De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet Ds. R. Boogaard – Lukas 6:35 (Dankdag)
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 112: 1, 3 Lukas 6 : 17-49 Psalm 37: 9, 11, 13 Psalm 41: 1 Psalm 145: 3
Gemeente, een bekend gezegde luidt: Wie goed doet, goed ontmoet. En dat is waar, want het is naar Gods Woord. Immers, de Heilige Schrift leert ons: Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood de armen gegeven. (Spr.22:9) Maar als men goed doet om goed terug te krijgen, dan stelt dat teleur. Dat leidt uiteindelijk tot verbittering. Anders is het wanneer wij uit genade mogen leven en vanuit die genade ook leren weldoen aan anderen. Dat brengt tot grote verrassingen. En dat bepaalt ook de dankdag. Wij willen dat beluisteren aan de hand van de tekst die u vindt in Lukas 6 vers 35, waar we het Woord van de Heere aldus lezen: Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent, zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. Gemeente, we willen letten op: De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet. 1. Wie beoefent dat? Die zich rentmeester weet. 2. Wie betoont dat? Die kind des Allerhoogsten is. 3. Wie beloont dat? Die Vader van alle barmhartigheid is. 1. Wie beoefent dat? Gemeente, het zijn woorden uit de mond van onze gezegende Heere en Zaligmaker Zelf, die vandaag tot ons komen. Ze zijn uitgesproken tijdens de bergrede, de eerste grote openbare prediking van de Heere Jezus tijdens Zijn omwandeling op de aarde. Mattheüs zegt dat de Heere Jezus bij die gelegenheid geklommen was op een berg, waar Hij neerzat bij discipelen, maar ook de schare die daar verzameld was leerde. Lukas wijst dat niet met zoveel woorden aan, maar de overeenkomst tussen de weergave van Mattheüs en van Lukas is heel duidelijk. Wel zijn er ook grote verschillen. Dat heeft sommigen ertoe geleid om Lukas 6 aan te duiden als de veldrede in plaats van de bergrede. Met andere woorden: dat de Heere Jezus deze rede op een andere tijd en in het veld uitgesproken zou hebben. Er is echter
www.prekenweb.nl
1/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
geen enkele dwingende reden om dat te geloven. Veel minder zijn beide redes met elkaar in strijd. Beide geven slechts een verkorte weergave van wat de Heere Jezus tijdens die bergrede gesproken heeft. Mattheüs zegt er nog het meeste van. In het evangelie van Mattheüs vinden we de weergave ervan in de hoofdstukken 5, 6 en 7. Maar die drie hoofdstukken kunnen gemakkelijk in een half uur uitgesproken of gelezen worden. We weten uit het evangelie dat de Heere Jezus vaak veel langer tot de schare sprak. Beide evangelisten geven dan ook slechts de hoofdzaken weer. En daaruit blijkt dat zij ieder door de inspiratie van de Heilige Geest een bepaald gedeelte van die bergrede beschreven hebben. In het verband van onze tekst spreekt de Heere Jezus vooral over het liefhebben en het weldoen. En dat behoeft ons niet te verwonderen. Immers, de Zaligmaker is maar niet een beetje anders dan Zijn tijdgenoten en dan wij, maar Hij is de gans Andere. Wij zijn van beneden, uit de aarde aards. Hij is van boven; de Heere uit de hemel. Wij zijn van nature God hatend, elkaar hatend en kwaad doend. Door onze zondeval in het paradijs hebben wij de liefde verloren. Daar zijn wij tegen God in opstand gekomen. Wij wilden als God zijn. Wij wilden niet leven in gebondenheid aan Gods Woord, maar zelfstandig zijn, als God. God van de troon en wij erop. Dat is ten diepste het revolutiebeginsel van de gevallen mens. Niet buigend onder Gods wet, maar zichzelf tot een wet, in doen en laten openbaar komend als kwaad doende. Is het dan niet opmerkelijk dat Lukas de twee moordenaars die met de Heere Jezus gekruisigd zijn op Golgotha, aanduidt met de naam ‘kwaaddoeners’? Maar Christus is de belichaming van de waarachtige en de onbaatzuchtige liefde van God. Van die God Die in het weldoen onvermoeid is. Hij is altijd bezig met Zich in ontferming neer te buigen over verlorenen. Dat is de opdracht die de Zoon van God van de Vader heeft ontvangen bij Zijn komst in deze wereld. Hij heeft hen die zichzelf niet konden