PROTOCOL GEZONDHEID en VEILIGHEID Kdv de Appelboom Datum mei 2014
1
GEEF ALS LEIDSTER HET GOEDE VOORBEELD, GOED VOORDOEN DOET GOED VOLGEN. Binnen de Appelboom wordt de gangbare huishoudelijke hygiëne gehandhaafd. Het is belangrijk dat de omgeving waar de kinderen verblijven schoon wordt gehouden. Het is bij ons schoon, maar geen ziekenhuis steriliteit. Wij vragen iedereen die de kinderopvang bezoekt hun medewerking te verlenen. Hier wordt in het kort weergegeven wat het hygiëne protocol inhoudt: Overschoen Omdat de kinderen onder 1 jaar kruipen en spelen doen de kinderen bij het binnen komen hun schoentjes uit en doen liefs hun slofjes aan. De volwassenen die binnen komen trekken hun overschoen aan (schoenhoesje). Ouders kunnen ervoor kiezen ook op blote voeten te lopen. In de hal bij het binnen komen zijn de schoenovertrekken te vinden. Leidsters dragen speciale schoenen. Groep Op de groep dragen de leidsters de zorg voor de dagelijkse hygiëne. Zo wordt de groep dagelijks gedweild en gestofzuigd. De sanitaire ruimten worden dagelijks schoongemaakt. Luiers De luiers worden in een aparte luieremmer gegooid. Speelgoed Het speelgoed wordt regelmatig verschoond en weggegooid indien nodig. Speen Fopspenen worden regelmatig vernieuwd. De leidsters zorgen ervoor dat er dagelijks de flessen en spenen gesteriliseerd worden. Dit geschied in een speciale apparaat. Roken Er mag niet binnen en buiten het speelplaats gerookt worden. Hygiëne Binnen de kinderopvang onderscheiden wij verschillende soorten hygiëne. Hieronder wordt de volgende hygiëne soorten en handelingen omschreven die wij binnen de Appelboom hanteren. 1. PERSOONLIJKE HYGIËNE leder mens draagt ontelbare, al dan niet ziekmakende, micro-organismen bij zich. Een groot deel van de infecties wordt door mensen overgedragen. Om verspreiding van micro-organismen naar andere mensen tegen te gaan is een goede persoonlijke hygiëne belangrijk. Leid(st)ers in een kindercentrum kunnen bij de verzorging van de kinderen de micro-organismen van het ene kind via hun handen overbrengen naar een ander kind. Daarom is voor hen een goede persoonlijke hygiëne extra belangrijk. Handhygiëne Ziektekiemen worden onder meer via de handen overgedragen. Een goede handhygiëne door groepsleiding, maar ook door de kinderen, is een van de meest effectieve manieren om besmettingen te voorkomen. De handhygiëne verbetert door geen sieraden te dragen aan handen of polsen.
2
Wanneer moeten de handen worden gewassen? Voor: • het aanraken en bereiden van voedsel; • het eten of het helpen bij eten; • wondverzorging Na: • • • • • • •
hoesten, niezen en snuiten; toiletgebruik/billen afvegen; het verschonen van een kind; contact met lichaamsvochten zoals, speeksel, snot, braaksel, ontlasting, wondvocht of bloed; buiten spelen; contact met vuil textiel of de afvalbak; schoonmaakwerkzaamheden.
Handen wassen gaat als volgt: • Gebruik stromend water; • Maak de handen nat en doe er vloeibare zeep op; • Wrijf de handen (gedurende 10 seconden) over elkaar en zorg ervoor dat water en zeep over de gehele handen worden verdeeld; • Let op de kritische punten: was ook de vingertoppen goed, tussen de vingers en vergeet de duimen niet; • Spoel de handen al wrijvend af onder stromend water; • Droog de handen af met een schone droge handdoek. Gebruik papieren handdoeken. Indien er geen papieren maar katoenen handdoeken worden gebruik, moeten deze minstens elk dagdeel worden vervangen. Als de handdoek vuil of nat is geworden, is tussentijds verschonen noodzakelijk. ook ingewreven worden met handalcohol. Let op: handalcohol heeft geen reinigende werking en kan alleen gebruikt worden bij visueel schone handen. De werkwijze met handalcohol is als volgt: gebruik net zoveel handalcohol als er in de holte van de handpalm past. Wrijf de handen hier helemaal mee in en laat het vervolgens drogen aan de lucht. Persoonlijke verzorging Wondjes Wondvocht en bloed kunnen een besmettingsbron zijn. • Zorg dat open wondjes altijd zijn afgedekt met een waterafstotende pleister. Nagelverzorging Onder lange nagels, kunstnagels en geschilferde of gebrokkelde nagellak kunnen micro-organismen zich hechten en vermeerderen. Knip nagels bij voorkeur kort en gebruik liever geen kunstnagels. Wat te doen bij ziekte van een leid(st)er? • Neem contact op met de Arbo-arts wanneer een personeelslid (mogelijk) besmettelijke ziekteverschijnselen heeft, zoals diarree of huiduitslag. Deze beoordeelt of het personeelslid wel of niet mag blijven werken en onder welke voorwaarden. Hierbij houdt hij rekening met het risico van besmetting van anderen. 3
Hoest- en niesdiscipline Ziektekiemen uit de neus, mond en keel kunnen zich op verschillende manieren verspreiden. Door hoesten en niezen worden ziektekiemen via onzichtbare speekseldeeltjes verspreid in de lucht. Als deze vocht druppeltjes door een ander worden ingeademd, nestelen de ziektekiemen zich bij deze persoon in de neus, mond, keel of longen met mogelijk ziekte tot gevolg. Wanneer de hand voor de mond wordt gehouden, kan besmetting optreden via de handen. Een andere verspreidingsweg is via snot of slijm. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een kind dat een snottebel wegveegt en met het vuile handje speelgoed vastpakt. Via het "besmette" speelgoed kan een ander kind op een later tijdstip besmet raken. De volgende maatregelen kunnen ook aan de kinderen aangeleerd worden: • Hoest of nies niet in de richting van een ander; • Leer de kinderen het hoofd weg te draaien of het hoofd te buigen; • Houd tijdens het hoesten of niezen de hand of de binnenkant van de elleboog voor de mond; • Was de handen na hoesten, niezen of neus afvegen; © Voorkom snottebellen door de kinderen op tijd de neus af te laten vegen. • Tevens is het belangrijk de ruimten voldoende te ventileren. Bij het afvegen van de neus komen er ziektekiemen op de zakdoek en de handen. Hergebruikte zakdoeken zijn een onderschatte besmettingsbron. In een warme (broekzak) en vochtige omgeving gedijen micro-organismen goed. Bij hergebruik van de vuile zakdoek is er een reële kans dat besmetting via de handen wordt overgedragen. • Gebruik altijd papieren zakdoeken of tissues en gooi die na gebruik weg. Tandenpoetsen Voor kinderen vanaf 1 jaar geldt het volgende poetsadvies: twee keer per dag poetsen met (peuter-)fluoride tandpasta. Aanbevolen wordt de poetsbeurt 's ochtends na het eten en 's avonds voor het slapen gaan uit te voeren. Een tandenborstel kan besmet raken door een vuile beker of een vervuilde tandenborstelhouder. Als een tandenborstel niet goed wordt uitgespoeld kunnen ziektekiemen op de borstel achter blijven. Wanneer de borstel na gebruik niet kan drogen, groeien micro-organismen uit. Ziektekiemen kunnen van borstel naar borstel overgebracht worden als bijvoorbeeld meerdere borstels met de haren tegen elkaar of met de borstel naar beneden in één beker worden opgeboden. Wanneer er in een kindercentrum voor gekozen wordt om tanden van kinderen te poetsen, dan zijn de volgende punten van belang: • Geef ieder kind een eigen tandenborstel; • Zorg dat de borstel, of de plek waar de borstel wordt opgeborgen, is voorzien van de naam van het kind (met watervaste viltstift, gebruik geen leukoplast); • Spoel de borstel na gebruik goed uit; • Berg borstels gescheiden van elkaar op; • Zorg ervoor dat ze na gebruik aan de lucht kunnen drogen; • Was bekers waarin tandenborstels opgeborgen worden wekelijks af.
4
2.Toilethygiëne Ontlasting en urine kan ziektekiemen bevatten, waardoor handen en sanitair besmet kunnen raken. Besmetting van handen komt veel voor en daardoor eveneens besmetting van alle contactoppervlakken in de sanitaire ruimte. Dit zijn oppervlakken die na toiletbezoek met de handen worden aangeraakt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de spoelknop, de kraan, de handdoekhouder, de lichtschakelaar of de deurkruk. Besmette oppervlakken kunnen fungeren als overdrachtsmedium. Op een later tijdstip kunnen langs deze weg overgebrachte ziektekiemen via handmond- contact infecties teweegbrengen. Om risico's te beperken zijn de volgende zaken van belang: • Plaats toiletten en wasbakken op kindhoogte; • Was de handen na toiletbezoek; • Plaats het fonteintje in de toiletruimte; • Gebruik vloeibare zeep en papieren handdoeken; • Gebruik geen potjes; • Houd bij peuters toezicht, om te voorkomen dat peuters vergeten de handjes te wassen.
3. Hygiëne tijdens het verschonen Het verschonen van een baby brengt risico's met zich mee vanwege het mogelijke contact met ontlasting/urine. Er is een aanzienlijke kans dat het kind, de verzorger of de omgeving besmet raakt met bacteriën. Waar moet op gelet tijdens het verschonen? • Houd het verschonen strikt gescheiden zijn van voedselbereiding door middel van aparte werktafels, beide plaatsen moeten zijn voorzien van een tappunt van water; • Verschoon kinderen op een daarvoor bestemde ondergrond; • Vervang het aankleedkussen als het beschadigd is; • Zorg dat de bekleding van het aankleedkussen goed te reinigen is; • Plaats een wasgelegenheid in de verschoonruimte; • Gooi luiers na gebruik direct in een gesloten afvalemmer luieremmer. Zorg voor een schone verschoonplek Er zijn twee opties om het verschoonkussen schoon te houden: Optie 1 • Leg een handdoek op het verschoonkussen • Gooi de handdoek na ieder kind in de was; • Maak het verschoonkussen na iedere dagdeel schoon Optie 2 • Verschoon het kind op het verschoonkussen; • Reinig het verschoonkussen na iedere verschoning. Reiniging verschoonkussen: • Maak een oplossing (van allesreiniger in water) in een fles of plantenspuit; • Spuit of giet de oplossing op een wegwerpdoekje. Wanneer een katoenen doekje gebruikt wordt, moet dat direct na gebruik in de was; • Neem na het schoonmaken het verschoonkussen met een vochtige doek af;
5
• Droog het verschoonkussen na met een wegwerpdoek of een katoenen handdoek. Als gebruik gemaakt wordt van een plantenspuit let er dan op dat de oplossing in de plantenspuit niet vernevelt (dus van dichtbij op het doekje spuiten). Stel de spuitmond zo in dat de oplossing niet te fijn verneveld wordt. Het flesje met de oplossing dagelijks legen, omspoelen en drogen. Het verschoonkussen mag niet gereinigd worden met billendoekjes. Er blijft een vette laag op het verschoonkussen achter die een broedplaats k a n z i j n voormicro-organismen Wanneer moet er gedesinfecteerd worden? In principe is het niet nodig het verschoonkussen te desinfecteren. Zorgvuldig huishoudelijk schoonmaken is voldoende. Na vervuiling met bloed of bloederige diarree moet het verschoonkussen wel gedesinfecteerd worden. • • •
Maak het verschoonkussen eerst huishoudelijk schoon; Ontsmet het kussen daarna met alcohol 70%; Laat de alcohol aan de lucht drogen.
