Leonard Geluk - Ankie Verlaan - Pim Breebaart - Simon Steen - Mehmet Cerit - Paul Schnabel - Maurice Crul - Niek Jan van Kesteren - Kete Kervezee - Sjoerd Slagter Jos Leenhouts - Ad de Graaf - Jan Anthonie Bruijn - Ingrid van Engelshoven - Jack Biskop - Ton Notten - Dick Middelhoek - Erwin Groenenberg - David Pinto - Martha Montero-Sieburth
de
Cascade
Opinieblad van Stichting Cosmicus. Juni 2012. Jaargang 9
Met het oog op 2025... Leonard Geluk over het mbo:
“Het meest spannende onderdeel van het onderwijs!”
de
Cascade
www.cosmicus.nl Uitgever Stichting Cosmicus Hofplein 33 3011 AJ Rotterdam Redactie I. Elmaagac A. M. Meerkerk S. Mertowidjojo G. Uslu
Hoofdredactie
Met dank aan: Leonard Geluk, Ankie Verlaan, drs. Pim Breebaart, mr. Simon Steen, Mehmet Cerit, prof. dr. Paul Schnabel, prof. dr. Maurice Crul, Niek Jan van Kesteren, drs. Kete Kervezee, Sjoerd Slagter, drs. Jos Leenhouts, drs. Ad de Graaf, prof. dr. Jan Anthonie Bruijn, Ingrid van Engelshoven, Jack Biskop, prof. dr. Ton Notten, Dick Middelhoek, Erwin Groenenberg, prof. dr. David Pinto en Martha Montero-Sieburth. De redactieraad besluit over de keuze en plaatsing van de kopij; de auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van een artikel. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen in te korten. ISSN 1572-1876 Drukkerij Drukkerij Deniz / Rotterdam Lezersservice
[email protected] De Cascade verschijnt vier keer per jaar. Een jaarabonnement kost € 20,-. Abonnementen kunt u per e-mail aanvragen:
[email protected] Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, gepubliceerd of worden opgeslagen in een gegevensbestand, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor advertenties kunt u mailen Postadres: naar
[email protected] De Cascade Postbus 24102 Oplage 5000 3007 DC Rotterdam
De Cascade 2
Wel/geen vakantie
Inhoud
Wellicht net voordat u op vakantie gaat, valt deze Cascade op uw deurmat. Want ook al is het zomervakantie, ideeën om het onderwijs te verbeteren moeten nooit stil staan. Wellicht dat deze Cascade u hier een handje bij kan helpen.
Leonard Geluk: Het mbo: “Het meest spannende onderdeel van het onderwijs!” .............................................. 4 Drs. Pim Breebaart: Een wereldburger opleiden......... 7 Verslag Onderwijsconferentie NL2025
Deze editie besteedt met name aandacht aan de onderwijsconferentie die Stichting Cosmicus, PO-Raad, VO-raad, VBS en Risbo op 23 april organiseerden in Nieuwspoort Den Haag over het thema: het Nederlandse onderwijs en de positie van allochtonen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt anno 2025. Door de toespraken en debatten heen kwam duidelijk naar voren dat het beter gaat, maar dat er ook nog veel verbeterd kan worden. Daarom organiseert Stichting Cosmicus in november een vervolgconferentie. Als u interesse hebt, neem dan even een kijkje op www.onderwijsconferentieNL2025.nl Naast een inkijkje in deze conferentie biedt de Cascade u ook een kort verslag van INESPO, de internationale duurzaamheidsolympiade, die plaatsvond van 9 t/m 14 juni. Ruim 250 scholieren vanuit veertig landen reisden af naar Utrecht om hun ideeën voor een duurzamere wereld te presenteren. Net als voorgaande jaren waren ook dit jaar de oplossingen creatief en innovatief en was de jury zeer te spreken over de kwaliteit. Naast deze terugblikken, willen we u een korte vooruitblik niet onthouden: na de zomer gaat naast de al bestaande basisscholen Cosmicus in Rotterdam en Arnhem een basisschool Cosmicus in Den Haag van start, een samenwerking met Lucas Onderwijs. In een volgende editie zullen we u meer vertellen over deze bijzondere school in de Haagse Schilderswijk. Ter afsluiting wensen we u een fijne zomer waarin u goed uit mag rusten en vervolgens met frisse energie weer kan beginnen om te werken aan mooi onderwijs!
Onderwijsconferentie NL2025........................................10 Mr. Simon Steen: Inleiding door dagvoorzitter.........11 Mehmet Cerit: Welkomstwoord namens organisatoren..............................................................................................12 Prof. dr. Paul Schnabel: Nog geen onverdeeld succes – hoger onderwijs en allochtonen....................................14 Prof. dr. Maurice Crul: Talentontwikkeling tweede en derde generatie - Onderwijsagenda voor 2025........17 Niek Jan van Kesteren: Het belang van het samenspel tussen onderwijs, bedrijfsleven en innovatie en de arbeidsmarkt in Nederland in 2025...................................19 Panel I: Onderwijs (drs. Kete Kervezee, Sjoerd Slagter, drs. Jos Leenhouts & drs. Ad de Graaf ).........................20 Panel II: Politiek (prof. dr. Jan Anthonie Bruijn, Ingrid van Engelshoven & Jack Biskop) ....................................23 Prof. dr. Ton Notten: Afsluiting en synthese................27 Ankie Verlaan: De Nederlandse economie heeft wereldburgers nodig................................................................30 Dick Middelhoek: Over Ondernemerschap en Leiderschap (deel 1): de ondernemer.......................................33 Erwin Groenenberg: Natuurlijke meerwaarde in het onderwijs.................................................................................34 Facts & figures INESPO 2012.............................................37 Prof. dr. David Pinto: De oplossing van diverse wethouders is oud, achterhaald en ontoereikend...........41 Martha Montero-Sieburth: The use of research at the Cosmicus High Schools......................................................44 Onderwijsnieuws..................................................................46
Redactie
De Cascade 3
Het mbo: “Het meest spannende onderdeel van het onderwijs!” Arga Meerkerk Redactie
Leonard Geluk, 42 jaar, vader van drie kinderen en Rotterdammer met veel plezier en overtuiging, werkt inmiddels drie jaar in Utrecht als voorzitter van het College van Bestuur van ROC Midden Nederland. Daarvoor was hij wethouder onderwijs in Rotterdam. Het verschil: “Het grootste verschil is dat ik niet meer iedere dag in de krant sta en niet meer bezig ben met honderd verschillende dossiers, maar bezig ben met het verbeteren van een enorme organisatie. En dat is ontzettend leuk!”
De Cascade 4
Waarom hebt u gekozen voor een loopbaan in het mbo? “Ik vind het mbo, simpel gezegd, het meest spannende onderdeel van het onderwijs. De veelheid aan niveaus, opleidingen en beroepen spreekt mij aan. Ook mboleerlingen verschillen enorm van elkaar: van een niveau 1-leerling die uitgevallen is in het vmbo tot een niveau 4-leerling die dicht tegen het hbo aan zit. Daarnaast heb je zowel voltijd- als deeltijdstudenten en heb je veel contacten met het bedrijfsleven over hoe je het onderwijs het beste vorm kunt geven om uiteindelijk geschikte werknemers af te leveren. Bovendien vind ik het mbo heel boeiend, omdat het een slecht imago heeft en ik vind het een uitdaging hieraan te werken. “
per se het mbo te zijn die deze jongeren opvangt. Ik vind dat het mbo zich veel meer moet profileren als doorstroommogelijkheid naar het hbo en als goede beroepsopleiding die goede beroepsbeoefenaren aflevert. Ik zou dus graag het accent wat meer willen leggen op niveau 3/4 dan op niveau 1. Maar je kunt niet zeggen tegen de groep die niet de verstandelijke vermogens heeft een hoger niveau te doen dat ze het maar uit moeten zoeken. Je hebt ook voor die groep een verantwoordelijkheid, maar ik organiseer die liever in een apart arrangement samen met het vmbo en de gemeente, dan als onderdeel van het ROC. ROC is voor mij vooral niveau 3 en 4 met niveau 2 om een soort van startniveau te hebben.”
Waar bent u trots op? “Ik ben allereerst trots op deze school, ROC Midden Nederland. Afgelopen zomer hebben we de keuze gemaakt het grote ROC op te knippen in kleinere vakscholen die we colleges noemen. Zo hebben we nu het Tech-college, waarin de techniekopleidingen zijn ondergebracht. Vroeger had je de MTS en dat was voor anderen herkenbaar als instelling voor technisch onderwijs. Daar willen we naar terug, alleen dan natuurlijk wel in een nieuw jasje. Herkenbaarheid is belangrijk: je zit niet op het ROC, maar op het Tech-college. Dat zegt toch meer? Daarnaast ben ik er trots op dat we bezig zijn met een reorganisatie binnen ROC Midden Nederland, waardoor lagen verdwenen zijn en er een plattere organisatie is ontstaan. Hierdoor is ook veel bureaucratie verdwenen. Dat werkt voor iedereen fijner. Ieder college heeft een directeur die gewoon het boegbeeld is van dat college. En ook bij studenten leidt deze reorganisatie tot meer tevredenheid. We hebben nog geen officiële meting gehad, maar we merken wel dat de tevredenheid toeneemt en dat is natuurlijk heel mooi.”
Wat vindt u van de plannen om mbo-opleidingen korter te maken? “Ik vind dat goed. Er zijn plannen om vierjarige opleidingen te verkorten tot drie jaar. In overleg met het hbo zou je deze opleidingen eventueel nog korter kunnen maken, zodat je in de stapeling van mbo naar hbo nog eens een jaar kunt sparen. En dan wordt het ook interessanter om na havo 4 naar het mbo te gaan, wanneer het op de havo niet helemaal lukt, om vervolgens door te stromen naar het hbo. Het grote probleem in het beroepsonderwijs is dat het vmbo zo weinig populair is. Vroeger ging zestig procent van de jongeren naar het vmbo, nu is dat vijftig en straks wordt dat veertig. Niet omdat het intelligentieniveau zo omhoog is gegaan, maar omdat ouders niet willen dat hun kind naar het vmbo gaat. Het enige wat je daaraan kunt doen is zorgen dat het beroepsonderwijs aantrekkelijker wordt; dat mensen bij het mbo denken aan een goede beroepsopleiding voor een veelheid aan beroepen. Daarom zijn we ook bezig met het verbeteren van het imago van het ROC.”
Welke eigenschappen van het mbo zou u willen aanpakken en verbeteren? “Het mbo is nu wat diffuus; het is van alles en daarmee van niks. Je hebt bijvoorbeeld niveau 4 dat heel dicht bij het hbo zit en wat echt een goede beroepsopleiding is. Maar je hebt ook niveau 1 en mensen denken vaak dat het ROC er is voor alle maatschappelijke problemen: als niemand er wat mee kan, dan moet het mbo er maar wat mee doen. Ik zou graag willen zien dat mensen denken: als je een goede beroepsopleiding wilt volgen ga je naar het mbo. Daar hopen we ook met het opdelen van het ROC in colleges op in te spelen: we willen echt weer die topopleiding zijn voor heel veel beroepen. Dat je dus onder die ‘b’ van het mbo een dikke streep zet!” Wat gebeurt er met de niveau 1- en 2-leerlingen als die kwaliteit zo omhoog moet? “Dat is een beetje een dilemma. Als school heb je een verantwoordelijkheid richting niveau 1, want je hebt nu eenmaal een groep in de samenleving die nergens anders terecht kan, maar het hoeft niet
Hoe is op ROC Midden Nederland de doorstroom naar het hbo? “Bij ons gaat de helft van de niveau 4-leerlingen door naar het hbo. Dat is mooi, maar het is wel de lange route. Dat heeft echter ook voordelen, want daardoor heb je meer tijd om bijvoorbeeld taalproblemen op te lossen. Om tijd te besparen zou ik graag willen kijken of het mogelijk is om na 4-havo naar het mbo te gaan en daar je mbo-diploma te behalen, maar tegelijkertijd ook je havodiploma. Dat lijkt me nu echt aantrekkelijk onderwijs en zeker ook omdat de instroom in het vmbo zo terugloopt. Via deze manier kan je toch een nieuwe instroom krijgen die belangrijk is voor Nederland om onze tekorten in de technische sector en de zorg tegen te gaan.” Wordt er van leraren in het mbo meer verwacht dan van andere leraren? Dat heeft twee kanten. We hebben heel veel taken aan de docenten gegeven: intakes, stagebegeleiding, lesgeven, ontwikkelen van lessen, loopbaanbegeleiding, et cetera. Momenteel zijn we aan het onderzoeken of we sommige van deze taken bij de
De Cascade 5
docenten weg kunnen halen, zodat zij echt primair verantwoordelijk zijn voor het lesgeven en anderen, bijvoorbeeld onderwijsassistenten, administratieve zaken op zich nemen. En daarnaast geven onze docenten les aan jonge mensen van zestien, zeventien jaar, die soms heel veel willen, maar soms ook totaal niet. Die meer op zoek zijn: wat wil ik nou als beroep gaan doen en als mens? Daar moet een docent in het mbo goed mee om kunnen gaan. In het mbo is het docentenkorps over all relatief oud – we hebben heel veel vijftigers – waardoor de afstand tussen leerling en docent groot is. Wij zouden graag een natuurlijke mix hebben tussen jongeren en oudere docenten, maar dan moet je voldoende financiële ruimte hebben om nieuwe mensen aan te nemen en dat duurt nog ongeveer een jaar. Vanaf 2015 gaan er bij ons veel docenten uit in verband met hun leeftijd en dan is het mooi dat je voor hen in de plaats jonge docenten aan kunt nemen die net van de lerarenopleiding afkomen. Daarom hebben we ook afspraken gemaakt met lerarenopleidingen, zodat leraren in opleiding bij ons op school stagelopen om alvast kennis te maken met het mbo. En daarnaast heb je natuurlijk veel docenten vanuit de branche zelf, zoals kappers en automonteurs.” Hoe doen leerlingen van niet-Nederlandse afkomst het over het algemeen genomen in het mbo? “Er is een stijgende lijn zichtbaar in de prestaties, maar dat zie je niet alleen in het mbo, maar in alle onderwijsrichtingen. Wij hebben daar echter geen
statistieken van, omdat het voor ons geen issue is. En daarnaast verschillen allochtone leerlingen ook enorm van elkaar; je kunt ze niet als één groep zien. Wat mij wel opvalt is dat de sfeer in Utrecht anders is dan die in Rotterdam. Het gemiddelde opleidingsniveau is hier een stuk hoger en de probleemcumulatie veel
De Cascade 6
minder, waardoor er een veel natuurlijker absorptievermogen is van maatschappelijke problematiek. In het Nederlandse onderwijs heb je aan de ene kant Rotterdam en aan de andere kant de rest van Nederland. De problematiek in Rotterdam is echt buitenproportioneel en niet te vergelijken met andere grote steden, zoals Utrecht. Natuurlijk gebeurt er in Utrecht, Den Haag en Amsterdam ook wel wat – en daar is ook echt aandacht voor nodig - maar het is niet te vergelijken met de situatie in Rotterdam.” Hoeveel belang hechten jullie aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt? “Daar houden we ons voortdurend mee bezig. We kijken naar de huidige ontwikkelingen en de ontwikkelingen die verwacht worden in de toekomst om daar op in te kunnen spelen. Je wilt geen leerlingen opleiden tot werklozen, maar tot goede beroepsbeoefenaren en daar moet je je aanbod ook op afstemmen. Daarom proberen wij opleidingen in de techniek en zorg erg te promoten en voor andere opleidingen waar weinig aanbod is, voeren we juist toelatingstesten in.” Wat is uw toekomstwens met betrekking tot het mbo? “Ik heb altijd veel met Cosmicus samengewerkt in Rotterdam en de kracht van het Cosmicusconcept is dat je investeert in jonge mensen, ze meer meegeeft dan alleen de uren die ze op school zijn. Er wordt vaak gezegd dat er in het Nederlandse onderwijs een zesjesmentaliteit heerst. De ambitie van Cosmicus gaat gelukkig verder en ik vind het heel goed dat zij er continu naar streeft de lat hoger te leggen, zodat leerlingen echt maximaal geprikkeld worden hun best te doen. Het gaat er niet om dat je kunt voldoen aan de lat van het Nederlandse onderwijssysteem, maar je moet voldoen aan je eigen lat, aan je eigen mogelijkheden. Ik vind echt dat Cosmicus daar een goed voorbeeld van is en hoop dat andere scholen dat zullen navolgen. Voor het mbo betekent dat dat er gewerkt moet worden aan een ambitieus leerklimaat, waar iedereen gestimuleerd wordt tot het uiterste te gaan.” Staat de gemiddelde leraar hier ook voor open? “De kracht van het mbo is dat docenten ongelooflijk betrokken zijn bij de studenten en dat is goed. En dit kan twee kanten op gaan. De ene kant is van ‘wat heb ik met je te doen, wat leef ik met je mee’. Een andere manier om betrokkenheid te uiten is ‘je gaat nu aan het werk, want je hebt nu iets ingeleverd waar je een zes voor krijgt, maar je kunt veel beter’. Momenteel zie ik de betrokkenheid ‘we leven met je mee’ door heel de school terug, maar ik zou graag die andere betrokkenheid ‘we nemen geen genoegen met je 7, want je kunt ook een 8 halen’ meer willen zien. Aan deze wat ‘hardere’ aanpak hebben studenten veel meer. Zo komt er hier een ambitieus klimaat dat aansluit bij de talenten van studenten en dat zorgt voor kwaliteitverhoging en imagoverbetering.”
Een wereldburger opleiden Drs. Pim Breebaart Oud-voorzitter College van Bestuur van Haagse Hogeschool “Het Latijnse woord ‘cosmicus’ stamt af van het Oudgriekse ‘kosmos’ en betekent ‘wereldburger’. Cosmicus staat een ideale wereld voor waarin wereldburgers harmonieus kunnen interfereren. Deze ideale wereld kan slechts bereikt worden door mensen die toegerust zijn met de nodige en juiste competenties waardoor zij hun omgeving met vertrouwen, interesse, tolerantie en respect kunnen benaderen.” Dat is de visie die valt te lezen op de site van Cosmicus.
Van de VS tot Australië en Hong Kong, overal zijn er scholen die cosmici willen opleiden. Maar lukt het? Idealisme is mooi, maar droogt op als het geen praktische uitvoering krijgt. En ik ben er nog niet zo zeker van dat we in Nederland het wiel wel goed hebben uitgevonden. Ik geef een voorbeeld van een recent gesprek met een Amsterdamse student. Een illustratie Een student Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam was een goede vwo-leerling. Hij is na bijna drie jaar klaar met zijn bachelor. Hij kon interessant vertellen over zijn vakgebied maar over zijn opleiding was hij allerminst tevreden. Hij verwachtte van de universiteit dat hij een echt internationaal georiënteerde
opleiding zou gaan volgen en vertelde dat hij de eerste drie jaar bijna geen Engelstalige colleges kreeg waardoor hij nooit Engelstalige vakgenoten ontmoette. Het bleef Nederland. En wat hij nog sterker kritiseerde was dat hij de eerste drie jaar geen enkel essay in het Engels hoefde te schrijven. Hij vroeg zich af of dit een goede oefening is in een wetenschap die vrijwel geheel in de Engelse taal communiceert. Alle belangrijke werken en tijdschriften zijn in het Engels en soms een beetje Duits, Frans, Arabisch, Mandarijn of Japans, gaf hij aan. Ik vroeg of hij gestimuleerd werd om zijn Master in New York of Londen te doen. Het antwoord sprak boekdelen. Dit is natuurlijk maar één voorbeeld van de ruim 500.000 studenten die Nederland telt. En ik voer het niet op als bewijs, enkel als illustratie.
