Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
Zitting 2004-2005 21 april 2005
GEDACHTEWISSELING over de werking van het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) VERSLAG namens de Subcommissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid uitgebracht door de heer Jef Tavernier
632 LAN
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1 Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Jos De Meyer. Vaste leden: de heren Stefaan Sintobin, Frans Wymeersch; de heer Jos De Meyer, mevrouw Tinne Rombouts; de heren Karlos Callens, Jul Van Aperen; de heren Jacky Maes, Bart Martens. Toegevoegde leden: de heer Jef Tavernier; de heer Mark Demesmaeker.
2
3
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
INHOUD Blz. 1. Inleidende uiteenzetting door de heer Walter Vandepitte, voorzitter van VLAM ..................
4
2. Vragen en opmerkingen van de commissieleden met antwoorden van de vertegenwoordigers van VLAM............................................................................................................................
6
______________________
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
4
DAMES EN HEREN, De Subcommissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid hield op 12 april 2005 een gedachtewisseling over de werking van het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) met vertegenwoordigers van VLAM. De vergadering werd bijgewoond door de heren Camiel Adriaens en Johan Van Bosch, beiden ondervoorzitter van VLAM. Aan de gedachtewisseling namen deel: – de heer Walter Vandepitte, voorzitter van VLAM; – de heer Frans De Wachter, directeur Algemene Diensten VLAM; – de heer Ludo Willems, directeur Promotiedienst VLAM. 1. Inleidende uiteenzetting door de heer Walter Vandepitte, voorzitter van VLAM In zijn inleiding stelt de heer Walter Vandepitte, voorzitter van VLAM, VLAM voor. De leden van VLAM zijn beroepsorganisaties uit de landbouw, tuinbouw, visserij en de agro-alimentaire sector. VLAM is door de Vlaamse overheid erkend als representatieve organisatie in Vlaanderen om de decretale opdracht inzake marketing van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten te vervullen. Er zijn 24.500 rechtstreeks aan VLAM bijdragebetalende bedrijven. Maar in totaal is het aantal bijdragebetalers iets groter dan 50.000 omdat bepaalde bedrijven die een bijdrage betalen, bijvoorbeeld slachthuizen, veilingen of zuivelbedrijven, de rol van flessenhals vervullen en van hun leveranciers middelen afhouden om ze naar VLAM door te sturen. VLAM telt 74 personeelsleden: 15 ambtenaren/contractuelen van de Vlaamse Gemeenschap en 59 personeelsleden die op de payroll van de vzw VLAM staan. Vervolgens schetst de heer Vandepitte het ontstaan van VLAM. Voor 1994 was er de Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwproducten (NDALTP), een parastatale B. Die was verantwoordelijk voor de promotie en de kwaliteitscontrole. Vanaf 1983 werden afzetfondsen ingesteld: de betrokken bedrijven konden bijdragen betalen
voor het voeren van promotie. In 1993 werd door het Sint-Michielsakkoord het promotiebeleid voor land- en tuinbouw en visserij geregionaliseerd. Dat gebeurde aanvankelijk door de oprichting van VLAM als pararegionale A met enkel adviserende bevoegdheid voor de privé-sector. Vanaf 1997 gebeurt dat door de vzw Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing, met een privaat statuut en een basiswerking gefinancierd door de Vlaamse overheid. De algemene vergadering van VLAM bestaat uit 53 leden-organisaties, waaronder een drie- of viertal land- en tuinbouworganisaties. De raad van bestuur telt 19 leden. Dat zijn in de eerste plaats de verkozen voorzitters van de tien sectorgroepen, met name: akkerbouw; niet-eetbare tuinbouwproducten; groenten en fruit; pluimvee, eieren en kleinvee; visserij en aquacultuur; runderen; bio-, hoeve- en streekproducten; brood