Gebruik geen geprepareerde alcoholdoekjes, maar alcohol 70% uit een fles, in combinatie met een schone droge doek.
4. Schoonmaakmethoden Droog schoonmaken • Stof afnemen Gebruik hiervoor een stofbindende of vochtige doek. Zo voorkom je dat stof in de lucht gaat dwarrelen. • Stofwissen Dit is het schoonmaken van een gladde vloer met een stof wisapparaat en een wegwerpdoek. Hiermee word stof en losliggend vuil verwijderd. • Vegen Dit is het schoonmaken van een gladde vloer met een bezem. grotendeels wordt verplaatst. Een gladde vloer daarom liever stofwissen. Nat schoonmaken • Meubilair en voorwerpen schoonmaken met een sopdoek en een sopje van een huishoudelijk schoonmaakmiddel. • Vloeren nat schoonmaken met mop en mopwagen met twee emmers. Een voor het schone sopwater een voor het vuile gebruikte water. Voordat de vloer nat wordt schoongemaakt eerst de vloer droog schoonmaken. Waarmee schoonmaken? Nat schoonmaken doe je met een huishoudelijk schoonmaakmiddel: • Middelen die eiwitten en vetten oplossen • Een kalkoplosser voor kalkaanslag en urinesteen
6
Hoe maken wij schoon? 1) In principe pas schoonmaken nadat de kinderen naar huis zijn. 2) Begin met schoon schoonmaakmateriaal. 3) Eerst droog schoonmaken. Werk altijd van schoon naar vuil en van hoog naar laag. • Slaapruimte: Stof afnemen van bedjes. Vervolgens de vloer vegen, zuigen of stofwissen. • Speelruimte: Stof afnemen van planken, vensterbanken, overig meubilair. Vervolgens de vloer vegen, zuigen of stofwissen. • Keuken: Vloer vegen, zuigen of stofwissen. • Toiletruimte: Wastafels, lichtknopjes, deurkrukken, doorspoelknoppen, afvalbakken, toiletpot. 4) Maak een emmer met sopwater klaar. De temperatuur van het sopwater moet lauw zijn om te zorgen dat het schoonmaakmiddel goed oplost. Zorg voor een juiste doses gebruiksaanwijzing op de verpakking. Meng geen verschillende schoonmaakproducten, dit kan gevaarlijk zijn. 5) Vervolgens nat schoonmaken: nat afnemen, naspoelen met heet water en nadrogen met een schone doek. • Slaapruimte: Planken, vensterbanken, bedjes, deurkrukken. • Speelruimte: Planken, vensterbanken, speelgoed, boxen, overig meubilair. Daarna alle vinger tasten; deurkrukken, kranen, etc. • Keuken: Keukenkastjes, aanrecht, apparaten, koelkast, etc. • Toiletruimte: wastafels, lichtknopjes, deurkrukken, doorspoelknoppen, afvalbakken,toiletpot. 6) Maak daarna een emmer met sop klaar om de vloer te dweilen. Vul ook een emmer met alleen water waarin de mop kan worden uitgespoeld. Volgorde van schoonmaken: eerst de vloer van de slaapruimte, dan de verblijfsruimte, de keuken en eindig in de toiletruimte. Na het soppen van de vloer naspoelen met water en eventueel nadrogen. Bij voorkeur aan de lucht laten drogen. 7) Als het sopwater zichtbaar vervuild is moet het tussendoor ververst worden. 8) Na afloop van het schoonmaken het sopwater direct weggooien in een uitstortgootsteen. Als dit er niet is gebruik dan het toilet. 9) Schoonmaakmaterialen na gebruik goed schoonmaken: • Stofdoeken; stofbindende doek is voor minimaal 60ºC • Stofwisser na gebruik reinigen, wisdoekje na gebruik wegwerpen. Stofwisser na gebruik ophangen. • Emmers na gebruik schoonmaken met heet water en goed drogen. • Sopdoeken na gebruik wegwerpen o • Toiletborstel na gebruik goed naspoelen en regelmatig vernieuwen. • Moppen/dweilen na gebruik wassen op 60ºC. 10) Laat nooit natte sopdoeken en dweilen in emmers achter om uitgroei van bacteriën te voorkomen. 11) Schoonmaakmaterialen en middelen buiten bereik van kinderen opbergen in een aparte werkkast met uitstortgootsteen. De werkkast zelf ook goed schoonhouden
5. Desinfecteren Waarom desinfecteren wij bij de Appelboom? Door te desinfecteren worden ziekmakende micro-organismen gedood of teruggebracht tot een niet ziekmakend aantal. Wanneer moet er gedesinfecteerd worden? 7
Desinfecteer alleen wanneer daar een reden voor is. Onnodig desinfecteren werkt ongevoeligheid in de hand. Dit betekent dat bacteriën en virussen beter bestand worden tegen desinfecteermiddelen. Desinfectie is nodig: • Als er sprake is van bloederige diarree • Als er op een andere wijze sprake is van bloedcontact (bijv. bloedneus, wondjes, etc.) Wat moet er gedesinfecteerd worden? Alle oppervlakken die in aanraking zijn gekomen met het bloed of de bloederige diarree. Dit kan zijn: • De toiletruimte; de toiletpot, de toiletbril, het verschoonkussen maar eventueel ook de kraan wastafel, doorspoelknop. • Textiel. • Speelmateriaal, meubilair, vloer. • Vergeet na afloop niet je eigen handen te wassen. ! Wanneer je handschoenen hebt gedragen is het voldoende de handen na te wassen met water en zeep. Wanneer je geen handschoenen hebt gedragen moeten de handen na te wassen met water en zeep en daarna gedesinfecteerd worden met hand alcohol. Waarmee desinfecteren. • Kleine oppervlakken (max. ½ m²: aankleedkussen, speelgoed, thermometer): Alcohol 70% • Grote oppervlakken (vloeren, meubilair): Het is niet te verwachten dat er sprake zal zij zoveel bloed of bloederige diarree dat een ander middel dan alcohol 70% noodzakelijk is. Mochten er toch twijfels bestaan neem dan contact op met de GGD. Zij adviseren welk middel in welke oplossingsconcentratie nodig is. • Voor de handen: Huiddesinfectans bijv. handalcohol (70%) • Textiel en speelgoed kunnen in de wasmachine (minimaal 60ºC) • Serviesgoed en eventueel andere materialen kunnen in de wasmachine (minimaal 60ºC) Hoe desinfecteren? 1) Voordat je iets gaat desinfecteren moet je dat eerst huishoudelijk schoon gemaakt hebben. 2) Gebruik voor het desinfecteren bij voorkeur disposable schoonmaakmateriaal. 3) Trek handschoenen aan om de eigen handen te beschermen. 4) Een alcohol 70% -oplossing is direct klaar voor gebruik. Mocht er een ander desinfecterend middel nodig zijn neem dan contact op met de GGD. Meng geen verschillende schoonmaakproducten, dit kan gevaarlijk zijn. 5) Desinfecteer het oppervlak met de alcohol 70% oplossing en laat dit aan de lucht drogen. Mocht er een andere desinfecterend middel gebruikt worden dan kan de GGD toelichten hoe je dit op een juiste wijze moet gebruiken. 6) Na het desinfecteren het disposable sopdoekje weggooien. 7) Wees alert dat het desinfecterend middel buiten bereik van kinderen blijft. NB: • •
Wij gebruiken geen chloor. Dettol; de werkzame stof in Dettol is namelijk chloorxylenol, lysol en lyortol mogen niet gebruikt worden. 8
• Glorix is geen desinfectans maar een huishoudelijk schoonmaakmiddel. • Bleekwater is inactief, heeft geen toelatingsnummer en kan dus beter niet gebruikt worden. • Bij het uitbreken Hepatitis A is desinfecteren niet nodig maar volstaat schoonmaken met een huishoudelijk schoonmaakmiddel.
6. Hoe om te gaan met bloed Wat te doen bij bloed. In het bloed van sommige personen is een virus aanwezig zoals het Hepatitis B- virus of het HIV virus. Als kinderen met dit soort virussen besmet zijn, is dat meestal al voor of tijdens hun geboorte gebeurd. Indien bloed - bloedcontact ontstaat, kan men met deze virussen besmet worden. De kans op besmetting is klein en gebeurt niet als de huid intact is. Het hepatitis B en het HIV virus zijn niet overdraagbaar via: • Aanraken of kussen • Gebruik van gezamenlijk servies • Urine, ontlasting, speeksel, braaksel, traanvocht, of zweet, zolang er aanwezig is. Maatregelen ter voorkoming van bloed overdraagbare aandoeningen. 1) Algemene hygiënemaatregelen. 2) Specifieke maatregelen • Wegwerphandschoenen dragen bij elk contact met bloed, wondvocht of lichaamsvochten die zichtbaar met bloed zijn vermengd. • Dek wondjes af met een waterafstotend pleister. • Verwijderen van gemorst bloed: Met handschoenen aan bloed opnemen met een papieren tissue, de ondergrond schoonmaken met water en zeep en daarna desinfecteren met alcohol. • Linnengoed en kleding wassen op 60ºC. indien dit niet mogelijk is op het langste programma van 40ºC wassen. Wat te doen als er toch bloedcontact is geweest • Wond goed uitspoelen en desinfecteren met betadine jodium. • GGD bellen.