De Cascade 7
Twee ontwikkelingen Nederlandse hogescholen en universiteiten willen graag internationaal meetellen. Op hun websites en in hun folders barst het van het woord internationaal. Toch is de realiteit lastiger dan al die mooie woorden doen geloven. Ik zie twee ontwikkelingen die ik met enige argwaan bekijk. De eerste is die van de relatie van de universiteit of hogeschool met de regionale economie en de tweede is internationalisation at home. Relatie onderwijsinstelling met regio Jaren geleden mocht ik over de relatie tussen een hoger onderwijsinstelling en de regionale economie een analyse geven voor de Round Table van Oxford University. Er waren veertig collega’s uit de hele wereld. Het meest opmerkelijk was dat iedereen, van Indonesië tot Californië, de tendens herkende dat de regeringen steeds hogere eisen stellen aan de directe betekenis van de hogere onderwijsinstelling voor de regionale economie. We problematiseerden deze tendens. Want wat is hoger onderwijs als het vooral gestuurd wordt door deels volstrekt toevallige elementen die een regio kenmerken? En vaak nog tijdgebonden kenmerken. Moet hoger onderwijs dan niet verbreden, afstand nemen van de actualiteit van de economie, over de grenzen heen kijken en internationale netwerken opbouwen, nieuwsgierig en onderzoekend zijn? En misschien hebben hoger onderwijsinstellingen wel meer te winnen bij internationale netwerken dan regionale? En er leek een verschil te bestaan tussen de top universities, die van nature met hun research internationaal georiënteerd zijn en de universities of applied sciences die zich zelf onder druk van subsidiegevers een bovenal regionale rol toedichten. Alle universities worstelden met de tegenstrijdige belangen van wetenschap en regionale economie. De universities met een matige status werden door hun regering veroordeeld tot een wereldberoemde instelling in hun eigen provincie. Die spanning leek onoplosbaar. In Nederland zie je dat ook. Menige hogeschool schrijft trots in zijn strategie dat ze vooral voor hun regio werken. Verhoudt deze af en toe dwangmatige focus op de regio zich wel tot de student die een cosmicus wil worden, die zijn gezichtsveld zou willen verbreden tot de hele wereld, door zelf elders in de wereld op onderzoek uit te gaan en de kennis hier naar toe te halen? Internationalisation at home Mijn tweede kritische punt betreft ínternationalisation at home. Het kan ons onderwijs kwalitatief verrijken, maar vaak wordt het gebruikt als schijnoplossing. We bereiken al jaren geen vooruitgang in uitgaande studenten. Als we dan toch een ideaal hoog willen houden, dan benoemen we onze werkelijkheid anders. We verhangen de plaatjes. We geven elkaar ook nog een keurmerk. Maar helpt het echt? Ik heb daar een hard hoofd in. Studieprogramma’s zijn nog steeds erg Nederlands, zowel in taal en cultuur als in bronvermelding; zelfs promotieonderzoek van hogeschool docenten laat vaak een overvloed aan Nederlandse cita-
De Cascade 8
ties zien. Binnen veel hogescholen zijn contacten met buitenlandse collegainstellingen meer franje dan core business. De docenten en lectoren aan de hogescholen laten zich weinig beoordelen door peers uit het buitenland. Eigenlijk vrees ik dat internationalisation at home een schaamlapje is omdat onze student met geen stok naar het buitenland te krijgen is, de werkgevers als de dood zijn dat ze naar het buitenland gaan en nooit meer terugkomen en de staatssecretaris heel benauwd is dat hij via de internationalisering teveel geld betaalt aan buitenlandse belangen. De wereld in Ik gaf een student Kunstgeschiedenis als voorbeeld, maar had vele andere studies kunnen opsommen. Deze student mag zich natuurlijk niet op laten sluiten in het mentale denkpatroon van de Nederlandse geschiedenis, hoe rijk die op zichzelf ook is. Er is zo ontzettend veel meer in de wereld en door daar ter plekke diepgaand kennis van te nemen zal de student ook een beter zicht ontwikkelen op de eigen Nederlandse geschiedenis. De Amsterdamse student zou juist met interesse en respect moeten leren begrijpen hoe de kunstgeschiedenis van de Duitse, Chinese of Argentijnse cultuur zich ontwikkeld heeft. En dat gaat het beste als je ook de bijbehorende taal en cultuur wilt leren begrijpen. Echt communiceren in wetenschappelijke fora gaat het best als je in ieder geval getraind wordt om in de huidige lingua franca te publiceren. Goede voorbeelden Goede Nederlandse voorbeelden zijn beperkt tot specifieke terreinen. De dansacademie Codarts, het conservatorium in Den Haag, de Hotelschool Den Haag en de NHTV in Breda zijn mooie voorbeelden van internationale universities of applied sciences. Er zijn nog wel meer opleidingen in hogescholen en universiteiten die sterk internationaal georiënteerd zijn. Hun studenten komen voor het grootste deel uit het buitenland, Engels is de voertaal, het werkgebied is niet beperkt tot Nederland en alle studenten doen een deel van hun opleiding in het buitenland en kunnen zich daar net zo gemakkelijk bewegen als in Nederland. Ze beheersen hun talen en hebben respect en interesse voor het vreemde. Daar staat tegenover dat de grote meerderheid van studenten in grote hogescholen en universiteiten studeren in opleidingen met een sterk etnocentrisch karakter. Niks geen brede kijk op de wereld, niks geen interesse in wat er buiten Nederland gebeurt, niks geen literatuur uit Azië of Zuid-Amerika. De opleiding ontmoedigt de student om deels in het buitenland te studeren. Onze buurlanden lijken heel wat meer internationaal georiënteerd dan wij, maar dat geldt helemaal voor de grote voorbeelden in Azië. Er is nog veel werk aan de winkel voor Stichting Cosmicus. Richt basis- en middelbare scholen op, maar richt vooral ook een nieuwe hogeschool of universiteit op. Het liefst in Amsterdam, want onze hoofdstad mag niet wegzinken in provinciaalse blubber.
Het Nederlandse onderwijs en de positie van allochtonen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt anno 2025
Verslag conferentie 23 april 2012 Nieuwspoort Den Haag
De Cascade 9
Onderwijsconferentie NL2025 Op 23 april 2012 vond de eerste Onderwijsconferentie NL2025 plaats in Nieuwspoort, Den Haag. De conferentie had als thema: het Nederlandse onderwijssysteem en de positie die allochtonen hierin én op de arbeidsmarkt innemen. In deze Cascade geven wij u graag een inkijkje in de conferentie en we hopen dat u de volgende editie, in november 2012, zelf mee kunt maken. Tijdens de conferentie gaven wetenschappers, intellectuelen, bestuurders en politici hun langetermijnvisie op de onderwijsagenda van 2025. Zullen allochtonen, oftewel Nederlanders met verschillende achtergronden, deel gaan uitmaken van de uitdagingen waarmee Nederland te maken krijgt? Zal Nederland zijn ambities om tot de top van de kenniseconomie te behoren kunnen waarmaken? Met drie inleidende voordrachten en twee panels bestaande uit zeven leden was het programma interessant voor mensen uit het onderwijs, bedrijfsleven, politiek en overheid. De vraag- en antwoordsessies gaven het publiek de gelegenheid om ook zelf een bijdrage te leveren aan het debat dat gelinkt was aan onderwijs, politiek beleid, vergrijzing, integratie en economie. Al deze zaken verdienen aandacht als Nederland ook in de toekomst een zekere mate van welvaart wil genieten. De toekomstbestendigheid van het onderwijs en de arbeidsmarkt zijn van essentieel belang. Een goede lan-
Organisatoren
Partners
De Cascade 10
getermijnvisie kan het verschil maken. Nederland zal namelijk in 2025 en ook daarna voor andere uitdagingen staan dan nu, zowel in economisch als maatschappelijk opzicht. De vergrijzing komt over Nederland heen. Op dit moment staan tegenover iedere 65-plusser vier werkende mensen; in 2040 zal dat echter zijn gedaald tot slechts twee werkende mensen. We zien dat allochtonen in het onderwijs, ondanks een grote sprong voorwaarts, nog steeds lager presteren dan autochtonen, terwijl hun aandeel op de arbeidsmarkt nog aan het toenemen is, en daarmee hun aandeel in de kenniseconomie van de toekomst. Deze conferentie is bedoeld om oplossingen te zoeken voor problemen waar we nu en in de toekomst mee geconfronteerd worden. De conferentiecommissie onderstreept het belang van de toekomstige generatie Nederlanders met diverse achtergronden voor het Nederland van morgen en streeft naar een samenleving waarin ieder talent tot zijn recht komt. Deze conferentie vormt tevens de start van een serie conferenties gelinkt aan de genoemde onderwerpen. In november 2012 zal de volgende conferentie plaatsvinden. Op www.onderwijsconferentieNL2025.nl vindt u alle informatie. De conferentiecommissie
Inleiding door dagvoorzitter Mr. Simon Steen Directeur Verenigde Bijzondere Scholen Allemaal van harte welkom op de Onderwijsconferentie NL2025! Gezien het aantal personen hier in de zaal is het thema van de conferentie zeer actueel. Het onderwerp zal vanuit verschillende invalshoeken worden benaderd. De vraag die volgens mij centraal staat is: kan Nederland het zich veroorloven om heel veel talent niet te blijven benutten en toch de welvaart op peil houden?
Verenigde Bijzondere Scholen Als VBS vinden we het onderwerp van deze conferentie zeer belangrijk. Daarom hebben we bijvoorbeeld meegewerkt aan de ontwikkeling van een diversiteitlabel voor scholen, dat bedoeld is als keurmerk. Een school met kinderen en leraren met diverse culturele achtergronden is een krachtbron en we moeten de kwaliteiten van die scholen beter onderkennen. Als VBS werken we met bepaalde criteria om scholen te beoordelen voor het verkrijgen van het diversiteitlabel. Ik ben ook lid van de Raad van Advies van Stichting Kleurrijke Scholen. Ik vind dit een mooi voorbeeld van een initiatief om ouders te interesseren voor scholen met kleurrijke kinderen en leraren. Ik hoop dat ouders die hun kinderen naar ‘witte scholen’ brengen zich af gaan vragen waarom ze de zogenaamde ‘zwarte school’ voorbij lopen en wellicht een kijkje gaan nemen op deze school.
Sabirul Islam Tot slot wil ik u vertellen over mijn bijzondere ontmoeting met Sabirul Islam. Hoewel zijn ouders hun hele leven lang werkloos waren, nam Sabirul op veertienjarige leeftijd het initiatief een bedrijfje te beginnen voor webdesign. Vanaf dat moment kwam zijn leven in een stroomversnelling en ontdekten andere mensen zijn talent. Ik vind het indrukwekkend dat Sabirul door te ondernemen niet alleen zelf zijn kansen pakt, maar ook aan zijn omgeving laat zien dat het anders kan. Door actie te ondernemen zegt hij eigenlijk: “Wacht niet tot anderen je talent zien, maar neem zelf het heft in handen.” Het boek van Sabirul Isam, The World at your feet, is zeer de moeite waard om te lezen. Het heeft mij echt geïnspireerd en ik hoop dat deze conferentie u in dezelfde mate inspireert.
De Cascade 11
Welkomstwoord namens organisatoren Mehmet Cerit Voorzitter Stichting Cosmicus Wij zijn zeer verheugd dat u vandaag, deze Onderwijsconferentie bijwoont. Deze conferentie is de eerste van een serie conferenties waarin het Nederlands onderwijssysteem en de arbeidsmarkt centraal staan met daarin de positie van allochtonen. Het woord ‘allochtoon’, dat ooit bedoeld was om gericht beleid te voeren, wordt tegenwoordig gebruikt om mensen een identiteit op te dringen én om groepen mensen als ‘anders’ neer te zetten. Er is echter niet één soort Nederlander, maar je hebt Nederlanders met diverse achtergronden. We hebben echter bewust het woord ‘allochtoon’ in de titel gebruikt om te chargeren, en om de discussie hierover op gang te brengen. Ik zie hier geen zaal die is onderverdeeld in allochtonen en autochtonen, maar een zaal met Nederlanders met diverse achtergronden met een gezamenlijk doel, namelijk een bijdrage leveren aan het Nederland van morgen, waar onze kinderen en kleinkinderen later trots op zullen zijn. Dat is ook de visie van Cosmicus: we streven ernaar wereldburgers te zijn en een bijdrage te leveren aan Nederland. Toen Cosmicus in 1995 werd opgericht door Turks-Nederlandse hoogopgeleiden, was het een studentenorganisatie. Nu, zeventien jaar later, heeft Cosmicus haar activiteiten uitgebreid, en is een landelijke onderwijs- en netwerkorganisatie geworden, waar Nederlanders van allerlei achtergronden deel van uitmaken. De missie van Cosmicus voor 2025 en daarna is een bijdrage leveren aan de realisatie van een nieuwe generatie die met liefde en warmte iedereen ongeacht cultuur, religie of ras, met open armen tegemoet treedt. Het gaat om het opvoeden en onderwijzen van de architecten van de toekomst die bruggen tussen de culturen en harten van mensen kunnen bouwen, zodat die op hun beurt weer een bijdrage kunnen leveren aan de harmonie in de samenleving, en de kunst van het samenleven doorgeven aan de komende generaties. Voor onderzoekers en academici zien wij hierin een belangrijke rol weggelegd, namelijk door te onderzoeken hoe het onderwijs hieraan kan bijdragen. Vandaag zullen een aantal zeer waardevolle sprekers terug- én vooruitblikken op de situatie van Nederland, met de focus op de positie van Nederlanders met diverse achtergronden hierin. Vandaag zullen we zoeken naar oplossingen voor de grote uitdagingen waar ons onderwijssysteem en arbeidsmarkt voor staan, in het bijzonder de uitdaging van diversiteit. En daar gaat deze conferentie over: hoe kan het onderwijs verbeterd worden, zodat iedereen een eerlijke kans krijgt op de
De Cascade 12
arbeidsmarkt en zal bijdragen aan de toekomst van Nederland? Vaak wordt de toenemende diversiteit als een bron van complexiteit en problemen ervaren, maar wij zijn van mening dat diversiteit in een globaliserende wereld een strategisch voordeel voor Nederland kan zijn als we de meerwaarde ervan weten te benutten. Het aandeel Nederlanders met diverse achtergronden groeit, zo ook hun belang voor de kenniseconomie. Daarom is het essentieel dat zij zich als onderdeel van de samenleving zien, zich hier thuis voelen, en actief een bijdrage willen leveren. Ik maak me grote zorgen als ik naar jongeren kijk die in Nederland geboren en getogen zijn, maar zich hier niet thuis voelen. Ik ben van mening dat dit niet komt door het integratievraagstuk, maar omdat jongeren zich niet geaccepteerd voelen en daarom niet gemotiveerd zijn om onderdeel van de samenleving uit te maken. Hierin ligt een belangrijke opdracht voor de politiek, onderwijs, bedrijfsleven en samenleving. We moeten daarbij echter niet ontkennen dat een gedeelte van de problemen ook aan de Nederlanders met diverse achtergronden zelf ligt.
Persoonlijk geloof ik dat Nederland, gezien haar geschiedenis, genoeg potentie en kracht heeft om de uitdagingen waarmee zij te maken heeft tegemoet te treden. Hoewel om ons heen een somber beeld wordt gegeven van de economie en samenleving zie ik ook positieve ontwikkelingen. Nederland is het op één na rijkste land van Europa, we staan op nummer zeven van de meest concurrerende landen van de wereld, Nederland staat op nummer vier in de lijst 'meest gelukkige landen', en we hebben nog steeds een relatief lage werkloosheid. Laten we daar, niet een klein beetje, maar juist heel erg dankbaar voor zijn, en trots op elkaar en op iedereen die daar een steentje aan heeft bijgedragen. We hebben het samen gedaan, en zullen het samen moeten doen. Vanuit Cosmicus, zijn wij continu op zoek naar antwoorden op deze vragen en uitdagingen: • We redeneren niet in termen van “problemen”, maar in termen van “kansen”, • We redeneren niet in termen van “verlies”, maar in termen van “winst”, • We redeneren niet in termen van “polarisering”, maar in termen van “verbinding”.
Ik dank jullie allen voor jullie aandacht. Ik heb er het volste vertrouwen in dat vandaag een leerrijke dag zal worden, met waardevolle bijdragen van wetenschappers, bestuurders en politici die onze blik op de toekomst van Nederland zullen verruimen. Ik hoop jullie bij de volgende editie van de Onderwijsconferentie NL2025, in november 2012, weer welkom te mogen heten. Ik sluit af met een Chinese wijsheid: • Als je wil investeren voor 1 jaar, plant dan graan. • Als je wil investeren voor 20 jaar, plant dan een boom. • En wil je voor 100 jaar investeren, investeer dan in de mens.
