GEDACHTEN OVER
OPVOEDING EN ONDERWIJS VOORAL MET HET OOG OP
DE
LAGERE
SCHOOL
DOOR
JACOB STINISSEN «
Ik geef wenken, geen regels .• MULTATULI
GENT ALGEMEENE BOEKHANDEL VAN AD. HOSTE, UITGEVER Veldstraat, 49
1886
GEDACHTEN OVER
OPVOEDING EN ONDERWIJS VOORAL MET HET OOG OP DE LAGERE SCHOOL
Aan vere1'schten der wet is voldaan. A tUl de vereischten
Gent. drukk. C. Annoot-Braeckman, Ad. Hoste. opvr.
GEDAOHTEN OVER
OPVOEDING EN ONDERWIJS, VOORAL
MET HET OOG OP DE LAGERE SOHOOL, DOOR
JACOB STINISSEN u Ik geef wen ken, geen regels.• MULT.u'IlLI.
GENT ALGEMEENE BOEKHANDEL VAN AD. HOSTE, UITGEVER. Veldstraat, 49
t886
IN HOU D.
Blad. 7 9
Een woord voorsf. Doel der volksschool • I. -
ZEDELIUE OPVOEDING.
Zedelijke Opvoeding . Orde, Netheid en Welgemanierdheid Hoovaardige kinderen. Het Sparen in de school. Kinderspelen en Kinderspeelgoed . 11. -
15 14 19
22
24
VERSTANDELIJKE OPVOEDING.
Verstandelijke Opvoeding De Tafel van -werkzaamheden Vragen en Ant-woorden Schoonschrijven Lezen • Taalkunde Rekenen Teekenen Zingen. Geschiedenis Vormleer • Schoolwandelingen. Natuurkunde . Landbouwkunde • Aardrijkskunde Opvoeding der meisjes Onderwijs der vrouwelijke handwerken
55 54
56 58
42 50
54 59 64 69
72 75 71S 78 80 811 91
6 98 101
Huiswerk. De Speelplaats lil. -
LICHAMELIJKE OPVOEDING.
• 107
Lichamelijke Opvoeding. IV. -
ZELFOPVOEDING. 115 119 126
'Zelfopvoeding ·Goed spreken en goed schrijven Onderwijzer en Onderwijs . Rust roest. Het Uurwerk in de school. V. -
150 150 VARIA.
Scholen voor Volwassenen • Gedachten en Aphorismen • Kindersprookjes en Kinderpoëzie .
155 156
11:12
ERRATA. Men gelieve volgenderwijze te verbeteren: Bladz. 24, regel 4, staat De gee,t, lees Den gee.t. 25, regel 7, van onder, staat inbeeldingkracht, lees inlleelding.kracht. '6, regel 11:1, staat Welken leergang, lees Welke leergang. '9, regel 2, staat krijgen, lees kregen. 52, regel 5, van onder, staat eene hoo{dverei'r.hte, lees een hoo{dvcrei,ehtc 95, regel Hi, staat den ouden ,lenter lees de oude Ilenter. » 120, regelt, van onder, staat voortkomt, lees voorkomt.
EEN WOORD VOORAF. Het viel niet in ons doel, een boek in het licht te zenden,. dat als een volledig overzicht der opvoedkunde in de lagere school zou kunnen doorgaan. Het onderhavige werk heeft zijn ontstaan te danken, aan eenige opstellen over opvoeding en onderwijs, welke wij destijds in sommige Zuid- en Noordnedel'landsche tijdschriften verschijnen lieten. Bedoelde opstellen hebben wij omgewerkt en uitgebreid en tevens in zeer ruime mate vermeerderd met gedachten, die wij door ondervinding en door de studie van voorname opvoedkundigen, op hel gebied der lagere .school hebben ingeoogst. Tot de uitgave van dit werk hebben wij besloten, in de hoop dat de wenken welke het bevat iets mogen bijdragen -
hoe weinig dan ook -
tot de zedelijke, verstandelijke
en lichamelijke vorming der jeugd. Borgerhout-Antwerpen, Januari 1886.
IAcoB STINISSEN.
DOEL DER VOLKSSCHOOL.
De volksschool heeft een drievoudig doel te bereiken : hel kind zedelijk, verstandelijk en lichamelijk op te voeden; dat is - zijn hart te vormen, zijnen geest te ontwikkelen en van zijn lichaam een geschikt werktuig te maken voor de ziel. Alles moet in de school samenwerken, om den wil des kinds ten goede te leiden; hem te gewennen aan orde en werkzaamheid; zijnen schoonheidszin te oefenen; zijn hart warm te doen kloppen voor het vaderland; hem te leeren nadenken, oordeelen en handelen, en om de harmonische ontwikkeling van zijn lichaam te begunstigen; met een woord : om hem degelijk uit te rusten voor den strijd des levens. -
2
ZEDELIJKE OPVOEDING.
ZEDELIJKE OPVOEDING.
De onderwijzer zal alle gelegenheden te baat nemen, om zijnen leerlingen de voorschriften der zedeleer in te prenten, om hun het plichtgevoel, de liefde tot het vaderland, den eerbied voor onze nationale instellingen en de verknochtheid aan de grondwettelijke vrijheden in te boezemen. Hij zal met zorg waken, dat de kinderen de regels der welfevendheid in acht nemen. Heel zijn onderwijs moet strekken, om het karakter des kinds te vormen, hem aan orde en tucht te gewennen, hem de openhertigheid te Ieeren liefhebben en afschrik in te scherpen voor geveinsdheid en leugentaal. De aanschouwingsmethode moet hare toepassing vinden op het zedeli,jk, evenals op het wetenschappeli,jk onderwijs. De opvoeder zal dus, als het pas geeft, de aandacht des kinds vestigen op den aard, op het karakter eener bepaalde deugd, als daar zijn: de moed, de rechtvaardigheid, de zelfopoffering enz., en dan ook de middelen aanhalen, om die goede hoedanigheden in de kinderwereld aan te kweeken. De arbeid worde niet afgeschilderd als eene straf, maar als de oorsprong, als het begin van zedelijk en stoffelijk welzijn, van tevredenheid en geluk. Orde en methode, vooruitzicht en overteg worden aangewezen, als de voorwaarden zonder welke het wérk de gewenschte vruchten niet opleveren kan.
ORDE, NETHEID RN WELGEMANIERDHEID.
Orde, netheid en welgemanierdheid, drie lieve hoedanigheden, welke vooral onder de kinderen uit den lageren stand, i9 den regel luttel bekend zijn. In den buiten heerscht in ettelijke huisgezinnen nogal wat orde en netheid, doch goede manieren zoekt men er veelal te vergeefs. Beleefdheid en welvoeglijkheid neemt men dáár wel eens voor kaal beslag en ijdele windmakerij . In zulken kring brengen de groote hoop onzer leerlingen hunne eerste levensjaren door; dáár krijgen ze hU/me eerste opvoeding, die zoo krachtig van buiten naar binnen werkt; dáár ontvangen ze duizenden slechte indrukken, die evenveel sporen in de ziel nalaten. Het kan dus wel niet anders, of die kleinen moeten bij hunne komst ter school, slordig en ongemanierd zijn. Welke middelen heeft nu de ouderwijzer aan de hand, om het bestaande kwaad - zoo niet ganseh, dan toch grootendeels - uit te roeien? Wat kan de school doen, om hun die hebbelijkheden af te leeren en hen te gewennen aan die orde, netheid en welgemanierdheid, welke iedereen met genoegen bij hen waarneemt? De onderwijzer hebbe zelf in alles eene strenge orde, en zorge dat alles wat de kinderen omringt, steeds zoo zindelijk mogelijk zij. Hij-vergete niet dat hij bovenal, door zijn voorbeeld moet voorlichten. Meer werkt hij door datgene wat hij is, dan door dat wat hij weet. Leer uwe leerlingen ordelijk,
- usnel en welgemanierd zijn, dat beduidt letterlijk: wees zelf ordelijk, net en welgemanierd. De onderwijzer zal altijd in eenen aHeszins betamelijken toestand voor zijne leerlingen verschijnen en zorg dragen dat ook de kinderen in eene fatsoenlijke plunje, net gewasschen en gekamd ter school komen. Dagelijks zal hij hieromtrent een onderzoek doen. Wie onzindelijk is moet zich eerst gaan reinigen; wie zijne kieederen het zuiverst houdt, het best gewasschen en gekamd is, krijgt eenige aanmoedigende woorden, zelfs eene goede noot. Om het beoefenen dier deugden, worden de kinderen geprezen, terwijl de slordigheid steeds de ernstigste afkeuring ontmoet. De opvoeder zal den leerlingen doen begrijpen, dat orde en netheid op lichaam en kleeren zedelijke en stoffelijke voordeelen aanbrengen j dat door alles ordelijk en rein te
bewal'en, zij zichzelven en anderen veel moeite en kosten sparen voor wasschen, herstellen of vernieuwen; dat orde en zindelijkheid bronnen zijn van lateren welstand en levensgenot ; dat, waal' beide heerschen, ook werkzaamheid en spaarzaamheid te vinden zijn, twee goede waarborgen voor zielen reinheid en voorspoed. In de SChool moet er in alles orde en reinheid heerschen. De voorwerpen hebben hunne juiste plaats en worden bestendig zuiver gehouden. - Op de vensterbanken, liggen geene hoopen oude, versleten boeken, leien en ander afgedankt schoolgerief onder Slof en spin ne weefsel begraven; - er groeien en bloeien dààr eenige lieve planten en potbloemen; dat geeft aan de schoolzaal een levendig, bekoorlijk voor-
-
16-
komen en werkt heilzaam op de zedelijke vorming der kinderen. Nooit heeft de onderwijzer iets gebezigd, of hij stelt het onmiddellijk weer op de bestemde plaats. Ook in het schoolgerief der leerlingen moelen orde en netheid de bovenhand hebben: wat uit den lessenaar kwam, worde er weder ingelegd; wat opengevouwen is geweest, worde weder toegedal:lll. Het is eene geringe moeite te zorgen, dat al de boeken gelijkgekleurde, onbevlekte omslagen hebben, - zulks kan ook orde en netheid ,bevorderen. Kleine oorzakea hebben dikwerf groote gevolgen; misprijs dan ook de in schijn onbeduidende middeltjes niet. Geene inktvlekken mogen op de leer- en schrijfboeken te bespeuren zijn. Alles moet van binnen en van buiten even aanvallig wezen; niets mag scheef of krom geschreven of geteekend zijn. Zelfs het kladboek worde goed verzorgd. Alles moet u bij den eersten aanblik aanlachen door zijne geregeldheid. De onderwijzer zal van tijd tot tijd, het schoolgerief der leerlingen in oogenschouw nemen, om de goeden te prijzen en aan de anderen te toonen, hoe het zijn moet. Klakken en andere kleedingstukken worden steeds op vastgestelde plaatsen gehangen of gelegd. Het zal, wel is waar, wat meal' tijd vragen; doch het bevordert orde, en orde is tijd; tijd is geld; tijd is de stof waarvan het leven ~emaakt is. Dat alles oefent eenen heilzamen invloed uit op de jonge kinderen, ook voor lateren leeftijd, en uit hen zullen zedelijk en stoffelijk, ordelijke en zindelijke menschen voortkomen.
-
17-
Edoch, om tot zulke uitslagen te geraken, moet de onderwijzer met taaie standvastigheid te werk gaan. Nooit mag hij de kleinste nalatigheid over het hoofd zien, en niet eerder vrij laten, totdat alles in regel zij; niets zal onvervuld blijven, wat eens beloofd of waarmee bedreigd is ; de opvoeder stelle zich niet tevreden met eene half volbrachte taak, en doe soms tot straf slordig werk herhalen. Standvastigheid is er vooral noodzakelijk, omdat de huiselijke opvoeding haar al te dikwijls mist, doch zij eischt van den opvoeder veel ijver en overal tegenwoordigheid van oog en oor. De onderwijzer dient consequent te zijn, in al wat hij doet. « De inconsequentie is eene der heillooste dwalingen in de opvoeding » zegt Spencer. Gelijk in eenen staat de misdaden verdubbelen, als het gerecht niet goed wordt gehandhaafd, zoo is in eene school het sterk toenemen der overtredingen het gevolg van het aarzelen en onregelmatig opleggen van bevelen. Overleg wel, hetgeen gij voornemens zijt te doen, overweeg er alle mogelijke gevolgen van; en als gij dan eindelijk uwe wet geeft, vorder dan gehoorzaamheid tegen eIken prijs. Over de welgemanierdheid dient nog iets meer gezegd. De onderwijzer moet van de leerlingen, van als zij in de school treden, ,'ergen ,dat zij in hunne gesprekken met hem en met hunne speelgenooten zekere vormen in acht nemen. En hij op zijne beurt, mag hen nooit ruw of bot aanspreken, want hunne ziel is zoo vatbaar voor het kwade, als voor het goede. Nu en dan zal hij hun eene bijzondere les geven over wellevendheid. - De algemeene grondbeginselen, welke door
-
18 --
practijk in hunne harten werden gelegd, zullen op afzonderlijke gevallen, hunne toepassing vinden. Den leerlingen, bijv., in het lang en breed voorhouden en toonen, hoe zij zich aan tafel, op wandeling, in zekere plechtigheuen, enz., hoeven te gedragen. Verder zuller.t zij nu en dan eenige lesjes lezen en van buiten leeren, welke betrekking hebben op orde, netheid en welgemanierdheid. - Bij van Alphen, Goeverneur, Heije, Van Droogenbroeek, Adriaensen en anderen, vindt men hiervoor allerliefste stukjes. Door al zulke middelen met volharding - wij leggen nadruk op dat woord - te gebruiken, neemt bij de kinderen van lieverlede de bevalligheid de plaats in van ruwheid, en de onbeleefden worden beschaamd over hunne verkeerdheid.
HOOVAARDIGE KINDEREN.
De hoovaardij is eene ondeugd; waarvan een beroemd schrijver ergens zegt: " L'orgueil est si bien ie principe du mal, qu'il se trouve mêié aux diverses infirmités de l'ame; il brille dans ie souris de l'envie, il éclale dans les débauches de la volupté, il compte l'or de l'avarice, il étincelle dans les yeux de la colère et suit les graces de la mollesse. » Nademaal de hoovaardij de bron is van zooveel kwaads, is het den onderwijzer een plicht dezen verderfelijken hartstocht bij de leerlingen uit al zijne macht te beteugelen. De gebrekkige huiselijke opvoeding is grootendeels oorzaak dat vele kinderen van jongs af reeds. aan dit euvel mank gaan. Thuis hooren en zien ze vaak niets anders dan pochen en sloffen. Bij sommige rijken wordt er niet weinig gezwetst over fortuin~ roem en aanzien, terwijl de behoeftigen weeral op iets anders bogen. Heeft het kleine meisje een nieuw kleed aan, of steekt de knaap in een nieuw zondagspak, dan zijn vele ouders dwaas genoeg, hun door een onbehendig prijzen te doen gelooyen dat ze daarom wel wat meer waard zijn dan de buurkinderen, -die bijna altijd in dezelfde vederen zitten. Anderen spreken dikwijls in het bijwezen hunner zonen en dochteren, met overdreven lof over hunn·e natuurgaven, over hunne lichaamsschoonheid, bevalligheid, hun groot gemak in het leeren en nogal meer. Het is dan niet
-
20-
te verwonderen dat er den onderwijzer zoo veel kinderen toekomen, in wier harten reeds een aanhoudende ~ócht bestaat om hunne voortreffelijkheid, hun aanzien en hunne natuurgaven uitwendig te vertoonen. Waar huiselijke opvoeding aan de harmonische ontwikkeling des kinds schade heeft toegebracht, daar moet de school het verbroken evcnwicht zooveel het zijn kan pogen te herstellcn » schrijft een ondervindingrijke paedagoog. De school moet dus haar best doen, om de hoovaardige kleinen door ernstige tucht en volharding te gewennen aan stipte gehoorzaamheid, aan ontberingen van allerlei aard, aan bescheidenheid en zelfverloochening. Daarom zal de onderwijzer met prijzen en loven zeer zuinig omgaan; want hij vergete niet dát dc lof een erg vergif is, wanneel' hij iets ander~ is dan eelle aanmoediging, eene opwekking tot beter doen, tot plichtsbetrachting. Het voorbeeld is, zonder tegenspraak, het eerste en voornaamste opvoedingsmiddel. Begeeren wij dat de leerli~en zich beminnelijk maken door hunne zedigheid, breken wij zelf dan af met alle verwaandheid en ijdelen trots. Het is inzonderheid, bij de zedelijke vorming des kinds, dat het « verba movent, exempla trahunt 11, eene onomstootelijke waarheid is. De onderwijzer moet den hoovaardigen al het schoone, al het edele doen zien, dat eene moedige zucht om anderen in verdiensten, in goede hoedanigheden te evenaren of voorbij te streven bevatr Hij moet hun het aangename cener oprechte vriendschap doen gevoelen, en in hen de goedheid des harten pogen te doen ontstaan, want « de hoovaardij is de aartsvijandin der zachtmoedigheid; zij is wreed tirannisch en geweldig en immer I(
-21heeft zij een slachtoffer noodig, waarmede zij beult, uit louter vermaak» schrijft M. Dupanloup. Hoovaardige kinderen schijnen soms hunne ouders en ovcrsten nog al te beminnen, doch in den grond zijn ze ondankbaar; hunne liefde is gansch uiterlijk en duurt slechts zoolang als de weldoeners hun stoffelijke voordeelcn aanbrengen. Daarom zal de onderwijzei' hun dikwijls spreken over de verheven deugd van erkentelijkheid, .en doen -begrijpen, dat het ons steeds een plicht is, ontvangen weldaden met wedediefdc:J en dankbaarheid te beloonen. In het bijwezen der leerlingen de ondankbaarheid laken en er de laagheid en de schande van doen uitschijnen, is mede zeer doeltreffend om het onderhavig k waad te keer te gaan. De hoovaardij is eene drift, welke de onderwijzer door een wijs beleid, in edelen wedijver kan herscheppen; doch zulks vergt van zijnentwege eene groote kennis van het kinderhart. In stcde van ongeduldig en wrevelig te zijn, als hij te doen heeft met eenen hoovaardigen kop, zal hij liever met bedaardheid en volharding, al de vormen en plooien, al de grillen en gebreken van zulk een karakter bestudeeren. Er liggen toch altijd nog zaden van edelmoedigheid in zulk een hart. Die zaden zijn wel verwilderd en ontaard, en geven hoogmoedige spruiten; doch de kiem en het sap zijn toch bewaard gebleven, en de onderwijzer heeft ze slechts te rcinigen, om er gezonde en goede vruchten van te kweeken.
HET SPAREN.
Wij achten het overbodig breedvoerig te handelen, over de zedelijke en stoffelijke voordeelen van het sparen in de school. Ieder onderwijzer heeft kennis gemaakt met de zaakrijke voordracht over het sparen, van Hoogleeraar Laurent , en de « Samenspraken over hçt sparen », door een lid van de Maatschappij Callier (vertaald door N. Destanberg). De meeste onderwijzers zijn overtuigd, dat het sparen in de school een practisch middel is, om den kinderen grondbeginsels van orde en vooruitzicht in te prenten. Reeds in' 1866, werd het sparen in de gemeentescholen van Gent inge\'oerd, en dank aan de ijverige bemoeiing vaq den Heer Laurent, werd die onderneming met den heerlijksten uitslag bekroond. Sedert heeft het sparen op de volksscholen veel veld gewonnen. In zijne omzendbrieven van '1.7 Juni en 27 September 1881 - 17' Januari, 9 Maart en US Juli 188'1. - en '1.9 :Maart 1885, riep de Heer Van Humbeeck, Minister van Openbaar Onderwijs, de ernstige aandacht op het sparen in de lagere gemeentescholen, en wees de maatregels aan, welke het Staatsbestuur genomen had, ten einde deze nuttige inrichting te doen gedijen. Ook de Heer Minister Thonissen achtte het noodig, bij brieve van lS Januari 188lS, de schoolinspectie aan te manen
-
~3 --
den onderwijzers al de schikkingen te herinneren, welke desaangaande vroeger genomen werden en tevens pogingen aan te wenden om het sparen ook in de aangenomen scholen in te brengen. De onderwijzer zal zich dan bevlijtigen aan ouders en kinderen te doen begrijpen, wat sparen is en waarom er in de school en ook daarbuiten door armen en door rijken (t) dient gespaard te worden; dat er hemelsbreed verschil bestaat tusschen spaarzaamheid en gierigheid; dat gene eene deugd is, w.tardoor menige slechte neiging wordt te keer gegaan; dat sparen een middel is om den stoffelijken en zedelijken toestand des volks te verbeteren. Deze waarheid kan gestaafd worden door voorbeelden, die in het werkelijk leven overvloediglijk voorhanden zijn. Het wantrouwen dat, vooral ten platten lande, opzichtelijk het sparen hcstaat zal verdwijnen, naarmate het volk de overtuiging krijgt, dat die inrichting niet afhangt van bijzondere personen, maar door den Staat zelven gewaarborgd is. - De onderwijzer zal ook in deze zaak de leerlingen voorgaan en met hen mede sparen. Het onderwijs moet niet enkel den geest en het lichaam ontwikkelen, maar' het kind ook beter maken onder zedelijk opzicht. - Daarom zal de lagere school de leerlingen geleiden op den weg van orde, vooruitzicht en spaarzaamheid. (I, Prinses Strphanie, \artshertolilin van Oostenrijk, heeft eenige teekeningen vervaardigd voor het boekwerk, dat onder de hooge leiding van haren gemaa:, Prins RodoJfgeschreven werd over u OOlltenriik-HongariiJ" - Als honorarium, ontving de Aartshertogin daarvoor, in naam van haar dochterken een u boekje voor de spaur'kas ». (Belgisch Staatsblad van den t7 Novl'mber 1885, nr 521, niet officiëel gedeelte, bI. 4865).
KINDERSPELEN EN KINDERSPEELGOED.
!\fen late de kinderen spelen zoo veel ze willen. COMÉNIUS.
Laissez done jouer un enfant. FÉNÉLON.
Spel en speelgoed vervullen ontegenzeggelijk eene zeer belangrijke rol in de opvoeding des kinds 1 in de vorming van zij n karakter, maar bijzonder, in de vorming zijner inbeeldingskracht. Dc geest van werkzaamheid, die in het kind van jongs af aan zoo levendig is, moeten wij in de eerste levensjaren gestadig en door alle middelen aanmoedigen, besturen en ontwikkelen, in stede van hem te onderdrukken, ja te versmachten, gelijk zoo vaak bij weinig ervaren ouders en opvoeders het geval is. Ook zijn de bezigheden van het spel van wezenlijk /lut voor het lichamelijke welzijn der kindcren. « Wie hun deze ontzegt, schrijft Spencer» ontzegt hun de door eenc hobgere wijsheid verordende middelen tot physieke ontwikkeling. » Wij hebben al dikwijls hooren zeggen: « een kind moet spelen, of men ziet het kwelen» en dat is ook zoo. De jeugd is, op enkele uitzonderingen na, vol levenslust en hakende naar uitspanning, naar het spel. Wij houden dan ook van vlugge, woelzieke knapen, die in ons bijwezen, ongehinderd lûopen en springen, veel meer dan van kinderen, die zich van den troep afzonderen, om in hoeken en kanten eenzaam
- 2:>te staan droomen. Zulke kleinen, die wij slapende waters noemen, boezemen ons niet weinig onrust in voor de toekomst ; want zij worden, in den regel, niets anders dan ware automaten ~ Als wij zeggen, dat kinderen vrij en los moeten spelen, beteekent zulks niet, dat ze op straat, om het even met welke ka.meraden, als wilden mogen « ravotten J). Wij zien bijvoorbeeld niet gaarne, dat knapen paardspelen, in dezen zin dat de kleinsten dan eenen stok als toom in del). mond houden en als dieren heen en weer getrokken worden. Dat zijn gevaarlijke spelen, welke zeker afkeuring verdienen. Daar nu de meeste kinderen gaarne spelen, is het zake, dat wij ze nuttig en aangenaam bezighouden, en hun derhalve speelgoed schenken, waarover zij vrijelijk mogen beschikken; of liever, geven wij hun geen speelgoed; zij zullen er zelf wel vinden. Göthe zegt ergens: « Kinderen weten onder 't spel, van ieder ding wat te maken: een stok ~ordt bij hen een geweer, een stuk hout een degen, ieder rolletje lap eene pop, en ieder hoekje een huis». Niet altoos vergenoegen zij zich met schoon, soms kunstig vervaardigd speelgoed. Zij moeten breken en openrijten, om te weten hoe de dingen er van binnen uitzien. Zij moeten hunnen weetlust voldoen, hunner inbeeldingkracht luchtgeven. Deze sterke en aanhoudende begeerte tot waarnemen mogen we nooit onderdrukken, altijd zorg dragende, dat zij evenwel niet in vernieIzucht ontaarde. Dat wij er ook geen vermaak in scheppen mogen, als kinderen de voorwerpen, welke hun tot tijdverdrijf geschonken worden, moedwillig om- of wegwerpen en verheugd schijnen, als anderen ze weer moeten bijhalen 3
-
26-
of oprapen, dienen wij nooit te vergeten. Evenzeer is het afkeurenswaardig het kind een speelding, dat het zooeven genomen heeft, weer dadelijk te laten van kant zetten om naar wat anders te grijpen. Dat alles wordt soms gedurig herhaald en derwijze volgen de voorstellingen zoo ras op elkander, dat daardoor dikwijls de grond tot verstrooidheid gelegd wordt. Ja het kind wil de voorwerpen, welke het in handen krijgt, breken en bermaken ; het wil ze veranderen en zelf er eenen vorm aan geven. Hieruit volgt natuurlijk, dat het niet aan te raden is den kleinen veel kostelijk speelgoed te schenken, dat zij - zooals het vaak gebeurt - maar eventjes mogen aanraken of enkel van verre beschouwen, en dat alsdan weer in moeders kas gesloten wordt of hier en daar tusschen het huisraad te pronken staat. Dit is niet alleen eene wezenlijke geldverspilling, maar brengt daarenboven nog dikwijls de gelegenheid mee tot berispen en straffen. Verder kunnen, door het overtollig gebruik van kostelijk speelding , in het hart des kinds wel eens de kiemen tot begeerlijkheid en genotzucht gelegd worden, en het moet toch ook met eene kleinigheid leeren tevredlm zijn. Het valt niet te ontkennen, dat wij in de kinderspelen heel dikwijls aanleg ontdekken tot de eene of andere maatschappelijke betrekking. Zoo zien wij sommige snaakjes kleine schepen en wagens vervaardigen van plankjes of stukken bordpapier; winkel- of schoolhouden. Zoo hooren wij anderen hameI'en en kloppen dat het dreunt, Bij eenigen zijn het paard- en soldaatjespelen, het delven van kleine waterloopen, de geliefkoosde bezigheden. En hoevelen ontmoeien wij er
-
27-
niet op onze wandeling, die in eenen zandhoop rollen en tuimelen, plannen maken en bouwen, dat het een lust is~ Zoo heeft ieder kind zijne bijzondere liefhebberij. Welnu, wij zullen onze kleinen laten zelfzoeken, zelfscheppen, en ze derhalve zoodanig kleeden dat zij, uit vreeze van hun kostuum te kreuken, of vuil te maken, geenen duw of stoot moeten duchten. Geef hun dan, in stede van hobbelpaarden en kostelijke poppen welke zij nauwelijks mogen aamaken, dunne plankjes en stukken bordpapier - de knaap uit de fabel (1) van Florian gebruikte wel kaarten om zijn kasteel te bouwen - en zij zullen, verslonden in hun werk, met gespannen aandacht uren en uren aangenaam en nuttig bezig zijn. Zij zullen u van alles vervaardigen: wagentjes, stoeltjes, taf~ltjes, en gansch uw huisraad in miniatuur nabootsen; want zeker is het, dat hunne verbeeldingskracht sterker is dan we soms wel denken zouden. Friedl'Ïch Fröbel, de schepper der kindertuinen, nam het SPEL tot grondslag van zijn opvoedingsstelsel. Hij beweerde, dat de opwekking van het leven des geestes, bij het kind door het SPEL geschieden moet. De hoofdbezigheden in doelmatig ingerichte kindertuinen zijn daarom de SPELEN, de opvoedingsmiddelen het SPEELGOED. Fröbel wilde bij het kind zooveel mogelijk vrije werkzaamheid, zelfscheppen, eigen krachtsaanwending, individueële ontwikkeling. Het mei~e moet hare lieve pop hebben, geene met waSS6n (t) OEuvres de
DE FLORIAN.
