(Teekeningen W. de Mooy; ideeën ontleend- aan „Koralle", „Berl. Hl.", e.a.)
Het weekblad „Cinema & Theater" verschijnt des Vrijdags. — Wnd. Hoofdredacteur: Joh. T. Hulsekamp, Amsterdam. — Redacteur: L. J. Capit, Amsterdam. — Verantwoordelijk voor de advertenties: R. M. A. Ausems, Utrecht. — Uitgave der N.V. Nederlandsche Uitgeverij „Opbouw", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. (P1083). — Druk der N.V. Drukkerij Elsevier, v. Ostade-~ > straat 233, Amsterdam-Z. (K199). Telefoon: Directie 98145, Administratie 21511, RedacUe 21424, Amsterdam. — Poatglrorekening no. 78676. — Advertentietarieven op aanvrage verkrijgbaar bij de administratie. — Prijs der losse nummers 15 cents. Abonnementsprijs franco per post ƒ 6.50 per jaar, ƒ 3.25 per half Jaar, ƒ 1.621 per kwartaal, bij vooruitbetaling; in plaatsen, waar bezorgers zijn gevestigd, desgewenscht 12i cents per week. Abonnementen worden stilzwijgend telkens voor een kwartaal verlengd. Indien niet twee weken vóór afloop schriftelijk opzegging is ontvangen. (Prijsverhooging toegestaan bij brief van 23 Maart 1942, no. 1017 P.R. van het Rijksbureau voor de Grafische Induètrie.) — Nadruk alleen toegestaan voor korte gedeelten, mits met bronvermelding. — Bij ongevraagde bijdragen sluite men retourporto (zoo mogelijk een geadreseerde en gefrankeerde enveloppe) In. — Alle bijdragen, foto's, teekeningen en redactioneele correspondentie, zonder vermelding van persoonsnamen, te richten aan de Redactie, abonnementsopgaven en andere administratieve correspondentie aan de Administratie van Het Weekblad „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. i P 1083/4
CINEMA &» THEATER — No. 44 — 6 NOVEMBER 1942
BIJ GERHART HAUPTMANN De nestor der Eurofeesche tooneelschrijvers. Gerhart Hauftmann, wordt op 15 November a.s. tachtig jaar. Hij woont thans in Agnetendorf in het Reuzen gebergte, waar hij nog steeds aan de verrijking der hedendaagsche dramatische litteratuur arbeidt. Rechts: een portret van den dichter. — Hieronder: Hauptmann op zijn dagelijksche wandeling in gesprek met een jongen vriend. — Onder links: £en kijkje in zijn werkkamer, waar zoovele kunstwerken tot' stand kwamen en waar een eigen beeldhouwwerk den lessenaar siert, waaraan hij pleegt te dicteeren. — Onder rechts: Voor zijn huis in Agnetendorf. (Foto', ScherllFellinga)
GERHART HAUPTMANN TACHT/G JAARJ Persoonlijkneid van nationale en internationale teteekenis. 15 November 1862 werd de groote Duitsche naturalistische tooneelschrijver, Gerhart Hauptmann, geboren en hij herdacht zijn zeventigsten geboortedag in 1932, toen over Duitschland zware stormen woedden van politieleen en economischen nood. Hij wordt nu tachtig jaar middenin den grootsten en heldhaftigsten strijd dien het Duitsche volk ooit gevoerd heeft, voor •eigen nationale vrijheid en een betere en rechtvaardiger ordening in Europa. Hij had vele vrienden èn vele tegenstanders in den strijd,' toen het Duitsche volk nog in klassen en democratisch-parlementaire partijen verdeeld was. Sinds tieo jaar is dat anders geworden. De dichter, die nooit de spreektrompet van een of andere politieke groepeering geweest is en, toen men hem daarvoor poogde te doen doorgaan, zich daartegen zeer heftig heeft te weer gesteld, deze dichter is alleen geweest wat ieder waarachtig groot en goed dichter moet zijn: met alle vezels van zijn psychisch en geestelijk wezen onverbreekbaar één met zijn volk en zijn land! Daarom zijn bij dezen grootsten levenden dichter van het Duitsche volk thans alle kunstniatige tegenstanders verdwenen en kan hij op 15 November 1942 door alle Duitschers, zonder onderscheid, gehuldigd en geroemd worden. Zij begrijpen en waardeeren hem, zien als een schare dankbare kinderen naar Hauptmann op, als naar een wijzen vader, die nog steeds werkt en streeft en hun een schat van onvergelijkelijk mooien arbeid heeft geschonken. Uitgebreid is zijn werk: bijna veertig tooneelstukken, twintig epische werken en een overvloed van belangrijke redevoeringen wijzen op een intensen levensarbeid, op een onvergankelijk geestelijk en artistiek kapitaal. Een scheppihgstijd ligt achter hem van bijna zestig jaar, waarin wij successievelijk luisterden naar een jongeling, een man en een grijsaard. In vers en proza sprak hij tot ons, uit de verborgen hoeken van het somberste naturalisme en op het rhythme van sprookje en legende; in dartele vroolijkheid en in diep gepeins. Uit den tegenwoordigen tijd kon hij zich in de geschiedenis onderdompelen en daaruit plotseling weer naar voren komen in zijn eigen tijd. Hij is een natuur, die zich met den heelen kosmos verbonden weet en de heele Wereld bemint hij om haar schoonheid en ook om haar gebreken, eenvoudig omdat zij er is en hij niet anders kan. Hij voelt zich mensch en daarom is niets menschelijks hem ooit vreemd geweest; in zijn 3
(nr. 45) - CINEMA &> THEATER
kunst heeft deze zekerheid zich belichaamd, dit begrip van al het menschelijke. Hij is te SaLzbrunn in Silezië op 15 November 1862 geboren. Zijn vader was er hotelhouder. Zijn grootvader, vóór hij van kellner tot pachter en later eigenaar van „Zur Preussischen Krone" werd, was eenvoudig wever. Zijn jongere broer Carl had veel invloed op hem; deze studeerde bij den Darwinist Haeckel en werd overtuigd materialist. Gerhart zou beeldhouwer worden, bekocht de academie te Breslau, maar moest die na twee jaar verlaten, wegens ziekte en/of gebrek aan toewijding. Zijn oudste broer Georg, met een rijke dochter Thienemann gehuwd, stelde hem in staat een reis naar Italië te maken. Na zijn terugkeer huwde hij de derde dochter uit den huize Thienemann, welk huwelijk later ontbonden is. Hauptmann is daarna gehuwd met Margarethe Marschall, een begaafde violiste. Na zijn eerste huwelijk vestigde hij zich te Berlijn, waar hij colleges volgde aan de Universiteit en in aanraking kwam met artisten, schrijvers, geleerden. Hier ontmoette hij o.m. Arno Holz, Joh. Schlaf, Fulda, naturalistische dichters, die op Hauptmann geweldigen invloed hadden. Na veel tasten en zoeken welke richting hij zou uitgaan — heereboer, schrijver of beeldhouwer — voelde hij zich toch het meest tot de letteren aangetrokken. Reeds als leerling van de kunstschool te Breslau, had hij gedichten en drama's van grooten omvang geschreven; in zijn lagere schoolschriften schreef hij al sprookjes, die hij zelf illustreerde. Maar nu zijn richting gekozen was, oefende de omgang met artisten en geleerden en zijn studie te Berlijn zulk een geweldigen vormenden invloed op hem uit, dat hij reeds in 1885 een epos in druk verschijnen liet Promeihidenlos. Twee jaar later verscheen zijn novelle Bahnwärter Thiel, op welke stof hij in 1898 in zijn drama „Fuhrmann Henschel" zou teruggrijpen. ■.: . Zijn dramatisch werk. Onder de theorieën van Holz, onder invloed van Ibsen, Tolstoi, Zola, was Hauptmann naturalist geworden; maar niet een dor naturalisme was het, waarin hij zich uitdrukte, maar een van menschelijkheid doorgloeid, „überflügelt mit isilbernen Flügeln." . In voQle openbaarheid trad hij voor het
