Pēteris Vasks
Jurriaan Andriessen Nils Lindberg Kári Bæk Samuel Barber
uit: Three poems by Czesław Miłosz — Window Sonnet nr. 43 Shall I compare thee to a summer’s day
Charles Villiers Stanford Orlando Gibbons Steven Kamperman - altklarinet Pelle Gudmundsen-Holmgreen Steven Kamperman - altklarinet Pelle Gudmundsen-Holmgreen Frank Havrøy
Sven Hagvil
— Met dit programma neemt Ulrikke Reed Findenegg na bijna veertien jaar afscheid als dirigent van Decamerone. Tijd om stil te staan bij sleutelmomenten in een mensenleven: geboorte en sterven, trouw en afscheid, feest en afzondering !
Arise, my love, my fair one Reincarnations — 1 Mary Hynes — 2 Anthony O Daly — 3 The Coolin
Pauze
Orlando Gibbons
Geacht publiek !
What is our life? Quick! we have but a second The silver swan uit: Duologen: nr. 1 6 enkle Danske sanger: no 1 - 3 uit: Duologen: nr. 2 6 enkle Danske sanger: no 4 - 6 uit: 4 Folketoner — Bie, bie lite bån uit: Symphony of solitarities — Solitude
We beginnen met het ingetogen gedicht ‘Window’ op de klanken van Pēteris Vasks. Oude muziek ontbreekt niet: twee werken van Orlando Gibbons vanavond, die met ‘What is a life?’ zo’n prachtig werk heeft gemaakt dat je bijna vergeet hoe cynisch de tekst ervan is. In de drie ‘Reïncarnations’ van Samuel Barber hoort u achtereenvolgens een onstuimige liefdesverklaring, een langzaam naderende grafstoet die uitmondt in een ijzingwekkende aanklacht en een wondermooie pastorale. Dan zijn er nog de zes bijna raadselachtige liedjes van de Deen Pelle Gudmundsen-Holmgreen die elk een heel krachtig beeld neerzetten met minimale middelen. Natuurlijk moet ook de liefde worden bezongen: die is in goede handen bij William Shakespeare op heel verschillende muziek van Louis Andriessen, Nils Lindberg en Kári Bæk. Twee werken van vanavond worden begeleid door een klarinet. We vinden het geweldig dat Steven Kamperman dit bijzondere concert voor ons markeert met zijn gepassioneerde spel. Steven werkt graag in crossover verbanden. Vanavond een nieuwe vorm daarvan… Kortom: prikkelende teksten en een uitgesproken muzikale taal in een bijzonder samenspel. Dit is precies het terrein waarop Ulrikke zich graag begeeft en wat ze ons al die jaren heeft voorgeschoteld, waarbij ze haar bevlogenheid over deze muziek bovendien altijd heel goed weet over te brengen. Het was een feest om met elkaar muziek te maken. En nog één keer laten we samen graag horen waar we zo enthousiast van worden.
We wensen u veel luisterplezier toe !
Ulrikke Reed Findenegg — Ulrikke, afkomstig uit Noorwegen, is als dirigent en artistiek leider verbonden aan diverse koren en ensembles in Nederland. Regelmatig is ze gevraagd voor verschillende projectkoren. Ulrikke’s eigen initiatief Nordlys, een projectvrouwenkoor, werd in 2011 opgericht om aandacht te geven aan bijzondere hedendaagse muziek uit Noord- en Oost-Europa. Ook heeft ze muzikale leiding gegeven aan het ad hoc project van Ymkje de Boer: ‘FiloMuze’ - koorliederen als filosofisch medium. In het voorjaar van 2015 stond het Utrechts Vocaal Ensemble Coqu onder haar leiding. In januari 2014 leverde zij met leden van het kamerkoor Decamerone een muzikale bijdrage aan de dansvoorstelling ‘Addio al Fine’ van Ickamsterdam. In het programma ‘Have you seen the white lily grow?’, ook met kamerkoor Decamerone, werden drie liederen van de Nederlandse componist Rokus de Groot voor het eerst uitgevoerd. In 2014 voerde ze met kamerkoor Sjanton ‘Ein Deutsches Requiem’ van Johannes Brahms uit. Ulrikke is aangesteld als docent en consulent voor diverse amateurkunstorganisaties, onder andere de opleiding voor amateurdirigenten aan het Centrum Amateurkunst Flevoland (2014). Ulrikke studeerde aan de Universiteit van Bergen in haar geboorteland Noorwegen, waar ze haar loopbaan als dirigente startte. Aanvankelijk was ze zanger in het vocaal ensemble Voci Nobili, onder de bevlogen leiding van Maria Gamborg Helbekkmo, later was zij dirigent van het daaraan gelieerde aspirantenkoor. Ze vervolgde haar studie in Hongarije waar zij muziekpedagogiek, zang en directie studeerde aan het Muziekpedagogisch Instituut Zoltán Kodály. In 2002 behaalde ze het diploma Koordirectie aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht bij Krijn Koetsveld, Rob Vermeulen en Jurjen Hempel. Zang- en
