Met het oog op de toekomst De ideale functiemix in de begeleiding van jonge kinderen
Publieksversie
COLOFON Met het oog op de toekomst De ideale functiemix in de begeleiding van jonge kinderen. Publieksversie Rotterdam, Januari 2014, Caty Bulte Deze publicatie is gemaakt in opdracht van de regiegroep Convenant Kinderopvang Onderwijs Rotterdam Rijnmond, met financiële ondersteuning van Bureau Kwaliteit Kinderopvang BKK
2
.
Inhoudsopgave
Inleiding
4
1.
Samenvatting
5
2.
De vraagstelling
7
3.
Toekomstverwachtingen
8
3.1
Het gonst
8
3.2
Tussen wil en daad is nog een weg te gaan
10
4.
De ideale functiemix
12
4.1
Welke rollen dienen vervuld
12
4.2
Kwaliteit doet er toe
15
5.
Een toekomstbestendig functiegebouw
17
6.
De medewerker van de toekomst: gekwalificeerd aan de slag
19
6.1
Opleiding – setting - kennisaccenten
19
6.2
werken met een functiemix
24
7.
Op weg naar… de toekomst
24
Bijlage literatuur, websites, publicaties
26
3
Inleiding
In Rotterdam – Rijnmond hebben de kinderopvangorganisaties en de beide roc’s Albedacollege 1
en Zadkine een convenant afgesloten om hun samenwerking te optimaliseren . Het convenant legt vast op welke wijze de roc’s en de kinderopvang vorm en inhoud geven aan de middelbare beroepsopleidingen voor aankomend en zittend personeel in de kinderopvang. Men wil proactief inspelen op ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Eenzelfde proactieve houding is de aanleiding voor dit onderzoek naar de ideale functiemix. Men constateert: o
Een situatie van krimp in de kinderopvang met consequenties voor personeelsbeleid;
o
Een veranderende visie op de functie van kinderopvang en de rol van de pedagogisch medewerker;
o
Een verschuiving in het denken over de positionering van kinderopvang
Om beter voorbereid te zijn op die wijzigingen, wil men dieper op deze materie ingaan: welke trends zijn zichtbaar, hoe gaat kinderopvang in de toekomst er uit zien, welke betekenis heeft dat voor het functiegebouw en/of teamsamenstelling. De regiegroep van het Convenant Kinderopvang en Onderwijs Rotterdam Rijnmond heeft BKKmaatwerk-budget aangevraagd en gekregen om een inventariserend onderzoek onder stakeholders te doen uitvoeren. Zij fungeren in deze als opdrachtgever. In deze publieksversie leest u de belangrijkste bevindingen. Na een overzicht van te verwachten ontwikkelingen ligt de focus op een toekomstbestendige ideale functiemix. Het is een samenvatting van het meer uitvoerige onderzoeksrapport Met het oog op de toekomst: de ideale functiemix in de begeleiding van jonge kinderen. Dat kunt u vinden op website www.koenmbo.nl
1
Deze samenwerking is tot stand gekomen met steun van Calibris en Bureau Kwaliteit Kinderopvang. Het convenant loopt van 2010 tot en met 2013.
4
1.
Samenvatting
1. Uitgangssituatie: de huidige krimp en te verwachten ontwikkelingen De kinderopvang verkeert in een situatie van sterke krimp. Dat maakt het relevant om na te gaan welke ontwikkelingen te verwachten zijn in de toekomst en welke betekenis die hebben voor het functiegebouw. Twee ontwikkelingen staan centraal: o
Inhoudelijk staat de ontwikkeling van kinderen centraal; meer eisen gaan gesteld worden aan de kwaliteit van de opvang / professionaliteit van de medewerkers;
o
Qua structuur zal intensiever samengewerkt worden met het onderwijs: nu gebeurt dat al in experimentele vorm, en op termijn komen er integrale kindcentra waarin onderwijs en opvang één organisatie gaan vormen, eventueel aangevuld met welzijn en/of zorg.
NB. Voor de peuterspeelzalen en met name de voorscholen / nulgroepen is op dit moment geen sprake van krimp, integendeel. De beide hierboven genoemde ontwikkelingen gelden ook voor hen. 2. Nu actief worden Het is wijs om in het huidig personeelsbeleid te anticiperen op de toekomst en te werken aan duurzame inzetbaarheid van medewerkers met potentie. Ook is het zaak om mee te bewegen met de ontwikkelingen, ze worden als onomkeerbaar beschouwd.
3. Een toekomstbestendig functiegebouw Op basis van de inhoudelijke en organisatorische veranderingen en de daarmee gepaard gaande verwachtingen / eisen aan de te leveren kwaliteit, zal het functiegebouw de volgende kenmerken hebben: o
Hoger opleidingsniveau: in het algemeen zal basiskwalificatie 4 het uitgangspunt zijn; mbo3 is onder specifieke condities inzetbaar;
o
Heterogene teamsamenstelling van lager- en hoger opgeleide, en/of van verschillende disciplines (pedagogisch / didactisch, of pedagogisch / vakkracht activiteiten, of pedagogisch-didactisch / zorg). Opleidingen mbo3 – mbo4 – ad Pem – hbo pedagogiek – pabo;
o
T-shape professionals: vanwege de structuurwijzigingen waarin de opvang ingebed wordt in bredere organisaties zullen medewerkers zowel over gedegen vakkennis moeten beschikken met specifieke kennisaccenten (de verticale poot van de T), als over generieke competenties in het samenwerken met andere disciplines (de horizontale as): men moet elkaars taal verstaan en elkaar kunnen aanvullen.
4. 60% mbo3-geschoolden In de sector werkt meer dan 60 procent van de medewerkers met een mbo-3 opleiding. Door de disbalans in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en door de toekomstige kwaliteitseisen is de verwachting reëel dat straks hoger opgeleiden deze medewerkers zullen verdringen. Het is daarom zaak om als goed werkgever te anticiperen op de toekomst en waar mogelijk het zittend personeel te behouden voor de sector.
5
Dat kan onder de volgende condities: o
Kiezen voor een smallere leeftijdssetting (0-2, 2-4, 4-8, 8-12) en je daarin verder specialiseren. Het is nader te bepalen of dit al gedurende de initiële opleiding plaats vindt, of pas na de startbekwaamheid, op weg naar vakbekwaam en vakvolwassenheid.
o
Mbo3-geschoolden in een functiemix op de groep complementair aan een hoger opgeleide plaatsen;
o
Lerende organisatie: regulier coaching on the job aanbieden ter verbetering van reflectief handelen.
5. De weg er naar toe Zittend personeel zou men kunnen scannen op leerpotentieel; De sector kan daartoe een toets nader uitwerken op basis van de beschreven verwachtingen. Medewerkers met een positief resultaat kan men vragen een keuze te maken voor de setting waarin zij willen werken en hen vervolgens bijscholing aanbieden in de beschreven kennisaccenten om hen duurzaam inzetbaar te maken. Medewerkers die negatief scoren kan men omscholen en begeleiden naar een andere branche. 6. Opleidingen De beroepsopleidingen kunnen bijdragen aan de gewenste bijscholing, en dienen hun eigen medewerkers daar ook in mee te nemen. Initiële opleidingen zouden meer rekenschap moeten geven van de te verwachten ontwikkelingen: de branche zou zich daar explicieter over kunnen uitspreken. In elk geval blijft het zaak om goed in contact te blijven met het veld. In onderstaand schema is de opbouw van het rapport weergegeven.