eerst als dramaschrijver op in 1889 met Vor Sonnenaufgang, een sociaal drama. In dit werk hadden zoeken en denken van den jongen kunstenaar vorm 'gevonden. Prachtige milieu-schildering: in Silezië de „Protzenbauem", rijk geworden door de ontdekte kolenlagen, en daarnaast de onterfden in sociale ellende. Een sociaal drama en als dramatische vorm en constructie een nieuw geluid, oök door den natuurlijken dialoog in Silezisch dialect, het ontbreken van monologen en aparten, en de vermelding van menigvuldige aanwijzingen voor de regie. Op 20 October 1889 werd de première door de „Freie Bühne" in het LessingTheater te Berlijn gegeven en de zaal leek wel een volksvergadéring: geestdrift, gehuil, gejoel, voor en tegen! De eerste groote veldslag van het Duitsche naturalisme! De kritiek sprak van smeerlapperij en pornografie. Maar wat Hauptmann in Promeihidenlos had verkondigd: „Es muss Natur der Kunst die Wege bahnen", werd bewaarheid: de jeugd had hij met zich! Na Sohnenaujgang komen Das Friedensfest en Einsame Menschen, familiekatastrofen, zooals hij het noemt, stukken van individueelen psychischen nood en ondergang, sterk volgens Ibseniaansch model gebouwd; drama's vol begrip voor de sociale en zielsconflicten van den tijd. Zij hadden groot succes. Die Weber is een der sterkste naturalistische drama's, spelende omstreeks 1840, toen in de dorpen van Silezië de handenarbeid werd verdrongen door de machine en de wevers in nood geraakten. De verhongerende massa is hier de held; tegenover haar de fabrikanten, gesteund door staat en leger; een drama, streng en hard, maar waarvan de ondertoon menschenliefde is. Hauptmann, wij zeiden het reeds, kon ook humoristisch en vroolijk zijn: hij schreef de comedie Kollege Cram-pton, karakterspel van een ontworteld kunstenaar; Der Biber-pelz, met den vroolijken strijd tusschen naïeve geslepenheid van het volk en heerschzuchtlgen eigendunk der overheid; een pendant van Von Kleist's „Zerbrochene Krug". Zijn naturalisme neemt steeds verschil-lende vormen aan: hij schrijft het aangrijpende droomspel van het arme dorpskind, dat in aardsche ellende smacht naar den hemel en den Heiland: Hannele's Himmelfahrt. Onmiddellijk daarop voegt hij er aan toe het sprookjesspel Die Versunkene Glocke?} waarin een melancholische herinnering klinkt aan opgeloopen teleurstellingen en eigen twijfel. In het glasblazerssprookje Und Piff a tanzt schetst hij het kunstenaarsschap, dat marteling en zaligheid tegelijk is; in het sprookje Schluck und Jau zijn het twee 1) Onder den titel „De verdronken klok" zal dit spel worden opgevoerd door het „Noordhollandsch Tooneel" in een nieuwe vertaling, waaraan de Nederlandsche dichter èn tooneelschrijver J. W. van Gittert op het oogrenblik werkt.
arme stakkerds, die zich plotseling rijk wanen. In dien tusschentijd werkt hij aan een groot drama uit den Duitschen Boerenoorlog, in 1525, een tijdperk van volkomen ontreddering van den staat: Florian Geyer, een drama, dat opwekt tot eenheid en aaneensluiting van alle Duitschers en strijdt tegen verdeeldheid: „Der Deutschen Zwietracht mitten in das Herz" luidt de eed, •met den dolkstoot bezegeld, der opstandige boeren. Volledig alles te bespreken of zelfs te noemen, wat uit zijn vruchtbare pen .vloeide, is in dit bestek niet mogelijk. 2) Wij stippen aan de drama's van het Silezische dorp Fuhrmann Henschel en Rose Bernd3), waarbij wij denken aan de creaties van een Louis Bouwmeester, Louis de Vries, Mevr. Mann-Bouwmeester e.a. hier te lande; Der Rote Hahn (vervolg op „Biberpelz"), Der arme Heinrich, Gabriel Schillings Flucht, voor intiem tooneel bestemd; Die Jungfern vom Bischofsberg (zijn „zomernachtsdroom"); Der Bogen des Odysseus, Kaiser Karls Geisel, Griselda, Elga, Ratten (na den oorlog hier gespeeld met Alida Tartaud-Klein als Jette) ; Peter Brauer, tragi-comedie van een talentloos schilder; Der Weisse Heiland, Winter ballade (naar Selma Lagerlöf), Dorothea Angermann, spei van den ondergang; in 1932 Vor Sonnenuntergang, en zijn laatste drama is het onlangs voor het eerst opgevoerde I-phigenie in Del-phi. Tusschen al deze tooneelwerken door schreef hij romans en epische werken van groote beteekenLs, als Der Narr in Christo Emanuel Quint, Atlantis, Der Ketzer von Soana, Till Eulensfiegel, Buch der Leidenschaft, Der D'dmon, enzoovoorts. Ziedaar slechts een greep en een vluchtig overzicht uit een werk, dat schier niet te overzien is. Hoe heeft deze geest gezworven door de eindelooze gebieden van menschelijke materieele en geestelijke bedrijvigheid! „KUNST IN RELIGIE". Vaak miskend, geplaagd en belasterd, bleef hij steeds vertolker van een vrije en zuivere kunst, die hij trouw bleef dienen met al de strijdbare overtuiging, die in hem was: hij ging zijn weg zonder zich van de wijs te laten brengen. Inhoud en vorm kon hij wijzigen, maar toch bleef hij steeds zich zelf, vol liefde en medelijden en menschelijkheid, waar hij ook zijn arbeidsveld mocht'vinden: de
2) Uitvoeriger wordt op elk stuk door den heer F! Primo ingedaan in „Leven en werk van Gerkart Hau-ptmann", dezer dagen verschijnend als Deel III onzer „Theater-reeks". — Redactie. 3) Dit drama werd, in de »ertalinsr van F. Primo, door het ,,NoordhoUandsch Tooneel" gekozen en opgevoerd ter gelegenheid van *s dichters tachtigsten verjaardag. In ons volgende nummer komen wij op deze opvoering nader terug. De vertaling zal als Deel IV in de „Theater-reeks" verschijnen. — Redactie.
wijde wereld, zijn geboortegrond of het Silezische dorp. Het tooneel zal zijn werken nog langen tijd blijven spelen, al zullen enkele wel verouderen; menig lezer zal in zijn epische werken de verhevenheid blijven vinden, die in des dichters eigen woorden besloten ligt „dat kunst religie is". Religie die niet in dogmata is vastgelegd en door hem aldus nooit zou vastgelegd kunnen worden, omdat volgens hem kunst het geloof bevat aan en in den mensch en aan den plicht hem lief te hebben. Van die liefde heeft hij in zijn gansche oeuvre doorloopend getuigenis afgelegd, al achtte hij het vaak noodig uit liefde te striemen en te kastijden, want hij zag om zich heen behalve veel schoonheid, ook veel leelijks en veel gebreken. En die heeft hij, uit ware liefde, onmeedoogend, maar door mededoogen gedreven, aan den kaak gesteld. Hauptmann's realisme heeft vele verdiensten gehad; dat hij daardoor de tooneelkunst in zijn land wist te bevrijden uit een conventie, waarin zij dreigde te stikken, is wel zijn grootste verdienste. Verder was zijn werk, ten gevolge van den frisschen adem die er uit opsteeg, een meesterlijke school voor de Duitsche tooneelspelers zelf, die in zijn werken voortreffelijke speelrollen vonden, waardoor zij ontkwamen aan de verstarrende conventies van 'melodramatiek en vooze romantiek. Zijn invloed is in Nederland minder groot geweest, doch zijn werk was, samen met dat van Ibsen, Tolstoi, Björnson, Zola en andere naturalisten, mede aanleiding, dat in den Amsterdamschen Stadsschouwburg, na Schimmel's beheer, een andere en modernere geest doorbrak dan die van de verstarde Fransch georiënteerde of Engelsch gefatsoeneerde romantiek. . Hauptmann's oeuvre Is al te fragmentarisch bij ons bekend geweest om diepen en blijvenden invloed te kunnen uitoefenen, hoewel bij een reeks van Nederlandsche naturalisten zijn invloeden wel aanwijsbaar zijn. De belangrijkste acteurs en actrices van naam ten onzent hebben echter vele successen aan zijn sociale drama's te danken: Louis Bouwmeester, Van Zuylen, Mevr, Mann—Bouwmeester, Louis de Vries, Alida Tartaud, Royaards, Hubert La Roche, Rika Hopper, e.a. En daarvoor mag het Nederlandsche tooneel den grijzen dichter dankbaar huldigen! Van Vor Sonnenaufgang tot Vor Sonnenuntergang was de kring zijner scheppingen voltooid, in werk van afwisselende kracht en schoonheid. De tendens zijner eerste stukken moge voor velen geen voorwerp van bewondering meer zijn en zijn romantiek moge hier en daar verzwakt wezen, toch blijft de balans van al dat werk: zuivere en ontroerende menschenliefde. F. PRIMO.
