Orde van dienst voor de viering van de eredienst in de Dorpskerk 16 oktober 2011
DIENST VAN DE VOORBEREIDING Welkom door de ouderling; stilte (gemeente gaat staan) Bemoediging en drempelgebed o. Onze hulp is in de Naam van de Heer, a. DIE HEMEL EN AARDE GEMAAKT HEEFT, o. die trouw blijft tot in eeuwigheid a. EN NIET LAAT VAREN HET WERK VAN ZIJN HANDEN. o.
a.
Barmhartige God, Ook al weten wij niet wie Gij zijt – Gij wilt ons ontmoeten, Ook al begrijpen wij u niet – Gij spreekt ons aan. Ook al is ons leven niet op u ingericht – Gij wilt met ons zijn. Wij bidden u: Wees onze dageraad, ga als een zon over ons op, wees aanwezig! AMEN.
Lied: Psalm 113
1
2. Ver boven aller volken trots blinkt hemelhoog de glorie Gods. Wie is als Hij, de HEER der heren? Hij, onze God, die troont zo hoog, slaat op het diepste diep zijn oog. Hemel en aarde moet Hem eren.
3. Wie onderligt in stof en slijk, maakt God aan edelen gelijk. Hij kiest voor wie de dood moet vrezen. Hij zegent wie geen toekomst had, verhoogt wie in ellende zat – de naam des HEREN zij geprezen!
Groet v. Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, de Heer. a. AMEN (gemeente gaat zitten) Gebed om ontferming Lofzang: Gezang 169: 1, 2 en 4
2. Maar wij verkozen 't duister meer dan 't licht door God geschapen en dwaalden weg van onze Heer als redeloze schapen. Wij hebben dag en nacht verward, de nacht geprezen in ons hart en onze dag verslapen.
4. Maar God heeft naar ons omgezien! Wij, in de nacht verdwaalden, hoe zou het ons vergaan, indien Hij ons niet achterhaalde, indien niet in de duisternis het licht dat Jezus Christus is gelijk de morgen straalde. 2
DIENST VAN DE SCHRIFT Moment met de kinderen Het Licht bij het Woord Inleiding bij de schriftlezing Gebed om de opening van de Schrift Schriftlezing (vertaling: Amstelpreekteam): Richteren 13 1
De zonen van Israel gingen verder met doen wat kwaad is in de ogen van JHWH. En JHWH gaf hen in de hand van de Filistijnen, veertig jaar. 2
En het gebeurde: Er was een man uit Tsora, uit de stam Dan, zijn naam was Manoach (‘Rustplaats’). Zijn vrouw was onvruchtbaar, ze had niet gebaard. 3 De bode van JHWH liet zich aan de vrouw zien en zei tegen haar: ‘Zie toch, je bent onvruchtbaar en je hebt niet gebaard. Maar je zult zwanger worden en je zult een zoon baren. 4 Welnu, neem jezelf toch in acht: wijn of sterke drank mag je niet drinken, en al wat onrein is, mag je niet eten. 5 Want zie, je zult zwanger worden en je zult een zoon baren. Een scheermes mag niet over zijn hoofd gaan, want de jongen zal een Nazireeër (‘toegewijde’) van God zijn vanaf de moederschoot. Hij, hij zal beginnen Israël te bevrijden uit de hand van de Filistijnen.’ 6 De vrouw kwam en zei tegen haar man: ‘Een man van God kwam tot mij; zijn aanzien was als het aanzien van een bode van God, zeer vreeswekkend! Ik heb hem niet gevraagd vanwaar hij was en zijn naam heeft hij mij niet gemeld. 7 Hij zei tegen mij: “Zie, je zult zwanger worden en je zult een zoon baren. Welnu, wijn of sterke drank mag je niet drinken en van al wat bij het onreine hoort, mag je niet eten, want de jongen zal een toegewijde van God zijn, vanaf de moederschoot, tot de dag van zijn dood.” ’ 8