interpretatielessen kreeg Ulrikke van Harald Bjørkøy (no), János Klézli, Roland Hajdu (hu), Meinard Kraak, Pierre Mak (nl) en Dr. Geert Berghs (nl, heden). Ondertussen volgde zij masterclasses directie bij haar voormalige Hongaarse leraar Péter Erdei. In 2012 kreeg ze met Kamerkoor Decamerone coaching van Stephen Connolly. In de zomer van 2014 was ze actief deelnemer tijdens de Internationale Kurt Thomas Cursus o.l.v de Letse maestro Kaspar Putniņš. Foto: Maurice Lammerts van Bueren
Steven Kamperman — Klarinettist en componist Steven Kamperman werd in 1998 met zijn eigen groep 1 Step 7 Seas verkozen om de eerste vip-toernee langs de belangrijkste Nederlandse jazzpodia te doen. Met deze groep was Kamperman vervolgens in 2000 te horen op het North Sea Jazz Festival. In 2002 richtte Kamperman samen met de Turkse zanger en multiinstrumentalist Behsat Üvez het wereldmuziekcrossover-ensemble Baraná op. Dit ensemble was tot het overlijden van Üvez in 2013 in wisselende samenstellingen te horen in een reeks nationaal en internationaal succesvolle projecten, waarbij de samenwerking met draailierinnovator Valentin Clastrier en de Turkse popzangeres Ceylan Ertem diverse vijfsterrenrecensies behaalden, met optredens van Mexico tot Siberië.
Na het overlijden van zijn compaan Behsat Üvez richtte Steven Kamperman in 2013 zijn eigen trio op, met zangeres Sanem Kalfa en gitarist/violist George Dumitriu. De debuut-cd van deze groep werd goed ontvangen in de vaderlandse pers. Daarnaast treedt hij regelmatig op met de Franse draailiermeester Valentin Clastrier en met hot (‘Het Orgel Trio’). Steven Kamperman is als componist ook actief voor andere ensembles. In 2014 en 2015 schreef hij onder andere strijktrio's voor het Rosinante en het Prisma Trio, en de familie-opera ‘Roodhapje’ voor Holland Opera. Hij was te horen op festivals in Rusland, Egypte, Syrië, Libanon, Jordanië, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Mexico, Mozambique, Bulgarije, Marokko en Groot-Britannië.
Kamerkoor Decamerone — Decamerone is een Utrechts kamerkoor dat a capella-muziek zingt. Het repertoire loopt uiteen van oude muziek tot muziek uit de negentiende en twintigste eeuw. In 1988 werd het koor opgericht als octet, maar groeide al snel uit naar tien zangers. Uit die tijd stamt de naam Decamerone, een verwijzing naar de raamvertelling Decamerone ('boek der tien dagen') van de Italiaanse schrijver Giovanni Boccaccio. Inmiddels is het kamerkoor gegroeid naar een negentienkoppige bezetting. Vanaf 2003 heeft Ulrikke Reed Findenegg de artistieke leiding van het koor.
Sopranen
Tenoren
— Annette Verbeek Ellen Janssen Majorie de Been Tietske Werts Wies Hontelez
— Jan Piebe Tjepkema Jos Muskens Krijn de Graaff Rein Kraakman
Alten
Bassen
— Caco Verhees (gastzanger) Gabriëlle de Moor Karin Oxfoort Kristine Kavelaars Petra van Zessen Simone Nijboer
— Fedde Bloemhof Peter Scholtens Thies de Waard Vincent Lorijn
Componisten Jurriaan Andriessen (1925-1996) — Jurriaan Andriessen was een van de zonen van Hendrik Andriessen, stamvader van een bekende Nederlandse artistieke familie. Aan het Utrechts Conservatorium studeerde hij compositie bij zijn vader en orkestdirectie bij Willem van Otterloo. Na zijn eindexamen in 1947 zette hij zijn studies voort in Parijs. Andriessen toonde zich een zeer veelzijdig componist die ook optrad als dirigent (meestal van eigen werken) en als televisieregisseur van concertuitvoeringen en balletten. De tekst van ‘Sonnet 43’ is afkomstig uit de bundel met 154 sonnetten van William Shakespeare uit 1609. Kári Bæk (1950) — Kári Bæk is werkzaam als muzikant, dirigent en componist op de Faeröer Eilanden. Hij begon op latere leeftijd met componeren, aanvankelijk vanuit zijn interesse als koordirigent. Later componeerde hij ook instrumentale werken. De tekst van ‘Arise my love’ is afkomstig uit het Bijbelse Hooglied.