6
2
De vraagstelling
De huidige situatie van krimp in de kinderopvang maakt een focus op een toekomstbestendig functiegebouw voor de kinderopvang uiterst relevant. Door de noodzaak om afscheid te nemen van een deel van de medewerkers komt de vraag naar voren hoe nu al te anticiperen is op het functiegebouw van de toekomst. Onder invloed van alle ontwikkelingen zal dat immers veranderen. Bij de peuterspeelzalen, en dan met name de voorscholen en nulgroepen is geen sprake van krimp. Wel zijn de onderzoeksvragen naar de ideale functiemix voor hen relevant vanwege de veranderende structuur en de hogere kwaliteitseisen die aan de professionals (zullen) worden gesteld. In het onderzoek stellen we de volgende vragen: Hoe kunnen we werken aan de duurzame inzetbaarheid van medewerkers met potentie. Hoe gaan teams er uit zien, en welke medewerkers heeft de kinderopvang en peuterspeelzaalwerk dan straks nodig, vanuit welke opleidingen, met welke opleidingsniveaus, competenties en kennisaccenten. Eerst gaan we in op de te verwachten ontwikkelingen. Veranderingen in de kinderopvang staan zelden op zichzelf; zij worden voortdurend beïnvloed in een context van beleidsmatige, maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen. In wisselwerking daarmee maakt de sector keuzes, legt ze accenten en speelt ze in op wijzigende omstandigheden. Daarom kijken we vervolgens welke gevolgen die ontwikkelingen hebben voor het functiegebouw van de toekomst en verkennen we de te nemen stappen op weg daar naar toe. Dataverzameling Om informatie te vergaren over op gang zijnde en te verwachten ontwikkelingen en de opvattingen over de consequenties daarvan, zijn 25 semi-gestructureerde interviews gehouden met stakeholders uit de volgende sectoren: o
landelijke en lokale overheden;
o
werkveld kinderopvang en peuterspeelzalen;
o
onderwijs;
o
beroepsopleidingen;
o
branche-organisaties, sociale partners en ondersteunende instellingen.
Daarnaast is literatuur bestudeerd, zijn actuele publicaties gevolgd en is deelgenomen aan bijeenkomsten over deze thematiek.
7
3.
Toekomstverwachtingen
3.1.
Het gonst …….… overal!
Of we nu spreken met overheden, wetenschappers, branche- en beleidsorganen, bestuurders in kinderopvang, welzijn en onderwijs: ieder is het er over eens dat er wat staat te veranderen in de wereld van de opvang, ontwikkeling en onderwijs aan jonge kinderen. In trefwoorden gaat het dan om veranderingen in de functie van kinderopvang en wijzigingen in de structuur, en daarmee in de eisen die we er aan gaan stellen. a.
Verandering in de functie van kinderopvang: ontwikkeling van kinderen centraal 2
In november 2013 verschijnt een lijvig rapport van de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid waarin men pleit om te investeren in goede ontwikkelingsgerichte kinderopvang. Kinderen die goede ontwikkelingsgerichte kinderopvang bezoeken, zo stelt het rapport, presteren niet alleen intellectueel beter, maar beschikken ook over meer sociale vaardigheden, innovatief vermogen en creativiteit dan kinderen die niet naar de opvang zijn gegaan. De WRR benoemt als eerstvolgende stap het onderling afstemmen van de doelstellingen van de verschillende voorschoolse voorzieningen, en die vervolgens af te stemmen met het basisonderwijs.
Ook de respondenten zijn van mening dat met de ontwikkelingsgerichte functie een onomkeerbare weg is ingeslagen, of men nu afkomstig is uit de wereld van de kinderopvang / peuterspeelzaal, basisonderwijs, overheid of beroepsopleidingen. Men wijst dan op de talloze wetenschappelijke publicaties waarin wordt aangegeven hoe belangrijk juist interventies in de jonge leeftijdsfase zijn voor de ontwikkelingskansen van kinderen. Ook noemt men andere studies waarin wordt gesteld dat dergelijke interventies op termijn aanzienlijk renderen. Zij wijzen ook op alle beleid dat vanuit die inzichten al in gang is gezet (bijvoorbeeld vve, preventieve opvoedingsondersteuning) of op beleid dat nog in voorbereiding is (harmonisatie en integratie). Gezien al deze ontwikkelingen acht men een dergelijke toekomstverwachting als niet meer dan logisch. Hooguit door de vergrijzing zal de arbeidsmarkt-functie weer enigszins aan gewicht winnen, maar dat zal niet ten koste gaan van de kindgeoriënteerde functie, zo stelt men. “en zeker niet in de grote steden met z’n voortdurende instroom van anderstaligen”. . b.
Verandering in de structuur: kinderopvang en onderwijs op weg naar één voorziening 3
In het regeerakkoord lezen we dat “onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie op elkaar afgestemd moeten zijn …...Bij buitenschoolse opvang is afstemming noodzakelijk om waar mogelijk een sluitend dagarrangement te realiseren, bijvoorbeeld in het kader van brede school of integrale kindcentra”.
2 3
WRR, Naar een lerende economie. November 2013 Uit het Regeerakkoord “Bruggen slaan”, kabinet Rutte 2, 29 oktober 2012
8
Aan deze tekst gaat een lange beleids-geschiedenis vooraf die begint in 1990 met de Brede school, gevolgd door de commissie dagindeling (1995) en de initiatiefgroep Andere tijden en de motie Van Aartsen-Bos in 2007. Een landelijke Taskforce Kinderopvang / Onderwijs, bestaande uit voorzitters van werknemers- en werkgeversorganisaties in de kinderopvang en welzijn, de PO- en VO Raad en het kinderopvangfonds pleit in 2010 voor de vorming van Integrale Kindcentra waarin kinderopvang, welzijn en onderwijs 4
samenwerken. Het motto in hun rapport “Dutch Design” is It takes a village to raise a child It takes a country to make it happen It takes a partnership to decide and act 5
Ook recent, in 2013 zien we meerdere initiatieven die zich hard maken voor een structuurwijziging waarin onderwijs, opvang en welzijn een geïntegreerde voorziening gaan vormen: een integraal kindcentrum voor kinderen van 0-12 jaar. Al deze instanties benoemen de voordelen die dat op gaat leveren en pleiten voor het wegnemen van belemmerende regelgeving. Begin december 2013 komt de langverwachte brief van minister Asscher (SZW) en staatssecretaris Dekker (OC&W) “Een betere basis voor peuters”. Zij willen de pedagogische kwaliteit van voorschoolse voorzieningen verder versterken, overgebleven knelpunten voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven zoveel mogelijk wegnemen en één financieringsstructuur voor werkende ouders realiseren. Vanuit diverse gremia wordt - naast een positieve beoordeling van het streven naar betere afstemming tussen voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs - met enige teleurstelling gereageerd op de brief: men had gehoopt op een basisvoorziening van enkele dagdelen voor alle kinderen, ongeacht de arbeidsmarktpositie van hun ouders. Diverse tegenvoorstellen van o.a. VNG en brancheorganisaties zijn dan ook in de maak. Ook in ‘onze’ regio is de gemeente Rotterdam zich aan het beraden op welke manier een dergelijke basisvoorziening van 2 dagdelen voor alle kinderen en 4of 5 dagdelen voor doelgroepkinderen gerealiseerd zou kunnen worden. Zijn er inmiddels vele voorstanders van de vorming van Integrale Kindcentra, de meningen verschillen over de route die gevolgd zou moeten worden om te komen tot een geïntegreerde voorziening: is eerst de rijksoverheid aan zet om belemmerende regelgeving weg te nemen, of moeten voorstanders eerst praktijk maken waarna de beleidswijzigingen volgen. Ook is de precieze samenstelling van partners in het kindcentrum en de wijze waarop zij het werk organiseren nog wel eens een gespreksthema. Men denkt dan - in toenemende mate van integratie aan bijvoorbeeld de startgroep of groep nul, aan opvang-arrangementen (voor 0-12 jarigen) om de
4
Taskforce kinderopvang onderwijs, onder voorzitterschap van Ina Brouwer, “Dutch design”, maart 2010 Onder meer PO Raad – Brancheorganisatie Kinderopvang – Mo groep; Pettelaaroverleg van schoolbesturen en hun wethouders, VNG, 4GG, KIK en Kindwijzer, een kopgroep IKC van ± 40 wethouders…
5
9
basisschool (voor 2-12 jarigen) heen en uiteindelijk aan Integrale Kindcentra (IKC) waarbij sprake is van één voorziening voor opvang en onderwijs, met één pedagogische visie en één leiding / team. Sommigen willen geleidelijkheid, deze route doorlopen met tussenstappen van intensivering van samenwerking, anderen streven direct naar het meest ‘ultieme’ resultaat, het IKC.