helpen, geholpen. Het was Zijn opdracht die Hij van de Vader ontvangen heeft, waarvan Hij getuigt: Het verlorene zal Ik zoeken, en het weggedrevene zal Ik weder brengen, en het gebrokene zal Ik verbinden, en het kranke zal Ik sterken; maar het vette en het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze weiden met oordeel. (Ez.34:16) Dat laatste wil zeggen: met wijsheid, met verstand. En hoeveel voorbeelden hebben de evangelisten ons beschreven waarin dit tijdens de omwandeling van de Heere Jezus op de aarde zo duidelijk tot openbaring gekomen is. Denk maar aan die melaatse, die aan Zijn voeten viel en uitriep: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen! (Matth.8:2) En denk aan die geraakte die van vier gedragen werd en voor de voeten van de Heere Jezus werd neergelaten. Hij kon geen stap zetten, hij was geheel verlamd. En denk eens aan die Kananese vrouw, die met een hopeloos geval tot de Meester kwam. Haar dochter was deerlijk van de duivel bezeten. En heeft Hij niet geholpen? En denk eens aan die zondares in het huis van Simon de farizeeër, die de voeten van de Heere Jezus met haar tranen heeft nat gemaakt en met het haar van haar hoofd heeft afgedroogd. Heeft Hij ze niet geholpen, behouden en gezegd: Uw zonden zijn u vergeven (Luk.7:48) en: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede (Luk.7:50)?
www.prekenweb.nl
2/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
De woorden van de tekst leidt de Heere Jezus in met vers 31: En gelijk gij wilt dat u de mensen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks. Ja, wij zeggen ook wel eens zoiets. Maar wij zeggen het dan wat anders. Dan zeggen we: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Dat wil zeggen: geef een ander geen oorzaak om zich over u te beklagen. Maar, gemeente, u voelt wel aan, dat is in feite negatief. Maar de Heere spreekt positief, dat gaat veel dieper. Hij zegt hier niet dat we een ander geen kwaad moeten doen, maar juist dat we een ander goed moeten doen. Alomvattend is de algemeen geldende regel: Goed doen aan anderen. En dan spitst de Heere dat direct toe op een paar concrete voorbeelden. Hij zegt: Indien gij liefhebt die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen die hen liefhebben. En indien gij goed doet degenen die u goed doen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars doen hetzelfde. En indien gij leent degenen van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen de zondaren, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent, zonder iets weder te hopen. De Heere vraagt liefde. Dat is ook de eis van de wet. De wet blijft eisen, ook al zijn wij alle liefde verloren en door de zonde haters van God en van onze naaste geworden. Onze zonde heft de eis van de wet niet op. Onze regering past soms de wet aan, om de ongerechtigheid te sanctioneren. Het komt soms met de aanpassing van de wet achteraan, omdat het volk in de uitleving van de zonde al vooruit is. Maar zo doet God niet. Hij past de wet niet aan bij de zondaar. Nee, Hij doet andersom. Hij vernieuwt de zondaar en leert die zondaar naar Zijn wetten te leven en te wandelen. Christus is het Die aan die wet volmaakte gehoorzaamheid aangebracht heeft. Als Borg heeft Hij de straf op de zonde voor Zijn hele Kerk gedragen. Paulus zegt: Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt. (Gal.3:13) En nu is Hij het einder der wet voor een ieder die door een waar geloof tot Hem de toevlucht neemt en in Hem gelooft. Nu heeft Christus die wet niet van Zijn volk weggenomen. Hij heeft die wet gegeven als een regel om naar te leven. Deze wet schrijft de Heere in hun hart. Dat is de belofte van het verbond der genade: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven. (Jer.31:33) En Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen. (Ez.36:27) De beoefening van de dankbaarheid wordt alleen betracht naar de regel van Gods heilige wet. Daarom getuigt de dichter van Psalm 119 vers 24: ‘k Zal Uw geboôn, die ik oprecht bemin, Mijn hoogst vermaak, mijn zielsgenoegen achten; Ik reken die mijn allergrootst gewin; Ik grijp er naar, en zal er heil uit wachten; Ik heb ze lief en zal met hart en zin, Al ‘t geen Gij ooit hebt ingezet, betrachten. De inhoud van die wet is liefde. En die liefde moet tot uitdrukking komen in de liefdesdaden. Dat zijn de daden die de Heere Jezus hier in het tekstverband op het oog heeft: hulpbetoon, het wel doen aan de ander. En wie is dan die ander? Ja, onze familie www.prekenweb.nl
