UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Gebruik van verwijlinteresten bij handelstransacties tussen ondernemingen.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Kim Claerhout Natasja De Smet onder leiding van Prof. Ludo Theunissen
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Gebruik van verwijlinteresten bij handelstransacties tussen ondernemingen.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Kim Claerhout Natasja De Smet onder leiding van Prof. Ludo Theunissen
Vertrouwelijkheidsclausule
Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd worden en/of gereproduceerd worden mits bronvermelding.
Kim Claerhout Natasja De Smet
I. Woord vooraf
Eerst en vooral willen wij onze promotor, Prof. L. Theunissen bedanken omdat hij ons de kans gaf dit onderwerp te onderzoeken. Er is nog niet veel onderzoek over verwijlinteresten gevoerd, wat samen met de relevantie van de resultaten voor verschillende instanties, ons een mooi onderzoeksdomein verschafte. Daarnaast verdient ook Pieterjan Behaeghe, bij wie we terecht konden met al onze vragen, een woord van dank. Ook moeten al onze respondenten bedankt worden. Zonder hen zou dit eindwerk nooit tot stand zijn gekomen. Graag hadden wij ook onze ouders en vrienden willen bedanken voor de steun die ze ons hebben gegeven gedurende onze studieperiode aan de Universiteit Gent en bij het schrijven van deze masterproef.
I
II. Inhoudsopgave I. Woord vooraf...................................................................................................................... I II. Inhoudsopgave..................................................................................................................II III. Lijst van tabellen en figuren............................................................................................III 1. Inleiding .............................................................................................................................1 2. Situering van het onderzoek................................................................................................3 2.1. De problematiek van late betaling ................................................................................3 2. 2 De wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. ..4 2.3. Situatie in België..........................................................................................................5 2.4. België en Europa..........................................................................................................7 3. literatuur.............................................................................................................................9 3.1. Kredietmanagement .....................................................................................................9 3.2. Handelskrediet. ............................................................................................................9 3.3. Betalingsgedrag. ........................................................................................................11 3.4. Onderzoek naar de wet...............................................................................................11 3.5. Scandinavische landen. ..............................................................................................13 3.6. Impact van de Belgische wetgeving op de betalingstermijnen. ...................................13 4. Het onderzoek naar het gebruik van verwijlinteresten. ......................................................15 4.1. Doelstelling van het onderzoek. .................................................................................15 4.2. Gegevensverzameling. ...............................................................................................15 4.3. Steekproefbeschrijving...............................................................................................16 4.4. Resultaten. .................................................................................................................27 4.4.1.Toepassing. ..........................................................................................................27 4.4.2. Wijze gebruik......................................................................................................33 4.4.3. Motieven.............................................................................................................35 5. Conclusie..........................................................................................................................40 VI. Bijlagen......................................................................................................................... IX Bijlage 1: De wet betreffend de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties ............................................................................................................ IX Bijlage 2: Vragenlijst in het Nederlands.........................................................................XIII Bijlage 3: Vragenlijst in het Frans..................................................................................XIX Bijlage 4: SPSS variabelen en output met significante resultaten................................XXVII
II
III. Lijst van tabellen en figuren Figuur 1: Evolutie van de Payment Index van België ..............................................................6 Figuur 2: Europese Payment Index 2008.................................................................................7 Figuur 3: Betalingstermijnen in Europa ..................................................................................8 Figuur 4: Graydon Payment Index België .............................................................................14 Figuur 5: Wat is uw functie binnen de onderneming? ...........................................................16 Figuur 6: In welke sector is uw onderneming actief?.............................................................17 Figuur 7: Wat is de jaarlijkse omzet van uw onderneming?...................................................18 Figuur 8: Hoeveel personeelsleden telt uw onderneming in België?......................................19 Figuur 9: In welk provincie is uw onderneming gelegen? .....................................................20 Figuur 10: Wat is de leeftijd van uw bedrijf? ........................................................................20 Figuur 11: In welk soort markt bevindt u zich? .....................................................................21 Figuur 12: Wie zijn de klanten van uw onderneming?...........................................................21 Figuur 13: Wat is het gemiddelde bedrag van een factuur aan een bedrijf in uw onderneming? .............................................................................................................................................22 Figuur 14 : Hoeveel bedrijven heeft u als klant? ...................................................................23 Figuur 15: Hoeveel percent van uw facturen aan ondernemingen wordt nooit betaald? .........24 Figuur 16: Wat is de meest gebruikte betalingstermijn binnen uw onderneming?..................25 Figuur 17: Hoeveel percent van de facturen wordt na vervaldag betaald?..............................26 Figuur 18: In rekening brengen van rente en incassokosten in België....................................27 Figuur 19: Wordt er in uw onderneming gebruik gemaakt van verwijlinteresten op achterstallige facturen? .........................................................................................................28 Figuur 20: Rekent u ook de invorderingskosten aan? ............................................................29 Figuur 21: Worden er verwijlinteresten voorzien in de voorwaarden van de factuur of maakt u gebruik van het statutair recht? .............................................................................................29 Figuur 22: Kent u de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties? ...............................................................................................................31 Figuur 23: Het gebruik van verwijlinteresten doorheen de jaren............................................32 Figuur 24: Ondervindt u meer laattijdige betalingen door de financiële crisis?......................32 Figuur 25: Is er gewerkt aan uw facturatieproces en uw documentatieproces sinds de wet?...33 Figuur 26: Worden de verwijlinteresten effectief betaald? ....................................................34 Figuur 27: Wat is de voornaamste reden om geen verwijlinteresten te gebruiken? ................36 Figuur 28: Wat is de voornaamste reden in uw bedrijf om verwijlinteresten toe te passen? ...37 Figuur 29: Wie of wat is de belangrijkste determinant voor het al dan niet gebruiken van verwijlinteresten? .................................................................................................................38
III
1. Inleiding Bedrijven betalen vaak hun facturen laattijdig of zelfs na vervaldatum. Hierdoor ontstaan financiële problemen in de ondernemingen die hun vordering nog niet kunnen innen. Zij zijn namelijk gedwongen verder krediet te verlenen aan de laattijdige betalers en hebben hiervoor financiële middelen nodig. Om een betaling binnen betalingstermijn aan te moedigen kunnen bedrijven verwijlinteresten aanrekenen op de uitstaande bedragen vanaf wanneer deze hun vervaldag overschreden hebben. De overheid wil dit gedrag stimuleren via de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. Deze wet houdt in dat sinds 7 augustus 2002 bedrijven het recht hebben om verwijlinteresten aan te rekenen na 30 dagen zonder dat dit voorzien is in de algemene verkoopsvoorwaarden van de factuur.
Deze thesis zal onderzoeken hoe gebruik wordt gemaakt van verwijlinteresten in Belgische bedrijven. Het weinige reeds gevoerde wetenschappelijk onderzoek daaromtrent gaat enkel over het voorzien ervan in de algemene verkoopsvoorwaarden van de onderneming en over de kennis
van de wet
betreffende de
bestrijding
van de
betalingsachterstand bij
handelstransacties. In het VK is er al meer wetenschappelijk onderzoek gevoerd onder andere over de gevolgen van de wet. Deze resultaten zullen we vergelijken met de resultaten voor België.
Aan de hand van drie grote vragen worden in deze thesis de verwijlinteresten dieper onderzocht. Ten eerste wordt gemeten of bedrijven al dan niet gebruik maken van verwijlinteresten. Dit is niet alleen het feit of ze al dan niet voorzien worden in de voorwaarden maar ook of ondernemingen gebruik maken van de wet. Ten tweede wordt onderzocht op welke manier ze worden toegepast. De bedrijven worden bevraagd over welke verdere acties worden ondernomen als alleen de hoofdsom wordt betaald, hoe hoog de interest is die ze aanrekenen, of er onderscheid wordt gemaakt naargelang de klant bij gebruik van de interesten e.d. Ten derde wordt gezocht naar de onderliggende motivaties van bedrijven voor het al dan niet gebruiken van verwijlinteresten.
Dit onderzoek toont aan dat het gebruik van verwijlinteresten een groei kende van 2002 tot 2008. Sinds 2009 wordt er opvallend minder gebruik gemaakt van verwijlinteresten wat waarschijnlijk te wijten is aan de financiële crisis.
1
Een andere bevinding is dat weinig bedrijven op de hoogte zijn van de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties en dat verschillende bedrijven de wet verkeerd interpreteren. Verder blijkt dat dikwijls alleen de hoofdsom (zonder de interesten) wordt betaald. Het overgrote deel van de bedrijven zal geen verdere inspanningen doen om alsnog de interesten te verkrijgen.
Uitgebreidere kennis over het gebruik van verwijlinteresten zal zowel interessant zijn voor de overheid, incassobedrijven als ondernemingen zelf. Aan de hand van de resultaten over de toepassing van de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties zal de overheid kennis krijgen over de impact van het invoeren van de wet. Hieruit kan geconcludeerd worden of veranderingen aan de wet of bijkomende maatregelen om de laattijdige betalingen te bestrijden noodzakelijk zijn. Ook voor incassobedrijven, van wie het de core business is om vorderingen te innen, is het interessant te weten hoe ondernemingen hun laattijdige betalers aanpakken. Ten slotte levert het onderzoek nuttige kennis voor het kredietmanagement van bedrijven.
De tekst hierna is als volgt opgebouwd: hoofdstuk 2 situeert het onderzoek. Een korte beschrijving van het probleem van late betaling en een beschrijving van de huidige economische situatie wordt gegeven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de reeds bestaande literatuur en vorige onderzoeken. Hoofdstuk 4 beschrijft het onderzoek, de gebruikte methoden en de resultaten. We eindigen met hoofdstuk 5 dat de belangrijkste conclusies herhaalt.
2
2. Situering van het onderzoek. 2.1. De problematiek van late betaling.
Late betaling bij business-to-business transacties schaadt de economie op drie manieren. (van der Geest L, Schunselaar G., 2004). Ten eerste veroorzaakt het faillissementen van bedrijven. Uit een Europees onderzoek ten behoeve van de Europese Commissie bleek dat in Europa zelfs een kwart van de faillissementen hieraan te wijten is. Late betalingen betekent dat ondernemingen extra werkkapitaal nodig hebben om de uitstaande vorderingen te financieren. Het bestaande werkkapitaal moet anders worden ingezet of er moet extra financiering van buitenaf worden aangetrokken. Extra financiering wordt verkregen via (door de huidige financiële crisis) dure en moeilijk te verkrijgen kredieten of kapitalen. Op die manier ontstaan er al snel financiële problemen. Er is niet alleen meer werkkapitaal nodig maar het innen van achterstallige vorderingen zorgt ook voor extra administratiekosten, misgelopen interesten,… Verder zal een bedrijf met kleinere winstmarges reeds bij een beperkte vertraging van de betalingen door haar klanten verlieslatend worden. Faillissementen schaden de economie door hun negatieve invloed op de economische groei en de werkloosheid. Ten tweede zorgt late betaling voor kredietproblemen. Omdat zij meer financiële middelen moeten inzetten als werkkapitaal kunnen bedrijven minder investeren en minder groeien. Ten derde gaat tijd en geld verloren aan het innen van de vorderingen dat anders zou kunnen besteed worden aan de ontwikkeling van het bedrijf.
Late betaling gebeurt door drie soorten schuldenaars: consumenten, bedrijven en overheidsinstellingen. Deze thesis focust zich op bedrijven. De consumenten hebben de kortste gemiddelde betalingstermijn (33 dagen), op de tweede plaats komen de bedrijven (50 dagen) en op de derde plaats de overheidsinstellingen (75 dagen). (Intrum Justitia 2008). De overheid is dus de traagste betaler. Ze kondigde aan hierin verandering aan te brengen maar in het vierde trimester van 2008 werd maar liefst 23% van de overheidsfacturen meer dan 90 dagen na vervaldag betaald, een absoluut record. In het eerste kwartaal van 2009 kwam er echter verbetering en zakte dit terug tot 7%. Veel hangt echter af van de federale of regionale overheidsdienst waaraan gefactureerd wordt. (Graydon 2009).
3
Verwijlinteresten vormen een onderdeel van kredietmanagement. Daaraan werd vroeger niet veel aandacht geschonken maar meer en meer zien bedrijven in dat een goed kredietmanagement zeer belangrijk is en grote gevolgen kan hebben voor het bedrijf. Zo vertegenwoordigde de rekening ‘handelsdebiteuren’ in 2000 voor ondernemingen met een volledig schema 13,2% van het totaal actief en voor ondernemingen met een verkort schema 16,8%. (Vlerick Leuven Gent Management School 2003). Als een bedrijf met een jaaromzet van € 10 miljoen het aantal dagen klantenkrediet met 5 dagen terugdringt genereert het maar liefst € 137.000 extra werkkapitaal. (Crion 2008). Nochtans werd bij het maken van deze thesis weinig wetenschappelijke onderzoeken en boeken teruggevonden.
2.2. De wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.
Sinds 7 augustus 2002 is de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties van kracht. De wet zet een Europese richtlijn van 29 juni 2000 (2000/35/EG) om in nationale wetgeving.
Met deze wet tracht de overheid het hardnekkige fenomeen van bedrijven die de betaling van hun facturen aan andere bedrijven tot na vervaldag uitstellen aan te pakken. In België wordt volgens Intrum Justitia, de Europese marktleider op het gebied van Credit Management, 45% van de facturen te laat betaald. (Intrum Justitia 2008). Volgens Graydon Belgium N.V. (een bedrijf met leidinggevende positie in België inzake krediet- en debiteurenbeheer) zou dit 33,52% zijn. (Graydon N.V. 2009). Hoe langer het duurt vooraleer een bedrijf zijn factuur vereffend ziet, hoe langer zij deze uitstaande vordering moet financieren. Vooral voor kleinere bedrijven die een kleinere financiële buffer en minder onderhandelingsmacht hebben kan dit liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen veroorzaken. Doordat zij op hun betaling moeten wachten wordt het aanlokkelijk om de inkomende facturen zelf ook later te betalen. In een erger geval kunnen ze door de late betaling zelfs hun eigen schulden niet betalen. Dit sneeuwbaleffect zou de oorzaak zijn van niet minder dan 20% van de faillissementen in België. Volgens Graydon Belgium zou dit zelfs ruim 25% van de Belgische faillissementen veroorzaken. (Graydon 2009).