BERTUS VAN DINTEREN DE BLONDE ZIGEUNER
Twee cabaretiers herdacht
Geheel boven: PiMuUte. Witte,
Daaronder: Dirk (Foto's Archief)
Deze maand moeten wij twee belangrijke figuren uit de Nederlandsche cabaretwereld herdenken : op 15 November is het tien jaren geleden, dat Dirk Witte overleed, en op 26 November zal het vijftien jaar geleden zijn, dat Pisuisse, die met Witte_ zoo nauw samenwerkte, op het Rembrandtplein te Amsterdam viel door moordenaarshand. De schrijver en cabaretier Edmond Visser verhaalt in zijn in 1920 bij Sijthoff te Leiden verschenen bundel interviews „Het Nederlandsche Cabaret", hoe hij met eenige anderen in 1908 een cabaret stichtte, als onder-onsje overigens, waar de een voordroeg, de ander op de piano speelde, een derde een liedje zong, en dat zij, om het peil op te voeren, een uitnoodiging richtten tot Jean Louis Pisuisse en Max Blokzijl om toe te treden. Dit tweetal „journalisten-chansonniers", waarvan de een, de zanger, in 1927 het leven liet en de ander, de amateur-pianist, thans als radiospreker en hoofd der afdeeling Perswezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten ons aften bekend is, was op avontuur uit, dat Blokzijl later in boekvorm vastlegde. Het avontuur strekte zich zelfs tot Indië uit — waar
CINEMA & THEATER - (nr. 45)
4
Bertus tan Dinteren. (foto I. VortUlma») zij de betiteling „vertolkers van het levenslied" uitvonden, omdat de pers hen niet als journalisten •wilde accepteeren en zij het Fransche „chansonuiers" niet wilde handhaven — en toen dj vertrokken, later ook naar China en Japan gingen, stortte Visser's cabaret weer ineen. ' Dat is een haast symbolische herinnering, want een figuur als Pisuisse, die zóó het Nederlandsche cabaretleven wist te beheerschen tot zijn te vroegen dood toe, is er eigenlijk niet meer geweest — en daarmee doen wij niets af aan onze bewondering voor verscheidene hedendaagsche cabaretkunstenaars! Pisuisse was — laten wij Visser nog even aan het woord — „een warme kerel met een gouden hart, een vent met een mooi karakter, van een onbeperkte bereidwilligheid, waar hij iets op pooten kon zetten, van een werkkracht, die zgn gelijke schier niet heeft, en van een zeldzame loyauteit. IJdel is hij in mindere mate dan de meeste artisten." En het klinkt haast alsof het heden ten dage gezegd wordt, wanneer wij een uitlating van Pisuisse zelf, meer dan twintig jaar geleden gedaan, aanhalen: „Het eigenlijke cabaret — 't,is tegenwoordig niets gedaan. Het Nederlandsche publiek blijkt niets te voelen voor zoo hoog mogelijk opgevoerde amusementskunst in een intiem kroegje, want dat is toch eigenlijk 't cabaret. De menschen houden wel van „chansons", maar niet van het cabaret. Je moet die twee dingen niet verwarren." Zoo zei de „zanger van het levenslied", die zoo nauw contact met het leven verkreeg, toen hij als journalist aan het „Handelsblad" begon en als correspondent in Londen werkte (Blokzijl ging, eveneens voor het „Handelsblad", later naar Berlijn) en hij voegde er aan toe: „er wórden goede levensliedjes gemaaikt in Nederland." Dat zal ook wel geslagen hebben op de liedjes, die Dirk Witte schreef. Witte werkte bij een Zaanschen houthandel, deed aan dilettantentooneel, droeg daarbij wel eens een liedje voor van Speenhoff en anderen, en ook van zichzelf. Zijn eerste werkelijke succes was „Het meisje van dè zangvereeniging", de , lofzang op „het eerste meisje", voor een Zaansohe zangvereeniging geschreven. In die dagen zong Pisuisse nog vooral buiteniandsche chansons; Witte trok de stoute schoenen aan en bood hem zijn werk aan. „Het meisje van de zangvereeniging" werd het eerst geaccepteerd, toen „Lente" en vele andere volgden, waarvan „Memento vivere" — mede door de onnavolgbare wijze, waarop Pisuisse het lied zong — wel een der bekendste werd: Je leeft maar heel kort, maar een enkelen keer, (Slot op pag. 22, rechts midden) 6
(nr. 45) - CINEMA &• THEATER
Het echte type van den leider van een zigeunerorkest. Dat wil zeggen: van een orkest, dat zigeunermuziek speelt, want de leden hebben met zigeuners weinig gemeen. Toch vertoonen de leden van dit ensemble van Nederlandsche Tziganes een bepaalde overeenkomst in karakter met de ware, onvervalschte zigeunertypen. Hartstocht, zwaarmoedigheid, rusteloosheid en weemoed zijn in meer o{ mindere mate de eigenschappen van hen, die zich aan de zigeunermuziek wijden. Daarom kunnen wij spreken van „het echte type van den leider van een zigeunerorkest", omdat men maar even met Bertus van Dinteren hoeft te spreken om ervan overtuigd te raken, dat hij zonder zijn viool niet zou kunnen leven. Hij is een telg uit een gezin van louter musici. Zijn vader, Chris van Dinteren, was destijds zooveel als circus-organisator. Van de tien kinderen gingen alle jongens „in de muziek", de meisjes kregen echter daartoe van den vader geen toestemming, een paedagogische zienswijze, die wellicht niet ieder zal deelen. Aan zijn vader heeft Bertus "van Dinteren heel veel te danken, niet alleen in zijn beginperiode doch ook nu nog steeds. „Als er iets niet goed gaat of bijvoorbeeld een uitzending voor de radio minder goed is geweest, dan komt er steevast een brief uit Nijmegen (van den ouden heer van Dinteren 1), die me er op wijst I" Op zijn tiende jaar begon Bertus, die in Berlijn geboren werd, reeds viool te studeeren, onder leiding van den onlangs overleden Rotterdamschen musicus Bart Verhalle. Daarna volgde nog een periode van intense studie aan het Conservatorium in Den Haag, waarna hij reeds op dertienjarigen leeftijd „in het vak" ging, dat wil zeggen: girig werken bij orkestjes, die als café-strijkjes het land doorreisden. De jonge musicus voldeed al dadelijk en ving zijn opleiding in de practijk aan, waar hij onder andere meewerkte aan de operette van zijn vader „Hittepetit". Spoedig kreeg echter de drang naar zelfstandigheid de overhand, wat leidde tot de oprichting van een eigen zigeunerorkest, dat momenteel uit zes man bestaat (eerste viool, tweede viool,, cimbaal, piano, contrabas en cello). Op onze vraag, waaraan hij de voorkeur geeft: het musiceeren voor de radio of het optreden onder het publiek, als zoogenaamd café-orkest, kregen wij geen positief antwoord: beide zijn nuttig en prettig. „De radio is natuurlijk wel veel zuiverder, daar mag niets verkeerd gaan, terwijl in een café een onzuiverheid niet zoo dadelijk zou opvallen. In zooverre is de radio dus eigenlijk scholing op zichzelf."
