakelijk om het christelijk leven te voeden”. 3 Over de bereiding van dat geestelijk voedsel handelt deze bijdrage. Vooreerst lijkt het me aangewezen om stil te staan bij de brede kiembodem waarin de homilie ontstaat: de eigen liturgische aard van de homilie en het ‘homiletisch bestaan’ (E. Henau) van de predikant. In een tweede deel gaan we dan nader in op het concrete wordingsproces van de homilie: hoe vind je inhoud en doel van je preek, hoe bouw je die op…?
1
N. TER LINDEN, Vakkundig preken: hoezo?, in M. STEEN (red.), Meer dan een preek, Antwerpen, Halewijn, 2006, 51-61, p. 52. 2 Vgl. S. VAN CALSTER, De homilie in de documenten van Vaticanum II, in TvL 61 (1977) 249-264. 3 Zie PAULUS VI, Institutio Generalis Missalis Romani, Rome, Vaticaanstad, 1970, nr. 40-41.
1
I. DE BREDE KIEMBODEM VAN DE HOMILIE 1. Uitgangspunt: de homilie ingebed in de liturgie Het is belangrijk dat de homileet steeds de eigen aard van een homilie voor ogen houdt. De homilie is in de lijn van Vaticanum II bedoeld als bijbelse, liturgische verkondiging. Die koppeling van de preek aan de Schrift en aan de liturgie is een grondige kentering tegenover een lange periode in de katholieke kerk sinds de contrareformatie waarin de preek net losgekomen was van de Bijbel en van de liturgie. De herwaardering van het Woord van God, de terugkeer naar de bijbelse bronnen en de liturgische beweging waarin de actieve participatie van de gelovigen op het voorplan trad, hebben tot die nieuwe benadering van de homilie geleid. De constitutie over de liturgie specifieert de homilie dan ook als volgt: “De homilie, waardoor uitgaande van de gewijde tekst, in de loop van het jaar de mysteries van het geloof en regels van het christelijk leven worden uiteengezet, wordt als zijnde een deel van de liturgie zelf ten zeerste aanbevolen, ja zelfs mag zij in de missen die op zondagen en feestdagen in aanwezigheid van het volk gevierd worden, niet worden weggelaten, tenzij om een ernstige reden” (Sacrosanctum Concilium 52). De homilie is dus een bestanddeel van de liturgie zelf, ja ze is zelf een liturgisch gebeuren.4 Het gaat dus om een specifieke vorm van verkondiging. De homilie bekleedt in de liturgische Woorddienst de belangrijke rol om de oude woorden van de Schrift, Gods Woord, verder tot leven te brengen, te actualiseren en ter sprake te brengen in het leven van de hoorders. Zoals de liturgie zelf, brengt de homilie het verleden binnen in het heden en laat het werkelijkheid worden voor wie er met openheid aan deelneemt. Jezus’ eigen homilie is hierbij als een richtsnoer: “Vandaag is het Schriftwoord dat u gehoord hebt in vervulling gegaan” (Lc 4,21). De oude woorden uit de Schrift kunnen er aangevuurd worden tot een “brandend braambos” waarin de hoorders verwarmd worden en Gods woord ontdekken.5 Daar gaat het uiteindelijk om: in de liturgie, in de homilie, gaat het niet enkel om een woord over God, maar om een woord van God, die ons wil ontmoeten en zijn leven met ons wil delen. God komt in en doorheen de uitgesproken woorden zelf ter sprake en present en Hij wil de aanwezigen aanspreken en raken. Daarom ook noemen we de verkondiging van het Woord in de liturgie ‘sacramenteel’. “Persoonlijk is Hij aanwezig in zijn woord, want Hijzelf spreekt, wanneer de heilige Schriften in de Kerk gelezen worden” (Sacrosanctum Concilium 7). We kunnen dit me dunkt doortrekken naar de homilie.6 De verrezen Heer kan doorheen de homilie, de duiding van de Schrift, net zoals toen op weg naar Emmaüs, zijn leerlingen tegemoet komen en toespreken, 4
Vgl. L. LEMMENS, De homilie liturgie laten zijn, in TvL 88 (2004) 94-109; D. LEBRUN, L’ homélie, redevenue acte liturgique?, in La Maison-Dieu 177 (1989) 121-147 ; G. PINCKERS, De homilie, een liturgische handeling, in Collationes 20 (1990) 59-72. 5 L. LEMMENS, a.a., p. 102. 6 Zie T. TOWNSHEND, The sacramentality of preaching. Homiletical uses of Louis-Marie Chauvet’s theology of sacramentality, American university studies, series VII Theology and religion vol. 286, New York, Peter Lang, 2009.