7. Legionella Wat is de veteranenziekte? De veteranenziekte wordt veroorzaakt door de legionellabacterie, die longontsteking tot gevolg kan hebben. Er bestaat ook een lichtere vorm: de legionella griep. Waar komt de legionellabacterie voor? De bacterie die de ziekte veroorzaakt, bevindt zich in zeer lage aantallen in de grond en in het (leiding) water, echter in zulke kleine aantallen dat de bacterie geen gevaar vormt. De legionellabacterie vormt pas een probleem als zij zich heeft kunnen vermenigvuldigen. Dit kan gebeuren in water temp. tussen 25 en 55ºC. Hierbij kunnen grote aantallen bereikt worden als het water langere tijd stilstaat. Sterke stroming van water kan aangroei van de bacterie voorkomen. Als het water niet door het hele warmwatersysteem kan stromen, is het mogelijk dat het water blijft stilstaan in “dode hoeken” Op deze plaatsen kan verdere groei plaatsvinden. Hoe raak je geïnfecteerd?
9
De infectie wordt overgebracht door het inademen van de bacterie in zeer kleine druppeltjes water, verspreid in de lucht (nevel). De ziekte kan niet van de ene mens op de andere worden overgedragen en is niet besmettelijk. Het drinken vormt geen risico. Waar moet je als kinderdagverblijf rekening mee houden? Bij temperaturen boven de 60ºC wordt de bacterie gedood. De legionellabacterie kan zich vermenigvuldigen in een warmwatertoestel met een voorraadvat, zoals boilers en bepaalde typen combiketels, waarin de temperatuur te laag is afgesteld. De temperatuur moet op minimaal 60ºC zijn afgesteld. • Warm water toestel: temperatuur moet afgesteld >60ºC. • Een geiser vormt geen risico. Dit toestel heeft geen voorraadvat, zodat de bacterie geen kans krijgt zich te vermenigvuldigen. • Brandslang: hier kan water in blijven staan. Voor gebruik 10 minuten doorspoelen, tijdens het doorspoelen moet er goed geventileerd worden.
8. Voeding en Hygiëne Inleiding Voedselinfecties veroorzaken jaarlijks bij meer dan een miljoen mensen in Nederland maag darmklachten. Hygiënisch werken is dan ook belangrijk om een voedselinfectie te voorkomen. Instellingen die voedsel bereiden voor anderen moeten zich aan de wettelijke waarborgen. De Inspectie gezondheidsbescherming waren en Veterinaire Zaken (voorheen Keuringsdienst van Waren) bezoekt kinderdagverblijven om te controleren of ze aan deze eisen voldoen. Je moet als instelling zorgen dat je het hele proces van voedselbereiding van inkoop tot afwas onder controle hebt en op een hygiënische wijze met het voedsel omgaat. Hiervoor moet je werkinstructies opstellen en regelmatig checklijsten invullen. Door middel van de ingevuld lijsten kan je aantonen dat je het proces van de voedselbereiding onder controle hebt. Als de inspectie langskomt zullen ze naar deze checklijsten vragen. Bij voorkeur is een persoon verantwoordelijk voor het voedsel. Ten aanzien van de volgende moet je werkinstructies en checklijsten hebben: 1) Inkoop en ontvangst goederen 2) Opslag goederen (magazijn/koeling/vriezer. 3) Bereiden koude maaltijd (broodmaaltijd/salades). 4) Meenemen voedsel van thuis. 5) Opruimen en afwassen. 6) Schoonmaak Aansprakelijkheid bij het zelf meenemen van eten en drinken: Ouders zijn aansprakelijk voor het voedsel ook moedermelk wat zij van huis meenemen mits het kindercentrum zich aan de hygiëneregels houdt zoals beschreven in het ‘Hygiëneplan voor de voedingsverzorging in woonvormen en uitbrengmaaltijden’. Inkoop en ontvangst goederen • Let bij het kopen of ontvangen van goederen op de houdbaarheidsdatum en of de verpakking niet kapot is. • Koude producten, zoals vlees en melk, moeten voldoende koel zijn (< 7ºC ). • Ruim de binnen gekomen goederen direct na ontvangst op. Opslag magazijn, koeling en vriezer • De temperatuur van de koelkast/vriezer moet aan de buitenkant afleesbaar zijn of leg een 10
thermometer boven in de koelkast. De temperatuur van de koelkast moet <7ºC zijn, bij voorkeur 4ºC. De temperatuur van de vriezer moet <18ºC zijn. • Alle producten moeten zijn voorzien van een houdbaarheid datum. • Zet nieuw binnengekomen producten altijd achteraan (first in first out) • Bewaar zelf ingevroren producten niet langer dan 3 maanden. • Zet het magazijn/koelkast/vriezer niet te vol. Bestel niet te veel. Houd het overzichtelijk • Verpakkingen moeten goed gesloten zijn. • Houdt levensmiddelen en schoonmaakmiddelen van elkaar gescheiden. • Let op een goede scheiding tussen rauw en bereide producten: rauwe producten onder in de koelkast en bereide producten boven in de koelkast. • Koelkast 1x per 2 weken schoonmaken. Vriezer 1x per 3 maanden ontdooien en schoonmaken. • Voorraadkast 4x per jaar schoonmaken. • Controle: maandelijks moeten bovenstaande punten worden gecontroleerd en geregistreerd. Bereiden van de broodmaaltijd • Was de handen. laat ook de kinderen de handen wassen. • Haal de producten zo kort mogelijk van tevoren uit de koeling. • Zorg voor serviesgoed. • Zet alle producten op tafel. Maak de porties niet te groot. • Gebruik voor het pakken van de kaas, vlees een schone vork die alleen daarvoor gebruikt wordt • Gebruik voor zoet beleg een schone lepel, niet met het tafelmes in de pot. • Melkproducten niet te lang op tafel laten staan ( maximaal een half uur buiten de koeling houden ). • Gebruikte materialen direct na het eten in de afwasmachine zetten. • Na het eten de restjes direct dateren, afdekken en in de koeling zetten. Restjes de volgende dag opmaken, anders weggooien. Meenemen van eten/ voedsel van thuis. • Eten en drinken wat koel bewaard moet worden ( bijv. melk, melkproducten, brood met kaas en/of vleeswaren ) direct na ontvangst in de koelkast plaatsen. • Was voordat je het eten uitdeelt eerst de handen. • Laat de kinderen de handen wassen. • Haal het eten en drinken zo kort mogelijk voor het eten uit de koelkast • Ruim na het eten alles op, bewaar geen restjes. Opruimen en afwassen • Ruim na het eten de tafel op. • Eten en drinken wat koel bewaard moet worden in de koelkast zetten. • Etensrestjes van de borden verwijderen, eventueel voorspoelen op de hand met handwarm water. • Machinale afwas: afwasmachine vullen ( niet te vol zetten en zo indelen dat nergens water in kan blijven staan ), afwasmachine instellen op 65ºC, na afloop de schone vaat uit laten dampen en opruimen. Afwasmachine na gebruik schoonmaken (evt. etensresten uit het rooster verwijderen) Schoonmaak • Maak de keuken altijd schoon als er eten en/of drinken es klaargemaakt. • Dagelijks afvalbakken legen en wekelijks nat schoonmaken. • Maak de keuken schoon volgens het schoonmaakschema. 11
9. Flesvoeding en Hygiëne. Algemene uitgangspunten • Ieder kind heeft per dag of per voeding een eigen fles en speen. • De keuze van de fles en de verzorging ervan zijn belangrijk. De fles moet wijd en glad van binnen zijn; hij mag geen ribbels of oneffenheden vertonen. Tevens moet de fles een goed leesbare maatverdeling hebben. Kook een nieuwe fles voor het eerste gebruik uit. Spenen moeten liefst iedere zes weken vervangen worden. • Voedselbereiding moet gescheiden van de verschoonplek plaatsvinden. • Restjes babyvoeding niet bewaren en weer opwarmen; melkproducten bederven makkelijk. Flesvoeding a. Flesvoeding klaarmaken • Was voor het klaarmaken van een voeding goed je handen met water en zeep en droog je handen met papieren handdoeken. • Voor het bereiden van babyvoeding is gewoon leidingwater (niet uit de geiser of boiler) geschikt,mits dit niet via loden leidingen wordt aangevoerd. Om de te zorgen dat het kind de juiste hoeveelheid voedingsstoffen krijgt, is het van belang om de verhouding poeder/ water zoals deze op de verpakking staat aangegeven. • Wanneer flesvoeding voor de hele dag wordt bereid, is het aan te raden het water hiervoor te koken. • Tijdens het bewaren kan in de voeding groei van micro organismen optreden. De kans hierop is kleiner wanneer wordt uitgegaan van water dat vooraf 3 minuten is gekookt. b. Bewaren van flesvoeding • De beste temperatuur voor het bewaren van vooraf bereide babyvoeding is 4ºC. Het is van belang aandacht te besteden aan de temperatuur van de koelkast waarin bereide babyvoeding wordt bewaard door een thermometer in de koelkast te raadplegen. Het is af te raden op bereide baby- voedinglanger bij kamertemperatuur te bewaren dan nodig is om het kind te voeden. • Plaats het in de koelkast niet in de groentelade of deurvak in verband met een afwijkende temperatuur aldaar. c. Flesvoeding verwarmen • De ideale temperatuur voor flesvoeding is 37ºC • Dit kan bereikt worden op de volgende wijzen: - Het flesje een paar minuten in een pannetje heet water te zetten. - Met gebruik van een flessenwarmer. In de flessenwarmer mag geen water blijven staan vanwege groei van micro-organismen. - In de magnetron. Zet de fles hierin zonder dop of speen en verwarm de inhoud op de hoogste stand. Reken bij een vermogen van 700 Watt op 30 seconden per 100ml. De inhoud mag niet koken. Laat de fles dan even staan en schud hem vervolgens zodat de warmte goed wordt verdeeld. • Controleer de temperatuur van de voeding door een beetje voeding op de binnenkant van de pols te druppelen. De flesvoeding dient net zo warm te zijn als de huid. d. Na afloop van de voeding • Als de baby voldoende heeft gedronken moet de fles direct omgespoeld worden met koud water (van het keukenblok of in de keuken). Dit om indrogen en vastkoeken te voorkomen. Gebruik een flessenwisser als zichtbaar vuil achterblijft. • De fles (met speen) wordt weggezet in de koelkast (mag liggend/staand, bacteriën hebben dan geen goede temperatuur om uit te groeien). • Flessen van kinderen t/m 6 mnd worden gereinigd in een vaatwasmachine (niet kortste programma • Schone flessen en spenen worden omgekeerd bewaard op een schone, droge doek of flessenrek 12
Voorafgaand aan de volgende voeding: Spoel de fles om met warm water.
e. Flessen uitkoken Aangezien door afwassen (ook machinaal in de vaatwasser, vanwege de nauwe halsopening) de fles onvoldoende gereinigd kan worden, moet deze elke dag worden uitgekookt (bij voorkeur op het eind van de dag). Zo worden ook onzichtbare restjes verwijderd. Dit kan gebeuren in: • Specifieke uitkokers. • Een pan kokend water, de flessen moeten 3 minuten uitgekookt worden. Uitkoken in de magnetron wordt afgeraden omdat de hitte niet alle plekken in de fles bereikt en de fles niet voldoende schoon wordt. Niet alle bacteriën worden op deze wijze gedood. Als men toch de flessen in de magnetron wil uitkoken moet dat direct na de voeding gebeuren. De flessen rechtop plaatsen, ¾ vullen met water en een paar minuten door laten koken. Uitkoken is niet leeftijdsgebonden, dit geldt voor alle leeftijden. f. Spenen • Spenen moeten liefst iedere zes weken vervangen • Na iedere voeding moet de speen onder de kraan schoongemaakt worden en droog (uitgeslingerd in bijv. een theedoek) bewaard worden. Dit kan bijvoorbeeld in een afgesloten bakje in de koelkast of omgekeerd in de afgesloten zuigfles. • Eenmaal per dag moeten de spenen 3 minuten uitgekookt worden in een pan water. • Dit kan ook in de magnetron, in een kommetje met water.