3.2
Tussen wil en daad is nog een weg te gaan…
Ondanks alle intenties, voorkeuren en uitspraken over de verschuiving om naar meer ontwikkelingsgerichte voorschoolse voorzieningen met sluitende dagarrangementen te komen en te streven naar Integrale Kindcentra voor kinderen van 0-12 jaar, zijn er in de praktijk veel 6
belemmeringen . Het gaat dan om obstakels in de wet- en regelgeving, cao’s, financiën, medezeggenschap en toezicht. Er zijn nieuwe beleidskaders nodig om samenwerking op lokaal niveau beter mogelijk te maken. De Brancheorganisatie Kinderopvang antwoordt op de vraag naar z’n verwachtingen: “Over 10 jaar is het rond: dan hebben we één wet voor de ontwikkeling van kinderen, één ministerie en één cao”. Daarnaast is de voortdurende krimp in de kinderopvang en de daaruit voortvloeiende daling in het bereik van jonge kinderen niet bevorderlijk voor een dergelijk proces.. In feite tonen landelijke vertegenwoordigers van de sectoren onderwijs, kinderopvang en welzijn zich eensgezind: Eigenlijk kan het niet, volgens de huidige wet- en regelgeving op dit moment Integrale Kindcentra opzetten. Samenwerkingspartners hebben een sterke wil, lef en vindingrijkheid nodig om hun idealen te verwezenlijken. Op diverse plaatsen in het land geeft men overigens al wel blijk van dergelijk doorzettingsvermogen. Zo ook in onze regio de ontwikkelingen in Vlaardingen (zie box).
Vlaardingen In onze regio is men in Vlaardingen een eind op streek met de vorming van IKC. De grootste kinderopvangorganisatie en het christelijk schoolbestuur hebben een gezamenlijke intentieverklaring om zo spoedig mogelijk te fuseren (de marsroute is per 1-8-14). Deze fusie is uitsluitend inhoudelijk gedreven, en daarmee maakt men eventuele problemen ondergeschikt aan het belang van fuseren. Voor diverse theoretische problemen zoekt men technische oplossingen. Zo is een notaris nu bezig hoe men de verantwoording aan OC&W kan regelen. Door de fusie verdwijnen de problemen die zouden ontstaan door meervoudige aansturing. De schaal van Vlaardingen helpt: zo is de kinderopvangorganisatie de enige grote aanbieder. Naast deze fusie zal ook een tweede stichting worden gevormd waardoor de kinderopvangorganisatie samen met andere kleine schoolbesturen een IKC kan vormen. De gemeente is positief over het proces. Nu is er 1 IKC, per 1-1- 2014 zijn dat er 2, en over 5 jaar zijn alle scholen van de stichting een IKC.
6
NB. In het originele rapport “met het oog op de toekomst” staat meer informatie over de vorming van IKC
10
Hoe dan ook, Of initiatieven genomen worden door het veld of door beleid: de kinderopvang gaat er in de toekomst anders uit zien, dat is zeker. Ze zal meer of minder geformaliseerd een plaats krijgen in een groter geheel van onderwijs, zorg en welzijn. Daarnaast zal de kinderopvang explicieter aandacht hebben voor het begeleiden en stimuleren van de ontwikkeling van kinderen. Dat vraagt in de toekomst om een verdieping van de kennis en vaardigheden van medewerkers en waarschijnlijk om een andere samenstelling van het team. In het volgende hoofdstuk werken we dit verder uit.
11
4
De ideale functiemix
Actuele invloeden op het functiegebouw De huidige situatie van sterke krimp in de sector is de uitgangspositie. Het aantal medewerkers daalt 7
van 2011 tot 2016 met 23% . Niet alleen zal de kinderopvang nu na moeten denken over het functiegebouw van de toekomst: welke mensen hebben we straks nodig, en hoe komen we tot een dergelijk personeelsbestand. Ook is in een dergelijke situatie verdringing van mbo-opgeleiden door hbo-opgeleide medewerkers een reëel vooruitzicht. Op de site van de FCB zien we dat 35% van de medewerkers in de kinderopvang zich als overgekwalificeerd beschouwt. Daarnaast hebben we gezien hoe het denken over de ontwikkelingsgerichte functie van de kinderopvang en de vorming van bredere organisaties voor de begeleiding van kinderen volop in beweging is. Tegelijkertijd is er in het sociale domein een tendens van een wijkgerichte en preventieve aanpak (nieuwe welzijn, transitie jeugdzorg, WMO). Deze ontwikkelingen hebben gevolgen: er worden andere – soms hogere - eisen gesteld aan medewerkers en aan de samenstelling van teams. Dat vraagt om een verdieping van pedagogische en/of pedagogisch - didactische kennis, en om de vaardigheid om samen te kunnen werken met collega’s vanuit verschillende disciplines en met externe samenwerkingspartners. 4.1.
Welke rollen dienen vervuld?
In de kinderopvang zijn verschillende rollen te herkennen. Sommige daarvan worden door alle medewerkers die direct met kinderen werken op enigerlei wijze / niveau vervuld, andere zijn meer exclusief voor medewerkers met een specifieke functie of opleiding. De verzorgende rol Dit is een basale rol die alle medewerkers die op de groep staan van een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang vervullen. Het gaat dan om verzorging van de kinderen èn om verzorging van de ruimte. Het is duidelijk dat verzorging niet los kan staan van de pedagogische taken, noch van de ontwikkelingsgerichte werkzaamheden. De pedagogische rol Het gaat hier om het bieden van een veilige setting waarin kinderen zich prettig voelen en zich optimaal kunnen ontwikkelen. Juist omdat jonge kinderen nog niet goed hun behoeften en welbevinden verbaal kenbaar kunnen maken worden extra eisen gesteld aan de sensitieve responsiviteit van medewerkers en aan hun pedagogisch inzicht. Naast de interactie met individuele kinderen krijgt de laatste tijd ook de interactie tussen kinderen onderling - het groepsproces – meer aandacht. Omdat voor jonge kinderen meer dan op enige andere leeftijd hun welbevinden en betrokkenheid dé twee voorwaarden zijn om te komen tot ontwikkeling, is het de pedagogische rol die
7
Berekening obv de aankondiging van een sectorplan door de FCB, november 2013
12
aan gewicht wint. Ook (en juist nu) als de ontwikkeling van kinderen meer centraal komt te staan. Als de kinderopvang haar waarde wil expliciteren, dan ligt die vooral in de adequate pedagogische begeleiding van jonge kinderen. Voor jonge kinderen is dit een onontbeerlijke voorwaarde om zich te kunnen ontwikkelen. Met goed opgeleide pedagogisch medewerkers onderscheidt de kinderopvang zich van andere sectoren. De pedagogisch – didactische rol In alle kinderopvang begeleiden pedagogisch medewerkers kinderen bij hun ontwikkeling. Als dit meer expliciet en doelgericht gebeurt zoals in de voor- en vroegschoolse educatie, dan spreken we over een pedagogisch - didactische rol. Kenmerken van het pedagogisch didactisch werken betreffen qua pedagogiek de aandacht voor het welbevinden en de betrokkenheid van het kind bij z’n activiteit. Dat sluit vervolgens rechtstreeks aan bij de didactische rol die ligt in de aansluiting bij het ontwikkelingsniveau (observatie-instrumenten) en het planmatig werken naar volgende ontwikkelstadia, meestal met behulp van een vve-programma. Sinds enkele jaren ligt de nadruk op het opbrengstgericht werken waarbij “systematisch en doelgericht wordt gewerkt aan het maximaliseren 8
van prestaties” . De didactische rol Het leren van het jonge kind onderscheidt zich van een basisschoolleerling van 6 jaar en ouder. Jonge kinderen zijn in hun leren veel afhankelijker van een pedagogisch veilige setting en een leeraanbod dat naadloos aansluit op hun ontwikkelingsniveau zodat zij vanuit ‘welbevinden en maximale betrokkenheid’ als het ware vanzelf een volgende stap zetten. Kan men in een schoolklas nog werken met zaken als discipline, oefenen, groepsregels, gehoorzaamheid en doorzettingsvermogen… dat is in een groep met jonge kinderen niet of nauwelijks aan de orde.