2
hun hart verwarmen en hen doen verlangen naar een ontmoeting met Hem rond de tafel (zie Lc 24). De homilie wil, net als de hele liturgie, een paasgebeuren zijn, waarbij we meegenomen worden van ontmoediging en dood naar hoop en nieuw leven. De homilie is dus op de keper beschouwd geen theoretische mini-conferentie, geen wetenschappelijke exegetische uitleg, geen catechese, geen belering, morele les of persoonlijke mijmering van de predikant. Er mag natuurlijk best wel een stukje lering, oproep en persoonlijk getuigenis in zitten, maar daar ligt de pointe niet. Om het met Dingemans te zeggen: “De homilie is dat element van de eredienst, waarin de predikant als hoorder onder de hoorders – door middel van een uitleg, dramatisering en toepassing van de Schrift in haar velerlei gestalten en bewegingen – aan de kerkgangers hulp tracht te bieden bij hun eigen communicatie met de bijbel en het evangelie en daarachter aan hun communicatie met God zelf”.7 2. Het ‘homiletisch bestaan’ van de predikant 8 De voorbereiding van de homilie heeft niet enkel te maken met die tijd net voor elke concrete preek, maar wortelt veel breder en dieper in het leven en de vorming van de predikant zelf. De homilie is een communicatiegebeuren en de persoon van de predikant zelf, met zijn bijhorende competenties, speelt hierin een kapitale rol. Het ‘homiletisch bestaan’ bevindt zich in een spanningsveld tussen twee polen: de predikant is zowel thuis in de bijbels-christelijke traditie als in het leven van de toehoorders. Een goeie homilie weet trouwens die twee componenten in een spanningsvolle eenheid te bewaren. “In de hedendaagse prediking is het vooral van belang om de dialectische spanning tussen de ervaringen in het geleefde leven enerzijds en de lichtkring van de openbaring anderzijds in balans te houden.”9 Een preek dient God ter sprake te brengen en tegelijk het geleefde leven van de mensen in het licht van de openbaring. Vruchtbaar voor een predikant is het dus om beide polen in een spanningsvolle eenheid te doorleven en te cultiveren. Zonder de vitale pool van de vertrouwdheid met het concrete leven van de mensen van vandaag en goede contacten met de hoorders te miskennen, willen we verder even de aandacht richten op die andere pool. Het thuis zijn in de bijbels-christelijke traditie, veronderstelt dat de predikant toch liefst een degelijke theologische en bijbelse vorming heeft genoten. Wie enige notie heeft van exegese, zal over het Kana- of broodwonder niet vertellen zoals een historicus of jounalist erover zou berichten. Of die zal ook weet hebben van het feit dat eenzelfde verhaal bij Matteüs, Marcus en Lucas meestal een heel eigen kleur en accent heeft. Kennis is evenwel niet voldoende. Even wezenlijk is het dat de predikant een persoonlijke, bijbels geïnspireerde spiritualiteit ontwikkelt. Geregeld biddend omgaan met de Schrift lijkt me een basisvoorwaarde. De beproefde methode van de zogenaamde lectio divina, de gelovige, 7
G.D.J. DINGEMANS, Als hoorder onder de hoorders. Hermeneutische homiletiek, Kampen, Kok, 1995, p. 50. Deze uitdrukking ontlenen we aan het zeer instructieve boek van E. HENAU, Inleiding tot de praktische homiletiek, Cahiers voor levensverdieping, Averbode, 1976. 9 F.G. IMMINK, Openbaring en communicatie. Ontwikkelingen in de hedendaagse homiletiek, in M. STEEN (red.), Meer dan een preek, 17-44, p. 23. 8