en banket; varkens; zuivel. Daarnaast zetelen in de raad van bestuur twee vertegenwoordigers van de Boerenbond, één van het Algemeen Boerensyndicaat (ABS), één van Unizo, één van Fevia, één van Export Vlaanderen, twee van de Vlaamse Regering en de directeur-generaal van de administratie Land- en Tuinbouw. Daarnaast zijn er aparte vzw’s als Belplume, Belpork, Belbeef, IKM Vlaanderen: via hen loopt het kwaliteitsbeleid. Dat heeft te maken met juridische aansprakelijkheid. Bovendien mag een probleem van voedselveiligheid in een bepaalde sector niet afkleuren op andere sectoren. De heer Vandepitte stelt dat VLAM zowel in opdracht van het bedrijfsleven werkt als in opdracht van de Vlaamse Regering. Het is actief in binnen- en buitenland. Het moet de marketing verzorgen van de producten van de Vlaamse landbouw, tuinbouw, visserij en van de agro-alimentaire sector, met bijzondere aandacht voor een gedifferentieerd kwaliteitsbeleid. Het is de bedoeling een toegevoegde waarde te creëren die bijdraagt tot leefbare en duurzame sectoren in het belang van de Vlaamse agrarische sector en van de Vlaamse producent in het bijzonder. De Vlaamse overheid voorziet in de financiering van de basiswerking van VLAM (een bedrag van 3,6 miljoen euro in 2005) en van sectoroverkoepelende en sectorondersteunende promotiewerking (0,9 miljoen euro in 2005) en stelt op dit ogenblik nog 15 ambtenaren ter beschikking – vroeger
5
waren dat er meer. De Vlaamse overheid keurt het jaarprogramma goed, zorgt ervoor dat er algemeen bindend verklaarde bijdragebesluiten ontstaan wanneer die besluiten aanvaard worden door een representatief aandeel van de betrokken sectoren, en is vertegenwoordigd in de raad van bestuur. Het bedrijfsleven financiert alle sectorale programma’s (in 2005 voor 15,2 miljoen euro) en brengt knowhow, ervaring en relationele banden in. VLAM is geëvolueerd in de richting van een meer marketinggerichte aanpak: dit betekent ondermeer een vraaggerichte benadering gebaseerd op marktonderzoek. Het beleid van de NDALTP, twintig jaar geleden, was daarentegen nogal gedreven door het aanbod volgens de heer Vandepitte. Verder behelst zo’n marketinggerichte aanpak een strategiebepaling per sector, marktsegmentatie en productdifferentiatie, het promoten van producten met een in Vlaanderen gecreëerde toegevoegde waarde (eerder dan primaire grondstoffen) en het meten en evalueren van werking en campagnes. Voor de uitvoering van de marketingopdracht moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de interne markt en het buitenland. Voor de interne markt heeft VLAM vooral een consumentgerichte werking: mediacampagnes, promotieacties op verkooppunten en acties bij de horeca. VLAM vult daarbij zijn communicatieopdracht breed in: met productpromotie, imagowerking, een persdienst en voedingsinformatie. Dit werkt ‘business to business’: het informeert handel en distributie proactief. VLAM doet ook aan achterbancommunicatie; de bijdragebetalers hebben het recht om te weten wat er met hun geld gebeurt. Naar het buitenland heeft VLAM een handelsgerichte werking: het tracht de Vlaamse exporteurs in contact te brengen met aankooporganisaties in het buitenland. Het gaat om contactdagen, vakbeurzen, vakpers en dergelijke. VLAM is de jongste jaren ook vrij actief geworden in kwaliteitswerking. In plaats van de consument aan te zetten tot het eten van meer boter of groenten zoals de NDALTP vroeger deed, communiceert VLAM nu over de productieketen met al zijn schakels. VLAM voert een gedifferentieerd kwaliteitsbeleid. Het neemt ook uitvoerig deel aan het kwaliteitsbeleid dat op dit ogenblik door de Vlaamse overheid op de rails wordt gezet. De
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