De rol van activiteitenaanbieder In het kwalificatiedossier lezen we: “De pedagogisch medewerker in de bso stimuleert de brede ontwikkeling van kinderen op het gebied van sport en bewegen, kunst en creativiteit, natuur en techniek en samen spelen. Zij bedenkt hiervoor zelf activiteiten of sluit aan bij bestaande initiatieven en mogelijkheden in de buurt/omgeving. Ze biedt de opvang en de activiteiten op een dusdanige wijze 9
aan de kinderen aan, dat ze passen in het totale dagprogramma van het kind”. Uit onderzoek van Boogaard, Fukkink en Felix
10
komt naar voren dat de bso meer een eigen profiel
zou moeten krijgen waarin het opvoeden, het organiseren van activiteiten het omgaan met groepen en het werken aan de zelfstandigheidsontwikkeling van oudere kinderen de kern vormen.
8 9
Inspectie van het Onderwijs.
Calibris, Kwalificatiedossier Pedagogisch Werk, geldig vanaf 1 augustus 2013
10
Boogaard, M., Fukkink, R. en Felix Ch.: Chillen, skaten en gamen, 2007
13
De signalerende en begeleidende rol bij zorgkinderen Naast de verplichte signalerende taken op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling die gelden voor alle pedagogisch medewerkers op de groep, krijgt ook vanuit het oogpunt van preventie het vroegtijdig signaleren van opvallend gedrag meer aandacht. Op veel plaatsen in het land vinden in het kader van de naderende transitie van de jeugdzorg al experimenten plaats om pedagogisch medewerkers met behulp van ‘coaching on the job’ te bekwamen in het signaleren en begeleiden van kinderen met opvallend gedrag. Dat zal zich verder uitbreiden: steeds meer zal hulp en ondersteuning dicht bij huis en in de reguliere opvang gangbaar worden. Onderzoek
11
laat zien dat de intern begeleider (ib’er) van de basisschool in de voorschool op
meerdere plaatsen langzaam maar zeker in beeld komt. Daar richten zij zich vooral op de doorgaande lijn met de basisschool en op de begeleiding van zorgkinderen. De schakelende rol Onder het schakelen met “de buitenwereld” valt een scala aan taken. In de eerste plaats gaat het om de contacten met ouders. Regulier is dit een onderdeel van het werk van pedagogisch medewerkers. Bij vve-instellingen zien we vaak een specifiekere invulling, waarbij het er om gaat ouders aan te zetten tot ontwikkelingsondersteunend gedrag thuis. De externe contacten die zorgkinderen betreffen zitten vaak in het takenpakket van een (bege-) leidinggevende. Voor de externe contacten met het basisonderwijs in het kader van overdracht en een doorgaande lijn is het in de praktijk heel divers wie deze rol vervult. Meestal zal het een rol zijn die in de functiedifferentiatie belegd is bij de hoogst opgeleide pedagogisch medewerker. In de toekomst zal in alle gevallen meer samengewerkt worden met andere disciplines, binnen een integrale kindvoorziening of met organisaties van buiten. Het ligt in de rede om deze taken goed in te bedden in de gehele organisatie, “want anders creëren we alleen maar meer in plaats van minder schotten”. De coachende rol “ Coaching on the job is dé manier van leren van de toekomst”
12
Juist bij mbo-opgeleide medewerkers
heeft coaching on the job zijn waarde bewezen omdat dit hun reflectievermogen verbetert en hen ondersteuning biedt bij een helikopterview en de transfer van theoretische kennis naar hun praktijksituatie. Bijvoorbeeld Video Interactie Begeleiding is een goed coachings-instrument. De coaching blijkt effectiever naarmate de coach niet alleen beschikt over coachende vaardigheden maar ook over gedegen vakkennis over de ontwikkeling van kinderen. In de toekomst zal als gevolg van functiedifferentiatie op de groep het fenomeen coaching ook meer geïntegreerd worden in het reguliere werk.
11
Jepma, Muller en Van de Bolt (Sardes) De verbindende schakel, IB-‐er in de voorschool. 2013
12
Balledux, M. , Alert4you, NJI 2013
14
De managementrol Nu in de kinderopvang de ontwikkelingsgerichte taken meer op de voorgrond komen, is het van belang om in het management de pedagogische kwaliteit tenminste evenwaardig naast de bedrijfsmatige kwaliteit te plaatsen. Gelukkig zien we dit steeds meer om ons heen, en met name bij de grotere en/of gevestigde organisaties.. Ook zal het management vaker in een geïntegreerde setting plaatsvinden. Daarbij zullen vooralsnog lokale afspraken tussen de samenwerkende organisaties bepalen op welke manier managementtaken verdeeld en vervuld worden: integraal/breed; naar domein: inhoud – bedrijfsvoering; naar leeftijd: 0-6 en 6-12 of 0-2 en buitenschools samen – 2/12; naar sector: binnenschools – buitenschools; naar ontwikkeldoelen: cognitief – sociaal-emotioneel en overige ontwikkeldomeinen samen. 4.2.
13
Kwaliteit doet er toe
Opleidingsniveau De literatuur is niet eenduidig over de relatie tussen opleidingsniveau van de pedagogisch medewerkers en kwaliteit. Een goede mix van de onderstaande drie aspecten lijkt volgens Paul Leseman het beste bij te dragen aan proceskwaliteit in de begeleiding van jonge kinderen: o
het belang van vakkennis bij pm’ers, bijvoorbeeld over het werken met het jonge kind, over meertaligheid, enz.
o
het belang van leren 'on the job', bijv. met behulp van intercollegiale coaching en video-interactie
o
het belang van team-professionaliteit: overleggen over wat je doet, hoe je het doet, bij elkaar in de groep gaan kijken. Dit heeft meer impact dan louter het opleidingsniveau van pm’ers verhogen of te gaan werken met een specifiek programma.
Op de vraag of het minimaal vereiste opleidingsniveau voor leidsters die werken met jonge kinderen moet worden opgetrokken tot het bachelor = hbo niveau, antwoordt hij als volgt: “Onderzoek is niet eenduidig en de aandacht is te eenzijdig gericht op de individuele professional. Alternatieve benaderingen zijn het continu in-service leren, mentoraat en coaching, en vooral een uitgekristalliseerde praktijk van permanente kritische reflectie op team en centrumniveau (maak gebruik van systematische feedback, observaties en kindvolgsystemen)”.