10. Moedermelk Bewaren van moedermelk Moedermelk blijft maar 2 dagen goed in de koelkast, mits de temperatuur 4ºC is. Bevroren moedermelk kan het best langzaam ontdooid worden in de koelkast of onder lauw stromend water. Zet de kraan niet te heet,omdat dan antistoffen verloren kunnen gaan. Eenmaal ontdooide moedermelk moet binnen 24 uur gebruikt worden. Het kan niet opnieuw ingevroren worden. Moedermelk verwarmen (afgekolfde moedermelk wordt binnen 48 uur gebruikt) Afgekolfde moedermelk kan net als flesvoeding worden opgewarmd in een flessenwarmer, de ‘au bain marie’ in een pannetje met warm water. Hierbij is het belangrijk dat de moedermelk niet warmer wordt dan 30-35 °C. Dit is een goede drinktemperatuur. Afgekolfde moedermelk verliest beschermende stoffen bij temperaturen boven 50 °C. Hoe lang een fles met moedermelk voor het opwarmen in de magnetron moet, is afhankelijk van de hoeveelheid melk en het vermogen van de magnetron. Een globale richtlijn is een fles met 100 ml circa 30 seconden te verwarmen bij een vermogen van 600 Watt. Om de warmte goed te verdelen moet de fles halverwege en aan het eind van de verwarmingstijd even goed geschud worden. Controleer voor de veiligheid altijd de temperatuur van de melk met een druppeltje op de binnenkant van je pols
13
Warme weer/ kinderen in de zon De zon schijnt. Kinderen willen buiten spelen en het is mooi weer. De zon zorgt voor aanmaak van vitamine D, dat is goed voor de botten. Maar we weten allemaal dat teveel zon ongezond is. Niets is zo vervelend als een rood verbrande huid. Veel nadelen van de zon kunnen pas op latere leeftijd aan de orde komen, hierbij kun je denken aan huidveroudering of zelfs huidkanker. Daarom is het belangrijk de huid van een kind goed te beschermen, en is dit protocol opgesteld. Elke keer als de huid verbrandt, raken cellen beschadigd door de UV-straling. En juist bij kinderen komt die beschadiging hard aan. Dit omdat kinderen in de groei zijn en de celdeling dan zo snel gaat dat er soms weinig tijd is om de beschadigde huidcellen te herstellen voordat ze zich weer gaan delen. Hierdoor ontstaan als het ware littekens in de huidcellen en hoe meer littekens des te groter is de kans op huidkanker. Daarom is bescherming zo belangrijk, zeker voor kinderen. Een aantal regels die wij hanteren om verbranding te voorkomen zijn: • Houd de kinderen tussen 12.00 uur en 15.00 uur zoveel mogelijk uit de zon. • De kinderen blijven tussen 13.00 uur en 14.00 uur zoveel mogelijk binnen. • Kinderen onder de 6 maanden zitten altijd buiten in de schaduw. • Ook de oudere kinderen blijven zoveel mogelijk in de schaduw. • Ook als kinderen in de schaduw spelen worden zij ingesmeerd. • Kleding (ook een petje/hoedje) biedt de beste bescherming tegen de zon. • Ouders worden verzocht zonnehoedjes en eventueel andere bescherming mee te geven. • Wanneer een kind een zonnehoedje bij zich heeft, wordt deze altijd opgezet. • Wanneer de kinderen niet met water spelen, laten we de kinderen hun broek en shirt aanhouden. • Een half uur voordat we naar buiten gaan smeren we de kinderen in. • De kinderen worden minimaal 2 maal daags ingesmeerd. • Wij gebruiken minimaal beschermingsfactor 20-30. • Gevoelige zones als neus, oren, nek en voeten worden extra in de gaten gehouden. • Bij warm weer krijgen de kinderen meer drinken aangeboden dan normaal, dit wegens versnelling van uitdroging. • Wanneer het erg warm is, passen wij de activiteiten hierop aan, we doen rustiger aan en spelen meer met water.
14
De zonkracht wordt bepaald door: 1. Het jaargetijden: in de zomer is in Nederland de zonkracht sterker dan in de winter. 2. Het tijdstip op de dag (oftewel de stand van de zon) :UV-straling is in Nederland het sterks tussen 12.00 uur en 15.00 uur. 3. De plaats op aarde: hoe dichter bij de evenaar, hoe sterker de UV-straling. Maar ook; hoe hoger hoe sterker de UV-straling (bijv. in de bergen) 4. De mate van weerkaatsing: UV-straling wordt sterker door weerkaatsing via sneeuw, zand en water. 5. Bewolking: door een dichtbewolkte lucht komt nauwelijks UV-straling. Bij heiig weer kan de doorlating van UV-straling toch aanzienlijk zijn. Bij schapenwolken kan de intensiteit van de UV-straling zelfs toenemen doordat de straling gereflecteerd wordt tussen de wolken. Elke huidtype reageert anders in de zon, enkele voorbeelden: 1. zeer lichte huid, vaak sproeten, rood of licht blond haar en blauwe ogen- wordt niet bruinverbrandt zeer snel. 2. Lichte huid, blond haar en grijze, groene of lichtbruine ogen- wordt langzaam bruin- verbrandt snel. 3. Licht getinte huid, donkerblond tot bruin haar en vrij donkere ogen- wordt gemakkelijk bruinverbrandt niet snel. 4. een van nature getinte huid, donker haar, donkere ogen- bruint zeer goed- verbrandt bijna nooit.
15
PROTOCOL ONGEVALLEN EN BRAND HOE TE HANDELEN IN NOODSITUATIES Procedure ongeval bij opvangkind In geval van nood of letsel gaat de leidster als volgt te werk: • Blijf zelf rustig, probeer het kind én de andere kinderen gerust te stellen, schat de situatie helder in en leg de kinderen duidelijk uit wat er aan hand is en wat je gaat ondernemen (niet in ‘onsmakelijke’ details). • Schakel zo nodig hulp in. De hulp is afhankelijk van de ernst van het ongeval: 112, huisarts, tandarts. Heb je een EHBO cursus gevolgd, pas deze dan toe. Ga zelf echter NOOIT voor dokter spelen. je kunt de situatie ook verergeren! Denk eraan dat je ook nog steeds verantwoordelijk bent voor de andere kinderen. Roep wanneer mogelijk de hulp in van collega’s, of andere bekende omstander. Laat de kinderen echter nooit zonder toestemming van ouders en directie alleen achter bij de ‘hulp’. Jij blijft verantwoordelijk! • Leidsters kunnen de achterwacht via het kantoor inschakelen. Het kantoor kan dan voor vervoer naar bijvoorbeeld de huisarts zorgen. • Wanneer de situatie onder controle is, schakel je direct de ouders in over het voorval. Wanneer het om klein letsel gaat, waar geen hulporganisaties bij aan te pas zijn gekomen, kun je de ouders ook bij het ophalen inlichten. Stel ouders ALTIJD op de hoogte! • Stel ook de directie van de Appelboom op de hoogte van het ongeval; klein of groot! je kunt dit doen aan de hand van het ongevallenformulier. • Evalueer met de directie of je goed gehandeld hebt. Bespreek je eigen ervaringen en geef eventueel aan waar je hulp te kort kwam. Wellicht kan voorkomen worden dat een soortgelijk ongeval in de toekomst nog een keer plaatsvindt of dat er beter gehandeld wordt als een ongeval plaatsgevonden heeft. EHBO Bij ernstige bloedingen, kneuzingen, botbreuken en vergiftigingen moet je zo snel mogelijk deskundige hulp inroepen. Ga niet zelf onbezonnen aan de slag want je zou het erger kunnen maken! Wat je wel kunt doen: • Vreemde voorwerpen in neus: als een kind een hard voorwerp in de neus heeft, kun je proberen het lege neusgat dicht te drukken het kind hard te laten snuiten. Mocht dit niet helpen dan moet je een arts inschakelen. Ga nooit peuteren! • Huidbeschadigingen: de huid beschermt ons tegen het binnendingen van schadelijke microorganismen. Als de huid beschadigd is, kunnen er gemakkelijk infecties ontstaan. Stop het bloeden niet direct. Maak de wond schoon door er schoon water overheen te laten lopen en er daarna desinfecterend middel op te doen. Als de wond goed schoon is, dek je hem af met een steriel verband. Bij grote of diepe wonden moet er altijd een deskundige naar kijken. Blaren door verbranding moet je zo mogelijk heel laten. • Bloedingen: bij slagaderlijke bloeding kan het slachtoffer in shock raken. Een slagaderlijke bloeding herken je aan de helderrode kleur van het bloed en het bloed komt er in stoten uit. Probeer de wond dicht te drukken en schakel zo snel mogelijk deskundige hulp in. Zeg dat het om een slagaderlijke bloeding gaat. • Shock: shock kan ontstaan bij een slagaderlijke bloeding maar ook bij vergiftiging 16