Manoach bad tot JHWH en zei: ‘Ach mijn Heer, de man van God, die Gij gezonden hebt, moge die nogmaals bij ons komen en ons leren, wat wij voor de jongen moeten doen, die geboren zal worden.’ 3
9
God hoorde naar de stem van Manoach: de bode van God kwam nogmaals bij de vrouw. Ze zat in het veld; Manoach, haar man, was niet bij haar. 10 De vrouw liep hard, ze rende en meldde het aan haar man. Ze zei tegen hem: ‘Zie, de man, die op die dag bij mij kwam, heeft zich aan mij laten zien’ 11 Manoach stond op en ging achter zijn vrouw aan; hij kwam bij de man en zei tegen hem: ‘Bent u de man, die tot de vrouw gesproken heeft?’ Hij zei: ‘Ik ben het.’ 12 Manoach zei: ‘Welnu, mochten uw woorden uitkomen, wat zal dan het richtsnoer voor de jongen zijn, wat staat hem te doen?’ 13 De bode van JHWH zei tegen Manoach: ‘In alles, wat ik tegen de vrouw heb gezegd, moet ze zich in acht nemen. 14 Van alles wat van de wijnstok afkomt, mag ze niet eten, wijn of sterke drank mag ze niet drinken. Alles wat bij het onreine hoort, mag ze niet eten. Alles wat ik haar geboden heb, moet ze in acht nemen.’ 15 Manoach zei tegen de bode van JHWH: ‘Laat ons u toch vasthouden, laat ons voor u een klein geitje bereiden.’ 16 De bode van JHWH zei tegen Manoach: ‘Al zou je me vasthouden, van je brood zou ik niet eten. Maar als je een opgangsoffer wilt bereiden, laat het dan voor JHWH opgaan.’ Want Manoach wist niet, dat hij een bode van JHWH was. 17 Manoach zei tegen de bode van JHWH: ‘Wat is uw naam? Want, komen uw woorden uit, dan kunnen we u eer bewijzen.’ 18 De bode van JHWH zei tegen hem: ‘Waarom vraag je naar mijn naam? Die is wonderbaar!’ 19 Manoach nam het kleine geitje, de gave, en liet ze opgaan op de rots voor JHWH. Toen deed hij (de bode) wonderbaarlijk – Manoach en zijn vrouw zagen het: 20 het gebeurde, toen de vlam vanaf het altaar naar de hemel opging, dat de bode van JHWH in de vlam van het altaar opging – Manoach en zijn vrouw zagen het. Zij vielen neer, met hun gezicht ter aarde 21 De bode van JHWH ging niet verder, hij liet zich niet nog eens aan Manoach en zijn vrouw zien. Nú wist Manoach, dat hij een bode van JHWH was. 4
22
Manoach zei tegen zijn vrouw: ‘Sterven zullen we, sterven, want we hebben God gezien!’ 23 Maar zijn vrouw zei tegen hem: ‘Had het JHWH behaagd om ons te laten sterven, dan had hij het opgangsoffer, de gave, niet uit onze hand aangenomen. Dan had hij ons dit alles niet laten zien en had hij ons deze dingen niet laten horen op deze tijd. 24 De vrouw baarde een zoon en ze riep zijn naam: Simson (‘Zonneschijn’). De jongen werd groot en JHWH zegende hem. 25 De Geest van JHWH begon hem te drijven in het legerkamp van Dan, tussen Tsora en Esjtaol.
Lied: Psalm 8 (Tussentijds 30: 1, 2 en 4)
2. Het eerste kinderlijk geluid roept glorieus uw sterkte uit. Met onze kwetsbaarheid vertrouwd ontwapent Gij wat ons benauwt.
4. Geen sterrenhemel houdt hem klein; de mens mag vorst der aarde zijn. Gij kroont hem als uw bondgenoot en maakt hem bijna godd’lijk groot.