De wet bepaalt dat bij business-to-business transacties bedrijven het statutair recht hebben om interesten aan te rekenen op achterstallige betalingen. Wanneer de betaling niet gebeurt
4
binnen de 30 dagen kunnen bedrijven de referentie-interestvoet van de Europese Centrale Bank verhoogd met 7 procentpunten afgerond tot op het hogere halve procentpunt aanrekenen op het uitstaande bedrag zonder dat dit in het contract voorzien moet zijn. Zowel wat betreft de betalingstermijn als de interestvoet kan hiervan in de factuurvoorwaarden afgeweken worden. Naast deze interesten kunnen ook de relevante invorderingskosten, ontstaan door de betalingsachterstand, gerecupereerd worden. Verder zal men eveneens recht hebben op de terugbetaling van de gerechtskosten.
De wet kwam er niet alleen omdat late betalingen schadelijk zijn voor ondernemingen maar ook omdat er grote verschillen zijn tussen de EU-lidstaten wat betalingstermijnen en betalingsachterstand betreft. Naar een onderzoek van Intrum Justitia zijn deze verschillen het grootste obstakel voor bedrijven om internationale handel te ondernemen.
Een derde hoofdreden voor de wet zijn de lange betalingstermijnen bij overheidsopdrachten. In vergelijking met de consumenten en de bedrijven is de overheid de traagste betaler. In België doen overheidsinstanties er gemiddeld 75 dagen over om een factuur te betalen. Dit is 25 dagen meer dan tussen bedrijven onderling. (Flypo Y. 2008). Aangezien overheidstransacties ook onder de wet vallen zou hierin verbetering moeten komen.
2.3. Situatie in België.
In de tweede helft van 2008 ging het Belgische ondernemingsklimaat achteruit. De eerste indicatoren van 2009 wijzen op een voortzetting van deze trend. In het eerste kwartaal van 2009 is België technisch gezien in een recessie beland. (Atradius, 2009).
De economische crisis heeft een onmiddellijk effect gehad op het betalingsgedrag van ondernemingen. Vooral grote ondernemingen trekken als gevolg van de kredietcrisis steeds vaker de betaaltermijn op. (de Coninck F., 2009). Zo meldt De Standaard op 18 april 2009 dat AB InBev de doelstelling heeft om haar betalingstermijnen naar 120 te brengen. Dit ten gevolge van de huidige economische situatie. Deze ondernemingen gebruiken leveranciers als goedkope bank, daarbij gebruik makend van de machtspositie als grote afnemer. Aan de andere kant eisen deze grote bedrijven radicaal kortere betalingstermijnen van hun klanten of stoten ze klanten af die niet correct betalen of niet aan de nieuwe voorwaarden kunnen voldoen. (Graydon 2009).
5
In het tweede kwartaal van 2008 werd 68,36% van de door Belgische bedrijven verzonden facturen op tijd betaald. In het derde kwartaal, toen de crisis echt doorbrak, liep dit percentage terug tot 64,13%. (Atradius 2009). Het vierde kwartaal van 2008 kende een licht herstel tot 66,48%. Deze lichte stijging werd echter tenietgedaan in het eerste kwartaal van 2009 toen dit cijfer daalde naar 65,65%. (Graydon 2009). De economische hoofdindicatoren zijn negatief en we verwachten dus geen economisch herstel op korte termijn. (Atradius 2009). Volgens Intrum Justitia bedroeg in 2008 in België de gemiddelde betalingstermijn in B2B 37 dagen. Daarnaast duurde het gemiddeld 50 dagen vooraleer de factuur effectief betaald werd. Het gemiddelde aantal dagen achterstand bedroeg in 2008 dan ook 13 dagen.
Intrum Justitia berekent ook een Payment Index voor enkele Europese landen. Deze Payment Index wordt berekend door het combineren van 21 factoren die het betalingsgedrag in een land reflecteren. Onder deze 21 factoren bevindt zich onder andere de contractuele en daadwerkelijke betalingstermijn, debiteurenverlies en oorzaken van betalingsachterstanden. België had een Payment Index van 154 in de lente van 2008. Een indexwaarde van 100 betekent dat er geen betalingsrisico bestaat. Bij een indexwaarde tussen 101 en 124 punten adviseert Intrum Justitia ondernemingen om voorzorgsmaatregelen te nemen. Vanaf 125 punten zijn steeds dringender maatregelen aangewezen om het risicoprofiel te verminderen. Alhoewel de situatie in België verbeterd is sinds 2004 (zie figuur 1) krijgt België een Brating, wat betekent dat er dringende maatregelen nodig zijn. België is het land dat de grootste fluctuaties van de payment index vertoont van alle onderzochte Europese landen door Intrum Justitia.
Figuur 1: Evolutie van de Payment Index van België Bron: Intrum Justitia
6
2.4. België en Europa.
Om de grootte van het probleem van late betalers in Europa aan te tonen en om een idee te hebben van België in vergelijking met andere landen schetsen we de situatie van Europa. Volgens een onderzoek van de University of Leeds wordt één derde van alle facturen in Europa na vervaldag betaald. Het onderzoek van Intrum Justitia naar de Europese Payment Index wijst erop dat vele landen van de Europese Unie in 2008 er langer dan ooit over deden om hun uitstaande facturen te betalen. Verder zijn de aantal dagen betalingsachterstand gestegen van 16 dagen in 2007 tot 17 dagen in 2008 en is het verlies door niet betaling gestegen van 1.9% in 2007 tot 2% in 2008.
Wat betreft de Payment Index staat België met een index van 154 op een 16e plaats op 26 ondervraagde landen. (figuur 2). De mediaan bedraagt 150 wat betekent dat België eerder bij de minder goede landen behoort. Een index tussen 150 en 174 betekent dat het noodzakelijk is om snel maatregelen te nemen om het risico te reduceren. Over het algemeen is het betaalgedrag beter in Noord-Europa en slechter in Zuid- en Oost- Europa.
Europese Payment Index 2008 200 180 160 140 120 100
157 157 158 159 159 161 149 149 150 150 151 154 141 142 143 146 140 130 132 134 123 126
171 172 174
183
80 60 40
Ita
lië Po le n Sp an H on je ga r Ts ije je ch ië C yp G r r ie u ke s nl a Po nd rt ug al
Zw
Fi n
la nd e N de oo n rw D en ege em n ar ke n Ijs la n Fa d er Sc öe ho r t la nd Ie r la Zw its nd er la Fr nd an kr ij Le k tla N ed nd er la nd D ui t sl Ve an re ni Es d gd tl Ko and ni nk r ij k B el Li gië to uw e Sl ow n ak ije
20 0
Figuur 2: Europese Payment Index 2008 Bron: Intrum Justitia
7
Wat betreft de betalingstermijnen staat België op de 18e plaats van 26 ondervraagde landen (figuur 3). Dit is voornamelijk te wijten aan de lange betalingstermijnen vastgelegd in de contracten.
Betalingstermijn in Europa
Betalingstermijn in dagen: contract
Betalingstermijn in dagen: vertraging
120 100
26
80 60
16 7
12
7
8
19
16 15,9 17,1 14,3 19
21 23,2 26
27
27 29,4 20,7 31 26,1 21,5 31
26
30 30,3 29,7 34
40 20
6
7,3
6,1
14,8
8
13,9 20
30
18,4
13 17,8
37 33,2 39,1
49
20
16 28,6
68
73 67,2
33
37,1
0
Figuur 3: Betalingstermijnen in Europa Bron: Intrum Justitia
8
84
3. literatuur
In wat volgt staat een overzicht van het reeds gevoerde onderzoek met betrekking tot het gebruik van verwijlinteresten.
3.1. Kredietmanagement. Kredietmanagement, waaronder ook verwijlinteresten vallen, is de jongste jaren iets meer onder de aandacht gekomen bij heel wat bedrijven, maar blijft in veel gevallen toch nog vrij marginaal.
Kredietmanagers gebruiken verschillende methoden om zich te beschermen tegen late betaling. Zo wordt er vaak gebruikt gemaakt van een kredietverzekering. Een ander systeem is het opstellen van kredietrapporten van klanten. Maar wat opmerkelijk is dat vrijwel nergens de optie ‘verwijlinteresten aanrekenen’ wordt vermeld. Er is dus een reële behoefte aan verdere ontwikkeling van dit vakgebied.
3.2. Handelskrediet. Het geven van uitstel van betaling wordt veelvuldig gebruikt. 80% van de facturen in de B2B in het V.K. worden voorzien van betalingskrediet. (Summers B., Wilson N. 2001).
Het verlenen van handelskrediet kan verschillende motieven hebben. De meest voor de hand liggende is dat er krediet wordt gegeven om in de klantenrelatie te investeren. Handelskrediet wordt dan gebruikt als lange termijn strategie bij het managen van het klantenbestand. Wanneer het daarbij de gewoonte is in de industrie om krediet te verlenen zal het zelfs noodzakelijk zijn dit te gebruiken als commercieel argument om sommige klanten te overtuigen. Verder wordt uitstel van betaling verleend om de klant de mogelijkheid te geven de kwaliteit van de gekochte goederen te controleren. In de markt is er namelijk asymmetrische en imperfecte informatie tussen bedrijven. (Summers B., Wilson N. 2001). Wanneer een bedrijf de tijd geeft om de kwaliteit te verifiëren stuurt dit bedrijf dus een signaal naar de markt dat het vertrouwen heeft in de kwaliteit van zijn eigen producten.
9
Door het geven van krediet krijgt de kredietverstrekker ook informatie over de financiële gezondheid van zijn klant. Hoe sneller een klant zijn factuur betaald, hoe beter zijn financiële situatie zal zijn, hoe beter het is om hiermee zaken te doen. Hiernaast bepalen de krediettermen (het te betalen bedrag, het aantal dagen betalingsuitstel,…) de uiteindelijke prijs van het product. Het geven van handelskrediet wordt dus ook gebruikt als een marketingtool. Een laatste motief is een financieel motief: handelskrediet wordt verleend als de interest die wordt betaald door de leverancier lager is dan de (impliciete) interest die wordt betaald door de klant.
Grotere bedrijven zouden schaalvoordelen hebben bij het verstrekken van handelskredieten. Vaak kunnen zij de vaste kosten immers spreiden over een grotere klantenbasis. (Summers B., Wilson N. 2001)
In de literatuur vinden we ook verschillende theorieën die verklaren waarom het verkrijgen van handelskrediet zo interessant is voor bedrijven. Een eerste theorie die besproken wordt is de transactiekostentheorie. Zij beweert dat handelskrediet wordt gevraagd omdat deze goedkoper zou zijn dan bankkrediet. De interest op het handelskrediet mag dan hoger zijn dan de interest op bankkrediet, de kosten om het handelskrediet te verkrijgen kunnen lager zijn en zo de hogere interestkost compenseren. Een studie toont aan dat het handelskrediet verkregen door Italiaanse industriebedrijven niet zo veel duurder is dan een banklening. (Marotta G. 2001). Wanneer de transactiekosten voor de banklening er nog bijgeteld worden is de banklening al snel duurder. Handelskrediet is dikwijls ook makkelijker te verkrijgen dan bankkrediet. De Pecking order theorie zegt dat managers interne financiering boven externe verkiezen en dus dat managers liever handelskrediet dan externe kredieten bezitten. Bij externe kredieten gaat een deel van de controle over het bedrijf verloren. Dit is ook de reden waarom deze theorie zeker van toepassing is op kleinere bedrijven. Ook verkiezen managers korte termijnkredieten boven lange termijnkredieten. Verder is handelskrediet ook handiger dan bankkrediet doordat het mee schommelt met de activiteit van het bedrijf. Wanneer een bedrijf minder aankoopt, vermindert automatisch het handelskrediet.
10
3.3. Betalingsgedrag. De literatuur is eensgezind over de belangrijkste redenen voor het niet tijdig betalen van facturen. Op de eerste plaats komen de financiële problemen, gevolgd door opzettelijk te laat betalen, administratieve oorzaken en betwistingen. (De Smet E. 2004).
Ter verklaring van verschillen in het betalingsgedrag en meer algemeen van het kredietmanagement vermeldt de literatuur de volgende determinanten: de economische sector, de regio waarin het bedrijf gelegen is en de grootte van het bedrijf. (Boudewyn C, Leuridan S., Van Damme F. 2008). Ook de structuur van de markt, het type klant (een belangrijke klant of niet), de grootte van de klant en de leeftijd van het bedrijf zouden verklarende variabelen zijn. (Wilson N. 2008). Of deze determinanten ook van belang zijn voor het gebruik van verwijlinteresten zal getest worden via een enquête.
Onderzoek toont aan dat er duidelijke verschillen bestaan in betalingstermijnen tussen sectoren. Welke sectoren goed betalen en welke slecht verschilt naargelang het onderzoek. Zo behoren volgens Graydon Belgium de visserij en aquacultuur, de reisbureaus en de exploitatie en handel van onroerend goed tot de top 5 van slechtste betalers. De chemische nijverheid, de garagehouders en kleinhandel zijn dan weer uitstekende betalers. (Graydon 2009). Een andere studie toont aan dat de bank- en verzekeringssector, de culturele sector en de drukkerijsector goede betalers zijn met aan de andere kant de diamantsector, de gezondheidszorg en de telecommunicatie als slechte betalers. (Boudewyn C. et al. 2008).