« Le Chctteau de cnrtes. "
--Tome septième. - Livre I. - Fable XIV:
-
28-
kop, geverwde wangen, glazen oogen en neteldoeksche kleeren ; maar eene pop, welke zij naar hartelust kan aan- en uitkleeden. Zij zal ze toch - al is ze niet kostelijk en bevallig als een jong-moederke toespreken en toelachen, haar allerlei zoete namen geven, in hare mollige armpjes drukken, wiegen en in slaap sussen. Een man van het vak, een echte kindervriend, wijlen Johan Dautzenberg(t) schreef hierover een allerliefste stukje, waaruit wij het volgende overnemen : Hel meisje.zit terwijl in huis Met naaIde, speld of knop; Zij stikt en flikt met draad of pluis, Veur hare lieve pop. Het meisje dringt in 't ver verschiet En neuriet reeds een wiegelied. Haar lacht een huisgezin al tegen, En verder zelfs des huizes zegen. «
Op die wijze, zal het kind zijne zucht tot zelfvoortbrengen bevredigen en, door die in schijn zoo eenvoudige oefeningen, zullen oneindi~ veel kostelijke zielsgewrochten geschapen worden. or Het bezigzijn maakt daarenboven vroolijk en gelukkig» zegt Jean Paul, en zulks is inzonderheid waar bij kinderen. En als het weder heerlijk is; als de bloemekens geuren en de vogelkens neuren, zullen wij onze kinderen dan tusschen
(t) Geboren te HeerIe, in Limburg, den 6n Dec. 1808 en overleden den 4n Fehruari 1869, te Elsene, bij Brussel. - Hij ~chreef verscheidene werken van literarischen aard en stichtte, in 18ä7, u De Toekormt, • tijdschrift aan opvoeding en onderwijs gewijd, en waarvan de redactie thans aan de heeren 11. Temmerman, Pol de Mont en Arthur Corllette is toevertrouwd.
-
29-
vier muren houden? Wel neen, we zullen ze met wakkere speelgenooten, vrij en ongehinderd in de lieve natuur laten spelen en loopen. - Die jeugdige hartekens voelen zic:h zoo gelukkig, onder den blauwen hemel, in het open veld, in de lommerrijke bosschen, en op het mollige gras der lachende weide! Dat zij zich daar moede dartelen, dat de milde zonnestralen hen doen glanzen van levenslust en genot! Daar buiten in de frissche lucht is het voor hen vrij wat gezonder dan in de muffe speelkamer, of in de bedompte atmosfeer der keuken. Zoo zullen zij - hoe klein ook - de natuurschoonheden met geen onverschillig oog blijven aanschouwen, maar Ze allengskens leeren waartleeren en liefhebben.
VERSTANDELIJKE OPVOEDING.
VERSTANDELIJKE OPVOEDING.
De verstandelijke opvoeding bestaat in de vorming en ontwikkeling van den geest. Het stichten van voorstellingen en begrippen; het oefenen der opvattingskracht, der aandacht, der opmerkzaamheid, van het geheugen, van het herinneringsvermogen en de verbeelding, dat alles maakt het doel uit der verstandelijke opvoelling des kinds; maar dan moet het onderwijs, en gansch het onderwijs van de aanschouwing uitgaan en onophoudend de aanschouwing ter hulp roepen. Geen droog •. geestverstompend van buiten-Ieeren mag in de school geduld worden. {( Savoir par creur n'est pas savoir; c'est tenir ce qu'01'/. a donné en garde à sa mémoire D zegt Montaigne.
DE TAFEL VAN WERKZAAMHEDEN.
Het zal wel niet noodig zijn uit te weiden over het belang van eene doelmatige tafel van werkzaamheden in de lagere school. De onderwijzer, die het met zijn vak goed meent is overtuigd, dat eene gepaste tafel der tijdverdeeling orde en vooruitgang bevorderen kan. Krachtens art. 7 van de verordening der lagere scholen, dieqt de tafel van de tijdverdeeling per dag en per uur, opgemaakt te worden, door den onderwijzer en in iedere klas ten toon gehangen, na goedkeuring van het college van Burgemeester en Schepenen. De onderwijzer mag niet afwijken van de voorschriften, die zij bevat. In eene doeltreffende tafel van werkzaamheden is alles, naar het gewicht der leerstof ten nauwkeurigste geregeld en afgemeten. Bij het verdeelen van den tijd, zal men de belangrijkheid in acht nemen van elk vak, alsmede de inspanning van geest, waartoe de leerlingen van elke klas bekwaam zijn; want van dit alles hangt grootendeels de goede uitslag af van de pogingen des onderwijzers. Om naar behooren den tijd te bepalen, welken
-
55
c) De moeielijkheden, welke zich lil de leerstof kunnen voordoen; d) De meerdere of mintlere belangrijkheid van hetgeen moet onderwezen worden. In allen gevalIe behoort de verdeeling des tijds zoodanig vastgesteld te zijn, dat bij het eindigen der leerjaren, IJl de va~ken van het programma in hunnen geheeIen omvang met vrucht behandeld zijn. Volgens art. 4 der schoolwet van 20 September f 884, bevat het lager onderwijs het lezen, het schrijven, de grondbeginselen del' rekenkunde, het wettelijk stelsel van maten en gewichten, de grondbeginselen der Nederlandsche taal, Fransche of Duitschc taal, volgens de noodwendigheden der plaats, de aardrijkskunde, de geschiedenis van België, de grondbeginselen del' teekenkullst, den zang en de gymnastiek. Het bevat daarenboven, voor de meisjes, het naaldenwerk en in de landelijke scholen, voor de jongens, begrippen over den landbouw. - Het slaat den gemeentoraad vrij, door eene bijzondere beraadslaging, eell of meer niet verplichtende vakken bij het pl'ogramma te voegen.
VRAGEN EN ANTWOORDEN.
Het uitlokken of vragen maakt deel van den uitwendigen leervorm, in het onderwijs. Wanneer de onderwijzer mondeling onderzoekt, of zijne leerlingen de gegeven les goed begrepen en onthouden hebben, bedient hij zich van vragen. Daardoor wordt het vroeger geleerde herhaald en dieper in het geheugen geprent. Het vragend onderwijs draagt in 't algemeen den naam van catechiseeren, alhoewel er onderscheid dient gemaakt te worden tusschen catechiseeren en socratiseeren. Het eerste bestaat in het ontleden van een geheel: eene vertelling, eene geschiedenis, eene leerstelling, enz. worden op catechetische wijze ontwikkeld. Bij het socratiseeren, ziet men meer bepaald op de hegrippen. Hier wordt de stof vooraf niet opgegeven. De leerlingen moeten meer zelfzoeken, terwijl de onderwijzer hun, door gepaste vragen den weg helpt vinden. Het springt in het oog, dat het in beide gevallen van zeer groot belang is, doelmatige vragen te stellen en daarvoor wordt niet altijd genoeg gezorgd. Om goed te vragen, dient de leeraar zelf de stof volkomen machtig te zijn en derhalve zijne lessen zorgvuldig voor te bereiden. Slechts dan zal hij dadelijk ontdekken of de leerlingen de vragen en de antwoorden begrijpen, en desnoods gereed zijn, om onmiddellijk eene nieuwe gepaste vraag te stellen.
-
57-
Om doeltreffend te wezen, moet de vraag nauwkeurig bepaald, juist afgeteekend zijn; dat wil zeggen, zoo danig gevormd dat er al!! inhoud, slechts een enkel antwoord op kan gegeven worden; Verder mag de onderwijzer niet vergeten, dat de vragen met de vatbaarheid des kinds overeenkomen en in goede orde g~schieden moeten. De gemakkelijke vragen worden tot de mingevorderde leerlingen gericht, terwijl de vlugste de moeielijke te beantwoorden krijgen. Het is niet aan te prijzen dikwijls dezelfde, bij voorkeur de beste leerlingen te onder.vragen. Zulks kan bij dezen aanleiding geven tot verwaandheid, en bij de anderen soms ontmoediging verwekken. Daarbij kan de onderwijzer door zulk systeem niet welen of zijne les de gewenschte vruchten heeft afgeworpen, dat is of al de leerlingen der klas er voordeel uit getrokken hebben. Bij de antwoorden, zal men zorg dragen, dat de leerlingen met bedachtzaamheid spreken; zij moeten leeren denken, vooraleer te spreken. De onderwijzer dient zijne aandacht en zijne belangstelling aan de antwoorden der kinderen te verIeenen, en maar niet dadelijk zijn ongenoegen te laten blijken, of een ander te doen antwoorden, wen het kind bezijden de waarheid is. Laatstelijk zij opgemerkt, dat de meester zich vanwege de leerlingen niet met een bloot ja of neen bevredigen mag. Dc antwoorden behooren onder het dubbel opzicht van inhoud en vorm j.uist te zijn, en daarbij ook te getuigen, dat er iu de schQQl gcene gelegenheid verwaarloosd wordt, om den kinderen de voorschriften der wellevendheid in te- prenten.
SCHOONSCHRIJVEN·
Men hoort wel eens beweren, dat er te veel tijd besteed wordt aan de schoonschrijfkunst en het voldoende is de leerlingen te gewennen aan een goed leesbaal' geschrift. Wij kunnen die zienswijze niet onvoorwaardelijk goedkeuren. 'Wij geven toe dat het schrijven dien tijd en die zorg niet verdient, welke er vroeger aan besteed werden; dat een schoonschrijvl'l' niet zooals voorheen eene onderscheiding genieten moet. De lagere school moet geen calligra{en voortbrengen; toch houden wij er aan, dat de leerlingen niet alleen een duidelijk en vast, maar tevens fraai geschrift erlangen. Daartoe is het noodig, da t zij zich behalve in den laagsten en den middelsten graad, ook nog in den hoogsten veel oefenen in het schoonschrijven (zie progr.). Schoonschrijven is niet slechts eene oefening van oog en hand, maar het versterkt ook de opmerkzaamheid en bevordert den schoonheidszin. Het onderwijs in de schrijfkunst begint zoodra het kind tel' school komt. Bij de eerste oefeningen op de lei, moet er acht geslagen worden op de houding des lichaams, op het leggen van de lei en het houden der griffel. De leerling mag niet voorover gebogen, maar met eene lichte helling van hel bovenlijf rech't voor de lei zitten, op
-
59-
ongeveer 5 centimeters van den lessenaar. Heel de linker voorarm moet op de schrijftafel leunen, de rechter voorarm slechts gedeeltelijk. - De schouders moeten gelijk staan. De vingers, welke de pen vasthouden dienen een weinig gebogen te zijn. - De pen vindt hare plaats tusschen den duim, den wijs- en den middenvinger. - Staan de yin gers te recht, zijn ze te veel toegeknepen, dan hebben ze geene macht genoeg, om aan de pen de noodige bewegingen te geven. Heel de hand rust op den pink. Moeten de letters eene helling hebben van 4B", zoo kan de leerling,.de lei niet recht vóór zich leggen. De ligging der lei hangt overigens grootendeels af van de gestalte des leerlings en de grootte der schrijftafels. - Derhalve verge de onderwijzer niet, dat al de kinderen aan hunne lei dezelfde ligging geven. - Indien de schrijftafels geëvenredigd zijn aan de gestalte der leerlingen, mag men aannemen dat de lei de richting van den rechter voorarm volgen moet. De aanvankelijke oefeningen geschieden op gelinieërde leien, en dienen zoowel als voorbereiding tot de teeken- als tot de schrijfkunst. Vervolgens leeren de kinderen kleine letters en cijfers, en ook hoofdletters maken. Het is vooral in de lessen van schoonschrift, dat het voorbeeld des meesters cene belangrijke rol vervuld. Goed VOORgedaan wordt goed NAgedaan. Bij de keus en de verdeeling der leerstof, zal de onderwijzer de letters groepeeren, volgens de gelijke bestanddeelen, welke zij bevatten, deze op het zwarte bord regelmatig en bevallig voorschrijven en door klassikaal onderwijs de aan-
-
40-
dacht der kinderen vestigen op den vereischten vorm en de schakeering der letters. Wij achten het niet overbodig het plan op te geven eener schrijlles, zooals ze, naar ons inzien, aan de leerlingen van den middelbaren graad dient gegeven te worden. Wij kiezen de letters: ,t( ~ Á. i'le oefening. - Op halven afstand der twee lijnen die op het zwarte bord getrokken zijn, maakt de onderwijzer hel eerste deel der letter é waaraan hij den naam schenkt van beginnenden trlk of aanvangslijn. '2 de oefening. - De onderwijzer verlengt den gemaakten trek in de vereischte schuine richting en haalt deze lijn om. Dit deel der letter bekomt den naam van omhaal. 5 d• oefening. - Komende aan het 5 do deel der letter ,( maakt de leeraar de rechte en aan het uiteinde afgeronde lijn, die hij met de benaming van rechten neerhaal, die '!Jan onder afgerond is bestempelt. 4 do oefening. - Het 4 de en laatste deel der letter krijgt den juisten naam van verbindingslijn. nde oefening. - Oe onderwijzer trekt op het bord de lijnen der ti; welke deze letter met de reeds aangeleerde gemeen heeft. 6 do oefening. - De leeraar loont nu duidelijk, dat de ophaal der letter ,ti' bijna ovaal is en maakt er ten slotte den knoop en de ver'bindingslijn aan vast. 7 dc oefening. - De dee/en der reeds gekende letters aanwijzen, welke de ~ insgelijks bevat; deze letter heeft daarbij nog het laatste been van de n of m. 8 S16 oefening. De Á komt met de letters / ' en ,ti'
-é
-
41 -
onder het opzicht van aanvangslijn, omhaal en bovenste des neerhaals goed overeen; doch verschilt van dezelve, wat de overige declen betreft. De aanvangslijn, de omhaal en de rechte neerhaal zijn voor de h en k volkomen gelijk; maar zij verschillen een weinig voor wat de overige dcelen aangaat. De k heeft'huiten de deelen, welke zij met de h gemeen heeft, nog een en ovaalvormigen trek, die den boven en beneden afgeronden neerhaal vooraf~aat. 9" oefening. De onderwijzer trekt nog éens de aandacht der kinderen op de dcelen der aangeleerde letters, 6n noodigt hen uit dezc letters in het schrijfboek netjes na te bootsen.
LEZEN.
Zeer groot is nog het getal leerlingen, die de school verlaten, zonder dat zij er den fust tot lezen uit meedragen. Daar de oorzaken hiervan menigvuldig zijn, zullen wij ons bepalen bij het aanstippen der voornaamste. Op het platte land, valt het zelden voor, dat men de leerlingen na twaalfjarigen oltdn'dom ziet schoolgaan. Dikwijls Wijven ze nog vroeger thuis, zonder eenige kennis van natuur- of aardrijkskunde en andere even nuttige wetenschappen te hebben vergaderd. De eerste communie is vooral het tijdstip, waarop in dcn buiten meest alle de kinderen er uitscheiden de lessen bij te wonen. Nochtans is het eene wáarheid, op dagelijksche ondervinding ge.steund, dat het slechts in die jaren is, dat de geest bekwaam wordt, om ernstige studiën aan te vangen. Doeh zij moeten thans werken; vader en moeder hebben zelven nooit langer, zelfs misschien zoolang niet mogen leeren. Zij, die op zoo jeugdigen leeftijd het schoolgaan met den veldarbeid of het aanleeren van een ambacht verwisselen, zijn dan nog vaak diegenen, welke tijdens het schooljaar de lessen met de grootste onregelmatigheid volgden. Meer dan werktuiglijk lezen kunnen zulke kinderen niet. Lezen met verstand, acht geven op zin en inhoud, daaraan valt bij den grooten hoop gaar niet te denken. Zij kunnen dus gecn den minsten lust gevoelen tot eene aan-
-
45-
gename en nuttige lezing, en missen den sleutel van vele wetenschappen,welke hun in lateren leeftijd noodig,ja onontbeerlijk zullen wezen. Eene tweede oorzaak, waarom het jonge volkje dikwijls weinig trek heeft in lezen, mag, meenen wij, gezocht worden in de gebrekkige samenstelling der leesboeken en in de dorheid der leeslessen. De werkjes, die in de lagere klassen tot het aanvankelijk ieesonderricht dienen, zijn in den regel hiervoor nog al geschikt. Men ziet, dat het den meesten schrijvers niet aan kennis in de zielleer mangelt, kennis, die alleen den waren leiddraad kan aanwijzen tot iets degelijks en doelreikends in zake van onderwijs. Met de leesboeken voor meer gevorderde leerlingen ziet het er doorgaans zoo goed ni.et uit. Spijts merkelijke verbeteringen, mist de lagere school met den grootst(~n hoop dier werkjes nog steeds haar doel. Die boeken zijn inderdaad meesttijds niets anders dan eene samenstelling, niet van kinderlijkheden, maar van kinderachtigheden, die den knaap niets leeren ; ofwel eene reeks droge verhalen, welke hoegenaamd geene aantrekkelijkheid bezitten. Niet zelden ook is de moraal met te veel strengheid onder het oog ties kinds gebracht. Zooals men licht begrijpt, werkt dat alles meè, om den leerling, in plaats van lust, afkeer in te boezemen voor al wat, onder den naam van lezing, zijne aandacht zou moeten vergen. Over de wijze, waarop een leesboek voor de hoogere klassen eener volksschool dient samengesteld te wezell, is veel getwist. In eene boekbeoordeeling, schreef Pieter Bosch destijds hierover het volgende:
-44" Een leesboek voor de hoogste klasse eener goede volksschool moet eene bloemlezing zijn, in den vollen zin des woords; eene bloemlezing, waarin alleen stukken voorkomen van allerlei aard en vorm, die literarisch goed zijn; dat is zulke stukkep, die niet enkel van groote waarde zijn voor de gedachten, welke ze bevatten, maar ook groote verdiensten hebben voor den vorm, waarmede men die gedachten heeft omkleed. Het spreekt van zelf: dat men bij de keus van goede, letterkundige gewrochten de behoeften der kinderlijke natuur, den graad vau ontwikkeling der leerlingen, voor welke het boek geschreven is, dient in 't oog te houden. » Er zijn scholen, waar de vaderlandsche geschiedenis, aIs leesboek gebezigd wordt; terwijl men in andere onderwijsgestichten, aan landbouw- of natuurkundige werkjes de voorkeur geeft. 'Vij hebben er zeker niets tegen, dat de onderwijzer op alle mogelijke wijzen de leerlingen tracht vooruit te helpen in zake van vadcrlandsche geschiedenis, van landbouw- en natuurkundige wetensehappen; doclt het staat vast, dat de leesles voor hoofddoel moet hebben de kinderen in de leesktUlst te oefenen(f), hen met den aard onzer taal en de schoonheden onzer literatuur bekend te maken. Dat nu boeken ovet' geschiedenis, natuur- en landbouwkunde doorgaans in drogen, weinig aantrekkelijken stijl zijn opgesteld, die gansclt niet van aard is den leerlingen een hoogen dunk te geven van onze letterkunde, weet iedereen. Zulks wil
(I) Daarin is men inderdaad nooit volleerd: (, Quiconque aait 'lien Ure, Bait Ie plus diflicile de tous les arts " zegt DUCLOS, Fransc1le schrijver, (1704~· t772~,
-
4;> -
niet zeggen, dat een leesboek - om goed te zijn, - geene opstellen over natuur- of geschiedkundige onderwerpen mag inhouden. Wij herinneren ons nog zeer goed hetgeen de achtbare Heer Germain, thans Algemeen Bestuurder van het Lager Onderwijs, hierover eens zei, in eene driemaandelijksche onderwijzersvergadering. « In de hoogste klasse eener lagere school, 11 zeide hij moet de leesles een drievoudig doel hebben: de leerlingen vaardiger maken in de leeskunst, hun nuttige kennissen meedeel en en lust inboezemen, om zich ook huiten de sehool met lezen onledig te houden. Zal de leesles daaraan beantwoorden, dan moeten de leesboeken eene bloemlezing bevatten van goedgel ozen proza- en dichtstukken, uit werken van gunstig gekende schrijvers, en daarbij ook eenige opstellen behelzen van wetensehappelijken aard. » Wel bestaan er eenige werkjes, die volgens dit plan zijn opgemaakt; doch, bij onze weet is er nog geen enkel, dat onder de zuiver literarische opstellen, als toespijs eenige bijzonderheden meedeelt over den schrijver dier stukken; wij bedoelen eene soort van korte biographie. Wij weten heel goed, dat zich een verstal1llig onderwijzer daarmee zelf wel gelasten zal; doch het is onzes dunkens alleszins beter, dat de leerlingen die beknopte levensbeschrijvingen bestendig onder het oog hebben. Zeggén wij terloops ook een paar woorden over de leesles zelve. ({ Leesuren! » zegt M. Leopold « dat zijn in vele scholen uren, waarin de kinderen doen wat ze reeds kunnen, opdat ze 't niet verleeren ! » Inderdaad, leesuren zijn dikwijls uren van verveling voor I(
-
46-
de kinderen, omdat de leeraar dien gang, die levendigheid, die warmte mist, welk.e eene leesles vereischt. Eene slecht gegeven les, om het even in welk vak, boèzemt den leerling afkeer in voor de leerstof. De kinderen mogen de uren, die aan het lezen besteed wOl'den, niet als eene soort van rusttijd beschouwen. Vooral in de leesles is het, dat zich de leeraar beijveren zal den kinderen genegenheid tot lezen in te prenten. en dit doel kan hij slechts dan bereiken, wanneer hij de leesuren tot spreek- en denkuren maakt. Eens dat de kinderen het werktuiglijk of mechanisch lezen overwonnen hebben, moet de onderwijzer met hen het logisch of verstandig en het aesthetisch of schoonlezen betrachten. Welken gang dient er in zoo eene leesles gevolgd te worden? De onderwijzer zal eerst zelf de les voorlezen: klaar, duidelijk en natuurlijk. Hij zal zich overtuigen dat de leerlingen de woorden en zinnen begrijpen, en hun desnoods de vereischte verklaringen geven; geene abstracte bepalingen, maar uitleggingen, die op aanschouwing rusten. Soms een woord door een ander vervangen; eene gedachte door eenCt omschrijving (periphrase) doen teruggeven; zinr;en en gedachten ontleden; den samenhang, de opeenvolging der gedachten, de oorzaken en uitwerksels doen opsporen. Spraakkundige regels worden zoo veel mogelijk ter zijdc gelaten. Dat alles mag zeker niet overdreven worden; de onderwijzer dient zich té regelen, naar den graad van bekwaamheid
-
47-
zijner leerlingen, en niet te vergeten, dat /tet lezen toch de hoofdzaak blijven moet. Nadat de onderwijzer zelf nogmaals de les heeft voorgelezen, is het de beurt der leerlrngen. Vervolgens verhalen dezen mondeling - bij yoorkeur in hunne taal - hetgeen ze gelezen hebben, en krijgen laatstelijk een schriftelijk opstel te maken over het onderwerp der les. Zoo zullen de leeslessen het verstand niet verstompen, maar eene heilzame geestesgymnastiek zijn; zoo zullen de kinderen begeerig worden, om ook buiten de school een goed boek ter hand te nemen, en bestand tegen de hedendaagsche dolle leeswoede welke alle boeken zonder onderscheid verslinden wil (I). ZOO zullen de leerlingen, in lateren leeftijd lezen om zich te volmaken en niet uit louter tijdverdrijf; zij zullen in de lezing een krachtig voedsel vinden voor hoofd en hart. Is nu bij het schoolgaan de leeslust in het kind ontstaan~ dan valt het niet zelden voor, dat na de schooljaren die genegenheid slillekens aan verloren raakt, omdat er in den kring, waarin het zich beweegt, geene boeken voorhanden zijn, die zijne aandacht boeien en dikwijls ook geenszins lezenswaard hceten mogen. Zulks is vool'llamelijk het geval in den buiten, waar het moeielijk, wat zeggen wij! soms onmogelijk is boeken van
(I) Door het toedoen van de schoolinspectie, is op de Antwerpsche gemeentescholen een uitmuntende maatregel ingevoerd geworden. De meestgevorderde leerlingen krijgen 2 exemplaren van hun leesboek, waarvan het een in de sehool gebruikt wordt. - Het ander verschaft te huis de gelegenheid aan de kinderen, om zich in de leeskunst te oefenen, en aan de ouders, om over de vorderingen hunner kleinen te oordeelen.