3
geestelijke lezing van de Schrift, zou best door iedere predikant in praktijk worden gebracht. Daarbij zijn drie bewegingen in het geding: lezen, overwegen, bidden. Je kan je achtereenvolgens laten leiden door drie eenvoudige vragen: “Wat zegt de tekst? Wat zegt God doorheen de tekst? Wat antwoord ik aan God?”10 Zelf leerling zijn en als ‘hoorder onder de hoorders’ (Dingemans) eerst zelf ook goed luisteren naar Gods Woord, is dus essentieel. “Het is een holle predikant van Gods Woord, hij die in zijn hart niet luistert”, aldus Augustinus.11 Erasmus zegt in zijn handboek voor de gewijde redenaar (1535) dat het predikambt belangrijker is dan dat van een koning. Hij moet dus de Schrift goed kennen, maar vooral een levendig geloof en een sterke liefde bezitten. Wat voor elke christen geldt bij het lezen van het evangelie, geldt uiteraard bij uitstek ook voor de predikant: “Men ga te werk als een verknochte leerling van Jezus, die Hem langs alle mogelijke kanten probeert te bereiken. Hij zal gadeslaan wat Jezus doet, wat Jezus zegt: hij wil het allemaal naspeuren, opspeuren en doorvorsen.”12 Of zoals het klassieke adagium zo treffend verwoordt: ‘contemplata tradere’: je kan pas doorgeven wat je zelf hebt gecontempleerd, doorschouwd. Nog anders uitgedrukt: pas als ons we ons làten vervullen door God en zijn Woord, kunnen we iets laten overstromen naar anderen toe. We hebben in de Kerk te weinig waterbekkens die zich laten vullen en teveel lege kanaaltjes, was de klacht van Bernardus.13 De ‘contemplatieve houding’ van de predikant, om een uitdrukking van R. Zerfass te gebruiken, sluit ook in dat hij gaandeweg documentatie aanlegt bij diverse thema’s en bijbelteksten. Daaruit kan bij gelegenheid rijkelijk geput worden. Iets wat jou geraakt heeft in een los artikel, een roman of essay, een boek van spiritualiteit, een eigen ervaring…, kan je als predikant best bijhouden en op jouw manier bewaren (alfabetisch, in kaften, op kaarten, in dozen of hoe dan ook…). II. DE CONCRETE VOORBEREIDING VAN DE HOMILIE. ENKELE ORIENTATIES Zo zijn we meteen beland bij de concrete voorbereiding van de homilie. Zonder volledigheid na te streven, willen we hier even op ingaan.14 Wie kwaliteitsvol wil preken, moet daar de nodige tijd voor nemen. Tijdig beginnen dus , zo luidt de gulden regel. Als je op zondag moet preken, is de maandag ervoor een aangewezen moment voor een eerste verkenning. De daarop volgende dagen kunnen dan een creatief rijpings- en geboorteproces worden. “Een predikant mag een ander niet blootstellen aan wat hij zelf op het laatste moment even bij elkaar heeft gesprokkeld.”15 10
Zie BISSCHOPPEN VAN BELGIE, God ontmoeten in zijn Woord. Groeien in geloof, Verklaringen van de Bisschoppen van België, nieuwe reeks, nr. 36, Brussel, Licap, sept. 2008, p. 18 en volgende. 11 AUGUSTINUS, Preek 179, 1 (PL 38,966). 12 ERASMUS VAN ROTTERDAM, Aansporing tot de lezing van het evangelie (Notulae Erasmianae, V,1), vertaald door J.-F. COTTIER & A. VANAUTGAERDEN, Brepols & Musée de la Maison d’Erasme, 2005, 80-85. 13 Zie L. AERTS, Nieuwkomers bij de bron. Als de Kerk naar jongeren luistert, Antwerpen, Halewijn, 2003, p. 130. 14 We baseren ons vooral op E. HENAU, a.w. en P. OSKAMP & R. GEEL, Concreet en beeldend preken, Bussum, Couthinho, 1999. 15 N. TER LINDEN, a. a., p. 54.