3.4. Onderzoek naar de wet. Uit onderzoek wordt geconcludeerd dat er in België gebrekkige kennis is bij bedrijven over de wet van laattijdige betalingen. (Boudewyn C. et al. 2008). Zo weet blijkbaar maar 21,93% dat door de wet bedrijven altijd extra invorderingskosten mogen aanrekenen aan professionele klanten, zonder dat dit voorzien is in de verkoopsvoorwaarden. In het V.K. blijkt de situatie gelijkaardig te zijn. Ondanks de vele publiciteit van de overheid en de media over de wet, die daar in 1998 werd gestemd, hadden in 2000 60% van de bedrijven nog nooit van de wet gehoord. (Wynarczyk P. 2000).
11
In de literatuur werden er verschillende zwakke punten van de wet gevonden. Het grootste gebrek zou de bescherming van de KMO’s t.a.v. grote ondernemingen zijn. De wet laat de mogelijkheid toe dat de partijen de betalingstermijnen en de verwijlinteresten vrij overeenkomen in het contract. Door de asymmetrische machtsverhouding van kleinere bedrijven t.o.v. grotere bedrijven kunnen deze grotere bedrijven systematisch betere voorwaarden bedingen. (Chittenden en Bragg, 1997; Howorth en Wilson, 1999, Peel et al., 2000; Wilson en Summers, 2002). Dit noemt het david-tegen-goliath effect en is te wijten aan de betere onderhandelingspositie van grote ondernemingen. Niet alleen kunnen grote bedrijven betere voorwaarden in contracten verkrijgen maar ook wordt vastgesteld dat ze in de praktijk heel wat problemen veroorzaken bij de afdwingbaarheid van contractuele afspraken. Om hun cashpositie nog meer te versterken zullen grote ondernemingen ook korte betaaltermijnen opleggen aan hun klanten en klanten afstoten die niet kunnen voldoen aan de voorwaarden. Dit probleem van machtsverhouding wordt veelvuldig aangehaald als hoofdoorzaak van het falen van de wet om de betalingsgedragingen te verbeteren. Nochtans is dit david-tegengoliath fenomeen nog niet bewezen. (Wilson N. 2008). Er blijkt dat niet alleen aan grote bedrijven langere betaaltermijnen wordt toegestaan maar ook aan bedrijven die al lange tijd klant zijn bij de onderneming. Hier is de oorzaak niet de onderhandelingsmacht maar de vertrouwensrelatie met de klant. (IKM 2003). Met dit onderzoek zal er nagaan worden of dit onderscheid ook geldt bij het gebruik van verwijlinteresten.
Een ander zwak punt dat werd gevonden was het gebrek van een koninklijk besluit waarin duidelijk wordt aangegeven waarop de schuldeiser recht heeft. Er bestaat grote verwarring over de omvang van de invorderingskosten die de schuldeiser kan terugvorderen. Uit onderzoek blijkt nochtans dat het kunnen recupereren van advocatenkosten voor ondernemingen een prioritaire beleidsmaatregel is. (UNIZO 2005).
Een andere bron vindt dat de wet ook een voorwaarde zou moeten voorzien waardoor het minder makkelijk wordt om op een legale manier de factuur in vraag te stellen en zo betalingsuitstel te verkrijgen. Nu kan zonder veel moeite onder andere de kwaliteit en de hoeveelheid van de levering betwist worden. De controle van de bestelling brengt een betalingsuitstel met zich mee. Op die manier kan een bedrijf wachten tot 30 dagen na levering, dan de factuur in vraag stellen wat weer ongeveer 30 dagen uitstel verleent en hierna 12
kan het bedrijf ook nog eens het antwoord van de leverancier betwisten. Zo kan elke betaling tot 90 dagen na levering legaal worden uitgesteld. (Wynarczyk P. 2000).
3.5. Scandinavische landen. Meer dan 20 jaar geleden leken de Scandinavische betalingspatronen erg op die van vandaag in België. In 1975 introduceerde Zweden als primeur een statutaire interest. Voor het eerst moesten schuldenaars altijd verwijlinteresten betalen op achterstallige betalingen, ook al was dit niet voorzien in de voorwaarden van de factuur. Noorwegen (1976) en Denemarken (1986) volgden al snel het Zweedse voorbeeld. Vandaag scoren de Scandinavische landen het best wat betreft betalingspraktijken. In de European Payment Index van Intrum Justitia staat Finland aan de leiding met een payment index van 124. Zweden volgt op de voet (126) en op de derde en vierde plaats staan Noorwegen (130) en Denemarken (132). De redenen voor de lage betalingsrisico’s in de Scandinavische landen zijn de onmiddellijk beschikbare adressen en data, de gereguleerde structuren, de snelle juridische processen voor kleine vorderingen en boetes voor late betaling. (Intrum Justitia 2008). Onderzoek door Dun en Bradstreet toont aan dat terwijl de Scandinavische landen efficiënte en effectieve wetten hebben m.b.t. het invorderen van facturen, verschillende andere Europese landen niet succesvol gebruik maken van de statutaire interest. Zo is het dat maar 36% van de Belgische ondernemingen de interesten meestal aanrekenen aan andere ondernemingen. Deze thesis zal door dieper onderzoek van verwijlinteresten in Belgische bedrijven trachten een antwoord te vinden over de oorzaak hiervan.
3.6. Impact van de Belgische wetgeving op de betalingstermijnen. In het VK is er geen merkbare impact van de wet op het verkorten van de betalingstermijnen. Het VK introduceerde de wet reeds in 1997 en de payment index kende geen systematische veranderingen gedurende de periode 1997-2007. (Wilson N. 2008).
In België daarentegen zien we dat na 2003, als gevolg van de pas gestemde wetgeving en gestuwd door de toen opwaartse conjunctuur, het betalingsgedrag van de bedrijven verbeterde. In 2003 werd nog net geen 40% van de facturen te laat of niet betaald, in 2005 was dit al gezakt tot 35%. Midden 2006 stagneerde het betalingsgedrag maar tegen het einde van 2006 kwam er weer verbetering op systematische wijze. Dit duurde tot 2007. Door de crisis kende het derde kwartaal van 2008 een scherpe daling in het betalingsgedrag onder 13
bedrijven. Het vierde kwartaal zorgde echter voor een sterke correctie hiervan maar het vorige niveau werd geenszins geëvenaard. Tijdens het eerste kwartaal van 2009 nam de betaalmoraliteit echter opnieuw een scherpe duik. (Graydon Belgium 2009).
Graydon Belgium N.V. heeft sinds 2002 een studie lopen. Hiervoor verzamelt ze systematisch en dagelijks informatie over de betalingen tussen bedrijven. De gemiddelde betalingstermijn en het aantal wanbetalers van 2002 vormt het referentiepunt (100) van hun betalingsindex. In het tweede kwartaal van 2008 was de index gestegen tot 105,18, het hoogste punt ooit. Dat betekent dat de Belgische bedrijven hun facturen toen vijf procent sneller betaalden dan in 2002. Maar in het derde kwartaal van 2008 viel de index fel terug, naar 101,73. De manier waarop bedrijven elkaar betalen, viel daarmee terug tot het niveau van 2004.
Graydon Payment Index 105
104,1457 103,8945
104,5226 103,6432
104 103 101,3819
102 101
100
100,2513
2002
2003
100 99 98 97 2004
2005
2006
2007
2008
Figuur 4: Graydon Payment Index België
14
4. Het onderzoek naar het gebruik van verwijlinteresten. 4.1. Doelstelling van het onderzoek. Dit onderzoek zal nagaan hoe de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties wordt toegepast in België. Er zal nagegaan worden of er gebruik wordt gemaakt van het statutair recht of dat de interesten voorzien worden in de algemene voorwaarden van de factuur. Daarnaast wordt er onderzocht op welke manieren verwijlinteresten worden toegepast. Als laatste wordt gezocht naar de motieven om wel of niet interesten aan te rekenen. Dit onderzoek zal zich beperken tot België. Veel onderzoek over late betaling en verwijlinteresten is gebeurd in het Verenigd Koninkrijk. Met deze thesis kunnen we dit onderzoek aanvullen met resultaten voor België.
4.2. Gegevensverzameling. In maart-april werd een online enquête doorgestuurd naar 4000 Belgische business-tobusiness bedrijven. 147 ondernemingen vulden de vragenlijst in, wat een responsgraad van 3.7 % betekent. Daarnaast werd er ook een schriftelijke enquête rond gedeeld bij 15 bedrijven. Deze werd door 5 bedrijven hiervan ingevuld. In het totaal betekent dit 152 respondenten. Een voorbeeld van de Nederlandse en Franse enquête bevindt zich in de bijlage.
15
4.3. Steekproefbeschrijving. Het merendeel van de enquêtes werd ingevuld door de algemeen directeur of de eigenaar van de onderneming (figuur 5). Samen vulden zij 56% van de enquêtes in. De financiële directeuren en boekhouders vulden 21.7% in. Opvallend is dat slechts 9.9% werd ingevuld door een credit controller, debiteurenbeheerder of een kredietmanager. Dit betekent waarschijnlijk dat nog altijd heel wat bedrijven geen specifieke functie hebben voor kredietmanagement.
Wat is uw functie binnen de onderneming? 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
38,2%
17,8% 13,8% 5,3%
m in is
de r
tra
tie f
ed ew
4,6%
0,7%
ke r m ed ew er kr ke ed r ie tm de an bi te ag ur er en be he er cr de ed r it co nt ro lle r
3,9%
er
r
5,3%
ad
fin
an
ci ee lm
bo
ek h
ou de
ar ge na ei
ire ct eu r
an fin
al
ge m
ee n
ci ee ld
di re c
te ur
2,6%
an
7,9%
Figuur 5: Wat is uw functie binnen de onderneming?
16
In onze steekproef zijn een groot aantal verschillende sectoren vertegenwoordigd (figuur 6). De distributiesector en de categorie ‘andere sectoren’ zijn de best vertegenwoordigde sectoren en vormen elk 15,8 % van de steekproef. Bij de categorie ‘andere sectoren’ zijn er heel wat uiteenlopende activiteiten te vinden; industriële waterbehandeling, milieu, kermisindustrie, digitale drukkerij, verpakking glas en plastiek, security, kantoormeubelen etc. De bouw en de ICT sector volgen op de derde en vierde plaats met elk 13 %. Weinig respons kwam van ondernemingen uit de chemie, hout en papier, toerisme en horeca, telecommunicatie en voeding en landbouw.
In welke sector is uw onderneming actief? 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
15,8%
15,8% 13%
13% 11,6%
9,6% 5,5%
1,4%
er
2,7%
aa er l Te ta in le m co en m t m un ic at ie Te xt ie Vo l Tr ed a in ns g po & rt La nd bo uw
a
1,4%
M et
ec la m
e,
M
ed ia
&
To er is
m
En t
e
&
H
or ec
IC T
zo ou rg t& Pa pi er
id s
H
ez on d
he
nd el )
en G
oo gr
en
in -
th a
in g
ie ne m
he m
(k le
ut ie tri b
1,4%
0,7%
R
D
is
D
ie ns t
en
aa n
on de r
C
Bo u
w
1,4%
4,1%
An d
2,7%
Figuur 6: In welke sector is uw onderneming actief?
17
De meeste ondernemingen zijn eerder kleine ondernemingen met een gemiddelde jaarlijkse omzet tussen € 1.000.000 en € 5.000.000 (figuur 7). Toch zijn er ook een aantal bedrijven met een omzet groter dan € 20.000.000. Dat de gemiddelde jaarlijkse omzet eerder aan de kleinere kant is, is eerder tegen de verwachting in omdat 15,8% van onze steekproef bedrijven uit de distributiesector en 13% uit de ICT-sector zijn. Deze maken over het algemeen grotere omzetten.
Wat is de jaarlijkse omzet van uw onderneming? 35%
31,5%
30% 25% 20% 13,4%
15% 10%
10,7% 6%
14,8% 10,1%
6,7%
4,7%
5%
1,3%
0,7%
€1 00 .0
<
€1 00 .0 00 00 -€ €3 30 00 0. .0 00 00 0 €5 -€ 00 50 .0 0. 00 00 0 €1 -€ .0 1. 00 00 .0 0. 00 00 €5 0 -€ .0 5. 00 00 .0 0. 00 €2 00 0. -€ 0 00 20 0. .0 00 00 €1 0 .0 00 -€ 00 .0 10 00 0. .0 00 00 0. 00 -€ 0 50 0. 00 0. > 00 €5 0 00 .0 00 .0 ik 00 w ee th et ni et
0%
Figuur 7: Wat is de jaarlijkse omzet van uw onderneming?
18
De grafiek van het aantal personeelsleden bevestigt dat er veel kleine ondernemingen in de steekproef zitten (figuur 8). 34% van de ondernemingen hebben immers minder dan 6 werknemers. 22% telt 6 tot 10 personeelsleden en de overige bedrijven zijn verdeeld over de andere categorieën.
Hoeveel personeelsleden telt uw onderneming in België? 40% 35%
34%
30% 25%
22%
20% 13,3%
15%
10,7%
10%
10%
6,7%
3,3%
5% 0% 0-5
6-10
11-20
21 - 50
51 - 100
101 – 500
>500
Figuur 8: Hoeveel personeelsleden telt uw onderneming in België?
19
Vlaanderen is met 85,6%, in vergelijking met Wallonië, duidelijk oververtegenwoordigd in de steekproef (figuur 9). De meeste respondenten liggen in Antwerpen en Oost- Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen werden de schriftelijke enquêtes rondgedragen, wat bijdroeg tot een hogere respons dan in de andere regio’s.
In welke provincie is uw onderneming gelegen? 30%
26,3%
25,7% 25% 20% 15,8%
13,2%
15% 10%
5,3%
4,6%
5%
2,6%
3,9%
1,3%
1,3%
en
rg
uw en eg o
H
Vl a
W
Lu
aa ls
-B
xe m
bu
ra ba n
t
ik Lu
am en N
nt ab a
am
sBr
m bu rg Li
pe n w er An t
nd er en
os t O
W
es t-V
la a
-V la a
nd er en
0%
Figuur 9: In welk provincie is uw onderneming gelegen?