Ongetwijfeld zal dan ook aan het jarenlange optreden voor de radio veel van de routine, die Bertus van Dinteren inmiddels in zijn genre heeft verworven, te danken zijn. Een routine, welke gepaard ging met intensieve studie; echte Hongaarsche zigeunermuziek wordt immers nooit uitgegeven. Alle vrije tijd moet dan ook ten nutte gemaakt worden door te studeeren, waarbij gramofoonplaten wel het voornaamste hulpmiddel vormen. De meeste bewondering heeft Bertus van Dinteren voor den nog niet lang geleden overleden Magyari Imre, die met zijn zigeunerorkest een wereldvermaardheid verwierf, en voorts voor de gebroeders Kiss, Lajos en Bela, en Barnabas von Géczy. Dat hij al zijn vrijen tijd besteedt aan de studie houdt evenwel nog niet in, dat hij geen andere liefhebberijen heeft. In de eerste plaats houdt hij veel van dieren, en behalve den hond, waarmede hij juist buiten liep te wandelen, toen wij hem kwamen opzoeken, is er ook nog een kanarie, die veel vrijheid geniet. „Die is eens weggevlogen. Toen hebben we een advertentie in de krant gezet en zeker vier menschen zijn een kanarie komen terugbrengen. Eén van hen vertelde, dat de binnengevlogen kanarie dadelijk bovenop de gordijnroe ging ritten zingen. Dat was 'm, want hij is overal altfld onmiddellijk thuis." Fotografeeren is een tweede hobby, en..... musiceeren ziet hij ook als een liefhebberij, echter één, die met het beroep samengaat. Sedert kort componeert hij ook. Zijn „Adieu" werd in begin Augustus 1942 voor het eerst door Dick Willebrandts gespeeld, eerder heeft hij nog gemaakt „Jacqueline", opgedragen aan zijn vrouw. Bertus van Dinteren heeft veel in het buitenland gereisd en is onder andere in talrijke Duitsche steden opgetreden. Zijn ervaringen in Duitschland waren zeer bevredigend: „Het Duitsche publiek heeft meer belangstelling voor de zigeunermuziek dan het Nederlandsche. Dat kun je meestal merken aan de stemming in de café's. Hier in Nederland hooren de menschen veelal wel de muziek, maar in Duitschland luisteren ze er naar. Dat is een heel verschil. Daar wordt men er blijkbaar meer door gegrepen." Inderdaad, zigeunermuziek is een zeer speciaal genre; om het populair te zeggen: je moet er van houden. Maar voor wien er van houdt, is er ook veel schoons in te genieten I E. J. HOLLMANN. Bertus van Dinteren en syn orkest repeteeren in Studio A te Hilversum. (Foto J. C. Stevens)
'.
^Ji
■
■
,- ■ ■
Rika Hopper als Moeder van Veen beurt ook haar kleindochter Liesje (Edmée ISaessens) op in haar moeilijkheden als verliefd vijftienjarig meisje. (Foto's Polygoon/de Kok)
Linksboven: De echte ontmoeten ie namaak-ztververs — Linksonder: Zingende door het land. Rudi Godden en Johan Heesters. — Rechtsonder: Zooiets komt men tegen op zijn pad, als men gaat vagebondeeren. Mady Rahl, Carola Höhn en Herta. Worell. (Foto's AdUrfilm)
Johan Heesters als één van
DE VROOLIJKE VAGEBONDEN Johan Heesters zou Johan Heesters niet zyn als hij in deze film niet af en toe het hoogste lied zong. Wat hem aan speltalent ontbreekt, vergoedt hij, thans als vagebond onder de vagebonden, met enkele luchtige nummertjes zang en dat gaat hem waarlijk gesmeerd af. Overigens is hij maar een namaak-vagebond in het vriendelijke verhaaltje en zingt hij niet alleen: nog drie andere vagebonden, waarvan twee echte (in de film échte, bedoel ik) en één eveneens nagemaakt, zwerven met hem mee langs 's Heeren wegen. De zaak zit zoo: twee kunstenaars. Berthold Menzinger (Rudi Godden) en Werner Schratt (Heesters) sluiten een weddenschap, waarbij zij zich verplichten veertien dagen als vagebonden op te trekken. Menzinger heeft als kunstschilder een „Voorjaarssymphonie" op het doek gezet en, wat meer zegt, dit doek is verkocht ook! Tijdens het vieren der transactie maakt een kunstcriticus aanmerkingen op het feit, dat de twee zwervers op het schilderij, geen echte zwervers zijn, Menzinger zelf en de tooneelspeler Schratt hebben er voor geposeerd. Kunstcritici plegen zout te leggen op de
kleinste slakken. Schratt laat zich verleiden om dezen criticus te laten zien, dat een tooneelspeler een volkomen echte vagebond kan zijn als hij dat wil. Menzinger heeft strubbelingen met een meisje, dat een beetje erg aan hem hangt. Daar mannen zeker even veel moeite doen om van amoreuze relaties los te komen als er in verstrikt te raken, besluit hij het experiment mee te maken. Zoo komen de jongelui, vermomd als oolijke landloopers, in de vrije natuur terecht voor korten tijd. Die vrije natuur toont zich een den levenslust stimuleerende omgeving, hetgeen uit de reeds genoemde liedjes blijkt. Toch schuilt ook in het vagebondenparadijs menig addertje onder het gras. Het meisje van Menzinger, de ondernemende journaliste Gisela (Mady Rahl) laat zich maar niet zoo opzij vagebondeeren. Zij volgt de twee; wie weet zit er ook een stukje in voor de krant. Natuurlijk krijgt ze contact met twee echte vagebonden, Leo (Rudolf Platte) en Franz (Rudolf Carl), waarvan ze Franz voor den haar onbekenden Werner Schratt aanziet. Leo en Franz begrijpen de toedracht van de zaak met kwieke intelligentie. Gisela's eerste artikel over
den tooht van de twee ondernemende kunstenaars is reeds in druk verschenen. Waarom zouden de echte vagebdhden zioh niet voor de surrogaatvagebonden uitgeven en op die manier een gastvrij onthaal vinden bij de voor het geval geporteerde burgerij ? Enfin, daar komen problemen van. Moeilijkheden met dorpspolitie en dergelijke. Als Menzinger en Schratt weten Leo en Franz bijvoorbeeld een uitnoodiging te krijgen om eens lekker te komen eten en als Leo en Franz worden Menzinger en Schratt prompt gearresteerd onder de beschuldiging tafelzilver te hebben meegenomen... Alle affSere wandaden van de echte vagebonden vallen op de hoofden van de onechte neer, hetgeen bewijst, dat men niet zonder moeite voor een echten vagebond kan spelen (waaraan de eigenwijze kunstcriticus dus nog wel eens gelijk gehad zou kunnen hebben). Het zou geen film van Johan Heesters zijn, indien voor alle problemen iets anders dan de meest ideale oplossingen kwamen. Werner Schratt leert Gisela kennen en neemt haar als het wäre van Menzinger over. Menzinger ontmoet een ander meisje naar zijn hart. Om het zoo eens te zeggen: iedereen bemint hoogst gelukkig iedereen, doch dit geldt niet voor de maatschappij ten opzichte van de twee echte vagebonden, die achter de tralies verzeild raken. Wat mij betreft, ik had het beter gevonden om ook Menzinger en Schratt achter de tralies te zetten. Ten slotte hebben zij maar een beetje gebeunhaasd op het gebied der beroepsvagebonden. Om echter de vele bewonderaars der ietwat stereotiepe charme van Heesters niet in het harnas te jagen, wil ik hierop niet den nadruk leggen. . Dat zou ook niet in overeenstemming zijn met het zeepbellerige van dit gemoedelijke film werk, waarin iedereen uiteindelijk pret heeft en ten hoogste een paar schapenwolkjes langs den hemel zeilen. P. BEISIIUIZEN „DE VROOLIJKE VAGEBONDEN" („Die lustige Vagabunden") Spelleiding: Jürgen von Alten — Muziek: Dr. Edmund Nick — Camera: Eduard Hösch, Rolverdeeting: Berthold Menzinger, schilder . Johannes Heesters Werner Schratt, tooneelspeler .' . . Rudi Godden Gisela Merz, journaliste Mady Rahl Erika Brencken Carola Höhn Leo, vagebond Rudolf Platte Franz, vagebond Rudolf Carl Dr. Klamm, kunstcriticus . . . Franz Schafheitlin e.a. Een Adler-film der Ufa-Tobis