-
48-
degelijken inhoud te bekomen. In de dorpen zijn er inderdaad op honderd huisgezinnen geene tien, waar, in zake van boeken, iets anders te vinden is, dan de almanakken van Snoeck of Allemansgerief, het leven va~ Cartouche, de daden van Baekelant's Bende en andere meesterstukken van dien aard. - Die waarheid is alles behalve verblijdend. In de steden en ettelijke volkrijke dorpen is het hiermee ~oo erg niet gesteld. Daar zijn volksbibliotheken tot stand gebracht, die toch altijd eenige boeken inhouden, waarvan de lezing den weetgierig en jongeling en het Ie erzuchtige meisje geleerder en bcter maken kan. 'Vij zeggen eenige boeken, omdat het indcrdaad gebeUl't, dat de volksboekerij ook wel van die zoutelooze romans bevat, die zonder onedele gedachten te behelzen, toch het hoofd der jeugdige lezers en lezeressen op hol brengen. Een goede roman van Conscience, Slecékx en anderen; een populair geschreven werk over natuurkunde, eene reisbeschrijving of iets dergelijks verdienen ongetwijfeld de voorkeur. Ter gelegenheid van het Kerst- en Nieuwjaarsfeest, wordt er niet luttel geld besteed aan feestgeschenken, die voor het meerendeel weinig nuttig zijn, ja dikwijls der gezondheid schade berokkenen. In Duitschland, Holland en Engeland, worden alsdan onder de begoede klassen, nabestaanden en vrienden met boekwerken verrast. - Wij stellen ons de vraag, waarom men ook ten onzent, die loffelijke gewoonte niet zou kunnen inbrengen. -- Het overnemen van dat gebruik zou voorzeker, én voor de lezers, én voor onze schrijvers en uitgevers geen gering nut opleveren.
-
49-
In onze kinderjaren schreven wij, als het nieuwjaar was. eenen brief aan eenen vriend van den huize, en dan krijgen wij iedere maal een boek ten geschenke. - Men mag gelooven dat wij er ons telkens zeer verheugd over gevoelden, en dat die werken nu nog, als een heilig aandenken, in onze boekerij bewaard blijven. Bij den aanvang van dit opstel zeiden wij, dat de onregelmatige sehoolbijwoning en het vroegtijdig thuisblijven de hoofdoorzaken zijn, waarom de leerlingen zoo weinig lust tot lezen meedragen. lIet is den onderwijzer derhalve een plicht geene middelen onbeproefd te laten, om het geregeld en lang schoolgaan te erlangen. Dat hem tot het bereiken van dit dubbel doel eenige goede wegen openstaan, valt niet te ontkennen.
TAALKUNDE.
Het doel van het taalonderwijs is de kinderen vaardig te maken, om hunne gedachten gemakkelijk en in behoorlijken vorm mondeling en schriftelijk uit te drukken. Zooals men ziet, is het doel practisch; hier vooral moet dc school dienen voor het leven. De spreekoefeningen, de leeslessen, het van buitenleeren van goed gekozen en vooraf verklaarde proza- en dichtstukken en afzonderlijke stijloefeningen, zijn de voornaamste middelen, waardoor de richtigheid in het opstellen verkregen wordt. « Goed spreken D is de eerste en nuttigste kennis, die de leerliong op de volksschool verwerven moet. Bij zijne intrede in de schuol - als het kind 6 of 7 jaar oud is - bezit het reeds een overgroot getal gedachten; maar hct kan el' niet altijd den gewenschten vorm aan geven. Thuis liep en tuimelde hel in den tuin, in den boomgaard, in het bosch, in de vrije natuur; het was er omringd van menigvuldige voorwerpen, van dieren, van planten, van bloemen en vruchten. Die wereld werkte langs al zijne zinnen bestendig en krachtig op zijne ziel en stichtte er voorstellingen en begrippen. Het zijn vooral de aanschouwingslessen, (Ieçons de choses) die de onderwijzer benuttigen zal, om het kind in het spreken
-!H te oefenen, en hier komt het er op aan de regels, w'elke wij vroeger opgaven (t) in practijk te stellen. Yan den beginne af, zal de onderwijzer eenige gesprekken houden over personen en voorwerpen uit de school en het ouderlijke huis. Hij zal zich vooral bevlijtigen den gewestelijk.en tongval te bestrijden en de kinderen te gewennen aan eene zuivere uitspraak, aan eene goed gearticuleerde taal en eenen natuurlijken toon. Dat eene zorgvuldig voorbereide en goed gegeven leesles, ook veel bijdragen kan tot het taalonderwijs, valt buiten kijf(2). Aangezien wij geene andere woorden en wendingen gebruïken kunnen, dan die wij ons hebben eigen gemaakt, door spreken, lezen of van buitenleeren, zoo kan deze laatste oefening ook de vorming van den stijl bevorderen. Door het van buitenleeren, en natuurlijk opzeggen van doelmatig gekozen en vooraf verklaarde stukken - wij vestiwordt de gen nogmaals de bijzondere aandacht hierop, leerling woordenrijk en neemt zelfs iets over van den vorm en de gedachten. De inhoud dezer stukken kan door de leerlingen letterlifk of in hunne taal schriftelijk weergegeven worden. Ook het dicteeren kan zeer voordeelig aangewend worden, om den stijl, doch vooral om het rechtschrijven te bevorderen. Hiervan wordt echter soms misbruik gemaakt. Door het dictaat, wordt de aandacht der kinderen getrokken op den vorm der woorden; maar dan dient het dictaat élementa.ir en
(I) Vragen en antwoorden, bladz. 56. (2) Vereischten eener 'leesles, bladz. 46.
-
ö2-
aanschouwelijk te wezen; het moet aan het leesboek ontleend (I) of opzettelijk voor zijn doel zijn ingericht(2). Verliezen wij niet uit het oog dat de hoofdzaak bij het dicteeren, het verbeteren is der fouten en dat deze oefening klassikaal moet zijn, in den volsten zin des woords. De studie del' spraakleer of grammatica mag zeker niet verwaarloosd worden; doch de onderwijzer zal die ellenlange, vervelende en - laat het ons maar bekennen - geestverstompende vervoegingen, en abstracte bepalingen vermijden, waarmee de leerlingen nog zoo dik wijls worden lastig gevallen. Behalve het spreken, het lezen, het van buitenleeren van modelstukjes en het dictaat, komt nog het opstellen, of de eigenlijk gezegde stijloefening. Stof voor deze bezigheid ligt er zelfs in den laagsten graad overvloedig voor handen; wij bedoelen de goed gegeven aanschouwingslessen. Veel wordt er gezondigd tegen de keus der stof voor schriftelijke opstellen. Het is eene hoofdvereischte, dat de leerlingen toegerust zijn met goede en duidelijke begrippen over het onderwerp, dat hun ter behandeling wordt voorgelegd.
(1) Volgens den Heer Filip De Coster, bestuurder der normaalschool van Lier, moel er na elke leesles gedieteerd worden. De Cosle!' beoefende met voorliefde de zielleer van Dr Beneke en gaf een paar aanbevelenswaardige seh rifLen in het licht: al Elémentaire vorming der rekenkundige voor.tellingen, proef eener nieuwe methoden leer • h) Lpe.onderricht nllar Benekp.'. zielleer, leB8en van iJlethodologie. (2) Zie TORFS, Nederland8ch dietaatboek.
-
tl3 -
In stede van hen lastig te vallen met afgetrokken zaken, en met dingen die enkel buiten hunne sfee,' bestaan, zal de verstandige onderwijzer hun liever laten verhalen, wat pret zij gehad hebben, gedurende den jongsten speeldag en zeker is het, dat velen daarover geene onverdienstelijke opstellen zuIlen leveren, want dat alles is hun levendig en helder voor den geest gebleven.
REKENEN.
In geen vak van het lager onderwijs, hangt de onderwijzer gemakkelijker aan den (luden slenter dan in het rekenen. Te dikwijls wordt nog uit het oog verloren, dat het rekenonderricht in de lagere klassen vooral de aanschouwing moet tot grondslag hebben, en zoo valt men dan op abstracte bepalingen en vervelende opsommingen, die gansch niet van aard zijn, om gezonde begrippen te stichten, en bij de leerlingen den lust tot rekenen aan te vuren. Pestalozzi Was reeds overtuigd, dat de getalbegrippen ontstaan moeten, uit de waarneming van werkelijke hoeveelheden. Uekenlessen zijn van nature droog en weinig aantrekkelijk, doch vooral wanneer men de leerlingen lastig valt met koude cijferteekens en overgroote getallen. Met behulp van punten en streepjes op het zwarte bord, van bollen op het telraam, van stokjes en blokjes zal het onderricht in de rekenkunde aanschouwelijk en als een natuurlijk gevolg daarvan, vruchtdragend zijn. Vooral het gebruik van blokjes en kleine enbussen is aanbevelenswaard, omdat de leerlingen op die wijze, niet slechts zien en hooren, maar ook voelen wat er gedaan wordt, en dus meer zel{werken. Aan het hoofdrekenen, dat het cijferrekenen moet voorafgaan wordt ook niet altijd de noodige zorg gewijd, en nochtans is het zonneklaar, dat het rekenen uit het hoofd, behalve dat het den geest ontwikkelt en het getalbegrip met meer helderheid
-
ät> -
leert opvatten, van overgroot nut is voor het leven. Doör den band, wordt er in den handel en wandel meer uit het hoofd gerekend dan met behulp van cijfers. De kinderen moeten de hoeveelheden leeren vormen en ontbinden, samenstellen en ontleden, optellen en aftrekken, vermenigvuldigen en deel en ; eerst met voorwerpen, die zij sfoffelijk voor de oogen hebben, die ze voelen en hanteeren kunnen; vervolgens met dingen, welke zij voor het oogenblik in hunnen kring niet aantreffen, en ten slotte met onbenoemde getallen. Bij hrt aanleeren der getalletters wordt er ook nier altijd methodisch te werk gegaan. Men vergeet soms, dat de negen cijfers, waardoor de hoeveelheden heneden 10 worden afgebeeld, geene conventioneele teekens zijn, maar hun ontstaan en hunnen vorm te danken hebben aan de verbinding der eenheid met de eenheid - door staande en liggende streepjes, voorgesteld (I).
(1) " Les nombres ont d 4abord été représentés par les lettres de I'alphabet, alIectées quclquefois de signes particuliers qui en rnodifiaient la valeur. Yoici quels étaient les 10 premiers nombres des grecs : • " (a), f3 (h), ï (g), 8 (d), • (e) I;; (s), a (dz), Y] (è), 8 (th), ' (i). L 2. 5. 4. 11. 6. ï. 8. 9. 10. Th. Nicolle - «Eeol. normal, » Ir volume P. c:!52"
Onze hetlendaagsche cijfers zijn van Arabischen oorsprong, en werden rond het midden der i5 d • eeuw, bij de volkeren van het 'Vesten ingevoerd. Aanvankelijk hadden zij deze vormen:
I, l, l, Lh 5, ['1, ~i,
8,
Q:lJ
i, 2, 5, 4, ti, 6, 7, 8, 9. Men zal bemerken, dat die primitieve teekens, op aanschouwelijke wijze de
-
ö6-
Hetcijferrekenen mag niet uitsluitend theoretisch en ook niet uitsluitend practisch wezen. Theorie en practijk moeten gelijken tred houden. - Zal de rekenkunde in de lagere school de gewenschte vruchten opleveren, dan moeten de kinderen redeneerend leeren rekenen; dan moeten de lessen den geest ontwikkelen en practisch nut stichten voor den volgenden leeftijd. Men zal dan de leerlingen niet martelen met het toepassen der vier hoofdbewerkingen op ellenlange getallen, waarvan het zicht alleen afschrik verwekt. Het is gemakkelijk het bord vol cijfers te schrijven, en dan te zeggen: « kinderen, eens moedig aan 't werk!» -- Zulks vergt niet veel voorbereiding van wege dcn meester, maar het is koud, vervelend en weinig Qntwikkelend voor de kleinen. In het vak del' rekenkunde moet alles op vasten grond gebouwd worden. - Daarom zullen de kinderen de betrekkelijke waarde del' cijfers goed studeeren, de getallen vormen en ontbinden, kleine samentellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en deelingen maken, zooals dit in het modelprogramma der lagere gemeentescholen wordt voorgehouden. De tafel van vermenigvuldiging zal niet werktuiglijk van hui ten geleerd worden. Die zielsontwikkelingen mogen geene
som eenheden voorstellen. Zeer waarschijnlijk hebben de cijfers hun ontstaan te danken aan het keil- of keggeschrift (ecriture cunéiforme) . • Les écritures antiques sont toutes formees par les eombinaisons d'un même signe horizontal - , verticall ou tordu en forme de crochet <. Cet element a Ic plus souvent l'aspect d'un clou ou d'un coi!l, d'ou Ie !lom de Cunéi/ol'mes qu'on dO!lne aux écritures de ce type. » Naspero. - Histoire ancienne des peuples de l'Orient.
-
57-
r~'en vormen j niet als eene ketting aaneen hangen; derwijze dat de achtereenvolgende getal begrippen aan elkander vastgroeien. - De leerlingen moeten in staat zijn onmiddellijk het product Ie vinden van twee factoren, toevalliger wijze genomen j (bijv. 9 X 7 =), zonder daartoe in den geest het ruitje van 9 - zooals men het noemt - van 't begin af op te zeggen. In de kells van problema's, dient de onderwijzer acht te slaan op den graad van bekwaamheid der leerlingen en op de practische zijde der vraagstukken. Er worden geene problema 's ter oplossi1lg gegeven, die niet goed begrepen zijn of weinig nut aanbieden voor het leven. Men behandele onderwerpen, die den landbouw, de nijverheid, den koophandel, de ambachten en nuttige wetenschappen bctreITcn, en liefde inboezemen tot zuinigheid, orde en matigheid. Door gepaste vragen, zullen de kinderen de problema's leeren ontleden en begrijpen, om ze daama op eene beredeneerde wijze op te losselI. - De volledige bewerkingen van eenige type-problema's met de beredeneering er bij, worden nu en dan op het schrijfboek overgebracht. Het is ook zeer voordeelig, dat zich de leerlingen zelfoefenen, in het vinden en opstellen van kleine rekenkundige vraagstukken. De studie der gewone breuken, kennis die in het dage\ijkscIl verkeer weinig te pas komt, kan echter veel bijbrengen, om de vel"standelijke vermogens te ontwikkelen j maar dan moeten de lessen over het ontstaan, den aard, en de eigenschappen der gewone breuken van de aanschouwing uitgaan. - De Iî
-
58-
onderwijzer vermijde dan abstracte bepalingen en ingewikkelde bewerkingen. Bij het aanleeren van het wettelijk stelsel van maten en gewichten, zal de meester meer van zaken houden, dan van woorden. In stede van zich te bevredigen met woordeliiken uitleg of eene afbeelding, zal hij de maten en gewichten toonen in natura; ze door de leerlingen laten gebruiken, om de afmetingen van allerlei zaken te bepalen: lengte en breedte van den vloer, oppervlakte van het speelplein, gewicht van eene hoeveelheid water, graan, enz. Hij plaatse de leerlingen heel en gansch in de werkelijkheid; dan zal zijn onderwijs de beste vruchten dragen, ook voor den lateren leeftijd.
TEEKENEN.
Geen vak van het lager onderwijs was tot over ettelijke jaren, verder op den achtergrond gebleven clan het teekenen. Het openbaar nut van deze kunst werd niet algemeen begrepen, en daarin was dan ook de hoofdoorzaak te vinden, waarom men het teekenonderricht zoo weinig genegen was. Thans schijnt men de voordeelen der teekenkunde io de lagere school te vatten en op prijs te stellen, en hoe meer men vroeger met koelheid de lofwaardige pogingen sommiger voorstanders van dit onderwijs vak bejegende, des te levendiger komt men thans vooruit om den verloren tijd in te winnen, en het teekenen niet alleen in de hoogere onderwijsgestichten, maar ook in onze volksscholen, in te voeren. Tijdens onze vereeniging met Noord-Nederland, werd de waarde der teekenkunde naar behooren geschat. In 1817 vaardigde het staatsbestuur der Nederlanden eene verordening uit, waardoor het teekenen verplichtend werd, in de lagere scholen. Deze schikking oefende natuurlijk een en heilzamen invloed uit, op gansch het lager onderwijs. In 1829 werd een algemeen programma opgesteld voor het onderricht in de teekenkunst. Doch, tusschen i850 en 1842, verdween dit nuttig leervak van het studiën-programma der lagere scholen, in België.
-
60-
Onder het beheer der schoolwet van 1842, was het teekenen geen verplichtend vak. Slechts bier en daar werd in ettelijke lagere scholen, het zoogenoemd lijnteekenen (dessin linéair~) aangeleerd, zonder programma, zonder plan noch methode. Van het meetkundig teekenen (dessin géométrique) was er geene spraak. Nochtans zijn de meest bevoegde mannen in het vak steeds "an gevoelen geweest, dat het teekenen moet gestaafd zijn op de meetkunde. « Zonder meetkunde wordt men geen teekenaar ; zonder kompas, waagt men zich niet in de volle zee 11 (t). « Bij gebrek aan meetkundige grondbeginselen, wast de teekenaar op als een wilde, ongesnoeide boom. De meetkunde is de grond van het teekenen » (2). Het zij nauwelijks aangestipt, dat de wetenschappelijke hewijzcn der meetkunde tot de lagerè school niet behooren. liet onderwijs blijve lager onderwij"s, in den vollen zin des woords. Door de schoolwet van 1879, werd het teekenonderwijs verplichtend gemaakt. Het staatsbestuUl" richtte tijdelijke leergangen van teekenen in, te Leuven en te Namen; eerst voor de leeraars der normaalscholen; vervolgens in het belang van een bepaald getal lagere onderwijzers en onderwijzeressen.
(t) I.eOllardo da VillCi (t4112-Hil9l, stichter der Italiaansclle ~childerschool der 16" eeuw. (2) Albrecht Dürer (1471-Hi28), geboren te Nurenberg, was niet alleen groot als schilder, maar ook als bouwmeester, koper- en houtgraveur.
-
6f-
In den loop van i 88t werden de onderwijzers, die den cursus van Leuven en van Namen met vrucht gevolgd hadden, gelast om de teekenmethode, aan het onderwijzend personeel der jongensscholen mede te deelen. Een jaar later, werd hetzelfde verricht ten voordeele der onderwijzeressen. In de schoolwet van 20 September 1884, is het teekenonderwijs ook als verplichtend vak opgegeven. Vast staat het, dat teekenoefeningen den leerling aan orde en zindelijkheid gewennen en daarbij eene allerbeste stof opleveren tot stille bezigheid, alsmede eene behaaglijke afwisseling in de lessen. Vooral in de laagste klassen, waar de onderwijsvakken niet zoo talrijk en afwisselend zijn als in de hoogere afdeelingen, heerscht er vaak eene zekere eentonigheid in de leerstof, welke de kleinen heel dikwijls afkeerig maakt van het onderwijs. Die eentonigheid, die onaangename tint moeten wij door alle middelen trachten weg te nemen, als daar zijn: klaarheid, levendigheid, warmte in het geven der lessen, en tot afwisseling gemakkelijke teekeningen op de lei. Zoo zal het onderricht belangrijk en aanlokkend worden. Dat kinderen zich gaarne met teekenen onledig houden, leert ons de dagelijksche ondervinding. Is het werk op de lei een beetje moeielijk of droog, zoo dat het niet ten volle in hunnen smaak valt, dan mag de onderwijzer niet nalaten bestendig een oog in het zeil te houden, of de kleine snaken zetten zich aldra aan het teekenen van iets dat aan paarden, honden, vogels, of bloemen gelijkt j kortom van voorwerpen, welke zij dagelijks in hunne wereld aantreffen en hun derhalve levendig vóór den geest staan.
-
62-
Welnu, die natuurlijke neiging tot teekenen moeten wij involgen en benuttigen. Kinderen, die teekenen, oefenen en vormen daardoor oog en hand, worden alzoo voorbereid tot schoonschrijven en het maken van landkaarten. Verder versterkt het onderwijs in het vak der teekenkunde in de scholieren den geest van opmerkzaamheid en leert hun naar den uiterlijken vorm de voorwerpen vergelijken en waardeeren. Zoo ontstaat in hun gemoed reeds vroegtijdig liefde tot schoonheid. Het aesthetisch gevoel wordt hoofdzakelijk ontwikkeld door ZANG- en TEEKENONDEUWIJS. Het schoone wordt door het GEHOOR en het GEZICHT opgevat : TONEN, VORMEN en KLEVRE:i alleen kunnen schoon zijn. Door het teekenonderwijs komt er in de leerlingen een begin van kunstsmaak, welke, bij velen len minste, van lieverlede aangroeien zal, naarmate zij zieh na het vel'laten der lagere school in de teekenkunst volmaken en zieh op de bouw-, schilder- of beeldhouwkunst toeleggen zullen. Tot dus verre over de gewichtigste voordeclen, welke de lagere school zelve uit het teekenonderricht trekken kan. Niet minder verdient in aanmerking te komen het nut, hetwelk de in de school verworvene vaardigheid in het teekenen, voor den volgenden leeftijd geven kan. Wie bij het verlaten der lagere sehool, eenig teekentalent bezit, « kan den uiterlijken vorm veler lichamen nabootsen en heeft het vermogen om vele denkbeelden, die hem vóór den geest zweven, in lijnen en vormen te kleeden en aldus zinne-
-
65-
lijk vastbaar voor anderen te maken(f). 11 Van welk. groot nut zulks is, kan ieder van ons bijna dagelijks ondervinden. Iedereen bevindt zich aleens in de noodzakelijkheid, het een of ander stuk huisraad te doen vervaardigen. Wie in de teekenkunst niet gansch onervaren is, zal in zulke omstandigheid door eene eenvoudige schets den meubelmaker eene veel juistel'e en klaardere voorstelling van het te maken voorwerp geven, dan met er uren over te praten. Den ambachtsman zal de verworvene vaardigheid in het teekenen insgelijks gedurig te stade komen: schrijnwerkers, meubelmakers, huisschilders, metsers, smeden, enz., die in het teekenen te huis zijn, hebben, dit hoeft geen betoog, op al de werkers van hunnen stiel, wien het aan zulke kundigheid mangelt, bijzonder veel vooruit. Het invoeren in de lagere school van eenen teekenleergang laat den jongelingen toe, zich die grondbeginselen eigen te mak.en, • welke hun bij het intreden in de kunstschool niet ontbreken mogen, willen zij doelmatige studiën aanvangen en niet, zoo als het nog al gebeurt, veroordeeld wezen, de beste jaren huns verblijfs aldaar tot het aanleeren der eerste elementen te besteden. Een grooter getal hunner zal tot de hoogere studiën kunnen opklimmen, van welker invloed alleen de vorming van den kunstsmaak te venvachten is(2J. 11
(1) Th. J. Canneel. (2) id.