Vooral jonge bedrijven tussen 1 en 20 jaar vulden de enquête in (51%). 9.3% van de steekproef is zelfs jonger dan 6 jaar (figuur 10).
Wat is de leeftijd van uw bedrijf? 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
41,7%
21,9% 17,9% 9,3%
5,9% 3,3%
1 - 5 jaar
6 - 20 jaar
21 - 40 jaar
41 - 60 jaar
61 - 80 jaar
> 80 jaar
Figuur 10: Wat is de leeftijd van uw bedrijf?
20
Zoals verwacht bevinden de meeste ondernemingen (75%) zich in een markt met monopolistische concurrentie (figuur 11). Toch zegt 24.3% zich eerder te bevinden in een oligopolie. Slechts 1 onderneming heeft een monopolie.
In welk soort markt bevindt u zich? 80%
75%
70% 60% 50% 40% 30%
24,3%
20% 10%
0,7%
0% monopolistische concurrentie
oligopolie
monopolie
Figuur 11: In welk soort markt bevindt u zich?
37.5% van de B2B-ondernemingen die gecontacteerd werden verkopen ook aan particulieren (figuur 12). Aan hen is uitdrukkelijk gevraagd om tijdens het beantwoorden van de vragenlijst geen rekening te houden met particuliere klanten.
Wie zijn de klanten van uw onderneming? 70%
62,5%
60% 50%
37,5%
40% 30% 20% 10% 0% alleen ondernemingen
zowel ondernemingen als particulieren
Figuur 12: Wie zijn de klanten van uw onderneming?
21
Het gemiddeld bedrag van facturen aan klanten die bedrijven zijn, heeft een normale verdeling (figuur 13). De meerderheid (45,3%) factureren gemiddeld voor een bedrag tussen € 1.001 en € 5.000. Ook in de overige categorieën vinden we enkele bedrijven terug, behalve bij de kleinste groep (< € 100) die maar één respondent bevat. Dit zou kunnen verklaard worden doordat het gaat over het gemiddelde bedrag van facturen aan andere ondernemingen, die in het algemeen voor grotere bedragen aankopen dan particulieren.
Wat is het gemiddelde bedrag van een factuur aan een bedrijf in uw onderneming? 50%
45,3%
45% 40% 35% 30% 25% 20% 13,3%
15%
15,3% 10%
10% 5%
8%
6% 1,3%
0,7%
0% < €100
€101 €500
€501 €1.000
€1.001 €5.000
€5.001 €10.000
€10.001 - €25.001 - €50.001 €25.000 €50.000 €100.000
Figuur 13: Wat is het gemiddelde bedrag van een factuur aan een bedrijf in uw onderneming?
22
De meeste bedrijven hebben tussen de 101 en 1000 klanten (figuur 14). Ongeveer 30% heeft echter minder dan 100 klanten. Dit zou opnieuw kunnen wijzen op de vele kleine bedrijven in de steekproef.
Figuur 14: Hoeveel bedrijven heeft u als klant?
23
Zoals ook uit ander onderzoek blijkt (Boudewyn C. et al., 2008), wordt bij de meerderheid van de respondenten minder dan 1% van de facturen aan ondernemingen nooit betaald.Toch ziet een aanzienlijk gedeelte van de respondenten (15,2%) meer dan 2 % van zijn facturen nooit betaald (figuur 15). De meeste bedrijven uit deze categorie van > 2% zien gemiddeld 2% tot 3% nooit betaald. Eén bedrijf gaf aan dat zij meer dan 10% van de facturen aan ondernemingen nooit betaald krijgt. Dit bedrijf bevindt zich in de bouwsector en 100% van de facturen wordt bij hen na vervaldag betaald. Zij kennen de wet en maken via het statutair recht gebruik van verwijlinteresten. Het gemiddeld bedrag van een factuur is tussen de € 10.001 en € 25.000. Eén andere respondent ziet 5% tot 10% nooit betaald.
Hoeveel percent van uw facturen aan ondernemingen wordt nooit betaald? 60% 49,7% 50% 40% 30% 23,2% 20%
15,2% 10,6%
10% 1,3% 0% 0%
0%-1%
1%-2%
>2%
ik weet het niet
Figuur 15: Hoeveel percent van uw facturen aan ondernemingen wordt nooit betaald?
24
Zoals verwacht is de meest gebruikte betalingstermijn, verleend aan klanten die ondernemingen zijn, 30 dagen (59,9 %), gevolgd door 60 dagen (11,2 %). 9,2 % gebruikt 45 dagen. (figuur 16). In de wet ter bestrijding van de betalingsachterstanden wordt ook een betalingstermijn van 30 dagen vooropgesteld. Het antwoord van 1 respondent zorgt voor 0,7% van de antwoorden.
Wat is de meest gebruikte betalingstermijn binnen uw onderneming? 70% 59,9% 60% 50% 40% 30% 20% 9,2%
10% 2,0% 0,7% 2,6% 1,3% 2,6% 2,6% 0,7%
11,2% 0,7% 1,3%
0,7% 0,7%
2,6%
0,7% 0,7%
0% 0
7
8
10
14
15
20
30
35
42
45
60
70
72
90
140 180
Figuur 16: Wat is de meest gebruikte betalingstermijn binnen uw onderneming?
25
In het percentage van de facturen aan ondernemingen die na vervaldag worden betaald zijn er grote verschillen waar te nemen (figuur 17). Er zijn 2 bedrijven met 0 % maar ook 2 bedrijven met 100 %. 19 bedrijven van de 152 stellen dat de helft van hun facturen na vervaldag wordt betaald. 15 bedrijven houden het op 20% en 14 op 60%. Er is dus geen duidelijke trend te zien. Bij de verschillende bedrijven waarbij meer dan 95% van de facturen laattijdig betaald wordt is er geen duidelijkheid of dit komt doordat ze in een bepaalde sector zitten of omdat ze een lage betalingstermijn hanteren.
Hoeveel percent van de facturen wordt na vervaldag betaald? 20
19
18 16
15 14
14
13
12 10 8 8
8
7
7
7 6
6
5 4
4
4
4
3 2
2
2 1
1
1
1
1
2
2
2 1
2 1
3 2
1
7% 9% 10 % 12 % 15 % 20 % 25 % 28 % 30 % 35 % 39 % 40 % 45 % 50 % 60 % 68 % 70 % 72 % 75 % 80 % 85 % 90 % 95 % 98 % 99 % 10 0%
4% 5%
2% 3%
0% 1%
0
Figuur 17: Hoeveel percent van de facturen wordt na vervaldag betaald?
26
2
4.4. Resultaten. Alle resultaten die hierna volgen zijn antwoorden van de enquête waarbij uitdrukkelijk werd gevraagd alleen te antwoorden voor de toepassing van verwijlinteresten bij klanten die onderneming zijn en niet bij particulieren. 4.4.1.Toepassing.
In het Verenigd Koninkrijk maakten in 2001 slechts 10% van de bedrijven die daar recht op hadden, gebruik van verwijlinteresten, ook al werd 50% van de facturen te laat betaald. (CMRC 2001). Vorig onderzoek wees reeds uit dat ook in België weinig gebruik wordt gemaakt van interesten en/of schadevergoedingen. (figuur 18).
In rekening brengen van rente en incassokosten
incassokosten
34%
15%
22%
29% Nooit bijna nooit soms meestal
rente
23%
0%
11%
20%
30%
40%
36%
60%
80%
100%
Figuur 18: In rekening brengen van rente en incassokosten in België Bron: Intrum Justitia
27
In het onderzoek van deze thesis wordt bij 44,7% van de respondenten gebruik gemaakt van verwijlinteresten (figuur 19). Dit hoge percentage kan verklaard worden door het feit dat deze bedrijven zich meer betrokken voelen met het onderwerp verwijlinteresten en zo sneller de enquête invullen. Dit betekent dat er 68 respondenten zijn die verwijlinteresten toepassen. Aan hen zijn er bijkomende vragen over het gebruik van de interesten gesteld. 67,2% van de bedrijven rekent ook invorderingskosten aan (figuur 20).
Figuur 19: Wordt er in uw onderneming gebruik gemaakt van verwijlinteresten op achterstallige facturen?
28
Rekent u ook de invorderingskosten aan? 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
67,2%
31,3%
1,5% ja
nee
ik weet het niet
Figuur 20: Rekent u ook de invorderingskosten aan?
Het
gebruik
van
verwijlinteresten toont
een
significant
verband op een 10%
significantieniveau met het gemiddelde bedrag van een factuur (bijlage 4). Bedrijven gebruiken minder vaak verwijlinteresten wanneer zij een hoger gemiddeld bedrag van facturen hebben. Waarschijnlijk hebben bedrijven meer schrik om de klantenrelatie te schaden bij hogere factuurbedragen.
Slechts 8,8% van de respondenten die verwijlinteresten toepassen, maakt gebruik van het statutair recht om interesten aan te rekenen en voorziet dus geen interesten in de voorwaarden (figuur 21).
Worden er verwijlinteresten voorzien in de voorwaarden van de factuur of maakt u gebruik van het statutair recht? 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
91,2%
8,8%
voorzien in de voorwaarden
gebruik van statutair recht
Figuur 21: Worden er verwijlinteresten voorzien in de voorwaarden van de factuur of maakt u gebruik van het statutair recht?
29
Ondanks het feit dat het wettelijk toegestaan is om zonder vermelding op de facturen interesten aan te rekenen, noteren de meeste bedrijven het toch in de algemene voorwaarden, dit bij wijze van waarschuwing aan de klant.
Het aanrekenen van verwijlinteresten is in hoofdzaak een afschrikmiddel om op tijd te betalen. Het vermelden in de factuur doet dienst als drukkingsmiddel om voor vervaldag te betalen.
Nog een andere mogelijke oorzaak is dat de factuurvoorwaarden zelden worden aangepast. Hoewel de wet al zeven jaar van kracht is, zijn er waarschijnlijk veel bedrijven die de voorwaarden nog niet hebben herbekeken. Nochtans kan deze reden voor een stuk worden weerlegd door de bevinding van dit onderzoek dat sinds de wetgeving reeds 26,5% van de bedrijven aan hun facturatie- en documentatieproces hebben gewerkt (zie verder).
Een laatste mogelijke reden waarom 91,2% niet gebruik maakt van het statutair recht is dat er nog steeds grote verwarring bestaat rond de omvang van invorderingskosten die mogen gevraagd worden. De wet voorziet het recht op een redelijke schadeloosstelling voor alle relevante invorderingskosten ontstaan door de betalingsachterstand, met dien verstande dat de invorderingskosten transparant moeten zijn en in verhouding moeten staan tot de schuld in kwestie. De Koning heeft
de bevoegdheid om het
maximumbedrag van deze
schadeloosstelling vast te stellen voor verschillende schuldniveaus. Tot op heden werd daartoe nog steeds geen koninklijk besluit genomen. Daarom leggen bedrijven de invorderingskosten liever vast in de voorwaarden om betwistingen te vermijden.
Waarschijnlijk
is
het
hoge
percentage
van
bedrijven
die
verwijlinteresten
en
invorderingskosten voorzien in de voorwaarden te wijten aan een combinatie van deze verschillende redenen.
34.2% of ongeveer een derde van onze respondenten kent de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties niet (figuur 22). Hier moet dus nog veel verbetering in komen, zoals de literatuur ook al aantoonde. (Boudewyn C. et al., 2008).
30
Kent u de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties? 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
65,8%
34,2%
ja
nee
Figuur 22: Kent u de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties?
De kennis van de wet toont een significant verband op het 5% significantieniveau met de leeftijd van het bedrijf (bijlage 4). Hoe hoger de leeftijd, hoe vaker bedrijven op de hoogte zijn van de wet. De kennis van de wet toont hiernaast ook een significant verband op het 5% significantieniveau met het aantal personeelsleden (bijlage 4). Hoe meer personeelsleden de bedrijven tellen, hoe vaker zij kennis hebben van de wet. Vorig onderzoek wees er reeds op dat de grootte van een bedrijf een belangrijke determinant is van het credit management (Boudewyn C. et al., 2008) (Summers B., Wilson N. 2001) en dat hoe groter het bedrijf is, hoe vaker er een professioneel management van klantenkrediet is (Boudewyn C. et al., 2008). Dit wordt hier dus voor een gedeelte bevestigd. In het Verenigd Koninkrijk kent het percentage van kleine bedrijven die verwijlinteresten aanrekenen grote schommelingen. Zo viel dit percentage tussen 2001 en 2002 terug van 10% naar 5%. (CMRC 2008). Het gebruik van verwijlinteresten tussen 2002 en 2009 van de respondenten van dit onderzoek wordt weergegeven in figuur 23. In 2002-2003 gebruikte 23% van onze respondenten verwijlinteresten. Dit percentage steeg gestaag in de daaropvolgende jaren tot 40,8% in 2008. In 2009 zakt dit percentage terug tot 27,6%. De financiële crisis heeft dus een duidelijk negatief effect op het gebruik van verwijlinteresten. Waarschijnlijk zijn bedrijven bang om in tijden van crisis klanten te verliezen door interesten aan te rekenen.
31
Het gebruik van verwijlinteresten doorheen de jaren. 45%
40,8%
40%
34,2%
35%
31,6%
25%
27,6%
27%
30% 23%
23%
2002
2003
26,3%
20% 15% 10% 5% 0% 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 23: Het gebruik van verwijlinteresten doorheen de jaren.
Op de vraag of het bedrijf meer laattijdige betalingen ondervindt door de financiële crisis antwoordt 52% bevestigend (figuur 24).
Bedrijven met een groter aantal nooit betaalde facturen en bedrijven in Wallonië gelegen antwoordden significant meer ja (op een 5% significantieniveau) op de vraag of zij door de kredietcrisis met meer laattijdige betalingen te maken hebben. Bedrijven met een lager gemiddeld bedrag van facturen antwoordden eveneens significant meer ja op een 10% significantieniveau (bijlage 4).