Samuel Barber (1910-1981) — Samuel Barber studeerde van zijn veertiende tot tweeëntwintigste jaar compositie, orkestdirectie, piano en zang in Philadelphia, Pennsylvania, de staat waar hij geboren werd. In de jaren 30 studeerde hij zang in Wenen. Hij schreef verder voor orkest en koor, enkele opera’s en enkele balletten. In ‘Reincarnations’ zet hij drie gedichten van James Stephens op muziek. Die gedichten zelf zijn bewerkingen van gedichten van de vroeg 19e-eeuwse Ierse dichter Anthony Raftery. ‘Mary Hynes’ beschrijft de liefde van de dichter voor de gelijknamige vrouw, die hem uitnodigt
naar haar landgoed Ballylea. In ‘Anthony O Daly’ wordt de dood betreurd van deze leider van een verzetsgroep van kleine pachtboeren in Ierland, die in 1820 op beschuldiging van moord werd geëxecuteerd.
Orlando Gibbons (1583-1625) — Orlando Gibbons was componist en organist gedurende de gouden eeuw van de Engelse muziek. Hij wordt wel gezien als de opvolger van William Byrd. Als componist behoorde hij tot de Virginalisten, een groep Engelse componisten uit de zestiende en zeventiende eeuw die muziek schreef voor het virginaal, een voorloper van het klavecimbel. Hij schreef ook veel madrigalen en kerkmuziek. In 1612 publiceerde hij zijn ‘First set of madrigals and motets’, waaruit ‘The silver swan’ afkomstig is. In ‘What is our life?’ zet Gibbons een gedicht van zijn land- en tijdgenoot Sir Walter Raleigh op muziek, waarin de dichter met een zekere ironie of geringschatting naar het leven kijkt.
Pelle Gudmundsen-Holmgreen (1932) — Pelle Gudmundsen-Holmgreen studeerde viool en compositie in Kopenhagen. Aanvankelijk zocht hij het in de stijl van Bartók en Stravinsky, later het serialisme, een variant op de twaalftoonstechniek. In de jaren ’70 introduceerde hij een eigen stijl: de nieuwe simpelheid (Den ny enkelhed). Die wordt beschreven als niet zozeer minimalistisch als wel laconiek, soms wat absurd of zelfs provocatief, met invloeden uit de jazz, pop-art, barok, volksmuziek uit Zuid-Europa en van de Pygmeeën, als ook geluiden en lawaai uit het dagelijks leven. Ook de liederen die vanavond ten gehore worden gebracht noemt de componist ‘simpele liederen’. De teksten, van een viertal 20e-eeuwse Deense dichters, zijn mild en liefdevol beschouwend, de toonzetting eenvoudig en harmonisch.
Sven Hagvil (1953)
Charles Villiers Stanford (1852-1924)
— Sven Hagvil is een Zweedse componist, die in 1976 afstudeerde als maatschappelijk werker en vervolgens lessen volgde aan de Koninklijke Muziekhogeschool in Stockholm. Sinds 1979 doceert hij compositie, arrangement en piano aan de Hogeschool van Lunnevad. ‘Solitude’ is het derde deel uit ‘Symphony of Solitarities’ uit 2006. Hagvil beschouwt dit zelf als zijn meest omvattende werk. Het is een uitdrukking van de innerlijke reis die hij in zijn composities wil maken. Tekst is daarbij belangrijk volgens de componist, maar ook kwetsbaar; woorden kunnen tekortschieten in hun betekenis. De muziek kan daar verder gaan waar woorden niet genoeg zijn.
— Charles Villiers Stanford, geboren en opgegroeid in Dublin, werd op grond van zijn muzikaal talent toegelaten tot Cambridge University. Nog voor zijn kandidaatsexamen werd hij hier benoemd tot organist van Trinity College. Later studeerde hij compositie in Leipzig en Berlijn. Hij schreef onder andere symfonieën, opera's, kamermuziek, piano- en orgelwerken, en meer dan dertig grote koorwerken. Als componist heeft hij ook invloed gehad op zijn leerlingen, zoals Ralph Vaughan Williams en Gustav Holst. ‘Quick! we have but a second’, is een snel en vrolijk drinklied van de Ierse dichter Thomas Moore.