4
1. Vinden van inhoud en doel van een homilie Wat zal je als predikant vertellen en wat hoop je bij de toehoorders te bereiken? We kunnen spreken over de vier bronnen voor het vinden - de zogenaamde inventio om het in termen van de retorcia te zeggen - van de preekstof en het doel van een homilie. Deze factoren zijn dynamisch met mekaar verbonden.16 De eerste en belangrijkste bronader kwamen we al op het spoor in het citaat van Sacrosanctum Concilium 52 dat we aanhaalden: “uitgaande van de gewijde tekst”: de Schrift dus. Als we de tekst uit de inleiding op het Romeins Missaal van 1970 waarnaar we ook reeds verwezen verder lezen, zien we tevens de volgende bronnen vermeld: de liturgie zelf en de toehoorders. “De preek of homilie is een onderdeel van de liturgie en wordt ten zeerste aanbevolen; ze is immers noodzakelijk om het christelijk leven te voeden. Ze mag een of ander aspect van de Schriftlezingen of een tekst uit het gewone of het eigene van de mis van de dag toelichten. In aanmerking genomen ofwel het mysterie dat gevierd wordt of de bijzondere noodwendigheden van de toehoorders”. 17 Voor de vierde en laatste bron kunnen we verwijzen naar de predikant zelf. Vooreerst is er dus de omgang met de Bijbelteksten die in de liturgische viering zullen klinken. We hoeven er niet aan te twijfelen dat de Schrift “een onmetelijke schatkamer” is, om het met Edith Stein te zeggen. Gods Woord heeft een enorme kracht. De concilievaders hebben besloten om “de schatkamers van de Bijbel” (Sacrosanctum Concilium 51) wagenwijd te openen in de liturgie. De Schrift is voor de christenen “het voedsel voor hun ziel en de zuivere en bestendige bron van hun geestelijk leven” (Dei Verbum 22). De predikant dient die schatkamer voor de mensen van vandaag en voor hun actuele leefwereld verder te ontsluiten. “Dat is een grote verantwoordelijkheid, want hij heeft goud in handen, en de vertolking ervan moet wel aan de maat zijn”.18 De bijbelse verhalen van weleer kunnen bijwijlen wat vreemd en zelfs weerbarstig klinken, maar bij nader toezien zijn ze geenszins onoverbrugbaar. Ze hebben zeggingskracht voor mensen van alle tijden, ook nu. Bij een eerste verkennende lectuur van de Bijbeltekst(en) waarover gepreekt moet worden, kan de homileet nagaan en aanduiden wat spontaan bovenkomt: wat doet de tekst me, wat valt me op, waar plaats ik een vraagteken, een uitroepteken bij, enz. Dan volgt best een stukje studie, via een Bijbelcommentaar of de inleidingen die in tijdschriften zoals Homiletische Suggesties, Tijdschrift voor verkondiging of Kerugma, worden geboden. Ook de meditatieve, biddende lezing, in de stijl van de lectio divina, waarover we reeds handelden, hoort bij het aandachtig luisteren naar de bijbelse boodschap. Een tweede bron, die in de praktijk minder wordt aangeboord, is de liturgische viering zelf. Zo kan je als predikant uitgaan van een gebed of een andere tekst uit de liturgische viering. Je kan ook spreken vanuit bepaalde rituele handelingen en symbolen (de handoplegging, de zalving, het water,….). Je vertrekt dan niet vanuit de woorden, maar eerder vanuit de daden 16
Zie vooral P. OSKAMP & R. GEEL, a.w., hoofdstuk 2. PAULUS VI, Institutio Generalis Missalis Romani, nr. 40-41. 18 N. TER LINDEN, a.a., p. 54. 17
5
van de Heer. Daarbij is vooral het ‘inwijden in het geloofsmysterie’ of de ‘mystagogische’ functie, van tel. 19 In de homilie kan je uiteraard ook de betekenis van een kerkelijk feest of een facet van het liturgisch jaar laten oplichten. Bij bijzondere gelegenheden zoals doopsel, huwelijk, uitvaart mag de typische geloofsboodschap van het sacrament of de liturgische viering niet ontbreken, zonder natuurlijk voorbij te gaan aan de concrete situatie. Dit brengt ons bij de derde bron: de situatie van de hoorders. “Goede prediking pendelt heen en weer tussen het oude verhaal en het verhaal van de mensen nu, tussen het aloude document (…) en de living human documents die voor je neus zitten. Een preek die niet over mij gaat, gaat nergens over. Wie Jantje van Jezus wil vertellen moet Jezus kennen, maar Jantje ook”. 