Ondervindt u meer laattijdige betalingen door de financiële crisis? 60%
52,3%
50%
43,7%
40% 30% 20% 4,0%
10% 0% ja
nee
ik weet het niet
Figuur 24: Ondervindt u meer laattijdige betalingen door de financiële crisis?
32
4.4.2. Wijze gebruik.
Hier wordt een gedetailleerder onderzoek naar de methodes bij het gebruik van verwijlinteresten gevoerd.
In het Verenigd Koninkrijk was er een indirect effect van de wet merkbaar. Er bleek namelijk een verbetering in het documentatie -en facturatieproces doordat er een goede uitvoering van de administratie nodig is om interest te kunnen aanrekenen. (Wilson N. 2008).
In België lijkt dit effect ook voor een stuk aanwezig te zijn. 26,5% van de respondenten die verwijlinteresten gebruiken, gaven aan hun facturatie- en documentatieproces gewijzigd te hebben sinds de wet (figuur 25).
Ondernemingen die zowel aan ondernemingen als particulieren verkopen, hebben de facturatie en documentatie significant (op het 5% significantieniveau) meer aangepast dan ondernemingen die uitsluitend aan andere ondernemingen verkopen (bijlage 4).
Is er gewerkt aan uw facturatieproces en uw documentatieproces sinds de wet? 70%
61,8%
60% 50% 40% 30%
26,5%
20%
11,2%
10% 0% ja
nee
ik weet het niet
Figuur 25: Is er gewerkt aan uw facturatieproces en uw documentatieproces sinds de wet?
Vaak gebeurt het dat bij factureren met een korting voor contante betaling de klant sowieso de korting aftrekt van het bedrag, ook al betaalt hij niet binnen de termijn voor contante betaling.
33
(Boudewyn C. et al., 2008). De vraag kan gesteld worden of er een gelijkaardige praktijk bij verwijlinteresten terug te vinden is.
De resultaten tonen duidelijk aan dat dit inderdaad het geval is. Slechts bij 14,7% worden de interesten onmiddellijk betaald (figuur 26). Het gros van de bedrijven (75%) dat interesten aanrekent zegt geen verdere actie te zullen ondernemen als enkel de hoofdsom wordt betaald. Slechts 8,8% stuurt een aanmaning bij het niet ontvangen van de interesten.
Worden de verwijlinteresten effectief betaald? 80%
75%
70% 60% 50% 40% 30% 20%
14,7% 8,8%
10%
1,5% 0% interesten worden onmiddellijk betaald
aanmaning wanneer geen interest betaald
enkel hoofdsom is voldoende
ik weet het niet
Figuur 26: Worden de verwijlinteresten effectief betaald?
In een vorig onderzoek antwoordden 34,5% van de respondenten positief op de vraag of zij andere invorderingsprocedures gebruiken voor strategische klanten. (Boudewyn C. et al., 2008). Daarom werd de respondenten van dit onderzoek gevraagd of zij een onderscheid maken in het interestpercentage naargelang het een grote of een kleine klant betreft. En indien een onderscheid word gemaakt, of zij lagere interesten of hogere interesten aanrekenen aan grote klanten. De verwachtte antwoorden waren dat de grote ondernemingen lagere interesten zouden krijgen. Zij krijgen immers ook langere betaaltermijnen (Chittenden en Bragg, 1997; Howorth en Wilson, 1999, Peel et al., 2000; Wilson en Summers, 2002). 66 van de 67 respondenten antwoordden echter dat zij geen onderscheid maken. De andere onderneming
34
gaf aan dat zij een lagere interest aan grote klanten aanrekent. Er wordt dus wel een verschil gemaakt in invorderingsprocedures maar niet in het interestpercentage. Dit is een opmerkelijk resultaat. Dit toont aan dat grote bedrijven hun macht niet gebruiken om lagere interesten te verkrijgen. Dit wil niet zeggen dat zij hun macht helemaal niet misbruiken. Dit kan nog altijd in de vorm van langere betaaltermijnen, late betalingen of helemaal geen verwijlinteresten. Ook wordt er geen onderscheid gemaakt tussen oude en nieuwe klanten. Alle respondenten rekenen dezelfde interest aan aan oude en nieuwe klanten. Het is dus niet omdat oude klanten langere betaaltermijnen krijgen (IKM 2003), zij ook lagere interesten krijgen.
4.4.3. Motieven. Verschillende motieven worden in de literatuur aangebracht ter verklaring van het schaars gebruik van verwijlinteresten. De redenen komen vaak van anekdotes en weinig theorieën zijn wetenschappelijk ondersteund. Het overgrote deel schrijft het pover gebruik toe aan de vrees om klantenrelaties te schaden bij het aanrekenen van verwijlinteresten. (Summers B., Wilson N. 2001) (Credit Control 2003) (Greystroke A., Sidkin S. (2003). Deze theorie wordt gesteund door een onderzoek van Howorth en Wetherhill (2000) die vonden dat leveranciers minder snel verwijlinteresten gaan aanrekenen wanneer de relatie tussen leverancier en klant belangrijk wordt geacht. Een andere verklaring waarom bedrijven geen verwijlinteresten zouden toepassen is dat dit teveel administratiekosten met zich mee zou brengen. De gewoontes van de industrie zou ook een belangrijke factor zijn.
35
Uit dit onderzoek blijkt het volgende: De meeste bedrijven (80,7%) gebruiken inderdaad geen verwijlinteresten om de relatie met de klant niet te schaden (figuur 27). Slechts 12% geeft de industrie op als reden en 6% vindt de bijkomende administratie het grootste struikelblok.
Wat is de voornaamste reden om geen verwijlinteresten te gebruiken? 90%
80,7%
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 6%
10%
12% 1,2%
0% relatie met de klant
het vraagt te veel administratie
het is niet gebruikelijk in de industrie
andere
Figuur 27: Wat is de voornaamste reden om geen verwijlinteresten te gebruiken?
36
De voornaamste reden om wel interesten te gebruiken is de toepassing als drukkingsmiddel (figuur 28). Het wordt dus vooral gebruikt om betalers aan te sporen op tijd te betalen. Slechts een klein aantal (7.4%) past voornamelijk verwijlinteresten toe omdat dit gebruikelijk is in de industrie. Niemand duidde de optie ‘als belegging met hoge interestvoet’ aan als voornaamste reden. 3 respondenten schreven bij deze vraag dat hun voornaamste reden is dat ze de opbrengsten kunnen gebruiken om de administratie-en andere kosten te dekken.
Wat is de voornaamste reden om verwijlinteresten toe te passen? 100% 90%
86,8%
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 7,4%
10%
0%
1,5%
4,4%
ik weet het niet
andere
0% drukkingsmiddel
als belegging met hoge intrestvoet
gebruikelijk in de industrie
Figuur 28: Wat is de voornaamste reden in uw bedrijf om verwijlinteresten toe te passen?
37
De vraag wie of wat de belangrijkste determinant is van de beslissing om wel of geen verwijlinteresten toe te passen leverde volgende cijfers op (figuur 29): bij 80,4% van de bedrijven beslist het management. 6,8% vindt de industrienorm de belangrijkste determinant en 4,1% bepaalt zijn politiek op basis van klantenverzoeken. De belangrijkste antwoorden bij de optie ‘andere’ zijn onder meer: de haalbaarheid, uit ervaring weet ik dat weerkerend aandringen zonder verwijlinteresten meestal werkt, de kredietmanager maakt de beslissing, een bemiddeling via incasso-bureau is altijd met verwijlinteresten berekend, etc.
Wie of wat is de belangrijkste determinant voor het al dan niet gebruiken van verwijlinteresten? 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
80,4%
interne beslissingen van het management
6,8%
4,1%
8,8%
industrienormen
specifieke verzoeken van klanten
andere
Figuur 29: Wie of wat is de belangrijkste determinant voor het al dan niet gebruiken van verwijlinteresten?
Omdat de inspanningen ter bevordering van het gebruik van verwijlinteresten niet de verwachte resultaten meebrengen, werd aan de respondenten die geen verwijlinteresten gebruiken gevraagd welke veranderingen er zouden moeten gebeuren vooraleer zij gebruik zouden maken van de wet ter bestrijding van de betalingsachterstand.
Opvallend is de telkens terugkerende opmerking dat de macht van de grote bedrijven moet ingeperkt worden. Vaak kunnen ondernemingen hun betalingstermijnen niet opleggen aan grote bedrijven omdat zij dan van de leverancierslijst geschrapt worden.
Wat ook opmerkelijk is, is het grote aantal antwoorden met foute veronderstellingen over de regelgeving en het grote aantal antwoorden die ronduit onlogisch zijn. Zo suggereerde iemand dat de overheid een boete moet opleggen aan bedrijven die te laat betalen zoals in Frankrijk, 38
wat een verkeerde interpretatie is van de Franse wet. Een ander zegt dat de kostprijs van geld moet stijgen, maar dit zou uiteraard het tegengestelde effect hebben en nog latere betalingen uitlokken. Dit illustreert de verwarring omtrent de wet en de onwetendheid over de materie in het algemeen.
Een eerste grote groep antwoorden pleit voor een mentaliteitswijziging onder de bedrijven. Ondernemingen moeten stoppen met het normaal te vinden om na vervaldag te betalen. Ook moet er een verandering komen in de betalingspolitiek van sommige bedrijven waar de betaling automatisch wordt uitgesteld tot vervaldag. Wanneer er dan iets mis is met de factuur stellen zij de betaling dan nog eens voor een hele tijd uit. Door de mentaliteitswijziging zal men minder aanstoot nemen als verwijlinteresten aan hen worden aangerekend. Bedrijven zullen gemakkelijker interesten aanrekenen wanneer het gebruik van verwijlinteresten meer ingeburgerd zou zijn, niet alleen in België maar ook op Europees vlak.
Een volgende groep verklaart dat zij verwijlinteresten zouden gebruiken indien zij meer laattijdige betalingen zouden hebben. Een enkeling zou dat maar doen vanaf 50% achterstallige facturen. De meeste van deze groep hebben niet voldoende laattijdige betaling zodat verwijlinteresten aanrekenen meer kosten met zich zou meebrengen dan opbrengen.
Enkele vinden dat de betalingstermijn van 30 dagen verplicht dient te zijn. Nu wordt een betalingstermijn van 30 dagen vooropgesteld door de wet maar er is nog altijd de mogelijkheid om in het contract andere termijnen te bedingen. Deze optie komt alleen de grote en machtige bedrijven ten goede. Voor sommige sectoren zou wel een uitzondering kunnen gemaakt worden. In De Tijd van 21 april 2009 wordt vermeld dat minister van ondernemen Vincent Van Quickenborne een maximale betalingstermijn van 60 dagen zou willen invoeren. De minister wil zo vermijden dat grote bedrijven hun macht gebruiken om langere betalingstermijnen te verkrijgen.
Enkele suggereren een systeem waarbij de overheid boetes oplegt aan bedrijven die laattijdig betalen. Doordat de opbrengst naar de staat gaat en de staat ook meer macht heeft zullen bedrijven waarschijnlijk vlotter betalen.
39
Een respondent pleitte voor een betere bekendheid van de wet bij bedrijven. Zonder de medewerking van de overheid, via bijvoorbeeld een communicatiecampagne, is een grotere inburgering van verwijlinteresten niet mogelijk.
Een paar bedrijven vonden het niet nodig om veranderingen aan te brengen aan de wet. Zij verklaren dat geen enkele wijziging hen zou aanzetten tot gebruik van verwijlinteresten.
5. Conclusie Het onderzoek van deze thesis toont aan dat het gebruik van verwijlinteresten een vaste groei kende in de jaren 2002 tot 2008. In 2009 verminderde het gebruik echter sterk, waarschijnlijk onder invloed van de kredietcrisis. De hoofdreden waarom bedrijven geen verwijlinteresten gebruiken is de vrees om klantenrelaties te schaden waar men in tijden van crisis meer schrik voor heeft dan anders.
De resultaten van het onderzoek bevestigen dat eerder weinig bedrijven kennis hebben van de wet ter bestrijding van de betalingsachterstand van handelstransacties. Daar komt nog bij dat degene die wel op de hoogte zijn van de wet, deze vaak verkeerd interpreteren. Een betere communicatie van de wet zou hierin verbetering kunnen brengen. Vooral de kleinere bedrijven hebben minder kennis van de wet. Vooral het interne management moet bereikt worden aangezien zij de belangrijkste determinant zijn voor de beslissing voor het gebruiken van verwijlinteresten.
De invoering van de wet bracht bij een gedeelte van de bedrijven een verbetering van het facturatie- en documentatieproces mee. Hierbij behielden de meeste bedrijven in de voorwaarden van de factuur een clausule over de verwijlinteresten en invorderingskosten, ook al is dit niet meer nodig.
Verwijlinteresten worden hoofdzakelijk als drukkingsmiddel gebruikt om betalingen op tijd te ontvangen. Daarom dat de meeste bedrijven geen verdere actie ondernemen wanneer bij laattijdige betaling alleen de hoofdsom (zonder de interesten) wordt betaald. Dit gebeurt vaak want bij slechts 14,7% van de ondernemingen worden de interesten onmiddellijk betaald.
40
Vele respondenten vragen initiatieven vanuit de overheid om de wet beter bekend te maken en een inperking van de kracht van de grote bedrijven om zo tot betere betalingstermijnen te komen.
De steekproef van dit onderzoek kent enkele beperkingen. Het aantal respondenten (152) is eerder klein om een goede representativiteit te halen. Wallonië is ondervertegenwoordigd, evenals de grotere bedrijven. Nochtans had dit tot interessante resultaten kunnen leiden doordat in Wallonië de crisis sterker word gevoeld op vlak van laattijdige betalingen en doordat grotere bedrijven een beter kredietmanagement vertonen.