De Cascade 13
Nog geen onverdeeld succes – hoger onderwijs en allochtonen Prof. dr. Paul Schnabel Directeur SCP
Ik hoop met cijfertjes u te helpen om de discussie wat meer vorm te geven. In aansluiting op de woorden van Mehmet Cerit wil ik allereerst aangeven dat wij als SCP de afgelopen jaren in onze onderzoeken niet alleen aandacht besteed hebben aan de onderwijskanten en arbeidsmarktpositie, maar ook aan de discriminatiekant. Hierbij heb ik het dus over het niet krijgen van kansen die je eigenlijk wel verdient gezien je opleiding en ervaring. Uit onderzoeken blijkt dat dat toch nog wel een issue is, zoals bijvoorbeeld zichtbaar is in het rapport ‘Liever Mark, dan Mohammed’. Positief en negatief Ik had niet de meest recente cijfers op dit gebied (2006), Ik wil in deze bijdrage echter vooral kijken naar de onmaar ik wil u toch graag laten zien hoe dat nu werkt bij derwijspositie van autochtonen en allochtonen. Ik wil die tweede generatie, dus bij degenen die gewoon in beginnen met te zeggen dat het aan de ene kant goed Nederland geboren zijn (zie tabel 1). gaat, maar dat er aan de andere kant ook een Onderwijssoort T. M. S. A. Nl. aantal dingen zijn die zorgen met zich meebrengen, zoals het vroegtijdig schoolverlaten Havo/vwo (3) 21% 22% 29% 34% 45% zonder een startkwalificatie te hebben behaald. Hbo/WO instroom 2010 40% 39% 46% 51% 52% Dat is ook echt wel een reëel probleem, maar Startkwalificatie (20-35 jr.) 46% 68% 57% 79% 81% het lijkt wel alsof alle aandacht zich steeds daarniet schoolgaand op concentreert, zowel bij de autochtone als bij de allochtone jongeren, en dat is toch ook weer Tabel 1: Deelname onderwijs door tweede generatie allochtonen (2006) niet terecht. Er zijn namelijk positieve ontwikkelingen op dat gebied, zowel onder niet-westerse imHet gaat hier om leerlingen van Turkse, Marokkaanse, migranten, als westerse, als autochtone Nederlanders. Surinaamse, Antilliaanse (bijna allemaal tweede geBij al deze groepen is een dalende tendens zichtbaar neratie) en Nederlandse afkomst in het derde leerjaar wat betreft het vroegtijdig schoolverlaten. Deze daling van het havo/vwo. Dan ziet u dat die verschillen toch is het sterkst onder allochtone jongeren en dat is een heel erg groot zijn, terwijl de verschillen wat betreft heel mooie ontwikkeling, omdat we langzamerhand de instroom in het hbo/WO veel kleiner zijn. De statoch wel weten dat de kans op succes in de samenlepelweg (vmbo-mbo-hbo) zorgt daar dus voor. Maar ving, je persoonlijke leven en je beroepsleven toch echt als je dan weer kijkt naar het percentage dat een heel sterk afhangt van het bezit van een startkwalifistartkwalificatie heeft behaald, zie je dat er weer grocatie of voldoende diploma’s. Daarom is het belangtere verschillen zijn. Daar zitten natuurlijk ook mensen rijk dat er goed beleid is dat ervoor zorgt dat zo min van de eerste generatie bij, maar hier zie je toch nog mogelijk mensen vroegtijdig het onderwijs verlaten. echt wel een achterstandssituatie die vrij substantieel is en waar je als samenleving wat aan zou moeten Stapelen doen. Dat bedoel ik dus wanneer ik zeg dat het niet Als we kijken naar mbo niveau 4 dan zien we juist bij allemaal een onverdeeld succes was. Kijkend echter allochtonen, maar ook wel bij autochtonen, een heel alleen naar hoe de instroom in het hoger onderwijs interessante ontwikkeling dat toch inmiddels de helft eruit ziet, moet ik zeggen dat ik het beeld echt heel doorstroomt naar het hbo. Ook dat gaat in veel gevalhoopgevend en indrukwekkend vind. Hier is een echte len niet geheel zonder problemen gepaard, maar het is groei waarneembaar, wat ook zichtbaar is in tabel 2. toch een mooie ontwikkeling. We zien juist bij allochtone jongeren dat die weg een heel belangrijke kans Ook wat betreft de autochtonen is een groei naar het biedt om verder te komen, omdat ze vaker beginnen hoger onderwijs zichtbaar. Je ziet wel dat de meisjes op het vmbo, vervolgens naar het mbo gaan en vanhet in alle gevallen beter doen en dat versterkt zich eiuit daar doorstromen naar het hbo. Het is dus echt een genlijk alleen maar in de loop van de tijd, maar je ziet stapelroute voor hen en het is mooi dat dat mogelijk is. ook wel de enorme ontwikkeling als je kijkt naar de Turkse, Marokkaanse en Surinaamse groep. Er is echt
De Cascade 14
sprake van een enorme verbetering van de situatie. Het totale beeld is positief en progressief. Groep Autochtonen Turken Marokkanen Surinamers
1995
2009/2010
M
44%
55%
V
46%
61%
M
20%
41%
V
12%
50%
M
17%
40%
V
14%
54%
M
30%
52%
V
36%
63%
Belang van een goede opleiding Hoe belangrijk een goede opleiding is, ziet u in tabel 3. Ik heb het nu even niet gesplitst naar allochtoon en autochtoon. U ziet dat de verschillen heel groot zijn als je kijkt naar opleidingsniveau en de kans op werk. Opleidingsniveau
Percentage
Laag
47,2%
Middelbaar
70,9%
Hoog
83,5%
NL. totaal (15-64 jr.)
67,1% (M. 74,4; V. 59,7)
Tabel 3: Netto arbeidsparticipatie naar opleidingsniveau (2010)
Tabel 2: Aandeel instromers hoger onderwijs t.o.v. totaal 18-20 jr.
De Cascade 15
Anno nu Hoe ziet het er nu uit? Ik heb even de laatste cijfers erbij gepakt wat betreft leerjaar 3 van het havo/vwo. Dan ziet u dat bijna zestig procent van de autochtone jongeren op havo/vwo zat in 2009/2010 (tabel 4). Ook blijkt uit deze cijfers hoe belangrijk de verbinding vmbo-mbohbo is voor de doorstroom naar het hoger onderwijs, want als u deze percentages ziet en u verbindt ze met de instroom in het hoger onderwijs, dan ziet u dat dat eigenlijk niet zou kunnen zonder die weg via het mbo.
verschil is tussen het slaagpercentage van autochtonen en allochtonen zeven jaar na de start van een hbo- of universitaire opleiding (tabel 5). Hier hebben we nog niet echt de oorzaak van ontdekt. Groep
HBO
WO
Autochtone vrouwen
78%
85%
Autochtone mannen
64%
71%
Allochtone vrouwen
61%
69%
Allochtone mannen
47%
58%
Etniciteit
Percentage
NL
59%
Tabel 5: Na 7 jaar geslaagd voor einddiploma (begonnen 2000)
Turken
23%
Marokkanen
23%
Surinamers
32%
Antill./Arab.
30%
Wat speelt daar nu eigenlijk? Het is niet helemaal helder, omdat allerlei factoren een rol spelen. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn een te hoog ambitieniveau of het niet kiezen vanuit interesse, maar op basis van statusniveau of inkomensverwachting. Hierin speelt de extrinsieke motivatie dus een grote rol, waardoor de uitval uiteindelijk groter is. En deze grotere uitval heeft toch ook te maken met de moeizame weg via het stapelen waardoor men vaak toch al wat ouder is wanneer men aan de studie begint. En dan is de kans dat men de studie niet afmaakt groter. Dat zijn dingen die een rol spelen en die herkenbaar zijn, maar er is niet één absolute factor die het verhaal echt vertelt. Andere factoren zijn: aanpassing aan het academische milieu, aan de wereld en de sociale gewoonten van het universitair en hbo-leven. Dat zijn dezelfde factoren die veertig/vijftig jaar geleden ook bij jongeren uit de lagere sociale milieus speelden. Pas je erin? Voel je je er thuis? Raak je niet vervreemd van je familie en vrienden of de plek waar je vandaan komt?
Tabel 4: Deelname havo/vwo 3 (2009/2010)
De verschillen tussen autochtoon en allochtoon worden wel kleiner, maar zijn toch nog steeds aanzienlijk. En wat ook nog steeds een probleem is – en daarom zei ik een ‘niet onverdeeld succes’ – is dat het aan de ene kant wel goed gaat met de instroom in het hoger onderwijs, maar dat er aan de andere kant een groot
Afsluiting Ik hoop u op deze manier in het kort een beter beeld te hebben gegeven, waarbij je aan de ene kant ziet dat er echt nog wel wat zorgelijke aspecten (veel uitval, niet afmaken) zijn en tegelijkertijd een enorme ontwikkeling in de richting van het hoger onderwijs met het mbo als een heel belangrijke opstap in die richting. In die zin denk ik dat we heel blij en trots mogen zijn dat het gelukt is in de groepen zelf, maar ook in de gehele samenleving, om in ieder geval die ontwikkeling op gang te brengen en het is duidelijk dat het een stijgende lijn is. Ik hoop dat dat zo zal blijven.
De Cascade 16
Talentontwikkeling tweede en derde generatie Een onderwijsagenda voor 2025
Prof. dr. Maurice Crul Hoogleraar Vrije Universiteit
In de vier grote steden is tweederde van de jongeren onder de vijftien jaar van niet-Nederlandse afkomst. Het is deze generatie die rond 2025 haar studie zal afronden. Zij zijn de erfgenamen van onze grote steden. Steden die nú het aanwezige talent uit deze groepen benutten, zullen ook in de toekomst internationaal kunnen concurreren. Hoe kunnen we het aanwezige talent het beste aanboren? Om deze vraag te beantwoorden vergelijk ik de opbrengst van het Nederlandse onderwijssysteem met dat van andere Europese landen. In welk land presteren jongeren van de tweede en derde generatie het best? Het glas is half vol of half leeg Het eerste grote Europese onderzoek naar de tweede generatie (TIES) laat zien dat Nederland qua opbrengst van het onderwijs in de middenmoot scoort. Nederland kent relatief veel voortijdige schoolverlaters onder de tweede generatie, maar een even zo grote groep stroomt door naar het hoger onderwijs. Deze polarisatie van uitkomsten binnen dezelfde groep is internationaal ongeëvenaard. Hoe is dat te verklaren? Driekwart van de tweede generatie jongeren gaat via het vmbo naar het mbo. Diegenen die zonder het behalen van het mbo-diploma uitvallen hebben geen startkwalificatie en zijn dan officieel vroegtijdige schoolverlaters. Maar het mbo kan tevens dienen als springplank naar het hbo. Deze groep behoort daarmee meteen tot de succesvolle groep van hoger onderwijs studenten. Kijkend naar de onderwijsresultaten in Nederland is de discussie dan ook vaak of het glas half vol is of half leeg.
wordt gevormd door Turkse tweede generatie jongeren van laagopgeleide ouders. Een vergelijking met zes andere Europese landen (Zweden, Duitsland, Frankrijk, België, Oostenrijk en Zwitserland) legt een aantal invloedrijke Nederlandse schoolsysteemfactoren bloot. Vroege start en late selectie In een aantal Europese landen bereiken twee keer zoveel Turkse tweede generatie jongeren academische vooropleidingen (zoals havo en vwo) als in Nederland. Dat zet onze tweede generatie meteen op een gigantische achterstand. Kenmerkend voor die landen is een vroege start (twee- tot driejarige leeftijd) van het onderwijs en een late selectie (vijftien tot zestien jaar). Die combinatie van factoren geeft de tweede generatie jongeren de kans om hun aanvankelijke (taal)achter-
In welk onderwijssysteem wordt het aanwezige talent onder de tweede generatie het beste benut? Europa kunnen we zien als een natuurlijk laboratorium, waarin de opbrengsten van verschillende onderwijssystemen kunnen worden vergeleken. Arbeidsmigranten vestigden zich in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw in verschillende Europese landen. Hun in Europa geboren kinderen doorlopen met wisselend succes de zeer sterk verschillend vorm gegeven nationale schoolsystemen. Dit biedt ons de mogelijkheid om de karakteristieken die de beste voorwaarden bieden voor succes in die verschillende schoolsystemen te identificeren. De meest geschikte groep om deze vergelijking te maken
De Cascade 17
stand in te halen. Ook het beroemde PISA-onderzoek laat de positieve effecten van een vroege start en een late selectie op de schoolprestaties van allochtone jongeren zien. De late start (vier jaar) en de vroege selectie (twaalf jaar) in Nederland zorgen ervoor dat driekwart van de allochtone jongeren terecht komt op het mbo. Daarmee vervult het mbo een sleutelrol in ons onderwijssysteem. Voorkomen van voortijdig schoolverlaten De hoge schooluitval in Nederland wordt voornamelijk veroorzaakt door de extreem hoge uitval in mbo-1. Ook hier biedt de internationale vergelijking interessante inzichten. De wijze waarop in Nederland juist de zwakste groep leerlingen (de vmbo-basisleerlingen) door het onderwijssysteem wordt geleid is uniek in Europa. We halen hen in de meest kwetsbare leeftijd, met zestien jaar en dus midden in hun puberteit, uit hun beschermde middelbare schoolomgeving en plaatsen hen dan voor één of twee jaar op de veel grotere onderwijsinstellingen van het mbo-1 waar er relatief weinig controle op hen is. We houden tegelijkertijd, merkwaardig genoeg, onze best presterende leerlingen wèl tot hun achttiende jaar in de beschermde middelbare schoolomgeving. In Zweden, België en Frankrijk blijven de jongeren die lagere vormen van beroepsonderwijs volgen gewoon tot hun achttiende op de middelbare school. De Duitstalige landen kiezen ervoor om deze jongeren, net zoals in Nederland, heel vroeg (vijftien of zestien jaar) van de middelbare school weg te halen, maar daar vervolgen zij hun onderwijsloopbaan in de uiterst gestructureerde omgeving van leerwerkplaatsen in bedrijven. De in Nederland gekozen oplossing is uniek in Europa en helaas één van de slechtst functionerende oplossingen. Het mbo als springplank naar het hbo Al even uniek in Europa is hoe in Nederland het middelbaar beroepsonderwijs fungeert als springplank naar het hbo. Nergens in Europa bereiken zoveel Turkse tweede generatie leerlingen het hoger onderwijs via het beroepsonderwijs. Bijna de helft van de allochtone studenten op het hbo komt via het mbo het hoger onderwijs binnen. Dit is twee keer zoveel als onder autochtone studenten. Hiermee wordt het probleem van de vroege selectie in Nederland voor een deel “gerepareerd”. Dat is een belangrijk positief aspect van het Ne-
De Cascade 18
derlandse onderwijssysteem: het zogenaamde stapelen is een typisch Nederlands verschijnsel. Er zit echter ook een keerzijde aan het stapelen. Een zestienjarige havoleerling moet namelijk nog maar één jaar naar school om daarna door te stromen naar het hbo. Een zestienjarige vmbo-t-leerling moet echter nog vier jaar studeren om via het mbo door te mogen naar het hbo. Kortom, het stapelen kost drie extra studiejaren en veel overheidsgeld. De veel langere mbo-opleiding leidt gezien de hogere uitval slechter op voor het hbo dan de havo. Een merkwaardige situatie.
Onderwijsagenda voor 2025 De internationale vergelijking legt typische kenmerken van ons onderwijssysteem bloot waarover wij nog nauwelijks nadenken. Voor een onderwijsagenda voor 2025 is het de uitdaging om de goede eigenschappen van ons systeem verder te versterken en de slechte juist aan te pakken. Ik pleit daarom tegelijkertijd vóór de versterking van de beroepskolom (in de vorm van de versterking van de vakschool) voor de meest zwakke leerlingen, maar ook vóór de versterking van de kansen om succesvol door te stromen naar het hoger onderwijs via de middelbare school of het mbo.
Het belang van het samenspel tussen onderwijs, bedrijfsleven en innovatie en de arbeidsmarkt in Nederland in 2025 Niek Jan van Kesteren Directeur VNO-NCW
Het jaar 2025 klinkt ver weg. Het is ook ver weg, maar tegelijkertijd ook niet. Dertien jaar geleden was Nederland anders dan nu. Dat was in de tijd van het populisme en de verandering in de politiek. Die verandering had alles te maken met hoe wij omgaan met immigratie en integratie. De val van het kabinet symboliseert de spanning waar Nederland in verkeert.
Het is moeilijk een kabinet te vormen dat stabiel is en dat kan werken aan een toekomstig beleid. Die instabiliteit vindt zijn oorsprong in de moeizame manier waarop wij in Nederland omgaan met internationale aspecten. Hier maakt het bedrijfsleven zich grote zorgen over. Wij zien namelijk een ontwikkeling in Nederland die zeer sterk naar binnen is gekeerd en die zijn politieke vertaling vindt in populistische stellingaannames die ons een zeer instabiel klimaat hebben gebracht. Nederland verdient zijn geld in het buitenland en moet het hebben van goede internationale verhoudingen. Wanneer we kijken naar de binnenlandse situatie, dan zie je dat Nederlandse ondernemers sterke voorstanders zijn van een model waarin de diverse bevolkingsgroepen met elkaar samenleven en -werken. Helaas zijn wij daar behoorlijk ver van verwijderd geraakt. Dit is een zorg die wij hebben. Ik hoop dat de toekomst ons op een pad brengt van internationaler en verdraagzamer denken. Krapte op de arbeidsmarkt De arbeidsmarkt weerspiegelt de mate van het type samenleving. Nederland heeft verzuimd om het talent dat in Nederland bestaat, goed te benutten. Op het eerste gezicht is er een verwachte schaarste: een krapte op de arbeidsmarkt. Naar mijn mening is dit een beetje een mantra geworden waar we doorheen moeten kijken. We gaan er namelijk heel makkelijk van uit dat we heel veel mensen tekort zullen komen de aankomende jaren. Misschien moeten we hier wat kanttekeningen bij plaatsen. In de eerste plaats is het een feit dat we door de vergrijzing worden gedwongen om langer te gaan werken, waardoor mensen langer in het arbeidsmarktproces blijven. Ten tweede, gaan de verhalen over de krapte op de arbeidsmarkt uit van groei van de economie. Dat deze groei niet vanzelfsprekend is, hebben wij sinds een jaar of drie ondervonden. We kunnen niet heel optimistisch zijn over de economische groei voor de aankomende jaren. Er zal meer werkloosheid zijn dan dat we eerst aannamen. Ten derde, denk ik dat we
veel zullen beleven op het gebied van vertrek van mensen uit Spanje en Portugal naar landen als Duitsland en Nederland om hier te komen werken. Het lijkt mij verstandig om onze arbeidsperspectieven, onze verwachtingen, genuanceerder te formuleren. Verspilling van talent In mijn ogen is werken de beste voorwaarde voor integratie. Voor mensen die aan het werk willen blijft de beroepskeuze essentieel. Ik vind dat we heel veel talent verspillen door verkeerde keuzes. Vanuit mijn optiek, moeten die keuzes vooral economisch worden bepaald. Wij hebben te weinig focus op wat economisch belangrijk is en wellicht dat we te veel keuzevrijheid geven aan mensen wat betreft studie. Het is belangrijk dat mensen zich goed oriënteren op de vraag waar zij hun brood mee kunnen verdienen en zich aanpassen aan de economische cultuur in Nederland. Ik ben een voorstander van een maatschappij waarin iedereen de kansen krijgt die hij verdient en die ook pakt en ik vind dat ondernemingen daar een belangrijke rol in moeten spelen. Hoop Ik hoop dat de samenleving zich positiever gaat ontwikkelen dan in de afgelopen tien jaar en dat de integratie beter op gang komt en tot meer successen zal leiden. Tot slot zie ik graag dat onze arbeidsmarkt in 2025 een afspiegeling zal zijn van een maatschappij waarin tolerantie en verdraagzaamheid voorop staan.
De Cascade 19
Panel I: Onderwijs
Drs. Kete Kervezee Voorzitter PO-Raad
De Cascade 20
De PO-Raad hecht erg aan het eerder beginnen met het onderwijzen van kinderen. Hiermee bedoel ik dat je kinderen vanaf 2,5/3 jaar probeert in een leerrijke omgeving mee te nemen die aansluit op het primair onderwijs. Die vroege educatie is belangrijk omdat de hersenontwikkeling vooral plaatsvindt tot zes jaar. In Nederland realiseren we ons dat echter niet altijd. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we het onderwijs samen met de ouders vormgeven. Kinderen zijn circa 4000 uur per jaar wakker. Hiervan zijn ze circa duizend uur op school. Er blijft dan 3000 uur over waarin het belangrijk is dat zij verder gestimuleerd worden om te leren. Wat betreft het sociaal kapitaal is het essentieel dat wij de ouders als partners betrekken bij de pedagogische situatie en dat we hen wegwijs maken in wat goed onderwijs hun kind allemaal te bieden heeft. Dat samenwerken met ouders geldt trouwens niet alleen voor het onderwijs, maar ook in de sport, cul-
tuur en jeugdzorg is samenwerking belangrijk. Deze zaken moeten niet allemaal op het bord van het onderwijs terecht komen. Het essentiële aan partnerschap is – en dan refereer ik weer aan die 4000 uur – dat we dat integraler aanpakken. Daarnaast is partnerschap met het voortgezet onderwijs belangrijk en daar werken wij gelukkig steeds intensiever aan. Een doorgaande leerlijn van PO naar VO is noodzakelijk om kinderen niet tussen het PO en VO kwijt te raken – wat nu helaas nog teveel gebeurt. Laten we ervoor zorgen dat we kinderen in het PO het maximale meegeven zodat ze goed hun weg kunnen vinden in het VO. Voor dit alles is het noodzakelijk dat wij beschikken over leerkrachten, een schoolleiding en schoolbesturen die er maximaal in geprofessionaliseerd zijn, zodat we het verschil kunnen maken.