Frank Havrøy (1969) — Frank Havrøy is docent aan de Noorse Muziekhogeschool te Oslo en zingt als tenor/bariton in het vocaal sextet Nordic Voices. Hij heeft diverse composities op zijn naam staan voor gemengd koor, veelal religieuze. Uit ‘4 Folketoner’, een viertal meerstemmige arrangementen van volkliedjes uit verschillende Noorse regio’s, zingen we ‘Bie, bie, lite bån’, een liedje voor het slapengaan. Nils Lindberg (1933) — Nils Lindberg volgde een opleiding klassieke compositie aan de Koninklijke Muziekhogeschool in Stockholm. Hij werkt als componist, arrangeur en pianist. Hij nam veel platen op als jazzpianist met musici als Duke Ellington en Karin Krog. In zijn composities combineert hij elementen uit de klassieke muziek, de jazz en de Zweedse volksmuziek. ‘Shall I compare thee to a summersday’ is de tekst van het Sonnet 18 uit de sonnettenbundel van William Shakespeare uit 1609.
Pēteris Vasks (1946) — Pēteris Vasks is een Letse componist die zich eerst bekwaamde als contrabassist aan de muziekacademies van Riga en van Litouwen. Vanaf de jaren 90 brak hij door met zijn composities. Zijn werken worden transparant en communicatief genoemd. Lyrische passages worden afgewisseld met opwindende dissonanten, dan wel onderbroken door zwaarmoedige delen in marstempo. Zijn latere werken zijn doorspekt met Letse folklore en thema’s rondom de lange onafhankelijkheidsstrijd van het Letse volk. Veel van zijn werk zoekt in de natuur naar metaforen voor het leven, zoals ook het geval is in ‘Window’ dat vanavond op het programma staat.
Pēteris Vasks —
uit: Three Poems by Czesław Miłosz (1995)
Window I looked out the window at dawn and saw a young apple tree translucent in brightness.
Ik keek door het raam bij het ochtendgloren en zag een jonge appelboom, doorschijnend van helderheid.
And when I looked out at dawn once again, an apple tree laden with fruit stood there.
En toen ik bij het ochtendgloren opnieuw naar buiten keek stond daar een met vruchten beladen appelboom.
Many years had probably gone by but I remember nothing of what happened in my sleep. —
Vele jaren waren waarschijnlijk verstreken maar ik herinner me niets van wat er is gebeurd in mijn slaap.
Czesław Miłosz
Jurriaan Andriessen —
Sonnet nr. 43 (1990) When most I wink, then do mine eyes best see, For all the day they view things unrespected;
Wanneer mijn ogen dichtvallen, zien zij het best, want heel de dag zien zij onbelangrijke dingen.
But when I sleep, in dreams they look on thee,
Maar wanneer ik slaap, zien zij in mijn dromen u,
And darkly bright are bright in dark directed.
en dringen, als clair obscur, helder in het duister binnen.
Then thou, whose shadow shadows doth make bright, How would thy shadow’s form form happy show To the clear day with thy much clearer light, When to unseeing eyes thy shade shines so!
Want gij, wiens schaduw schaduwen verlicht, hoe zou de gestalte van uw schaduw verschijnen aan klaarlichte dag met uw veel stralender licht, als voor niet-ziende ogen uw schaduw al zo schijnt!
How would, I say, mine eyes be blessed made By looking on thee in the living day, When in dead night thy fair imperfect shade Through heavy sleep on sightless eyes doth stay !
Ik zeg: hoe gezegend zouden mijn ogen zijn als zij u zouden zien gedurende de levende dag, als zelfs in de dode nacht uw fraaie, onvolmaakte schaduw Door diepe slaap heen op gesloten ogen rust!
All days are nights to see till I see thee, And nights bright days when dreams do show thee me. —
Alle dagen zijn nachten totdat ik u zie, En nachten heldere dagen wanneer dromen mij u laten zien.
William Shakespeare
Nils Lindberg —
Shall I compare thee to a summer’s day (1990) Shall I compare thee to a summer’s day? Thou art more lovely and more temperate. Rough winds do shake the darling buds of May, And summer’s lease hath all too short a date.
Zal ik u vergelijken met een zomerdag? Veel lieflijker, en veel kalmer zijt gij. Ruwe winden schudden de lieftallige knoppen in mei, En de pause van de zomer duurt veel te kort.
Sometime too hot the eye of heaven shines, And often is his gold complexion dimmed; And every fair from fair sometime declines, By chance, or nature’s changing course, untrimm’d.