of hevige diarree. Belangrijke organen krijgen dan te weinig zuurstof. Bel direct de alarmlijn (112) en zeg dat het om een shock gaat. Een shock herken je aan de grauwe kleur van de huid, een snelle hartslag en een klamme huid. Laat het slachtoffer met het hoofd opzij liggen en geef het slachtoffer geen drinken of eten. • Flauwvallen: verschil met shock: iemand in shock voelt zich beroerd ook als hij ligt. Iemand die flauw dreigt te vallen, voelt zich beter wanneer hij ligt. Frisse lucht en drinken is dan de beste behandeling. Geef alleen drinken als het slachtoffer goed bij is en zelfstandig de beker kan vasthouden en kan drinken. • Bloedneus: hoofd licht naar voren gebogen en neusvleugels dichtdrukken tegen neusbeen. Na 10 minuten moet het bloeden gestopt zijn. Zo niet dan een deskundige inschakelen. • Botbreuken en ontwrichtingen: laat het slachtoffer stil liggen en schakel deskundige hulp in. Bij open botbreuk de wond afdekken met steriel verband. • Verstuiking: ontstaat door een verkeerde draaiende beweging. De gewrichtsbanden zijn uitgerekt. Koel het gekwetste lichaamsdeel minstens 10 minuten met koud (lauw) water of ijs. Leg een theedoek tussen het ijs en het lichaamsdeel om de huid niet te beschadigen. • Kneuzing: ontstaat wanneer het lichaam erg hard tegen iets aankomt. Koel het gekwetste lichaamsdeel minstens 10 minuten met koud (lauw) water of ijs. Leg een theedoek tussen het ijs en het lichaamsdeel om de huid niet te beschadigen. • Vergiftiging: direct de arts waarschuwen, zeg om welk middel het gaat en welke stoffen erin zitten. Kijk op de gifwijzer en vraag de arts wat je NU moet doen. Bel altijd ook als er niet direct symptomen zijn. Sommige middelen hebben pas een schadelijke werking na verloop van een tot enkele uren. De leidster zorgt dat zij in het bezit is van de volgende informatie over de opvangkinderen: • Naam kind en ouders • Geboortedatum kind • Huisarts + telefoonnummer • Allergieën en de medicijnen die het kind slikt • Heeft het kind de standaard inentingen gehad? • Noodnummers waarop de ouders tijdens de kinderopvang op te bereiken zijn Lijst met algemene noodnummers: • Nood politie/ ambulance: 112 • Politie: 0900 8844
17
HUILENDE KINDEREN Huilen is normaal voor een baby. Het is zijn eerste communicatiemiddel. Een baby huilt omdat er een reden voor is. Er is vaak onenigheid over wat het beste voor kinderen is als ze huilen. Namelijk; moet je meteen reageren als kinderen huilen, of moet je ze eerst laten huilen zodat ze ook leren wachten en hun geduld leren bewaren. De consequentie van meteen reageren is dat kinderen steeds vaker en vaker gaan huilen omdat kinderen het nou eenmaal heerlijk vinden om aandacht te krijgen! Hoe gaan wij te werk wanneer baby’s huilen? In de eerste maanden zullen we ze vooral troosten en kalmeren, zodat ze een gevoel van veiligheid en geborgenheid kunnen ontwikkelen. Naarmate ze wat ouder worden proberen wij te voorkomen dat ze huilen om de aandacht. Dan gaan we selectiever om met de huiltjes van baby’s. Er zijn verschillende soorten huiltjes als, honger, moe, vieze luier, pijn, woede of aandacht. Wij zullen ons hierin verdiepen zodat wij te weten komen waarom de baby huilt, om hem vervolgens te kunnen helpen. Ook zullen we op gevoel af gaan, of het overleggen met collega’s. Let er wel op dat kinderen nooit langer dan 5 minuten mogen huilen! Uitgangspunten: • Als een huilbui van een baby dwingend klinkt, probeert hij waarschijnlijk te zeggen dat hij honger heeft. • Als een baby moe is klinkt het eerder als gesteun en gekreun. Ook wrijft de baby dan vaak in zijn oogjes. • Als de baby plots een heel scherp huiltje heeft, heeft hij waarschijnlijk pijn. Probeer hier gelijk de oorzaak van te vinden. • Een baby kan ook huilen omdat het geschrokken, echt verdriet, onrustig is of spanningen heeft. Dan proberen wij de baby te troosten. • Als de baby veel woede heeft, is het vaak een hard krijsend geluid. Probeer dan de baby af te leiden hem te kalmeren. • Het kan ook zijn dat het huilen sterk toe neemt rond de tijd dat het kind een volgende stap in de ontwikkeling maakt. Dit kan zeer inspannend en vermoeiend zijn voor het kind. Wanneer wij denken dat, dat aan de hand is, zullen wij het kindje proberen te stimuleren in de ontwikkeling. • Sommige baby’s huilen ook uit verveling. Het huilen lijkt dan meer op mopperen. Deze kindjes willen graag rond gedragen worden om alles te zien, en zijn niet graag alleen. Deze baby’s hebben behoefte aan prikkels. Waarschijnlijk neemt het huilen af, wanneer het kind meer kan. Helaas is er niet altijd tijd om dit soort kinderen de volle 100% aandacht te geven. Probeer het kind zoveel mogelijk bij de dag te betrekken en hem verschillend speelgoed aan te bieden voor extra uitdaging. • Andere baby’s hebben weer extra behoefte aan rust en regelmaat. Zij zijn heel gevoelig voor prikkels en willen graag veel rust. Wij proberen de omgeving voor dit soort kindjes zoveel mogelijk prikkelarm te houden. • Ook houden we rekening met de diverse ontwikkelingsfase. Een kind kan eenkennig zijn of last hebben van scheidingsangst. (meestal rondom maand 14)
18
Wat kunnen de leidsters doen?: Als de baby huilt controleren we: • Of de baby niet in een slechte houding ligt • Of zijn kleren hem niet hinderen • Of hij het niet warm of te koud heeft • Of hij geen natte/vieze luier heeft • Of hij geen boertje moet laten • Of hij last van kramp heeft, dit kun je zien aan de beentjes, hij strekt ze dan, of trapt met de beentjes. • Of hij geen honger heeft • Of het niet te onrustig is op de groep • Of de omgeving niet te prikkelarm is en anders bieden we uitdaging aan. Wanneer een baby naar ons inziens te veel en te lang huilt, zullen we zowel met collega’s als met ouders overleggen wat de te nemen stappen zullen zijn. Waarom huilen dreumesen en peuters: Voor dreumesen en peuters is huilen ook eveneens een vorm van communiceren. Bij gebrek aan woorden is huilen de aangewezen taal om gevoelens en frustraties aan de omgeving duidelijk te maken. Huilen helpt. Maar niet alleen vanwege de reactie die het oproept bij de omgeving; huilen lucht voor een kind ook op. Doorgaans voelt een kind zich vaak beter na een huilbui. Peuters huilen over het algemeen snel en veel, maar naarmate een kind beter gaat praten en meer woorden tot zijn beschikking heeft kan het huilen aanzienlijk verminderen. Peuters lachen bijna even snel als dat ze huilen. Ook kleine verdrietjes kunnen ze weer snel vergeten. De meeste dreumesen en peuters beleven de positieve en negatieve ervaringen in het dagelijks leven intensief. Gebeurtenissen kunnen heel veel indruk maken. Uitgangspunten: • Als een dreumes of peuter huilt, nemen wij hem serieus. • We nemen aan dat er altijd een reden is waarom het kind huilt • We houden rekening met de gevoelens van de dreumes of peuter • Verdriet kan voortkomen uit angst Peuters worden steeds meer bewust van hun omgeving en dit kan grote angsten tot gevolg hebben die hen zeer overstuur kan maken. Ze kunnen dit afreageren in heftige hulbuien. • Verdriet kan voorkomen uit frustratie
19
Dreumesen en peuters willen vaak dat alles mag, dat alles kan en dat alles meteen moet lukken. Dat is natuurlijk niet altijd het geval, en dit kan ze enorm frustreren. Ook dit kan leiden tot een heftige huilbui. Wat kunnen de leidsters doen?: • Sta open voor de gevoelens van het kind • Maak een kind nooit belachelijk (hij stelt zich dus nooit aan) en ontken zijn gevoelens niet • Achterhaal wat het kind duidelijk wil maken • Stimuleer het kind om zelf te benoemen wat er aan de hand is • We troosten het kind door te knuffelen of op schoot te nemen. • Bied het kind iets aan, waardoor hij zijn verdriet sneller kan ‘vergeten’ WIEGENDOOD Helaas komt het in Nederland af en toe voor dat kinderen (baby’s) tijdens de kinderopvang komen te overlijden onder het mom van wiegendood. Aandacht voor preventie en voorzorgmaatregelen kan het risico tot het uiterste beperken.
Wat kunnen wij doen om de veiligheid te bevorderen: • Leg een baby nooit op de buik te slapen, er zijn bepaalde, maar vaak niet veel voorkomende afwijkingen waardoor het wenselijk is om de baby wel op de buik ten slapen te leggen. Vraag ouders in zo’n geval om een kopie van de schriftelijke verklaring van de arts. Of laat de ouders ‘tekenen’ voor toestemming. • Voorkom dat de baby te warm ligt. Lucht de slaapkamer minimaal 20 min voordat de baby gaat slapen. (bij warmer weer kan het raam de hel dag open blijven, of sluit de gordijnen i.v.m. zonlicht in de slaapkamer.) • Zorg voor veiligheid in bed, denk aan goed onderhouden bedjes, geen lossen voorwerpen in bed en gebruik slaapzakjes. • Voorkom gezondheidsschade door (mee)roken. Rook nooit in het bijzijn van een baby. Roken kan buiten het pand. Ver bij de kinderen verdaan. • Houd altijd voldoende toezicht. Houd nieuwkomers/jonge baby’s zoveel mogelijk in het oog. Er zijn sterke aanwijzingen dat veranderingen in omstandigheden en routine bij baby’s stress kan veroorzaken. Het is daarom verstandig om hetzelfde ritme aan te houden als dat van de ouders. Het beste is om elke 20 minuten bij de baby te checken. • Zet altijd de babyfoon aan, bij vreemde geluiden, wordt er gelijk bij de baby gekeken. Helaas is het onmogelijk om volledige veiligheid te garanderen. Maar niemand hoeft onder wiegendood gebukt te gaan. Wie de adviezen opvolgt, vermindert de kans dat er iets met de baby gebeurt. Heel veel kan voorkomen worden door bepaalde dingen niet en juist andere dingen wel te doen!
20
Hoe te handelen in geval van calamiteit: • Blijf kalm. • Prikkel de baby (zonder krachtig te schudden) • Roep de hulp van andere aanwezigen • Pas bij niet reageren op prikkelen reanimatie en mond-op-mondbeademing toe • Bel direct 112 en vertel het volgende; 1. Je naam 2. Plaats waarheen de hulp moet komen 3. Beschrijf het ongeval, wat is er gebeurd? 4. Meld dat het om een baby gaat 5. Beschrijf de toestand van het kind. 6. Waarschuw de ouders. 7. Maak notities. 8. Denk ook aan nazorg voor de ouders.