HET ZINGEN •
• Spreken en hooren spreken, lezen en hooren lezen heeft eenen grooten invloed op het zieleleven « zegt Rykens » maar zingen en hooren zingen werkt nog sterker op het gevoel; hel bezielt en vflrvoert ons ,. Een goed lied wekt ons op tot het edele, het schoone en het goede; het maakt het gemoed helder; het verlicht de moeielijk.heden des levens en doet de harten gloeien voor taal en vadrrland. De ouden stelden muziek en zang op hoogen prijs. Hebreërs en Grieken, Indiërs en Egyptenaars hadden nationale gezangen. Overberg en Luther waren vurige voorstanders van zangonderwijs in de scholen. Alwie braaf is zingt; slechts de boozen zingen niet. Thans is het zangonderwijs een verplichtend vak in de school. Vooral in de kindertuinen neemt het zingen eene ruime plaats in. In de lagere scholen, wordt er gezongen naar het gehoor en 60k naar het notenschrift. In den laagslen graad, worden goed gerhylmeel'de liedjes
-
6B-
met woorden, eenvoudig van harmonie en melodie, op ge hooI" aangeleerd. De onderwijzer doet den zin der woorden verstaan, vergt steeds eene goede uitspraak, let op de juislheid der intonatie, oefent de kinderen in het muzikaal rhythmus en neemt de loor.schakeeringen in acht. De leerlingen van den tweeden graad leeren op 't gehoor één- en tweeslemmige samenzangen en canons met woorden. Hier wordt ook een begin gemaakt met het notenschrift, waarvan de studie, in den hoogsten graad wordt voortgezet. Het zangonderwijs in de lagere school leidt heel dikwijls tot eenen weinig verblijdenden uitslag, omdat het niet altijd gegeven wordt, votgens de voorschriften eener gepaste methode, en ook, omdat de leeraar maar zelden de daartoe vereisehte leermiddelen aan de hand heeft. " 11 f:mt chercher Ie moyen de donner à l'instituteur, polU' Ie guider pendant les leçons de ehant, Ie secoursd'un instrument. !Jui ait Ie plus de rapport avec la voix. It L 'introduetion du violon eomme instrument-guide dans l'enseignement, eomme cel a se pratique eu Allemagne, donnerail de grands avantages. Cet instrument a une qualité prépondérante sur tous les autres; iJ sera surtout de grande utilité aux instituteurs qui sonl prives de voix, ou qui ont une voix de basse (eUe n'est nullement en rapport avec celle de l'enfant), ou bien encore,. lorsque l'instituteur sera arrivé à l'àge ou la voix fait entièrement défaut pour guider les enfants. It Le violon sera done introduit non comme un instrument pour sériner la mélodie aux enfanls, mais comme un moyen )I
-
66-
de faciliter la tàche du maître, pour la formation de la voix et des différents intervalles, base de tout enseignement musical. II (1) Sommige onderwijzers zijn van die waarheid overtuigd, en bedienen zich met goed gevolg van het muziekinstrument, dat ,loor den Heer Gregoir zoo warm wordt aangeprezen. Het schijnt ons hier niet ongepast, in het bijzonder eenige woorden te reppen over hel Vlaamsche lied in de school. Zoo verderfelijk als de meeste der uitheemsche - vooral Fransche - producten werken, die ons dagelijks onder alle soort van ronkende titels worden opgedischt, zoo veredelend ook werkt een goed volkslied in dc moedertaal, dat niet alleen de doren streelt, maar tevens tot hart en geest spreekt. Ongelukkig zijn onze Vlaamsche gezangen bij het volk nog te luttel bekend; ,de groote hoop denkt dat, om te behagen, men zijnen toevlucht tot « Fransehe,. romancen nemen moet. En zóó brengt men dan zijnc keus al te dikwijls op bombast. Wat schoons toch ligt.er in de meeste van die afgesleten liederen! Welk nut stichten zij onder onze Vlaamsche bevolking' Die, welke door het volk gezongen worden, bezitten meesttijds geen de minste waarde; het zijn holklinkende woorden, soms met wat sentimentaliteit of Fransch chauvinism doorkruid; dat alles met eene brok muziek uit de eene of de anderc opera samengeklolst. Ook de strekking ziet er maar al te dikwijls hoogst bedenkelijk uit. En zóó iets wordt ons gewoonlijk
(1) Edouard G. J. Gregoir, supplément et complement au volume: "Les artistcs-musiciens belges, au XVIIIn•• et XIXmo siècle. »
-
67-
gezongen in eene taal, die op de erbarmelijkste wijze wordt geradbraakt! Een heilzaam middel dan, om heel dien vreemden romaneenrommel zooveel mogelijk te weren, en ons volk liefde in te boezemen, voor het beginsel Geen rijker kroon dan eigen schoon» , zooals onze Ledeganek zong, dat is : het verspreiden van degelijke Vlaamsche volksgezangen. Het is tevens een bekwaam middel om bewijzen te geven, van de zangerigheid onzer schoone moedertaal. Dit doel kan ontegensprekelijk, door de lagere school krachtig worden bevorderd. Den Ollderwijzer is de taak. beschoren, de hem toevertrouwde kinderen tot deugdzame, WELDENKENDE burgers op te leiden. Hij heeft het toekomende geslat'ht voor zich zitten; ja, de maatschappij zal wezen zoo als hij ze vormen zal. Goede choralen en volksliederen hebben eenen alleszins veredelenden invloed op het menschenhart ; zij dragen ruimschoots het hunne bij tot de opleiding, tot de zedelijke vorming van den menseh. Vlaamsche onderwijzers, die het met onze volkszaak, met beschaving en verlichting goed meent, maakt dan van het zangondericht het voorwerp uwer bijzondere belangstelling. Weest echter in uw zangonderwijs meer practisch dan theoretisch. Leert den kinderen zingen, dat is: leert hun gevoelvolle, doch tevens eenvoudige poëzie op gemakkelijke, welluidende zangwijzeu stemmen. ZÓÓ zult gij er allengskens in gelukken de zedelooze straatliedjes te verbannen, en medehelpen om bjj de kinderen het schoonheidsgevoel te ontwikkelen. - Daarbij zult gij I(
68 ondervinden, dat giJ hierin een goed middel aan de hand hebt, om uwe leerlingen, na wel volbrachten arbeid, te beloonen. Want, ziet eens hoe hunne jeugdige harten van vreugde popelen, wanneer zij hunne verschillende aandoeningen in een lief liedje, dat zij goed begrijpen, mogen lucht geven! Begroet met uwe leerlingen de immer jonge natuur met een lied; bezingt onze schoone moedertaal of wijdt aan ons roemvol verlt!den een heerlijk vaderlandsch gezang.
DE GESCHIEDENIS.
De ware, onpartijdige geschiedenis, ontleend aan de jaarboeken der burgerij en der beschaving; de geschiedenis die personen met groolsche en edele karakters, en daarbij de volkeren op den voorgrond van het wereldtoonecl plaatst, zulke geschiedenis is de :spiegel der toekomst; zulke geschiedenis is
het wereldgerieht; in zulk verleden ligt het heden in het nu wat worden zal. Er, wordt wel eens beweerd, dat het onderwijs der geschiedenis niet lot het gebied der lagere school behoort. - Zulks kan gegrond zij n, als men de geschiedkundige feilen onder een wijsgeerig oogpunt beschouwen wil. Brugsma zegt te recht « het eigenlijk wezen der geschiedenis kan zich eerst in latere levensjaren voor den kalmen denker ontsluiten. » « L 'enfant esl né historien; il possède au plus haut degré les qualités nécessaires à l'étude de l'histoire. Avec quellc ardeur n 'écoute-t-il pas les contes de fées et les I'écits mythologiques :. schrijft Hermann Pergameni. Ja, uit zijnen aard is het kind weetgierig, en die natuurlijke geschiktheid moet de lagere school benuttigen, om in hem den lust voor de studie der geschiedenis aan te vuren. Om dat doel te bereiken, moelen de lessen met levendigheid en warmte, kinderlijk eenvoudig, cn zooveel mogelijk op
-
70-
aanschouwelijke wijze gegeven worden. Abstracte denkbeelden, gezochte woorden, hoogdravende uitdrukkingen, droge opsommingen en k.oude theorie worden met zorg ,'ermeden. De onderwijzer moet vertellen, maar vertellen met kleur en leven; niet met het woord van het boek, maar in ziine taalt die de aandacht der kinderen boeit en hen tot verdere studie uitlokt. Om het onderwijs der geschiedenis eenigszins aanschouwelijk te maken, kan zich de onderwijzer ook bedienen van platen, die de voornaamste typen der menschenrassen, de kleederdracht, het voedsel, de woningen, de meubels en de wapens onzer voorouders verbeelden, benevens de belangrijkste feiten, en de gebouwen waaraan geschiedkundige herinneringen verbonden zijn. (1) Goed gemaakte landkaarten k.unnen dienen, om plaats, richting en afstand aan te duiden. Geschiedenis en aardrijkskunde gaan dikwijls gepaard. Voor de les van geschiedenis ûjn de keus en de verdeeling der stof twee punten van groot gewicht. De aard van het vak wi I dat de leergang synthetisch zij; nu eens regressief en dan weer progressief. - Na den tegenwoordigen toestand opgevat te hebben, kan de onderwijzer met groote schreden gaan naar het begin, om vervolgens progressief het geheel te ontwikkelen. Zoo zal hij eerst de groote lijnen trekken van de geschiedenis van ons vaderland : vóór 1850 maakten Holland en België maar een land (1) De historische platen, door Buschmann, zijn leer aanbevelenswaard.
-
71-
uit; vóór 1 St!) was België met Frankrijk vereenigd en nog vroeger was het gehecht aan Oostenrijk, aan Spanje, enz. Die landen, en vooral hunne grenzen, zullen telkens op doelmatige kaarten worden aangeduid. Hooger wezen wij op de hoedanigheden, welke eene goede voordracht des onderwijzers kenmerken. Vergeten wij ook niet de aandacht te roepen op de vragen, welke onder de lessen gesteld worden en de opgaven welke de kinderen te maken krijgen. Het onthouden van ecnige jaartallen is onontbeerlijk en de· herhaling is, vooral voor de geschiedenis, de moeder der studie. De geschiedkundige boeken, welke de' leerlingen in handen hebben, dienen tot voorbereiding der les, of tot nastudie; maar dan kieze men werkjes, die onder het opzicht der historische waarheid onberispelijk zijn, en geschreven in eenen stijl, die zich door eenvoudigheid, duidelijkheid, natuurlijkheid en door gepastheid ,'an volzinnen onderscheidt.
DE VORMLEER.
De studie der meetkundige vormen ont.wikkelt de verstandelijke vermogens en kan ook voor het werkelijk leven groote voor'deelen opleveren. Zij maakt het beoefenen der teekenkunst gemakkelijk en baant den weg naar de hoogere meetkunde. Worden de lessen in de vormleer aanschouwelijk en practisch gegeven; wacht zich de leeraar van wetenschappelijke bewijzen en ingewikkelde bepalingen, dan zullen zij - zooals Pesta!ozzi reeds beweerde de algemeene menschelijke beschaving bevorderen; dan zullen zij het kind gewennen aan orde en symetrie, hem leeren verdeelen en besluiten, hem practische middelen verschaffen, die het later, als ambachtsman, landbouwer of nijveraar, met veel voordeel zal kunnen toepasssen. Pestalozzi hield van de vormleer zóó veel, dat hij ze nevcns getal en spraak als een der drie grondbeginsels van het volksonderwijs aanzag. Volgens dien geleerden Zwitser, bezitten alle voorwerpen drie hoofdeigenschappen, tot welke al de andere kunnen teruggebracht worden : « Die Zalll, die Farm und der Name» ; zoo komt hij tot het besluit, dat de studie van getal, vorm en naam, waarmede de drie voornaamste vermogens overeenstemmen (tellen, meten en door het woord de
-73 gekende zaken in den geest prenten) de grond vakken zijn van het lager onderwijs. Sedert lang is men in Holland en Duitschland bewust van het nut der vormleer op de lagere school. Bij onze Noorderburen, werd ze reeds in de onderwijswet van 18!S7 als leervak opgenomen. Onder het beheer der wet van 18'2, was ten onzent de vormleer in de meeste volksscholen onbekend. Wel moest, volgens het programma van 27 November 18i 4, iedere lagere school voorzien zijn van eene verzameling der voornaamste meetkundige vormen; maar die vobrwerp.en werden zelden of nooit benuttigd. Het studiën-programma van 20 Juli 1880 maakte, ingevblge art. 1) der schoolwet van 1 Juli 1879, van de vormleer een verplichtend vak. De Wet van 20 September 1884 vergt niet, dat deze stof in de school nog onderwezen worde. De gemeenteraad kan artikel 5 van de verordening der lagere scholen, van 28 December 1884, volledigen door de aanduiding der niet verplichtende vakken{I), die hij door eene bijzondere beraadslaging bij het programma zal gevoegd hebben. :\teer nog dan voor andere leervakken, is de aanschouwing voor het onderwijs der vormleer de ketting en de inslag. Het kind moet zien, zelfzoeken, ontleden en samenstellen. Om de kenmerken, bijv. van den cubus en het rechthoekig parallelepipedum te studeeren, krUgt het die lichamen
(i) Vormleer, eerste beginselen der natuurlijke wetenschappen, en ,studie eener 210 taal.
6
-
74-
in de hand; de onderwijzer helpt hem vinden, meten en vergelijken. Als toepassing op de les, en ten einde het aangeleerde dieper in het geheugen te prenten, wordt het kind uilgenoodigd dezelfde voorwerpen in karton of met behulp der Fröbelstokjes na te maken. Zoo ontstaan in zijnen geest juiste voorstellingen van vlakken, kantlijnen, uithoeken, waterpas-, loodrechte en evenwijdige lijnen; van den rechten hoek, het vierkant, den rechthoek enz. -. Zoo leert het kind denken en zoeken, zijne gedachten behoorlijk uitdrukken en oordeelen over de vormen, die in het maatschappelijk leven voorkomen.
SCHOOLWANDELINGEN.
Algemeen is men van gevoelen, dat het bij het onderwijs des kinds hoofdzakelijk hierop aankomt, voordeel te trekken uit den aanleg, welken zijne jarcn medebrengen. Van natuur is het kind waarnemend. Het ziet, hoort en gevoelt veel meer dan wij soms vermoeden en menigwerf verbazen ons zijne zonderlinge vragen, waarop het ons nict altijd zoo licht valt een passend antwoord te geven. Die sterke zucht tot navorschen zullen wij benuttigen, ten einde hct ondenvijs der
Ilntmtr-, landbouw- en aardrijkskunde, wetenschappen, die vooral op beschouwing steunen, te doen gedijen. Vast staat het, dat alle onderwijs aanschouwelijk moet zijn; doch de lessen van natuurkunde, zullen ze goede vruchten afwerpen, moeten zulks wezen bij uitstek. En waar toch is de gelegenheid gunstiger om eene menigte heldere voorstellingen tc vormen en degelijke bcgrippen over natuurkunde te stichten, dan op eene goed ingerichte wandeling der leerlingen onder hct toezicht des onderwijzers, te midden der natuur zelve, dat onverbeterlijk prentenboek den kinderen immer welkom ~ Het onderwijs
-
76-
ten, geestverstompende classificaties en dorre beschrijvingen. ZÓÓ moet het niemand bevreemden, dat deze werken gelezen en weer vergeten worden; dat wij, na jaren arbeidens, geen haar breed zijn vooruitgekomen, en de leerlingen op den duur afkeer gevoelen van al wat nog ooit onder den naam van natuurkunde hunne aandacht moge vergen. Het gezond verstand zegt overigens genoegzaam, dat een uitsluitend theoretisch onderwijs in de natuurkunde niets dan eene hersenschim is. De Heer E. Goblet d' Alviella schrijft ergens: « Zonneklaar is het, dat de wetenschappelijke waarheden het gevolg en de synthesis zijn der verschijnselen door eene dagelijksehe waarneming bijeengebracht. 'Velnu, indien gij den kinderen een helder begrip geven wilt van de wetten, welke de natuur beheeren, zoo moet gij noodzakelijk met hen den weg betreden, welken weleer de eerste verkondigers cler wetenschap gevolgd hebben, toen zij zei ven al tastend de waarheden ·opzochten. Wilt ge, dat de kinderen zich rekenschap geven van de grondstellingen, welke gij hun voorhoudt, dan wordt er vereischt, dat gij hun de reden van bestaan en inzonderheid de afleiding er van blootlegget. » • Het onderwijs in de « beginselen van de kennis der natuur» zegt Rykens, « moet bestaan in het verschaffen der « meest geschikte gelegenheid VOGr het kind, dat het zich « beelden vorme uit het gebied der natuurkunde en de « natuurlijke historie en daarover leere nadenken. Het « onderwijs moet zich dus bepalen tot natuurverschijnselen « en natuurvoorwerpen . » Brengen wij dan onze leerlingen te midden der natuur, -
-
77-
waar alles leeft en zich in zijne volle wezenlijkheid en frischheid uitstalt. Dáár is het mogelijk het onderwijs in de eerste begrippen van de natuurkunde door een afwisselend objectief, bijgevolg aantrekkelijk gesprek vruchtbaar te maken. De opmerkzaamheid des kinds zullen wij op de natuur zelve vestigen, en zijne oogen openen voor al wat hemel en aarde, water en vuur en lucht te aanschouwen geven. Al wandelend kunnen wij met de jongste leerlingen op boeiende wijze spreken over gewassen en dieren, over hun nut en hunne bijzondere kenmerken. Dat zal niet aileenlijk eene doeltr-effende les wezen over natuurkunde, maar tevens eene allerbeste stof tot denk- -en spreekoefeningen; iets waarvan de onderwijzer bij beginnelingen een ruim gebruik maken moel. De oudere leerlingen zullen op de wandeling voorzien zijn van een vade-mecurn, tot het nemen van beknopte aanteekeningen over hetgeen zij zelven in het rijk der natuur opmerken, of waarop de leeraar hunne aandacht roept. Zóó moeten de leerlingen vrij wat wetenswaardige bijzon· derheden omtrent het dieren- en plantenleven opdoen. Ook kan de onderwijzer op dergelijke uitstapjes de gelegenheid vinden, om de vooroordeelen te bevechten, welke eenigen dieren onverdiende vervolgingen berokkenen, en om de schade in het licht te stellen, welke andere straffeloos aanrichten. Meest alle kinderen zijn bijzonder ingenomen met planten bloemen, kerfdiertjes, allerhande schelpjes, keitjes, enz. Daarom zou het wellicht weinig moeite kosten hun een klein, herbaf'ium te doen aanleggen of eene verzameling delfstoffen,
-
78-
schelpen, aardsoorten, enz., te laten tot stand brengen, welke zij, in het bijwezen des onderwijzers, op de wandelingen aantreffen. Zulks ware hun eene bezigheid, waarop het lltile duld van Horatius zijne juiste toepassing vinden zou. Uit het voorgaande gelieve men niet te besluiten, dat de la,ere school voor doel zou hebben de leerlingen tot natuurkenners op te leiden. - Het komt er slechts op aan den kinderen lust in te boezemen tot zelfonderzoek, en ze te gewennen acht te slaan op die verschijnselen, welke zich in de natuur onophoudelijk voordoen (f). De lagere school moet de kinderen in staat stellen zich min of meer rekenschap te geven van de oorzake1ï en uitwerkselen der natuurverschijnsels, opdat zij later bijgeloof en vooroordeel verwerpen en niet als blinden in dat prachtig museum, de eeuwig frissche natuur, zouden ronddwalen. Doch niet alleen voor het natuurkundig -, ook voor hel landbouwonderwijs, dat heden ten dage overal te berde komt, zullen bedoelde uitstapjes van groot nut wezen. Brengen wij de lieve jeugd aan onze vaderhand in weiden, bosschen en velden. Te midden der welige landouwen van Vlaanderen, of op de schrale vlak.ten der Kempen, kan de onderwijzer op aanschouwelijke wijze lessen geven over de gesteldheid en het bewerken van den akker; over de meststoffen, welke met oen aard van den grond en de natuur der vruchten overeenkomen; over het zaaien en planten, de groeiwijze der gewassen,de landbouwwerktuigen, het nut der huisdieren enz. Zoo doende kan de kennis van al hetgeen tot den nog zoo ----
---------------------._---------
iJ) « De natuurkunde is de moeder der wetenschappen» zegt Baco.
-79 vaak miskenden, doch edelen landbouwersstand behoort, in niet geringe mate "orden verhoogd. Om de eerste begrippen van aardriikskunde vruchtbaar te maken is eene doelmatig ingerichte schoolwandeling ook niet te misprijzen. Woordelijke uitleg, goed gemaakte afbeeldingen, kaarten en globen ûjn zeer geschikte leermiddelen, om aardrijkskundige begrippen te stichten, om het onderwijs gemakkelijker en vruchtbaarder te maken; doch het voorwerp zelf, zooals het zich in de natuur voordoet spant evenwel de kroon. Op de wandelingen vindt men landen en waters, hoogten en laagten, kortom al wat bij een degelijk onderricht in de aardrijkskunde - vooral in de natuurkundige aardrijkskunde - niet kan gemist worden. 'Vaar nu de onderderwijzer op zijn toertje niet in staat is den kinderen eene rivier, eenen stroom, eene zee, eenen berg, in volle wezenlijkheid onder het oog te brengen, daar heeft hij niettemin de middels aan de hanJ, hun door vergelijkingen, over die dingen eene menigte heldere voorstellingen te geven. In miniatuur is eene beek eene rivier; eene onbeduidende waterplas, een meer; een vijver, eene zee; eene kleine verhevenheid, een °berg, enz. - ZÓÓ zal iedere plaats, ieder voorwerp den leerlingen een begrip van vleesch en been vertegenwoordigen; zóó kunnen de lessen in de aardrijkskunde niet missen ook voor het leven goede-vruchten voort. te brengen.
AARDRIJKSKUNDE.
Zooals wij hiervoor bewezen hebben, kunnen goed ingerichte schoolwandelingen den wakkeren onderwijzer menige gunstige gelegenheid verschaffen, om heldere begrippen van aardrijkskunde te stichten. Onderzoeken wij thans hoe er in dit onderwijs verder behoort gehandeld te worden. Bij het aardrijkskundig onderricht, zal men van de woonplaats uitgaan. « Vertrek "an de woon plaats» schreef Göthe .. en verspreid u, zoo gij kunt, over de gehcele wereld. » .. Eene nauwkeurige kennis van onze woonplaats en hare omstreken maakt ons eerst recht geschikt tot eene juiste opneming van grootere kringen; zij leert ons daarvoor zoowel den maatstaf als het richtsnoer vinden (t). II In de eerste lessen leeren de kleinen op practische wijze de hoofd- en tusschenpunten vinden en hoe men zich oriënteeren kan. - Daarna wordt ecn aanvang gemaakt met het lezen en vervaardigen van vereenvoudigde plannen. Hel kaartteekenen heeft hoofdzakelijk voor doel tot steun te dienen van net aardrijkskundig onderwijs. « Daarom mag die bezigheid niet bestaan », zecht Rijkens, « in een altijd weer terugkeerend afteekenen der kaarten van den atlas, maar moet verbonden zijn aan en gepaard gaan met het onderwijs. (f) llrugsD!8.
-
81-
" Wat aan de hand der kaart besproken is moet vervolgens weer uit het hoofd in kaart gebracht worden. » De plannen der schoolzaal, der schoolgebouwen met bet speelplein en den tuin des onderwijzers worden achtereenvolgens onder de oogen der kinderen samengesteld, ontleed, verklaard en op de lei en het teekenboek, niet slaafs maar met verstand nagebootst. Gelijkerwijze worden ook de kaarten der gemeente, van het kanton, het arrondissement, de provinciën, enz. aangeleerd. Het spreekt van zelf, dat alvorens tot het teekenen van vereenvoudigde plannen en kaarten over te gaan, de verschillige begrippen, welke daartoe onmisbaar zijn, in voorbereidende lesjes zijn gesticht geworden. Het ware niet verstandig zoo maar dadelijk met het kaartteekenen te beginnen, zonder voorafgaandelijk gehandeld te hebben over de schaal, het plaatsen der hoofdpunten op het bord, op de lei en de kaart; over de conventioneeIe teekens, waardoor grenzen, rivieren, vaarten, ijzerenwegen, steden, enz. worden voorgesteld. Bij het vervaardigen van plannen en kaarten komt het er vooral op aan, dat de leerlingen ten volle begrijpen wat ze verrichten; zij moeten die teekeningen verslaan, kunnen lezen en nabootsen uit het geheugen. Men is soms niet weinig in zijnen schik, wanneer men kaartboeken kan uitstallen, die waarlijk puike teekeningen bevatten: kaarten van België, van al de staten Europa's, zelfs van de ti werelddeelen, zoo mooi, zoo keurig afgewerkr, dat zij gegraveerd schijnen. Nochtans gebeurt het wel eens dat de leerlingen - voortbrengers van die kleine meesterstukken 8&8' niet in staat zijn het eenvoudigste plan der school te
-
82-
lezen, en te teekenen ; dat zij geen het minste begrip bezitten over de grenzen en de bevolking der woonplaats, de gesteldheid en de voortbrengsels van den grond, enz. Een doelmatig aardrijkskundig onderricht gegrond op de aanschouwing zal Jus het kaartteekenen voorafgaan. Als verde"e leermiddelen, eischt het aarddrijkskundig onderwijs gepaste wandkaarten, geene kaarten die door cenen vloed van nuttelooze namen cn aantcekeningen, aan een reliefkaarlcn als spinneweefsel gelijken, maar kaarten 't mogelijk is - waarop de hoofdzaken alleen ecne plaats inruimen en helder uitkomen. De atlassen, welke de leerlingen in de handen hijgen mogen evenmin met overtollige bijzonderhedeu bekleed zijn. « La c1arté et la sobriété sont des qualités souvcl'aines cn matière de cartographie » zegt Pergameni. De plannen en kaarten, die
(I) De onderwijzers, die in de uitoefening hunner bediening van deze kaart willen gebruik maken, kunnen eene vermindering genieten van 110 0/•. _ Dllartoe dienen zij zieh te wenden tot den heer Seevetaris van het. lJlltilut Ca1·tographique u.ililaire, à l'établi.6einenl de la Ca",bre, à Brua:elle•••
-
83-
gesteld der onderwijzers. Hopen wij, dat die boekjes in de hooge klas niet ongebruikt zullen blijven. Het onderwijs in de aardrijkskunde en dat in de geschiedenis moeten malkander steunen. Aan de studie der natuurkundige aardrijkskunde zal de onderwijzer zijne beste zorgen wijden. Als wij de natuurkundige aardrijkskunde noemen, bedoelen wij de uitgestrektheid, verdeeling, gedaante en samenstelling van het land; de uitgebreidheid, verdeeling, gedaante, samenstelling en beweging van het water; de samenstelling, stroomen, dampen en gesteldheid der l'ucht en ten slotte de verde(::Iing van het dieren- en het plantenleven. De politieke aardl'ijkskunde zal handelen over de ligging, de bevolking, de nijverheid, den koophandel en de geschiedkundige bijzonderheden der voornaamste steden, de grenzen der gemeente, der provinciën, enz. De studie van het vaderland staat natuurlijk op den voorgrond. Over het werk der beschaving van Afrika - de grootsche en edele onderneming van onzen koning - over de gekende streken, de zeden en gebruiken der inwoners, den aard en de voortbrengselen van den bodem, de belangrijksche ontdekkingen en waarnemingen der moedige mannen, die met gevaar van hun leven, die wilde, onbeschaafde oorden hebben doorkruist, over dat alles dient in de aardrijkskundige lessen gesproken te worden. Hiertoe kan de prachtige wandkaart van de Congostaten, door D. Windels, met vrucht gebezigd worden. Even als de geschiedenis, zal ook de aardrijkskunde
-
84
zoodanig onderwezen worden, dat zij het hare bijdraagt, om verstandige menschen te vormen; menschen die denken en handelen, bezield met karakter en eigenwaarde, mei warme liefde voor het vaderland.