kwaliteitsinitiatieven binnen VLAM en binnen de overheid worden gecoördineerd. Er zijn de zogenaamde labels: Flandria, Meesterlyck, hoeveproducten, het biogarantielabel en de streekproducten. Daarnaast zijn er de IKB-systemen, waarbij een ketenbenadering wordt nagestreefd: van het veevoeder tot het vleesproduct bij de slager of in het grootwarenhuis. Het gaat om: Certus, Meritus, Belgian quality veal, Pastorale, IKM melk en Belplume, het meest recente initiatief van VLAM. Het budget voor de VLAM-werking in het buitenland bedraagt voor 2005 3,6 miljoen euro voor exportpromotie van agrarische producten. De financiering en aansturing gebeurt vanuit de sectoren. VLAM heeft nog altijd twee kantoren in zijn belangrijkste exportlanden, Frankrijk en Duitsland. Het werkt samen met Export Vlaanderen. De coördinatie van de acties in het buitenland gebeurt door Export Vlaanderen, de communicatie- en imagoprogramma’s gebeuren door VLAM. Er is een vrij goede samenwerking op het terrein, ook voor het verkennen van nieuwe markten. De heer Vandepitte denkt daarbij aan Oost-Europa en Azië. Er is ook een samenwerkingsovereenkomst tussen Export Vlaanderen en VLAM. Uitgangspunt inzake de VLAM-middelen is een evenwichtige financiering. De overheid tekent voor de basiswerking en de sectoroverkoepelende promotionele activiteiten. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor de sectorgerichte marketingactiviteiten. De budgetten voor de werking komen echter steeds meer onder druk. Tot nu toe heeft VLAM immers geen compensatie gekregen voor de gedetacheerde ambtenaren die VLAM verlaten; die moeten vervangen worden door eigen personeel. Bovendien is de subsidie onvoldoende aangepast aan het uitgebreid takenpakket. Het gevolg is dat steeds meer werkingskosten worden afgewenteld op de sectoren. De heer Vandepitte gaat vervolgens nader in op de begroting van 2005. Aan de inkomstenzijde zijn de promotiefondsen – de diverse bijdragen van het beroep – goed voor 14,6 miljoen euro, ongeveer 70 procent van de totale inkomsten. De subsidie van de Vlaamse overheid bedraagt 4,5 miljoen euro, of ongeveer 20 procent. VLAM kan ook genieten van enkele Europese programma’s, waarbij het telkens gaat om een fifty-fiftyfinanciering. Die Euro-
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
6
pese middelen bedragen samen 1,2 miljoen euro of 5,8 procent van de inkomsten. Andere inkomsten komen uit verkoop maar zijn beperkt. Aan de uitgavenzijde, met een totaal van 21 miljoen euro, zijn de algemene werking en het horizontale programma samen ongeveer goed voor een vierde van de uitgaven. De sectorale programma’s vertegenwoordigen de overige drie vierden van de uitgaven. De promotiewerking is in de loop van de jaren verscheidene malen ernstig geëvalueerd. De studie-Naert van de NDALTP uit 1988 vormde de basis voor een meer marketinggerichte aanpak en het afstand nemen van de generieke promotie. In 2000 was er de audit van Ernst & Young, die de VLAM hielp om zijn missie, visie en doelstellingen bij te stellen, de strategie te bepalen – ook voor de sectoren – en de structurele onderbouw te stroomlijnen. In 2003 was er de audit van Berenschot over het HRM-beleid van het personeel met twee verschillende statuten – gedetacheerde ambtenaren en personeelsleden op de payroll van de vzw – die in wezen hetzelfde werk doen. In de toekomst zal VLAM volgens het nieuwe decreet als EVA deel uitmaken van het beleidsdomein Landbouw en Visserij. Er komt een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse overheid, die momenteel volop wordt voorbereid. Het samenwerkingsakkoord met Export Vlaanderen moet vernieuwd worden. VLAM zal steeds meer de uitvoerende instantie van het Vlaams kwaliteitsbeleid worden. VLAM hoopt in het najaar het concept ‘Producten van bij ons’ te kunnen opstarten. Dat is niet eenvoudig. Europa tikt immers lidstaten of gewesten op de vingers als ze met overheidsmiddelen promotie voeren voor het eigen land of de eigen regio. Daarom zijn er in het verleden grote problemen geweest met bijvoorbeeld Flandria. VLAM bereidt ook verschillende scenario’s voor in geval van een voedselcrisis en zet daar ook middelen voor aan de kant. Bij een crisis moet overigens altijd nauw overlegd worden met het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid. VLAM doet daarbij ook een beroep op externe studiebureaus. De jongste vijf jaar werden de acties van de VLAM nogal sterk gekleurd door allerlei aspecten van voedselveiligheid. Dat had te maken met de schandalen in die periode: van de hormonen-