21
Protocol Infectieziekten
Maatregelen Infectieziekten 1. Voorwoord Infectieziekten zijn ziekten die veroorzaakt worden door hoofdzakelijk virussen en bacteriën. Ieder mens komt dagelijks in contact met deze kleine, levende deeltjes zonder daar ziek van te worden. Kleine kinderen hebben minder weerstand tegen infectieziekten waardoor zij vaker ziek zijn dan volwassenen. Weerstand tegen infectieziekten kan behalve door het doormaken van de ziekte ook worden opgebouwd door vaccinatie. Ons kinderopvanginstelling vraagt aan het begin van de opvang altijd naar het vaccinatieprogramma van de kinderen. 2. Zieke kinderen in de opvang Als een kind zich duidelijk niet lekker voelt en er is twijfel of het bij de andere kinderen kan blijven, moet de leidster het overleggen met de directie. In overleg wordt er contact opgenomen met de ouders. Het is vervolgens aan de leidster om in te schatten of het kind wel of niet, al dan niet in overleg met het kantoor en ouder, in de groep kan blijven of niet. Bij besmettelijke ziekten kan de bescherming van de gezondheid van de groepsgenoten een reden zijn om het kind niet toe te laten. Het om deze reden weren van zieke kinderen gebeurt echter alleen bij enkele zeer ernstige infectieziekten en altijd in overleg met de directie en eventueel de GGD. De Appelboom is in het bezit van een uitgebreid overzicht van de bestaande infectieziekten. Wanneer de GGD ingeschakeld wordt, gaat dat in overleg met de ouders van het kind. Voor het doorgeven van de persoonsgegevens heeft onze kinderopvanginstelling toestemming nodig van de ouders. Wering is altijd van toepassing op kinderen met buiktyfus, paratyfus, bloederige diarree en open TBC. 3. Huisarts inschakelen In principe is bij ziekte van het kind de ouder degene die de huisarts inschakelt. Alleen als er acuut gevaar dreigt, schakelt de leidster direct een arts in. Voorbeelden van dergelijke gevallen zijn: • een kind dat het plotseling heel benauwd krijgt • een kind dat bewusteloos raakt of niet meer op je reageert • een kind met plotselinge hele hoge koorts (koortsstuipen) • ongevallen De directie wordt altijd op de hoogte gebracht wanneer een arts ingeschakeld wordt. 4. Beleid bij zieke kinderen Het zieke kind moet worden opgehaald in de volgende gevallen: • Als het kind te ziek is om deel te nemen aan de dagindeling • Als de verzorging te intensief is voor de leidster • Als het de gezondheid van de andere kinderen in gevaar brengt 5. Beleid bij besmettelijke ziekten • Ouders melden besmettelijke ziekten van hun kind bij de leidster. • De Appelboom overlegt zo nodig met de GGD. De GGD wint met toestemming van de ouders eventueel informatie in bij de huisarts. • De GGD adviseert maatregelen afhankelijk van de ziekte. 6. Overleg en advies Als er zich bij de leidster een ziekte voordoet waarbij aangeraden wordt de ouders van de kinderen te waarschuwen dan zal de Appelboom eerst overleggen met de GGD. Als de ouders geïnformeerd moeten worden, zorgen de leidsters in overleg met de GGD voor een informatiebrief.
22
7. Wettelijk verplichte melding van infectieziekten (Artikel 7 van de Infectieziektewet) De Appelboom is wettelijk verplicht om het verhoogd voorkomen van een aantal aandoeningen die vermoedelijke besmettelijk zijn te melden bij de GGD. Het gaat om de volgende aandoeningen: • Diarree indien meer dan een derde deel van de groep in één week klachten heeft • Geelzucht melden bij één geval • Huiduitslag (vlekjes) melden bij twee of meer gevallen binnen twee weken in dezelfde groep • Schurft melden bij drie gevallen in dezelfde groep • Andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard: denk hierbij aan meerdere gevallen van bijvoorbeeld longontsteking of hersenvliesontsteking in korte tijd De GGD zal na een dergelijke melding onderzoeken waardoor de aandoening wordt veroorzaakt. WENBELEID Om een goede basis te leggen tussen ouders/kinderen en het kinderdagverblijf is een goede wenperiode uiterst noodzakelijk. Uiteraard is dit voornamelijk voor het desbetreffende kind van belang, maar zeker ook voor de ouders. Uit ervaring is gebleken dat het toch best lastig is om je jonge baby uit handen te geven. Om de volgende reden heeft de Appelboom ervoor gekozen om een wenbeleid op te stellen; - Het is belangrijk dat het kind vertrouwd raakt met de nieuwe omgeving, de groepsruimte, dagritme, leidsters en zijn/haar nieuwe groepsgenootjes. - Het is belangrijk dat ook de ouders vertrouwd raken met de nieuwe situatie en de mogelijkheid er is om een goede vertrouwensrelatie op te bouwen met de leidsters - Dat zaken als voedingschema’s, slaapritmen en omgang met het kind, thuis en op het KDV op elkaar afgestemd worden. Wat betekend wennen in feite: Ieder kind komt voor de 1ste officiële opvangdag twee keer, twee uur wennen. Een nieuwe omgeving, nieuwe geuren en kleuren, nieuwe mensen om je heen. Het is dan belangrijk dat, ouders/verzorgers, pedagogisch medewerk(st)ers en het kind, de gelegenheid krijgen om aan de nieuwe situatie te wennen. Vooral bij jonge kinderen is wennen aan een nieuwe situatie erg belangrijk. Het vormt de basis voor vertrouwen en verdere ontwikkeling en ontplooiing. Wanneer het kind komt wennen krijgt het extra aandacht. Dit om het kind beter te leren kennen en het kind te laten wennen aan het verblijf bij de Appelboom. Het kind wordt aan de andere kinderen voorgesteld. Baby‟s blijven op schoot van de pedagogisch medewerk(st)er zodat de baby en andere kinderen uit de groep aan elkaar kunnen wennen. Peuters gaan zelf vaak op ontdekkingsreis. De pedagogisch medewerk(st)ers laten de kinderen dan hun gang gaan en houden ze goed in de gaten. Het kan zijn dat een peuter de eerste periode veel bij de pedagogisch medewerk(st)ers in de buurt blijft. Het ligt aan het kind zelf hoe het wennen verloopt. Bij peuters duurt de wenperiode vaak iets langer dan bij baby‟s. Na de wenochtend of middag, wordt deze met ouders/verzorgers en de pedagogisch medewerk(st)er geëvalueerd en kunnen ouders/verzorgers indien gewenst nog vragen stellen aan de pedagogisch medewerkers.
Afscheid nemen Bij kinderen die het moeilijk vinden om afscheid te nemen worden de ouders/verzorgers geadviseerd het afscheid nemen ze kort mogelijk te houden. Het kind moet wel op de hoogte zijn dat de ouder/verzorger weggaat. Samen met de pedagogisch medewerk(st)er wordt de ouder/verzorger uitgezwaaid. Extra aandacht van pedagogisch medewerk(st)ers of het aanbieden van een activiteit zorgt er vaak voor dat het verdriet snel over is. Ouders/verzorgers kunnen altijd telefonisch contact opnemen om te informeren hoe het met hun kind(eren) gaat.
23
Protocol Hoofdluis Hoe spoor je luizen op? Het aantonen van een levende luis of levende neten op het behaarde hoofd is het bewijs voor een infectie. Het aantonen van neten kan wijzen op een actieve infectie maar kan ook duiden op een status na effectieve behandeling. Met het blote oog is moeilijk onderscheid te maken tussen neten die nog een larve bevatten (en die dus ook infectieus zijn) of neten die al leeg zijn. Neten groeien met het haar mee (ongeveer 1 cm per maand), dus hoe verder de neet van de hoofdhuid af is hoe langer geleden deze gelegd is en hoe langer geleden de infectie heeft plaatsgevonden. Neten die enkele centimeters van de hoofdhuid af liggen, zijn gegarandeerd lege neten. Alleen zorgvuldig kammen met een luizenkam kan een luizenbesmetting aantonen. • Was het haar of maak het nat en droog het haar handdoekdroog, • Leg een witte doek over de schouders van het kind, • Smeer haar en hoofdhuid in met een willekeurige crèmespoeling. De luis kan zich hierdoor niet meer verplaatsen naar een lok die al gekamd is. • Kam het haar lok voor lok, wees extra voorzichtig bij de voorkeursplaatsen, zoals de pony, nek en oren, • Bekijk de kam en handdoek op luizen. • Indien er luizen geconstateerd worden moeten andere kinderen, gezinsleden ook gecontroleerd worden. Besmetting De hoofdluis wordt overgebracht door direct lichamelijk contact of indirect via gezamenlijk gebruik van kammen, mutsen, petten, sjaals, knuffels en beddengoed. Besmetting is ook mogelijk doordat de luizen overlopen naar naast elkaar hangende mutsen, dassen en jaskragen in garderobes. Besmettelijke periode Zolang er luizen of nog niet uitgekomen neten op het hoofd aanwezig zijn, blijft iemand besmettelijk. Besmettelijkheid Hoofdluizen overleven slechts kort (één tot twee dagen) buiten de mens. De overleving is afhankelijk van omgevingstemperatuur en luchtvochtigheid. Bij kamertemperatuur (20°C) en zonder bloed kan een volwassen luis maximaal 48 uur overleven. Risicogroepen Door het veelvuldige onderlinge contact lopen huisgenoten van een kind met hoofdluis een groot risico op het krijgen van hoofdluis. De kinderen zullen de hoofdluis bijna altijd op de basisschool hebben opgelopen omdat daar het grootste risico bestaat op het krijgen van een hoofdluisinfectie. Daarnaast zijn er een aantal risicofactoren te noemen: • Hoofdcontact: het feit dat hoofdluis minder vaak voorkomt bij pubers en volwassenen kan te maken hebben met minder hoofdcontact. • Haarstructuur: hoofdluis komt minder vaak voor bij kinderen van Afrikaanse herkomst omdat zij een andere haarstructuur hebben.