Soms schijnt het hemeloog te fel, En dikwijls wordt haar gouden glans versluierd; Al wat mooi is vervaagt zo met de tijd, Door toeval of ’t beloop van de natuur ontsierd.
But thy eternal summer shall not fade, Nor lose possession of that fair thou owe’st, Nor shall Death brag thou wand’rest in his shade, When in eternal lines to Time thou grow’st.
Maar uw eeuwige zomer zal niet vergaan, Noch verliezen de schoonheid die u behoort; Noch zal de dood snoeven dat u in zijn schaduw dwaalt, wanneer in eeuwige verzen u tot in het oneindige groeit.
So long as men can breathe, or eyes can see, So long lives this, and this gives life to thee. —
Zo lang als mensen kunnen ademen, of ogen kunnen zien, Zo lang leeft dit, en dit geeft aan u het leven.
William Shakespeare
Kári Bæk —
Arise, my love, my fair one (2002) Arise, my love, my fair one, and come away; for lo, the winter is past, the rain is over and gone. The flowers appear upon the earth,
Sta op, mijn geliefde, mijn schone, en kom mee; want zie, de winter is voorbij, de regen is over en weggegaan. De bloemen verschijnen op de aarde.
the time of singing has come, and the voice of the turtledove is heard in our land.
De tijd van het zingen is aangebroken, En de stem van de tortelduif is te horen in ons land.
The fig tree puts forth its figs, and the vines are in blossom; they give forth fragrance. Arise my love, my fair one, and come away. —
De vijgenboom toont zijn vijgen, en de wijnstokken staan in bloei; zij brengen heerlijke geuren voort. Sta op, mijn geliefde, mijn schone, en kom mee.
Hooglied 2 : 10 - 13
Samuel Barber —
Reincarnations (1940) 1 Mary Hynes She is the sky of the sun! She is the dart of love! She is the love of my heart! She is a rune, She is above the women of the race of Eve, As the sun is above the moon! Lovely and airy the view from the hill That looks down on Ballylea! But no good sight is good until By great good luck you see The blossom of branches walking towards you, airily. —
Zij is de boog van de zon! Zij is de pijl van de liefde! Zij is de liefde van mijn hart! Zij is een toverspreuk, Zij staat boven de vrouwen van het ras van Eva, Zoals de zon staat boven de maan! Lieflijk en luchtig is het uitzicht vanaf de heuvel die neerziet over Ballylea! Maar geen goed uitzicht is goed totdat je het grote geluk hebt de bloesem van takken te zien die in jouw richting wandelt, luchtig.
James Stephens
2 Anthony O Daly Anthony, Since your limbs were laid out The stars do not shine! The fish leap not out in the waves!
Anthony, Sinds jouw gebeente werd afgelegd schijnen de sterren niet meer! De vissen springen niet op uit de golven!
On our meadows the dew does not fall in the morn, For O Daly is dead!
Op onze weiden valt in de morgen de dauw niet meer, want O Daly is dood!
Anthony, Not a flow´r can be born! Not a word can be said! Not a tree have a leaf! On our meadows the dew does not fall in the morn, For O Daly is dead.
Anthony, Geen bloem kan ontluiken! Geen woord kan worden gesproken! Geen boom een blad krijgen! Op onze weiden valt in de morgen de dauw niet meer, want O Daly is dood!
Ah, Antony After you there is nothing to do! There is nothing but grief! —
Ach, Anthony Na jou valt er niets meer te doen! Er rest niets dan verdriet!
James Stephens
3 The Coolin Come with me under my coat, And we will drink our fill Of the milk of the white goat, Or wine, if it be thy will.
Kom met mij, onder mijn jas, en wij zullen ons vol drinken met de melk van de witte geit, of wijn, als je dat wilt.
And we will talk, until Talk is a trouble, too, Out on the side of the hill; And nothing is left to do, But an eye to look into an eye; And a hand in a hand to slip; And a sigh to answer a sigh;
En we zullen praten, totdat ook het praten teveel wordt, buiten op de flank van de heuvel; en er niets anders gedaan kan worden, dan dat een oog in een oog kijkt; en een hand in een hand glijdt; en een zucht een zucht beantwoordt
And a lip to find out a lip! What if the night be black! And the air on the mountain chill! Where the goat lies down in her track, And all but the fern is still! Stay with me, under my coat And we will drink our fill Of the milk of the white goat, Out on the side of the hill! —
en een lip op zoek gaat naar een lip! Wat geeft het dat de nacht zwart is! En de lucht op de berg koud! Waar de geit neerligt op haar pad, En alles, behalve de varens, stil is! Blijf bij mij, onder mijn jas, en wij zullen ons vol drinken met de melk van de witte geit, buiten op de flank van de heuvel!