14
Pedagogische kwaliteit in een integrale voorziening voor opvang, onderwijs en zorg Om bij te dragen aan toekomstbestendige inzichten over de kwaliteit van de pedagogische omgeving in geïntegreerde voorzieningen is - met financiering van Het Kinderopvangfonds - het 15
ontwikkelprogramma Pact
ingericht.
13
In het originele rapport staan uitgebreider de meest recente inzichten beschreven Obv Sheets van Leseman vd Toddler conferentie in Gent oktober 2013. 15 Ontwikkelprogramma Pedagogisch Pact voor kinderen, Kinderopvangfonds september 2013 14
15
Men gaat onder meer gebruik maken van de inzichten van Doornenbal; die zijn toegespitst op een situatie waarin professionals vanuit verschillende disciplines samenwerken. Werken in multidisciplinaire teams doet naast vakbekwaamheid immers een extra beroep op professionals, men moet kunnen samenwerken over de grenzen van het eigen vak heen. Drie aspecten van professionaliteit in een geïntegreerde voorziening zijn: 1. Een alerte basishouding Presentie: aandachtige en toegewijde betrekking op de ander, leren zien wat er bij die ander speelt, begrijpen wat er gedaan zou kunnen worden, wat dat betekent voor de ander en dat ook doen) 2. De T-shaped professional
16
De verticale as van de T verwijst naar specialistische competenties (bijvoorbeeld pedagogische vaardigheden in de omgang met jonge kinderen of vakdidactische vaardigheden met betrekking tot rekenen). De horizontale as van de T verwijst naar het kunnen samenwerken met andere disciplines, elkaars taal kunnen verstaan en de generalistische of generieke competenties, zoals reflexiviteit, communicatievaardigheden, planmatig en systematisch werken. 3. Vakbekwaamheid en professioneel leren op de werkplek Vakbekwaamheid wordt al werkend op de werkvloer ontwikkeld, in een lerende omgeving. Beroepsopleidingen dienen een goede basis te leggen die de professional startbekwaam maakt. Vervolgens helpen ‘eigenaarschap’( ruimte voor een reflectieve leeromgeving) en coaching on the job op de weg naar vakbekwaamheid.
16
Weggeman, M. Leidinggeven aan professionals: niet doen. 2007
16
5.
Een toekomstbestendig functiegebouw
Inzichten over het leveren van kwaliteit en de invloed van de te verwachten ontwikkelingen. Dat zijn de basis-ingrediënten van een toekomstbestendig functiegebouw. Daarbij zijn nog wel enkele afwegingen te maken. a. Gaan we het opbouwen met generalisten of specialisten? Het spanningsveld zit hem dan in de notie dat er professionals nodig zullen zijn die – meer dan nu – flink wat in hun mars hebben aan vakkennis en generieke competenties. Aan de andere kant bestaat de huidige beroepsgroep vooral uit mbo-opgeleiden en leeft daarbij ook nog eens de gedachte dat breed opgeleide mbo’ers straks meer kansen hebben op een baan. Naarmate echter het intelligentieniveau van professionals lager is (zoals bijv. bij mbo-3 geschoolden), dan komt een brede generalistische opleiding meestal niet ten goede aan hun vakkennis en inzetbaarheid. Zij hebben immers meer moeite met het omzetten van algemeen theoretische kennis naar hun specifieke praktijk en zijn eerder gebaat bij een smaller werkgebied. Een pleidooi voor smallere inzetbaarheid van pedagogisch medewerkers op niveau 3 zou in de toekomst wel eens een antwoord kunnen zijn op de toegenomen vraag naar vakkennis en professionaliteit. Of die smallere inzetbaarheid al in de initiële opleiding gestalte moet krijgen, of pas in het latere streven naar vakbekwaamheid en vakvolwassenheid, is nog onderwerp van discussie. Als men initieel breed opleidt, dan zal tenminste het thema ‘levenslang’ leren goed in het curriculum verwerkt dienen te zijn. Hoe dan ook, smaller maakt meer diepgang mogelijk en verhoogt de professionaliteit. Pedagogisch medewerkers met een mbo-3 zouden dan tijdens of na hun initiële opleiding een keuze maken voor het werken met -
baby’s en dreumesen (0-2) in de opvang, of
-
het werken met peuters van 2-4 in de opvang en/of vve-setting, of
-
het werken met kinderen van 4-8 in een buitenschoolse of combinatie-functie, of
-
idem met kinderen van 8 tot 12.jaar.
Een dergelijke smalle setting lijkt een van de voorwaarden om voor pedagogisch medewerkers op niveau 3 in de toekomst een plek in het functiegebouw te hebben. Overigens benoemt men vrij algemeen de pw-4 opleiding als uitgangspunt voor het werken in de vve (en dan bij voorkeur diegene die straks is opgeleid volgens het nieuwe kwalificatiedossier met meer vve-scholing). Voor de inzetbaarheid van niveau 3 zijn in de toekomst - naast de smalle setting - nog extra voorwaarden te realiseren.
17
b. Gaat het straks vooral over individuele functionarissen of juist over team-samenstelling? In het algemeen gaat men er van uit dat een mix van mbo en hbo-opgeleiden het beste werkt, zeker als het om vve-voorzieningen gaat. c.
Van start- naar vakbekwaamheid in een lerende omgeving?
Om tenminste twee redenen is die lerende omgeving een bijzonder relevante factor in het nieuwe functiegebouw. Huidig vakbekwaam personeel zal moeten bijscholen voor blijvende inzetbaarheid. Toekomstige instromers zullen on the job explicieter hun vakbekwaamheid moeten gaan verwerven. Daarin neemt het leren reflecteren op eigen pedagogisch handelen een centrale plaats in. In elk geval is het inzicht ontstaan dat er een wereld te winnen valt met goede coaching on the job, juist bij mboopgeleide medewerkers. Deze kan geïntegreerd plaatsvinden als er sprake is van gemengde teams, of met inzet van externe coaches. d. Extra taken, functionarissen, functies in het functiegebouw van een geïntegreerde voorziening? In een integraal kindcentrum gaat het om een breed samengesteld team dat werkt vanuit één pedagogische visie aan een soepel verlopend dagprogramma en een inhoudelijke doorlopende ontwikkelingslijn. Dat zal betekenen dat we T-shaped professionals nodig hebben: ze worden onderdeel van het competentieprofiel van elke medewerker in een IKC. Ook nieuwe combinatiefuncties kunnen ontstaan; het lijkt er op dat de vorming daarvan vooral een proces van onderop zal zijn. Verschillende vormen zijn genoemd: de bso-functionaris die onder schooltijd in de klas meehelpt met niet-cognitieve activiteiten en evenementen; Ook zien we experimenten waarbij de pedagogisch medewerker (4) in de klas kinderen begeleidt in hun sociaal emotionele ontwikkeling. Daarnaast is het denkbaar dat functionarissen met een uitsluitend coachend takenpakket (pedagogisch, didactisch en/of zorg) in grote IKC werkzaam worden. Naast praktische voordelen is een belangrijk inhoudelijk voordeel van combinatiefuncties de versterking van een betere samenhang tussen werksoorten.