RIKA HOPPER speelt in „LEVENSAVOND" .an JAAP VAN DE POLL Jaap van de Poll, die dit „spel van vroolijkheid en ernst" op zijn naam heeft staan, is, als acteuren tooneelschrijver, een man van de practijk. Hij weet dus welk conflict 't 'm „doet bij het publiek" — en welke rol „zit". Vooral bij een eenvoudig publiek dan, dat — als een soort onbewust contrast tegen zijn behoefte aan filmromantiek, waarbij het liefst zoo ver mogelijk van huis wordt meegenomen in het rijk der fantasie, droom en exotiek — voor het „levende" tooneel daarentegen bij voorkeur in de Hollandsche huiskamer blijft en zijn eigen wereld voorgezet krijgt met al zijn lief en al zijn leed. Voor zulke menschen schrijft Van de Poll gezond tooneel van niet te groot formaat. Hij richt zich niet tot de Stalles en niet tot het schellinkje, maar tot de vele „burgerlijke" rangen daartusschen. Hij „praat" als het ware, met zijn toeschouwers, zooals vrouwen onder elkaar in de queue voor den groentewinkel, en mannen onder
elkaar aan de lus van bus of tram, en allemaal samen bij het avondbezoek in het uurtje voor de pandoerkaarten uitgespreid worden, over hun huiselijke moeilijkheden praten: vaak meer met een behoefte om ze kwijt te zijn dan om raad en bijstand te hebben. Ieder heeft toch zijn eigen kruisje te dragen. Voor dit soort tooneel is de toeschouwer inderdaad de „vierde wand" van het decor en zoo'n stuk gaat er dan ook in als koek. Want (zonder dat hiermee iets laatdupkends bedoeld is, integendeel) het is ook koek: een goede, eenvoudige tooneelkoek, naar oud, beproefd recept bereid. En al mag dan wel eens in tooneelkringen verteld .worden, dat de familie Verkade tegenover den tooneelspelenden broeder Eduard, die het altijd in de hoogere regionen van de kunst zocht, bij strijk en zet volhoudt, dat de koek van den één kunst is, maar de kunst van den ander. . . . nou ja, wat daaruit volgt, — toch is ook de tooneelkoek zeker niet te versmaden, als er maar genoeg krenten in zitten. Daar zorgt Van de Poll dan ook wel voor. Soms met kwistige, al te kwistige hand. Want het nadeel van dezen schrijvenden tooneelspeler, die meestal met bepaalde, rondom een ster of jubilaresse samengestelde gezelschappen de kleinere schouwburgen des lands afreisde, is, dat zijn stukken — pour besoin de la cause ontworpen — ook veelal één goede, uitgewerkte hoofdrol hebben, waaromhee j de overige personagiën „op zoek naar hun auteur" blijven en een ietwat dor-ondersteunend en dus marionettenachtig karakter behouden. Het wordt dan meer zorgvuldige „karakterbeschrijving" van die centrale figuur dan conflict tusschen vele menschen. Dat geldt ook voor „Levensavond". Hoofdfiguur is een lieve, wijze moeder: een vroolijk, hartelijk en bovenal verstandig mensch, wier
Rechts: Rika Hopper als Moeder van Veen. — Links: Theo Vink en Diny van Dijk als het amusante jonge echtpaar in het door de Amsterdamsche Tooneelvereeniging gespeelde „Levensavond", CINEMA <Sr» THEATER
grijze haren heel wat van het leven hebben leeren kennen, waaruit de tobbende en in hun eisen leven -nog zoo heerlijk verkeerd doende, volwassen kinderen menige les kunnen putten. En die krijgen zij ook van de glimlachende moeder breeduit op hun boterham gesmeerd. Dat in „Levensavond" de al niet meer zoo heel jonge dochter Annie veel verdriet heeft van de attenties, die haar echtgenoot aan een tamelijk onbevredigd jong nichtje bewijst — dat Echtgenoot (met het beroemde woord vlak voor de pauze van al zulk soort stukken) ineens als fabrieksdirecteur „geruïneerd" blijkt te zijn, waardoor Moeder van Veen ineens gelegenheid krijgt om den huwelijkstorm in dit glas familiewater tot bedaren te brengen — dat broer „Kareltje", een wuft levende, charmante nietsnut, na de pauze ineens niet meer platzak blijkt te zijn omdat er een prettige brief uit Indië gekomen is, op grond waarvan zijn lief-leuk kindvrouwtje „Popje" dan ook maar dadelijk dapper weer luxueuze inkoopen gaat doen.... dat alles interesseert ons minder, vooral waaneer de onbetwiste hoofdfiguur van Moeder van Veen van het tooneel af is en de acteurs en actrices niet „op haar" spelen, zooals de vakuitdrukking luidt, maar onder elkaar hun zorgen moeten afreageeren — wat niet zoo levend en dus ook niet zoo goed „tooneel" wordt. Daar staat tegenover dat de moederrol aan Rika Hopper, die wij in langen tijd niet op de planken zagen, alle gelegenheid geeft tot zorgvuldig en behagelijk moeder-spel, geheel naar Hollandschen snit gemaakt, dankbaar en vol gulle trekjes: een door en door levende figuur, die men zich niet anders en niet beter kan wenschen. De Annie van Corrie Schiller was uiteraard geroutineerd, al is het allerminst een dankbare rol om te spelen. Ferd Erfmann bleef wat vaag als de slappe echtgenoot, die eerst zoo energiek en zelfverzekerd lijkt. Theo Vink, die ook de zorgvuldige regie op zich had genomen (het was een goed, verzorgd „Hollandsch binnenhuisje", daar op het tooneel van den Corso-bioscoop!), speelde leutig en gezellig broer „Kareltje". Diny van Dijk is op het tooneel een charmante en decoratieve meisjes-verschijning met nog weinig techniek, wat in versterkte mate geldt voor Pauky Bigot als het tijdelijk onheil brengende nichtje. En Edmée Naessens was in de oogenblikken, dat Rika Hopper niemand anders had om over haar levensavond te praten, een halfwassen Liesje. HENRIK SCHÖLTE
.'""■"»■ S'','" '
|SP^B^f!^'?^^;w;^^1^"1 ^"''■"'*,- !.
!
' '.^^
', -
■■■■■.■■
RENÉ DELTGEN Mogen wij u op nevenstaande plaat voorstellen : René Deltgen. Overigens geen onbekende voor onze lezers en lezeressen, een karakteristiek gezicht, een flinke, lenige gestalte, die den sportsman verraadt. > Hij werd 30 April in Esch an der Alzette, Luxemburg, geboren uit een boerenfamilie en is getrouwd met de tooneelspeelster Elsi Scheerer. Als kleine jongen had hij den wensch detective te worden, vandaar zeker, dat hij in „detective--
films" zoo'n uitstekend figuur slaat. Maar films, waarin sport beoefend kan worden, genieten toch de voorkeur. Toen hij op een keer op school een ballade had voorgedragen, bemerkte hij, dat hij het publiek tot tranen toe had bewogen. Het idee om tooneelspeler te worden had hij echter nog niet. Hij begreep heel goed, dat menschen te laten lachen of huilen een heele kunst was, die niet iedereen zoo maar beheerschte. Maar wel poogde hij een mid-
9
RENE DELTGEN (FOTO KAI AKLI i
(hi. 45)
•
■•,
: '
■,'''.
v.'