Onze graven die ons verbergen voor de zoekende zon zijn de gesloten gordijnen wanneer het toneelstuk over is. Zo marcheren wij, spelend, naar onze laatste rust. Slechts sterven doen we in ernst, dat is geen scherts.
Sir Walter Raleigh
Charles Villiers Stanford
James Stephens Pauze
Orlando Gibbons —
What is our life? (1618) What is our life? A play of passion. Our mirth the music of division. Our mothers’ wombs the tiring-houses be, where we are dressed for this short comedy. Heaven the judicious sharp spectator is, that sits and marks still who doth act amiss.
Our graves that hide us from the searching sun are like drawn curtains when the play is done. Thus march we, playing, to our latest rest. Only we die in earnest, that’s no jest. —
Wat is ons leven? Een spel van lusten. Ons plezier de muziek van de verstrooiing. Onze moeders’ baarmoeders zijn de coulissen waar wij worden gekleed voor deze korte komedie. De Hemel is de scherp oordelende toeschouwer, die in stilte zit en noteert wie verkeerd acteert.
—
Quick! we have but a second Quick! we have but a second, Fill round the cup, while you may; For Time, the churl, hath beckon’d, And we must away, away!
Snel, we hebben maar even, vul de glazen nu het nog kan want tijd, de lomperik, lonkt al en we moeten weg, weg!
Grasp the pleasure that’s flying, For oh! not Orpheus’ strain Could keep sweet hours from dying Or charm them to life again.
Grijp het plezier, het vliegt voorbij want oh, zelfs Orpheus’ melodie kan zoete uren niet weerhouden te sterven, of ze weer tot leven wekken.
Then quick! we have but a second, Fill round the cup while you may; For Time, the churl, hath beckon’d, And we must away, away!
Snel dan, we hebben maar even, vul de glazen nu het nog kan want tijd, de lomperik, lonkt al en we moeten weg, weg!
See the glass, how it flushes, Like some young Hebe’s lip, And half meets thine, and blushes That thou shouldst delay to sip.
Zie het glas, hoe het kleurt, als de lippen van een jonge Hebe, en half de jouwe raakt, en bloost opdat je nog even wacht met drinken.
O Death, come close mine eyes! More geese than swans now live, more fools than wise.” —
Shame, oh shame unto thee, If ever thou see’st that day When a cup or a lip shall woo thee, And turn untouch’d away!
Schaam je, oh schaam je diep als je ooit de dag beleeft dat een glas of een lip je het hof maakt en onaangeraakt zich weer afwendt . Snel dan, we hebben maar even, vul de glazen nu het nog kan want tijd, de lomperik, lonkt al en we moeten weg, weg!
Then quick! we have but a second, Fill round the cup while you may; For Time, the churl, hath beckon’d, And we must away, away! —
Thomas Moore
Orlando Gibbons —
uit: The First Set of Madrigals and Motets of Five Parts (1612)
The silver swan The silver swan, who, living, had no note, when Death approached, unlocked her silent throat. Leaning her breast upon the reedy shore, thus sang her first and last, and sang no more: “Farewell, all joys!
De zilveren zwaan die, bij leven, geen noot voortbracht, ontsloot, toen de Dood naderde, haar stille keel. Haar borst vleiend tegen de rietkraag langs de oever, zo zong zij haar eerste en laatste, en zong daarna niet meer: “Vaarwel, alle vreugden!
Oh Dood, kom mijn ogen sluiten! Meer ganzen dan zwanen leven nu, meer dwazen dan wijzen.”
Sir Christopher Hatton
Pelle Gudmundsen-Holmgreen —
6 Enkle Danske Sange for blandet kor (2002) 1 Forårsnat
Voorjaarsnacht
Nu sænker Gud sit ansigt over jorden, det store hjerte banker ganske stille, og se hans pande mod hvis hvælv du hviler er kølig som en forårsnat i Norden. Og skærmende han lægger hånden over den gode jord, han skabte i sin glæde. Han græder over vågne kolde sjæle, og kysser dyrene og børn, der sover. O lyt, en kølig forårsnat i Norden. Guds milde røst, er vindens sagte susen, og evighed er lagt i blomsterånde, nu sænker Gud sit ansigt over jorden. —
Nu laat God zijn gezicht dalen over de aarde, het grote hart klopt heel zachtjes, en zie, zijn voorhoofd tegen wiens welvingen je rust is koel als een voorjaarsnacht in het Noorden. En beschermend legt hij zijn hand over de goede aarde, die hij met vreugde schiep. Hij huilt om de wakkere, koude zielen, en kust de dieren en kinderen die slapen. O luister, een koele voorjaarsnacht in het Noorden. Gods zachte stem is het zachte suizen van de wind, en eeuwigheid ligt in de bloemengeur, nu God zijn gezicht laat dalen over de aarde.