18
6. De medewerker van de toekomst: gekwalificeerd aan de slag met de juiste bagage 6.1 Opleiding – setting - kennisaccenten Hier zullen we de beroepsgroep per opleidingsachtergrond plaatsen in een toekomstbestendige setting, en daarbij aangeven over welke extra of nieuwe kennisaccenten deze medewerker zal (moeten gaan) beschikken. Voor zittende medewerkers kan een en ander via bijscholing en extra coaching on the job gebeuren (sectorplan?). Nieuw instromende professionals zullen in hun opleiding al op onderdelen voorbereid kunnen worden, en vervolgens hun vakbekwaamheid verwerven in een lerende omgeving. NB: naast alle professionele opleidingsvereisten, kennis en vaardigheden verwachten wij als basis bij alle medewerkers – ongeacht hun opleiding - het hart op de juiste plek en liefde voor kinderen. Helpende zorg& welzijn niveau 2 Er is nooit een specifieke opleiding Pw op niveau 2 geweest. In het verleden was het mogelijk om met een opleiding Helpende zorg & welzijn (= niveau 2) in de kinderopvang te werken. Er wordt nu gewerkt aan een combi-dossier niveau 2: een brede basis met 3 verschillende uitstromen voor zorg & welzijn / facilitaire dienstverlening / sport & recreatie. Dit dossier is nog in ontwikkeling en nog niet doorgeleid voor vaststelling. Kinderopvang als werkveld wordt niet genoemd in de conceptversie van het dossier, juist vanwege alle ontwikkelingen in deze branche. Overigens is het wel voor te stellen dat in grote IKC zij een facilitaire / ondersteunende functie kunnen gaan vervullen die – in een vast rooster – door de verschillende afdelingen loopt. In hun opleiding en BPV zou het dan goed zijn dat zij in elk van die taken getraind worden, en dat daarnaast vooral de beroepshouding aandacht krijgt. Pw3 Om deze medewerkers te behouden voor de kinderopvang, is het wenselijk dat zij gaan kiezen voor een leeftijdsgroep. In de babygroep of de 0-2 groep kan de teamsamenstelling homogeen zijn, waarbij door interne coaching gewerkt kan worden aan het reflectief vermogen en andere leerpunten. Extra aandacht in hun scholing zou er moeten zijn voor sensitieve responsiviteit, pedagogische alertheid en presentie, de verzorging en ontwikkelingsfasen van 0-2 jarigen en het opbouwen van een goede relatie met ouders. Voor pm3’ers die kiezen voor het werken met 2-4 jarigen zal dit meestal betekenen dat zij in een heterogeen team gaan werken waar ook een mbo4-geschoolde, ad’er of hbo’ er hun directe collega zal zijn. Deze zal (moeten) beschikken over meer didactische en/of vve-kennis. In een dergelijke samenstelling is het zaak om elkaar goed aan te vullen, doch te waken voor een al te rigide scheiding in taken. “Een hbo’er kan ook best een luier verwisselen”, en “de pw3’er is niet het knechtje van de hbo’er”. Terwijl zij samen werken op de groep, is er wel sprake van onderscheiden verantwoordelijkheden en op onderdelen daarmee samenhangende specifieke taken, en kan de hoger opgeleide een meer of minder te expliciteren voorbeeldrol vervullen. In de functie van de pw3medewerker ligt het accent meer op uitvoering.
19
Deze medewerker dient vooral goed inzicht te hebben in de leervoorwaarden van jonge kinderen (welbevinden en betrokkenheid) en daar passend mee om kunnen gaan. Zij legt in haar werk haar focus op de ontwikkeling van kinderen. Verder zal zij een elementair inzicht moeten hebben in opbrengstgericht werken zodat zij mee kan werken aan de uitvoering van door haar collega opgestelde activiteitenplannen. Tenslotte zijn straks actueel de meer generieke competenties van het samenwerken in een heterogeen team, coaching ontvangen en het kunnen reflecteren op leervragen en het kunnen communiceren met collega’s van een andere discipline om vanuit verschillende situaties te kunnen werken aan een doorgaande ontwikkelingslijn. Voor de pw3-opgeleide die kiest voor een bso-setting met kinderen van 4-8 jaar kan de teamsamenstelling verschillen waarbij we ook hier de trend van steeds meer heterogeniteit in teamsamenstelling zien.. Die zit ‘m dan niet perse in opleidingsniveau maar ook in de samenwerking met een anders opgeleide collega (CIOS of ALO, Kunstacademie, ..). De pedagogisch geschoolde pw3-er zal qua kennis meer accent moeten leggen in het begeleiden van groepen kinderen en pedagogisch groepswerk. Zij moeten groepsprocessen en sociale relaties tussen kinderen kunnen begeleiden. Zij leiden en sturen kinderen niet, maar volgen en stimuleren of activeren hen, weten de balans te vinden tussen respect voor de autonomie en het stimuleren van de ontwikkeling (in 17
aansluiting op Riksen – Walraven)
Naast hun relatie met ouders dienen zij in een geïntegreerde
voorziening ook meer dan nu te kunnen communiceren met leerkrachten en externe vakkrachten. In de beroepspraktijk van de bso is ook een lerende omgeving gewenst: aandacht voor de individuele begeleiding / coaching on the job van medewerkers en daarnaast met name regelmatige aandacht voor inhoudelijk overleg in de vorm van kindbesprekingen, casussen of over thema’s uit het 18
pedagogisch beleidsplan dan wel naar aanleiding van nieuwe kennis en ontwikkelingen.
Voor de pedagogisch medewerker 3 bij wie dat niveau het maximaal haalbare is, lijkt de leeftijdsgroep 8-12 jarigen minder geschikt. De benodigde pedagogische vaardigheden staan niet in balans met de beschikbare capaciteiten. Pw4 Het pw4-niveau wordt door veel respondenten genoemd als het startniveau om vve aan te kunnen bieden. Medewerkers zullen naar verwachting dan ook meer dan nu in een vve-setting met 2-4 jarigen gaan werken, als pedagogisch medewerker op de groep, Het is dan ook goed dat in het toekomstige kwalificatiedossier meer aandacht voor vve in hun opleiding komt. Het is nu niet goed te zeggen in welke teamsamenstelling in de toekomst de pw4’er zal werken. Het kan een homogeen team van 2 pw4-krachten zijn, een combi van pw4 en pw3 of een combi van pw4 met een ad- of hbo-geschoolde. Wel staat in het toekomstig kwalificatiedossier van pw4 dat zij een begeleidende rol naar collega’s hebben. In de praktijk van begeleiding geven is overigens niet alleen het opleidingsniveau maar ook en vooral een juiste attitude relevant.
17
Boogaard, M., Fukkink, R. en Ch. Felix: Chillen, skaten en gamen. 2007 idem
18
20
Qua kennis-accenten zullen deze dezelfde zijn als bij de pw3-medewerker, te weten pedagogische alertheid en presentie, pedagogische leervoorwaarden, opbrengstgericht werken. Wel zal zij meer zelfstandig daarin kunnen opereren. Ook is het voor te stellen dat zij ‘meer T-shaped-kwaliteiten’ zal verwerven en eerder dan haar pw3-collega de contacten met andere disciplines onderhoudt. De pw4 medewerker die kiest voor de bso is het meest op zijn plek bij de 8-12 jarigen. Ook daar zal meestal voor wat betreft de opleidingsrichting in heterogeen team gewerkt worden. De pw4medewerker zal naast zijn algemene groepspedagogische vaardigheden extra geschoold moeten zijn in het omgaan met (lichte) sociaal-emotionele problemen (scheiding, verlies), en met kinderen met speciale behoeften, moeilijk gedrag of (lichte) ontwikkelingsstoornissen. Afhankelijk van de eigen talenten (spel en beweging, cultuur, creatieve vaardigheden, techniek) moet hij/zij in staat zijn kinderen daarin uitdagingen te bieden. In de T-shaped kwaliteiten ontwikkelen zij vooral een gelijkwaardige samenwerking met zorg en onderwijs. Daarnaast is een combinatie - functie in de klas denkbaar als onderwijsassistent die vooral de sportieve, creatieve of sociaal-emotionele ontwikkeling begeleidt. In de toekomst zullen naar verwachting vaker combinatiefuncties ontstaan waarbij de pedagogisch medewerker ook in de basisschool werkt aan de creatieve en sportieve ontwikkeling van kinderen. Ook kan zij haar diensten verlenen bij de organisatie van jaarlijkse evenementen zoals sportdagen, de musical en allerlei vieringen.