20 Een predikant spreekt altijd in een bepaalde context met bepaalde, concrete hoorders en dient daarmee ernstig rekening te houden. Ook is het belangrijk dat homileten als pastor mens onder de mensen zijn en hun vreugden en zorgen, angsten en hoop kennen. Goed pastoraat van door de week maakt de zondagse prediking sterker herkenbaar. Onlangs gaf de bekende theoloog Jon Sobrino aan de KU Leuven een lezing. Over Romero vertelde hij dat hij steeds heel zorgvuldig zijn zondagse preek voorbereidde. Hij las niet enkel Bijbelcommentaren, maar liep in de week vaak door de straten van de armen, en bad dan vaak bij zichzelf: ‘God, geef me het goede woord voor zondag’. Om je als prediker goed in te leven in je hoorders, kan je proberen om je in hun leefwereld te verplaatsen en je af te vragen wat bepaalde woorden bij hen zouden kunnen oproepen. Als de mogelijkheid zich voordoet is het ook verrijkend om de preek in groepsverband voor te bereiden of als vrucht van een Bijbelgesprek te laten groeien. 21 Een vierde bron of vindplaats is de persoon van de predikant zelf. Wie preekt, dient in staat te zijn om in gesprek te treden met zichzelf, om toegang te hebben tot zijn eigen ervaringen, gevoelens, geloof en twijfel… Zonder die toegang tot de eigen ziel en zonder zelfreflectie dreigt de preek louter uitwendig of hol te blijven. Tot deze luisterhouding naar zichzelf toe, hoort ook het zich openstellen voor inspiratie. Een zekere incubatietijd is nodig opdat een bepaalde inval of vondst eventueel kan dagen. Voor het vinden van inspiratie kan een predikant ook zijn gading vinden in een meditatieboek of in de documentatie die hij gaandeweg heeft verzameld. Preekmodellen of -voorbeelden, zoals die in preekboeken, tijdschriften of op preeksites te vinden zijn, kan een predikant desgevallend raadplegen, en er zich ook door laten inspireren. Deze zomaar kopiëren is evenwel geenszins vruchtbaar. Een copy-paste-preek-gewoonte betekent op termijn een radicale uitholling van wat een predikant te doen staat: op een persoonlijk doorleefde manier het licht van Gods Woord laten vallen op de concrete hoorders aan jou toevertrouwd. Het Woord dient telkens opnieuw ‘vlees’ te worden in en doorheen unieke, concrete personen. Een instant-preek is als instant-soep. Je kan ervan drinken, maar verse soep, met verse groenten én met liefde en zorg bereid, smaakt zoveel beter.
19
Zie L. LEMMENS, a.a., p. 107. N. TER LINDEN, a.a., p. 56. 21 Zie P. OSKAMP & R. GEEL, a.w., p. 27. 20
6
Opdat de preek niet in alle richtingen zou uitwaaieren, is het van belang dat de predikant tot een aanscherping komt en zich afvraagt: welke kernboodschap wil ik meegeven (‘focus’) en wat is mijn preekdoel, wat wil ik bereiken (‘scopus’): wil ik vooral bemoedigen, appelleren, confronteren,…? Vanuit dat gezichtspunt, kan dan een geraamte voor de preek worden ontworpen. Hiermee zijn we bij het volgende punt aangekomen. 2. De opbouw van de homilie Een preek voorbereiden, is niet enkel bezig zijn met ‘wat’ je gaat zeggen, maar ook met ‘hoe’ je dat zal doen. Je wil de hoorders meenemen in je boodschap. Een heldere, samenhangende opbouw – dispositio genoemd in de retorica – is daarom van groot belang. “Probeer eens tussenkopjes in de preek aan te brengen. Als het uzelf niet lukt, hoe zou de gemeente u dan kunnen volgen? Het gaat om een plausibele sequentie van stappen”. 22 Als homileet is het belangrijk je op de hoofdlijn te blijven toespitsen en geen zijsprongetjes te maken. Om een preek op te bouwen zijn verschillende basisvormen mogelijk. Wil je je homilie in haar geheel vooral als een verhalende preek opbouwen of eerder als een betoog? Ook al blijft het zo dat er in een goede verhalende preek steeds ook een stukje reflectie en duiding zal zitten en in een goede betoog-preek ook het narratieve, beeldende aspect geïntegreerd wordt.23 De driedeling blijft een goede opbouwmogelijkheid, als ze tenminste niet schoolmeesterachtig wordt gebracht. Je kan ook één beeld of vergelijking van het begin tot het einde aanhouden. Dit biedt boeiende kansen. Als predikant kan je best ook eens variëren qua