3/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
natuurlijk, onze vrienden, onze kennissen, mensen die wij sympathiek vinden. Zeker, wij vertellen hen wel dat als zij ooit in nood mochten komen, zij gerust een beroep op ons mogen doen. En we vertrouwen erop dat als wij soms in nood zouden komen, zij ons ter hulp zullen komen. Gemeente, wie zo doet, handelt uit zelfzucht. Want dat is in feite niets anders dan een berekening, om onszelf te verzekeren van hulp in geval van nood. En wat betekent een lening te verstrekken aan iemand die in financiële zorgen verkeert, maar van wie we toch wel kunnen verwachten dat hij zijn lening weer zal teruggeven? Mogelijk denkt iemand: Wie leent er nu geld uit aan iemand van wie je weet dat je het nooit terugkrijgt? Dat kan toch de wil van de Heere niet zijn? Wat de Heere ons gegeven heeft als loon op ons werk, daar zijn we toch ook rentmeester over? En de Heere wil toch dat wij dat met zorg zullen beheren, dat wij dat niet zomaar nutteloos zullen wegwerpen op de een of andere manier? Nee, dat wil de Heere ook niet. Dat leert Gods Woord nergens. Ook verbiedt de Heere niet om bij een lening een redelijke rente te vragen. Maar de Heere gebiedt wel onze naaste die in nood is te helpen. Ook al is die naaste onze tegenstander, al is die naaste ons vijandig gezind. En zelfs ook dan wanneer er niet de minste hoop kan zijn dat die lening ooit nog weer terug zal betaald worden. Zakelijk gezien lijkt dit dwaasheid, maar de Heere spreekt hier over de blijken van onbaatzuchtige liefde en van zelfverloochening. Dat is het gebod van de Heere en dat behoort richtsnoer voor ons leven te zijn. Misschien dat iemand inmiddels denkt: Wat heeft dat nu allemaal met de dankdag te maken? Gemeente, dat heeft er alles mee te maken. Wij zijn toch vandaag voor Gods aangezicht gekomen om de Heere te erkennen voor de gaven die wij van Hem hebben mogen ontvangen? Gaven die wij niet verdiend hebben, gaven waar wij niet het minste recht op konden laten gelden, gaven die wij alleen uit de goedheid van God hebben verkregen, die wij dus ook alleen aan God te danken hebben. De rijke dwaas van wie we lezen in Lukas 12, weigerde dat te erkennen. Hij sprak over ‘mijn vruchten’ en ‘mijn gewas’ en ‘mijn goederen’. Maar dat doen wij toch niet? Wij erkennen toch op grond van de Heilige Schrift dat wij slechts rentmeester zijn en dat de goederen die God ons geschonken heeft, in feite Gods eigendom zijn? Dat wij ze wel hebben ontvangen in Zijn goedheid, maar dat wij ze moeten beheren in Zijn naam en tot Zijn dienst? En dat wij straks rekenschap van dat rentmeesterschap zullen moeten afleggen? En nu vraagt de Heere op deze dankdag aan u en aan mij: Hoe is nu het seizoen dat achterligt voor u geweest? Heb Ik niet voor u gezorgd? Heb Ik u niet overladen met Mijn weldaden en met zegeningen? Heb Ik u niet overvloed geschonken, aan spijs en drank en kleding en deksel? Is er iemand onder ons die over de verzorging door de Heere voor dit tijdelijke leven te klagen heeft? Dat hij of zij dan spreke. Nee, dat betekent vanzelf niet dat wij daarmee dan ook bespaard gebleven zijn voor tegenspoed, voor diepe wegen, voor rouw en droefheid. Verschillenden zijn er onder ons die een geliefde dode grafwaarts moesten dragen. Er zijn mannen die zeggen: ‘Ik heb mijn vrouw verloren.’ Er zijn kinderen die zeggen: ‘Ik ben mijn vader of moeder kwijt.’ Er zijn heel wat lege plaatsen gekomen tussen biddag en dankdag. De zeis van de dood heeft zijn werk gedaan, ook in het midden van de gemeente. Er zijn zorgen en noden www.prekenweb.nl
4/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