del te vinden om tot die kunst te geraken. Een toeval kwam hem te hulp. Een prospectus van de Keulsche tooneelschóol kwam hem in handen en dit had tot gevolg dat hij zijn koffertje pakte en naar Keulen ging. Nadat hij daar de tooneelschóol had doorloopen, werd hij dadelijk bij het Keulsche theater geëngageerd. Hij speelde ruim een jaar tooneel, toen de film hem opmerkte en hem deed debuteeren in „Mädchen Johanna". Ofschoon hij in vele films is opgetreden, o.a. in „Einer zuviel an Bord", „Savoy-Hotel", „Port Arthur", „Unter heiszem Himmel", „Starke Herzen", „Urlaub auf Ehrenwort", „Kautschuk", „Brand im Ozean", „Zwölf Minuten nach zwölf", „Drie Codona's", „Vrienden en vrouwen" en „Anschlag auf Baku" is zijn liefde voor het tooneel nog niet bekoeld. Zeer dikwijls is hij op de planken te zien. Zooals wij in het begin reeds zeiden, René Deltgen is een echte sportsman. Al zijn vrijen tijd brengt hij door met het beoefenen van een of andere sport, voornamelijk voetballen, zwemmen en hardloopen. In den tuin van zijn Berlijnsche woning kan men hem dan ook altijd aantreffen, geassisteerd door zijn twee zoontjes, die al even sportief zijn als hun vader. Of ze later ook zoo beroemd worden, zal nog moeten blijken, ofschoon het tooneelbloed zoowel bij hun moeder, als bij hun vader in groote mate aanwezig is. Zou het niet aardig zijn, wanneer wij eens in een rolverdeeling zouden kunnen lezen : „Vier belangrijke rollen worden vertolkt door de familie Deltgen" ? In ons vorig nummer bespraken wij de film „De groote wedstrijd", waarin, zooals het onderschrift luidde, „echt" gevoetbald werd. Een kolfje naar de hand van René Deltgen! Op het oogenblik zijn de opnamen in vollen gang van de film „Augen der Liebe" onder regie van Alfred Braun. Deltgen vervult hierin de rol van een blinden beeldhouwer, een rol in een geheel ander genre dan waarin hij tot nu toe gespeeld heeft. Wij kunnen er echter op vertrouwen, dat hij ook aan deze film zijn beste krachten zal besteden, zoodat zij waard is „gezien" te worden. Zijn tegenspeelster, Käthe Gold, zal hem hierin trouw ter zijde staan. Boven; René Deltgen en Carola Höhn in „De drie Codona's", — Links onder: Als pelsjager in het hooge Noorden in de film „Nordlicht". — Rechts onder: René Deltgen samen met Hans Albers als zeelieden. (Foto's Tobis-Ufa)
- CINEMA
tr TU F. AT FR
'■
- p" •"--..—r-T';^«> "üPTPr-Jt i
-T-T-TTJ. >.,.
... .l'H'T^X.Ï'f V, '
De tijger Bengali heeft zelf» geleerd als „koorddanser" op te treden (zy het dan als „looper" op twéé koorden). — Rechts: Hij komt terecht op de voetzolen van den nu nog lui liggenden collega! .
ER DRAVEN WEER PAARDEN IN CARRE Het Circus Mikkcnie-Strassturger Zand en zaagsel: hoe dikwijls zal deze alliteratie al niet gebruikt zijn, uitgebuit zelfs? Zand en zaagsel: deze twee woorden zullen altijd dadelijk de juiste sfeer teekenen, de sfeer van de uitzonderlijke circuswereld. Maar behalve de geur van dat zand en dat zaagsel is er toch nog een andere geur, dé penetrante geur der dieren: van de paarden, de kleine zoogdieren, de roofdieren! Juist de dieren maken het verschil tusschen het circus en het zoo nauw verwante variété belangrijk. Hoeveel bewondering men ook voor de overige nummers kan hebben, het zijn en blijven toch de dieren, die het circus vormen 1 Ook in het uitstekende programma van het Circus Mikkenie-Strassburger, dat thans weer in ons land gasteert en het aloude Carré weer tot ,,paardenspul" maakte, vormen de dieren de hoofdnummers. En hoewel het programma met de tijgers begint, noemen wij toch eerst de paarden. Hans Strassburger oogst met zijn in vele opzichten en bij talrijke momenten bewonderenswaardige vrij heidsdressuren een groot en welverdiend succes. Of het nu zijn prachtige zwarte FrJïzen zijn, die wij nog kenden van vroeger, zijn „walsende" paarden of zijn „vensterpaarden", het is alles een lust voor het oog. Aardig is ook zijn Pony-kindertuin en de
„voetballer" Fidele ontketende lachsalvo's. Regina Strassburger rijdt fraai en goed verzorgd hoogeschool, waarbij kapelmeester Joh. Kapper met zijn mannen de moeilijke muzikale begeleidingstaak er goed afbrengt. Het is geen sinecure, dat werk van een circusorkest, maar met Kapper en zijn mannen is het in orde! De Sandor-Karoly-troep geeft circuskunst van het zuiverste water: voltige en parforce, pas-dedeux en zoo meer op drie ongezadelde paarden. Een circus zonder paarden is geen circus, ook al zijn deze edele viervoeters (en waar ziet men hen edeler dan in het circus?) in het algemeen veel minder in tel dan vroeger, in den tijd toen er nog hevige theoretische geschillen konden ontstaan tusschen eep Baucher, de man der oude, en een James Fillis. de voorvechter der nieuwe hoogeschool. Beiden beroemd, beiden mannen van het circus. Als die theoretische gevechten op hun hoogtepunt waren, beroerden zij op één dag meer harten dan er thans in een maand menschen een circus bezoeken. Evenwel, ook nu nog zal ieder waar circusliefhebber Fillis' „Principes de dressage et d'equitation" kennen en zal hij zijn hart met meer spanning voelen kloppen, als de hoefslag langs den manégerand bij geharkt wordt voor een nieuw paardennummer. Alle eer dus aan de paarden 1 Maar toch, mijn circusminnend hart heeft een
vreemden en onberedeneerden hang ook naar andere circusdieren, leeuwen, tijgers, beren, olifanten, en naar honden, apen, zeeleeuwen. Dan eerst ga ik het circus proeven I TIJGERS. Wat doet het dan goed, als Mikkenie-Strassburger zijn programma opent met vijf Siberische tij gers tusschen de zware tralies van de werkkooi: De prestaties van dompteur Saulevitch en zijn prachtig uitziende dieren hebben inderdaad ons hart zoo goed gedaan (ook al kennen wij deze nummers gróóter), dat wij uit louter plezier, nog wat over tijgers willen praten. Het publiek denkt steevast, dat tijgers de gevaarlijkste roofdieren zijn om te dresseeren. Valsch en onberekenbaar en zoo. . . . Daarentegen de leeuwen, eerlijk en nobel, óf de beren, die goedmoedige lobbessen I Men vergist zich. Juist de tijgers, hoewel wilder en met veel meer temperament, zijn eerlijker en nobeler dan de ietwat luie leeuwen. Veel eerder dan bij een leeuw zal de dompteur aan een tijger zien, of deze iets in zijn schild voert, aan zijn oogen, zijn staart. Een tijger zal nooit aanvallen zonder waarschuwing. En dan die goede beren? Zij zijn waarschijnlijk het gevaarlijkst; met hun kop zonder expres-
Foio's Sart de Kok/Polygoon. — Teekening Roland Wagter.