over de dioxine- tot de BSE-crisissen. Het is dus begrijpelijk dat er nogal wat geïnvesteerd is in systemen die bijkomende garanties leveren voor transparantie en een ketenbenadering. Na een uitgebreid onderzoek van de gemiddelde Belgische consument blijkt dat er momenteel al een hele weg is afgelegd in het herstel van het consumentenvertrouwen. De heer Vandepitte hoopt een belangrijke rol te kunnen spelen in het Vlaamse kwaliteitsbeleid en het promoten van ‘producten van bij ons’. Hij hoopt daarbij op de medewerking van zijn Waalse collega’s. 2. Vragen en opmerkingen van de commissieleden met antwoorden van de vertegenwoordigers van VLAM De heer Jef Tavernier gaat in op de opmerking over de toekomst en over het concept ‘producten van bij ons’. In dat verband rijzen er problemen met de Europese regelgeving wanneer men deels met overheidsgeld werkt. In verband met het biogarantielabel suggereerde de betrokken sector onlangs dat er te veel garanties zijn voor producten uit het buitenland, terwijl de eigen bioproducenten en daardoor ook het eigen milieu onder druk komen, omdat de bedrijfsstructuren hier anders zijn. Hij stelt dat men de eigen bioproducten meer in de kijker zou moeten zetten. Misschien moet men daarvoor andere instrumenten gebruiken die voor een deel buiten de bevoegdheid liggen van VLAM. De heer Walter Vandepitte is gelukkig met de vraag van de heer Tavernier. Diezelfde vraag werd in de raad van bestuur herhaaldelijk gesteld, en wel door de conventionele producenten. In de warenhuizen liggen namelijk heel wat producten met een biogarantielabel, en voor tachtig tot negentig procent gaat het om ingevoerde producten. De biosector zelf is gestart met de idee dat het biogarantielabel moest gepromoot worden bij het brede publiek. In een eerste fase is dat misschien wel de goede strategie. Dit kleurt echter onvoldoende af op de bioproducenten van bij ons. Het zou beter zijn als onze eigen bioproducenten ook een eigen identiteit zouden krijgen en sterker betrokken zouden worden bij de promotie van hun producten. In de biosector zitten trouwens ook verwerkers en handelaars.
7
De heer Jef Tavernier veronderstelt dat de mogelijkheden verschillen naargelang de sectorgroep. De heer Walter Vandepitte stelt dat het logisch is dat het biogarantielabel zichtbaar is op de verpakking. Er kan echter nog een kenteken worden aan toegevoegd dat wijst op de eigen identiteit. De heer Bart Martens weet dat VLAM instaat voor de marketing van de Vlaamse land- en tuinbouw en van de visserijsector. Hij vraagt zich af of de overheid de consument ook niet moet aanzetten tot een gezond eetpatroon. Ons dieet is te vet, te zoutrijk en te vezelarm. In welke mate beschouwt VLAM het stimuleren van een gezond eetpatroon als zijn opdracht? Beide opdrachten zouden wel eens in strijd kunnen zijn met elkaar. Door het kwaliteitsvolle Belgische runds- of varkensvlees in de kijker te stellen, zou de Vlaming kunnen geneigd zijn om nog meer vlees te eten, terwijl hij eigenlijk minder vlees en minder vet zou moeten consumeren. Hij vraagt zich af welke instantie daarmee rekening zou moeten houden. De overheid geeft subsidies aan VLAM, direct en ook indirect. De boodschappen van VLAM worden immers tegen een gunsttarief uitgezonden op de openbare omroep omdat men ze beschouwt als boodschappen van algemeen nut. Moet een deel van de zendtijd dan niet ook worden