geweest en ze zijn er nog. Vanwege de zonde is het uitnemendste van dit leven moeite en verdriet. Maar als de Heere nu vandaag aan iemand van ons vraagt: Heb Ik met u gedaan naar verdienste? Heb Ik met u gedaan naar wat u zich waard gemaakt hebt? Moeten u en ik dan niet belijden: ‘Nee, Heere, dat hebt U niet gedaan, want dan zouden we niet meer in de kerk zijn op dankdag.’ Dan had God ons van voor Zijn aangezicht weggedaan. Dus we moeten wel belijden: ‘We hebben allemaal óver! God heeft ons boven waarde en tegen verdiensten gezegend.’ En áls de Heere nu met ons gedaan zou hebben wat we waard zijn, zouden we dan niet moeten zeggen: ‘Het was rechtvaardig’? Zouden we ons dan kunnen beklagen? Zou de Heere dan niet met recht kunnen zeggen: ‘Vriend, vriendin, Ik doe u toch geen onrecht? Dat had je toch verdiend?’ Boven het leven echter schonk de Heere ons nog zoveel. Als we er iets mogen zien - en ik hoop niet dat we er alleen bij stilstaan op dankdag, maar dat het elke dag tot ons door mag dringen - als we er iets van mogen zien, dan gaan we met Jakob buigen en dan zeggen we: Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt. (Gen.32:10) Het is alleen omdat de Heere redenen genomen heeft uit Zichzelf, omdat Hij Zijn goedertierenheid ons wilde betonen. En in welke verhouding staan wij dan nu tegenover de Heere en tegenover onze medemens? Ging het er ons in het afgelopen seizoen om, zoveel mogelijk bij elkaar te krijgen, te hebben en te houden? Of mochten we hogerop zien? Is het wel eens waar geweest in de tijd die achter ligt dat we beseften: Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van de Vader der lichten afkomende, bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering (Jak.1:17)? Mochten we nog inleven dat we niets verdiend, maar alles verzondigd hebben? Erkenden we het met de apostel: ‘Wat heb ik dat ik niet heb ontvangen? Het is alles, Heere, uit Uw hand. Wat zouden we dan roemen alsof we het niet ontvangen hadden?’ Weten we ons nog rentmeester, gemeente, om een ander hulp te bieden en wel te doen? Een rentmeester, zei ik zo-even reeds, is een beheerder over het goed of de goederen waarvan een ander eigenaar is. Zo heeft de Heere ons een deel van Zijn goed in leen gegeven, om daarover rentmeester te zijn. Maar een rentmeester legt verantwoording af. Ook wij moeten verantwoording afleggen over de besteding van onze gaven. En dan vraagt de Heere Zelf inzage in onze boeken. Daar hoort heel ons leven bij. Niet alleen het huishoudboekje, ons kasboek, maar onze gehele kas. En de beste rentmeesters hebben de meeste posten verzuimd te boeken. Als de Heere Jezus er in de dag der dagen op terugkomt en ze in herinnering roepen zal, dan zullen ze zeggen: ‘Heere, wanneer hebben we dat gedaan? Wanneer hebben wij U gediend met onze goederen?’ En dan zal Hij zeggen: Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. (Matth.25:40) O gemeente, het is zo’n wonderlijke zaak. Er staat in de Bijbel: Er is een die uitstrooit, aan wie nog meer toegedaan wordt. (Spr.11:24) En op een andere plaats: Die zich des armen ontfermt, leent de HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. (Spr.19:17) Niemand geeft meer en hoger rente dan de hemelse bank. De Heere Jezus zegt: ‘Uw loon zal groot zijn.’ De Heere is zo’n verrassend God. Wat er aan de ene kant uit gaat, naar Zijn www.prekenweb.nl
5/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
opdracht, dat komt aan de andere kant soms dubbel weer terug. Dat is het genadeloon dat de Heere verbindt aan het wandelen in Zijn wegen en naar Zijn geboden. In beginsel wordt dat reeds ervaren hier op de aarde. Maar ten volle zal dat ervaren worden na dit leven, als Hij zeggen zal tot dat volk: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. (Matth.25:34) Want van zulke rentmeesters zegt de Heere in de tekst: En gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn. 2. Wie betoont dat? Dat betekent niet dat het kindschap van God en de zaligheid verkregen zouden kunnen worden door het geven van giften of leningen. Dat zal ieder toch wel duidelijk zijn. De Romeinse hoofdman zei tegen Paulus: ‘Ik heb het Romeinse burgerrecht voor veel geld verkregen.’ Paulus zegt: ‘Ik heb het ook, maar ik ben als Romein geboren.’ Op aarde is voor geld o zo veel te koop. Maar dat is in het Koninkrijk van God anders. Daar is alles te geef, zonder geld en zonder prijs te verkrijgen. Dat betekent niet dat het niets gekost zou hebben. O nee, want daarvoor heeft de Vader Zijn Zoon, Zijn eniggeborene, Zijn enig geliefde Zoon moeten overgeven. Want Christus is de betoning van de vrije liefde van God voor zondaren, voor goddelozen, voor vijanden, voor ellendige zondaren die van zichzelf nooit in waarheid om de gunst en de gemeenschap van God verlegen konden zijn. Die heeft Hij getrokken. Die wilde Hij aan Zijn hart drukken. Die wilde Hij Zijn vrije liefde doen ervaren. Hij wilde hen aannemen tot zonen en tot dochters. Ja, Hij wilde Zichzelf aan hen wegschenken, als die gezegende Borg en Zaligmaker. Johannes schrijft ervan in een van zijn brieven: Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. (1 Joh.3:1) En wat een dure prijs, gemeente, heeft dat de Zoon van God gekost! Daartoe werd van Hem geëist dat Hij het huis van Zijn Vader zou verlaten, om in onze menselijke natuur op de aarde te komen en om onder zondaren, onder goddelozen te verkeren. Wat kan het voor ons moeilijk zijn, als wij voor ons werk moeten verkeren met mensen die spotten met God en met Zijn dienst, die geen rekening houden met het Woord van de Heere, die Zijn Naam lasteren, die spotten met het heilige. Wat kan het dan pijn doen. Wat kan het ons innerlijk verwonden. En dan zijn wij toch ook nog maar zondaren en zondaressen. De zaden van alle boosheid liggen ook in ons hart. En het is Gods weerhoudende genade dat wij voor het uitbreken bewaard worden. Maar wat denkt u dan van de heilige Jezus? Van Hem, Die de Heilige Zelf is, en op deze aarde wilde komen? Hoe vreselijk was voor Hem de zonde. Hoe diep werd Zijn reine, Zijn heilige ziel verwond, door de grofste scheldwoorden die Hem werden toegevoegd. Zijn goddelijke liefdesdaden werden gekwalificeerd als duivelswerken. Maar veel bitterder is voor Hem geweest de lijdensbeker die de Vader Hem op de hand gezet heeft en die Hij tot de laatste druppel heeft moeten drinken. Als we denken aan Gethsémané, waar Hij het uitklaagde: Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe. (Matth.26:38) Zijn zweet werd als grote druppels bloed die op de aarde afliepen. En op Golgotha daalde Hij in, in de Godsverlating. Nooit is enigszins onder woorden te brengen, wat dat voor de Zoon van God geweest is, om uit te moeten roepen: Mijn God, Mijn God, www.prekenweb.nl
6/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth.27:46) Toen Zijn discipelen met Hem de hof van Gethsémané ingingen, vroeg Hij aan Zijn discipelen of ze met Hem wilden waken. En zij vielen in slaap. Gods gerechtigheid eist een volkomen voldoening. Hij moest de schuld van de Zijnen betalen. Hij werd van allen verlaten, zelfs van Zijn eigen Vader. Hij heeft de prijs van Zijn bloed moeten brengen. En zo heeft Hij het kindschap voor Zijn volk verworven. Christus Jezus en Die gekruisigd is de enige grond van zaligheid en in de persoonlijke toepassing de enige weg tot de zaligheid. Kinderen des Allerhoogsten… Wat zijn dat gelukkige mensen, gemeente! Kan dat nu ook van ons gezegd worden? Mogen wij het de apostel Paulus nazeggen: Wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (Ef.2:3-5)? Want zo gaat dat. Die kinderen des Allerhoogsten zijn kinderen van God gemáákt. Dat is het werk van de Heilige Geest, Die dat doet in de weg van wedergeboorte en geloof, in de toepassing van de verdiensten van de Zaligmaker. Dat is een volk dat zichzelf heeft leren kennen als kinderen des toorns. Dat is de smartelijke inleving van hun ziel geworden. Niemand komt tot het kind zijn van de Allerhoogste, die niet eerst zijn Godsgemis heeft ingeleefd, die niet ervaren heeft een kind des toorns te zijn en die zichzelf niet heeft leren kennen als een vijand van God. Houd dat toch altijd vast! Wat baat het roemen op ijdele gronden, waar de Heere niet van weet? Dat is pure zelfmisleiding. De Heere Jezus spreekt aan het eind van het teksthoofdstuk van een mens die zijn woorden gehoord en niet gedaan zal hebben. Zo iemand is gelijk aan een mens die een huis bouwde op de aarde, zonder fundament, tegen hetwelk de waterstroom aansloeg. Het viel terstond en de val van dat huis was groot. Hij kent de binnenste schuilhoeken van ons hart. Laten we er toch aan denken. We kunnen mensen bedriegen, maar we kunnen de Heere nooit bedriegen. Hij ziet naar ons hart, naar het binnenste. En nu zijn Gods kinderen o zo bang voor zelfbedrog. Daarom bidden ze gedurig: ‘Heere, wil U mij leiden op de goede weg? Zie of er een schadelijke weg bij mij is. Leid mij op de eeuwige weg.’ O gemeente, wat is het een voorrecht dat de Kerk ligt voor rekening van een drie-enig God, Die het in het verbond der genade beloofd heeft: Ik zal geven dat hun werk in der waarheid zal zijn. (Jes.61:8) Te mogen geloven een kind van de Allerhoogste te zijn, dat gaat gepaard met heilige verwondering en aanbidding. David zei tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en mijns vaders huisgezin in Israël, dat ik des konings schoonzoon zou worden? (1 Sam.18:18) Maar hoeveel heerlijker is het om een zoon, een dochter van de Allerhoogste te zijn! De grond daartoe ligt geheel en al buiten de mens in het enig geldend offer van Immanuël. Maar nu mogen ze ook uit de vruchten van hun geloof van hun kindschap verzekerd worden. En in de tekst noemt de Heere als vrucht de belangeloze liefdesdaden tot de naasten. Daarin komt openbaar dat zulke mensen de Geest ontvangen hebben en wat nu de gezindheid van hun hart is, namelijk om voor de Heere, naar de wil van de Heere te leven. www.prekenweb.nl
7/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
En die gezindheid van het hart is beslissend voor de daad. De Heere wil dat iedereen zal weten dat Zijn volk op de aarde gesteld is om Zijn lof te vertellen. En het gaat Gods Kerk in de waarachtige bekering om de eer van de Heere. Als wij willen hebben dat alle mensen weten hoe wij weldoen aan anderen en hoe groot onze gaven zijn, zoals de farizeeën dat wilden in de dagen van de Heere Jezus, dan is dat enkel eerzucht. En als wij onze gaven vermenigvuldigen om de vergelding die de Heere erop beloofd heeft, dus om er zelf beter van te worden, dan is het enkel berekening. Als wij het doen om de hemel ermee te verdienen, dan grijpen wij er volkomen naast. Paulus zegt: En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde (…) en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven. (1 Kor.13:3) Het komt op de liefde aan. En in die liefdesbetoning komt de vrucht openbaar van het kindschap van Gods kinderen. Daarvan geeft de Heilige Geest getuigenis in het Woord van God. We lezen in Jakobus 2 dat Rachab de hoer uit de werken gerechtvaardigd is geworden. We lezen in Handelingen 10 dat de engel gezonden werd tot Cornelius met de boodschap: Cornelius, uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. (Hand.10:3-4) We weten ook uit de Handelingen der apostelen dat de naam van Dorkas voor eeuwig in gedachtenis is. Maar de Heilige Geest geeft ook getuigenis in het hart. Dat doet Hij door middel van het Woord, want die Geest getuigt met hun Geest dat zij kinderen van God zijn. Die Heilige Geest doet Gods kinderen weten de dingen die hun van God geschonken zijn. En door middel van de vrucht doet Hij zien dat ze in God gedaan zijn. En dat is voor Gods kinderen tot troost in dit moeitevolle leven. De dichter van Psalm 41 wist er ook van en heeft ervan gezongen. We stemmen ermee in, Psalm 41 vers 1: Welzalig hij, die zich verstandig draagt Bij een ellendig mens! De HEER’ zal hem, wanneer hij treurt en klaagt, Bevrijden naar zijn wens; Behoeden en doen leven, hier op aard’, In vreê en zaligheid, Nooit van zijn God verlaten, maar bewaard Voor ’s vijands boos beleid. 3. Wie beloont dat? Wie beloont dat? Die Vader van alle barmhartigheid is. Want we lezen in de tekst: Want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. De Zaligmaker komt dus bij God en bij Zichzelf terecht. Het rechte dankdag houden is: met de weldaad eindigen in de Weldoener. Dan wordt het gehoord: Laat ieder ’s HEEREN goedheid loven; Want goed is d’ Oppermajesteit; Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid.