Een van de grootste uitdagingen waar we in het VO voor staan is eigenlijk die enorme druk van ouders richting havo/vwo. Hoe vinden wij een balans tussen enerzijds wat de samenleving/ de BV Nederland en wat het individu nodig heeft? Als het gaat om de beroepskeuze, moet je in het onderwijs inderdaad misschien meer aandacht schenken aan het feit dat je er straks je geld mee moet verdienen. Nadat ik van de HBS afkwam, moest ik ook een beroep kiezen. Ik ging dus langs mijn decaan – tegenwoordig heb je loopbaanbegeleiding dat denk ik veel beter is – met mijn rapport en die keek ernaar en zei: “Voor biologie heb je een 8, nou volgens mij moet je dat maar gaan studeren.” Zo ging het toen ongeveer, maar nu niet meer. Maar dat blijft denk ik wel een van de grootste uitdagingen. Je merkt in de praktijk
Drs. Jos Leenhouts Lid MBO Raad en voorzitter ROC Mondriaan
dat die balans tussen individuele ontplooiing en wat de samenleving nodig heeft niet eenvoudig te vinden is. Een tweede punt: wij zijn als VO-sector druk bezig met de herpositionering van het vmbo-tl. Dat is eigenlijk het grootste succes binnen het vmbo en vooral voor allochtonen de opstap naar het hoger onderwijs via het mbo. Maar als we de schijnwerpers meer op vmbo-tl gaan richten, dan weten we dat vmbo-basis en –kader onder druk zullen komen en zullen krimpen, terwijl laaggeschoolde krachten ook nodig zijn. In die zin blijft het zoeken naar de juiste balans en dat valt nog niet mee.
Landelijk gezien hebben we in het mbo 72 procent autochtonen en 21 procent allochtonen. Hier in Den Haag is 52 procent autochtoon en 48 procent allochtoon. Die verhoudingen zijn dus totaal anders dan landelijk. Van die leerlingen zit landelijk ongeveer zestig procent op niveau 4 en tien procent op niveau 1. Dat is bij ons op het ROC niet anders. Van onze leerlingen woont 37,4 procent in een probleemcumulatiegebied. Landelijk is dat twintig procent. Ik denk dat wonen in een gebied met een lagere sociaaleconomische status een grote invloed heeft op het schoolsucces van kinderen, veel meer dan het feit of ze wel of geen migrantenkinderen zijn. Ik heb gekeken naar de problemen van onze leerlingen en wat de patronen zijn van voortijdig schoolverlaten. Gaan de allochtone leerlingen eerder van school af dan de autochtonen? Dat is niet het geval! Wel leerlingen die uit een probleemcumulatiegebied komen. Het maakt dus niet of je rood, wit of groen bent. We hebben verschillende groepen onderzocht, namelijk Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen. Voor mij was de meest interessante opbrengst van het onderzoek dat de individuele uitspraken van de Marokkanen, Turken, Surinamers en Anitillia-
Sjoerd Slagter Voorzitter VO-raad
nen hetzelfde waren op de vraag: ‘Wat heb je nodig voor succes?’ Allen gaven het volgende als antwoord: “Ik wil dat mijn leraar mij kent, weet hoe ik ervoor sta, mij aanspreekt, en samen met mij kijkt hoe ik mijn doelen kan bereiken”. Deze verschillende groepen gedragen zich in de school heel verschillend van elkaar, maar de uitspraken van de individuen waren dus hetzelfde. Ik denk dat het essentieel is dat leraren zich meer professionaliseren en dat ze leerlingen niet als groep aanspreken, maar als individu. Als dat wel gebeurt, gaan leerlingen zich ook als groep gedragen en verlaten ze gezamenlijk de school. Tot slot wil ik nog een heel ander interessant punt vermelden. Van onze niveau 4-leerlingen stroomt zestig procent door naar het hbo. Daar zitten een heleboel allochtonen bij. Het rendement van de mbo-leerlingen in het vijfde leerjaar is hoger is dan het rendement van de havisten. Het is denk ik van belang te weten dat er nu wetgeving op stapel ligt waarbij de mbo 4-opleidingen verkort worden tot drie jaar. Het heeft alles te maken met het intensiveren van onderwijs – niet inkorten dus – waardoor de opleidingen korter duren en aantrekkelijkere leerroutes worden.
De Cascade 21
Allereerst: dé allochtone student of leerling bestaat niet! Je moet enorm uitkijken met het spreken over dé allochtone student of leerling, alsof dat één pot nat is. Dat is namelijk helemaal niet waar. Aan de ene kant zijn er steeds meer allochtone studenten in het hbo: inmiddels 25 procent van het totale aantal ingeschrevenen (tien jaar geleden was dat nog vijftien procent). In het eerste jaar zie je niet méér uitval dan onder autochtone studenten, maar na een paar jaar zie je dat wel. Ik wil graag twee voorbeelden met jullie delen. Tijdens een studentenonderzoek van de Hogeschool van Amsterdam werd gevraagd naar de herkomst van de studenten. Vanuit de studenten kwam echter naar voren dat ze die vraag helemaal niet wilden hebben in de enquête. Ze wilden niet beoordeeld worden op het feit dat ze allochtoon of autochtoon zijn, maar op de prestaties
De Cascade 22
die ze leveren en op de persoon die ze zijn. Ten tweede, heb je enerzijds succesvolle allochtone studenten en aan de andere kant studenten met enorme taalachterstanden. Ik vind dat we langzamerhand naar een systeem moeten gaan waarbij we het onderscheid tussen allochtonen en autochtonen nuanceren en relativeren. Tegelijkertijd moet je het ook niet helemaal wegdoen, want dat zou onrecht doen aan het feit dat er taalachterstanden zijn. Als we toch naar een verkiezingsprogramma toe moeten – en ik heb begrepen dat het sociaal leenstelsel zal worden ingevoerd in het hoger onderwijs – dan hoop ik wel dat de aanvullende beurs blijft bestaan. Want voor studenten vanuit een lagere sociaaleconomische situatie is het wel degelijk een barrière om te studeren als ze alles moeten lenen.
Drs. Ad de Graaf Directeur HBO-raad
Panel II: Politiek
Prof. dr. Jan Anthonie Bruijn Voorzitter VVD-partijcommissie Onderwijs
Ik kijk vooral vanuit het wetenschappelijk onderwijs naar de problematiek. Vandaag waren er een aantal zaken die mij opvielen. Als je bij onze opleiding geneeskunde aan de Universiteit Leiden - maar waarschijnlijk ook universiteit breed - selecteert op de allerbeste studenten, de top één procent, dan krijg je een groep waarin vrouwelijke allochtone studenten zwaar oververtegenwoordigd zijn. Zij doen het bij ons het allerbeste, zij zijn het meest dynamisch en ambitieus en spreken beter Nederlands dan veel autochtonen. We hebben het natuurlijk over een hele kleine groep, maar dat wil ik wel even gezegd hebben. Daarnaast wil ik, op verzoek van de dagvoorzitter, ingaan op een aantal punten die vanmorgen zijn besproken. Voor- en vroegschoolse opvang Er is in het onderwijs nog steeds veel uitval van niet-westerse allochtonen.
Ik ben het ermee eens dat als je vooren vroegschoolse educatie verplicht stelt voor kinderen met een achterstand je een groot deel van de schooluitval kunt voorkomen. Dan heb ik het niet over allochtoon of autochtoon, maar over achterstanden in taal en rekenen. Internationalisering Internationalisering is in het hoger onderwijs vandaag de dag het allerbelangrijkste thema. Dan hebben we het over drie dingen, namelijk mobiliteit (buitenlandse ervaring), de inhoud van curricula van PO tot en met WO, en diverse talen. Europees gezien beginnen wij in Nederland samen met België als laatste met vroeg vreemde talenonderwijs, namelijk in groep 7. Dat is een gemiste kans. Zowel sociaal-cultureel als economisch doen wij onszelf veel schade aan door niet te internationaliseren.
De Cascade 23
Professionalisering leerkrachten Leraren in het wetenschappelijk onderwijs zijn niet geprofessionaliseerd. Toen ik een opleiding van vijftien jaar achter de rug had tot specialist neuropatholoog en ging werken, zei mijn direct leidinggevende op mijn eerste werkdag: “Vanmiddag om 16.00 uur moet je college geven voor een zaal met 700 studenten”. Dat was de briefing en tevens ook mijn opleiding tot leraar. Daarom pleit ik sterk voor een lerarenregister en een leven lang leren in het hbo en WO. Als medisch specialist zit ik wel in een dergelijk register. Het heeft dertig jaar geduurd voordat het bij medisch specialisten er was. Op de website hou ik mijn eigen bij- en nascholing bij. Vanuit de gedachte dat ‘een slechte leraar evenveel schade kan aanrichten als een slechte dokter’ vind ik het onbegrijpelijk dat we niet allang een register hebben van bij- en nascholing van docenten in het hoger onderwijs. Gelukkig worden er nu dankzij de lerarencoöperatie in het PO en VO wel stappen gezet voor zo’n register.
Ingrid van Engelshoven D66 wethouder Onderwijs Den Haag Den Haag is de internationale stad van vrede en recht. Het is een stad die het internationale karakter van de stad hoog in het vaandel heeft en dat profiel verder wil uitbouwen. Dan is natuurlijk internationalisering van je onderwijs ook heel erg belangrijk. Wij willen een behoorlijk aanbod aan internationale scholen en aandacht voor tweetaligheid in het regulier onderwijs. Dat gaat voor een deel goed, maar er kan nog wel een tandje bij. Tweetalig onderwijs Tegelijkertijd merk ik dat we op bepaalde terreinen vastlopen in bestaande regelgeving. Ik heb bij deze minister een warm pleidooi gehouden voor tweetalig basisonderwijs. In Den Haag zijn er steeds meer gezinnen die
De Cascade 24
Diversiteit leerkrachten Ik vind diversiteit in het docententeam erg belangrijk. Het wervingsbeleid voor allochtone studenten voor de pabo vind ik ook heel goed. In het PO en VO is minder dan vier procent van de docenten allochtoon. Dat is een veel kleiner percentage dan de leerlingen daar. Niet alleen vanwege hun rolmodelschap, maar ook vanwege het contact met de leerlingen, de herkenning van hun culturaliteit en contact met de ouders. Kernvakken Tot slot, vind ik taal en rekenen erg belangrijk, maar ik moet erbij zeggen dat taal en rekenen niet alles zijn. Het gaat zowel om het kennen als kunnen. Als ik Nederlandse studenten met internationale studenten vergelijk merk ik dat Nederlandse studenten vaak wat minder kennen, maar dat ze het veel beter doen als het gaat om communiceren, teamwork en presenteren. Laten we daarom het palet van vaardigheden en competenties niet overboord gooien. In Nederland kennen we meestal wat minder, maar kunnen we wel veel.
na een tijdje elders in de wereld gaan wonen en daarna weer terugkomen of die er voor willen kiezen hun kind tweetalig op te voeden. Op dit moment kan dat nog niet. Je mag volgens de wet niet tweetalig basisonderwijs aanbieden. Ik heb ook nog geen toestemming gekregen om daarmee een pilot te doen. De nieuwe eisen voor het mbo-examen stellen dat alle leerlingen op mbo 4-niveau getoetst moeten worden op het Nederlands. Dat is heel ingewikkeld als je een Engelstalige opleiding hebt gedaan. Bovendien, waarom zou je dat moeten doen als je eigenlijk niet van plan bent om in Nederland te blijven? Daarom hebben we gelukkig in Den Haag ook internationale mbo-opleidingen en -stromingen. In die zin zou meer flexibiliteit in de regelgeving wenselijk zijn.
Kwaliteit van het onderwijs Demografisch gaat het goed met Den Haag. We blijven groeien. Naast vergrijzing houden wij gelukkig ook vergroening. We blijven een behoorlijk arbeidsmarktpotentieel hebben. Met name in Den Haag en Rotterdam is er een grote vraag naar hogeropgeleiden. We hebben eigenlijk een te laag opgeleide beroepsbevolking. Daarom moeten we ook in deze moeilijke tijden behoorlijk investeren in onderwijs; dat is de toekomst van de Haagse economie. Waar het gaat om de kwaliteit van het onderwijs moet je goed investeren in de kwaliteit van de leraar. De kwaliteit op school is vooral de kwaliteit voor de klas, dus dat degene voor de klas goed opgeleid is en in staat is goed om te gaan met diversiteit. Dan kun je ook meer autonomie aan de docent geven. Ik ben daar een warm voorstander van, maar ook van het lerarenregister. Dat is in mijn ogen een goede stimulans voor docenten om zich te blijven bijscholen en te blijven werken aan hun bekwaamheid en bevoegdheid. Vroegschoolse educatie Het is ontzettend van belang om te voorkomen dat kinderen met een achterstand aan de basisschool beginnen. In Den Haag hebben we in de voorschoolse educatie inmiddels voldoende capaciteit ontwikkeld. Daar is de afgelopen jaren behoorlijk veel in geïnvesteerd. Er gaan steeds meer kinderen naar vroegschoolse educatie. Er moet echter nog een grote slag worden gemaakt in de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Daar heeft de minister geld voor uitgetrokken zodat je werkelijk wat aan die achterstanden kan doen. Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt Op 24 april is er het actieprogramma ‘Onderwijs-arbeidsmarkt’. We moeten meer investeren in de aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Dat begint op de basisschool in het goed geven van beroepskeuzevoorlichting en bij het meenemen van ouders in het maken van goede keuzes. Het is nog steeds zo dat ouders heel bepalend zijn voor de keuze die kinderen maken als het gaat om vervolgopleiding en beroepskeuze. Wat betreft schooluitval is het niet dat kinderen iets niet kunnen, maar dat ze terechtkomen op een plek die niet bij hen past. Door druk van familie en omgeving kiest men voor het beroep waar thuis een positief beeld van is wat betreft arbeidsmarktperspectief, terwijl dat soms helemaal niet zo is. Er wordt veel gekozen voor administratieve opleidingen, terwijl er enorme vraag is naar techniek. Daar heest nog vaak het beeld van vuile-handen-beroepen. Als je echter tegenwoordig kijkt in de installatietechniek zit je heel vaak achter de computer. Ik vind dat we met elkaar veel meer zouden moeten investeren in het meenemen van ouders in dat perspectief en in de beroepskeuze.
De Cascade 25
De dagvoorzitter vraagt zich af of we het in 2025 nog steeds zullen hebben over studenten van niet-westerse allochtone afkomst in het onderwijs. Hoewel ik een heel optimistisch mens ben, moet ik hem teleurstellen. Ik durf er best een fles op te zetten dan wij ook in 2025 nog met elkaar spreken over Jack Biskop de positie van jonTweede Kamerlid CDA geren met een nietwesterse afkomst in het onderwijs. En hoe weet ik dat zo zeker? Dat weet ik zo zeker omdat het al eerder is gebeurd. Als we bijvoorbeeld kijken naar een groep die al veel langer in ons land is, de Molukkers, dan zie je dat de eerste generatie het best lastig had op school. Met de tweede generatie ging het een heel stuk beter. En dan zou je bijna zeggen: “Dat is dan mooi een reden om niks meer te doen.” Nou, dat is heel slecht. De constatering dat er heel veel vrouwelijke studenten van allochtone afkomst medicijnen studeren is geen reden om geen aandacht meer aan die groep te besteden, want wat zien we nu bij de derde generatie Molukkers? Die doen het een stuk minder dan de tweede generatie. Dus niets doen is geen optie. Wat moet je dan wel doen? Daar zijn al een aantal hele verstandige dingen over gezegd. Ik wil er een paar nog even noemen, want de peuterkleuter-toets kwam net even voorbij. Ik zal niet zeggen dat ik daar mordicus op tegen ben, maar ik wil wel een waarschuwende vinger heffen. Ik denk dat overal waar geconstateerd wordt dat er een achterstand is, er iets gedaan moet worden. Ik heb zelf als psycholoog jarenlang op een IOBK gewerkt; dat is een afkorting voor ‘In Ontwikkeling Bedreigde Kleuters’. En wat je zag bij die kleuters is dat ze soms hele gekke ontwikkelingssprongen maakten. Dan kon je op de ene dag constateren dat ze een geweldige achterstand hadden en anderhalve maand later hadden ze die ineens weer een stuk ingelopen. Die geleidelijke ontwikkeling dat is schijn, die ontwikkeling gaat schoksgewijs. Maar ik ben het wel eens met mensen die zeggen: “Je moet wel je ogen en oren openhouden” en een consultatiebureau is wel een hele mooie plek om de ontwikkeling van kinderen in de gaten te houden. Er werd ook nog gezegd dat sinds Dijsselbloem er geen stap meer is
De Cascade 26
gezet. Nou is Dijsselbloem niet van mijn partij, maar het rapport Dijsselbloem was helemaal zo verkeerd niet en er zijn wel een paar stappen gezet. Om er eens eentje te noemen: leraren zijn veel beter in positie gebracht. We hebben nu al in het middelbaar beroepsonderwijs het professioneel statuut waarbij een leraar in een veel betere positie is dan zijn leidinggevende en zijn bestuur om datgene te doen wat de leraar hoort te doen. De leraar gaat over hoe dat hij les geeft. Wij hier in Den Haag moeten daar veel verder van afblijven. En ik hoop dat het ons nog gegeven is in de komende maanden of in de komende kamerperiode heel snel het professionele statuut ook in het PO en VO in te voeren. Goede docenten U kunt een heleboel onderwijskundige rapporten opvragen, maar het eerste wat in het oog springt is: wat werkt nou echt als het gaat om goed onderwijs? Dat zijn goede docenten. Dit kabinet heeft ervoor gekozen 150 miljoen structureel te investeren in de opleiding en bijscholing van leraren. Het lerarenregister is gekomen en is ook hartstikke goed gekoppeld aan een leven lang leren. En wil je in zo’n register? Dan moet je je bijscholen. Daarnaast is het belangrijk dat er meer docenten van allochtone afkomst komen en het liefst ook nog mannelijk, zodat we ook qua geslacht meer diversiteit hebben. Maar ook de rol van ouders is erg belangrijk en gelukkig heeft minister Van Bijsterveldt dat pasgeleden onder de aandacht gebracht. Alles bij elkaar ben ik positief gestemd: ik verwacht dat het steeds beter zal gaan met mensen die een andere culturele achtergrond hebben. Ik ga ervan uit dat mensen die met een andere culturele bagage in Nederland gekomen zijn, ook die culturele bagage mee blijven nemen. Dat maakt ons land alleen maar rijker, maar dat is geen reden om niets te doen aan die dingen waar we het net met elkaar over hadden. En dan sluit ik af met waarmee ik begonnen ben. Ik ben een heel positief gestemd mens. Ik ben ervan overtuigd dat wij met z’n allen dat onderwijs beter kunnen maken, dat we dat echt met z’n allen kunnen doen. Dank u wel.