gebruikt om de Vlamingen aan te zetten tot een gezonder voedingspatroon? De heer Walter Vandepitte antwoordt dat er binnen de VLAM een cel is met de naam NICE. Dat staat voor Nutrition Information Centre. Die cel bestaat uit een bio-ingenieur gespecialiseerd in voeding en een diëtiste die zich laten adviseren door een wetenschappelijke raad met vertegenwoordigers van alle Vlaamse universiteiten, niet alleen landbouwfaculteiten, maar bijvoorbeeld ook medische faculteiten. De inhoud van het zogenaamde Nutrinews wordt integraal goedgekeurd door dat panel van wetenschappers. Hij zal aan de commissieleden enkele exemplaren van deze uitgave bezorgen. NICE richt zich tot de ‘opinion leaders’ inzake voeding zoals dokters, diëtisten en leerkrachten in diëtistenscholen. Voor de activiteiten rond varkensvlees gaat VLAM bij deze mensen te rade. De mensen van NICE zitten ook in de werkgroep die werd opgericht door federaal minister van Volksgezondheid, de heer Demotte, om een actieplan te ontwikkelen rond gezondere voeding in het algemeen. Er zijn weinig instellin-
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
gen die meer promotie voeren voor het eten van meer groenten en fruit dan VLAM. VLAM voert ook promotie voor brood en voor meer vezels in onze voeding. Varkensvlees wordt vaak geassocieerd met vette voeding. Gewone gekookte ham bevat echter slechts drie tot vier procent vet indien men het zwoerd wegsnijdt. Dat is minder dan kippenfilet. Varkensrug of varkenshaasje bevat vier tot zes procent vet, wat zeer weinig is en in elk geval minder dan de meeste zuivelproducten. Varkensvlees is de vleessoort met het hoogste gehalte aan vitamine B1. Het geheim is een gevarieerde voeding. In elk geval investeert VLAM in voedselinformatie via NICE, zowel in drukwerk als in de opleiding van lesgevers of in lespakketten. Naar aanleiding van de tussenkomst van de heer Vandepitte heeft mevrouw Sophie Dewispelaere, raadgever Landbouw en Visserij van het kabinetLeterme, enkele bemerkingen bij de vraag van de heer Martens. Uiteraard draagt VLAM via NICE al bij tot het gezond consumeren van de Vlaamse land- en tuinbouwproducten. De kernopdracht van VLAM is marketing. Zowel het Vlaamse als het federale niveau zijn bevoegd voor het bevorderen van een gezonde voeding. In de mate van het mogelijke zullen VLAM en de land- en tuinbouwsector daarop inspelen. De overheidsmiddelen voor de algemene werking van VLAM volstaan echter niet voor het nationale en regionale gezondheidsbeleid. Elk beleid heeft zijn eigen kanalen en VLAM is niet het eerste kanaal om het beleid inzake gezonde voeding vorm te geven. De heer Karlos Callens heeft vragen bij de doelstellingen en de werkwijze van VLAM. Hij heeft veel waardering voor het werk van dit centrum, maar als marketeer mist hij iets op het vlak van de ‘total marketing’. Bij VLAM ziet hij alleen het onderdeel van de marketing dat betrekking heeft op de P van promotie. Hij mist een integraal strategisch plan waar de vier elementen van de marketing van die producten worden bekeken met betrekking tot de consument. Het is moeilijk promotie te voeren voor een product waarvan de prijs en de distributie niet in samenhang gaan. Op de prijsvorming hebben we geen greep, want daar geldt het spel van vraag en aanbod. Er bestaat wel nog iets als prijszetting. Daarvoor kan men met de distributiesector overleg plegen. Ook de vraag waar en hoe de distributie gebeurt is relevant. UNIZO is lid van de vzw. Het kan dus niet zo moeilijk zijn ook de distributie te bekijken
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
8