Ad- Pedagogisch – educatief medewerker Deze ad’er is in een tweejarige hbo-opleiding gespecialiseerd in vve. Haar werkgebied zal meestal de 2-6 jarigen betreffen. Als verantwoordelijke voor het vve-aanbod bestaat haar functie uit het meewerken op de groep en daar niet alleen met de kinderen ontwikkelingsgericht werken maar ook met haar collega pm’ers. Bijvoorbeeld door een voorbeeldfunctie te vervullen op diens leerdoelen. Verder brengt zij in de groep het opbrengstgericht werken in praktijk en geeft haar collega adviezen ten aanzien van de uitvoering. Daarnaast (en niet uitsluitend!) kan zij inhoudelijke vve-coördinerende taken vervullen voor zowel de voorschoolse- als de vroegschoolse afdeling. In T-shaped kwaliteiten is zij specialist in de samenwerking met zorg en onderwijs, vooral waar dit het opzetten van een doorgaande lijn in onderwijs of hulpverlening betreft. Ze werkt in een heterogeen team, met een pw3- of pw4- collega. Hbo pedagogiek Op dit moment worden hbo’ers in de vve ingezet als gevolg van de Bestuursafspraken tussen Rijk en de G37. Of dat na 2015 zo blijft, is afhankelijk van een aantal vragen die alle te maken hebben met de effectiviteit van de inzet van deze hbo’ers ten aanzien van het opbrengstgericht werken, hun coachende werkzaamheden en de manier waarop zich de informele en formele taakdifferentiatie ontwikkelt.
19
19
Muller, P. (Sardes) Hbo’ers in de VVE. Juli 2013
21
Als in de toekomst meer IKC ontstaan, dan kan de hbo’er daar meewerken aan inhoudelijke planvorming, pedagogische ontwikkelingen initiëren en begeleiden, zitting hebben in het managementteam namens de “buitenschoolse kant”. Als zij meewerkt op de groep dan is dat vooral in het kader van “de lerende organisatie”. In een verdere toekomst zou zij parallel aan de docent kunnen werken en verantwoordelijk zijn voor de sociaal-emotionele ontwikkeling (het Scandinavisch model). Ook kan zij ouderbeleid opzetten (educatief partnerschap), als pedagoog samenwerken met hulpverlening (smw) en in het kader van Passend onderwijs groepjes zorgkinderen begeleiden (naast de leerkracht, ze is niet didactisch geschoold). Indien de managementstructuur is ingericht met onderscheiden pedagogische en bedrijfsmatige verantwoordelijkheden, dan kan zij als pedagogisch manager van de opvang en bso-afdeling werken. In de nulgroep kan zij als hbo-pedagogisch medewerker naast een pw4- of pw3- medewerker werken. Bij het meewerken op de groep is het gevaar voor uitdoven van kennis aanwezig. Het is zaak hen specifieke verantwoordelijkheden en bijbehorende taken en bevoegdheden te geven, kennis te blijven voeden en daarmee het werk boeiend houden. Zo houdt de organisatie optimaal profijt van de hbo’er. In de bso kan men van een hbo-opgeleide pedagoog extra kennis en vaardigheden verwachten als het gaat om het omgaan met kinderen met een beperking, zorgcoördinatie, het coachen en begeleiden van minder ervaren collega’s, het implementeren van nieuwe pedagogische methodieken 20
en vernieuwingen. Pabo
Leerkrachten met affiniteit voor èn met aanvullende kennis in het ontwikkelingsgericht werken met jonge kinderen, kunnen in de vve-groep die aan school gekoppeld is (nulgroep, startgroep) werken. Daar hebben zij specifieke taken op het gebied van opbrengstgericht werken en het verzorgen van een doorgaande lijn met de vroegschoolse educatie. Ook begeleiden zij intensiever de specifieke zorgkinderen. Zij werken altijd samen in een heterogeen team met een pedagogisch geschoolde mbo’er. Vanuit hun onderwijsachtergrond onderhouden zij meestal de relatie met school, en dan vooral wanneer het om een doorgaande lijn, het bepalen van pedagogisch-didactische leerinhouden en werkwijze gaat. T-shaped kwaliteiten en interesse in het vakgebied van de pedagogische collega’s is beslist noodzakelijk om een gelijkwaardige werkrelatie op te kunnen bouwen. Ook de intern begeleider zien we actief in de vve-groepen die aan basisscholen zijn gekoppeld. Deze verrichten in de praktijk vooral taken die gerelateerd zijn aan de zorgkinderen en zorgstructuur, zo blijkt uit onderzoek.
21
Management in kinderopvang en IKC In kinderopvangorganisaties is de manager een duizendpoot: ondernemer, bedrijfsleider, pedagoog. Met de aandacht voor inhoudelijke kwaliteit en de ontwikkelfunctie van de opvang en door de impulsen die de overheid daaraan geeft en wellicht gaat geven (basisvoorziening..), zal de organisatie in de toekomst waarschijnlijk meer hybride vormen aannemen: middelen komen zowel uit de markt als
20
Boogaard e.a. 2007 Jepma, IJ., Muller, P. en L. van der Bolt (Sardes): De verbindende schakel. 2013
21
22
uit overheidsfinanciering. Ook zal de pedagogisch inhoudelijke kwaliteit aan relevantie winnen. Dat vraagt om enigerlei vorm van pedagogisch management: in één functie gecombineerd met het bedrijfsmatige of gesplitst. In een IKC kunnen managementtaken op verschillende manieren verdeeld en vervuld worden: Mogelijke verdeling van managementtaken: o
integraal/breed;
o
naar domein: inhoud – bedrijfsvoering;
o
naar leeftijd: 0-6 en 6-12 , of opvang (0-2 en bso samen) en educatie 2 - 12;
o
naar werksoort: onderwijs – opvang/welzijn; 22
Bij het competentieprofiel voor het management noemt Andere Tijden
vooral het ondernemend
leiderschap, verbindende en coachende competenties.
Overzicht van inzetbaarheid: opleidingsachtergrond – setting – team - kennisaccenten
Opleidingsachtergrond
setting
teamsamenstelling
kennisaccenten
Niveau 2
Grote IKC
Facilitair / ondersteunend
Beroepshouding naar kinderen en collega’s
Pw3
0-2
Homogeen met coaching
Sensitieve responsiviteit, pedagogische alertheid, verzorging, ontwikkelingsfasen 0-2, opbouwen van relatie met ouders
2-4
Heterogeen, met hoger opgeleide
Pedagogische kernvoorwaarden (welbevinden en betrokkenheid), uitvoering van vve-activiteiten, uitvoering opbrengstgericht werken, samenwerken in heterogeen team, reflecteren, communiceren met andere disciplines
4-8 bso
Vaak heterogeen, met andere opleidingsachtergrond
Pedagogisch groepswerk, uitdagende activiteiten aanbieden, teamoverleg,
(0-) 2-4
Varieert: homo- of heterogeen met hoger – of lager opgeleide
Vve-verdieping, pedagogische alertheid, opbrengstgericht werken, T-shaped kwaliteiten
4-8 / 8-12
In de bso is de pw4 het meest op zijn plek bij 8-12 jarigen, ism anders opgeleiden
Groepspedagogische vaardigheden, omgaan met kinderen met licht sociaal emotionele problemen, moeilijk gedrag
Ad - Pem
2-6
Heterogeen, met lager opgeleide
Doelgerichte voorbeeldfunctie, coaching on the job, vve-coördinerende taken, T-shaped
Hbo pedagogiek
2-6
Coaching vve-teams
Opbrengstgericht werken, coachen, werken in gedifferentieerd team
2-12
Begeleidend / pedag. management
Inhoudelijke planvorming, initiëren pedagogische ontwikkelingen, samenwerking met extern
pabo
2-4
Als hbo-er op de nul- of startgroep
Kennis van ontwikkeling en begeleiding jonge kind, T-shaped kwaliteiten
management
0-12
Diverse invulling
Inspirerend en oplossend vermogen
Pw4
22
Groot Haar e.a. 2012 (NB. lees hierin ook antwoord op diverse vragen bij het opzetten van een IKC)
23
6.2.