Afsluiting en synthese Prof. dr. Ton Notten Bestuurslid Stichting Cosmicus
Een synthese maken van zo’n brede, uitdagende conferentie is lastig. Ik heb een viertal punten opgeschreven waarvan ik denk dat we daarmee de brug kunnen slaan naar de volgende bijeenkomst.
Punt 0: investeringen in onderwijs Ik heb steeds gedacht dat ‘2025’ in de titel van deze conferentie te maken heeft met de ambitie van het kabinet-Rutte om Nederland in 2025 te laten doordringen tot de top-5 der kenniseconomieën. Ik ben echter sceptisch genoeg om reeds nu te zeggen dat als we die doelstelling willen behalen er een nieuw Regeerakkoord geschreven moet worden. De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; de 34 rijkste landen ter wereld) heeft een heel bescheiden norm gesteld voor de investeringen van haar leden in het onderwijs: 6,2 procent van het Bruto Binnenlands Product (bbp). Nederland zit echter op 5,51. Als je verder kijkt naar de bezuinigingen in de periode 1985 – 2004 zie je dat er 54 procent bezuinigd is op het wetenschappelijk onderwijs en 11,3 procent op het hbo. De gevolgen van de bezuinigingen van het inmiddels demissionaire kabinet zijn nog niet bekend. Ook als je kijkt naar de aanvullingen door het bedrijfsleven op dat percentage van het bbp dan kom je niet aan die 6,2 procent. Een tijdje geleden was er een discussie tussen twee geleerden – ik zal hun namen niet noemen – over de vraag of het bedrijfsleven nu nul procent extra had geïnvesteerd in de afgelopen tien jaar of 0,25 procent. Het is onder de huidige omstandigheden heel lastig om die 2025-doelstellingen te halen. Punt 1: sorteren en stapelen; het beleid en de ouders Er is heel vaak, en ook terecht, gesproken over het sorteereffect van het Nederlandse onderwijs. Ik heb ooit een vergelijking gemaakt tussen het sorteren in de negentiende eeuw en het sorteren in de twintigste eeuw. Precies in het midden van die twee eeuwen vind je de invoering van de Leerplichtwet (1901). In mijn nieuwe boek Vleermuisouders heb ik dat nader uit de doeken gedaan. Er wordt ontzettend geselecteerd ondanks en dankzij het onderwijssysteem, zowel beoogd als niet beoogd. Een aantal voorbeelden daarvan is op deze conferentie aan de orde gekomen. Het sorteren wordt
enigszins tegengegaan en gecorrigeerd door het ‘stapelen’ – nergens in Europa zoveel als in Nederland. Een initiatief dat letterlijk van onderop komt, namelijk van de leerlingen zelf en van gedreven leraren en ouders. Het stapelen danken we aan onze eminente minister Jo Cals. Ik heb eens onderzoek gedaan naar de wijze waarop opeenvolgende staatssecretarissen en ministers van Onderwijs daarmee zijn omgegaan. De oneven ministers en staatssecretarissen hebben steeds het stapelen bevorderd, en tot en met minister Jo Ritzen werkten de even staatslieden dat telkens weer tegen. Ik bestempel het stapelbeleid tussen Jo Cals en Jo Ritzen dan ook als een typisch ‘jojobeleid’ (van minister Ronald Plasterk mocht het overigens weer, en van staatssecretaris Halbe Zijlstra niet). Een ander punt dat vandaag aan de orde is geweest is de ouderparticipatie: een heel mooi fenomeen. Als je het over ouderparticipatie hebt, dan heb je het aan de ene kant over de zogeheten ‘afwezige ouders’ en aan de andere kant over de ‘aandeelouders’ die soms op een drammerige manier bezig zijn eisen te stellen aan de directeur van de school; die laatste groep noem ik de vleermuisouders. Het combi-fenomeen ‘sorteren en stapelen’ is een regelrechte uitdaging aan goede docenten, verstandige scholen en betrokken ouders. Punt 2: 500 jaar integratie De politieke en publieke discussie van de 21e eeuw is voor een aanmerkelijk deel gewijd aan het vraagstuk van de integratie van nieuwkomers. Zeker, er zijn problemen, zeker in de grote steden – problemen van de drie w’s: weten, werken en wonen, en dat trio staat vandaag onder grote crisisdruk. Maar is er iets nieuws aan de hand? Nee. Ik kan verwijzen naar het prachtige boek dat de gebroeders Lucassen schreven over 500 jaar immigratie in Nederland. Immigranten hebben altijd voor onrust gezorgd én voor de oplossing van urgente (economische) problemen, én de onrust trok altijd weer op. De Lucassens wezen erop dat er vanaf
De Cascade 27
1961 veel mensen vanuit het buitenland naar Nederland zijn gekomen die we veiligheidshalve gastarbeiders noemden – om het zware, gore werk in de staal- en mijnindustrie te doen. De onderzoekers onthulden ook de onderhandse afspraken tussen de werkgevers en de VVD dat er over de import van gastarbeiders en de sociale en economische immigrantenongemakken niet in de Tweede Kamer gesproken zou worden; ze waren immers keihard nodig. Het waren ‘softe’ partijen als de PPR en de PvdA die gaandeweg een zogeheten ‘integratiebeleid’ gingen verdedigen. Zoals u weet heeft de heer Stef Blok, fractievoorzitter van de VVD, zeven jaar geleden een prachtig onderzoeksrapport geschreven – het ging over ‘bruggen bouwen’ – waarin duidelijk naar voren kwam dat het integratiebeleid in Nederland een groot succes geworden is. Ik kan daar tussen haakjes aan toevoegen: ondanks de werkgevers en de VVD van dat moment. Blok zal vandaag niet graag aan de brede instemming herinnerd worden die hem en zijn rapport in de Kamer ten deel vielen. Frans Verhagen geeft in zijn boek Hoezo mislukt? over de al-dan-niet-geslaagde-integratie van nieuwkomers in ons land een heel duidelijk antwoord: de integratie is gelukt, nu de politiek en het beleid nog. Een deel van de politici is zelfs in de weer met het organiseren van ontevredenheid, in goed Nederlands: wrok. Lees het boek van Max Scheler, precies honderd jaar oud, over het ressentiment. Ik zou er vóór zijn om het begrippenduo auto-/allochtoon pas af te schaffen wanneer de problemen zijn opgelost die ons er in 1971 toe brachten het duo uit te vinden. En vergeet niet de hoogstnoodzakelijke internationale kenniscirculatie nou eens op gang te brengen. We kunnen niet zonder uitstekend opgeleide Turken en Iraniërs – nee, niet voor de mijnen en de staalindustrie. Zodra met het afschaffen van begrippen reële problemen zijn opgelost stel ik meteen voor de uitdrukking ‘verregende zomer’ af te schaffen. Punt 3: professionalisering van leerkrachten Taal en rekenen zijn vandaag even aan de orde geweest. Daar moet het met het oog op 2025 vooral om gaan. Dat brengt mij op de vraag: wat is eigenlijk de competentie/kwaliteit van de leraar? De leraar is ten eerste een vakmens, ten tweede een didacticus en ten derde een pedagoog. Enkele malen is op de conferentie het begrip ‘professionalisering’ naar voren gebracht. Mag ik daar het woord ‘beroepstrots’ aan toevoegen? Ik merk dat leraren zo vaak zo weinig trots zijn op hun vak. Ik kom zoveel ingezakte leraren tegen die moe zijn en die klagen over ‘Den Haag’, de bureaucratie, enzovoort. Eén van de noodzakelijke voorwaarden van professionalisering is beroepstrots. Ik heb vandaag meegemaakt wat me de afgelopen tijd enkele malen is opgevallen in discussies met leraren en andere professionals op scholen: als je begint te praten over de eigen beroepsidentiteit en wat daar allemaal bij komt kijken om die te versterken, dan zag ik hen glunderen, ik zag hen denken: ‘ja, daarom ben ik in het onderwijs gegaan!’ En ik vind het dan ook heel plezierig dat ik tot het bestuur
De Cascade 28
van Cosmicus mocht toetreden, de instelling die zo bezig is met die professionalisering, de integratie van rekenen en taal, het verbeteren van het onderwijs en het verbeteren van de discussie over het onderwijs. En ik vind dat een heel mooi en gaaf initiatief. Nog even over dat rekenen en taal; dat is allebei natuurlijk buitengewoon noodzakelijk. Een kleine anekdote: ik ben betrokken bij de vakantieschool in Rotterdam. Ik weet niet of u die kent. In diverse steden hebben we de zomerschool, dat geldt dus alleen maar voor de zomervakantie, maar in Rotterdam en Amsterdam heb je vakantiescholen die ook in de andere vakanties extra
lessen bieden aan aanstaande Cito-toets-leerlingen, brugklassers, speciaal geïnteresseerde leerlingen, en ook kinderen die zich geen buitenhuiselijke vakantie kunnen permitteren. Niveau: basis- én voortgezet onderwijs. Een gaaf voorbeeld dat ik van zo’n vakantieschool kreeg was een jongen die eigenlijk een gruwelijke hekel had aan rekenen en taal. En hij komt op die vakantieschool en hij zegt na een aantal dagen: “Dat rekenen, dat is zo lauw. Kun je dat later ook aan de universiteit studeren?” Kennelijk was hij zo getroffen door
een docent die over vakbekwaamheid, pedagogisch besef en verleiding beschikte dat hij helemaal lauw was geraakt. Dat kan dus. Punt 4: zorgen om de jeugd We hebben het over de jongste generatie. Haar kansen en haar toekomst. Er zijn tot vijfduizend jaar oude bronnen voorhanden waarin geklaagd wordt over ‘de jeugd van tegenwoordig’. Van kleitabletten tot ingezonden artikelen in kranten en tweets. Ze bevatten niks nieuws. ‘De jeugd’ is één groot projectiescherm. We weten het: met 85 à negentig procent van de jongeren gaat het goed, met de rest minder of niet. Juist die tweede, uiterst gevarieerde groep moet een handje geholpen worden. Enerzijds vallen ze voortijdig uit op school (niet zelden een kwestie van uitsorteren op zestienjarige leeftijd…), ze lopen problemen op straat op, ze drinken en/of snuiven, ze hebben een verstandelijke beperking, ze lijden onder huiselijk geweld en/of zelfbeschadiging, of ze zijn ten prooi gevallen aan jeugdcriminaliteit – en daar komt aan de andere kant bij dat het jeugdstelselin-den-brede niet zelden faalt en (te) onsamenhangend is opgebouwd, er is (nogmaals) dat grillige onderwijssysteem, er zijn mazen tussen de justitiële jeugdzorg en het jeugdstrafrecht, en we weten dat elke bezuiniging op het jeugd- en jongerenwerk fnuikend is. Met negentien collega’s uit diverse vakken (sociologen, psychologen, juristen, vertegenwoordigers van enkele pe-
dagogische specialisaties, criminologen, jeugdwerkers, filosofen) hebben we ons drie jaar lang beziggehouden met die dubbele kwestie: de zorgen om de jeugd én het stelsel in verbouwing. We publiceren daar binnenkort maar eens een boek over. Literatuur • Lucassen, Leo & Jan, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie. Amsterdam: Bert Bakker, 2011. • Notten, Ton, Vleermuisouders en andere essays over het opgroeien in de stad. Antwerpen, Apeldoorn: Garant, 2012. • Notten, Ton & Frans Spierings (red.) e.a., Zorgen om de jeugd. Tussen sociale paniek en passende voorzieningen. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers, 2012 (deze zomer). • Scheler, Max, Het ressentiment in de moraal. Amsterdam: Boom 2008 [oorspr. 1912] • Verhagen, Frans, Hoezo mislukt? De nuchtere feiten over de integratie in Nederland. Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2010.
De Cascade 29
De Nederlandse economie heeft wereldburgers nodig Ankie Verlaan O.a. voormalig lid CvB van Hogeschool en Universiteit van Amsterdam Op 23 april vond de Cosmicus-onderwijsconferentie plaats in Nieuwspoort. Daarover is elders in deze Cascade meer te lezen. Een belangrijke uitkomst was dat het divers samengestelde gezelschap van sprekers veel bevindingen en opvattingen deelde. Zo was er een breed gedragen voldoening over het feit dat veel leerlingen met een niet-Nederlandse herkomst steeds succesvoller door ons onderwijs reizen, hoewel relatief vaak via de stapelroute, en bevestigde men de constatering dat het onderscheid op basis van etniciteit er minder toe doet dan de sociaaleconomische verschillen. Om de huidige achterstanden aan te pakken pleitten sommige sprekers voor een vroegere start van het onderwijs, met taalrijke voorschoolse programma’s en een keuzemoment voor vervolgopleidingen dat later valt dan bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs of na het vmbo. Een ander punt van consensus was de bevinding dat de leraar de meest cruciale rol speelt in het onderwijs en dat er dus stevig ingezet moet worden op de professionalisering en op een statusverhoging van de docent. Tenslotte bleek men het eens over de noodzaak van meer participatie van ouders bij de schoolcarrière van hun kinderen. Daarbij werd vanuit het bedrijfsleven vooral aandacht gevraagd voor een sterkere focus op de domeinen waar grote arbeidstekorten te verwachten zijn in plaats van op studies en beroepen die een “schijnbare” eervolle status hebben.
De Cascade 30
De levendigheid van het programma had er baat bij dat men het ook op veel punten niet eens was met elkaar. Door de opzet van de discussie was er onvoldoende tijd om deze punten uit te werken en om met elkaar te verkennen hoe de punten waarover men het wel eens was, geïmplementeerd zouden kunnen worden in het huidige onderwijsbestel, in een periode waarin bezuinigen meer aan de orde is dan investeren. In het najaar van 2012 zal er daarom juist op die uit te werken aspecten van de discussie nader worden ingegaan. Om het proces van gedachtevorming alvast in gang
te zetten, geef ik de lezer in dit artikel een aantal overwegingen mee. Verbeteren moet, maar het mag nu even niets kosten De discussies in Nederland over zorg, cultuur en onderwijs worden sinds de jaren negentig gevoerd onder de economische discipline van het ministerie van Financiën en dat terwijl economie eigenlijk niet meer is dan een verzameling boekhoudmethodes, waarover voortdurend geruzied wordt. Zo worden de kosten van het onderwijs berekend op basis van de verblijfsduur van scholieren en studenten en niet op basis van het maatschappelijk rendement op de langere termijn van de gevolgde opleidingen. Deze boekhouddiscipline leidt tot het veelvuldig verwijzen van leerlingen naar een opleiding onder hun niveau. Zelfs nu al enige tijd bekend is dat de ontwikkeling van de hersenen langere tijd nodig heeft dan de berekende en te bekostigen studietijd, blijft het overheidsbeleid: een zo beperkt mogelijke verblijfsduur en een curriculum met vooral kernvakken. Omdat stapelen meer tijd vergt en dus duurder is, wordt er nu gewerkt aan een beperking van de duur van die route in de
mbo 4-opleidingen. De vraag is of deze maatregel effectief zal zijn. Voor sommige opleidingen geldt dat zij bij de inwerkingtreding van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs zijn verlengd van drie naar vier jaar, maar andere opleidingen waren altijd al vier jaar. Zullen verkortingen hier leiden tot bezuinigingen met eenzelfde rendement? De stapelroute is niet van de laatste jaren; de cv’s van succesvolle Nederlanders, waaronder ook wetenschappers, laten al tientallen jaren stapelroutes zien. Kennelijk hebben sommige mensen in deze tijd een omweg nodig om tot ontwikkeling te komen. Ongetwijfeld zullen er jongeren zijn die tijdens die route tot de conclusie komen dat zij het ook sneller zouden kunnen en willen, maar de vraag is of we daarvoor een algemene maatregel moeten nemen. Ligt differentiatie in de programma’s dan niet meer voor de hand? Maatwerk dus, met andere woorden. Als we blijven vasthouden aan een uniform stramien zullen we ook hier een ontwikkeling gaan zien, die we al eerder
zagen in het algemeen voortgezet onderwijs, namelijk de groei van het particulier onderwijs. Welgestelde ouders bepalen en betalen dan zelf de onderwijsroute van hun kinderen. Dat betekent dat de segregatie in de samenleving, die we nu juist sinds de invoering van de leerplicht probeerden te bestrijden, zal toenemen. Maar er is geen boekhouder die de kosten daarvan kan berekenen. Daarnaast wordt er met de mond beleden dat sport- en cultuureducatie van groot belang zijn voor de ontwikkeling van onze talenten, maar op deze vakken is de laatste jaren voortdurend bezuinigd. Nieuwe initiatieven uit de kunst- en de sportwereld worden toegejuicht door wethouders, schoolleiders en ouders, maar een structurele invoering van deze vakken in alle onderwijssoorten lijkt juist nu ver weg. Te duur! Natuurlijk moeten we goed op de portemonnee letten in deze tijd en zelfs bezuinigen, maar het belemmeren van de ontwikkeling van onze volgende generaties kan op de lange termijn alleen maar geld gaan kosten. In de discussies over het onderwijs wordt vaak met afschuw gesproken over de colleges van bestuur en hun staven en over de uitgaven die daarvoor gedaan moeten worden ten koste van het primair proces. Men vergeet daarbij dat het onderwijsbeleid van de afgelopen decennia er juist op was gericht zoveel mogelijk over te hevelen naar de scholen zelf, van huisvesting tot personeelsbeleid, de invoering van nieuwe methodes en ICT. De overheveling van al deze zorgen had een grote impact op het onderwijs, groter wellicht dan de over elkaar buitelende inhoudelijke onderwijsvernieuwingen. In sommige onderwijsinstellingen leidde dit tot een megalomane bedrijfsmatige aanpak, waarvan men de resultaten in het VPRO-programma “De slag om Nederland” kan bekijken. Deze ontstane situatie toont aan dat het invoeren van bezuinigingen eigenlijk alleen maar mogelijk is met een drastische hervorming van ons bekostigingsmodel, maar de discussie daarover wordt gemeden omdat er allerlei belangen een rol spelen. Breng bijvoorbeeld scholenbouw maar onder bij de woningbouwcorporaties met de opdracht tegelijkertijd te zorgen voor sociale ontmoetingsplekken, zodat de onderwijsruimte niet een groot deel van de week onbenut blijft. Geef scholen de ruimte om breder geformuleerde targets te realiseren in overleg met gemeenten, regio’s en bedrijfsleven en bouw de overdreven bureaucratische toezichtregels af. Zo zijn er meer maatregelen te bedenken, samen met ouders, schoolleiders en docenten om voor hetzelfde geld en misschien zelfs met minder, betere resultaten te bereiken. Taal, taal en nog eens taal Alle partijen delen de ambitie om het taalonderwijs te verbeteren en te intensiveren. Die actie moet al beginnen in de voorschoolse educatie en daarbij moeten ouders betrokken worden. Er is echter geen doordacht plan van aanpak. Voorschoolse educatie
De Cascade 31
is niet verplicht, dus de populatie loopt uiteen van kinderen uit rijke families zonder taalproblemen, die via de inschrijving bij de voorschool een plek in de basisschool willen krijgen, tot kinderen die via de ouderkindcentra worden verwezen, maar die de schoolse taallessen thuis niet voortgezet krijgen van hun ouders. Moet voorschoolse educatie dan maar voor iedereen verplicht worden? In deze tijden van bezuiniging is dat een onbespreekbaar onderwerp. Moeten we dan zorgen dat in alle kinderopvangcentra voldoende aandacht aan taal wordt geschonken, zoals Asscher nastreeft in Amsterdam? Ook met deze maatregel is het de vraag of ouders voor wie de kinderopvang nu te duur wordt, wel bereikt worden. Toch lijkt een algemene maatregel om de leerplichtige leeftijd te verlagen de enige methode om dit, door iedereen erkende probleem, op te lossen. Ook dit onderwerp leent zich voor een verdiepende discussie. Waar zijn de banen? Het onderwerp dat in deze tijd steeds pregnanter wordt is dat van de studie- en beroepskeuze en de ontwikkelingen in de internationale economie en op de arbeidsmarkt. Tijdens een gesprek met een vier vwoklas, waarvan tweederde meisjes en een derde jongens (hetgeen een steeds normalere verhouding wordt), bleek dat niemand zich nog had beziggehouden met het keuzevraagstuk. Van laboratoriumonderwijs, opleidingen op het gebied van voeding en specifieke techniekdomeinen, had niemand gehoord. Alleen economie en mediastudies waren bekend. Anderzijds moeten we ook constateren dat het beeld van de arbeidsmarkt aan snelle en grote veranderingen onderhevig is. Waar eerst werd voorspeld dat er op korte termijn zeer veel onderwijsvacatures zouden zijn, zien we nu dat afgestudeerden van de pabo het moeilijk hebben met het vinden van werk. Alleen de vraag naar docenten Duits en wiskunde, natuur- en scheikunde blijft groot en groeit. Waar eerst door bouwbedrijven werd geklaagd over de geringe belangstelling van scholieren voor hun werk, ontslaat men daar nu steeds meer goedopgeleide mensen. Eenzelfde proces hebben we ook in de jaren tachtig meegemaakt en destijds heeft de opkomst van de ICT gezorgd voor banengroei en een groei van de Nederlandse economie. Nu is er echter geen sprake van een goede verkenning van nieuwe mogelijkheden en het creëren van passende scholing en omscholing. Samen met het bedrijfsleven zou dit onderwerp eens stevig op de agenda gezet moeten worden, opdat we, als er werkelijk een groeiende behoefte in een sector ontstaat, ook snel goedopgeleiden kunnen leveren.