OPVOEDING DER MEISJES.
Voor de vrouwelijke jeugd is het niet voldoende eene zekere dosis wetenschappelijke kennis te erlangen, zij hoeft zieh ook te bekwamen in de handwerken en het huiselijk bestuur. Wat is de eigenlijke roeping der vrouw: verstandelijke vorming of slechts huiselijk werk? Het wezen der vrouw, zooals onze tijd haar verlangt, eischt vereeniging van beide elementen. « Door oefening verkregen bekendheid met vrouwelijk handwel·k en alle huiselijke bezigheden is een der beste uitgangspunten tot vorming der huisvrouw. Huishoudelijkheid is onder alle omstandigheden 'eene hoofdvereischte voor vrouwen; ook weet men vooraf niet, in welken toestand men geraken kan» zoo spreekt Julia Burow in haar « Buch der Erziehung in Rau.s und Schuie. » De vrouw moet, niettegenstaande de geleerdheid, welke zij bezit" vrouw blijven; de huiselijke zorgen moeten gepaard gaan met een grondig onderwijs en edele gevoelens des harten. « 11 faut », schrijft MmeA. Giroux, « que Ia femme puisse par ses exemples et ses conseils, diriger elle-mème l'éducation de ses enfants et confec.tionner de ses mains les vêtements qui les habillent. » De naald is een machtig wapen, tussehen de vingeren der vrouw; een wapen dat maken maar ook breken kan.
-
86-
• De naald, de draad, de vingerhoed Zijn dingen, die een meisje goed En tijdiglijk hantecren moet; De naald, de draad, de vingerhoed Vergaren vrede in 't burgerhuis En brengen brood in de arme kluis. De naald is meer dan schatten waard, Meer dan een speldt: van robijn; De draad heeft grooter heil vergaard Dan 't fijnste lintje van satijn(1) In de oudste tijden, aanzagen het de voornaamste vl'Ouwen niet als eene oneer, zich met handwerken onledig te houden. Alexander de Groole, Koning van Macedonië en Keizer Augustus, die bijna meester was van gansch de wereld, waren er fier op, in kleederen gehuld te zijn, die hunne moeders, hunne vrouwen of hunne zusters vervaardigd hadden. " La femme doit avoir de l'esprit au bout des doigts.
»
Dr Voigt, Ch. de Raumer, Augustine Teschner, Julie Burow, Rosa Fischer, Louise Büchuer, Fred. Körner en anderen wijzen in hunne schriften op de noodzakelijkheid der kennis in de vrouwelijke handwerken en op den invloed van dit onderwijs op de zedelijke opvoeding der meisjes. «Arbeid adelt». In het nederig gezin, waar man en vrouw die leus in hun schild voeren, heerscht er soms meer geluk dan in de marmeren paleizen van een' Cresus.
(I) Jacob Stinissen, onderwijs.
u
De Toekom.e
»,
tijdschrift voor opvoeding en.
-
87-
Uit hetgeen voorafgaat blijkt, dat het meisje bij het verlalel1' der school in slaat moet zijn de noodzakelijkste handwerken. zelfstandig Ie vervaardigen en de daarloe benoodigde sloffen te beoordeelen. Groot is de verantwoordelijkheid der vrouw in het maatschappelijk leven. De huishoudster oefent eenen gewiehtigen invloed uit op de toekomst, op de zedelijke en lichamelijke gezondheid der kinderen. " Parmi les devoirs des femmes» zegt Féne-Ion u il fau t compler en premiel' lieu I'édueatioll de leurs propres enfants, la conduite des domestiques, la direelion du ménage et des affaires qui s'y rapportenl. Toul eela exige heaueoup de connaissances, de sagesse et d'experience. » De vrouw bouwt het huis of slaat het lol gruis. De school moet dus het meisje - de toekomende vrouw niet slechts vormen in de wetenschappelijke vakken en de noodzakelijkste handwerken, maar heul' ook, langs practische wegclI, gezonde begrippen over huishoudkunde mededeelen. De huiselijke zorgen, dat is en zal voor de vrouw immer de hoofdzaak blijven. Die zending is haar, als bij vooruitmaking, aangewezen - Op school, evenals in huis, moet het meisje leeren dat helgeen door arbeid is vergaard, door een Ve1'standiy huisbeleid moet bewaard blijven. Voortbrengen en behouden, naar dat dubbel doel streeft de natuur, die gl'ootc leermeesteres, in al hare werkingen. Huis en school moeten samen arbeiden om het meisje onder dat opzicht te bekwamen. Op school leert het rekenen en opstellen toepassen op zaken
-
88-
uit het werkelijk leven; thuis moet het de gelegenheid vinden, om die wetenschappen op praetisehe wijze Ie benuttigen. Daarom zal het gelast worden met het opmaken en nazien van kleine rekeningen, die de inkoopeo van het huishoudelijk gebruik beH'effen, met het houden van hel dagboek, cnz. Het zal zijne moeder mogen vergezellen naar winkels en magazijnen, en daal' in werkeli,jkheid leercn oordeden ovcr de keus en de waarde van kleerstoffen, van huisrand en n10 alles wat het dagelijksch gebruik aanbelangt. Terwijl het meisje te hllis den bezem ell ,len stoffcr hanteert, de kamers verlucht en Cl' de milde zonnestralcn laat binnen dringen, of in de keuken een handje leent, zal het zich de lessen over gezondheidslecr en zuinigheid hcrinneren. die het in de school ontvangen heeft. « Il faut habituer de bonne he ure les jeunes fiIles au gouvernement d'une maison, en leur confiant eertaincs occupations domestiques en rapport avec leurs capacitrs » schrijft Fénelon te recht. 'Van neer zoo de school en het huis hand aan hand gaan, zal de stoffelijke welvaart des volks aangroeien, zal dc mnatschappij zedelijker en gelukkiger worden. Edoch, hoeveel huisgezinnen zijn er, in de hoogel'e, :i1s in de lagere standen, waar de opvoeding del' meisjes in den aangeduiden zin verstaan wordt of zou kunnen heoefend worden? Waar de huiselijke opvoeding ontoereikend is, of waar aan de harmonische ontwikkeling van het meisje werd schade toegebracht, daar dient de school het ontbrekende aan te vullen of het verbroken evenwicht te herstellen.
-
89-
Om dat verheven doel te bereiken is er, meenen wij, iets meer noodig dan onze hedendaagsche meisjesscholen; wij bedoelen de huishoudelijke scholen, [les écoles ménagères]; scholen waar onmiddellijk theorie in practijk overgaat; scholen waar er geschreven en gerekend, genaaid en gebreid, gewassehen en geplast, gestookt en gekookt, gegaard en gespaard wordt; scholen, eindelijk waar men geene « Siska's van Rosemaal » (I) vormt, maar de meisjes opleidt tot voorbeeldige echtgenooten, tot verlichte en verstandige huismoeders. Door hare zedelijke hoedanigheden, moet de vrouw de ziel zijn van het huisgezin; de zon, die er alles koestert en verlevendigt en den huiselijken haard tot ecn aardschen hemel maakt. - Zij kan den man aan zijne plichten hechten, hem het huiselijk heil doen waardeeren en liefhebben, hem behoeden tegen die verderfelijke neiging, welke op onze dagen in het hart van velen heeft wortel gevat, namelijk het genoegen te zoeken buiten den familiekring, afgezonderd van de hunnen. « Tal van vaste bezoekers van de sociëteit of het bierhuis ontvluchten allcen hunne woning, om de gezelligheid te zoeken, die zij onder eigen dak niet vinden. Wie zal zoo dwaas zijn een bivouac op te slaan in het veld, wanneer hij thuis eenen haard heeft en een schoorsteen, die' goed trekt ~ ... (2).
(I) Titel ysn een werkje van Hendrik Conscience, waarin ons de schrijver met treffende waarheid, een vlaamsch burgermeisje schetst, dat in 't pensionaat « une b,.illante éducation » heeft ontvangen; dat thuis het vagen en borstelen, het wasschen en strijken aan moeder overlaat, en liever Fransche romans leest. (2) 11. De Vee,.. 7
-
90-
Als een corollat'ium daarvan, wijzen wij terloops op de verbetering en de verheffing van den werkmansstand. Zoolang de persoonlijke winst van eIken huisvader niet voldoende is, om vrouwen kroost behoorlijk te onderhouden, zal de vrouw in vele gevallen gedwongen zijn te slaven in koolmijn (i) en fabriek, in stede van bij den huiselijken haard, aan haar gezin, aan hare kinderen al de zorgen harer moederliefde te wijden. Ja, rond den huiselijken haard, bij het geliefde « home », moet de ware maatschappelijke wetenschap voorbereid worden, I[ pour prévenir » zooals Mevrouw Hip. Meunier , ergens zegt I[ pour prévenir les maladies , les tristesses, les l'uines, les désastres et conjurer un jour, la guerre meme et la mort! »
(i) Eene ofliciëele statistiek leert ons, dat de koolmijnen, in Henegouwen, vrouwen bezig houden.
-'i 93 meisjes onder de 16 jaar, en 7281
ONDERWIJS DER VROUWELIJKE HANDWERKEN.
Daar even wezen wij op 'het doel en de noodzakelijkheid der vrouwelijke hand werken in de lagere se hooI ; onderzoeken wij thans, welke leerstof er in dit vak moet behandeld, en de methode, die cr moel gevolgd worden. Onder het beheer der schoolwet van 1842, was het onderwijs in de vrouwelijke handwerken niet verplichtend. Aan de gemeentebesturen was het overgelalen het naal~ en breiwerk op het studiën-progl'amma hunner scholen IC brengen, na de goedkeuring van de schoolinspectie en de bestendige afvaardiging van den provincialen raad bekomen te hebben. Als een natuurlijk gevolg van die autonomie, werd het onderwijs der handwerken enkel in eenige scholen ingevoerd. - De meisjes, die cene gemengde school bijwoonden bleven doorgaans van die nuttige kennis beroofd. Waar nu aan bedoeld vak op het programma een plaatsje werd ingeruimd, daar ging het cr toe zonder methode, zonder de minste aanschouwelijkheid. De leerstof was niet voorgeschreven en de keus ervan was toevertrouwd aan de onderwijzeres, of liever, aan de moeders der leerlingen. Men zal licht beseffen, hoe nadeelig de gevolgen waren, welke de toepassing van zulk stelsel onvermijdelijk na zich sleepte. Aan schooltafeIs met naaikussens, aan levering der noodige grondstoffen voor de hand werken, aan het vaststeEen
-
92-
van cenen doelmatigen leergang, daaraan werd bijna nergens gedacht. M. Germain bewees in 1870, toen hij provinciaal Inspecteur was voor West-Vlaanderen, eenen uitstekenden dienst, aan het lagel" onden\- ijs in 't algemeen, maar aan het onderwijs der vrouwelijke handwerken, in 't bijzonder. Wij bedoelen het verschijnen van zijn omstandig programma van het onderwijs in de gemeente- en aangenomen scholen der provincie West-Vlaanderen, programma waarop het naai- en breiwerk eene plaats innam. In nakoming daarvan, werd in de laagste klasse breiwerk aangeleerd; in de middelste: breiwerk, lijnwaad merken en naaiwerk, en in de hoogste: naaiwerk, mazen en stoppen. Op voor~tel van de Centrale commissie van het lager onderwijs, zond Minister Deleour, in 1877, een model van verordening in het licht, benevens het programma voor het onderwijs der vrouwelijke handwerken, dat in de meisjesscholen en de gemengde scholen zou gegeven worden. Terzefder tijd werden eenige wenken medegedeeld aangaande de te volgen methode. De wct vaQ 1. Juli 1879 maakte van de vrouwelijke handwerken ecn verplichtend vak, niet alleen voor de bijzondere meisjesscholen, maar ook voor de scholen van beide geslachten. Het studiën-programma van 20 Juli 1.8RO schreef omstandiglijk de leerstof voor, welke de onderwijzeressen der meisjesscholen en de bijzondere meesteressen der gemengde scholen, in het onderhavige vak te behandelen hadden. Daarbij werden ervaren inspectricen aangesteld, om het onderwijs van het naaldenwerk na te zien, terwijl lessen over
-
93-
die stof in de officiëele onderwijzeressen vergaderingen op de dagOl'de kwamen. De wet vall 20 September 1884 heeft, onder de leervakken, die zij voor alle meisjes noodig acht, ook aan de vrouwelijke handwerken eene plaats verleend en het type-programma van 28 December 1884 duidt de punten aan, welke in de drie graden eener lagere school dienen behandeld te worden. De kunstwerken, als het haakwerk, borduren, op doek teekenen, knoopen, enz. wordIm enkel aangeleerd, als de leerlingen volkomen goed met de nuttige werken bekend zijn. Hier komt nu de vraag hoe dit onderwijs, in de lagere school, moet ingericht zijn j welken gang de onderwijzeres volgen zal, opdat hare lessen de gewensehte vruchten opleveren. Over weinige jaren nog, werd in dit vak den ouden slenter gevolgd. leder kind bracht het werk mee dat moeder hem had opgelegd, Het eene kreeg eene kous te breien j een tweede moest er eene sloppen j terwijl een ander eenen hand-, zak- of tafeldoek te zoomen, cellen voorschoot te vervaardigen, of lapwerk te maken had. Zoo viel het heel dikwijls voor, dat bijna al de leerlingen eener zelfde afdeeling verschillig handwerk te verrichten hadden, en de onderwijzeres genoodzaakt was, zooveel individuëele lessen te geven als er kinderen aanwezig waren. De moeders waren het dus, die volgens de noodwendigheden van het gezin, de leerstof aanduidden, welke in de school zou onderwezen worden. Het hoeft nauwelijks gezegd, dat zulk systeem een doel-
-
94-
matig onderwijs in de vrouwelijke handwerken onmogelijk maakte. Thans heeft men in de meeste scholen, dat stelsel laten varen, in de overtuiging dat bedoeld onderwijs, even- als lezen, schrijven en rekenen, klassikaal moet gegeven worden, ondersteund door aanschouwelijke behandeling; dat ook het naai- en breiwerk eene ontwikkelende en vormende strekking hebben moet. De eerste voorwaarde daartoe is, dat al de kinderen voorzien zijn van de noodige grondstoffen; dat deze worden uitgedeeld, gelijk andere voorwerpen, die bij het onderwijs passen. 't Is niet voldoende, zegt Bouman, dal eene schoolklasse onder de leiding der onderwijzeres gedurende een lesuur met eenig nullig handwerk, zij het ook niet geheel naar eigen keuze der leerlingen, worde beziggehouden. Het klassikaal onderwijs eischt meer. Alle leerlingen, als of de klasse maar één enkel leerling ware, moelen bezig zijn met hetzelfde handwerk, dat voor allen toegelicht en verklaard, dool' gepaste hulpmiddelen wordt duidelijk gemaakt. De misvattingen en fouten van enkele leerlingen worden ten hehoeve van allen, en dus voor de geheeIe klasse, aangetoond en terccht gewezen. De opmerkzaamheid en de inspanning van alle Icerlingen moeten op denzelfden arbeid zijn gericht, die telkens door de onderwijzeres wordt toegelicht en geleid, waar het noodig is. Bij dat werk te laten voorlezen, te vertellen, te doen zingen, zooals vroeger gebruikelijk was, is natuurlijk geheel af te keuren, omdat daardoor de aandacht bij iets vreemdsoortigs wordt bepaald en dan het werk in eene werktuiglijke bezigheid ontaardt.
-
95-
leder arbeid vereischt de geheele toewijding der geestelijke bewustheid, de onverdeelde samenwerking van alle begaafdheden der denkhacht. Zal het handwerk eene ontwikkelende strekking hebben, zooals voorzeker de bedoeling is, dan moeten de meisjes met overleg, met helder inzicht leeren werken. Het onderwijs in handwerken staat in dit opzicht geheel gelijk met dat in het practisch rekenen, in het teekenen, in het zingen, in het lezen; kortom met ieder ander vak. De handwerken eischen in de eerste plaats eenen welgeordenden leergang, die ten behoeve van de verschillende klassen del' school de oefeningen bepaalt, en ze in stelselmatige opeenvolging doet voortschrijden. De leerlingen moeten geleidelijk overgaan van het gemakkelijke tot het moeielijke. De omvang van den leergang dient zóó gekozen te zijn, dat de eischen niet te hoog zijn gesteld, voor den beperkten werkkring der volksschool, en dat toch ook voldoende prac~ tische oefening wordt verkregen voor de noodwendigheden van het huiselijk leven, dat de toekomstige levenskrillg van het meisje zal zijn. Het onderwijs in nuttige handwerken moet bovendien den grondslag leggen, de noodige voorbereiding geven voor het fijnere naaiwel'k en de kunstwerken, indien de lagere school ook daarvoor de gelegenheid aanbiedt. Hooger zegden wij dat het onderwijs in de vrouwelijke handwerken klassikaal moet zijn. Het springt dus in het oog, dat de onderwijzeres ook die lessen met zorg dient voor te bereiden. - Het onderwerp van iedere les zal mondeling en op de meest aanschouwelijke wijze behandeld worden en de
-
96-
onderwijzeres zal zich, door gepaste vragen overtuigen, of hare uitlt>ggingen goed begrepen zijn. - De modellen der handwerken worden netjes op het bord geteekend, zoodanig dat al de deelen van het patroon met hunne verhoudingen en hun verband duidelijk uitkomen. - Die teekeningen worden vervolgens door de leerlingen met de noodige verklaringen er bij, op een daartoe bestemd kohier overgebracht. Onderzoekcll wij bijv., hoe er voor het breien en het snijden van kleedingstukken moet te werk gegaan worden. De aanvankelijke breioefeningen bestaan in het bl'eien van eenvoudige banden, ten einde de kinderen vaardig te maken, in het rechtseh en averechtsch breien, het overhalen, minderen en meerderen. LateI' zal de onderwijzeres eene wezenlijke aanschouwingsles geven over eene modelkous - bij voorkeur eene witte - J waarop de verschillende deelen door eene reeks zwarte steken zijn afgebakend. De aandacht der leerlingen zal gevestigd worden op de deelen van het kleedingstuk, op hunne benamingen en verhoudingen, Daarna worde eene keurige teekening er van op het bord gebracht, en de deelen krijgen de volgende namen: boord, knie, kuit, onderbeen of enkel, hiel, wreef en teen. Getuigen uu al de leerlingen door hunne antwoorden, dal zij de gegeven verklaringen goed begrepen hebben; zijn ze genoegzaam geoef~nd, om met verstand de bestudeerde teekening na te bootsen, dan kan het geen twijfel lijden, of zij zullen met het breien van een paar kousen met goed gevolg kunnen aanvangen. Het naaien van kleedingstukken moet door het knippen van
-
97-
de deelen, waaruit men ze samenvoegt, worden vooraf gegaan. Het knippen leert men het best door 't gebruik van papier. - Voor het naaien is ongebleekte katoen het meest geschikt, Ook hier zal ieder model aanschouwelijk bestudeerd en op het bord geteekend wordan . Ten slotte, nog eenige opmerkingen. - Voor het aarrschouwelijk maken der lessen vall handwerk is het noodig, dat alles zoo natuurlijk mogelijk worde voorgewerkt. - Op schoon werk moet vooral gelet worden en het slordige moet men laten herbeginnen. - Hoewel er bezwaren zijn in het mede naar huis nemen van handwerken, moeten toch de kinderen, die te langzaam of te slecht werken, het verzuimde te huis inhalen, opdat het klassikaal onderwijs in de school geregeld kunne voortgezet worden •. - Gedurende de lessen van handwerk, moeten de meisjes eene behoorlijke houding aannemen. - Om het drukken tegen de borst te voorkomen, is het aan te bevelen, dat de leerlingen los uit de hand leeren breien. - Bij het snijden van kleedingstukken berekenen de kinderen hoe breed de stof hoeft te wezen; zij moeten zuinig en regelmatig leeren werken. - Er dient ook gehandeld te worden over den oorsprong~ het voortbrengen en de waarde der grondstoffen, die voor dit onderricht gebruikt worden. Het onderwijs in de handwerken moet bijdragen om het meisje te gewennen aan goeden smaak, orde, netheid, naarstigheid, geduld en spaarzaamheid.
HUISWERK.
Sedert ettelijke jaren, schijnt er op de lagere scholen meer en meer geneigdheid te heerschen om de leerlingen ook buiten den bepaalden schooltijd, tot de studie aan te sporen. Het inzicht is zeker loffelijk; of nu de middelen altijd wc) geschikt zijn om het doel te bereiken ,'alt sterk te betwijfelen. Meest overal duurt de school, 's morgens van half negen tot half twaalf, - en 's na middags van half twee tot vier ure. Zoodat de kinderen iederen dag - na aftrek van ecne halve ullr speeltijd - vijf volle uren op de banken gekluisterd zijn, vijf uren zonder zich vrijelijk te mogen bewegen - en men weet hoe gl'aag de lustige, springlcvendige knapen van hunne .armen en beenen gebruik maken. Laat het huiswerk niets te wenschen, onder het opzicht van gehalte en hoeveelheid, en worden ook aan de verbetering ervan de beste zorgen gewijd, dan is het stellig een uitmuntend middel om het aangeleerde dieper in den geest te prenten, om de les van morgen beter te begrijpen, en om het kind van jongs af te gewennen aan zelfstudie en zelfvolrnaking. Wij meen en dat voor het huiswerk de quantiteit niet altijd beantwoordt aan de grondregels der opvoedkunde, volgens welke de opgelegde taak moet geëvenredigd wezen met de krachten des leerlings, dat is met de inspanning van geest en van lichaam waartoe hij bekwaam is. Overdaad is altijd schadelijk. De edelste oogmerken 'Worden.
99 door ovel'daad en overijling gedwarsboomd. Zulks is vooral gegrond, waar er spraak is van de opgaven, welke de leerlingcn thuis tc maken krijgen. Het schijnt ons niet doeltreffend en strijdig met de voorschriflcn der gezondheidsleer de kinderen te overladen met eenc halve dozijn huiswerken van allerlei aard, wanneer zij reeds een vijftal urcn op de schoolbanken hebben doorgebracht. Zulks moet onvermijdelijk eenen nadeeligen invloed uitoefenen, niet alleen op den geest, maar ook op de ontwikkt'ling van het tenger lichaamsgestel der kinderen. Evcnals de maag onpasselijk wordt, door overvloed van voedscl, zoo lijdt ook de gees~, wanneer IJ ij door studie en hoofdbrekend werk te lang en te :;terk gespannen blijft. Vergelen wij niet dat een overspannen boog slap en onbruikbaar wordt. Overrompelt men de kinderen met « devoirs ", dan werken zij doorgaans met spoed, brengen derhalve weinig goeds voorl, en worden van lieverlede afkeerig van de studie. Worden de geesteskrachten te sterk in werki r,g gebracht, zoo wordt het even\\icht tusschen geest en lichaam verbroken. - Lichaam en geest moeten harmonisch ontwikkeld worden. « Eerst een' les, dan een spel », lazen wij in onze kinderjaren in het boekje van Pietersz, en dat is ook zoo. - Wanneer het kind een groot deel van den dag in de school heeft doorgebracht mag moet het zich aan het spel overleveren, ten einde de verbruikte krachten te herstellen en er nieuwe bij te winnen, om zich den volgenden dag weer frisch en welgemoed ter studie te begeven.
-
100-
« Gun aan uw kind eenige vrije uren op den dag, » zegt W. J. Wendel, « uren, waarin de kindernatuur zich flink kan roeren en doen gelden. Kijk vooral aanhoudend naar de rozen op zijne wangen; laat hem de boeken op zij gooien, ontneem ze hem, zood ra gij begint te vreezen, dat overspanning die rozen doet verbleeken. Ga dan met hem en een paar van zijn slag het veld in en laat hen - och, laat hen doen, helgeen gij en ik zoo gaarne deden, toen wij nog jongens, d. i. in de vrijheid zoo gelukkig waren! »
DE SPEELPLAATS.
De speelplaats vervult geene geringe rol in de schooIopvoeding. -- Zij is, om zoo te spreken, hat klein gebied, waar de natuur des kinds zich in hare volle wezenlijkheid uitstalt, waar de kleinen zich toonen met hunne begeerten en driften, hunne goede hoedanigheden en gebreken. De speelplaats is een observatorittm, vanwaar de schrandere onderwijzer een en blik werpen kan tot in de fijnste plooien van het kinderhart, en de geschikte middelen opsporen, om die jonge gemoederen te richten en te stichten. Gelijk de botanist zich niet in broeikassen opsluit, maar velden, bosschen en weiden doorkruist, om den groei en den bloei der bloemen en de geheimen van het plantenleven na te vorschen, zoo ook verkiest de ervaren opvoeder het speelplein boven de schoolzaal, om er de geaardheid zijner leerlingen te bestudeeren. V rij en zuiver is de lucht op de speelplaats; vrij, lustig en natuurlijk zijn er de kinderen. Uit hunne spelen, uit hun doen en laten valt voor den opvoeder veel te leeren ; lessen en wenken liggen in hunne bezigheden besloten, die voor zijn onderwijs van groote waarde zijn. Op de speelplaats beweegt zich eene maatschappij in miniatuur, waar de groote maatschappij meer dan eene les zou kunnen vinden.