vanuit het standpunt van de landbouw en van de VLAM. De landbouwers hebben vaak kritiek op de verwerkende nijverheid omdat ze vaststellen dat de prijs die de consumenten betalen voor de verwerkte landbouwproducten, een veelvoud is van de prijs die ze zelf voor hun producten krijgen. Onder meer op dat vlak mist hij een integraal strategisch marketingplan. De heer Jos De Meyer heeft de heer Vandepitte al de bijdragen van het bedrijfsleven aan VLAM horen noemen. Hij wil weten wat dat betekent voor een concreet bedrijf in de varkens-, de pluimvee- en de rundsector of voor brood- en banketbakkers. Hij vraagt zich af of de uitbreiding van de Europese Unie gevolgen heeft voor de strategie van VLAM. Meent men dat het niet zinvol is zich ook tot deze landen te richten? Heeft deze uitbreiding gevolgen voor de landen waartoe de VLAM zich richt, zoals Frankrijk en Duitsland? De heer Frans De Wachter, directeur Algemene Diensten van VLAM, antwoordt dat de bijdragensystemen sterk verschillen naargelang de sector en zelfs naargelang het segment van de sector. Het is de sector zelf die bepaalt wie wat betaalt. Verschillende factoren spelen daarin een rol. ‘Bottlenecks’ zijn interessant voor de inning van de bijdragen. Voor groenten en fruit zijn dat de veilingen, in de vleessector de slachthuizen en in de zuivelsector de melkerijen. In andere sectoren bestaat dat niet. Wie met een levend varken naar het slachthuis gaat, betaalt 26 eurocent per varken. De helft van dit bedrag mag hij doorrekenen aan de producent, de andere helft aan de consument. In de bakkerijsector betalen alle artisanale bakkers een promille op de omzet. Gemiddeld is dat 250 euro per bakkerij, voor een gemiddelde omzet van 100.000 euro per jaar. Een kleinhandel in vis betaalt 112 euro per winkel. De heer Walter Vandepitte benadrukt dat de sectoren zelf beslissen hoe de inning van de bijdragen wordt geregeld. Het moet zo kostenefficiënt mogelijk zijn. Er zijn systemen denkbaar waarbij de inning meer kost dan de opbrengst ervan. Een sector die niet tevreden is over VLAM, kan uit het systeem stappen, ieder jaar opnieuw. VLAM moet zijn geloofwaardigheid dus ieder jaar opnieuw bewijzen.
De EU-uitbreiding heeft vooral een impact op exportgerichte sectoren zoals groenten en fruit, varkens- en rundsvlees en voor een deel ook zuivel. De marketingdienst van VLAM gaat dan, in samenwerking met de lokale handelsattachés van Export Vlaanderen, de markten verkennen. Dit jaar is er al een succesvolle contactdag geweest voor de vleessector in Hongarije, Polen en Rusland. Deze landen importeren op dit ogenblik heel wat producten die in Vlaanderen kunnen worden geproduceerd. Er wordt ook heel wat varkensvlees geëxporteerd naar Zuid-Korea. Dat zijn dan zogenaamde vette buiken, een vleessoort waarvoor bij ons niet noodzakelijk een markt is. Vlaanderen is op dat vlak geen unicum, want Denemarken en Nederland doen dat ook. De twee belangrijkste sectoren die actief betrokken zijn bij de export en wier exporteurs ook betalen aan VLAM, namelijk rundsvlees en varkensvlees, hebben samen een vleesexportbureau opgericht. Daar zijn drie mensen continu bezig met het verkennen van de buitenlandse markten. Mevrouw Tinne Rombouts wil weten wat het verschil is tussen labels en IKB-systemen. Kunnen labels tot de IKB-systemen behoren? Zijn er IKBsystemen die ook als labels worden aanzien? Kunnen beide tegenover elkaar afgewogen worden? De heer Walter Vandepitte antwoordt dat het eenvoudig is ergens een label, een etiket op te plakken. Dat label kan na verloop van tijd bijna een merk worden. IKB-systemen zijn ruimer. Daar wordt een ketenbenadering gehanteerd. Men bekijkt de hele keten. Voor vlees is dat bijvoorbeeld de producent, de leverancier van veevoeder, het transport, het slachthuis, de uitsnijderij en het verkooppunt. Dat is belangrijk voor de traceerbaarheid. De lastenboeken stipuleren dan wat kan en wat niet kan en hoe de overtredingen worden bestraft. Voor een IKB-systeem is een solide beheerssysteem nodig. Dat moet men waarmaken via een uitgebreid netwerk met onder meer wettelijk erkende controleorganismen en laboratoria. Het beheer van deze systemen is in handen van de vzw’s van VLAM. Als men een dergelijk systeem uitbouwt, dan is het logisch dat men daar ook een identiteit wil aan geven. Voor de melk kan dat IKM zijn, voor varkensvlees Certus, voor rundsvlees Meritus en voor braadkippen Belplume. De heer Jef Tavernier stelt dat warenhuizen zich daarvan niets aantrekken en verwijzen naar hun