Tove Ditlevsen
2 Sovende pige
Slapend meisje
3 Min nye kjole
Mijn nieuwe jurk
Hvad nytter det jeg knæler og græder med min kind mod din nu er du søvnens pige og ikke mere min.
Wat helpt het dat ik kniel en huil met mijn wang tegen de jouwe nu je niet meer de mijne bent, maar het meisje van de slaap.
Hvad hjælper det jeg stryger dit lange og dit lyse hår. Hvad ved jeg om de tanker, der bag din pande går. Måske vil onde drømme slå noget fint og smukt ihjel og trække slim igennem din værgeløse sjæl.
Wat helpt het dat ik je lange, blonde haar streel. Wat weet ik van al die gedachten achter je voorhoofd. Misschien slaan slechte dromen iets moois en kostbaars dood en trekken slijm door je weerloze ziel.
Når kedsomheden plager mig og dagene bli’r alt for grå, så smider jeg det gamle kluns og ta’r min nye kjole på. Den hang en dag i en butik, jeg gik derind og købte den, nu bor den i mit klædeskab og er min allerbedste ven. Min nye kjole er så sød, frimodig og lidt let på tå, men den er god at krybe i, når dagene bli’r alt for grå. —
Wanneer ik mij verveel en de dagen al te grijs zijn, gooi ik de oude spullen weg en trek mijn nieuwe jurk aan. Hij hing op een dag in een winkel, ik ging naar binnen en kocht hem, nu woont hij in mijn kast en is mijn allerbeste vriend.
Måske har natten båret dig tusind mile bort fra mig, men jeg er helt alene og længes efter dig. Du sover blid og barnlig og skælver lidt i søvnens favn. Jeg bøjer mig imod dig og kalder dig ved navn.
Misschien heeft de nacht je duizend mijl van mij weggevoerd, maar ik ben helemaal alleen en verlang naar jou. Jij slaapt zacht en kinderlijk en beeft lichtjes in de omhelzing van de slaap. Ik leun tegen je aan en fluister je naam.
Og mørkets skygger svinder, min mund er hed og søger din. Du strækker dig og smiler og du er atter min. —
En de schaduwen van de duisternis verdwijnen, mijn mond is heet en zoekt de jouwe. Je rekt je uit, glimlacht, en bent weer van mij.
Tove Ditlevsen
Mijn nieuwe jurk is zo lief, uitgesproken en een beetje licht op zijn voet, maar hij is goed om in te kruipen als de dagen al te grijs zijn.
Tove Ditlevsen
4 Barn rødkindet
Kind met rode wangen
barn rødkindet – mor stærk barn hjælpeløs – mor omsorgsfuld barn dunet – mor lykkelig barn uskyldig – mor kærlig barn lille – mor ung barn spæd – mor mild barn rent – mor øm barn duftende – mor god —
kind met rode wangen – moeder sterk kind hulpeloos – moeder zorgzaam kind donzig – moeder blij kind onschuldig – moeder liefdevol kind klein – moeder jong kind tenger – moeder mild kind schoon – moeder teer kind geurend – moeder goed
Charlotte Strandgaard
5 Digt med ikke
Gedicht met geen
6 Det på billeder
Op foto’s
den der fanger fuglen fanger ikke fuglens flugt den der maler rosen maler ikke rosens duft den der skriver digtet maler ikke rosens duft den der skriver digtet fanger ikke fuglens flugt den der læser digtet læser ikke rosens duft den der læser digtet fanger ikke fuglens flugt den der ikke kender rosens duft kan ikke den der ikke fanger fuglens flugt kan ikke den der kender fuglens flugt kan male den der kender fuglens flugt kan skrive den der kender fuglens flugt kan læse den der kender fuglens flugt forstår at fuglens flugt kan fanges i et digt den der kender fuglens flugt forstår at digtet lyder: den der fanger fuglen fanger ikke fuglens flugt. —
wie een vogel vangt, vangt geen vogelvlucht wie een roos schildert, schildert geen rozengeur wie een gedicht schrijft, schildert geen rozengeur wie een gedicht schrijft, vangt geen vogelvlucht wie een gedicht leest, leest geen rozengeur wie een gedicht leest, vangt geen vogelvlucht wie geen rozengeur kent, kan niet wie geen vogelvlucht vangt, kan niet wie de vogelvlucht kent, kan schilderen wie de vogelvlucht kent, kan schrijven wie de vogelvlucht kent, kan lezen wie de vogelvlucht kent, begrijpt dat een vogelvlucht gevangen kan worden in een gedicht wie de vogelvlucht kent, begrijpt dat het gedicht luidt: wie een vogel vangt, vangt geen vogelvlucht
Pluds’lig er der en støj af gamle flasker pluds’lig hænger nogle ord stik i luften pluds’lig er der en råben i tapetet pluds’lig græder de i radioavisen pluds’lig er far en der kommer om lørdagen pluds’lig er lillebror én på besøg pluds’lig begynder mors ansigt at vokse pluds’lig er det ikke jul pluds’lig er der ingen hjemme pluds’lig skal hun bo hos sin mormor pluds’lig er familien noget på bil’der. —
Plotseling is er het geluid van oude flessen Plotseling bevriezen enkele woorden in de lucht Plotseling is er een scheur in het behang Plotseling huilen ze op de radio Plotseling is vader iemand die er alleen op zaterdag is Plotseling is het broertje iemand op bezoek Plotseling begint moeders gezicht te groeien Plotseling is er geen Kerstmis Plotseling is er niemand thuis Plotseling moet ze naar haar oma Plotseling is het gezin iets op foto’s.