Verder onderzoek raden wij dan ook aan grotere steekproeven te nemen zodat de verschillen in regio, grootte van bedrijf en misschien ook in sectoren beter naar voor komen. Zo kunnen er meer significante resultaten worden gevonden.
41
IV. Referenties. Atradius N.V. (2007), Atradius Payment Practices Barometer: Survey of Payment Behaviour of European Companies; results winter 2007, Atradius Corporate Communications, Namen. Atradius N.V. (2009), Market Monitor februari 2009, Atradius Corporate Communications, Namen. Atradius N.V. (2009), Economic Outlook Q1 2009, Atradius Corporate Communications, Namen. Appeltants K. (2004), wet van 2 augustus 2002 bestrijdt de betalingsachterstand bij handelstransacties, < http://www.advoring.be/content/21-2-04/wet-2aug2002-inz-betalings.pdf > Bortier J., Van Havere K. (2005), Dossier Betalingsachterstanden: UNIZO-actieplan tegen slechte betalers, UNIZO, Brussel. Boudewyn C, Leuridan S., Van Damme F.(2008), National and International Methods of Debt Recovery in Belgian Companies, proefschrift Vlerick Leuven Gent Management School, Leuven en Gent. Cheng N.S., Pike R. (2003), The Trade Credit Decision: Evidence of UK Firms, Managerial and Decision Economics, 24 (6/7), pp 419-438. Chittenden F., Bragg R. (1997), Late payment of suppliers and cashflow in the UK, Germany and France, International Small Business Journal, 16 (61), pp 22-36. Credit Control (2002), Use of Late Payment Legislation Falls as Adverse Trading Conditions Continue, Credit Control, 23 (2), pp 3-5. Credit Control (2003), Late Payment Legislation Continues to be Questioned, Credit Control, 24 (2), pp 10. Credit Control (2006), Suppliers lose out on up to £3,205,000 in interest every single day, credit control, 27 (6), pp 40-41. Credit Management Research Centre (2001), Credit Management Quarterly Review, 3 (3), pp 2-12. Credit Management Research Centre (2008), An Investigation into Payment Trends and Behaviour in the UK: 1997-2007, Leeds University Business School, Leeds. CRiON (2009), Kredietmanagement, < http://www.crion.com/nl/9 > De Coninck F. (2009), Grote bedrijven rekken betaling op tot wel 90 dagen, < http://www.financieel-management.nl/content/view/11917>
V
De Smet E. (2004), Laattijdige betalingen zetten een rem op de groei van ondernemingen, Financieel Management, september 2004, pp 8-9. De Standaard (2009), AB InBev betaalt facturen pas na vier maanden,
De Tijd (2009), Van Quickenborne wil facturen binnen zestig dagen betaald, Graydon Belgium N.V. (2004), Hoe snel betalen Europese bedrijven ?, < http://www.graydon.be/download/studies/111.doc > Graydon Belgium N.V. (2005), Studie betreffende de evolutie van het betaalgedrag van ondernemingen, < http://www.graydon.be/download/studies/130.doc > Graydon Belgium N.V. (2009), Studie van 12 januari 2009, < http://www.graydon.be/pictures/medialib/studie/240.doc > Graydon Belgium N.V. (2009), Studie van 9 april 2009, Greystroke A., Sidkin S. (2003), Better late than never?, Commercial Motor, 198 (5055), pp 38-39. Hagan P. (2004), Interest-ed parties, Commercial Motor, 200 (5106), pp 38-39. Howorth C., Reber B. (2003), Habitual Late Payment of Trade Credit: An Empirical Examination of UK Small Firms, Managerial and Decision Economics, 24 (6/7), pp 471-48. Howorth C., Wetherhill P. (2000), Relationships between large and small companies and the impact of UK late payment legislation, 22nd National Small Firms Policy and Research Conference Proceedings, Institute of Small Business Affairs, Leeds. IKM (2003), Handelskrediet gewikt en gewogen, < http://www.vlerick.be/nl/media/vlerick-reflect-magazine/2818-VLK.html > Intrum Justitia N.V. (2005), Overheidsinstellingen blijven het slechte voorbeeld geven als traagste betaler, < http://www.intrum.be/245_NLD_HTML.asp > Intrum Justitia N.V. (2007), European Payment Index 2007, Intrum Justitia, Gent. Intrum Justitia N.V. (2008), European Payment Index 2008, Intrum Justitia, Gent. Intrum Justitia N.V. (2008), It is getting harder to get paid on time – a call for action!, Intrum Justitia N.V. (2008), Country Information; Information about legal framework, payment customs and practice, < http://www.europeanpayment.com/9_ENG_R.asp > VI
Flypo Y. (2008), Expert Class in Credit Management, Universiteit Antwerpen Management School, Antwerpen. Marotta G. (2001), Is Trade Credit More Expensive than Bank Loans? Evidence from Italian Firm-level Data, Working paper, SSRN: Petersen M.A., Rajan R.G. (1993), The Benefits of Firm-Creditor Relationships: Evidence from small buiness data, proefschrift University of Chicago, Chicago. Pike R., Cheng N.S. (2001), Credit Management: An examination of Policy Choices, Practices and Late Payment in UK Companies, Journal of Business Finance & Accounting, 28 (7) & (8), pp 1013-1042. Spruytte T. (2008), Ondernemingen betalen steeds later, Vokatribune, 19. Summers B., Wilson N. (2001), Trade Credit Terms Offered by Small Firms; Survey Evidence and Empirical Analysis, Journal of Business Finance & Accounting, 29 (3) & (4), pp 317-351. Summers B., Wilson N. (2003), Trade Credit and Customer Relationships, Managerial and Decision Economics, 24 (6/7), pp 439-455. Syndicaat van Zelfstandigen en KMO’s (2002), Eindelijk een regeling met betrekking tot betalingstermijnen, < http://www.sdi.be/nl/NL_2002_10_bl_08_09.html > The better Payment Practice Campaign (2006), A case study example, < http://www.payontime.co.uk/news/europe_managers.html > van der Geest L., Schunselaar G. (2004), Sneller betalen – dat loont!, NYFER, Breukelen. Vlerick Leuven Gent Management School (2003), Handelskrediet gewikt en gewogen, < http://www.vlerick.be/nl/nieuws/vlerick-reflect-magazine/2818-VLK.html > Wilson N. (2008), Consumer and Credit Commercial, MA programmes, LUBS 5036M, University of Leeds. Wilson N., Singleton C., Summers B. (1999), Small Business Demand for Trade Credit, Credit Rationing and the Late Payment of Commercial Debt: An Empirical Study, In: Management buy-outs and venture capital: Into the next millennium (ed(s): Wright M., Robbie K.), Cheltenham, U.K. and Northampton, pp 181-201. Wynarczyk P. (2000), Late Payment of Commercial Debts (interest) Act 1998: An overview, 1994-1999, Regional Studies, 34 (1), pp 87-89.
VII
V. Geraadpleegde werken. Belgisch Staatsblad 07.08.2002 De Moor G., Van Maele G., Buysse H. (2007), Statistische gegevensverwerking met behulp van SPSS v15.0, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent. De Pelsmacker P., Van Kenhove P. (2006), Marktonderzoek; methoden en toepassingen, Pearson Education Benelux, Amsterdam. Vyncke D., Reynaerts H, Roelant E., De Lobel L., Toegepaste Statistiek 2(B) Deel SPSS, Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit Gent.
VIII
VI. Bijlagen.
Bijlage 1: De wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. 2 AUGUSTUS 2002. - Wet betreffende de bestrijding van de bij handelstransacties (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Zij brengt de beginselen ten uitvoer van de richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Art. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1. « handelstransactie » : een transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en aanbestedende overheden of aanbestedende diensten die leidt tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding; 2. « onderneming » : elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend; 3. « aanbestedende overheid of aanbestedende dienst » : elke overheid of elke dienst bedoeld in de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten; 4. « referentie-interestvoet » : de interestvoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast voor haar meest recente basisherfinancieringstransactie vóór de eerste kalenderdag van het betreffende half jaar in het geval de betrokken transactie wordt uitgevoerd door middel van een vaste-rentetender. Ingeval de betrokken transactie wordt uitgevoerd door middel van een variabele-rentetender is de referentie-interestvoet de uit deze tender voorvloeiende marginale interestvoet, zowel bij toewijzingen op basis van een enkelvoudige rentevoet, als bij toewijzing op basis van een meervoudige rentevoet; 5. « beroepsregulerende overheid » : de beroepsorde die of het beroepsinstituut dat krachtens de wet bevoegd is om de beroepsactiviteit van een bepaald vrij beroep te reguleren. Art. 3. Deze wet is van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties. Zij doet geen afbreuk aan de bijzondere regels inzake insolventieprocedures en in het bijzonder aan de bepalingen van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord en van de titel IV « Collectieve schuldenregeling » van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek. Zij doet evenmin afbreuk aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken. HOOFDSTUK II. - Betalingsachterstand bij handelstransacties Art. 4. Indien de partijen niet anders zijn overeengekomen met inachtneming van artikel 7, dient elke betaling tot vergoeding van een handelstransactie te gebeuren binnen een termijn IX
van 30 dagen te rekenen vanaf de dag volgend op die : 1° van de ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling, of 2° van de ontvangst van de goederen of diensten, indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling niet vaststaat of indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of diensten, of 3° van de aanvaarding of controle ter verificatie van de conformiteitvan de goederen of diensten met de overeenkomst, indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of controle en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardig verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of controle plaatsvindt. Art. 5. Indien de partijen niet anders zijn overeengekomen met inachtneming van artikel 7, heeft de schuldeiser, wanneer de schuldenaar niet betaalt binnen de overeengekomen betalingstermijn of, bij gebreke hieraan, binnen de betalingstermijn bepaald in artikel 4, vanaf de daarop volgende dag, van rechtswege en zonder ingebrekestelling, recht op de betaling van een interest tegen de referentie-interestvoet vermeerderd met zeven procentpunten en afgerond tot het hogere halve procentpunt. De Minister van Financiën zal de aldus bepaalde interestvoet, alsmede iedere wijziging van deze interestvoet, via een bericht in het Belgisch Staatsblad meedelen. Art. 6. Indien de partijen niet anders zijn overeengekomen met inachtneming van artikel 7, heeft de schuldeiser daarenboven, wanneer de schuldenaar niet betaalt binnen de overeengekomen betalingstermijn of, bij gebreke hieraan, binnen de betalingstermijn bepaald in artikel 4, onverminderd zijn recht op vergoeding van de gerechtskosten overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, recht op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle relevante invorderingskosten ontstaan door de betalingsachterstand. De toepassing van dit artikel sluit de toekenning aan de schuldeiser van de sommen die bepaald zijn in de artikelen 1018, eerste lid, 6°, en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek uit. Deze invorderingskosten moeten voldoen aan de beginselen van transparantie en in verhouding staan tot de schuld in kwestie. De Koning stelt het maximumbedrag vast van deze redelijke schadeloosstelling voor invorderingskosten voor verschillende schuldniveaus. Art. 7. Contractuele bedingen die afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk worden door de rechter, op verzoek van de schuldeiser, herzien indien zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, met inbegrip van de goede handelspraktijken en de aard van het product of de dienst, een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen, met dien verstande dat de door de rechter bepaalde billijke voorwaarden aan de schuldeiser niet meer rechten kunnen verlenen dan deze waarover hij krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk zou beschikken. Bij de beoordeling van het kennelijke onbillijk karakter in de zin van het vorige lid zal de rechter onder meer nagaan of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de bepalingen van dit hoofdstuk. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel wordt voor niet-geschreven gehouden. HOOFDSTUK III. - Vordering tot staking Art. 8. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of, indien de vordering wordt ingesteld tegen handelaars of hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen, de voorzitter van de rechtbank van koophandel, stelt het bestaan vast en beveelt de staking van het gebruik van contractuele bedingen die een kennelijke onbillijkheid behelzen in de zin van artikel 7. Art. 9. De vordering tot staking, bedoeld in artikel 8, wordt ingesteld op verzoek van :
X
1° de belanghebbenden; 2° de minister of ministers die voor de betrokken aangelegenheid bevoegd zijn; 3° de beroepsregulerende overheid of een beroepsvereniging of een interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de instanties bedoeld in het vorige lid, 3°, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven collectieve belangen. De vordering tot staking die op verzoek van een in het eerste lid, 3°, bedoelde instantie ingesteld wordt, kan, afzonderlijk of gezamenlijk, worden ingesteld tegen verscheidene ondernemingen uit dezelfde economische sector of tegen hun professionele verenigingen of interprofessionele verenigingen die gebruik maken dan wel het gebruik aanbevelen van dezelfde of van soortgelijke algemene contractuele bedingen. Art. 10. De vordering tot staking wordt ingesteld en behandeld zoals in kortgeding. Ze kan worden ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak overeenkomstig de artikelen 1034ter tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek. Ze wordt door een advocaat ondertekend. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande elk rechtsmiddel, en zonder borgtocht. Elke beslissing wordt binnen acht dagen en door toedoen van de griffier van het bevoegde rechtscollege meegedeeld aan de bevoegde beroepsoverheden en aan de bevoegde ministers. Bovendien moet de griffier van het rechtscollege waarbij beroep wordt aangetekend tegen dergelijke beslissing, onverwijld de bevoegde beroepsoverheden en de bevoegde ministers daaromtrent inlichten. Art. 11. De voorzitter van de bevoegde rechtbank kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting die hij opstelt, wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichting van de overtreder en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de overtreder. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Art. 12. Artikel 587, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 3 april 1997, 10 augustus 1998 en 4 mei 1999 wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 10° over de vorderingen bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties die worden ingesteld tegen personen die geen handelaar zijn of tegen hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen. » Art. 13. Artikel 589 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 11 april 1999, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 7° bedoeld in artikel 8 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties die worden ingesteld tegen handelaars of hun beroepsverenigingen of interprofessionele verenigingen. » Art. 14. Deze wet is van toepassing op betalingen in uitvoering van overeenkomsten gesloten, vernieuwd of verlengd na 7 augustus 2002. Ze is in elk geval van toepassing op betalingen in uitvoering van lopende overeenkomsten twee jaar na 7 augustus 2002. Art. 15. Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven te Punat, 2 augustus 2002. ALBERT
XI
Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Voor de Minister van Financiën, afwezig : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Voor de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, afwezig : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Economie, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 2001-2002. Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire Stukken . - 50-1827 : nr. 1 : Wetsontwerp. - nr. 2 : Amendementen. - nr. 3 : Amendementen. - nr. 4 : Amendementen. - nr. 5 : Verslag. - nr. 6 : Tekst aangenomen door de Commissie belast met de problemen inzake handels- en economisch Recht. - nr. 7 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. Parlementaire Handelingen . - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 3 en 4 juli 2002. Senaat. Parlementaire Stukken . - 2-1232 : nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - nr. 2 : Verslag. Parlementaire Handelingen . - Bespreking en aanneming. Vergadering van 17 juli 2002.