De Cascade 32
Ouders moeten vervolgens bij dit proces betrokken worden omdat anders hun eigen negatieve ervaringen van massaontslagen een te grote rol zullen blijven spelen in het keuzeproces. En tenslotte: de professionele docent Al jaren speelt de discussie over de professionaliteit en de positie van de docent. Beter Onderwijs Nederland (BON) heeft enkele jaren geleden een belangrijke rol in dit debat genomen en gekregen: de leiding en de zeggenschap moesten weer terug naar de docent. Hoe sympathiek dit ook klonk voor docenten en vakbonden, toch is enige nuancering niet overbodig. Langzamerhand zien we die ook verschijnen in het debat: de docent centraal vergt wel dat die docent competent is. Voor professionalisering en voor verbetering van de lerarenopleidingen wordt op dit moment zelfs geld uitgetrokken. Maar de vraag is hierbij of we de goede dingen doen. Promotiebeurzen zijn aantrekkelijk voor ambitieuze docenten of voor de oudere docent die zo langzamerhand verdieping wil, maar levert het de leerling iets op? In het beroepsonderwijs wordt van vakdocenten verwacht dat zij een brede bevoegdheid halen, maar heeft de leerling niet meer baat bij een echte vakman naast theoretisch goed onderlegde docenten? Dus: is daar de samenstelling van een team met diverse competenties niet nuttiger dan alleen maar breed opgeleide docenten? Is het niet wenselijk op een basisschool meer mannen aan te stellen dan alleen maar hoogopgeleide vrouwen? Kortom, ook de hier ingevoerde beleidsplannen vragen om een kritische beschouwing, waaraan docenten deelnemen, niet op basis van een lidmaatschap van de vakbond of BON, maar vanwege hun betrokkenheid bij hun leerlingen. Dit zijn een paar onderwerpen die uit de Cosmicusconferentie voortkomen en die vragen om verdieping, een voorstel voor drastische hervormingen, een geleidelijke verbetering, maar in ieder geval om een nieuw plan van aanpak. Op naar de volgende conferentie dus, waar we oplossingen gaan bespreken. Tot ziens!
Over Ondernemerschap en Leiderschap (deel 1): de ondernemer Dick Middelhoek Ondernemer & trainer, Bureau Overleren & Arrendi Masterclasses
Wie zie je voor je als je als je aan een ondernemend persoon denkt? Dat is de vraag waarmee Rick Koster en ik vaak trainingen en masterclasses over ondernemerschap en leiderschapscommunicatie beginnen. De antwoorden zijn vaak voorspelbaar: Bill Gates, Henny van der Most, Joop van den Ende en meer van die types. Meestal mannen, trouwens. Maar soms krijgen we als antwoord: mijn moeder, mijn kleine broertje, Paul de Leeuw of mijn collega Fatima. En dan wordt het interessant, want wat maakt iemand eigenlijk tot een ondernemend persoon? En wat heb je aan ondernemerschap? Wij hebben na vijf jaar onderzoek en veel trainingen de volgende definitie ontwikkeld: een ondernemend persoon ziet kansen, zoekt de ruimte, benut kansen en creëert waarde. En deze waardecreatie laat zich niet alleen vertalen in geld, maar ook in vergroting van maatschappelijke en menselijke waarden, zoals vertrouwen, plezier, trots en tevredenheid. Zo die zit! Denk dus ook aan muzikanten, topsporters, vrijwilligers, kunstenaars en denk vooral ook aan docenten. Docenten zijn ondernemers als zij kansen bij leerlingen zien, de ruimte pakken om aan de gang te gaan en kansen benutten om waarde te creëren. Maar dat lukt alleen als zij niet teveel deel uitmaken van het systeem en de gevestigde orde blijven uitdagen. Hoe dat zit zal ik hieronder uitleggen. Want wist u waar het woord “ondernemer” vandaan komt? Uit het Frans: l’entrepreneur. De Engelsen hebben het precies zo overgenomen. Letterlijk vertaald betekent het: een tussennemer. Iemand die je ertussen neemt, dus dat klinkt niet zo positief. Meer overdrachtelijk dan: een ondernemer is iemand die ertussen zit, een verbindingsman. En dan klinkt het al beter. Vroeger zat l’entrepreneur vooral tussen de boerenstand en de adel in en tegenwoordig bevindt de ondernemer zich tussen vraag en aanbod in bredere zin. Hij handelt en brengt bij elkaar. De kracht van de ondernemer is dat hij ertussen zit en nergens bij hoort; dus niet bij het systeem en ook niet bij de gevestigde orde. Een ondernemer hoort niet bij de gevestigde orde en systemen beperken zijn creativiteit. “Erbij horen” belemmert zijn handelen. Een ondernemer moet ervoor zorgen dat hij ertussen blijft staan en blijft verbinden. Zijn kracht is zijn vermogen tot verbinden. Waarom vertel ik dit? Omdat mijn grootvader en vader ondernemers waren en ik ben het ook. Net zoals mijn vrouw, broer, zwager, schoonzus en stiefbroer. Wij proberen kennelijk overal en altijd waarde toe te voegen en de prijs die we daarvoor betalen is dat we niet bij de gevestigde orde horen. Is dat erg? Nou nee, tenzij
je dat graag wil. Allemaal ondernemers dus. Allemaal entrepreneurs. Wij zijn tussennemers en verbinders tussen vraag en aanbod. Wij doen aan kansen zien en waarde toevoegen. Dat is ondernemen. Mijn grootvader had voor de oorlog een groentekar in Rotterdam-West. Hij werkte erg hard en het was evengoed armoe troef. Mijn vader wilde dat niet en heeft zich na de ambachtsschool (de voorloper van de LTS en we zouden het nu vmbo-basis noemen) ontwikkeld tot een ondernemer met een paar winkels. Hij mocht niet doorstuderen, ging op zijn vijftiende voor een baas werken, haalde zijn diploma’s, ging op zijn achtentwintigste voor zichzelf werken en opende een winkel. Als je een winkel en één medewerker (namelijk jezelf ) hebt, dan werk je zes dagen per week en een koopavond. Dan ga je de eerste jaren niet met zomervakantie. Je gaat überhaupt weinig met vakantie. Die winkels zijn nu verkocht. Hij is nu 77 jaar en hij werkt nog steeds een beetje. Wie is nu verantwoordelijk voor zijn succes? Heeft hij geluk gehad? Werd hij geholpen door de conjunctuur, de regering, het onderwijs? De gevestigde orde? Of had hij een paar kruiwagens? Geen idee. Wat we wel weten: mijn vader voelde zich verantwoordelijk voor zijn eigen leven en succes. Hij wilde het zo doen en hij heeft het gedaan. Met veel vallen en iets vaker opstaan. Zo simpel is het. Dromen, denken, durven, doorzetten en delen. Vooral doorzetten is belangrijk en niet opgeven bij tegenslag. Dus gedraag je als een ondernemer! Ga vooral niet (meer) bij de gevestigde orde horen, kijk goed rond, benut kansen en creëer waarde voor jezelf. Neem de regie, toon leiderschap, besteed je energie goed, blijf altijd persoonlijk in verbinding met vraag en aanbod en verwacht niet teveel van de gevestigde orde, systemen, de overheid en alles wat daarmee te maken heeft. Ik ben er dus heel blij mee, dat het Cosmicus College per volgend schooljaar op havo/vwo-niveau gaat starten met het profiel Ondernemerschap en Leiderschap. Maar dat had u vast al begrepen.
De Cascade 33
Natuurlijke meerwaarde in het onderwijs De Cascade 34 Fotograaf: J.Cramwinckel
Erwin Groenenberg Accountmanager Veldwerk Nederland
Elk kind is anders. De één wordt geboeid door een mooi boek, de ander door een puzzel en een derde door een vogel buiten de klas. Omdat kinderen op verschillende manieren leren en motivatie voor ieder kind anders is, is diversiteit in het onderwijs belangrijk.
In het natuuronderwijs en de Natuur- en Milieu Educatie (NME) maken we gebruik van allerlei verschillende onderwijsconcepten. Vaak wordt gebruik gemaakt van het sociaal constructivisme waarbij kinderen, in een betekenisvolle context, leren van en met elkaar. Ze doen verschillende ervaringen op en hun onderzoekszin wordt geprikkeld. Een uitdagende omgeving prikkelt de natuurlijke nieuwsgierigheid. Ze worden uitgedaagd om kennisvragen te onderzoeken en theorieën te ontwikkelen. Op deze manier gaan ervaring, onderzoeken en kennisontwikkeling hand in hand. Waarom??? Van jongs af aan zijn kinderen nieuwsgierig. Denk maar aan tweejarigen die de hele dag antwoord willen op alles wat er tegen hen gezegd wordt. Waarom? Het is een uiting van de onderzoekende en lerende houding van kinderen. Een houding die we voortdurend zouden moeten blijven stimuleren, omdat dit leidt tot een kritische en onderzoekende houding. Uit het onderzoek ‘Hoe Duurzaam is NME’ en ‘Leren in een Levensloop’, onder andere uitgevoerd door Veldwerk Nederland, blijkt dat de kennis die de kinderen opdoen vanuit ervaring diepgeworteld is en de basis kan zijn van waarden en normen van kinderen. Snelwegen naar kennis Hoe vaker kennis in bepaalde delen van onze hersenen wordt geraadpleegd, hoe eenvoudiger het is om deze kennis boven tafel te halen. We leggen ‘herinneringssnelwegen’ in onze hersenen aan. Door het gebruik van (meerdere) zintuigen bij activiteiten wordt de opgenomen kennis ook bereikbaar via zintuiglijke kenniswegen. Want wanneer u denkt aan een roos kan uw geheugen het beeld van de roos vormen op grond van feiten, zoals naam en kenmerken, maar ook door ervaringen met geur, gevoel (stekelige doorns), kleur en wellicht smaak (rozenthee). Als men over uitgebreide mogelijkheden beschikt om kennis te benaderen, wordt deze toegankelijker en makkelijker te gebruiken. Van dit mechanisme maakt natuuronderwijs en NME veelvuldig gebruik. Goed natuuronderwijs en goede NME maakt gebruik van een rijke (buiten)omgeving. Daar kunnen kinderen zich verwonderen over vormen van planten of de groeisnelheid ervan. Ze verzinnen mooie theorieën over dag en nacht. Binnen natuuronderwijs en NME wordt in dit kader gesproken over leren met hart-hoofd-handen. Als je houdt van je omgeving en daarover kennis bezit, zul je er ook zorgzaam naar handelen.
Natuur in het onderwijs/onderwijs in de natuur Het voorgaande geeft het belang aan om met kinderen naar buiten te gaan. Kinderen verdienen de ruimte om in hun directe omgeving te zijn en te spelen, zodat zij leren echt naar hun omgeving te kijken, deze te ontdekken en te onderzoeken. Natuurlijk kunt u de natuur ook binnenhalen. Niet iedere omgeving is geschikt om met kinderen op onderzoek uit te gaan, maar laat u zich hierdoor niet afschrikken. Als u met levend materiaal gaat werken, laat de kinderen zoveel mogelijk het onderzoekende werk uitvoeren. Zelf doen en zelf ontdekken is veel effectiever dan een docerende leerkracht. Wat kenmerkt goede NME De houding en het gedrag van de ouders en in tweede instantie de leerkracht hebben de grootste invloed op de kinderen. Zij kopiëren het, waardoor het een deel van henzelf wordt. Als kinderen regelmatig les krijgen waarbij ze zelf actief ervaringen opdoen en deze aan kennis koppelen, beïnvloedt dit hun houding ten opzichte van de wereld. Daarom is het belangrijk dat kinderen natuurervaringen opdoen, bijvoorbeeld een kikker voelen, zien hoe jonge vogels opgroeien, of ervaren hoe het is om met blote voeten in de modder te lopen. Voor zowel NME als natuuronderwijs is kennisoverdracht belangrijk. Van NME echter mag verwacht worden dat het vanuit beleving en kennisoverdracht ook waardenvorming realiseert. Het grootste effect bij kinderen ontstaat door hands-on met de echte materialen te werken. Zowel natuuronderwijs als NME hebben het meeste effect als kinderen de natuur beleven, het kunnen onderzoeken en erin mogen spelen. Het belang van natuur voor andere kennisgebieden Doordat door beleving en zintuiglijke ervaring andere gebieden in onze hersenen worden gebruikt, kan de natuur mogelijk een bijdrage leveren aan de woordenschatontwikkeling van kinderen. Automatiseren van vermenigvuldigen in een natuurlijke context kan door aan te haken bij natuurervaringen gebruikmakend van meerdere gebieden in de hersenen. Hierdoor zou het mogelijk moeten zijn om kinderen met rekenachterstanden te helpen. Het ministerie van Onderwijs wil het taal- en rekenniveau van leerlingen verbeteren. Het aantal uren taal en rekenen is daarom in de meeste scholen behoorlijk verhoogd. Maar doen wij onze leerlingen niet tekort? Missen kinderen niet kennis van de natuur en beleving in de natuur? Wat kan de natuur bijdragen aan de ontwikkeling van de kinderen.
De Cascade 35
Belang van natuur voor kinderen Recent hersenonderzoek toont het belang van ervaringsgericht leren aan. Het laat zien welke waarde een natuurrijke speel-leeromgeving kan hebben voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. We weten echter nog niet genoeg over hoe spelen met en leren en verblijven in de natuur de taal- en rekenontwikkeling beïnvloeden. Er is onderzoek nodig om deze kennis verder te ontwikkelen. Dit biedt tevens nieuwe handvatten om het belang van goed onderwijs in en met natuur te onderbouwen. Om die reden hebben Veldwerk Nederland en Hogeschool Leiden samen het lectoraat ‘Natuur en Ontwikkeling Kind’ opgezet. Daarin wordt onder andere de relatie tussen een natuurrijke speel-leeromgeving en de taal- en rekenontwikkeling van kinderen onderzocht.
Groene zomerschool In het kader van de regeling Verlengde schooldag zet het openbaar onderwijs van Apeldoorn, Leerplein 055, samen met Veldwerk Nederland een groene zomerschool op. In de laatste twee weken van de zomervakantie vermaken dertig leerlingen van basisscholen van Leerplein 055 zich twee weken lang in Het Woldhuis van Veldwerk Nederland. De kinderen krijgen ’s ochtends taal- en rekenonderwijs en ’s middags beleven en ontdekken ze de natuur. Daarin spelen rekenen en taal een bijzondere rol.
De Cascade 36
Natuurwerkweken Niet alleen leerlingen uit Apeldoorn, maar scholen uit heel Nederland zijn welkom om de natuur rondom Het Woldhuis of de Veldhoeve te ontdekken. Beide centra van Veldwerk Nederland zijn ingericht als groepsverblijf en beschikken over activiteiten en materialen om leerlingen van basis- en voortgezet onderwijs een unieke werkweek te laten beleven. Door de uitgebalanceerde programma’s maken de kinderen kennis met alle onderdelen van de natuur.
Erwin Groenenberg is accountmanager voor het basisonderwijs bij Veldwerk Nederland. Hij was projectleider van ‘Veldwerk makeover’, een project over de veranderde benadering van NME, van kennis naar sociaal-emotionele effecten. Als projectleider van ‘Aarde en Wormen voor Waarden en Normen’ maakte Erwin kennis met de mogelijkheden van filosofie voor natuurbeleving en waardenvorming. Erwin is projectleider en ontwikkelaar van de natuurlijk taal- en rekenactiviteiten voor de Groene Zomerschool in Apeldoorn. Daarnaast is hij hoofdredacteur van het tijdschrift Natuur aan de Basis, het tijdschrift voor natuur-, milieu- en techniekonderwijs voor het basisonderwijs. Ook verzorgt Erwin de communicatie voor Veldwerk Nederland en is hij lid van de kenniskring van het lectoraat ‘Natuur en ontwikkeling kind’. Erwin geeft natuuronderwijs op Pabo Thomas More en is stage- en studieloopbaanbegeleider.
Eerste en derde prijswinaars met winnaars publieksprijs. Allen leerlingen van het Calvijn College in Goes.
Facts & figures INESPO 2012 De vierde editie van INESPO vond plaats van 9 tot 15 juni 2012. Op 9 juni vond de nationale ronde plaats in het NEMO Science Center te Amsterdam en op 11 en 12 juni presenteerden de internationale participanten, samen met de beste Nederlandse, hun oplossingen voor duurzaamheidsvraagstukken op Universiteit Utrecht.