102 C. Regt zegt te recht : « Op de speelplaats ziet men geene scherpe afscheiding van standen, die den armen man tot slaaf en den rijken man tot afgod maakt. Dnar kan men het roerend tafereel aanschouwen, dat de flin"-e knaap zijne boterham bl'Oederlijk deelt met den zoon van den proletariër; daar vinden we die waarachtige vriendschap, die den bedroefden de tranen droogt, en vreugde geniet omdat anderen vroolijk zijn; daar is die strikte rechtvaardigheid te vinden, die den oneerlijke weet te ontmaskeren, hem het kwaad op eene gevoelige wijze onder 't oog tc brengen, maar hem tevens den weg ter verbetering wijst. » De speelplaats is de overgang van het ouderlijke huis naar de school. Het jongentje vlln mijnen buurmalI heeft nu zijn 6 de jaar bereikt. De knaap is vol leven; hij kruipt en sluipt, zingt en springt; «'t is een muurbreke,' 11 klaagt de moeder; K wij zullen den bengel in de school steken; de meester ,zal hem wel andere manieren .Ieeren .. kijft en herkijft de vader, wen de kleine kleuter zijne guitenstreken maar niet vergelen kan. Die bedreigingen zijn zeker niet van aard om van het schoolleven eenen gunstigen dunk te geven. Zoo gebeurt he dat het kind zich de school voorstelt, als eene soort van tuchthuis, waar de onderwijzer bij de minste overtreding, de rOl vervult van rechter en straffer. « Voor de speelplaats gevoelt de jongen innige sympathie; ,. vervolgt C. Regt, " daar zijn de andere knapen; daar is vroolijkheid en opgewektheid; daar lecrt men al spelende, die aardige liedjes; daar danst men om de boomen hand
-
lU5 -
aan hand, en de woorden vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn op die plaats geene holle klanken, maar tonen, die de snare -van het reine kinderhart op liefelijke wijze doen trillen ~ . Ja de speelplaats is de overgang van het huis naar de school, de plf.ats waar die akelige indrukken verdwijnen, welke onbehendige vermaningen en noodlottige bedreigingen in het hart des kinds hadden nagelaten. - Het is de weg, het voorplein waarlangs het kind met minder schroomvalligheid den drempel der school bereiken zal, en van lieverlede tot de overtuiging geraken, dat het daar zoo erg niet is, als er hem werd wijs gemaakt. Ja de speelplaats is eene school voor den onderwijzer, terwijl ze voor de kinderen de eerste dagen van het schoolgaan verlevendigt en vervroolijkt. Daarom stellen wij ons geene speelpla~ts voor, die aan eene kleine wildernis gelijkt; geen kerkhof door hooge, naakte muren van de wereld afgesloten, maar een plein ruim genoeg, IHchend en gezellig, door fruitboomen overschaduwd en omgeven van eene groene, lommerrijke haagt!), die ook de kleine vogelen tot spefen en k weelen uitlokt. D:-larom verbeelden wij ons, in den persoon van den opvoeder, geenen strengen mentor, geenen gevreesden cipier,
(I) Geschikte plantsoortcn voor hagen zijn: SpalLnsch hout [Taxus baccata]; lijnafstand der planten: TllUia [Thuia occidentalis] ; id. id. Palm [Buxus scmpervirens]; id. id. Hulst [Ilex aquifolium]; id. id.
20cm • ISOcm. 50cm • 2lScm.
-
104-
maar eenen goeden vader, die zijne kinderen allen even lief heeft, eenen oprechten vriend, onder wiens oog, de kleinen zich vrijelijk, ongedwongen en natuurlijk bezighouden, die hunne spelen met belangstelling gadeslaat en met de vroolijke schaar medejuicht en geniet.
LICHAMELIJKE OPVOEDING.
LICHAMELIJKE OPVOEDING.
De lichamelijke opl'oeding vergt de beste zorgen van wege den onderwijzer. c Ce n'elt pas assez de midir l'time, il {aut aussi raidir Ie, muscles » zegt Montaigne - en Platon schreef reeds in zijnen tijd: • L'homme n'est un beau Ipectacle que quand la beauté et la force de l'time lont en harmonie avec la beauté et la force du corps. » De eerste voorwaarde tot de intellectueële vorming is het leven; c primo vivere. » Het schoolgebouwen de meubelen moeten daarom beantwoorden aan de voorschriften der gezondheidsleer. Er zal gezorgd worden, dat de zalen genoegzaam verlucht, verlicht en verwarmd zijn; dat cr overal eene bestendige reinheid heersche; dat de leerlingen zich gewennen aan zuiver- en netheid op lichaam, kleeren en schoolgerief, aan eene betamelijke houding en flinke bewegingen. Het is vooral des winters, dat de verluchting der schoolzalen moeielijkheden aanbiedt. De verbruikte lucht moet door versche vervangen worden en toch dient er bestendigIijk cene voldoende warmte te heerschen. Verluchting en verwarming moeten samengaan. Een te hooge warmtegraad verdunt en verdroogt de lucht, vermiudert de zuurstof, verzwakt de zenuwkrachten en de werkingen der maag, maakt de kinderen vadsig en slaperig.
-
108
Is de lucht killig en vochtig, zoo is dit insgelijks zeer schadelijk voor de gezondheid. Er dient dus in de school ecne middelmatige warmte te heerichen van 14 tol 16 graden van den honderdgradigen thermometer. Eene temperatuur van minder dan 12°, zou ongetwijfeld nadeelig werken op het lichaam en op den geest der leerlingen. In het belang der gezondheid, is het aan te raden de school te bouwen op drogen grond, zoo ver mogelijk verwijderd van begraafplaatsen, fabrieken, moerassen en zinkputten, die den dampkring aanhoudend met pestige uitwasemingen bezwangeren. Het spreekt van ~elf, dat de school buurt de leerlingen niet blootstellen mag aan onaangename, soms akelige indrukken, en lichamelijke ongevallen. Gezorgd dient er te worden, dat ieder kind in de school beschikken moge over 1vm oppervlakte en .t km 000 lucht. De gezondheid van meester en leerlingen en de belangen van het onderwijs eischen, dat iedere klasse niet meer dan of 60 kinderen bevatte. De school moet ook behoorlijk verlicht zijn. Voor het daglicht is de éénzijdige verlichting (éclairage unilatéral) aan te prijzen; de leerlingen zulten dan derwijze geplaatst worden, dat zjj het daglicht langs den linker kant ontvangen. De banken en lessenaars moeten geëvenredigd wezen aan de gestalte der leerlingen. De school dient voorzien te wezen van eene ruime speelplaats.
nO
-
109-
Het is aan te bevelen de speelplaats met ettelijke boornen bij voorkeur fruitboomen - te beplanten. Goed gekozen en verzorgde fruitboomen geven aan het speelplein een behaaglijk uitzicht, verschaffen des zomers eene weldoende schaduwe, stellen den onderwijzer in de mogelijkheid zijne lessen over boomteeIt practisch en aanschouwelijk te maken, en de kinderen te gewennen, eens anders eigendom te eerbiedigen. De kinderen spelen zooveel het zijn kan, in de vrije lucht, en de onderwijzer zal er door gepaste en goed verordende gymnastische oefeningen de harmonische ontwikkeling van hun lichaam begunstigen. Die kunstmatige bewegingen mogen niet eentonig wezen; want dan zijn ze van aard, om bij het kind verveling en tegenzin te verwekken; zulks is oorzaak van zwakkere werkingen op het lichaam. De natuur van den mènsch vraagt niet alleen oefening maar ook afwisseling. Het is insgelijks de plicht der school .den kinderen eenige regels van gezondheidsleer mede te deelen. Dit onderricht dient echter occasioneel te zijn. Eene leesles, een dictaat, eene stijloefening, een problema kunnen de gelegenheid aanbieden, om een woordje te reppen over lucht en licht, woningen en kleederen, wasschen en plassen, spijs en drank; om aan te duiden wat er te doen staat in de omstandigheden, waar gemakkelijke en spoedige hulpmiddelen kunnen toegepast worden vóór de aankomst van den geneesheer. Kortom, de volksschool moet niet enkel haren heilzamen invloed doen gevoelen op den geest, maar ook op het lichaam. -
-
HO-
Reeds over achttien eeuwen, schreef Juvenalus: c Mens Sana, in corpore Sana eene gezonde ziel in een gezond lichaam, - en Proudhon zegde te recht: « La vertu est la santé de /'äme et la santé est la vertu du corps. » l),
ZELFOPVOEDING.
ZELFOPVOEDING.
In den « goeden ouden tijd », was het niet moeielijk zonder geleerdheid door de wereld te geraken. De geschiedenis meldt, ja, dat in de middeleeuwen de edelen het zich tot eer rekenden ongeletterd te zijn; zij waren er trotsch op zelfs niet te kunnen schrijven, en lieten de beoefening der wetenschappen gansch aan hunne onderhoorigen over. In onze eeuw staat het anders daarmede gesteld. "'ie thans geene opleiding met zijnen stand overeenstemmende genoten heeft, is een verstooteling in de samenleving. leder lid der maatschappij is verplicht zich bestendig te onderrichten en rondom zich heen te zien, omdat de wereld, het verkeer en de omgang der menschen het zoo willen. 'Vat men op school geleerd en ondervonden heeft, is heden niet meer voldoende en beantwoordt niet in genoegzame mate aan de eischen der samenleving. Ouder geworden, mag de mensch niet zonder zedelijke en verstandelijke ontwikkeling blijven, maar moet den wil en den moed hebben zijnen geest voortdurend te volmaken. Zelfopvoeding is iederen mensch noodzakelijk, om het even welken rang of stand hij in de maatschappij bekleedt. Hij die mildelijk door de fortuin is begunstigd en niet door de noodwendigheden des levens gedwongen wordt zich aan F.chameljken of geestesarbeid over te leveren, vindt in het
-
114-
werk zijner zelfopvoeding een heilzaam behoedmiddel tegen de verveling, welke den rijke zoo dikwijls bekruipt, en tegen de treurige eentonigheid zijner dagen. Die bestendige werking, welke hij op zichzelven uitoefent, heeft het vermogen zijne ledige uren te verlevendigen, nuttig en tevens aangenaam te maken. Den geleerde is zelfopvoeding insgelijks onontbeerlijk. {( Niet vooruitgaan is achteruitgaan, » z~gt een spreekwoord. Zal de geneesheer, die zich de moeite ontziet door gedurige zelfstudie op de hoogte te blijven der talrijke verbeteringen en nieuwe ontdekkingen op het gebied der heelkunst, zich in zijn vak volmaken"! Zal hij niet wezenlijk achteruitgaan en weldra weinig bekwaam zijn, aan de steeds grooter wordende eischen der maatschappij te beantwoorden "! Overigens zal de zelfopvoeding den geleerde steeds nieuwe wegen openen tot verbeteringen en uitvindingen van allerlei aard. Het staat vast, hoemeer de menschelijke geest geoefend en ontwikkeld wordt, hoemeer ook nijverheid en kunst zich in de maatschappij zullen uitbreiden. Menige kunstbron thans onbekend, zal nog ontdekt worden, naarmate het volk in \'erlichting, in achting voor zichzelf, in volharding toenemen zal. Ook de burger, de handelaar en de ambachtsman gevoelen hedendaags de noodzakelijkheid bestendig naar onderricht te sll'even en zich in hun vak te volmaken. De ambachtsman, die zijne snipperuren aan die wetenschap wijdt, welke met zijnen stand in de samenleving en zijne dagelijksche taak in betrekking staat, maakt zijnen geest vindingrijk en bekwaamt zich meer en meer tot zijn werk. De schrijnwerker 1 de
-
HlS-
meubelmaker" de metselapr, die het lijnteekenen kennen, hebben ontegensprekelijk op al de werkers van hunnen stiel, wien het aan die kennis mangelt, eene tastbare voortreffelijkheid. De behocftige, zoowel als de meer begoede, moet aan de voortvorming zijns geestes arbeiden. Is zijn leven onder stoffelijk oogpunt lastig, zelfonderricht zal het door verstandelijk genot verzoeten. Ook kan hij, met geduld en volharding naar zelfvolmaking voortstrevende, weleens tot eenen stand in de maatschappij geraken, die hem niet slechts aanzien en eer, maar zelfs fortuin schenken kan. Wij lezen, dat verreweg de meeste der beroemde mannen uit de werkende klas gesproten zijn en hunne grootheid slechts door eigen wilskracht en volharding crlangden. De geschiedenis leert ons, dat Demosthenes de zoon was van eenen smid, Virgilius, van eenen bakker, Horatius, van eenen vrijgemaakten slaaf, La Motte, van eenen hoedenmaker, HomerllS, vaneenen bedelaar, Christoffel Colomb, van eenen wolkaarder, Franklin, van eenen machinist, enz. Benjamin Franklin vooral was een toonbeeld van volharding en zelfstudie. Van c!~ne drukkerij uitgegaan, trad hij in onderhandelingen met Koningen en stichtte eenen staat, die nog steeds in geleerdheid, rijkdom, macht en aanzien toeneemt. Wie op onze dagen zijne blikken richt naar het jonge, doch vrije en vooruitstrevende Amerika, zal opmerken, dat die groote mannen, vol verstand en doorzicht, geroepen om gansch een volk, door hun wijs beleid aan te voeren, uit de laagste rangen der maatschappij gesproten zijn? James, Abraham Gadield, ~O· voorziuer der vereenigde
-
H6-
Staten, was de volmaakste type der u self made men '. - Hij was beurtelings hocveknecht, schipper, onderwijzer, leeraar, kapitein, generaal, rechtskundige,/ vertegenwoordiger, Senator en hoofd der groote Republiek. Dat arbeid en vlijt, wilskracht en volharding ook onder het Vlaam~che volk wonderen hebben verricht, zouden wij door talrijke voorbeelden kunnen bewijzen. Die geest van werkzaamheid onzer voorouders spreekt uit de leus « Labore et con$tantia », d. i.: door werkzaamheid en volharding, op het rijke Plantijnsch Museum, te Ant werpen, zooals uit de spreuk: « Prcelereunt et implItantw' », zij (de uren) vervliegen, maar er zal rekenschap van gevraagd worden - op het prachtige stadhuis van Middelburg, in Zeeland. « Slechts eene verheffing, ,. zegt Channing, Cl is er voo/' het menschelijk wezen, en dat is de verheffing van geest en ziel. Daarvan beroofd, is het onverschillig waar de mensch staat of wat hij bezit; daarmee begiftigd, steekt hij boven anderen uit, welke plaats hij ook in de wereld moge bekIeeden . Die verheffing is dezelfde voor den arbeider, als voor al andere menschen. Cl Menschenwaarde is niet verschillend voor verschillende klassen van menschen, maar een en dezelfde voor allen. De eenige verheffing van den mensch bestaat dan in de oefening, versterking en ontwikkeling zijner verstandelijke vermogens. » Voegen wij hierbij dat, hoemeer een volk zijnen geest door zelfopvoeding volmaken, zijne ziel verheffen zal, hoemeer gelijkheid er zal heerschen tussehen de verschillende bestanddeelen der maatschappij, hoemeer ook de verbroedering tusschen de volkeren aangroeien zal.
-
H7-
Zoodat de mensch van allen rang of staat gehouden is zijn verstand en hart te vormen en te volmaken. Schuldig is hij, die verzuimt zich te onderrichten en door zijn eigen toedoen in de onwetendheid verzinkt. « Licht, waarheid» moet ieders leuze zijn. Thans stellen wij ons de vraag, hoe de volk.sschool hare leerlingen bereiden zal, opdat dezen zelven het werk hunner opvoeding kunnen voortzetten. Den leerlingen lust tot leeren inboezemen, is .- denken wij - het eerste en voornaamste middel, om na de schooljaren de voortvorming hunner verstandelijke vermogens te verzekeren. Om den grond tot zelfstudie in de ziel des kinds te leggen, moeten wij alle droog- en dorheid wegnemen, die verveling en tegenzin voor het leeren doen Qntstaan, en het onderwijs aangenaam en aantrekkelijk maken. Daartoe staan honderden wegen open. De eentonigheid, de sombere tint, welke soms over de leerstof verspreid ligt, zal de verstandige onderwijzer wegnemen door klaarheid, levendigheid en warmte in het geven zijner lessen. Datgene, wat het kind met tegenzin doet, verricht het meestentijds slecht; daar de arbeid, voor welken het zekere gretigheid gevoelt, met meer gemak van de hand gaat en met meer nauwgezetheid volvoerd wordt. Dat is het geval bij kleinen en hij grooten. Een tweede middel is den leerling te doen begrij pen, hoe noodzakelijk heden ten dage eene degelijke opvoeding is, voor alle standen, om het even van welken aard. De wakkere onderwijzer zal dus alle gelegenheden te baat nemen om te
-
118-
doen uitschijnen, van welke onontbeerlijkheid het is voor den ambachtsman, de neringdrijvende lieden, den burger, zelfs voor den nederigen werker, in de zelfopvoeding niet werkeloos te blijven Hij zal den kindel'en aan het verstand brengen, dat eenieder zich in die wetenschap moet inwijden, welke met zijnen stand in de samenleving en zijne dagelijksche taak overeenstemt, Verder dient er nooit verzuimd te worden, den leerlingen voor te houden, dat de tijd, welken zij in de ~chool doorbl'engen, veel te kort is, om al de kennissen op te doen, welke hunne toekomst vereischt. Wat mede niet te misprijzen valt, om de kinderen tot zelfvolmaking aan te zetten, is, bij middel van voordrachten of voorlezingen hun het leven en streven te doen kennen van beroemde mannen, die aan zelfonderricht, aan eigene wilskracht en volharding hunne grootheid, hunne eer en hunne fortuin te danken hadden, Daartoe kunnen, onzes erachtens, het voortreffelijk « Sel! help D van Samuel Smiles; « Benjamin Frank/in, » door J. Mieheels; « Voorzitter Gn.rfield » door Emile De Laveleye; « Lieven Bauwens » door J. Van den Daele; en andere werkjes van dien aard goed te stade komen. Zeggen wij eindelijk, dat het lezen in hooge mate de bezorgdheid des onderwijzers vordert. Zijn de leerlingen, bij het verlaten der lagere school, in staat vlug te lezen en tevens te verstaan wat zij lezen - wij leggen nadruk op die laatste woorden - dan hebben zij den sleutel ter hand van vele wetenschappen, dan bezitten zij het heilzaamste middel tot verdere zelfvolmaking.
GOED SPREKEN EN GOED SCHRIJVEN.
Het is niet voldoende verstandig te denken, het waarom en daarom in zijnen geest te kunnen opsporen; men moet ook. bek waam zijn, om zijne denkbeelden juist en klaar, in eene gelouterde taal, mondeling en schriftelijk uit te drukken. Helder denken, goed spreken en goed schrijven, dat is ('n hoeft de drievoudige grondslag te wezen van alle volksonderwijs ; dat is het verheven doel, welk de school beoogen moet. De meeste onderwijzers zijn met gezonde, degelijke kennissen toegerust. Daartoe zijn ze geraakt, deels in de Normaalschool, waar de basis ervan min of meer stevig gelegd werd, deels door zelfstudie, voorbereiding der lessen en den omgang met geleerde personen. Zij denken verstandig en juist, maar hun gesproken en hun geschreven woord laten soms te wenschen. Zulks is te betreuren en berokkent aan het onderwijs veel nadeel. Iedereen weet het; op alle toonen is hel gezegd en herhaald geworden : « Het onderwijs moet aanschouwelijk zijn, of althans op aanschouwing steunen. » Die grondregel vloeit reehtstreeks voort uit de zielIeer; hij is goud waard; jammer dat hij zoo dikwijls over het hoofd wordt gezien. 'Vel haalt de onderwijzer mooie prenten en landkaarten,. goed gemaakte afbeeldsels, rijke verzamelingen, aardsoorten,
- noschelpjes, herbariums, enz. voor den dag; hij toont zelfs het voorwerp in natura; dat alles om den kinderen heldere begrippen te bezorgen over hetgeen er in de lessen voorkomt; hij geeft zich moeite genoeg; doch het eerste en voornaamste middel om aanschouwelijk te zijn laat hij dikwijls achterwege, namelijk eene zuivere, beschaafde taal. Eene keurige, ongekunstelde taal is, naar onze bescheiden meening, het begin van alle aanschouwelijkheid in 't onderwijs. Hoe wil de onderwijzer dat zijne leerlingen goed Ieeren spreken, als hij zelf er tegen opziet zijne denkbeelden juist uit te drukken; als hij de gewesttaal verkiest boven eene beschaafde, zoetluidende uitspraak. Goed voorspreken is tevens eene oefening van ortographie en stijl. Aan het spreken moet de lagere school, als stijloefening, groote waarde hechten. Wij zijn het eens met den NoordNederlandsehen paedagoog Rykens, als hij zegt:
-
t~l
-
dit niet alleen over het wezen der dingen, die hen omringen, lDaar ook over de voortbrengselen hunner verbeelding en over den inwendigen toestand van het gemoed. " Aan hem, die goed spreekt, kan men voor regel geven: « schrijf, zoo als gij spreekt. » Tol uwe leerlingen zegge.n: « Spreekt goed en zuiver, " als gij hel zelf niet doet, dal beteekent : « Luistert naar mijne woorden, doch volgt mijne werken niet. » Goed voorgaan doet goed volgen. Hebben wij steeds Seneca's(f) gulden regel voO!' oogen: « Longum iter est per:
prrecepta, breve et efficax 1Jer exempla.
II
Velen spreken slecht uit onkunde; andel'en daarentegen durven geene zuivere taal voel'en, omdat ze een gruwel hebben van het Hollandsch (lees Nederlandsch), of ook al, omdat zij niet graag voor pedanten doorgaan. Welhoe, gij bloost, als gij een foutje begaat in eene vreemde taal (iets dat zeer natuurlijk is), en aanziet het als eene oneer uwe eigene moedertaal, eene der welluidendste, der rijkste onder de levende talen, zuiver te spreken! Hij, die de gewoonte heeft juist te spreken, zal in den regel, ook goed schrijven. Een beschaafd menseh voert eene beschaafde taal en dit is ,'oorwaar het eabalistisch patois niet, hetwelk door zekere taal-pU/'tieularisten als het nee plus ttltm der talen wordt aanbevolen. Een onderwijzer, die in zijne school - ook daarbuiten, (I) Latijnsche philosoor.
9
-
122-
eene zuivere taal spreekt, boezemt zijnen leerlingen eerbied in. en voor de taal zelve én voorde leerstof, welke behandeld wordt. Betrekkelijk de goede uitspraak, zond de heer Inspecteur Devreese(l), over eenige jaren, eenen omzendbrief aan de leden van het onderwijzend personeel van het ö· ressort in 'Vest Vlaanderen. Daaruit nemen wij het volgende over: « De goede en zvivere uitspraak der taal is iets, waar de onderwijzer zieh ernstig en aanhoudellli moet op toeleggen, en waaraan hij zijne leerlingen zorgvuldig hoeft te gewennen. Eene fraaie en nauwkeurige spraak veredelt het gemoed en loutert het verstand der kinderen. Leeren dezen ter schole goed, niet dan goed spreken, dan zullen langzamerhand de wangeluiden en woordverbasteringen der plauelandsche taal uit het algemeen gebruik verdwijnen, en eindelijk geheel vervangen worden door de vloeiende vormen en harmonievolle klanken der beschaafde spraak. Zulks kan de school alleen teweegbrengen. " « Niets is oorstreelender dan eene zuivere uitspraak » zoo luidt het motto van de Uitspmakleer de)· Nederlandsche taal, door Ternest, een werkje, dat velen met vrucht zullen raadplegen. Hebben wij, in hetgeen voorafgaat, gewezen op het nut, op de hooge noodzakelijkheid voor den onderwijzer, in en ook builen zijnen gewonen werkkring, eene onberispelijke taal te voeren, niet minder onontbeerlijk mag het voor den leermeester heeten zijn best te doen, om eenen goeden schrijfstijl te erlangen. (I) Thans Hoofdinspecteur van het ressort Antwerpen.
-
125 -
Het is de plicht der school de kinderen zooverre te brengen, dat zij hetgeen ze helder denken, gevoelen en verrichten, volgens de regels der taal gepast en schriftelijk kunnen uitdrukken. Hoe zal de onderwijzer daarin slagen, wanneer hij zelf in het opstellen de taal als eene arme sloor behandelt? Als hij wetens of onwetens - feilen begaat tegen de eenvoudigste regels der spraakleer? Als hij zondigt tegen de woordenkeus en onze taal met bastaardwoorden en uitheemsehe wendingen doorspekt en ontsiert? Sommigen deuken niet in hunne taal, maar in 't Franseh, hetwelk in hunne voordracht overal doorstraalt en er noodwendig barbarismèn inbrengt. Anderen maken een al te willekeurig gebruik van de woorden; vandaar verkeerde uitdrukkingen, erbarmelijke woordensmederijen, enz. - En dan, alsof in onze schoone, rijke moedertaal geene synoniemen bestonden, worden dezelfde woorden en uitdrukkingen tol vervelens toe herhaald. Om eenen goeden stijl te verkrijgen, moet men zich vrij wat moeite getroosten; dat is eene voorwaarde 3i1U' qua non, waarvan niets kan ontslaan. « Een doelmatig middel, » zegt Lublink(l) de Jonge, « om eenen goeden stijl machtig te worden, is dat men veel en voornamelijk dat men de beste schrijvers leze; » - wij voegen er bij : « en bestudeere ». Inderdaad, goede voorbeelden zijn jn dit ~val van een ongeloofbaar nut. Gelukkig ontbreekt het hij ons, in iedere soort van stijl, aan geene uitmuntende letterproducten, waarvan men zich met vrucht bedienen kan. (I) Middelen Ier verkrUging !lan een en goeden stijl.