%
V
Boven links: Hans Strassburger te midien van tien edele viervoeters. — Daarnaast: De Deensche jilmkomiek ffalf Watt geeft met de Pransche clowns Pi-po en Rhum aanleiding tot vroolijkheid. — Links: De Johnny Company toont 'aapjes, die voortreffelijk met het R'óhnrad overweg kunnen evenals (rechts) met den pofpenwtgenl
sie, hun uitdrukkinglooze oogen, weet men nooit, waaraan men toe is. Hun evenitueele slechte humeur valt daaruit niet af te -lezen. Om hen minder valsch en gevaarlijk voor den mensch te doen zijn, worden deze dieren dan ook meestal gecastreerd vertoond, slechts in een zeer zeldzaam geval is dat anders. Het „slechte" humeur is overigens vaak een attractie voor hef publiek. Als de tijgers kwaadaardig bijten, slaan, grommen, hoort men onderdrukte kreten van de toeschouwers, men stoot elkaar aan, buigt wat voorover, haalt sneller adem. De „wilde" dressuur, waarbij de dieren, door pijn en angst tot werken gedwongen werden, is gelukkig reeds lang in onbruik. Zij heeft plaats gemaakt voor de z.g. „tamme" dressuur, waarbij de belooning voor een juiste verrichting het middel is om de dieren iets aan te leeren. Wanneer wij dus Saulevitch's tijgers een attaque zien maken, een aanval op den dompteur, dan is dat niet omdat het dier uit angst agressief wordt, maar het moet in negen van de tien keer. Het hoort erbij, de dompteur lokt het zelf uit door bijvoorbeeld te toucheeren, door het dier te „halen". Men denke nu aan den anderen kant niet, dat het allemaal maar spelen is en dat er iii het geheel geen gevaar bestaat. Sommige betweters hebben het al spoedig over „makke beestjes", aha.... er is genoeg gevaar! Bij Strassburger zien wij ook „Bengali, den koorddansenden tijger", die over twee evenwijdige touwen loopt. Een knap dressuurstaaltje, dat, al geven wij de voorkeur aan veel springwerk voor tijgers, niet onnatuurlijk aandoet. Dit is inderdaad een gevaar: dat men nummers vertoont, die tegen de natuur van het dier in gaan. Zoo hebben wij : „koorddansende" paarden gekend, waarbij overigens het koord een balk was van ruim tien centimeter breed. Reeds in dé middeleeuwen moet men dergelijke afkeurenswaardige nummers vertoond hebben, in 1889 bekocht de Italiaan Carradini die paardenkoorddanserij met den dood. Bij den koorddansenden Bengali echter is er geen sprake van dierenkwelling, zooals er in het algemeen vrijwel nooit een behoeft te zijn. Men denkt nog wel eens anders, maar werd de beroemde tijgertemmer Richard Sawade al niet omstreeks 1900 te Londen tot eerelid van den Bond tot Dierenbescherming benoemd? Daar springen zij, de tijgers, hun huid glanzend in de schijnwerpers, soepel en licht, met plezier zou men zeggen, en misschien is dat ook APEN EN HONDEN. Daar is nog een dierennummer in het Strassburger-circusprogramma, dat boeit, namelijk dat van de honden en apen van de Johnny Company. Sommigen hebben een zekeren tegenzin in het werken van kleinere dieren, onzes inziens ten onrechte. Let eens op, hoe natuurlijk vrijwel
CINEMA dr» THEATER - (nr. 45)
10
11
(nr. 45)
-CINEMA & THEATER
alles is, dat de apen en ook de honden hier doen. Trouwens, de circusmenschen houden van hun dieren I Toen de oude Sarrasani eens in het Rusland der Tsaren speelde, het was in zijn begintijd, liet hij zijn twee aapjes bij zijn kinderen in bed slapen, opdat zij (d.w.z. Bubi en Jenny, de aapjes) het maar warm zouden hebben I De honden- en apennummers zijn al zeer oud, eeuwen geleden trokken de zigeuners reeds met deze dieren langs de wegen. Een honderd jaar geleden telden vele groote steden speciale hondenen apentheaters, waar groote pantomimes werden opgevoerd. Pantomimes zien wij bij de Johnny Company niet. Het geheel wint daardoor aan natuurlijkheid, er wordt weinig geforceerd, een eenvoudig commando is vrijwel steeds voldoende. Honden, apen, tijgers.... Jean Clermont — een beroemd „dierennummer", honden, apen, varkens, enz. — heeft eens gezegd: „De menschen heb ik leeren kennen, ik houd nu nog slechts van de dieren. . . ." ACROBATEN EN CLOWNS. Van de overige nummers noemen wij dan nog Fröken Diana, die inderdaad „blond, elegant en moedig" in den nok van het circus aan de zwevende trapéze werkt. De Deensche acrobatentroep, „de Harstons", zijn vermetele springers en geven ondertusschen nog wat ,,Ikarisch"-werk weg ook. Alberti, de acrobaat op den zwevenden mast, kon ons minder boeien, doch hij had bij de première blijkbaar met technische moeilijkheden te kampen, omdat hij, op den slingerenden mast op zijn hoofd staande, met zijn voeten een touw in den nok van het gebouw telkens slechts met moeite kon vermijden. De twee Mandos geven een geslaagde en adembenemende luchtsensatie te zien aan een anker. Deze meisjes maken zelfs, de een op de schouders van de andere staande, boven onze hoofden een dubbele looping. Resteeren nog de clowns. Aan de „reprise-" en „tapijtclowns" — dat zijn zij, die het publiek tusschen de verschillende nummers bezig moeten houden — valt weinig te bewonderen. Zij zijn zonder veel humor en leiden de aandacht van de bezoekers niet voldoende van de changementen af. Van beter gehalte zijn uiteraard de clowns Pipo en Rhum, die tezamen met den beroemden filmkomiek, Mj-Watt, een „entree" brengen. Echter, het persoonlijk optreden van een beroemdheid van het witte doek (^-Watt is overigens van origine circusman) valt door de meestal te hoog gespannen verwachtingen veelal tegen. Zoo blijven dus de dieren de succesnummers van dit programma. , Zand en zaagsel, een doordringende geur: dieren in het circus! Ze zullen er wel altijd blijven en daardoor ook zullen wij altijd van het circus blijven houden. COR DOKTER
„Zóó gaat—ie weer goed!" Iemand heeft eens beweerd, dat de Amsterdammer alleen den weg weet in de buurt, die hij bewoont. Schrijver dezes heeft nooit duidelijker de waarheid van deze bewering gevoeld als toen hij, bewoner van het Zuidelijk stadsdeel zijnde, op een pikdonkeren avond naar „West" toog, om daar in het Hallen-theater de Hagedoornrevue „Zoo gaat-ie weer goed" te gaan zien. Het Hallen-theater is een typisch jjuurttheater voor de bewoners van de omgeving der majestueuze markthallen. Dat het theater populair is, lijdt geen twijfel, wat dan ook niet verwonderlijk is, als men den vrij grooten afstand in aanmerking neemt, welke deze buurt van de vermaakscentra in de binnenstad scheidt. De duisternis maakt de menschen honkvast en als zij vertier noodig hebben, dan zoeken zij dat zoo dicht mogelijk bij huis. Hier ligt dan ook de taak van het buurttheater in het algemeen. Het pleit voor het gebodene, dat uw verslaggever, eenmaal binnen zijnde, de duisternis en het slechte weer zoo snel vergeten was. De heer A. L. Hagedoorn heeft een schouwspel gearrangeerd, bestaande uit variéténummers, door den jeugdigen conferencier Wim lbo aaneengeregen tot een revue, die, in aanmerking genomen dat \ het hier nog onervaren krachten geldt, niet onverdienstelijk genoemd mag worden. Het Hawaiian-ensemble „De Manaloa's" bijvoorbeeld, nog slechts kort geleden opgericht, levert reeds goed werk, dat zeker met het toenemen der ervaring nog zal winnen aan vlotheid. Wat Wim lbo betreft, hij heeft ongetwijfeld de capaciteiten een gemengd publiek bezig te houden, al waardeeren wij zijn oorspronkelijke liedjes meer dan zijn niet heelemaal oorspronkelijke conférences. Dat blijkt overigens een kwestie van smaak te zijn, getuige het feit, dat een dame op het balcon als gevolg van zijn mopjes bijna een lachstuip kreeg. Hel Westelijke publiek schijnt trouwens tóch spontaner te zijn dan bijvoorbeeld de Amsterdamsche Zuider- of Oosterlingen, want ook de gemeenschappelijke zangpartij, die in dit programma georganiseerd werd, werd een succes. Goed variétéwerk kregen wij te zien van de Ludowils, parterre-acrobaten, en ook het danspaar de Chicows en Madeleine Hagedoorn vielen niet uit den toon. Verder zagen wij de chansonnière Yolanda, die, als wij ons niet vergissen, in Den Haag bekendheid geniet, welke zij overigens ten volle verdient. Zij overtuigt ons bij haar optreden van een uitgesproken komisch talent. De schlager „Hou je maar aan mij vast", die Wim lbo op vlotte wijze aan het auditorium leerde, wensohen wij een lang leven toe. Zeker zal het revue-tje, dat binnenkort naar het Zuiden des lands vertrekt, ook in die contreien een aanmoedigend succes oogstenL. J- CAPIT
,.,
Bij dé foto's: links: Premiir» in heit hoftheater van Lauffenburg. Nog is ie hertogelijke loge niet gevuld. — Onder links: De hertog van Lauffenburg (Fritz Odemar) aanvaardt een geschenk van Egyftenaren. Zijn kamerdienaar (Erhard Siedel) heeft de eer het welriekende beest te mogen ontvangen. — Middenonder: Lil Dagover als de hertogin van Lauffenburg. Een vrouw, die zich weet te kleeden... — Onder rechts: Het stuk van den hertog zal door Dr. Sauerwein (Adolf Gondrell) beoordeeld worden. Zijn assistent Lamfe (Willem Holsboer) wordt echter met het karweitje afgeknapt. (Foto's Savaria)
mm n mmm Een Bavaria-film met Lil Dagover
Achter de coulissen van het tooneel spelen zich vele intrigues af. Degenen uit de oudere garde van Duitsche tooneelspelers, die nog aan het een of andere hoftheater in het een of andere vorstendommetje verbonden zijn geweest, weten hiervan zeer zeker mee te praten. Rondom zoo'n hoftheater, een wereldsche „liefhebberij", die een kleinen hofstaat aanzien moest verschaffen, mengt zich de sfeer van het tooneel met de sfeer der diplomatieke gewichtigdoenerij. Uit welk mengsel kan men beter de meest pikante verwarringen brouwen ? „Achter de coulissen" is een heerlijke, omstreeks 1910 geplaatste persiflage op dit feodale tijdperk uit de tooneelgeschiedenis. De Hertog van Lauffenburg — de elegante, licht-ironische Fritz Odemar maakt daar een karakteristiek type van — bemoeit zich natuurlijk te veel met zijn theater.