XII
Bijlage 2: Vragenlijst in het Nederlands. Geachte, Wij, twee masterstudenten aan de Universiteit Gent, nodigen u uit om deel te nemen aan onze enquête. We onderzoeken het gebruik van verwijlintreresten bij laattijdige betaling van handelstransacties tussen ondernemingen. U hoeft geen verwijlinteresten te gebruiken om deze enquête te kunnen invullen. Dit onderzoek zal niet meer dan 10 minuten van uw tijd in beslag nemen. Uiteraard worden de antwoorden anoniem verwerkt. Indien u dit wenst, kunt u op de hoogte gehouden worden van de resultaten van het onderzoek via email. Wij danken u alvast voor uw medewerking. Kim Claerhout en Natasja De Smet
Richtlijn: Deze enquête handelt uitsluitend over verwijlinteresten doorgerekend aan andere ondernemingen en niet over verwijlinteresten doorgerekend aan consumenten of overheidsbedrijven. Gelieve hiermee rekening te houden bij het invullen van de vragen. Indien u alleen eindconsumenten als klant heeft hoeft u deze enquête dus niet in te vullen.
Op 7 augustus 2002 werd de Belgische wet van kracht in navolging van de Europese richtlijn, die tot doel had betalingen vlotter te laten gebeuren. Ter herinnering de belangrijkste elementen van die wet: Indien tussen de zakenpartners niets is overeengekomen inzake betalingstermijnen dan geldt: o De standaardtermijn van betaling is 30 dagen na ontvangst van de factuur of na ontvangst van de goederen. o Vanaf vervaldag is interest verschuldigd zonder officiële ingebrekestelling. o Alle relevante invorderingskosten moeten door de debiteur betaald worden, voor zover ze transparant zijn en in verhouding van de schuld.
1.Hoeveel percent van uw facturen aan ondernemingen wordt na vervaldag betaald?
2.Kende u de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties? o
Ja
o
Nee
3. Wordt er in uw onderneming gebruik gemaakt van verwijlinteresten op uitstaande vorderingen van ondernemingen die na vervaldatum nog niet betaald zijn? o Ja
XIII
o
Nee
o
Ik weet het niet
o
Ik weet niet wat verwijlinteresten zijn.
Indien ‘nee’ ga naar vraag 13, Indien ‘ik weet het niet’ of ‘ik weet niet wat verwijlinteresten zijn’ ga naar vraag 19. 4. Wat is de voornaamste reden in uw bedrijf om verwijlinteresten toe te passen? o
Als drukkingsmiddel om betalingen op tijd te ontvangen.
o
Als interessante belegging door de hoge interestvoet.
o
Het is gebruikelijk in de industrie.
o
Andere ………
o
Ik weet het niet
5. Indien er verwijlinteresten aangerekend worden, worden die dan ook: o
Effectief betaalt.
o
Als alleen de hoofdsom wordt betaald wordt een aanmaning gestuurd om ook de interesten te betalen.
o
Als enkel de hoofdsom betaald wordt is dit voldoende voor het bedrijf.
o
Ik weet het niet.
6. Welke verwijlinterest rekent u aan? o De referentie-interestvoet van de ECB plus 7% zoals de wet het voorstelt. o
Eigen interestvoet: ........
o
Ik weet het niet.
7. Worden er verwijlinteresten voorzien in de voorwaarden van de factuur of maakt u gebruik van het statutair recht om interesten te mogen aanrekenen (eens de betalingstermijn van 30 dagen is overschreden) verleend door de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties? o Er worden verwijlinteresten voorzien in de voorwaarden van de factuur. o
Er wordt gebruik gemaakt van het statutair recht
8. Wordt er bij het aanrekenen van verwijlinteresten een onderscheid gemaakt naargelang het een grote of kleine klant betreft? Met andere woorden, wordt er dus gekeken naar het jaarlijks aankoopbedrag? o Grote en kleine klanten dezelfde interesten. o o
Lagere interesten bij grote klanten. Hogere interesten bij grote klanten.
XIV
9. Wordt er bij het aanrekenen van verwijlinteresten een onderscheid gemaakt naargelang het een oude of nieuwe klant betreft? Met andere woorden, wordt er dus gekeken hoe lang de klantenrelatie al bestaat? o Oude en nieuwe klanten dezelfde interesten. o
Lagere interesten bij oude klanten.
o
Hogere interesten bij oude klanten.
10. Indien u al verwijlinteresten aangerekend hebt, gelieve elk jaar dat u ze aanrekende aan te duiden. o 2002 o
2003
o
2004
o
2005
o
2006
o
2007
o
2008
o
2009
11. Rekent u ook de invorderingskosten aan? o Ja o
Neen
o
ik weet het niet
o
ik weet niet wat invorderingskosten zijn.
12. Is er gewerkt aan uw facturatieproces en uw documentatieproces sinds de wet? o Ja o
Nee
o
Ik weet het niet
13. Ziet u late betaling van vorderingen van ondernemingen als een bedreiging voor uw bedrijf’? o Ja o
Neen
o
ik weet het niet
14. Bevindt u zich in een competitieve markt? o monopolistische concurrentie (Bij monopolistische concurrentie zijn er veel aanbieders . Deze aanbieders gebruiken marketing om hun product enigszins heterogeen te maken waardoor merktrouw van de consument kan ontstaan.) o
oligopolie (Op deze markt zijn er slechts enkele aanbieders en veel vragers.)
o
monopolie (In deze marktvorm is er maar één enkele aanbieder en veel vragers.)
XV
15. Merkt u opvallend latere betalingen door bedrijven door de financiële crisis? o Ja o
Neen
o
ik weet het niet
16. Wie of wat is de belangrijkste determinant voor het al dan niet gebruiken van verwijlinteresten in uw bedrijf? o Interne beslissingen van het management. o
industrienormen
o
Specifieke verzoeken van klanten.
o
Andere: ……….
Indien u verwijlinteresten toepast ga naar vraag 19. 17. Wat is de voornaamste reden in uw bedrijf om geen verwijlinteresten toe te passen? o Relatie met de klant. o
Het vraagt teveel administratie.
o
Het is niet gebruikelijk in de industrie.
o
Andere ………
18. Welke veranderingen zouden er moeten gebeuren vooraleer u wel zou gebruik maken van de wet betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties? ……………………………………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………………. 19. Wat is uw functie binnen de onderneming? o algemeen directeur o financieel directeur o eigenaar o boekhouder o financieel medewerker o secretaris o administratief medewerker o kredietmanager o debiteurenbeheerder o credit controller o Ander 20. In welke sector is uw onderneming actief? o o o o o o o
Bank- en Kredietwezen & Verzekeringen Bouw Chemie Diensten aan ondernemingen Distributie (klein- en groothandel) Farmacie Overheid
XVI
Gezondheidszorg Hout & Papier ICT Toerisme & Horeca Metaal Onderwijs Reclame, Media & Entertainment Cultuur Telecommunicatie Textiel Transport Voeding & Landbouw Ander, gelieve te specificeren ........................................................................... 21. Wat is de jaarlijkse omzet van uw onderneming? o o o o o o o o o o o o o
o < €100.000 o €100.000 - €300.000 o €300.000 - €500.000 o €500.000 - €1.000.000 o €1.000.000 - €5.000.000 o €5.000.000 - €20.000.000 o €20.000.000 - €100.000.000 o €100.000.000 - €500.000.000 o > €500.000.000 o ik weet het niet 22. Hoeveel personeelsleden telt uw onderneming in België? o 0-5 o 6 - 10 o 11 - 20 o 21 - 50 o 51 - 100 o 101 – 500 o >500 23. In welke provincie is uw onderneming gelegen? o o o o o o o o o
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Namen Henegouwen Luik Waals-Brabant Luxemburg
24. Wat is de leeftijd van uw bedrijf? (in jaren)
XVII
25. Wie zijn de klanten van uw onderneming? o o
alleen ondernemingen zowel ondernemingen als particulieren
26. Welke is de meest gebruikte betalingstermijn die u uw klanten (ondernemingen) verleent binnen uw onderneming? (in aantal dagen)
27. Wat is het gemiddelde bedrag van een factuur aan een bedrijf in uw onderneming? o o o o o o o o o
< 100€ 101€ - 500€ 501€ - 1.000€ 1.001€ - 5.000€ 5.001€ - 10.000€ 10.001€ - 25.000€ 25.001€ - 50.000€ 50.001€ - 100.000€ > 100.000€
28. Hoeveel percent van uw facturen aan ondernemingen wordt nooit betaald? o 0% o 0% - 1% o 1% - 2% o 2% - 3% o 3% - 4% o 4% - 5% o 5% - 10% o >10% o Ik weet het niet. 29. Hoeveel bedrijven heeft u als klant? o <10 o 11-100 o 101-1000 o 1001-5000 o >5000
Indien u dit wenst, kunt u de resultaten van dit onderzoek bekomen. Hiertoe dient u hieronder enkel uw gegevens in te vullen. Eind juni worden de resultaten u dan toegestuurd. Deze gegevens zullen niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden.
E-mailadres
XVIII
Bijlage 3: Vragenlijst in het Frans.
Cher, Nous, deux étudiantes master en économie à l'Université de Gand, vous invitons à participer à nos recherches sur l'utilisation des intérêts de retard en ce qui concerne le retard de paiement des transactions commerciales entre entreprises. Cette étude examinera comment les intérêts de retard sont appliquées et les raisons pour utiliser d’intérêts de retard ou pas si les demandes ont dépassé leur date de péremption. Cette enquête ne prendra pas plus que 10 minutes de votre temps. De toute évidence, les réponses sont traitées anonymement. Si vous le souhaitez, vous pouvez être informé des résultats de l'enquête par e-mail. Nous vous remercions pour votre coopération. Kim Claerhout et Natasja De Smet
Directive : Cette enquête agît seulement sur les intérêts de retard facturés aux autres entreprises et pas sur des intérêts facturés aux consommateurs ou entreprises du secteur public. S'il vous plaît prenez cela en compte lors de l'accomplissement des questions. Si vous avez seulement des consommateurs comme client, vous ne donc pouvez pas remplir cette enquête.
Le 7 août 2002, le droit belge est devenu en conformité avec la directive européenne, qui veut faciliter des paiements entre entreprises. Pour récapituler, ici les éléments principaux de la loi: Si les partenaires n’ont aucun accord sur le paiement: o La norme de délai de paiement est 30 jours après réception de la facture ou de la réception des marchandises. o Après l'échéance d'intérêt est payable sans mise en demeure officielle. o Tous les frais de recouvrement pertinent doivent être payés par le débiteur, à condition qu'ils soient transparents et en proportion de la dette.
1. Quel pourcentage de vos factures aux entreprises est payé après l'échéance?
2. Vous connaissiez la loi sur la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales ?
XIX
o o
Oui Non
3. Est-ce que votre entreprise utilise intérêts de retard pour créances impayées d’ entreprises après la date de péremption? o Oui o Non o Je ne sais pas o Je ne sais pas ce que sont des intérêts de retard
Si vous avez répondu ‘non’, continuez à la question 13, si vous avez répondu ‘Je ne sais pas’ ou ‘Je ne sais pas ce que sont des intérêts de retard’ passez à la question 19.