Wat is INESPO? INESPO staat voor International Environment & Sustainability Project Olympiad en wordt georganiseerd door Stichting Cosmicus, LvDO (Leren voor Duurzame Ontwikkeling), SME Advies en IVN. INESPO wil jongeren overal ter wereld interesseren voor de wetenschap en hen aanmoedigen daarin actief te worden. Door duurzaamheidbewustzijn te combineren met natuurkunde, scheikunde, aardrijkskunde, biologie en maatschappijleer krijgen zij vat op de milieuproblematiek en kunnen zij deskundigheid ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid en wetenschap.
Deelnemende scholieren moeten een project opzetten en uitvoeren volgens vaste regels. Zij moeten de problematiek onderzoeken, een voorstel maken om hun gevonden oplossing in de praktijk te brengen, een maquette of proefopstelling maken die de oplossing goed illustreert en stakeholders uit de samenleving betrekken zodat het perspectief duidelijk wordt. En dit alles in het Engels, de voertaal tijdens de olympiade. Daarnaast bevordert het werken in groepjes tijdens het project, de internationale ontmoeting en de communicatie en presentatie in het Engels, hun sociale ontwikkeling en de ontwikkeling van wereldburgerschap.
De Cascade 37
Deelnemers Ruim 250 leerlingen (13-18 jaar) uit veertig landen (tabel 1) presenteerden hun oplossingen voor duurzaamheidsproblemen op INESPO 2012. Oorspronkelijk hadden 64 landen zich aangemeld, maar vanwege financiële problemen of problemen rondom het verkrijgen van visa konden deze landen helaas niet deelnemen.
Aan de nationale ronde op zaterdag 9 juni deden in totaal 32 Nederlandse scholen mee. Hiervan gingen acht scholen met in totaal tien projecten door naar de internationale ronde. Welke scholen dit waren ziet u bij de lijst van Nederlandse winnaars (tabel 2).
Albanië
Hong Kong
Litouwen
Oekraïne
Argentinië
Indonesië
Luxemburg
Oostenrijk
Azerbeidzjan
Irak
Macedonië
Roemenië
Bosnië en Herzegovina
Iran
Maleisië
Spanje
Brazilië
Italië
Mali
Tadzjikistan
Cambodja
Kazachstan
Mexico
Tanzania
Egypte
Kirgizië
Moldavië
Thailand
Estland
Kosovo
Mongolië
Turkije
Frankrijk
Kroatië
Myanmar
Turkmenistan
Hongarije
Letland
Nederland
Verenigde Staten
Tabel 1: Deelnemende landen
De Cascade 38
Eerste prijswinaars internationaal: Turkije, Mexico, Bosnië en Herzegovina, Roemenië en Brazilië
Masterclass en workshop Tijdens de laatste dag van de internationale ronde (12 juni 2012) was er ook nog iets anders te beleven voor de supervisors en de scholieren. De supervisors konden namelijk een masterclass bijwonen van de Nederlandse filosoof Floris van den Berg. Zijn verhaal ging over hoe we voor de aardbol kunnen zorgen door onze ecologische voetafdruk te verminderen en de populatie laag te houden. Voor leerlingen was er de workshop ‘Underwater robot’ van Julitta Mang uit Hong Kong. Het ‘Mini Underwater Robot Education Program’ voor kinderen van de basisschool heeft onder meer als doel om aandacht te krijgen voor globale milieuproblemen. Prijswinnaars Op 14 juni maakte juryvoorzitter Lisette de Senerpont Domis (projectmanager NIOO-KNAW) de prijswinnaars
bekend tijdens de afsluitingsceremonie. In het internationale deelnemersveld werden vijf gouden medailles weggegeven: projecten uit Roemenië, Bosnië en Herzegovina, Turkije, Brazilië en Mexico sleepten deze eerste prijs in de wacht. Vijf zilveren medailles waren voor projecten uit de Verenigde Staten, Cambodja, Luxemburg, Turkmenistan en Tanzania. Albanië, Indonesië, Tadzjikistan en Letland sleepten een bronzen medaille in de wacht. Nederlandse winnaars Alle Nederlandse teams die op 9 juni gekwalificeerd werden voor de internationale ronde waren verzekerd van een prijs. Na hun projecten op 11 en 12 juni nogmaals aan de jury gepresenteerd te hebben, kregen de Nederlandse deelnemers op 14 juni te horen welke prijs zij gewonnen hadden (tabel 2).
Prijs
Omschrijving
School
Titel
Goud
Deelname aan Intel Isef, VS
Calvijn College (Goes)
WavEnergy
Zilver
Deelname aan ISWEEEP, VS
Cygnus Gymnasium (Amsterdam)
Earth warmth vapor engine
Brons
Deelname aan Mostratec, Brazilië
Calvijn College (Goes)
Environmentally friendly red inkt
1e speciale prijs
Deelname aan FAST, Italië
Gymnasium Juvenaat (Bergen op Zoom)
Sustainable cooking
2e speciale prijs
Deelname aan London International Youth Science Forum
Gymnasium Apeldoorn
Sustainable fitness
3e speciale prijs
Kwalificatie Europese prijsuitreikingceremonie U4Energy in Brussel
Bonhoeffer College (Enschede)
Selective Street Lighting on Solar Energy
Aanmoedigingsprijs N.v.t.
Het Assink Lyceum (Neede)
Sea Pollution by Oil
Aanmoedigingsprijs N.v.t.
Cosmicus College (Rotterdam)
Salt-Sweet-Sea Program
Aanmoedigingsprijs N.v.t.
Gertrudis College (Roosendaal)
A constructed wetland: sustainable and efficient
Publieksprijs
Calvijn College (Goes)
Ecosaver
250 euro
Tabel 2: Nederlandse winaars
De Cascade 39
De prijzen tijdens de afsluitingsceremonie op 14 juni werden uitgereikt door juryvoorzitter Lisette de Senerpont Domis (projectmanager NIOO-KNAW), Sjoerd Slagter (voorzitter VO-raad), Joo Peters (Statenlid D66 Provincie Utrecht), Antoine Heideveld (Leren voor Duurzame Ontwikkeling), Remco van Lunteren (gedeputeerde provincie Utrecht) en Ton Notten (bestuurslid Stichting Cosmicus). De Cascade 40
De oplossing van diverse wethouders is oud, achterhaald en ontoereikend Prof. dr. David Pinto Director Intercultural Institute (ICI) Integration, Migration and Diversity Experts In zijn Idee voor Nederland zegt Lodewijk Asscher dat zijn onderwerp ‘een belangrijk onderdeel van het integratieprobleem, segregatie en achterstanden van allochtone kinderen’ betreft. Hij zegt dat deze tijd om nieuwe oplossingen vraagt. En wat is zijn nieuwe oplossing? Taalachterstand wegwerken en voorschool.
De rondgang van Brigit Kooijman langs andere wethouders in diverse steden leverde hetzelfde op, blijkens haar verslag in Binnenlands Bestuur (BB) van jongstleden 30 maart. Asscher vertolkte deze benadering in de Balie in Amsterdam en zijn toespraak werd gepubliceerd in de Volkskrant (O&D, 20 maart). Asscher vindt dat de kansen van kinderen met ouders die niet goed
Nederlands spreken ‘nog altijd beroerd’ zijn. Hij voerde een voorbeeld aan van die ‘duidelijk een intelligente vwo-leerling’ die hij laatst hoorde spreken bij de opening van het Technasium in Amsterdam-West. Daarbij viel het Asscher op dat deze jongen met een vet accent sprak. En Asscher vindt dat hij ‘beter moet als hij het straks wil redden in de grote mensenwereld.’ Een
De Cascade 41
merkwaardig standpunt. Hoeveel succesvolle mannen en vrouwen lopen niet rond bij krantenredacties, uitgeverijen, gemeentes en ministeries met een duidelijk hoorbaar en vaak trots Twents, Limburgs, Gronings of Fries’ accent? Mijn eigen zware Marokkaans-Berberse accent heeft niet verhinderd dat ik het in ‘de grote mensenwereld’ heb geschopt tot professor en auteur van vijftien boeken. En dat voor een kind van twee analfabete ouders die geen woord Nederlands spraken, laat staan ‘goed Nederlands.’
heeft met dit alles niets van doen. Omdat dit donkere beeld al decennia lang voortduurt, ondanks de vele miljarden belastingsgeld, goede bedoelingen van velen en boekenkasten vol onderzoekingen, nota’s, notities en adviesrapporten, zou je eindelijk eens een wijze en moedige zet van de (gemeentelijke) overheden verwachten: het organiseren van ‘tegengeluid’ om uit de impasse te komen van steeds maar weer dezelfde adviseurs die garant staan voor dezelfde adviezen die blijken nergens toe te leiden.
Belangrijk en belangrijker Natuurlijk is taal belangrijk. Het is de eerste voorwaarde voor efficiënte communicatie. Maar voor effectieve communicatie, in de zin van het bereiken van een gesteld doel, zijn nog andere vaardigheden nodig. Onder meer het doorgronden van de maatschappelijke codes en ‘verkeersregels’; de heersende en geaccepteerde omgangsregels; de impliciete en expliciete (kern)waarden die in acht dienen te worden genomen. En die zijn vele malen moeilijker, maar ook belangrijker dan taal leren. En daarvoor bestaan geen grammaticaboeken. Dat het belangrijker is voor maatschappelijk succes, is door de befaamde Amerikaanse psycholoog Daniel Goleman aangetoond. Daarom ook pleit ik voor een ‘Participatietest’ (P-test) als onderdeel van inburgering en ook als toelatingseis voor (potentiële) migranten, om (capaciteit voor) genoemde vaardigheden te toetsten.
Weer een rapport Een oud Chinees gezegde luidt: “Als we niet van richting veranderen, komen we uit waar we nu heengaan.” En wat doen de gemeenten behalve heil zoeken in het wegwerken van taalachterstand? Samen met Rotterdam heeft Amsterdam weer Han Entzinger en Paul Scheffer ingehuurd voor nog een rapport nu uit publicaties van de Volkskrant en Binnenlands Bestuur blijkt dat de andere prominente leden van de club ‘integratie-industrie’, keiharde graaiers als Sadik Harchaoui van Forum en zijn kompaan Ilan Kasem van De Bunt, zich schuldig hebben gemaakt aan financiële misstanden met diverse louche ‘stichtingen’. Han en Paul spreken goed Nederlands en accentloos; dat wel. Maar voor het naast elkaar leggen van de bekende cijfers van het CBS en het CPB kun je net zo goed ambtenaren inzetten. Mijn studenten van de Universiteit Twente zouden het ook prima en met plezier doen. Gratis. En wat zijn de door Paul en Han getrokken conclusies vanuit de cijfers?
Niet alleen taaltest De taaloplossing is achterhaald. De raddraaiers en ontspoorde Marokkaanse jongeren in Amsterdam-West spreken perfect en accentloos Nederlands, maar participeren helemaal niet. Als wethouder in Amsterdam behoort Asscher dat toch te weten. Bovendien, uit onderzoekingen van het CBS en het CPB blijkt dat het probleem van de goede scholing (in het Nederlands wel te verstaan) ondertussen met succes is opgelost. Het percentage allochtonen dat naar een hogeschool of universiteit gaat, nam tussen 2004 en 2010 toe van 43 tot 55 procent. Onder autochtonen was die stijging kleiner: van 52 naar 58 procent. Allochtone meisjes studeren nu evenveel als hun autochtone seksegenootjes. En zelfs meer dan ‘Hollandse’ jongens. Niettemin, zien we verontrustende cijfers over werkloosheid en criminaliteit. Je hebt eigenlijk helemaal geen onderzoeksgegevens nodig om te weten dat er kennelijk wat anders is dan taal dat debet is aan de achterstanden van migranten(kinderen). Je hoeft alleen maar je ogen en oren open te houden. Veel Chinezen spreken helemaal geen Nederlands, maar vertonen lang niet zulke alarmerende negatieve cijfers. In Frankrijk weet men het treffend te formuleren. Sprekend over hun migranten, ook grotendeels Marokkanen, Algerijnen en Tunesiërs, zegt men daar: “Vroeger spraken zij geen Frans, maar ze werkten wel. Tegenwoordig spreken zij wel Frans, maar werken ze niet.” Het is duidelijk: taal, hoe belangrijk ook,
De Cascade 42
Voor Paul Scheffer betekent het gegeven dat meer migranten een eigen huis kopen een ‘groeiende binding met de stad’. Kan het niet zijn om andere redenen? En zelfs als het zo is, wat dan nog? En Han Entzinger (zijn ‘verdienste’ tot op heden: de invoering van de term ‘allochtoon’ voor migranten) pleit voor ‘investeren in kansarme buurten’. Hoe? Daar moeten wat rapporten over geschreven worden. Geniaal! Bovendien, de beoogde en onderzochte populatie waar het om gaat, veelal dragers van wat ik premoderne waarden noem, zijn evenmin bekend bij Han en Paul als bij hun opdrachtgevers. Met alle respect. Ze hebben wel beroepsmatig meer boeken over hen gelezen en zelfs over hen geschreven, maar echt kennen van binnenuit, nee. Dan proberen de lammen de blinden te helpen de turbulente rivier over te steken om die onbekende stammen daarginds te bereiken. Geen wonder dat men de stammen niet bereikt. Offensief op taalbeheersing Terug naar de oplossing van Asscher c.s. Even dacht ik dat hij het accent legt op taal vanwege zijn portefeuille onderwijs. Maar zijn collega wethouders Andrée van Es (Amsterdam), Korrie Louwes (Rotterdam) en Marnix Norder (Den Haag) volgen dezelfde richting. In het voorwoord bij het rapport van Entzinger en Scheffer schrijven Van Es en Louwes: “Zowel Rotterdam als Amsterdam wil de komende jaren een fors offensief starten
op taalbeheersing.” De oude, achterhaalde en ontoereikende mantra is dus niet voorbehouden aan het stadhuis van Amsterdam. Verbijsterend! En ik dacht dat de burgemeester van Rotterdam Marokkaan is. Hij zou beter moeten weten. Norder maakt het nog botter. “Taal is een wezenlijk punt voor ons, daar begint en eindigt alles mee”, liet hij in BB optekenen. Is de sluier van onwetendheid (term van de Amerikaanse filosoof John Rawls) in de stadhuizen soms van metaal? Wij hebben Van Es uiteraard aangeboden haar dienaangaande te informeren voor het algemeen belang, gratis en voor niets, maar zij gaf aan hiervoor geen tijd te hebben. De houthakker die geen tijd heeft om zijn mes te slijpen. De ‘bedrijfscultuur’ van het land Kortom, taal is niet het belangrijkste. In de wijze woorden van Churchill: datgene wat Amerikanen van Engelsen onderscheidt is hun taal. Wat het belangrijkste is, is het vermogen aan te sluiten bij de ‘bedrijfscultuur’ van het land. Het moderne en beschaafde Nederland eist gelijkbejegening en behandeling van man en vrouw; respect voor homoseksuelen; positief omgaan met kritiek ook in teamverband; vertrouwen schenken ook aan mensen van de ‘out-groep’; niet discrimineren, Joden ook niet; vrijheid van meningsuiting ook over religie; scheiding van kerk en staat volledig accepteren; emotiebeheersing; accepteren dat empathie geen teken van zwakte is, maar juist van kracht; antiautoritair gedrag accepteren en toepassen; leren en accepteren dat humor, grappen maken en typisch Nederlands ‘geinen en jennen’ geen racisme is. Gebrek aan vaardigheden op dit vlak en niet de taal, zorgen nog steeds voor het zogenoemde ‘draaideureffect’ bij bedrijven en andere organisaties. Migranten gaan er net zo snel weer uit als ze erin zijn gekomen. Daarom hebben wij ook ‘opstapcursussen’ in het leven geroepen als voorbereiding op de ‘werkvloer’.
c) geen weet hebben van de bagage van de hedendaagse migrant veroorzaakt onzekerheid. Gevolg hiervan weer is de ‘toeschrijving’ van de eigen moderne waarden aan diezelfde migrant met overwegend premoderne normen. Daarom wordt steeds de verkeerde diagnose gesteld met onjuiste medicatie als gevolg. Twee. Gijzeling van de overheid door de ‘integratie-industrie’. Ofwel onwetenden ofwel graaiers die louter uit zijn op eigen belang. Zij zijn stoelgericht en niet doelgericht. Drie. Eenzijdige politieke kleuring van adviseurs en adviesorganen.
Onbegrijpelijk ingewikkeld óf stuitend simpel Tot slot. In de woorden van Peter Buwalda: het is óf onbegrijpelijk ingewikkeld óf stuitend simpel. Voor een arts die weet de juiste diagnose te stellen bij zijn patiënt is het stuitend simpel de juiste medicatie voor te schrijven. Voor een andere arts die om wat voor reden dan ook de kwaal in de verkeerde hoek zoekt, is het onbegrijpelijk ingewikkeld en hij schrijft daarom steeds maar weer andere medicijnen voor. Zonder resultaat.
De waarheid kenmerkt zich door eenvoud Onderkennen en bewust zijn van de oorzaken wijst automatisch de weg naar de juiste ‘remedie’, de oplossing. Daar hoef je geen alchemist of kabbalist voor te zijn. Híerin liggen besloten de nieuwe oplossingen waar deze tijd om vraagt. In mijn nieuwe boek Canon voor Participatie en Diversiteit, vorige maand aan minister Leers aangeboden, worden de hier kortbeschreven benodigde vaardigheden uitgewerkt en geïllustreerd met veertig cases uit de praktijk van werk, school, straat, gemeentelijk loket, zwembad, politie en ziekenhuis. Er is ook een hoofdstuk gewijd aan ‘migranten in huis halen en houden in zeven stappen’. In dit boek zijn ook verwerkt de resultaten van een grootscheeps en langdurig internationaal onderzoek onder leiding van de Canadese psycholoog John Berry. De wetenschappers onderzochten de vraag welke migrantenjongeren succesvol participeren in het land van migratie. Het ‘recept’ uit dat onderzoek is overigens hetzelfde waardoor Joden en Chinezen succesvol zijn in Amerika en daarbuiten. De Canon is praktisch, realistisch en eenvoudig toe te passen. Stuitend simpel. Indachtig het Griekse adagium: de waarheid kenmerkt zich door eenvoud.
Drie pijlers van mislukking Welnu, goed beschouwd zijn er drie pijlers die de mislukking van de Nederlandse aanpak met zoveel en peperdure pogingen verklaren. Eén. Giftige cocktail van: a) de onbegrensde hang naar politieke correctheid; b) de angst om de grote kloof tussen moderne en premoderne waarden te onderkennen en te benoemen;
Prof. Dr. David Pinto Joods-Marokkaan, emigreerde begin jaren zestig van Marokko naar Israël, en later naar Nederland. Hoogleraar Interculturele Communicatie en Diversiteit aan de Universiteit Twente en aan de Bar-Ilan Universiteit van Ramat Gan (Israël). Daarnaast directeur van het Inter-Cultureel Instituut (ICI). Nieuwste (15e) boek Canon voor Participatie en Diversiteit is te bestellen bij Kluwer. www.davidpinto.nl
Voorschool nauwelijks effect Asscher c.s. hebben het ook over voorschool. Recentelijk is ook dit onderzocht. In opdracht van de gemeente Utrecht heeft de vakgroep Orthopedagogiek Utrecht het onderzoek verricht. Op 4 oktober 2011 zijn de resultaten gepresenteerd. Resultaat: er valt nauwelijks effect te melden.