-
124 -
Edoch om meester in den stijl te "orden, is het niet voldoende zich enkel met het lezen van modelopstellen onledig te houden; die goede voorbeelden dienen ook nagevolgd te worden. Geen verdienstelijk schrijver heeft het zich ooit geschaamd naar zeker model te arbeiden - zulks kan en mag zijn - zonder zich daarom aan plagiaat schuldig te maken. Een derde vereisehte is, dat men zelf de handen aan het werk sla en zich in het schrijven oefene. Een ijverig onderwijzer, die zijn eigen welzijn en den voorspoed zijner school behartigt, zal geenen dag laten voorbijgaan, zonder zich, na de schooluren, te oefenen in t schriftelijk opstellen. Hier is voorzeker de pen de beste leermeesteres. « Stilus optimus discendi magister zegt de welsprekendste der Romeinsche redenaars (I). Velen ook getroosten zich niet eens de moeite hun opstel te herzien. Zij hebben groot ongelijk. « De beroemdste schrijvers» zegt David(2) « hebben hunne werken niet slechts herlezen, maar herschreven, ja meermalen zelfs, om er telkens nieuwe verbeteringen aan toe te brfngen ; en zóó is het, zóó alleen, dat de meesterstukken in de wereld gekomen zijn. (5) Hàtez-vous Icntement et, sans perdre courage, Vingt fois sur Ie métier remeltez votre ouvrage ; Polissez-Ie sans cesse et Ie repolissez ; Ajoutez quelquefois et souvent effacez. )I,
)I
(I) Cicero. (2) Ta~l- en letterkundige aClImerkingcll. -
(5) Boileau: " Art poétique, challt I er.
Yoorrede.
-
12~
-
Dienvool'tl'effelijken raad dienen wij te volgen. Wij eindigen met den hoogergenoemden Luhlink, den geleerden Amsterdammer, dil~ zich op muziek-, schilder- en teekenkunst en vooral op letterkunde toelegde en over dit laatste vak zeer lezenswaardige schriften heeft nagelaten : " Oefening beschaaft de kunsten, is en blijft eene waardige spreuk uit den mond der waarheid. Reden en ondervinding zijn hiervan de waarborgen. Gij mannen van naam en geleerdheid, strekt gij hier tot getuigen, hoe uwe onvermoeide vlijt, hoe uw onophoudelijke arbeid u die hebbelijkheid verwierf, om opstellen, waarin zich al de bevalligheden van den stijl vereenigen, voor den dag te brengen, met zoo weinig moeite, dat het den ongeoefenden ongeloofbaar moet voorkomen. En gij,jonge onderwijzers, die door het moeielijke van de taak, op het hooren van zoovele strenge regelen, mocht worden afgeschrikt, grijpt moed bij de overweging, dat bij de goden alles voor zweet te koop is; dat zij, die thans in 't koor der wetenschappen met de lauweren der verdiensten pronken, ook eerst den doornigen berg naar hunnen tempel moesten beklauteren; en laat dit u overhalen, om, elk naar zijne vermogens, elk in zijnen kring, waar het te pas komt, den bloei van kunst en geleerdheid, en dus ook, bij het verstandig denken, de bevallige welsprekendheid en eenen goeden schrijfstijl te bevorderen. »
ONDERWIJZER EN ONDERWIJS •
• Zij, die het volk op te yaeden hebben, moeten de rijplte, werkzaam.ste, knapste mannen der gansche natie zijn! » (DIESTII'W'IG).
Het ware zeker overhodig het gezag in te roepcn der beroemdste paedagogen, om de bewering te staven, dat de zucht naar studie cenen voornamen rang bekleedt tusschen de zedelijke hoedanigheden, waarmee de onderwijzer moet toegerust wezen. De zucht naar studie, het verlangen naar zelfvolmaking van wege den meester is het to be or flot IQ belt) van een degelijk onderwijs. De onderwijzer dient zijne lessen met zorg voor te bcreiden, zijne persoonlijke ondervinding te raadplegen en nict te vergeten dat er heilzame wenken te vinden zijn in warme schriften, zooals die, waarmede in de laatste jaren de kantonale boekerijen voor onderwijzers zijn verrijkt geworden. Wij meenen vooral te moelen wijzen op: « de paedagogische bibliotheek », door Versluys; « L 'éducation ill tellecluelle, morale et pltysique 11, door Herbert Spencer; « Emile ou de l'Education », door J. J. Rowsseau; « Traité des éludes », door Rollin; en quelques pellsées sur I'Educatioll », door John Locke. (1) Eerste vers uit de alleenspraak \'3n HamIet, eenen del' helden uit de meesterstukken van den onsterfelijken dichter SHAKESPEAR&.
-
127-
Is het voor den onderwijzer een plicht te weten hoe hij zijne lessen geven moet, niet mindrr wordt van hem gevergd, dat hij grondig kenne wat hij aan anderen heeft mede te deelen. Daarvool' is er vrij wat meer wetenschap noodig, dan er op het studiën-programma der lagere school vermeld staat. In stl'ijd met de leer van Jacotot, dat men ook onderwijzen kan hetgeen men zelf niet weet, denken wij - en gewis yelen met ons - dat de meester slechts datgene met vrucht voortIeeren kan, wat hij zelf volkomen machtig is. /( De onderwijzer onderwijst slechts zóó lang wel, als hij zelf wel medeleert ; hij arbeidt slechts zóó lang met jeugdige frischheid, als hij den jeugdigen geest in zich te behouden weet. (I) .. Overigens is het cene uitgemaakte zaak, dat de onderwijzer, ten huidige dage, ook eene verstandige meening moet kunnen uiten over zaken, welke strikt genomen, niet tot zijnen gewonen werkkring behuoren. leder boek, dat zijnen geesteshorizon uitbreidt, dat zijne kennissen versterkt en zijn gevoelen voor het ware, het edele en het schoone ontwikkelt, maakt hem ook 'bekwamer in zijn vak; dan zelfs wanneer dat boek niet bijzonderlijk voor opvoeders, maar voor eene gansch andere categorie van personen zou geschreven zijn. De studie van verdienstelijke werken is voor den jeugdigen onderwijzer als de aarde, die de tengere plant met levensvocht bedeelt; als het water, dat hare wortelen verfrischt en haren stengel versterkt; als de liefdevolle zonnestralen, die de bloemen openkussen en de vruchten doen rijpen. (t)
DIIi:STERWEG.
-
128-
Bij de keus en de lezing van boeken, houde de onderwijze,> meer van de qualiteit dan van de quantiteit; goede schriften dienen gelezen en dikwijls herlezen te worden. - «Multum l~ge"dum
non multa(f). »
Er wordt den onderwijzer aangeraden een klasboek te houden. Hierdoor verstaan sommigen de dorre, vruchtelooze opsomming der lessen, weike volgens de tafel van werkzaamheden, dagelijks moeten gegeven worden. In het belang van meester en leerling, dient - onzes crachtens - op het klasboek niet enkel het onderwerp van elke les te worden 'aangeteekeud, maar ook het plan derJes, in zijne groote lijnen, dat is: de verdeeling de,. leerstof, met aanduiding van leergang, leervorm, leermiddelen en toepassing op iedere les. Edoch daartoe wordt dagelijks eene ernstige voorbt','ciding gevorderd. Is het noodig stil te blijven bij de vele voordeeJen, welke eene zorgvuldige voorbereiding der lessen verschaft'? Te doen uitschijnen, hoe er de orde door bevorderd wordt't Hoe zij den meester met de leerstof dieper bekend maakt'? Hoe er zijne vOOl'dracht bij wint, in klaar-, bondig~ en aantrekkelijkheid 't " Ce que l'on coneoit bien s'énonce clairement, Btles mots pour Ie dire, arrivent aisémrnd 2). » Hoe er, in een woord, heel het onderwijs den weldoenden, zegenrijken invloed van ondergaat'? (Boek VJII, epe 9). Art poétique, chant 1er •
(f)
PLII\'IUS DE 10NGI
(2)
HOILEAU.
-
129-
Als een ordelijke koopman den ganschen dag, in zijnen winkel heeft gestaan, om te wegen en te meten, te koopen en te verkoopen, geld uit te geven en in te beuren, dan zet hij zich 's avonds neer, om zijne rekening te onderzoeken, die hem over den VOOl'- of den achteruitgang zijner zaken inlicht en om uit die ondervindingen af te leiden, hoe hij den volgenden dag zal te werk gaan, om den bloei van zijnen handel te handhaven. Ons dunkt, dat ook de opvoeder der jeugd zoo iederen avond eenige stonden diende te besteden, aan het onderzoek zijner rekening, en gewetensvol te overwegen wat er in zijne school, gedurende den verloopen dag is voorgevallen; hoe hij te moede is geweest, wat hij gedaan heeft voor zijne leerlingen, en hoe dezen te zijnen opzichte gestemd waren. Voorwaar, zoo eene rekening zou ongetwijfeld oneindig veel bijdragen tot de vorming van den meester en tO& de verbetering zjjner school.
-
t50-
RUST ROEST • • Rust roest ", een spreuk van groot gewicht, Waarin er vrij wat waarheid ligt. « Rust roest », een oude leuze, Die altijd helder klinkt En in een schild veel schoon er Dan adeltitels blinkt!
HET UURWERK IN DE SCHOOL. 'Waartoe dient het uurwerk, dat in de school hangt? Dat schijnt men niet altijd te weten, want heel dikwijls staat. het uurwerk stil. Een uurwerk, dat met zorg onderhouden wordt gaat juist en brengt orde in de school; orde is tijd, en tijd is
de stof waarvan het leven gemaakt is • • Rust roest 11, dat is waar voor het uurwerk, en .... voor den onderwijzer ook.
VAR IA.
SCHOLEN VOOR VOLVVASSENEN·
De meeste kinderen blijven voor goed uit de school, als zij hqn 1 '2 de jaar hebben bereikt. Aan boeken wordt er van dan af weinig meer gedacht, en zoo verliezen zij na korten tijd het beste deel der kennissen, welke zij in de school, ten koste van veel moeite en ijvcr van wege den onderwijzer en van niet minder stoffelijke opofferingen van den kant der ouders, hadden verkregen. Van die treurige waarheid was de heer Minister Alfons VandenPeerenboom overtuigd, toen hij in 1866 de adultenscholen in het leven riep. Het lag in zijne meening, dat de school voor volwassenen groote voordeclcn zou aanbieden, vooral in de landen, zooals het onze, waar de opvoeding der kinderen van den goeden wil der ouders afhangt. De leergangen voor volwassenen moesten de less'en der lagere school vervanqen, herhalen, hertemperen, uitbreiden, en volmaken. Met dat doel, zou er in de hoogere afdeeling, behalve de leerstof aangeduid bij artikel 6 der wet van 25 september 1842, ook teekenen, aat'drijkskunde, geschiedenis, gl'Ondwettelijk rccht en gezondheidsleer onderwezen worden. « Het betaamt» zegde de heer Vanden Peereboom in zijn verslag aan den koning « het betaamt, dat al de burgers
-
1:54 -
bekwaam wOl,tien, om met verstand hunne staatkundige rechten uit te oefenen. » Als eene onmisbare vollediging van Iwt adultenonderwijs, wees de achtbare Minister met nadruk op het nut van doelmatig ingerichte bibliotheken; bibliotheken, welke boeken bevatten die van aard zijn om de opvoeding der werkende klassen te bevorderen, en bij hen de liefde voor het vaderland en de nationale instellingen aan te vuren. Nademaal het onbetwistbaar is, dat de zedelijke en de stoffelijke welvaart van een volk in verhouding slaan met de gehalte van het onderwijs dat hem wordt toegediend, zoo rust op ons allen een heilige plicht het leeren , de zelfstudie aan te wakkeren, oveml en door alle tijden heen. De werkmanskringen, de maatschappijen van onderlingen bijstand en andere instellingen, die de verbetering van het lot der arbeiders behartigen, zouden daarom een edel doel beoogen, indien zij ook hunne zorgen wijdden aan het inrichten van leerrjangen, van bibliotheken en prijskampen voor volwassenen. Wij kennen eene maatschappij (I), die over een achttal jaren voornemens was eenen jaarlijkschen prijskamp uit te schrijven, t usschen de zonen en broeders en vervolgens ook tusschen de dochters en zusters van hare werkende leden. Om aan den prijskamp te mogen deel nemen, moesten de mededingers ten minste 16 en ten hoogste 18 jaar oud zijn. (I) Zij voert in haar schild: « Bl'oederlijke weldadigheid ", tclt ongeveer duizend leden en hezit eene bibliotheek, welke door hare ledcn druk wordt bezocht.
-
t5ö-
Het programma behelsde : een vlaamsch dictaat, de rekenkunde en het metriek stelsel, het opstellen van eenen brief, een vraagstuk van aardrijkskunde, een over de geschiedenis van België en een of twee vragen over de grondwettelijke rechten der Belgen. Prijzen, eervolle meldingen en getuigschriften van bekwaamheid gingen verleend worden aan de mededingers, die het vereischte getal punten zouden behaald hebben. Het getuigschrift moest den drager tot aanmoediging verstrekken, om te volharden in zijn goed gedrag en zijne verdere zelfvol-,: making en zou hem in vele omstandigheden eene kostbare aanbeveling wezen. ·Wij weten niet of de zilveren woorden der « Broederlijke weldadigheid» ooit in gouden daden overgingen. Hoe het zij; 't scheen ons een doeltreffend middel om de kennissen, welke in de lagere school verworven waren te doen gedijen; een heerlijk plan, dat zonder tegenspraak de sympathie onzer volksmaatschappijen ovel'waardig is. Wij zijn diep overtuigd dat hun tot de verwezenlijking. daarvan geen steun ontbreken zou.
GEDACHTEN EN APHORISMEN,
t.
Lycurgus, Plutarcus, ArisLOteles en al de grooten der ()udheid wat'cn overtuigd, dat de wetgever verplicht is geschikte regels vast te stellen voor de opvoeding der jeuge en die regels stiptelijk in beoefening te brengen. ~.
Als een koopman zonder eenige kennis van 't rekenen en boekhouden eene zaak begon, zouden wij medelijden gevoeler met zijne dwaasheid en ongelukkige gevolgen te gemoet zien . .- Indien iemand, zonder de ontleedkunde te hebben bestudeerd, als heelmeester optrad, zouden wij over zijnt' onbeschaamdheid versteld staan en zijne lijders bejammeren; maar dat personen de moeielijke taak der kinderopvoeding op zich nemen, zonder aan hare beginselen uit een lichamelijk, zedelijk of verstandelijk oogpunt ook maar te hebben gedacht, dat wekt noch verbazing over de daders, noch medelijden mei hunne slachtoffers. (Spencer.)
3. Eenige bekendheid met tie grondwaarheden der zielkunde is voor eene goede opvoeding der kinderen onontbeerlijk.
-
{S7 -
'Vat kan men verwachten, als de oplossing van een der duisterste vraagstukken - de opvoeding der kinderen()ndernomen WOI'dl door hen, die nauwelijks aan de beginselen hebben gedacht, waarvan zijne oplossing afhangt. Voor 't schoenmaken, 't huizenbouwen, voor 't besturen yan een schip of eene locomotief is een lange leertijd noodig. Is dan in vergelijking daarmee, de ontwikkeling van een menschelijk wezen naar lichaam en ziel zoo'n eenvoudige zaak, dat iemanu zonder eenige voorbereiding haar kan bewaken en leiden ~ Zoo neen - indien dic zaak zonder uitzondering ingewikkelder is dan eenige andere in de natuur, en de taak om ze Ie bevorderen, buitengewoon moeielijk, is het dan geene dwaasheid, zich niet op deze taak ernstig voor te bereiden ~ » Spencer.
4. Verheft en veredelt men de onderwijzers, zoo verheft en "eredelt men de natie; behandelt men ze gemeen, zoo worden ze gemeen, en door hen ook de hun toevertl'Ouwde jeugd, die weldra de natie zal uitmaken. Het bewustzijn der waarde en waardigheid huns beroeps mag in hen niet verloren gaan. Diestet'weg.
ö. De onderwijzer is geen zeeman, hij is een mijnwerk.er. Niet wind en baren dorm zijne zeilen zwellen, en de blikken der menschen zijn niet van uit de verte op hem gericht; hij arbeidt verborgen en ongezien in de diepte. Met den tooverslaf des geestes graaft tlij naar geestesbronnen, en waar hij 'die ontdekt, verblijdt zich zijne ziel. lJiesterweg. 10
158 -
6. Zonder eene nauwkeurige bekendheid met de zichtbare en tastbare dingen, moeten onze voorstellingen onjuist, onze gevolgtrekkingen valsch en onze onderzoekingen vruchteloos zijn. Spencer.
7. Breng afwisseling en leven in uw onderwijs. Bij de jongste leerlingen vooral, moeten de lesjes kort en bondig, warm en opwekkend zijn. - De les zal geëindigd worden, voordat het kind teekens van vermoeienis laat blijken. J. S-n.
8. Aan het natuurlijk verlangen des kinds naar afwisseling moet men gen'edelijk voldoen. Marcel.
9. Laat geene ledige plaatsen in uw onderwijs. - Bereid en geef uwe lessen zoodanig, dat ze als herhaling dienen van die van gisteren, en als voorbereiding tot die van morgen. J. S-n. 10. Het kind mag geen passief opnemer zijn van de waarnemingen van anderen. 't Is niet voldoende hem iets voor te zeggen, en hem iets te laten zien; het moet ook zelfwerken , zelfzoeken, de dingen hanteeren, ontleden en samenstellen. Onderwijs geene woorden maar zaken. J. S-n.
159 t1. Ga welgemoed, ijver- en hoopvol aan den arbeid, gelijk de zaaier, die vóór dag en dauw naar den akker trekt, terwijl het morgenrood een' hemelschen dag voorspelt. J. S-n.
12. Verschijn nooit voor uwe leerlingen, zonder behoorlijk ,'oorbereid te zijn voor uwe taak, althans zonder er rijpelijk over nagedacht te hebben. J. S-n.
15. Het is vooral op het gebied der opvoeding, dat kleine oorzaken groote gevolgen hebben kunnen. J. S-n.
u. Ondervraag uw geweten, wen uwe taak is volbracht. Onderzoek wat gij voor uwe leerlingen gedaan hebt, en hoe zij zich jegens u hebben gedragen. J. S-n.
HS. Heb al uwe leerlingen even lief. - Ondersteun de zwakken; prijs de sterken niet te veel. Handel nooit overijlend, wees nimmer opbruisend en liefdeloos. Wees rechtvaardig jegens de kleinen, in alwat ge doel; zij moeten overtuigd zijn, dat gij het goed meent met hen. " Bemint ge mij?» vroeg Mozart dikwijls, in zijne kinderjaren; en wanneer er hem dan - al was het slechts om te la'chen - ontkennend werd geantwoord, schoten zijne oogen vol tranen. J. S-n.
t40
1.6. Houd bij uw onderwijs steeds de toekomst uwer leerlingen voor oogen. - Vergeet niet dat het toekomend geslacht voor u zit en de maatschappij zal wezen, zooals gij ze vormen zult. J. S-n. t7.
Wees consequent : uwe daden moeten met uwe woorden overeenstemmen. Wat gisteren zwart was, zij heden niet wit. J, S-n.
18. \Verk zonder rust aan uwe zelfvolmaking. gaan is achteruitgaan.
Niet vooruitJ. S-n.
19. De stilte in de school mag niet gelijken aan de stilte van een kerkhof. Er moet eene gepaste stilte, eene opgeruimde, vroolijke stemming heerschen, eene warme opgewektheid die tot werkzaamheid aanspoort. J. S-n.
20. Evenals de natuur in den winter rust, om in het vool'jaar weer met nieuwe kracht te beginnen, zoo moet ook de mellsehelijke geest, na zekere inspanning, tot verademing komen, dewijl hij anders zeer spoedig geheel uitgeput zou raken. X ...
Ut 21. Eerbiedig uwe leerlingen; denk, wik en weeg voor gij iets verricht en doe steeds de gepaste dosis zout in het voedsel, dat gij hun toedient. X .•. ~2.
Doordringen wij ons goed van de gedachte, dat wij nooit te veel doen kunnen, om onze leerlingen tot de deugp. op te leiden en om hun het vervullen hunner plichten te vergemakkelijken. Alsdan zullen wij begrijpen, dat de verschillende leergangen der school, de rusturen, de spelen en wandelingen ons beurtelings gelegenheden moeten aanbieden, om het geweten des leerlings te verlichten, zijne kwade neigingen te verzwakken, de goede gewoonten te versterken, de liefde tot de deugd en den afkeer van de ondeugd in te boezemen, den wil in zijne toepassingen op het goede te oefenen en te ontwikkelen. A. J. Germain.
23.
De onderwijzer moet de ouders, bij de opvoeding van hun kroost, eene behulpzame hand bièden en zooveel mogelijk vergoeden, wat zij met of zonder hunne schuld, in onderwijs en tucht bij hunne kinderen verwaarloosd hebben. Ovérberg.
24. Beveel niet veel en doe het telkens na goed overleg; doch wijk van uw bevel niet af, als het gegeven is. - De fijnste
-
U2-
politiek, zegt men, bestaat in « pas tt'op gouverner ", dit is ook waar in zake van opvoeding. Jean Paul.
2!S. Hoe meer krachten in eene opvatting werkzaam zijn, hoe sterker de opvatting zijn zal. Dr Beneke.
26. Aanzetten, om uit eigen beweging te doen wat noodig, recht of nuttig is, ziedaar heel het geheim eener rationeele opvoeding. Stern.
27. Niets is gemakkelijker, dan wat eerst moeielijk was. Het verlangen moet voornemen worden, het voornemen krach/inspanning, en eene wakkere poging is meer dan duizend zuchten waard. Sam. Smiles.
28. Toon mij uwe school en ik zal u zeggen, wie gij zijt, en welke vruchten uw arbeid opbrengt. Kellner.
29. Slechts een goede meester maakt eene goede school, en als hij ontbreekt, dient al het overige slechts om een gepleisterd graf te vormen. Kellner.
30. De beste onderwijzer is hij, die vast overtuigd is, dat het lmis en de sc/wol moeten samenwerken en dat zijne persoon-
-
U5-
lijke pogingen strekken moeten om de huiselijke opvoeding ten dienste te slellen van de opvoeding der school. Kellner.
51. Het eiloof slingert zich niet rond cenen ijsberg ; langs den slam van den eik, die hem schaduw geeft, en tegen de stormen beschut, klautert het jeugdig en frisch ten hemel op. Kel/ner.
52. De eerste schooldag zij voor het kind een feestdag. - De onderwijzer make van zijne school eene aangename, gezellige verblijfplaats. Kellnm·.
55. Het strijdt met de regels del' opvoedkunde, van zoohaast het kind ter school komt, met de doode, koude letter voor den dag te komen. - De overgang van het. ouderlijke huis naar de Kellner. school moet zoo veel mogelijk ongevoelig zijn.
54. Hetgeen wij verrichten in het bijwezen der 'kinderen is een vruchtbaar zaad, waarvan de opbrengst onberekenbaar Kellner. zijn zal. 5~.
Met hart en ziel moet de onderwijzer verkleefd wezen aan zijn ambt. Datgene wat men niet met liefde doet. verricht men meestal slecht, en « de vruchten van zulken arbeid zijn noch den menschen, noch den Goden aangenaam ,. beweerden de Grieken. Kellner.
144
56. Hel grootste geheim eener goede school is stilte, als middel om de werkzaamheid te bevorderen. Pestalozzi(I).
57. Het is ongeloofbaar, hoe het volharden in zekere kleinig hêden, den opvoeder ten grondslag kan dienen voor hel bereiken van groote doeleinden. Pestalozzi.
58. Een schoolonderwijs, dat niet naar den eisch der menschclijke opvoeding de geheele ziel omvat en niet op de betrekkingen van het huiselijk leven gegrond is, zulk een onderwijs is in mijue oogen niets anders dan eene kunstige methode, om het menschdom te misvormen. Pestalozzi.
59. Dat mijn hart met het hart mijner leerlingen is samengegroeid; dat hun geluk mijn geluk en hunne vreugde mijne vreugde is, zulks moeten zij van 's morgens tot 's avonds, ieder oogenblik, zien op mijn voorhoofd en lezen op mijne lippen. Pestalozzi.
40. De landman- leert zijnen os kennen, om hem te mennen. Om den mensch goed te besturen, moet men hem ook leercn kennen. - Men dient te weten hoe hij zich ontwikkelt en wat er noodig is om hem te versterken, te bevredigen en te volmaken. Peslalozzi. (I) Geboren te ZUl'ich, den 12n Januari 174(j; gestorven te lll'augg, den 17 D Februari 1827.
14B 41.
De vorming van den mensch vindt hare wrllen in de natuUl' zelve; ook dáár liggen krachten verborgen, die de ontwikkeling der vermogens bevorderen. Hij die zich vormt naar de wetten van zijne natuur, is op den weg der waarheid en des geluks. Pe6talozzi.
42. De familiekring is de plaats, waar de mensch zijne beste ontwikkeling ontvangt. De huiselijke haard is de school der menschheid. Pestalozzi.
43. De natuur ontwikkelt te gelijkertijd al onze vermogens. De kunst, welke de natuur ter hulp komt, moet derhalve de vermogens harmonisch ontwikkelen, ten einde hunne krachten. in evenwicht te houden. Pestalozzi.
44. De vorming der vel'mogens van den mensch geschiedt op eene onmerkbare, progressieve wijze, krachtens eelle behoefte tot werkzaamheid, welke in die vermogens besloten ligt. Pestalozzi.
4ti. In de oefening vindt de natuur het middel om onze zielskrachten te versterken. - Het is dus de taak van den opvoeder daartoe de geschikste oefeningen op te sporen.
Pestalozzi. 46. Aangezien al ons weten en kennen ontstaat dool' de werking
-
U6-
onzer ziel op de dingen, welke ons omringen, zoo volgt daaruit dat de AANSCHOUWING (anschauung) de bron is van de wetenschappen welke wij bezitten. De opvoeder kieze dus de aanschouwing tot grondslag van gansch Zijll onderricht. Zijne lessen blijven op aanschouwing steunen, totdat het verstand sterk genoeg zij~ om zich zonder veel inspanning te verheffen, tot de abstracte begrippen, die voortvloeien uit de kennis zelve, welke wij door de aanschouwing verworven Pestalozzi. hebben.