4. Quelle est la raison principale de votre entreprise pour appliquer des intérêts de retard? o Comme un moyen de pression pour recevoir les paiements à temps. o Comme investissement intéressant par le taux élevé. o Il est d'usage dans l'industrie. o Autres ………………………………………………………. o Je ne sais pas 5. Si intérêts de retard sont inculpés, ils sont donc: o payés effectivement. o Si la facture est payée, un avis pour payer l'intérêt est envoyé. o C’est suffisant pour l'entreprise si la facture (sans intérêts) est payée. o Je ne sais pas. 6. Quelle taux d’intérêt est-ce que vous utilisez? o La taux référence de la BCE, majorée de 7% comme la loi suggère. o Taux particulier: ................. o Je ne sais pas. 7. Il y a des intérêts de retard dans les termes de la facture, ou utilisez-vous le droit statutaire pour charger des intérêts, donné par la loi sur la lutte contre le retard de paiement des transactions commerciales ? o
Il y a un intérêt dans les termes de la facture.
o
On utilise le droit
XX
8. Pour la tarification des intérêts de retard est-ce qu’ il existe une distinction entre un petit ou un grand client? En d'autres termes, vous regardez à la quantité d'achat annuelle du client? o Tous les entreprises doivent payer les mêmes intérêts. o Intérêts plus bas pour les grands clients . o Intérêts plus élevés pour les grands clients. 9. Pour la tarification des intérêts de retard une distinction est faîte entre un ancien ou un nouveau client? En d'autres termes, est la durée de la relation avec le client considérée ? o Tous les entreprises doivent payer les mêmes intérêts. o Intérêts plus bas pour les anciens clients . o Intérêts plus élevés pour les anciens clients. 10. Indiquez chaque année que vous avez facturé des intérêts de retard o 2002 o 2003 o 2004 o 2005 o 2006 o 2007 o 2008 o 2009 11. Chargez-vous aussi les coûts de recouvrement? o Oui o Non o Je ne sais pas o Je ne sais pas ce que sont les coûts de recouvrement 12. Est-ce que votre processus de facturation et votre processus de documentation sont améliorés depuis la loi? o Oui o Non o Je ne sais pas 13. Vous voyez le retard de paiement des créances d’entreprises comme une menace pour votre entreprise? o Oui o Non o Je ne sais pas
XXI
14. Etes- vous dans un marché concurrentiel? o concurrence monopolistique (en concurrence monopolistique il existe de nombreux fournisseurs. Ces fournisseurs utilisent du marketing pour faire leur produit hétérogène à un certain degré, par lequel peut se produire de la fidélité des consommateurs à la marque.) o oligopole (À ce marché il ya seulement un petit nombre de fournisseurs et de nombreux clients.) o monopole (À ce marché il ya un seul fournisseur et de nombreux demandeurs.) 15. Sentez-vous que par la crise financière il y a des paiements remarquablement plus tard par des entreprises? o Oui o Non o Je ne sais pas 16. Qui ou quel est le déterminant principal pour décider si on utilise ou si on n’utilise pas des intérêts de retard dans votre entreprise? o les décisions de gestion interne. o Les normes de l'industrie o Les demandes spécifiques des clients. o Autres. …………………………………………………..
Si vous appliquez des intérêts de retard, continuez à la question 19.
17. Quelle est la raison principale pour votre entreprise pour ne pas appliquer des intérêts de retard? o Relations avec le client. o Il faut trop de l'administration. o Il n'est pas d'usage dans l'industrie. o Autres ……………………………………………………. 18. Quels changements devraient se faire avant que vous appliqueriez la loi sur la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 19. Quelle est votre fonction dans l'entreprise? o Directeur général o Directeur des finances o propriétaire o comptable
XXII
o collaborateur financier o secrétaire o employé administratif o responsable de crédit o administrateur des comptes débiteurs o contrôleur de crédit o Autres 20. Votre entreprise est dans quel secteur ? o Banque, crédit et assurances o Construction o Chimie o Services aux entreprises o Distribution (détail et gros) o Pharmacie o Public o Santé o Bois et papier o TIC o Tourisme et accueil o Métal o Education o Publicité, Media & Entertainment o Culture o télécommunications o Textiles o Transport o alimentation et agriculture o Autres, précisez s'il vous plaît .................................................. ......................... ……………………. 21. Quel est le chiffre d'affaires annuel de votre entreprise? o
< €100.000
o
€100.000 - €300.000
o
€300.000 - €500.000
o
€500.000 - €1.000.000
o
€1.000.000 - €5.000.000
XXIII
o
€5.000.000 - €20.000.000
o
€20.000.000 - €100.000.000
o
€100.000.000 - €500.000.000
o
> €500.000.000
o
Je ne sais pas
22. Combien d'employés compte votre entreprise en Belgique? o 0- 5 o 6-10 o 11-20 o 21 - 50 o 51-100 o 101- 500 o > 500 23. Dans quelle province se trouve votre entreprise? o Flandre Occidentale o Flandre Orientale o Anvers o Limbourg o Brabant Flamand o Namur o Liège o Brabant Wallon o Luxembourg o Hainaut 24. Quel est l'âge de votre entreprise? (en années)
25. Qui sont les clients de votre entreprise? o seules les entreprises o les entreprises et les particuliers 26. Quel est le plus utilisé délai de paiement que vous accordez à vos clients (entreprises) de votre entreprise? (en jours)
27. Quel est le montant moyen dans votre entreprise d'une facture à une entreprise?
XXIV
o
<100€
o
101€ - 500€
o
501€ - 1.000€
o
1.001€ - 5.000€
o
5.001€ - 10.000€
o
10.001€ - 25.000€
o
25.001€ - 50.000€
o
50.001€ - 100.000€
28. Quel est le pourcentage de vos factures aux entreprises qui ne sont jamais payés? o 0% o 0% - 1% o 1% - 2% o 2% - 3% o 3% - 4% o 4% - 5% o 5% - 10% o> 10% o Je ne sais pas 29. Combien d'entreprises avez-vous comme client? o0 o <10 o 11 -100 o 101-1000 o 1001-5000 o> 50000 Si vous le souhaitez, vous pouvez recevoir les résultats de cette étude. Veuillez remplir les cadres cidessous. Ces données ne seront pas utilisées à des fins commerciales. Fin Juin les résultats vous seront envoyés.
Adresse électronique :
XXV
Bijlage 4: SPSS variabelen en output met significante resultaten. VARIABELEN Kennis wet = kennis van de wet betreffende de bestrijding van betalingsachterstand van handelstransacties. 1 = ja 2 = nee Gebruik interest = wordt er gebruik gemaakt van verwijlintresten. 1 = ja 2 = nee Facturatieproces = werd er gewerkt aan het facturatieproces sinds de wet. 1=Ja 2=Nee 3=Ik weet het niet Crisis = merkt het bedrijf latere betalingen door de crisis. 1=Ja 2=Neen 3=ik weet het niet Klanten = heeft bedrijf enkel andere bedrijven als klant of ook nog particulieren. 1=alleen ondernemingen 2=zowel ondernemingen als particulieren Nooit betaald 2 = percentage van de facturen die nooit betaald worden. 1= 0% 2= 0% - 1% 3= 1% - 2% 4= > 2% 5= ik weet het niet Percent na vervaldag 2 = percentage van de facturen die na vervaldag worden betaald. 1=0%-10% 2= 10%-20% 3=20%-30% 4=30%-40% 5=40%-50% 6=50%-60% 7=60%-70% 8=70%-80% 9=80%-90% 10=90%-100% Personeel 2: aantal personeelsleden 1= 0-5 2= 6-20 XXVI
3= 21-100 4= >100 Leeftijd 2: leeftijd van het bedrijf 1= 1-20 2= 20-40 3= 40-60 4= 60-80 5 = >80 Bedrag factuur 2: gemiddeld factuurbedrag 1 =<500 2=501-1000 3=1001-5000 4=5001-25000 5=>25000 Provincie2: waar is het bedrijf gevestigd 1= Vlaanderen 2= Wallonië
XXVII
Significante resultaten:
Crosstabs Case Processing Summary Cases Valid N gebruik_interest * bedrag_factuur2
Percent 149
N
98,0%
Missing Percent 3
Total N
2,0%
Percent 152
100,0%
gebruik_interest * bedrag_factuur2 Crosstabulation bedrag_factuur2 1,00 gebruik_interest
1
Count % within bedrag_factuur2
2
Count % within bedrag_factuur2 Count
Total
% within bedrag_factuur2
2,00
3,00
4,00
Total 1,00
5,00
14
13
29
8
3
67
66,7%
56,5%
42,6%
30,8%
27,3%
45,0%
7 33,3% 21 100,0%
10 43,5% 23 100,0%
39 57,4% 68 100,0%
18 69,2% 26 100,0%
8 72,7% 11 100,0%
82 55,0% 149 100,0%
Chi-Square Tests
Value 8,894(a) 9,040
Pearson Chi-Square Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
4 4
Asymp. Sig. (2-sided) ,064 ,060
1
,003
df
8,590 149
a 1 cells (10,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 4,95. Symmetric Measures
Nominal by Nominal N of Valid Cases
Phi Cramer's V
Value ,244
Approx. Sig. ,064
,244
,064
149
a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
XXVIII
rosstabs Case Processing Summary Cases Valid N kennis_wet * leeftijd2
150
Missing Percent 98,7%
N
Total
Percent 1,3%
2
N 152
Percent 100,0%
kennis_wet * leeftijd2 Crosstabulation leeftijd2 1,00 kennis_wet
1
Count Count % within leeftijd2 Count
Total
% within leeftijd2
3,00
4,00
Total 1,00
5,00
43
23
23
5
5
99
55,8%
69,7%
88,5%
100,0%
55,6%
66,0%
34 44,2% 77 100,0%
10 30,3% 33 100,0%
3 11,5% 26 100,0%
0 ,0% 5 100,0%
4 44,4% 9 100,0%
51 34,0% 150 100,0%
% within leeftijd2 2
2,00
Chi-Square Tests
Value 12,599(a) 15,173
Pearson Chi-Square Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
4 4
Asymp. Sig. (2-sided) ,013 ,004
1
,035
df
4,428 150
a 3 cells (30,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 1,70. Symmetric Measures
Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
Value ,290
Approx. Sig. ,013
,290
,013
N of Valid Cases 150 a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
XXIX
Crosstabs Case Processing Summary Cases Valid
Missing
N kennis_wet * personeel2
Percent 98,0%
149
N
Total
Percent 2,0%
3
N 152
Percent 100,0%
kennis_wet * personeel2 Crosstabulation personeel2 1,00 kennis_wet
1
Count
2 Total
2,00
3,00
Total 1,00
4,00
27
33
22
17
99
% within personeel2
52,9%
67,3%
73,3%
89,5%
66,4%
Count % within personeel2 Count
24 47,1% 51 100,0%
16 32,7% 49 100,0%
8 26,7% 30 100,0%
2 10,5% 19 100,0%
50 33,6% 149 100,0%
% within personeel2
Chi-Square Tests
Value 9,347(a) 10,128
Pearson Chi-Square Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
3 3
Asymp. Sig. (2-sided) ,025 ,018
1
,003
df
9,006 149
a 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 6,38. Symmetric Measures
Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
Value ,250
Approx. Sig. ,025
,250
,025
N of Valid Cases 149 a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
Crosstabs XXX
Case Processing Summary Cases Valid N facturatieproces * klanten
60
Missing Percent 100,0%
N 0
Total
Percent ,0%
N 60
Percent 100,0%
facturatieproces * klanten Crosstabulation klanten 1 facturatieproces
1
Count
2
% within klanten Count % within klanten Count
Total
% within klanten
Total 1
2 7
11
18
20,6% 27 79,4% 34 100,0%
42,3% 15 57,7% 26 100,0%
30,0% 42 70,0% 60 100,0%
Chi-Square Tests
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,069
2,356
1
,125
3,303
1
,069
Value 3,310(b)
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,091
Linear-by-Linear Association
3,254
1
,063
,071
N of Valid Cases
60 a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 7,80. Symmetric Measures
Nominal by Nominal N of Valid Cases
Phi Cramer's V
Value -,235
Approx. Sig. ,069
,235
,069
60
a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
Crosstabs
XXXI
Case Processing Summary Cases Valid N
Missing N
Total
crisis * bedrag_factuur2
143
Percent 98,6%
2
Percent 1,4%
N 145
Percent 100,0%
crisis * nooit_betaald2
145
100,0%
0
,0%
145
100,0%
crisis * provincie2
145
100,0%
0
,0%
145
100,0%
crisis * bedrag_factuur2 Crosstab bedrag_factuur2 1,00 crisis
1
Count % within bedrag_factuur2
2 Total
Count % within bedrag_factuur2 Count % within bedrag_factuur2
2,00
3,00
4,00
Total 1,00
5,00
13
16
34
13
2
78
65,0%
69,6%
53,1%
50,0%
20,0%
54,5%
7 35,0% 20 100,0%
7 30,4% 23 100,0%
30 46,9% 64 100,0%
13 50,0% 26 100,0%
8 80,0% 10 100,0%
65 45,5% 143 100,0%
Chi-Square Tests
Value 8,057(a) 8,367
Pearson Chi-Square Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
4 4
Asymp. Sig. (2-sided) ,090 ,079
1
,015
df
5,933 143
a 1 cells (10,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 4,55. Symmetric Measures
Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
Value ,237
Approx. Sig. ,090
,237
,090
N of Valid Cases 143 a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
crisis * nooit_betaald2
XXXII
Crosstab nooit_betaald2 1,00 crisis
1 2
Total
Count
2,00
3,00
4,00
Total 1,00
5,00
3
35
22
19
0
79
% within nooit_betaald2
20,0%
48,6%
64,7%
82,6%
,0%
54,5%
Count % within nooit_betaald2 Count
12 80,0% 15 100,0%
37 51,4% 72 100,0%
12 35,3% 34 100,0%
4 17,4% 23 100,0%
1 100,0% 1 100,0%
66 45,5% 145 100,0%
% within nooit_betaald2
Chi-Square Tests
Value 18,160(a) 19,673
Pearson Chi-Square Likelihood Ratio Linear-by-Linear Association N of Valid Cases
4 4
Asymp. Sig. (2-sided) ,001 ,001
1
,000
df
13,497 145
a 2 cells (20,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is ,46. Symmetric Measures
Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
Value ,354
Approx. Sig. ,001
,354
,001
N of Valid Cases
145 a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
crisis * provincie2
XXXIII
Crosstab provincie2 1,00 crisis
1 2
Total
Count
Total 1,00
2,00 63
16
79
% within provincie2
50,8%
76,2%
54,5%
Count % within provincie2 Count
61 49,2% 124 100,0%
5 23,8% 21 100,0%
66 45,5% 145 100,0%
% within provincie2
Chi-Square Tests
1
Asymp. Sig. (2-sided) ,031
3,699
1
,054
4,925
1
,026
Value 4,666(b)
Pearson Chi-Square Continuity Correction(a) Likelihood Ratio
df
Fisher's Exact Test
Exact Sig. (2-sided)
Exact Sig. (1-sided)
,035
Linear-by-Linear Association
4,634
N of Valid Cases
145
1
,025
,031
a Computed only for a 2x2 table b 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 9,56. Symmetric Measures
Nominal by Nominal
Phi Cramer's V
Value -,179
Approx. Sig. ,031
,179
,031
N of Valid Cases 145 a Not assuming the null hypothesis. b Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
XXXIV