Werken met een functiemix
Vanuit verschillende beweegredenen wordt een functiemix genoemd als na te streven model voor de samenstelling van een team. o
Om te voldoen aan formele kwaliteitseisen zoals gesteld door de Rijks- of gemeentelijke overheid: In nulgroepen en startgroepen is een gecombineerde inzet van hbo- en mbo-geschoolden de regel;
o
Om vanuit verschillende opleidingsachtergronden een bredere kwaliteit te kunnen bieden;
o
Om vorm te geven aan een lerende organisatie: de hoger geschoolde – als primus inter pares – kan een doelgerichte voorbeeldfunctie vervullen;
o
Om in een periode waarin steeds hogere kwaliteitseisen worden gesteld de lager geschoolden de kans te geven een functie te (blijven) vervullen in de kinderopvang.
De manier waarop deze medewerkers met een verschillende opleidingsachtergrond samenwerken vraagt nog wel enige aandacht in de toekomst. Het is zaak om optimale winst uit de situatie te halen: dat betekent dat op een niveau van gelijkwaardigheid in de omgang er wel specifieke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden geformuleerd zijn. We zijn niet allemaal gelijk maar wel gelijkwaardig. Van belang is om daarin een goed evenwicht te bewaren en geen al te rigide taakverdeling na te streven; daarvoor is de setting op een groep te klein. Alle medewerkers zullen zich een dergelijke teamsamenwerking eigen moeten maken, en ook de leidinggevende heeft daar taken in te vervullen. De opleidingen zullen in zowel initiële scholing als in hun bij- en nascholingsaanbod hier aandacht aan moeten besteden. Overigens is in het primair onderwijs een functiemix wettelijk verplicht. Leerkrachten met een hogere functie (LB) blijven voor meer dan 50% van hun werk les geven, en daarnaast hebben zij groepsoverstijgende taken, zoals verantwoordelijkheid voor het onderwijs in een vak (taal, rekenen etc.), verantwoordelijkheid voor de zorgstructuur, voor oudercontacten etc. Zij kwalificeren zich door “een boeket aan cursussen” of voortgezette scholing. Een schoolbestuur is verplicht om jaarlijks het percentage LB-functies met 8 procent te doen groeien naar 40 % in 2014. (In 2010 was het 8 procent, en geleidelijk groeit het percentage via 16-24-32-40%)
7.
Op weg naar … de toekomst
In de sector werkt meer dan 60 procent van de medewerkers met een mbo3- opleiding. Door de disbalans in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en door de toekomstige kwaliteitseisen is de verwachting reëel dat straks hoger opgeleiden deze medewerkers zullen verdringen. Het is daarom zaak om als goed werkgever te anticiperen op de toekomst en waar mogelijk het zittend personeel te behouden voor de sector.
24
Als we nagaan onder welke condities voor mbo3- gekwalificeerden in de toekomst een werkplek in de sector beschikbaar is, dan is het (drieledig) voorstel:
o
om hen in een smallere leeftijds-setting te plaatsen en daarop verder bij te scholen. Zij zouden dan een keuze kunnen maken voor de opvang van 0-2 jarigen, 2-4 jarigen met een ontwikkelingsgerichte taak, of 4-8 en 8-12 jarigen in de bso. De onderliggende gedachte is dat zij in dit beperkte werkveld meer diepgang in hun kennis en vaardigheden kunnen bereiken; en
o
om hen in een functiemix op de groep complementair aan een hoger opgeleide te plaatsen, en
o
hen coaching on the job aan te bieden.
Door nu al pro-actief te anticiperen op alle ontwikkelingen, en door zorgvuldig om te gaan met de mobiliteit van medewerkers als gevolg van de huidige krimp, kan stap voor stap gewerkt worden aan een nieuw functiegebouw. Voor zittend personeel hebben we te maken met twee bewegingen: door de krimp moeten we in Nederland in de komende twee jaren afscheid nemen van nog eens zo’n 3000 medewerkers, zo’n 4 procent van het actuele personeelsbestand. Daarnaast zal iedereen die blijft bij- en opgeschoold moeten worden om in de toekomst goed inzetbaar te blijven. “Het wordt nooit meer zoals het was…” Projecten zoals Work in Progress
23
zijn daar behulpzaam bij. In dit project is het de uitdaging om voor
de korte en langere termijn goed gekwalificeerd en talentvol personeel te behouden voor de opvang, en medewerkers die niet voor de branche kiezen of meer gedwongen de sector moeten verlaten te begeleiden om in een andere branche werk te vinden. In vervolg op de bevindingen in dit onderzoek, zou het goed zijn om zittend personeel te screenen op hun leerpotentie en hen te vragen in welke leeftijds-setting zij zichzelf in de toekomst het liefst zien werken. Vervolgens kan hen de komende jaren een passend nascholingsaanbod worden aangeboden op de beschreven kennis-accenten die zij straks nodig zullen hebben om als volwaardig en vakbekwaam medewerker voorbereid te zijn op de nieuwe werkwijzen en bijbehorende vereisten. Voor de kosten van deze bijscholing zal het Sectorplan Kinderopvang wellicht kunnen bijdragen: het gaat immers om het behoud van werk en de inzetbaarheid voor de toekomst.
Een slimme meid is op de toekomst voorbereid! Dat geldt voor elke individuele medewerker, voor organisaties èn voor de sector. Nu pro-actief aan de slag gaan biedt weliswaar geen garanties, maar wel vertrouwen voor de toekomst.!
23
4 organisaties in Rotterdam Rijnmond : kindeRdam, Peuter& Co, KomKids, Kern Kinderopvang Randstad, in samenwerking met Visser en de Leeuw at Work en de FCB
25
Informatieve websites Alert4you Anderetijdeninonderwijsenopvang.nl Argumentenfabriek.nl BKK.nl Bredeschool.nl Calibris.nl ECO3.nl FCB.nl Kinderopvang.nl Koenmbo.nl MOgroep.nl Platformdagarrangementen.nl Sardes.nl Startgroepen.nl
24
Literatuur
Boogaard, M., Fukkink, R. en Ch. Felix (2007) Chillen, skaten en gamen. Opvattingen over kwalitatief goede buitenschoolse opvang in Nederland. SCO Kohnstamm Instituut Daamen, W, Verweij-Kok, S en M. Balledux (2013) Coaching on the job in de proeftuin Gewoon Bijzonder wordt Bijzonder – Gewoon. Monitor naar coaching on the job in Rotterdam Alert4you. NJI Duin, A. en G. Meyknecht (2013) Pedagogisch Pact voor kinderen. Professionals in een sterke pedagogisch omgeving voor jonge kinderen. ontwikkelprogramma
Groot Haar, H. en M. Jongsma (2012) Andere tijden, slim personeelsbeleid. Jepma, IJ., Muller, P. en L. van der Bolt (2013) De verbindende schakel. Sardes Leseman, P. (2013) sheets van de Toddler conferentie in Gent Muller, P. (2013) Hbo’ers in de VVE. Sardes Weggeman, M. (2007) Leidinggeven aan professionals: niet doen.
24
Zie de uitvoerige versie van dit rapport voor aanvullende literatuur.
26
27