opbouwstijl. Van cruciaal belang is het begin en het slot van de homilie. De begin- en slotzinnen van een preek verdienen daarom bij de voorbereiding de grootste aandacht. Veel predikanten beginnen met de eerste paar minuten ongeveer niets te zeggen. Bespaar “rommelige aanloopjes” en “aanvangsgewauwel”.24 Begin nooit met de nietszeggende - en nochtans vaak gehoorde - cliché-zin ‘In het evangelie van vandaag hebben we gehoord dat…’ of vertel ook niet de spannende geboorte van je preek. Bij het begin van de preek is de aandacht van de hoorders sterk. Profiteer ervan om meteen de goede verwachting te scheppen en de interesse aan te wakkeren. Dat kan door een treffende vraag, een levendige voorstelling van het gebeuren, een anekdote, het vertolken van een weerstand,… Ook een goed slot is van beslissend belang. Een zwak slot kan een goede preek zowat verknallen, terwijl een goed slot een eerder zwakke preek nog enigszins redden kan. De laatste woorden kunnen bij de hoorders blijven nazinderen. “Wat is de functie van het slot van een preek? In elk geval niet om dingen die zijn blijven liggen, nog gauw even mee te nemen. (…) Het gaat (…) om een bundeling, een laatste toespitsing van de preek. Het slot kan ook vooruit kijken en de 22
IBID., p. 31. Vgl. K. VAN DUSSELDORP, Preken tussen de verhalen. Een homiletische doordenking van narrativiteit, in Utrecht, Kok, 2012; zie ook de themanummers Praktische theologie over preken als een verhaal op zich: 14 (1987) 2 en 15 (1988) 3. 24 N. TER LINDEN, a.a., p. 59. 23
7
hoorders op weg zetten door een perspectief te openen.” 25 Een rake zin, een mooi beeld, een appel, een stukje uit een liedtekst, een passend poëtisch vers, een korte mijmering,…, zijn enkele mogelijke vormen. Te abrupt eindigen is niet aangewezen, evenmin als een preek die maar niet ‘landen’ kan… Over het schrijfproces zou heel wat te vertellen zijn.26 Ziehier slechts een paar aandachtspunten. Als predikant schrijf je je preek best steeds volledig en overzichtelijk uit, ook al is het goed ernaar te streven om van je tekst los te komen bij de eigenlijke voordracht en daar te werken, indien mogelijk, met een preekschema. Ook al klinkt het wat paradoxaal, het is de bedoeling dat je als homileet je preek zoveel mogelijk in echte spreektaal schrijft, want preken is spreken. Bij het gesproken woord passen korte zinnen, eenvoudige woorden, gebruik je best geen bijzinnen, vermijd je passieve werkwoordtijden en negatieve formuleringen en herneem je ook voldoende bepaalde woorden en ideeën. Een preek wordt zeker ook levendig door verhalende en beeldende elementen. Hoe je een homilie als communicatiegebeuren qua stijl en voordracht gestalte kan geven, komt in een andere bijdrage in dit themanummer aan de orde. Hoe dan ook, belangrijk is dat je als predikant zelf kan staan achter wat je vertelt. De hoorders voelen zo aan of dit het geval is of niet.
TOT SLOT De homilie is woord van God, maar tegelijk een menselijke toespraak waaraan gewerkt moet worden, veel gewerkt. In een tijd van pastoraal activisme komt hier jammer genoeg vaak weinig van in huis, zeker in katholieke middens waar me dunkt een minder sterke preektraditie bestaat dan in protestantse kringen bijvoorbeeld. De voorbereiding van een homilie zou evenwel bovenaan bij de pastorale prioriteiten moeten prijken. Kerkgangers hebben recht op degelijk en smaakgevend geestelijk voedsel. De Heer heeft beslist ook voor mensen vandaag “woorden van eeuwig leven” (Joh 6,68 ). Goed preken is een kunde en een kunst en dit vergt tijd en energie. Wat de eventuele uitwerking ervan is, is in gelovig perspectief uiteindelijk Gods werk. Tot troost van alle predikanten: God kan mensen zelfs raken met een onverwacht detail of met een uitspraak uit een stuntelige preek. Gregorius de Grote zegt het zo: “Indien de heilige Geest niet aanwezig is in het hart van de luisteraar, dient het woord van de predikant tot niets”. 27
25
P. OSKAMP & R. GEEL, a.w., p. 145-146. Zie P. OSKAMP & R. GEEL, a.w., hfst. 6 en 7. 27 GREGORIUS DE GROTE, Evangeliehomilieën 30,3, in Fontes Christiani 28/2, 556. 26
8