9
eigen controles en lastenboeken. Of dit nu opgelegd wordt door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), door VLAM of door de grootdistributie, de producent spreekt altijd over de overheid. Hij wil weten of VLAM voldoende sterk is om zijn IKB-systemen ook ingang te doen vinden in systemen van grootdistributie? Mevrouw Tinne Rombouts heeft van de heer Vandepitte de definities van labels en IKB-systemen gehoord. Zij stelt vast dat Flandria op dit ogenblik alleen gerangschikt staat bij de labelsystemen, terwijl het eigenlijk ook een IKB-systeem is. Ze wil weten of er nog labels zijn die een IKBsysteem hebben en of er IKB-systemen zijn die ook bij de labeling horen. Ze stelt dat er onduidelijkheid is over de onderlinge verhouding tussen labels en IKB-systemen. Bovendien werken de grootwarenhuizen met hun eigen systemen. Ze meent dat men moet oppassen voor overlabeling. Ze wil weten wat VLAM kan doen om meer duidelijkheid te brengen inzake labeling en IKBsystemen. De landbouwers investeren in VLAM, maar ook in IKB-systemen en labels en dat moet ten dele ook in handen van de landbouw blijven. Ze vraagt zich af in welke mate VLAM daarvan werk kan maken. De heer Bart Martens vraagt zich af of het hele systeem van labels niet gaat leiden tot een onontwarbaar kluwen van labels, waardoor het doel voorbijgeschoten wordt. Bovendien worden die labels door de sector zelf gefinancierd. Zijn er wel voldoende garanties voor een onafhankelijke controle? Moet het penalisatiebeleid niet strenger zijn en moet er niet meer ruchtbaarheid worden gegeven aan de straffen, zodat de consument zeker is dat een product dat onder een label valt wel degelijk een betere kwaliteit heeft? De heer Martens wil tot slot weten of de sectoroverschrijdende campagnes niet ondergesneeuwd raken door de talloze – goedbedoelde – sectorinitiatieven, die de energie en het geld toch versnipperen. De heer Stefaan Sintobin heeft begrepen dat het grote verschil tussen het label en het IKB-systeem in de traceerbaarheid zit. Maar hij heeft tijdens een bedrijfsbezoek aan de Mechelse veiling vernomen dat een van de sterkste punten van het Flandria-label de traceerbaarheid via de lastenboeken is. Zijn er dan geen labels die ook IKB-systemen
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
zijn? Het blijft voor hem nog altijd wat verwarrend. De heer Walter Vandepitte benadrukt dat er inzake budget en beheerskosten een perfecte scheiding is tussen de IKB-systemen en de labels enerzijds en VLAM anderzijds. Voor de IKB-systemen worden geen middelen van VLAM gebruikt. Het enige wat VLAM kan doen is beslissen om al dan niet promotie te voeren voor producten uit het IKB-systeem. Alle IKB-systemen huldigen het principe: de gecontroleerde schakel betaalt zijn eigen rekening. VLAM stuurt dat aan maar het zijn neutrale derden die de controles uitvoeren. De heer Vandepitte stelt ook een proliferatie van labels vast. Maar de IKB-systemen zijn allemaal ontstaan om het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van de producten te bevestigen of te herstellen. De spreker onderstreept dat het hier om bovenwettelijke normen gaat. Hij betreurt dat, na alle voedselcrisissen, de grootdistributie zich in de eerste plaats is beginnen profileren met argumenten die te maken hadden met voedselveiligheid. Op die manier werd de strijd geleverd tussen de drie grootste marktspelers: Carrefour, Delhaize en Colruyt. Iedereen wil zijn consument overtuigen dat hij het beste product ter beschikking stelt. VLAM zou liever zien dat de algemene IKB-systemen voor de verschillende