24
Behandeling Op dit moment is er geen enkele therapie, behalve het kaalscheren, die een besmette persoon gegarandeerd 'luizenvrij' kan maken. Dit betekent dat altijd moet worden gekozen voor een combinatie van behandelingsmethoden. Veruit de beste methode is een lokale behandeling van het haar met een geregistreerd luisbestrijdingsmiddel. In tegenstelling tot wat sommige bijsluiters vermelden, moet men altijd na één week de behandeling met hetzelfde hoofdluismiddel herhalen om een optimaal effect te bereiken. I n Nederland zijn de volgende middelen geregistreerd voor de behandeling van hoofdluis: • Malathion (Prioderm®), lotion, shampoo • Permetrine (Loxazol®), lotion, crème • Bioalletrine/piperonylbutoxide (PARA-Speciaal®), spray Door de langere contacttijd zouden producten in de vorm van lotion beter werken dan shampoos. Op dit moment biedt geen enkel middel garantie op een succesvolle therapie. Daarom geldt, naast de aanvullende maatregelen (kammen en reinigen), het advies bij falen van therapie de behandeling te herhalen met een luisbestrijdingsmiddel uit een andere groep. Herbesmetting, onjuist gebruik van het middel en achterwege laten van de aanvullende maatregelen op de behandeling (met name het kammen) zijn vaak de oorzaak van therapie falen. Aanvullende maatregelen Naast de behandeling zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk: • Het is belangrijk dat alle kinderen met hoofdluis uit één groep gelijktijdig worden behandeld. • Chloor inactiveert Malathion. Tot 1 week na de behandeling mogen kinderen niet zwemmen in chloorhoudend zwemwater. • Na de behandeling met hoofdluismiddel (lotion of shampoo) moeten de natte haren worden gekamd. Het kammen van de haren gaat gemakkelijker als er (gewone) crèmespoeling in zit. Met de luizenkam kamt men de (inmiddels dode) luizen uit het haar. Dit is een onmisbaar onderdeel van de behandeling! Dit moet men dagelijks doen tot veertien dagen na de start van de behandeling. Het uitkammen van de dode luizen zorgt ervoor dat men goed kan zien of er nog actieve luizen aanwezig zijn. De aanwezigheid van dode luizen wijst dus niet op falen van de behandeling. Zwangere of vrouwen die borstvoeding geven en kinderen jonger dan zes maanden kunnen niet behandeld worden met een hoofdluismiddel. • Om nieuwe besmetting te voorkomen, moet alle tot 48 uur voor de behandeling gebruikte kleding, beddengoed, jassen, dassen, mutsen, petten en eventueel knuffels gewassen worden op tenminste 60°C (minstens tien minuten). • In plaats van wassen kan men ook stomen, 48 uur buiten luchten, 24 uur in een diepvriezer (-18°C) leggen of 1 week in een afgesloten plastic zak bij kamertemperatuur bewaren. Daarna zijn de luizen dood. Klop en borstel de spullen daarna goed uit. • Vergeet meubilair, autostoelen en vloerkleden niet grondig te stofzuigen. • Voorkom overvolle kapstokken, vooral op scholen en clubs. Om verspreiding tegen te gaan, moet gemeenschappelijk gebruik van mutsen, petten en kammen vermeden worden en moet minstens 15 cm ruimte tussen de kapstokhaken zijn. Op plaatsen waar jassen dicht bij elkaar hangen, bijvoorbeeld op school, kan men elk kind een plastic tas geven om de eigen jas in te stoppen. Ook de zogenaamde ‘luizententjes’ die over de jas worden gehangen, zijn effectief. 25
• Omdat luizen overlopers zijn, is de kans groot dat andere gezinsleden ook hoofdluis hebben. Het is daarom van belang met een luizenkam het hele gezin te controleren. • Controleer daarna wekelijks het (natte) haar van alle gezinsleden met een luizen- of netenkam. • Dagelijks de gebruikte kammen wassen in een afwasmachine op 60°C, 5 minuten uitkoken, desinfecteren met 70% alcohol of 30 minuten in een hete wasdroger stoppen. • Als er luizen zijn, is het belangrijk om de directe omgeving te waarschuwen. Meld het op school en bij vriendjes. Ook hun ouders/verzorgers kunnen dan meteen met een luizen- of netenkam het (natte) haar controleren. • Het preventief gebruik van bestrijdingsmiddelen (zonder dat luis is gevonden) wordt afgeraden. Het kan bijdragen tot het resistent worden van de hoofdluis tegen het betreffende middel. • Hoofdluis kan men niet voorkomen. Zelfs drie keer per dag haren wassen helpt niet, de hoofdluis heeft daar geen last van. • Als men geen hoofdluismiddel kan of wil gebruiken, dan moet men het haar dagelijks kammen met een netenkam gedurende twee weken. Maatregelen naar aanleiding van een geval Vraag bij de leiding van het kinderdagverblijf of er andere kinderen bekend zijn met klachten. Als er aanwijzingen zijn voor meerdere gevallen in een groep of klas, alle kinderen grondig na laten kijken met een luizenkam. Dit kan het beste uitgevoerd worden als een gecoördineerde actie van kinderdagverblijf en ouders. Wering is niet gerechtvaardigd omdat er veel symptomatische dragers zijn en de aandoening niet ernstig is. In uitzonderlijke gevallen wanneer nog geen verspreiding plaats heeft kunnen vinden, zoals op de eerste dag na de vakantie, kan men de ouders/verzorgers dringend verzoeken het kind op te halen en te behandelen. Dit kan echter niet worden afgedwongen.
Wat doen we bij de Appelboom als er luizen worden geconstateerd? • Ouders van het betreffende kind worden dezelfde dag op de hoogte gebracht. • Deze ouders worden verzocht hun kind op te halen en naar de bovenstaande manier te behandelen voordat het kind weer naar Duimelot komt. • Alle kinderen op Duimelot worden gedurende 1 week elke dag gecontroleerd op bovenstaande manier (crèmespoeling is niet noodzakelijk) • Er komt een melding in de hal. Hierop wordt vermeld dat er hoofdluis geconstateerd is en we verzoeken ouders alle gezinsleden 1 week iedere dag te controleren. • Alle (verkleed) kleding, beddengoed, jassen, dassen, mutsen, petten, knuffels worden gewassen op tenminste 60°C (minstens tien minuten). • In plaats van wassen kan men ook stomen, 48 uur buiten luchten, 24 uur in een diepvriezer (-18°C) leggen of 1 week in een afgesloten plastic zak bij kamertemperatuur bewaren. Daarna zijn de luizen dood. Klop en borstel de spullen daarna goed uit. • Vergeet meubilair (banken) en vloerkleden niet grondig te stofzuigen. • Voorkom overvolle kapstokken. • Elk kind krijgt een plastic tas om de eigen jas in te stoppen. • Dagelijks de gebruikte kammen wassen in een afwasmachine op 60°C, 5 minuten uitkoken, desinfecteren met 70% alcohol of 30 minuten in een hete wasdroger stoppen. • Na twee weken controleren we nogmaals een week lang alle kinderen op
26
Wat te doen als een kind onrechtmatig wordt opgeëist? Stappenplan: 1. Spreek bij de kennismaking af dat een kind alleen aan de ouders meegegeven wordt, tenzij de ouders vooraf laten weten dat het kind door een ander wordt opgehaald. 2. Geef nooit een kind aan een ander mee, als je daarvan niet tevoren op de hoogte bent gesteld. 3. Leg de betreffende persoon de regels uit. 4. Neem telefonisch contact op met de ouders/verzorgers. 5. Bij kinderen van wie de ouders gescheiden zijn en voor wie een omgangsverbod geldt met één van de ouders, is het zinvol een kopie van het gerechtelijke bevel in het kinddossier bij te voegen. Dit geeft extra ondersteuning bij het weigeren het kind mee te geven.
Wat te doen bij ongeval? Algemeen Alarmnummer : 112 Huisarts :Jonker –Koetsier 020-636 00 86
Stappenplan: 1. Raak niet in paniek. Straal rust uit naar het slachtoffer en de (overige) kinderen. 2. Leidster 1 (BHV-er, EHBOer) neemt de leiding. 3. Let op gevaar voor jezelf, het kind en anderen. 4. Leidster 1 gaat na wat er gebeurt is. Vraag je collega’s. 5. Leidster 1 stelt het slachtoffer gerust. Laat het slachtoffer nooit alleen! 6. Leidster 2 brengt de (overige) kinderen naar een andere ruimte. 7. Leidster 2 (of 3) zorgt voor deskundige hulp (huisarts of ambulance). 8. Leidster 1 verleent eerste hulp. Leidster 1 volgt de ABC-benadering (Airway, Breathing, Circulation) bij het slachtoffer, en blijf deze herhalen. 9. Leidster 2 (of 3) zoekt de gegevens van het slachtoffer om mee te geven naar het ziekenhuis. 10. Leidster 2 (of 3) wacht de arts/ambulance op en begeleidt ze naar het kind. 11. Teamleidster licht de ouders, noodadres of de partner (van collega) in en maakt hier een notitie van. De notitie bevat: • tijdstip van overleg • korte inhoud van gesprek • eventueel genomen besluiten 12. Als de ouders er nog niet zijn, dan gaat leidster 1 mee met het kind naar de arts of het ziekenhuis, tot de ouders bij het kind zijn. 27
13. Stel de directie op de hoogte. EHBO en huisarts. Een aantal leidsters is in het bezit van een BHV/EHBO-diploma waarvoor zij tevens jaarlijks herhalingslessen volgen. U als ouder wordt natuurlijk als eerste geïnformeerd als uw kind doktershulp nodig heeft. Wij gaan er van uit dat de huisarts, vermeld bij de intake, de juiste arts is. In noodgevallen doet de Appelboom ook een beroep op huisartsenpraktijk Jonker-Koetsier. Aansprakelijkheid De Appelboom heeft voor alle medewerkers, alsmede voor alle kinderen een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Onze aansprakelijkheid voor gebeurtenissen gaat niet verder dan de dekking van onze verzekeringen.
28
Protocol Ouders/Verzorgers en betrokkenheid Kinderdagverblijf de Appelboom vindt een goede communicatie met ouders/verzorgers en informatievoorziening aan ouders/verzorgers van groot belang. De Appelboom staat in relatie tot de ouders/verzorgers: 1. Als partners: ouders/verzorgers en de Appelboom (pedagogisch medewerk(st)ers) voeden gezamenlijk kind op; 2. Als cliënten: ouders/verzorgers nemen de diensten af van de Appelboom tegen betaling.