47. De studie der talen moet aanvangen met de moedertaal.
ComenÎus(t). 48. Er zijn menschen, die scherpzinnig, leerzaam, volgzaam en meer dan anderen voor de studie geschikt zijn; men behoeft hun slechts het voedsel der wijsheid aan te bi,eden. Men drage alleenlijk zorg, dat zij zich niet te veel haasten, om te beletten dat zij vóór den tijd vermoeid, afgemat en onvruchtbaar worden. - Anderen zijn scherpzinnig, maar langzaam, ofschoon gewillig., Dezen hebben niets noodig dan de sporen. Eene derde categorie van menschen, zijn scherpzinnig en leergierig, doch tevens weerspannig en onbuigzaam. Op wezens van dat slag heeft men het in de school gewoonlijk niet; men wanhoopt aan hunne verbetering; evenwel worden (t) Geboren te Niwnitz (Moravië) in tä92, gestorven te Amsterdam, deo Hl November t671.
-- 147 zij doorgaans de grootste mannen, als men ze op de rechte Comellius. wijze behandelt.
49. Wilde veulens worden de beste paarden, als ze maar goed Comenius. opgepast worden.
50. Het onderwijs weze progressief en kome overeen met de toenemende krachten der verstandelijke vermogens. Comenius.
Het is niet voldoende dat de kinderen verstaan, zij moeten ook hunne gedachten behoorlijk leeren uitdrukken en Comenius. bewerkstelligen hetgeen zij geleerd hebben.
!:S2. :Niet de schaduwe der dingen, maakt indruk op de zinnen en de verbeeldingskracht, maar de dingen zetven. Daaruit volgt dat het onderwijs moet gesteund zijn op wezenliJke aanschouwing, en geenszins op eene woordelijke beschrijving. Eerst oefene men de zinnen, dan het geheugen, daarna het verstand en ten slotte het oordeel. Comenius.
!:Ss. De opvoeder moet zich bovenal met de ziel des kinds bezighouden; doch de opvoeding van zijn lichaam is ook van Locke(I}. groot belang. (I) Geboren in Wrington, bij Bristol, in f652 en gestorven den 28 October 170'.
148 !)4..
De menschelijke geest kan maar een zeer beperkt aantal denkbeelden te gelijk vasthouden j het is dus zeer gelukkig, dat wij eene bergplaats voor de overige hebben, namelijk « het geheugen ~ . Locke. ~m.
Groote strengheid bij 't straffen sticht in de opvoeding meer kwaads dan goeds, en ik geloof, dat onder gelijke omstandigheden, de kinderen, die het meest getuchtigd zijn, zelden de beste menschen worden. Locke.
;56. Vermijd het verbalisme, dat is :« het veel en luid spreken •. - De wetenschap mag den leerling niet ingepompt worden. - Laat hem zaken zien, kiezen en onderscheiden. Wijs hem den weg aan of laat hem dien zelf vinden. Oordeel uver de vruchten, welke hij uit uwe lessen getrokken heeft, niet naar de getuigenis van zijn geheugen, maar wel volgens de daden.zijns levens. Hetgeen het kind heeft geleerd, moet het op hondel'd manieren kunnen werkstellig makel], Zoo zult gij ondervinden of het uw onderwijs grondig begrepen heeft. M ontaigne (I).
ö7 . .Alles dient eerst'in de moedertaal geleerd te worden. Wol{gang Ratich.(2) (I) Geboren te Perigord, den 28 september Hi55, gestorven te Bordeaux,. den 15 september Hi92. (2) Geboren te WIlster (Holstein) in Hi71, gestorven in 165:i.
149
!Ss. Doe niets van buiten leeren. Het memoriseeren strijdt tegen de natuur en de rede. Men mag aan het geheugen enkel datgene toevertrouwen, wat er inkomt langs den weg Wolfgang Ratich. des verstands.
59. Studeer vooreerst het voorwerp op zieh zelf, en onderzoek daarna de wijzigingen, w~lke het ondergaan kan. Bij het aanleeren eener taal, hijv., zal er kennis gemaakt worden met hel stoffelijke der taal, alvorens tot de studie del' spraakleer over te gaan. Wolfgaug Ratich.
60. In het onderwijs moet alles berusten op de ondel'vinding en de opmerkzaamheid. IC Per inductionem et experimentum omnia. » Wol(gang Ratiéh. 61.
Orde en tucht worden hoofdzakelijk bevorderd door het goede voorbeeld des meesters. Fénelon( I).
62. De opvoeding des kinds moet zeer vroeg beginnen. In de eerste jaren ontvangt de ziel de diepste indrukken. Fénelon. (I) Geboren in f6/S1, op het kasteel van Fénelon, in Perigord, gestorven den 7 januari 1mi.
HSO
63. De vrouw heeft plichten te vervullen, welke de grondslagen uitmaken van ganseh het leven. Zij bestuurt of ondersteunt het huisgezin, regelt er zelfs de onbeduidendste zaken en beslist over alles wat het menschdom het innigst aanbelangt. Fénelon.
û4. Nimmer zal de meester straffen in een oogenblik van grammoedigheid. Hij zal zich de woorden herinneren, welke Socrales richtte tot eenen slaaf waarover hij te klagen had : «Indien ik niet gram was, zo'u ik u behandelen zooals gij 't verdient. » Fénelon.
6ö. Alles is in alles. -
Tout est dans tout.
Jacotot(t).
66. Alle menschen hebben een' gelijken verstandelijken aanleg en kunnen dus allen evenveelleeren, als ze maar willen. Tous Jacotot. les hommes ont une égale intelligence.
67. Wees spaarzaam met uwe uitleggingen; stel vertrouwen in de ontluikende krachten des kinds, oefen zijn geheugen en zijnen wil; steun de regels op voorbeelden en de voorschriften Jacotot. op concrete feiten.
(I) geboren te Dijon in 1770, gestorven te PariJs, in 1840.
HH (iS. Hel is in de eerste jaren, dat de grond, voor de geheele levensvorming moet gelegd worden. Fröbel (I).
69. Niet het onderwijs kan den geest van het jonge kind opwekken en'ontwikkelen, maar wel de bezigheid, die met zijnen aard overeenstemt. - Het kind moet spelen. Fröbel.
70. De kinderen zijn mijne leermeesters geweest.
Fröbel.
71. De school of liever de kindertuin moet het kind niet alleen bewaren, maar ook door gepaste bezigheden zijn verstand ontwikkelen, zijn hart vormen, zijn lichaam versterken, zijne zinnen oefenen en hem, langs practische wegen, met de natuur bekend maken, .zoodanig dat het op lateren leeftijd zich zelf zij. Fröbel.
72. Het toekomend geslacht zit voor den onderwijzer op de schoolbanken. Dat geslacht is als de aarde in de lente; 't wacht slechts op den zaaitijd. Maar van de zaaiing hangt de oogst af, de oogst voor eeuwen misschien. Een woord, dat in 't jeugdig harte valt, geeft daar wellicht eene richting aan voor 't geheeIe leven, ja soms voor duizende levens daarna. Want de gedachte is oneindig; zij telt hare nakomelingen tot in hct duizendste lid, tot aan het einde der dagen. M. Leopold. (I) Geboren te Oberweisbach, in Thüringcn, 1782. - Gestorven in 18112.
KINDERSPROOKJES EN KINDERPOEZIE.
« Niets schijnt mij meer onpaedagogiseh» zegt Kellner dan aanstonds in de eerste schooluren, onze pas binnengekomen kleinen met de vreemde, do ode letters Ie gemoet Ie treden. In plaats van de kinderen doelmatig uil het ouderlijke huis in de nieuwe betrekking over te brengen; in stede van ze aangenaam tot opmerkzaamheid aan te spOl'en, komt men ze lastig vallen met koude letters, die met het leven in den vroegeren kring niets gemeen hebben en daarbij den ongeoefenden zinnen groote moeielijkheden opleveren. Is er dan niets anders, waarmee de meester aanvangen kan, dan met dat ABC? Ik zou 't voor veel natuurlijker houden, als hij. den sehuehteren kleine moed tot spreken inuoezemde en zich dus vol vaderlijke toegevendheid en vriendelijkheid vooreerst met hem over de school onderhield, en hem vele dingen, die hem omringen leerde noemen. Ik zou mij verheugen zoo hij de kleinen tot slot, onder de levendige, aangename indrukken eener werkelijk kinderlijke vertelling Ilaar huis liet terugkeeren. Maar zulks veronderstelt eenen flinken meest~r met eenen kinderlijken zin en een open harl •• Kinderen hooren zoo graag vertellen, en vertellen zeI ven voort wal zij uit den tnond van ouderen hebben opgevangen. De grootste geleerden, de diepste denkers herinneren zieh met dankbaarheid en liefde de vertelsels, welke zij «
-
'lts;) -
in hunne kinderjaren gehoord, of waarmede zij op lateren leeftijd, de harten hunner kinderen geboeid hebben. Tusschen de tranen, welke Victor Hugo stort bij het heengaan zijner oudste dochter, lacht nog eene liefdevolle herinnering aan het genoegen, dat zijne vertelsels aan zijn klein auditorium verschaften. Le soir, comme elle élait l'ainéc, Elle me disait : Père, viens! » «
« Nous allons t'apporter la chaise, Conle nous unc hisloil'e, dis! El je voyais rayonner d 'ai se Tous ces regards du paradis. »
Hel heugt ons nog zoo goed, hoe wij aan grootmoeders lippen hingen, hoe hel voor ons kermis was, wanneer die goede vrouw, voor den honderdsten keer, verleIde van de looze streken van Reintje den Vos(i) en de honigliefhebberij van Bruintje den Beer(I); hoe wij dan, na het gestereotypeerd rijmken : « En er kwam e varken met 'nen langen snuit, En 't vertelselken is uit. D
ons teergeliefd grootje dankbaar omhelsden, met de plechtige belofte van braaf te zjjn. Nooit zullen wij vergeten, hoe aangenaam wij vel'rast (i) Uit • Reinaart de Vos ., een episch Cabelgedicht, een meesterstuk onzer lettel'kunde, waarvan de eerste gedrukte uiIgave in Nederduitsche proza verscheen in U79, en sedert dien;'in meest alle talen overgezet werd. De c Ri'lorie van Reinaert den Vo•• werd vroeger als leesboek in de scholen gebezigd.
11
-
154-
werden, toen wij later het dierenepos in handen kregen, en daarin de kennismaking van grootmoeders vertelseltjes hernieuwden. Hadden wij tegenspoed gehad op de knikkerbaan, was de pees van onzen boog gesprongen, was de pijl verloren gevallen of hadden wij, op den driesch, vruchteloos gepoogd den vlieger te doen opgaaQ, dan kwam een sprookje van groot· moeder onze droefheid stelpen en ons een hart onder den riem steken . • liet vertelsel is zelf een kind, het is de jongere zuster der Poëzie; zooals deze is het een Mädchen aus der Fremde; dat de kinderen te gemoet komt en hun zijne liefelijke geschenken uitdeelt (t). ,. Een goed vertelsel werkt heilzaam op het verstand en op het /lart. Maar dan wijde d.e verteller zijne zorgen aan de keus van het onderwerp, en \Veze eenvoudig, duidelijk en klaar in zijne voordracht. De stof van het sprookje moet van aard zijn, om den jeu digen toehoorders wezenlijk belang in te boezemen, zij moet door hen gemakkelijk kunnen verwerkt worden, en de moraal dient er ongedwongen, natuurlijk uit voort te vloeien. De verteller weze eenvoudig in de rangschikking der stof; eenvoudig in" de voorstelling van die stof aan de verbeelding der kinderen, wier oordeel nog zoo weinig ontwikkeld is. • Om duidelijk' en klaar te zijn » zegt L. Leopold • dient men geheel meester van de stof, geheel van de waarde dier stof doordrongen te zijn; men moet zelf alles duidelijk voor (t) Julius Klaiber : " Da, Märclilffl, ut.d die kindlit:he Phanta,ie, •
-
HH:i-
zich zien, om dat alles duidelijk voor de oogen der kinderen te kunnen brengen. Eene geschiedenis moet voor het oog van den verteller haar geheel beloop nemen; dan eerst kan hij zijne leerlingen met zich vereenzelvigen, om ze als door zijne eigene oogen met dezelfde klaarheill en duidelijkheid te doen zien. » Met heldere, levendige kleuren moet de verteller zijne tafereeltjes malen en licht en bruin aan zijne voorstelling weten te geven. De helden van het verhaal moeten in hunne eigenaardigheid sprekend, wandelend en handelend optreden. Door eenvoudigheid, klaarheid en duidelijkheid, wordt men aanschouwelijk en aantrekkelijk; doch vooral door den toon, die met den aard van het onderwerp overeenstemt. Hoogdravende, diepzinnige uitdrukkingen worden in eene vertelling zorgvuldig ter zijde gelaten; de vorm. moet vorm blijven en geene SLOf' worden. " Si l'insLituteur sait vivifier ses explications; s'it sait par un langagc affcctueux et sympalhique, les faire pénétrer jusqu'au fond du coour. les maximes d'honneur et de vertu qui les résument se graveront facilement dans la mémoire, et les enfants s'en souviendront lorsqu 'ils se lrouveront un jour en face des devoirs de la vie (I). » Wij komen dus tot het besluit, dat het vertelsels vertellen eene voorname rol vervult in de opvoeding der kinderen; dat de sprookjes behooren tot de kunst van moeder en v.ader te zijn, lot het talent der onderwijzers bij hun heilig werk van vorming der opkomende geslachten (2). I
(I) Studiën-programma gevoegd bij het ministeriëel besluit van 20 Juli 1880' (2) Met vrucht kunnen geraadpleegd word én : " Kinder- unà Hau3-
-
1;)6 -
Is een gepast sprookje bij kindel'en immer welkom, niet minder houden zij van het opzeggen van gedichtjes, die onder het opzicht van vorm en inhoud met hunne natuur overeenkomen, « De kinderpoëzie moet van dien aard zijn » zegt De Genestet oc dat ze iets liefelijks, iets geurigs, iets heiligs behouden mag, ook voor den jongeling, ook voor den gevormden man; ze moet, als men drie, Heen zesmaal tien is geworden en de haren beginnen te grijzen en de strijd des levens is bang geweest, nog het harte stemmen, weer kinderlijk en goed en vertrouwend. » Wie onzer denkt soms niet met welbehagen aan " Jantje zag eens pruimen hangen l l , aan" Kornelis had een glas gebroken., en andere gedichtjes, die wij in onze kinderjaren, volgens het zeggen van ouderen, zoo « schoon declameerden », en waarmede wij te huis en in de school, op de prijsdeeling en bij het schoolbezoek der overheid, zooveel « succès » behaalden. In het studiën-programma der lagere gemeentescholen, van 28 December 188~, wordt het kunstmatig opzeggen van vooraf uitgelegde dichtstukjes warm aanbevolen. Wij acht(m het niet noodig uit te weiden over de vele voordeelen van dergelijke oefeningen, op het gebied der verstandelijke en zedelijke opvoeding.
märchen • van Gultlltlj • Da. Buch der 'chölisten Kinder- und Volksmärchen », door LAUSCH ; ~ Neue Märchen » door AltIÉLlE GODIN; A nder.ens vertellingen; de ,prookjes van J. J. A. GOUVERNEUR; Grootmoeder. vertelboek van SABBE en VERltIAST ; verhalen voor kinderen door VIRGINIE LOVELINGj Kindervertellingen, door GEIREG.lT.
-1ä7 Met het oog naar dit doel, is de keus der gedichtjes ecne zaak van groot belang, en mag er met het vanbuitenleeren en het opzeggen dier stukjes slechts dan aangevangen worden, wanneer de kinderen over vorm en inhoud de noodige verklaringen hebben bekomen j en er de zedelijke strekking goed van begrijpen.
UITTREKSELS DER BEOORDEELINGEN OVER
«
FABELEN EN ANDERE KINDERGEDICHTJES('l.
I)
I.
Een boek schrijven voor kinderen, maar een dat deugt, is moeilijker taak opvatten, dan velen wel bevroeden. Immers, jeugdige lezers zijn op hunne wijze zoo kieseh, zoo moeilijk te bevredigen. Wat hun wordt aangeboden, verlangen zij zoo aangenaam en prettig, dat het geen gering talent verraadt hen· weten te voldoen. Daartoe wordt een warm kinderlijk hart vereiseht, hetwelk al hun wel en wee meegevoelt, een blijden zin voor al wat hun belang inboezemt, eene volledige bekendheid met hunne gedachten en handelingen. Welnu, al die hoedanigheden bezit de heer Stinissen in ruime mate; zijn werk bewijst het op elke bladzij, en de lezers der ~ Toekomst» hebbt'n dikwijls genoeg gelegenheid gehad ze te waardeeren . De schrijver verdeelt zijn werk in « Fabelen» en « Gedichten. en leidt beide met eene nette opdracht aan zijne leerlingen in.
(t) Een bundel kinderpoëzie, van JACOB STINISSEN, door den Verbeteringsraad van het Lager Onderwijs en door Koninklijk besluit van 27 Januari t881, aangenomen voor prljNeelingen en 'chooIbibliotheken.
-
160-
Wij kunnen niet zeggen hoeveel genoegen ons die versjes schonken. Dat alle kindervrienden zich het boek aanschaffen, en zij zullen als wij getroffen worden door den juisteu toon, welke overal wordt aangeslagen. Hier geene belachelijke brave Hendrikken, noeh gemaakt ondeugende Roosjes; geene zoetsappigheid, noch gewrongen moraal. Alles is hier waar en frisch en nieuw, kortom vol natuur. De onderwerpen zijn met smaak uit de kinderwereld gekozen, en de vorm is de eenvoudigheid en naïefheid zelve. Welke knaap zal niet fier wezen, gedichten te mogen opzeggen als: De Vuurpijl en de Starren, Mijn Land, enz.! En welk meisje gaat niet pronken met c De kleine Bloemhof, De Bron en
Sinterklaasfeest?
(De Toekomst, tijdschrift voor opvoeding en onderwijs).
11. Een kort gedichtje, lief en vloeiend, Verkwikt het hart en voedt den geest; Ook weet ik wel bij ondervinding Dat ge allen gaarne dichtjes leest. » Aldus richt de schrijver - als echte schoolman - zich vóóraf tot zijne leerlingen. En de versjcs, die hij daarbij den kleinen aanbiedt, zijn inderdaad « lief en vloeiend »niet alleen, maar tevens zinrijk en zedeleerend. Daarbij is nagenoeg alles wat in zijn bundeltje voorkomt, in lossen, licht bevattelijken trant geschreven, zoodat het wel geen twijfel lijdt of deze c Fabelen en andere kindergedichtjes » zullen zonder moeite den weg tot het kinderhart vinden. Daar hebben wij b. v. onder de eigentlijke Fabelen, het onzen lezers niet onbekende stukje de c PottJloernen, .. verder de « bladeren en de wind, » c twee vogelnestjes » en « twee vogel-
-
161 -
tjes, » waarvan het laatste ons nog het best beviel. In allen ligt natuurlijk het noodige zedelesje voor kleinen, ook wel voor groote kinderen. Voor deze laatsten zijn bepaald « Dog en K etting » en het naar 't Engelsch bewerkte « Ever en Ram » bestemd. Ongedwongen en natuurlijk vloeit bij Stinissen de zedeles uit de vertelde fabel voort. Op de Fabelen volgt eene reeks andere kindergedichtjes, die wij met evenveel genoegen hebben gelezen. Alleraangenaamst weerspiegelt zich het kinderleven in « LeentJe » « Smterklaasfeest,» «Lui zijn, » « Mijn knij[je » en het zoo lief geschilderd tafereeltje « Speelgued. » In andere stukjes weet de dichter op zeer gelukkige wijze bij zijne jeugdige lezers liefde voor het schoone der natuur op te wekken. Wij gelooven dat de heer Stinissen zich, over 't algemeen, zeer gunstig als kinderdichter heeft doen kennen, ja, dat hij zich door deze uitgave, tegenover School en Literatuur even verdienstelijk heeft gemaakt. (De VlaamBclte Kunstbode ) Maalldelijksch tijdschrift ;voor kunsten, letteren en wetensehapperl.
lU.
De titel van het werkje « Pabelen en andere kindergedich'des. duidt genoegzaam aan, dat de inhoud niet voor geleerden is bestemd, maar nut en genoegen wenscht te stichten in diç zorglooze, rijke kinderwereld, wier lusthoven sedert lang achter ons gesloten zijn. Waren wij er eenmaal trotsch op de kinderschoenen te zijn ontwassen en hebben wij slechts een' medelijdenden glimlach voor die kinderlijke eenvoud voor wie een vlinder en een zeepbel een schat uitmaken - tot haar af te dalen om er als een
-
162 -
welkome gast te worden geroemd - dàt is niet ieder gegeven. Vele schrijvers van vroeger en later tijd hebben aan dat doel hunne beste krachten beproefd - doch slechts aan enkelen mocht het gelukken dat doel te bereiken. Immers de rechte kindertoon is zoo moeielijk te treffen - men vervalt zou licht tot het kinderachtige of dicht den lieven kleinen gedachten toe en legt hun woorden op de lippen, die in hunne wereld vreemd zijn. Eenvoud, ongekunstelde uiting van gevoel en denkbeelden, kinderen eigen, deze zijn de voorwaarden door welke een kinderdichter zijne pogingen bekroond zal zien. Dat de heer Stinissen daarvoor aanleg heeft, getuigt menige bladzijde zijner fabelen en gedichtjes, en ware het niet onbescheiden de aangeboden plaat.sruimte tc overschrijden - wij zouden gaarne vergunning hebben gevraagd enkelen daarvan tot eene proeve te mogen afsehrijven. Het zal ons verblijden, te vernemen, dat het werkje een ruim gebiet hebbe gevonden. (Nederlafld.chc Dicht- en KlI.n,tlialle).
IV. Indien men de dichtkunst vergelijkt met een veld vol door'len en hinderpalen, dan mag men er wel bijvoegen dat er door dit veld vele paden loopen, waar het doorniger is dan op andere. Het pad der c: Fabelen en K indergedichtjes » i~ ongetwijfeld het minst gebaande van allen. Toch komt het vrij goed betreden te worden, door den heer Jaeob Stinissen, van Kortrijk. In zijne c: Fabelen en Kindergedichtjes » heeft de schrijver bewijzen gegeven van zaakkennis en aanleg om het zeer verre te brengen. (<< De Halle/oren, • maandblad voor letteren en wetenschappen).
-
163 -
v. Sedert eenige jaren van hier werd er zeer veel voor de schoolliteratuur gedaan. Het werkje van den heer Stinissen moeten wij onder de verdienstelijkste gewrochten van dien aard rangschikken. De schrijver richt zich als echt schoolman tot de kindcl'en, voor wie hij geschreven heeft. Het komt hem uit het hart, en die teedere, vaderlijke toon zal ook tot het hart der kinderen doordringen. Hoeveel zedelijke waarheid, hoeveel philosophic ligt er niet opgesloten in het « Te hoog, te laag, 't i.~ beide slecht » van de fabel • Twee vogelnestjes » ? Hoe innig kinderlijk is dat niet voorgesteld? La Fontaine heeft: « Le Renard el les Raisins » geschreven om ons te leeren, dat wij niet te hoog mogen springen; - maar heeft hij gelijk Stinissen geleerd, dat wij ook niet moedeloos
omlaag mogen zinken? Dit fabeltje durven wij een echt parelken heeten; wij zouden er nog menige van zulke waarde in den onderhavigen bundcl kunnen aanwijzen. Op de zinrijke en de zedeleerende fabelen, volgt eene reeks kindergedichtjes, die eenieder met evenveel genoegen zal lezen, en met voordeel door de kleinen van buiten doen leeren. Nemen wij « Leentje • - wij denken dat mcn moet moeder of vader zijn, om het dirpe schoon van dit stukje te begrijpen en te genieten. De gedichtjes van Stinissen vinden wij als kinderpoëzie rl·in en edel van opvatting - lief en frisch van vorm en behaaglijk, zinrijk en zedeleerend van inhoud. De ernstige studie, welke A. J. Cosyn, Hoofdredacteur van den Vlaamsehen kunstbode, over dit werk geschreven heeft, staaft in alles de beoordeeling. die wij hier komen uit te spreken. Het Staatsbestuur heeft niet geaarzeld dit werkje, om
-
164-
zijnen voortreffelijken inhoud, te begunstigen. Op voorstel van den Verbeteringsraad van het lager Onderwijs, keurde een koninklijk besluit van 27 Januari 1881 hetzelve goed, om op de lijst der bibliotheken te staan, en voor de prijsuitreikingen te dienen. Wij bevelen dit werkje aan alwie de reine poëzie bemint en in 't bijzonder aan onze geëerde ambtgenooten, die er voor hunne leerlingen groote vOOl'deelen zullen uittrekken en er bij de lezing een geestverkwikkend kunstgenot in zullen vinden. (, De V olklschool " maandschrift ter beyordering nn Onderwijs, Opvoeding en Vlaamsche letterkunde).
Bij de voornaamste boekhandelaren zijn verkrijgbaar
FABELEN EN ANDERE KINDERGEDICHTJES, DOOR
JACOB STINISSEN, een bundel in-8°, schoon papier, t 04 bladz.. door den Verbeteringsraad van het Lager Onderwijs en door Koninklijk besluit van '1.7 Januari 1881 aangenomen, voor prijsdeelingen en schoolbibliotheken. . . . . . I fr.
OM EERLANG TE VERSCmJNEN, VAN DENZELFDEN SCHRIJVER:
GEDICHTEN VOOR HUIS EN SCHOOL. 201718_022 stin001 geda01 " en onderwijs Gedachten over opvoe d mg