De Cascade 43
The use of research at the Cosmicus High Schools Martha Montero-Sieburth Ed. D. Since 2008, after I arrived in the Netherlands from the U.S.A, I was able to conduct research with students from the University of Amsterdam’s Masters in Migration and Ethnic Studies who were interested in education and in specific topics dealing with identity, immigrant status, engagement in classes and classroom management at the Cosmicus high schools. Through Maurice Cruls recommendation, I was able to present my research interests to the director of the Cosmicus College in Rotterdam. After that I visited the other high school in Amsterdam, the Cosmicus Montessori Lyceum, where I was also welcomed by its director and was able to gain insights into the delivery of their global citizenship program. My intent having researched high schools in America for over 25 years, was to understand how relatively new schools, of a few years were enacting their curriculum, delivering their educational programs and working with parents and students. To that end, I conducted my own research, but also was able to guide students from the University of Amsterdam who were interested in education to conduct needed studies in Dutch high schools. As an educator convinced that research can contribute to enhancing the practice of schooling, I propose in this article to demonstrate how research can be used to identify issues within school, to describe these, and to help bring them to the attention of the school administration and teachers in order for them to enhance and enrich the schooling of students. In all three research studies have been conducted. The first study was an exploratory one conducted by Irene Giolitti, who was completing her Masters in Migration and Ethnic Studies. She had exposure to education in her native Italy and spoke fluent Dutch. Her focus was on the academic and social opportunities that Cosmicus College in its early stage of operations had achieved and in identifying the perspectives of students and teachers and of their professional needs. The more narrow focus was to describe what was working towards the fulfillment of the schools mission of global citizen-
De Cascade 44
ship and Giolitti followed six students of the first and second generation of Dutch-Turkish and one DutchMoroccan background in the second year of HAVO and VWO+. Her attempt was to uncover how these students, three boys and three girls, were learning in their classes, with their peers and from their teachers. The findings indicated that students found their school to be a safe, open, and welcoming school with positive outcomes. Strong social networks between male and female students as well as teacher support were among the issues most cited. While global citizenship education was found to be in its incipient stage, glimmers of what students were gaining about living together, dialogue, feeling at home were evident. Teachers were committed to their students, prepared materials, and used the facilities which were state of the art with beamers, some blackboards, and computers. At the heart of such learning has been cooperative learning, which has worked well and is widely used. Leadership training was also useful in helping students understand their role as responsible learners. Of the six focal students, male students appeared to be more participatory than the female students, leading the researchers to focus on gender outcomes. However, one of the issues which most stood out was the use of time needed on learning, and it was clear that teachers needed to learn more about how to manage their classrooms and to use time effectively for learning. Classroom management was definitely the type of professional development that would help these teachers. Another issue was the need to develop the leadership of the managers and particularly the administrators. The curriculum was top heavy with projects and more individualized work was needed as well as Dutch language support. Interestingly by 2012, many of the recommendations which emerged from the initial study and ongoing study by the author appear to have been implemented and have become part of the planning of the school.
The second study, conducted by an American student, Ivy Stoner at Cosmicus College in 2010, was on the issue of engagement in classes. Her attempt was to understand under what conditions thirteen to fourteen year old Dutch-Turkish adolescents engaged or disengaged in their learning, and to identify the factors that contributed to this. She observed mostly girls in two classes to see how they would interact with their language teacher on the one hand, and with a science teacher on the other hand. She focused on student identity issues and focused on their role/age, maturity level, status as leader or follower. She also attempted to understand the relationships between the schools disciplinary code and teachers management styles. She shadowed the students, interviewed them and their teachers, conducted participant observation of the school environment and conducted a focus group interview with a total of six students (four females, two boys). The outcomes of her study revealed that in the case of the teacher who was ethnically the same as the students, the behaviors of students were controllable, but with the ethnically different teacher who also taught a required subject, students tended to be more disruptive. Students labeled each of the teachers as good or bad based on their proximity to them and their sense of humor. Some of the students acted out and created disruption as a way to detract from learning. The implications drawn from this study should that working with adolescents and their emotional engagement in schools is needed and understanding how students act towards “other” teachers is a fundamental issue which can readily be dealt with with a clear cut disciplinary code, zero tolerance rules for disruption, and office retention of disruptive students. Students need to have classrooms controlled by teachers where the engagement of learning reduces any chance of disruption. Furthermore teachers need to be professionally trained to deal with adolescent students where they are, and have the type of background that predisposes them to working at their level through school supported training. The school since then, has been focusing on student behavior by using counselors and having students monitored through a strong management team. Clearly having more one to one relationship building of students and teachers is a step in the right direction. The third study was conducted by Erik Weijers, who as a native Dutch student, had no difficulty in accessing youth at the Cosmicus Montessori Lyceum who would reveal how ethnic boundaries are being constructed by these students. In his study with sixteen students between the ages of twelve to seventeen years, of Dutch-Turkish, Dutch-Moroccan and native Dutch backgrounds, of both genders, Weijers uncovered some interesting factors. First, the role that physical appearance has on each other and for purposes of categorization. Second how dress codes and symbols are used to show differential status among the youth. Third, how language specifically and in general is used, to either create boundaries or to distance oneself from others,
and how street language is used as a means to distance oneself from parents, teachers, and those in authority. Fourth, as the larger concentration of students can become an in group versus the out group. Notably, Weijers also found that religious identities often intertwine with students’ ethnic identities, with consequences on group formation in ethnic terms but also in terms of gender separation. While Weijers found students learning from their cooperative based programs, they indicated that less of a color blind process for understanding, ethnic and racial issues, inequalities, and discrimination and inter-faith issues were needed to be put on the table. A deeper, more reflexive and insightful discussion of issues affecting youth seemed to be uppermost in the minds of these youth. Greater focus on dialogue that helps students air differences was apparent. The shift of the school from its monocultural identity to a more ethnically diverse school is apparently a welcome change.
What these three studies show, is that research particularly at the school level is much needed throughout Dutch schools and especially research which deals with the inner workings of youth as they develop and learn. At the Cosmicus high schools, some of the findings have worked their way into recommendations and changes, but other issues such as the refinement of global citizenship education, the internalization of its premises and values still needs to have the chance to blossom and to be supported further in the high schools. The work of Rene Hirsch needs to be expanded so that it can bear fruit for the later years of schooling and citizenship development. Research can be used as a measurement of where schools are and can be. Being in the classroom, with youth, seeing what they learn and think about are necessary indicators of how the Cosmicus Schools are being transformed into engaging schools. We hope that the fruits of the research of students as well as my own research which has been presented at the American Educational Research Association international conferences for the past few years on the Cosmicus experience, can begin to blaze a trail for research in practice and for creating practioners as researchers in the future.
De Cascade 45
Onderwijsnieuws In deze rubriek vestigt Cosmicus de aandacht op een aantal interessante nieuwsfeiten op het gebied van onderwijs uit de afgelopen periode. Meer aandacht voor toptalent nodig 14/06/2012 - Middelbare scholen kunnen meer aandacht besteden aan het allerbeste deel van hun instromende leerlingen uit het basisonderwijs. Dat meldt de Rijksoverheid. Die conclusie trekt het onderzoeksinstituut GION dat in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)onderzoek deed naar de schoolloopbaan van de groep leerlingen die in 1999 met de hoogste Cito score (549 of 550) de overstap van het basisonderwijs naar de middelbare school maakte. Het gaat om ongeveer 4.5 procent van het totaal aantal leerlingen dat de basisschool verlaat. Het GION (Gronings Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs van de Universiteit van Groningen) bracht op verzoek van het ministerie van OCW de schoolloopbaan van deze leerlingen in kaart en deed onderzoek naar factoren die samenhangen met het behalen van een vwo-diploma binnen 6 jaar zoals klassetype, sekse en sociaal economische status. Uit het onderzoek blijkt dat ‘excellente’ meisjes een 7 procent grotere kans op succes hebben dan ‘excellente’ jongens. Ook hebben deze leerlingen met laagopgeleide ouders een 19 procent lagere kans op succes dan leerlingen met hoogopgeleide ouders. Bijna een kwart van deze zogenaamde ‘excellente’ leerlingen haalt het eindexamen vwo niet in zes jaar, terwijl ze daar bij binnenkomst op het vwo in potentie de beste papieren voor in huis hadden. Het GION concludeert dat leerlingen in een homogene vwo-klas 10 procent meer kans hadden om na 6 jaar hun vwo-diploma te halen dan leerlingen in een gemengde havo/vwo-klas. Voor leerlingen die in het tweede en derde jaar ook nog in een gemengde havo/vwo-klas hadden gezeten was het verschil nog groter, respectievelijk 16 en 32 procent. © Nationale Onderwijsgids / Arend Jan Wonink Kinderen profiteren van meedoen tijdens voorlezen 13/06/2012 - Jonge kinderen die de ruimte krijgen om tijdens voorleessessies mee te doen, hebben daar baat bij. Ze bedenken oplossingen en kunnen nieuwe kennis opdoen over de grotere thema’s in de voorgelezen prentenboeken, stelt Myrte Gosen van de Rijksuniversiteit Groningen. De interacties van kinderen lijken volgens Gosen een voorbode van hoe mensen op latere leeftijd kennis ontwikkelen tijdens bijvoorbeeld discussies. Jonge kinderen blijken volgens Gosen tot ‘enorm veel’ in staat als ze worden betrokken bij het voorlezen. “Ze bedenken niet alleen oplossingen voor wat er precies op het plaatje gebeurt, maar denken ook verder”, zegt Gosen. De boeken kunnen ook leiden tot inhoudelijke gesprekken over de thema’s uit het boek.
De Cascade 46
Een van de werken die tijdens de 36 onderzochte voorleessessies werd gebruikt was Kleine Muis Zoekt een Huis van P. Horacek. Hierin vindt een muis een appel die niet door het gat van zijn deurtje past. “Gedurende het boek bedenken kinderen allemaal mogelijke oplossingen”, vertelt Gosen. “Hij kan het hol groter maken, de appel opeten of in stukjes snijden.” Volgens de wetenschapper passen de kinderen de kennis over de definitieve oplossing van het boek daarna toe. Gosen promoveert volgende week op het onderwerp. © Novum Havo- en vwo-examens beter gemaakt 13/06/2012 - De havo- en vwo-examens zijn dit jaar beter gemaakt dan in voorgaande jaren. Het percentage gezakte leerlingen ligt daardoor iets lager dan eerder werd verwacht, meldt het College voor Examens donderdag. De verwachting was dat meer leerlingen zouden zakken omdat de eisen strenger zijn dan in voorgaande jaren. Het gemiddelde van de centraal examencijfers moet minstens 5,5 zijn. Dat de leerlingen beter presteren dan vorig jaar, betekent dus niet per se dat er ook minder zijn gezakt dan vorig jaar. Het college was niet direct bereikbaar om hier helderheid over te verschaffen. © Novum
‘Aantal gezakten vmbo verdubbeld’ 13/06/2012 - Het aantal gezakte vmbo’ers is dit jaar twee keer zo hoog als vorig jaar. Naar verwachting heeft een op de tien leerlingen dit jaar het examen niet gehaald. Stichting Platforms VMBO bevestigt woensdag berichtgeving van de NOS hierover. Voorzitter van Stichting Platforms VMBO Jan van Nierop heeft met tien grote vmbo-scholen gesproken. Zijn vrees dat de strengere exameneisen hebben geleid tot meer gezakten werd bewaarheid. Bij zogeheten beroepsgerichte leerwegen zakten de meeste leerlingen. Om te slagen moet het gemiddelde cijfer over alle
vakken van het centraal examen voldoende zijn. Dit was vorig jaar nog niet het geval. © Novum ‘Zonder diploma tot 23e naar school’ 18/06/2012 - Jongeren moeten in de toekomst mogelijk verplicht tot hun 23e naar school, tenzij ze eerder een diploma hebben behaald. Demissionair minister van Onderwijs Marja van Bijsterveldt (CDA) laat onderzoeken of de zogeheten kwalificatieplicht moet worden aangescherpt. Dat schrijft de bewindsvrouw maandag aan de Tweede Kamer. Nu moeten jongeren nog verplicht tot hun 18e naar school tenzij ze een diploma van de havo, vwo of een basisberoepsopleiding hebben behaald, een zogeheten startkwalificatie. Hoewel het aantal voortijdig schoolverlaters daalt, vertrekken relatief veel jongeren tussen de 18 en 23 zonder diploma van school. Van Bijsterveldt vindt dat ‘alles op alles’ moet worden gezet om ervoor te zorgen dat ook deze jongeren hun diploma halen. “Dat vraagt om inzet van alle partijen: overheid, scholen, ouders en natuurlijk leerlingen zelf. We zien dat deze intensieve gezamenlijke aanpak zijn vruchten afwerpt.” De minister komt met het onderzoek op voorstel van de gemeente Rotterdam, die hierdoor mogelijkheden ziet om het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te dringen. Verlenging van de leeftijdsgrens is echter een ingrijpende maatregel. Daarom is eerst gedegen onderzoek nodig, voordat Rotterdam toestemming kan krijgen. Van Bijsterveldt wil het aantal voortijdig schoolverlaters terugbrengen tot minder dan 25 duizend per jaar in 2016. In het schooljaar 2010-2011 verlieten nog 38.600 jongeren zonder de vereiste papieren de schoolbankjes. In 2002 waren dat er nog 71 duizend. © Novum Geld voor goede ideeën 19/06/2012 - Het Programma Onderwijs Pioniers po stimuleert twintig leraren(teams) om goede ideeën te bedenken ter verbetering van de school. Daarover bericht de website van de PO-Raad. De leraren(teams) ontvangen een bedrag van vijfduizend euro en ondersteuning van een helpdesk. Daarnaast kunnen ze deelnemen aan gezamenlijke Pioniersdagen. Leraren(teams) die belangstelling hebben, kunnen hun idee inzenden tot 1 augustus 2012. © Nationale Onderwijsgids / Richard Heeres Prijs van studentenkamer weer gestegen 19/06/2012 – De prijs van een studentenkamer in de particuliere sector is in de eerste vijf maanden van dit jaar weer flink gestegen, zo meldt De Volkskrant. Vergeleken met dezelfde periode in 2011 liggen de gemiddelde prijzen momenteel 12,5 procent hoger, zo blijkt uit cijfers van kamerbemiddelingssite Kamernet. Betaalden studenten vorig jaar gemiddeld nog 358 euro huur per maand voor hun onderkomen, dit jaar ligt dat bedrag al op 403 euro. Een markante kanttekening
bij deze prijsstijging is dat het kameraanbod het afgelopen jaar met 28,2 procent is toegenomen, van 45.167 naar 57.904 kamers. Toch blijft de vraag naar studentenkamers dermate groot dat het aanbod hier nog lang niet aan tegemoet kan komen. Leonie Versteeg van Kamernet staat niet raar te kijken van deze ontwikkeling. “We vermoeden dat studenten bang zijn voor een langstudeerdersboete of het aflopen van de studiefinanciering. Ze proberen daarom zo snel mogelijk af te studeren. Sommigen gaan weer bij hun ouders wonen”, verklaart zij. De huurbazen in de particuliere sector grijpen deze overgangsperiode vervolgens aan om de prijzen op te schroeven. Een andere verklaring voor de prijsstijging is dat de gemiddelde oppervlakte van studentenkamers met ongeveer drie vierkante meter is toegenomen. De flinke prijsstijging van studentenkamers baart Pascal ten Have, voorzitter van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb), toch enige zorgen. “Een gemiddelde prijsstijging van 12,5 procent ligt 10 procentpunt hoger dan de inflatie. Dit betekent dat op kamers gaan voor een steeds grotere groep financieel onhaalbaar is. Zeker als je de overige bezuinigingen op studenten en hoger onderwijs daarbij optelt.” © Nationale Onderwijsgids / Martijn van Noppen Brochures lichten studenten verkeerd voor 15/06/2012 - De VVD meent dat scholieren die net hun eindexamens achter de rug hebben en op zoek zijn naar een vervolgopleiding verkeerd worden voorgelicht door hogescholen en universiteiten, zo meldt de Telegraaf. De studie-informatie is volgens de politieke partij niet eerlijk en niet volledig. Op zaterdag 16 juni neemt Halbe Zijlstra, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het eerste exemplaar van de zogenaamde studiebijsluiter in ontvangst. In deze brochure staat nauwkeurig en overzichtelijk beschreven wat de aspirant-student van de opleiding mag verwachten. In de aanloop naar het nieuwe studiejaar bieden vier hogescholen uit het oosten van het land de brochure aan. Toch is VVDKamerlid Anne-Wil Lucas nog niet tevreden. Zij vindt de bijsluiter niet volledig genoeg. „Scholieren worden nu vals voorgelicht met glimmende folders waar alleen maar leuke dingen in staan”, aldus Lucas. „Ik ben blij dat deze hbo’s al zijn begonnen met de bijsluiter, maar de lat moet hoger. Ook voor de staatssecretaris, want hij moet de universiteiten tot actie manen.” Lucas wil dat er behalve inzichtelijke informatie over de inhoud van de opleiding ook wordt ingegaan op het startsalaris en dat studenten eerlijk en uitgebreid worden voorgelicht over de kansen op werk in de sector waarbinnen hun mogelijkheden liggen. © Nationale Onderwijsgids / Martijn van Noppen
De Cascade 47
Think big... Think beautiful.... Think Cosmicus! Lid worden? Vul het formulier op de volgende bladzijde in.
Aanmeldformulier donateur/lidmaatschap Stichting Cosmicus Naam, voornaam Titel
m
v
Geboortedatum Adres Postcode, plaats Telefoon, fax E-mail Onderwijsinstelling Richting Adres zakelijk Telefoon zakelijk Bank-/gironummer Contributie Afdeling Unit
€ 5,€ 7,€ 10,€ 15,€ 20,
of €
per maand
Amsterdam
Brabant
Den Haag
Utrecht
Leiden
Nijmegen
Rotterdam
Twente
Internationaal
Alumni netwerk
Hierbij steun ik de intenties en activiteiten van Stichting Cosmicus middels mijn donatie/lidmaatschap. Tevens machtig ik de stichting het vermelde bedrag maandelijks van mijn rekening door middel van incasso af te schrijven tot schriftelijke wederopzegging mijnerzijds. Datum
Handtekening
Ingevulde formulieren kunnen opgestuurd worden naar: Stichting Cosmicus Postbus 24102 3007 DC Rotterdam
Plaats
ProDiv
De weg naar meer diversiteit binnen gemeenten, provincies en waterschappen
in uw t i e t i s r e v i d Wilt u meer ? organisatie
Gemeenten
Wilt u weten wat hoogopgeleide biculturele stude nten voor uw organisatie kunnen betekenen?
Provincies
Waterschappen
Nieuwsgierig? ProDiv heeft inmiddels al bezoeken aan twintig gemeenten, provincies en waterschappen georganiseerd. Hieraan hebben meer dan 300 biculturele talenten deelgenomen. Ook voor uw organisatie kunnen we zo’n bezoek organiseren, zodat u kennis kunt maken met deze studenten. Geheel vrijblijvend natuurlijk. Neem gewoon eens contact op, dan kunnen we samen met u kijken naar de mogelijkheden.
T. 010 411 75 74 E.
[email protected] I. www.prodiv.nl
w.ProDiv.nl . Ga naar ww aanmelden n e ie t a m r fo voor meer in