De ouders/verzorgers worden op de volgende wijze geïnformeerd door de Appelboom: 1. Website, hierop wordt alle relevante informatie m.b.t. kinderdagverblijf gepubliceerd; 2. Het kennismakingsgesprek: informatiebrochure over de Appelboom, algemene voorwaarden, plaatsingsvoorwaarden, tarieven en inschrijvingsprocedure worden besproken en er wordt kennis gemaakt met de pedagogisch medewerk(st)ers; 3. Het Intakegesprek: dagritme de Appelboom en kind, Pedagogisch Beleidsplan zodat er kennis genomen kan worden van het beleid, visie, doelstelling en werkwijze van de Appelboom; 4. Memo‟s worden aan de ouders/verzorgers verstrekt indien het noodzakelijk is om tussentijds relevante informatie uit te wisselen; 5. Halen en brengen kind(eren): Pedagogisch medewerk(st)ers bespreken met ouders of er relevante aandachtspunten zijn, thuissituatie en dagritme (eten,drinken,slapen), activiteiten en gedrag bij de Appelboom; 6. Kindbesprekingen worden 1 x per jaar, of indien noodzakelijk frequenter, met ouders/verzorgers en pedagogisch medewerk(st)er gehouden om de ontwikkelingsfase van het kind en de thuissituatie te bespreken.
Kindbespreking Jaarlijks worden ouders/verzorgers uitgenodigd voor een gesprek over hun kind(eren). Tijdens dit gesprek worden de volgende punten besproken: 1. Observatieverslag; 2. Ontwikkelingsfase kind; 3. Thuissituatie; 4. Situatie op kinderdagverblijf; 5. Eten; 6. Spelen; 7. Welke vaccinaties het kind heeft gehad (in kinddossier genoteerd); 8. Beantwoorden vragen van pedagogisch medewerk(st)er en ouders/verzorgers;
29
Overlegstructuur binnen Kinderdagverblijf de Appelboom Teamvergaderingen/ Groepsoverleg: Per kwartaal is er een teamvergadering waarbij alle pedagogisch medewerk(st)ers en directie aanwezig dienen te zijn. Het doel van deze vergadering is gericht op het goed op elkaar afstemmen van interne en externe zaken. De vergaderingen vinden na sluitingstijd plaats en worden voorgezeten door de directeur. Van de besproken en besloten onderwerpen wordt een notulen gemaakt. Tijdens deze vergadering komen de volgende onderwerpen aan de orde: 1. Notulen van de vorige vergadering; 2. Mededelingen die voor de pedagogisch medewerk(st)ers van belang zijn op het gebied van planning kindplaatsen, aanmeldingen; 3. Mededelingen vanuit directie: financieel, beleidsmatig, personeel; 4. Mededelingen vanuit pedagogisch medewerk(st)ers; 5. Ouderparticipatie; 6. Discussieonderwerpen; 7. Feest en/of thema dagen; 8. Ontruimingsplan; 9. Rondvraag.
Groepsoverleg: Een keer in de maand is er een werkbespreking. Deze besprekingen hebben tot doel binnen de groep naar de kinderen toe een duidelijke lijn te creëren en de samenwerking tussen de pedagogisch medewerk(st)ers te bevorderen. De vergaderingen vinden na sluitingstijd plaats en worden voorgezeten door één van de pedagogisch medewerk(st)ers. Van de besproken en besloten onderwerpen wordt een notulen gemaakt. Tijdens deze vergadering komen de volgende onderwerpen aan de orde: 1. Bijzonderheden betreffende kinderen en afspraken omtrent het pedagogisch handelen; 2. Nieuwe kinderen; 3. Aanschaf nieuw materiaal; 4. Inrichting groep; 5. Geplande activiteiten en uitvoering of evaluatie; 6. Samenwerking onderling; 7. Taakverdeling en checken van afgesproken punten; 8. Vieringen; 9. Observatierapporten; 30
10. Groepssamenstelling en sfeer binnen de groep; 11. Contacten met ouders/verzorgers; 12. Uitvoering beleid; 13. Interne mededelingen; 14. Discussieonderwerpen
Individueel overleg met pedagogisch medewerk(st)ers: De directie overlegt met pedagogisch medewerk(st)ers of bespreekt zaken individueel indien noodzakelijk. Hiervan worden, indien noodzakelijk, verslagen gemaakt. Jaarlijks vinden er aan het begin van het jaar individuele functioneringsgesprekken met de pedagogisch medewerk(st)ers en directie plaats. Het functioneringsgesprek heeft tot doel het functioneren van de pedagogisch medewerk(st)ers.
31
Convenant kwaliteit kinderopvang In het convenant kwaliteit kinderopvang december 2006 zijn de kwaliteitseisen vastgelegd waar kinderopvangorganisaties aan moeten voldoen. Onder meer wordt hierin beschreven dat een kindercentrum met meerdere groepen dagopvang in één pand, deze groepen naar rato in leeftijd moet splitsen, dit noemt men stamgroepen Kdv de Appelboom heeft een verticale groep met maximaal 12 kinderen van leeftijd 6 weken tot 4 jaar. Op de groep functioneren vaste gediplomeerde pedagogisch medewerksters. Een stamgroep is de groep waar het kind staat ingeschreven. Het is binnen het pand waar de Appelboom is gevestigd een vaste groepsruimte waar het kind gedurende het verblijf bij de appelboom wordt opgevangen, met een vast team van gediplomeerde pedagogisch medewerkers die het kind dagelijks opvangen, verzorgen en begeleiden en verantwoordelijk zijn voor het welzijn van het kind zolang deze aanwezig is bij de Appelboom. De groepsruimte is aangepast op de groepssamenstelling van betreffende leeftijdscategorie. De pedagogisch medewerksters van de stamgroep zijn verantwoordelijk voor het nauwkeurig bijhouden, volgen en stimuleren van de ontwikkeling van de kinderen in hun groep. Zij registreren gedurende de dag hoe het gaat met een kind en zorgen voor een goede overdracht naar ouders/verzorgers bij het ophalen van het kind en collega‟s. Tevens horen hier de verzorgende taken bij zoals eten geven, verschonen, naar bed brengen, spelletjes doen, activiteiten organiseren en uitvoeren. Deze vaste groep van gediplomeerde pedagogisch medewerkers is ook het eerste aanspreekpunt voor de ouders/verzorgers van het kind. Groepsindeling Kinderdagverblijf de Appelboom heeft een verticale groep met 12 kinderen. Groepsleiding De groep heeft 2 vaste pedagogisch medewerk(st)ers die op vaste dagen werken. Er zijn per voltallige groep minimaal twee gediplomeerde pedagogisch medewerk(st)ers aanwezig. De inzet van het aantal pedagogisch medewerk(st)ers wordt bepaald aan de hand van de leidster/kindratio. Alle pedagogisch medewerk(st)ers werkzaam bij Kinderdagverblijf de Appelboom zijn in het bezit van een door de CAO Kinderopvang vastgestelde opleiding gericht op agogisch werk/kinderverzorging op MBO niveau (bijvoorbeeld SPW3-4). Verder zijn er dagelijks voldoende pedagogisch medewerk(st)ers aanwezig die in het bezit zijn van het EHBO diploma en een BHV (Bedrijfshulpverlening) opleiding waarvoor zij ieder jaar op herhaling gaan en opnieuw een examen afleggen. Alle personeelsleden in dienst van Kinderdagverblijf de Appelboom vallen onder de CAO Kinderopvang. Stagiaires Stagebeleid aanwezig Calibris (Landelijk Orgaan Beroepsonderwijs) heeft Kinderdagverblijf de Appelboom gecertificeerd voor het begeleiden van stagiaires. Stagiaires die stage lopen bij de Appelboom verrichten alle handelingen onder begeleiding van de werkbegeleider op de groep en vallen onder de eindverantwoording van de gediplomeerde praktijkopleider. Een (kandidaat) werknemer die de BOL (Beroeps Opleidende Leerweg) volgt, die na afronding bevoegdheid geeft tot uitoefening van de functie van Pedagogisch Medewerker, kan incidenteel worden ingezet.
32
Intakegesprek bij plaatsing kind bij Kdv de Appelboom Alvorens een kind definitief naar de Appelboom komt, vindt er met de pedagogisch medewerk(st)er en de ouders/verzorgers een intakegesprek plaats. Tijdens dit gesprek wordt alle relevante informatie over het desbetreffende kind uitgewisseld en vastgelegd door de pedagogisch medewerk(st)er in een kinddossier. De volgende informatie wordt vastgelegd in het kinddossier: 1. NAW gegevens kind en ouders/verzorgers; 2. Gang van zaken binnen de Appelboom; 3. Akkoordverklaring voor activiteiten buiten het terrein van het Kinderdagverblijf; 4. Telefoonnummers waarop ouders/verzorgers op de dag zijn te bereiken; 5. Wie wanneer komt halen en brengen; 6. Voeding (wat wel wat niet) en tijdschema‟s; 7. Mogelijke allergieën; 8. Slaapschema kind; 9. Vaccinaties; 10. Ziektes; 11. Kenmerken kind (gedrag en gewoontes); Tevens wordt met ouders/verzorgers besproken op welke manier de overdracht plaatsvindt. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. Iedere ouder/verzorger krijgt, indien gewenst, bij het ophalen een overdracht. Dagelijks wordt er door de pedagogisch medewerk(st)ers een presentielijst ingevuld. Hierop staat informatie over de op die dag aanwezige kinderen m.b.t. voeding, slapen en dagactiviteiten. Bij kinderen tot 1 jaar wordt de overdracht in een schriftje geschreven zodat de ouders/verzorgers hierin ook zelf informatie kunnen schrijven.
Dagindeling Kinderdagverblijf de Appelboom is van maandag tot en met vrijdag vanaf 07.00 uur open. Indien een pedagogisch medewerk(st)er eerder aanwezig is, kunnen ouders/verzorgers wel naar binnen maar moeten zelf bij hun kind(eren) blijven totdat de pedagogisch medewerk(st)er klaar is met alle handelingen die moeten worden verricht bij het openen van het kinderdagverblijf en aangeeft dat er overdracht kan plaatsvinden. Het brengen van de kinderen kan tot 09.00 uur omdat dan het dagprogramma begint en rust binnen het kinderdagverblijf gewaarborgd moet blijven. Kinderdagverblijf de Appelboom heeft gekozen voor een duidelijke uniforme dagindeling, waar incidenteel vanaf geweken kan worden. Wij willen rust en zekerheid bieden in een ontspannen sfeer. Omdat wij rekening houden met het dagritme van ieder kind individueel, zijn de slaap- en voedingstijden, vooral bij baby‟s, naar behoefte en in overleg met ouders/verzorgers. Kinderen hoeven niet aan alle aangeboden activiteiten deel te nemen. Er is ruimte voor het individu, de pedagogisch medewerk(st)ers proberen de kinderen zoveel mogelijk te stimuleren om deel te nemen aan de activiteiten. Baby‟s worden zoveel mogelijk bij activiteiten betrokken op schoot bij een pedagogisch medewerk(st)er.
33