www.prekenweb.nl
8/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
Of zoals de dichter in Psalm 66 zingt: God zij altoos op ‘t hoogst geprezen; Lof zij Gods goedertierenheid, Die nimmer mij heeft afgewezen, Noch mijn gebed gehoor ontzeid. En in de tekst zegt de Heere Jezus: Want Hij is goedertieren. Goedertieren, dat betekent hier eigenlijk: vriendelijk, milddadig. Gemeente, hebben wij daar in het afgelopen seizoen iets van mogen zien? Er wordt overal en o zo veel gesproken over de rechten van de mens, zodat het ook de kerk niet voorbijgaat. En het behoeft ons niet te verwonderen dat het de massa zozeer aanspreekt. Want van nature zijn we allen rechthebbende schepselen. In onze moderne maatschappij waant de mens alles in eigen hand te hebben. Het is alleen maar nodig om de problemen tijdig te onderkennen en dan zo nodig bij te sturen op de juiste wijze. Men denkt dat men onafhankelijk is van God. Wie ziet er op naar boven, naar die God Die de regen geeft, Die de zon doet schijnen? Zeker, er zijn in het afgelopen seizoen ook tegenslagen geweest. Maar de Heere is niet doorgetrokken. Dat had de Heere ook rechtvaardig kunnen doen. De Heere is nog goedertieren geweest. Hij gaf nog mild en overvloedig. En nu vraagt de Heere niet eerst of de ontvangers van Zijn goedertierenheden zich dankbaar zullen betonen. Nee, als de Heere dat zou vragen, als de Heere daarnaar zou afmeten om ons te geven, dan had Hij het afgelopen seizoen niets kwijt gekund. Maar nu zegt de tekst: Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. Hij gaat in het mild zijn door. En dat met mensen die niet anders dan kwaad doen. Hij is mild over ondankbaren en bozen. Wie zijn die ondankbaren en bozen? Ja, de wereld die van God en Zijn dienst niet weten wil, die overal mee afgerekend heeft, die naar God niet vraagt, die zich uitleeft in de goddeloosheid en ongerechtigheid. Ja, dat is waar, maar dat zijn zij niet alleen. Zouden u en ik er misschien ook bij behoren, bij die ondankbaren en bozen waarover de Heere Jezus hier spreekt? Zeg niet te vlug: ‘Daar hoor ik niet bij.’ Want wie tegen de namen ‘ondankbare’ en ‘boze’ het heftigst protesteert, op die is deze benaming het meest van toepassing. Op wie past die benaming dan? Ik weet zeker dat er een volk onder ons is dat inmiddels die benaming al op zichzelf heeft toegepast en heeft gezegd: ‘Heere, zo’n ondankbare en zo’n boze, dat ben ik.’ Dat is hun schuld geworden voor God. Nee, niet vandaag voor het eerst. Dat is al eerder gebeurd. En toen heeft die Vader van alle barmhartigheid hen aangezien in de Zoon van Zijn eeuwige liefde. Toen hebben ze uitzicht gekregen naar boven. En in welke mate dat nu toegepast mag zijn, of ze mogen weten dat de schuld verzoend is of dat ze met een toevluchtnemend geloof tot Hem leerden uitgaan, één zaak is voor hen het wonder geworden: dat die Allerhoogste nu over ondankbaren en bozen zoals zij zijn, niet ophoudt met weldoen. Maar dan zijn ze toch nu niet meer ondankbaar en boos? Ach, gemeente, krachtens het werk van God door de Heilige Geest in hun ziel verheerlijkt, worden ze in de Heilige Schrift ‘heiligen en beminden des Heeren’ genoemd. Maar ze moeten zichzelf hier steeds www.prekenweb.nl
9/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