Vagn Steen
Jess Ørnsbo
Frank Havrøy —
uit: 4 Folketoner (2004)
Bie, bie lite bån Bie, bie lite bån, gryta heng pi jarnet. Koke fullt tå rømmegrøt åt det vetle barnet. Rømsoll, bjørkoll. No skal barnet legg seg te å sova —
Suja, suja, kindje klein, de pot hangt in het ijzer. ’t Kookt gevuld met suikerpap voor het kleine kind. Suikerpudding, berkenpudding. Nu zal het kindje zich te slapen leggen.
the threat of losing yourself contrasts with the possibility of finding.
het gevaar jezelf te verliezen contrasteert met de mogelijkheid om te vinden.
The treasure is there, deep inside everyone, inside of you – you just have to take the time to search for it.
De schat is er, diep van binnen bij iedereen, binnen in jou – je hoeft alleen maar de tijd te nemen om ernaar te zoeken.
You don’t have to leave the home. Stay at your table and listen. Don’t even listen, just wait. Don’t even wait, be absolutely quiet – and alone.
Je hoeft je huis niet te verlaten. Blijf aan je tafel, en luister. Luister zelfs niet, wacht alleen. Wacht zelfs niet, wees helemaal stil – en alleen.
As the poet wrote a long time ago: “When from our better selves we have too long been parted by the hurrying world, and droop, sick of its business, of its pleasures tired, How gracious, how benign, is Solitude.” * — * citaat uit ‘The Prelude’
Zoals de dichter lang geleden schreef: “Wanneer we, door de zich haastende wereld, te lang gescheiden zijn geweest van ons betere zelf, en kwijnen, ziek van zijn zaken, moe van zijn plezier, Hoe genadig, hoe weldadig, is alleen-zijn.”
Volksliedje uit Telemark
Sven Hagvil —
uit: Symphony of Solitarities (2006)
Solitude Solitude is a rare herb of man’s cultivation. When I see it I want to cup my hands around it and shelter it. Somebody, any time, could trample on it.
Alleen-zijn is een zeldzaam kruid door mensen geteelt. Als ik het zie, wil ik mijn handen erom heen doen, en het beschermen. Elk moment zou iemand het kunnen vertrappen.
Being alone has many aspects; a face of the desert as well as the oasis, one of despair as well as hope,
Alleen zijn heeft veel aspecten; het gezicht van de woestijn zowel als van de oase, één van wanhoop zowel als van hoop,
van William Wordsworth
Slotnoten — Wilt u meer weten over Kamerkoor Decamerone? Op www.decamerone.info vindt u informatie over onder meer repertoire en concerten. We hebben ook een facebookpagina: fb.com/decamerone.utrecht. Indien u per mail een aankondiging van ons volgende concert wilt ontvangen, dan kunt u dit doorgeven via
[email protected]. Decamerone heeft een vacature voor een hoge sopraan en een lage bas. Heeft u interesse? Neem dan contact op met Vincent Lorijn: 030-2340203. Teksten en redactie: Jan Piebe Tjepkema, Ulrikke Reed Findenegg, Fedde Bloemhof, Wies Hontelez en Ellen Janssen Grafisch ontwerp flyer en boekje Thies de Waard
Dit concert werd mede mogelijk gemaakt door het Prins Bernhard Cultuurfonds