Schriftlezing: Lukas 1: 5-25 5
Het gebeurde: in de dagen van Herodes, de koning van Judea was er een priester, genaamd Zacharias, uit de dagorde van Abia. Zijn vrouw, uit de dochters van Aäron, haar naam was Elisabeth. 6 Zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelend naar alle geboden en voorschriften van de Heer, onberispelijk. 7 Een kind hadden zij niet, omdat Elisabeth onvruchtbaar was en zij waren beiden vergevorderd in hun dagen. 5
8
En het gebeurde in zijn priesterdienst voor God, in de beurt van zijn dagorde, dat volgens het gebruik van het priesterschap het lot op hem viel om de tempel van de Heer binnen te gaan voor het reukoffer. 10 En heel de menigte, het volk, was buiten aan het bidden op het uur van het reukoffer. 11 En hem verscheen een bode van de Heer, die ter rechterzijde van het altaar van het reukoffer stond. 12 Zacharias was geschokt toen hij hem zag, vrees overviel hem. 13 De bode zei tegen hem: ‘Vrees niet, Zacharias, want je gebed is gehoord: je vrouw Elisabeth zal jou een zoon baren, en je zult zijn naam roepen: Johannes (‘JHWH is genadig’). 14 Hij zal jou tot vreugde zijn, tot verrukking, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen. 15 Want hij zal groot zijn voor de Heer, wijn of sterke drank zal hij niet drinken en hij zal vervuld worden van heilige Geest, vanaf de moederschoot. 16 Velen van de zonen van Israël zal hij doen omkeren tot de Heer hun God. 17 Hij is het die voor hem uit zal gaan in de geest en de kracht van Elia, “om de harten van de vaderen om te keren tot de kinderen” (Mal. 4:6) en ongehoorzamen tot de gezindheid van rechtvaardigen, om voor de Heer een volk dat bereid is, gereed te maken.’ 18 Zacharias zei tegen de bode: ‘Waaraan zal ik dit weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is vergevorderd in haar dagen.’ 19 De bode antwoordde hem: ‘Ik ben Gabriël, die voor God sta, ik ben uitgezonden om tot jou te spreken en jou deze dingen als evangelie te verkondigen. 20 En zie, je zult zwijgen, je zult niet kunnen spreken tot op de dag dat deze dingen gebeuren, omdat je niet op mijn woorden vertrouwd hebt die vervuld zullen worden op hun tijd.’ 21 Het volk was in afwachting van Zacharias en verwonderde zich dat hij zo lang in de tempel bleef. 22 Maar toen hij naar buiten kwam, kon hij niet tot hen spreken, en ze begrepen dat hij in de tempel een gezicht gezien had; hij gebaarde naar hen en bleef stom. 23 En het gebeurde, toen de dagen van zijn eredienst vervuld waren, dat hij wegging naar zijn huis. 9
6
24
Na deze dagen werd Elisabeth, zijn vrouw, zwanger en ze verborg zich vijf maanden. 25 Ze zei: ‘Zo heeft de Heer aan mij gedaan in de dagen dat hij mij heeft aangezien om mijn smaad onder de mensen weg te nemen.’
Lied: Psalm 8 (Tussentijds 30: 6) 6. Heer, onze Heer, hoe heerlijk is uw Naam in de geschiedenis, want op de aard’ is wijd en zijd het mensenkind uw majesteit. Verkondiging Lied: Gezang 446: 1, 2, 3, 4 en 5
2. uw naam die onze wonden heelt en ons met manna spijst, die onze dood en zonde deelt en onze vrees verdrijft.
3
Mijn herder en mijn held,mijn vriend, mijn koning en profeet, mijn priester die mijn schuld ontbindt, mijn weg waarop ik treed;
4. al wat ik doe, al wat ik wil, het is te zwak, te koud, maar sterk en vurig wordt de ziel wanneer zij U aanschouwt.
5. Zolang Gij nog onzichtbaar zijt, een zon diep in de nacht, roep ik uw nadering reeds uit omdat ik U verwacht. 7
DIENST VAN DE DANKBAARHEID Dankgebed en voorbeden, stil gebed, Onze Vader Mededelingen (de kinderen komen terug) Inzameling van de gaven Slotlied (staande): Gezang 313: 1, 2 en 4
2. Wek de dode christenheid uit haar zelfverzekerdheid; zend uw stralen overal, dat de aarde U loven zal. Erbarm U, Heer.
4. Open overal de poort, Heer, voor uw voortvarend woord, win elk volk met stille kracht voor uw rijk, - verdrijf de nacht! Erbarm U, Heer.
Wegzending en zegen Gemeente zingt: Amen Orgelspel
8