producten algemeen aanvaard worden. Er is terzake al een hele weg afgelegd. Delhaize is bijvoorbeeld begonnen met Certus, dat vandaag een marktaandeel van 15 procent heeft en dat nu ook aangeboden wordt door Metro (Makro), Vleesmeesters, Covee en een veertigtal slagers. Er zijn nu ook verregaande besprekingen aan de gang met Carrefour. In Duitsland werken de grootdistributeurs vrij algemeen met het Qualitätssicherheit-systeem (QS) voor vlees en met EUREPGAP voor groenten en fruit. Het Flandria-systeem en Certus zijn nu door EUREPGAP erkend: VLAM heeft met Duitsland onderhandeld, waardoor al onze exporteurs nu zonder problemen naar Duitsland kunnen uitvoeren. Belcert kan een audit uitvoeren over de procedures binnen een IKB-systeem. Certus, Belbeef en IKM hebben een vergunning 45011. Dat betekent heel wat. De heer Vandepitte is er zeker van dat de labels van de grootdistributie in die test niet kunnen slagen, omdat ze tegelijk rechter en partij zijn. VLAM heeft procedures om iemand te bestraffen
Stuk 294 (2004-2005) – Nr. 1
10
die over de schreef gaat; de effectieve controle en de analyses gebeuren extern. Het label en het lastenboek waarmee VLAM vriend aan huis is geworden bij alle grootdistributeurs, is Meesterlyck ham. De hamfabrikanten zijn in het verleden twee maal ernstig aangepakt door Test Aankoop, met onfrisse verhalen over het gebruik van allerlei producten. Daarop zijn ze VLAM komen vragen om samen een lastenboek uit te werken om de productie van Meesterlyck ham effectief te regelen en te laten controleren door derden. Dat is een reusachtig succes: Meesterlyck ham heeft een marktaandeel van ongeveer 60 procent. Het is een mooi voorbeeld van hoe men het vertrouwen van de consument kan herstellen door degelijk te werken. Iedereen die wil meedoen, heeft bij VLAM een bankwaarborg van 500.000 Belgische frank (12.394,68 euro). Dat alles op voorstel van de industrie, die dus zelf de toestand gesaneerd heeft. Mevrouw Sophie Dewispelaere vult aan dat de wildgroei van labels een belangrijk aandachtspunt is voor de minister van Landbouw. Hij wil alle labels en lastenboeken laten evalueren door een wetenschappelijk comité. Enkel die labels en IKBsystemen die gunstig worden geëvalueerd, zullen een Vlaamse erkenning krijgen. Daardoor hoopt de minister duidelijkheid te creëren. De Vlaamse overheid kan dus zeker een rol spelen, los van de privé-initiatieven, die de overheid niet kan verbieden. De heer Walter Vandepitte wijst er op dat de economische theorie van de marktsegmentatie en productdifferentiatie al vijftig jaar bestaat. Aardappelen en tomaten bijvoorbeeld worden in de grootdistributie meer en meer op naam van de variëteit gecommercialiseerd. De zogenaamde kakofonie van het aanbod mag niet negatief benaderd worden. Een zuivelbedrijf produceert bijvoorbeeld toch ook zes of zeven soorten margarines. Dat alles omdat dé consument niet bestaat: door in te spelen op verschillende marktsegmenten en niches hoopt men meer te verkopen, en dat werkt. De land- en tuinbouw is de sector die het langst weerstand geboden heeft aan die theorie van marktdifferentiatie en productsegmentatie. Volgens de heer Vandepitte heeft de heer Callens in wezen gelijk: marketing moet omvattend en strategisch bekeken worden. Maar de VLAM mag
niet aan ‘commercie’ doen. Het beschouwt zichzelf als een facilitator. De concrete business moet gebeuren door de volgende schakels: de industrie, de verwerker, de verkoper en de marketeers. VLAM helpt hen in dat proces door studie, enquête en marktonderzoek maar uiteindelijk moeten ze het zelf waarmaken. Zo bestaat er een programma ‘local marketing’, dat lokale bakkers leert nadenken over de marketing van hun product. De voorzitter dankt de vertegenwoordigers van VLAM voor de bijzonder interessante gedachtewisseling. De verslaggever, Jef TAVERNIER
De voorzitter, Jos DE MEYER
–––––––––––––––––––––––