weer aanklagen bij God vanwege hun ondankbaar en boos bestaan dat ze met zich omdragen en zullen meedragen tot de dood toe. De bruid in het Hooglied zei: Ik ben zwart, doch liefelijk. (Hoogl.1:5) Zwart in mezelf en liefelijk alleen maar in Hem. Daar is niets van mij bij. In de inleving doet de Heere het voor die ondankbaren en bozen zo meevallen. Want dat zijn nu mensen die voor God komen en niets meer aan waarde of verdienste over hebben, die alleen maar van genade moeten leven, in het tijdelijke en in het geestelijke. En dan zeggen ze: ‘Heere, zo’n ondankbare, zo’n boze, zou U er nog naar om willen zien?’ En als het dan dankdag is en ze zien terug op het seizoen dat voorbijgegaan is, dan zeggen ze: ‘O God, wat een wonder, want om mij kon er niets groeien. Ik ben ook zo’n ondankbaar schepsel, zo’n booswicht.’ En dat de Heere het dan toch gaf, toch de nooddruft vervulde. Niet alleen voor de tijd, maar veel meer voor de eeuwigheid en in het geestelijke leven. Wat een wonder! In het tijdelijke zorgde Hij, zodat wij en ons gezin er van konden leven. Al is het dat we wel eens wat moesten inleveren, dat we misschien wat minder hebben dan voorheen, we konden er nog goed van rond komen. We hielden nog over. En dan in het geestelijke. ‘Dat u zo’n ondankbaar schepsel, zo’n boos, ondankbaar mens nog niet zat geworden bent, Heere!’ Dat wordt zo’n wonder voor die kinderen van de Allerhoogste. Want dat zijn nu die ondankbaren en bozen. Staat u er boven? Dan heeft u geen best portie. We lezen in het evangelie van Lukas van die twee mensen die opgingen naar de tempel om te bidden. Die ene stond ook boven de andere. Die ander niet. Die sloeg op zijn borst en riep het uit: O God, wees mij zondaar genadig! (Luk.18:13) De Heere geve dat deze dankdag dan nog een biddag zou mogen worden. En dat de biddag in uw leven zou mogen beginnen, om Hem te smeken om vergeving van uw zonden, ook van uw ondankbaarheid en van uw boosheid. Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. O, wat is de Heere groot in de betoning van de rijkdom van Zijn barmhartigheden! Maar dat volk dat zichzelf aanklagen moet als ondankbaren en bozen, die hebben tóch iets van de hemel in hun hart. En dat is de liefde. Het is de begeerte om naar het Woord van de Zaligmaker te leven. En waarin wordt die Vader van alle barmhartigheid nu verheerlijkt? Dat er kinderen op de aarde zijn die in handel en wandel op hun Vader lijken. Welnu, zie dan uw taak, volk van God! En als zo ons leven mag zijn, dan drukt dat af in de gemeente. Dan is er een onderlinge band in de gemeente. Dan leven we met elkaar mee. Dan bidden we met elkaar mee. Dan strijden we met elkaar mee, ook in de geestelijke strijd van het geloof. Als er dan zielen in banden zijn, dan liggen wij ervoor verbonden aan de troon der genade. Geeft de Heere nog wel eens werk? Vraag er maar gerust om. Luther zegt: ‘Ga boodschappen doen voor een ander, en u zult licht wat voor uw moeite ontvangen.’ De Heere Jezus zegt: Want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. Dat is nu de Vader van alle barmhartigheid. O, dat we Hem liefhebben, dat Hij ons hart en leven had! Want Hij is het zo waard, jongens, meisjes, om geëerd, gediend en gevreesd te worden. De Heere geve dat je Hem vroeg zult zoeken, in je jeugd, en dat je de dagen van je jongelingschap goed zult besteden. Hij zegent mens en beest en doet Zijn hulp nooit www.prekenweb.nl
10/11
Ds. R. Boogaard – De dankdagvrucht - Wie goed doet, goed ontmoet
vruchteloos vergen. God is zo goed voor slechte mensen. Welnu, in dat besef alleen kan het dankdag zijn. Amen.
Slotzang: Psalm 145:3 Zij zullen, uit de volheid van ‘t gemoed, Gedachtig aan de milde overvloed Van Uwe gunst, die roemen bij elkeen, En juichen van al Uw gerechtigheên. De HEER’ is goed en vriend’lijk en weldadig, Barmhartig, mild, lankmoedig en genadig; Hij doet Zijn gunst aan allen klaar bemerken; Zijn goedheid is verspreid op al Zijn werken.
www.prekenweb.nl
11/11