In de eerste plaats begaat hij de vergissing den vroegeren ritmeester Von Luck (een rol, waarin wij Johannes Riemann graag begroeten) tot intendant te benoemen. Von Luck is vóór alles militair. Dan is hij ook nog baron en tenslotte — men moet toch wat doen in het leven — slaat hij er zich als theaterleider zoo goed mogelijk doorheen. Dus laat hij zijn acteurs strafexerceeren, omdat zij in „Egmond" te slecht marcheerden. Dus noemt de charmante actrice Marianne Härtung (Winnie Markus1) hem een kruising van Mars en Apollo, hetgeen als goed geslaagde canard aan een groot, hertogelijk diner van tafelgenoot naar tafelgenoot verder verteld wordt. De ergste fout van den tooneel-bemoeizuchtigen hertog is echter, dat hij zich opwerpt als dramaturg. Hij schrijft een lijvig, melodramatisch heldendrama, waarin hij een zijner voorvaderen, den ï) Zie de voorplaat van het vorige nummer.
ijzeren Otto uit de dertiende eeuw, op stuntelige wijze idealiseert. Het stuk, na zooveel jaren het eerste oorspronkelijke, dat het theater wordt aangeboden, bevalt niemand. Toch wil de intendant het op het speelplan zetten. Want een .gerucht gaat, dat zich achter het schrijvers-pseudoniem Cajetanus de oude gouverneur van den hertog, Prof. Schmittchen (weer een van die smeuïge kleine creaties, waardoor Gustav Waldau zich onderscheidt) verbergt. , Schmittchen, die het stuk nooit gelezen heeft, wordt de risé van de tooneelspelers. Hij draagt zijn leed manmoedig tot het einde; omdat hij den hertog beloofd heeft te zullen zwijgen Uit de genegenheid van den hertog voor den vroegeren leermeester verklaart men zijn belangstelling voor de productie van het werk. Hij komt bij alle repetities, hij bemoeit zich met decors en costuums, hij maakt het den tooneelmenschen bijzonder moeilijk, daar zij nu niet vrijuit kunnen spotten. Zelfs inviteert hij Marianne Härtung op de thee en neemt met haar een rol door, hetgeen tot een compromitteerende situatie leidt. Tengevolge van deze situatie meenen de charmante hertogin (Lil Dagover's charme is beproefd en rijk) en de op Marianne Härtung verliefde intendant namelijk jaloersch te mogen zijn .... Ten slotte is het een representatie-reis van den hertog naar Egypte, die den inmiddels iets meer Apollo geworden intendant de gelegenheid schenkt den draak van Cajetanus te wijzigen. In overeenstemming met de in gansch Lauffenburg bekende historie, ondergaat de ijzeren hertog Otto een kleine verandering: van krijgsheld in ... rokkenjager. Dit verandert het heldendrama in een satire en er komt voor de bezoekers van de première tenminste een positieve aanleiding om plezier te hebben. Het plezier treft den gevoeligen, ontijdig uit Egypte teruggekomen hertog-auteur bijzonder smartelijk. De schalksche hertogin vertelt hem echter, vlak voor het première-souper, wat hem te doen staat. Hij moet de aanwezige spelers en den intendant danken voor de geslaagde opvoe-
5
ACHTER DE COULISSEN (Kleine Residenz) Een Bavaria-film der Ufa-Tobis Productieleiding: dr. G. Heydenreich — Draaiboek: Hans H. Zerlett — Muziek: Leo Leux — Aan de camera: Erich Rössel — Decors: Hans Sohnle en Max Seefelder — Geluid: Emil Specht — Montage: Willy Zeunert. Regie: HANS H. ZERLETT ROLVERDEELING: Hertog van Lauffenburg .... Fritz Odemar De hertogin ; . Lü Dagover Intendant v. Luck Johannes Riemann Marianne Härtung Winnie Markus Prof. Schmittchen Gustav Waldau v. Neander, Min. v. Staat . . . Viktor Afritsch dr. Sauerwein, dramaturg . . . Adolf Gondrell Lampe, tweede dramaturg . . . Willem Holsboer Frimmel, theaterportier Wastl Witt Erich, zijn zoon Eric Ode
ring, aankondigen, dat het stuk om technische redenen verder van het speelplan zal verdwijnen en Prof. Schmittchen decoreeren, omdat deze voor hem geleden heeft. De hertog doet zulks. Hij vertelt erbij, dat Prof. Schmittchen niet het stuk geschreven heeft, doch alleen voor „de bijzonder geslaagde wijzigingen" heeft gezorgd en dat de werkelijke auteur beslist onbekend wil blijven ... Zijn tafelrede rehabiliteert den armen Schmittchen (die er nog niets van begrijpt), verschaft den intendant den gelukkigen uitweg uit een impasse, redt de eer van het hof. „Achter de coulissen" laat onze lachspieren niet met rust. Een serie allerdwaaste situaties is hier bijeen- en op het bovenkluchtige niveau van de satire gebracht. De film spreekt overigens niet tot ons gevoel voor humor door bijzondere vondsten in filmtaal. Zelfs voor een tooneelbewerking zou dit verhaal misschien nog te weinig uiterlijke handeling hebben. Van camera-werk en montage kon dan ook niets karakteristieks gemaakt worden, dat de rolprent als film eigen waarde verleent. Alles berust op den dialoog; de simpele actie, de royale architectuur en costumeering zijn accentueerende bijkomstigheden. Van dien dialoog mag men dan ook zeggen, dat zij geestig en flitsend is. Een bijzonder geslaagde grap is bijvoorbeeld de rede, waarin de hertog Egyptische dorpelingen bedankt voor het geschenk, dat zij hem hebben aangeboden: een stinkende visch! Werkelijk: in lang heeft een filmcomedie ons niet zóó den ernst van den tijd voor enkele uren doen vergeten. P. BEISHUIZEN.
\
CINEMA; & THEATER
DE TAAK VAN HET REDERIJKERSTOONEEL Tooneeïspeeï-ïust of culture waarde? De vraag die het eerst gesteld moet worden, wanneer wij het dilettanten-tooneel aan een nadere beschouwing onderwerpen, is: voldoet het huidige dilettanten-tooneel aan de eischen welke wij er uit een cultureel oogpunt aan kunnen stellen en heeft het een waarde welke uitgaat boven het doel van vereenigingen, die er uitsluitend toe dienen den deelnemers eenige uren van ontspanning of vermaak te geven ? Het antwoord hierop moet helaas ontkennend luiden. Er zijn in ons land eenige duizenden vereenigingen waarvan de leden zich, uit liefhebberij, op de tooneelspeelkunst toeleggen, doch uit de keuze der stukken en de vaak weinige zorg waarmede de opvoeringen worden voorbereid, blijkt dat het bij verreweg het grootste aantal der leden meer gaat om gezellig bijeen te zijn, om pretjes en fuifjes, dan om de tooneelspeelkunst zelvev Maar ook wanneer er bij de leden een andere opvatting heerscht en zij wel degelijk ernst maken met een kunst die huiji hart heeft, al geven zij spel dat gezien mag worden, dat zelfs niet onderdoet voor wat het beroepstooneel biedt, dan nóg heeft ook hun prestatie slechts een zeer betrekkelijke cultureele waarde. De fout ligt waarschijnlijk hierin, dat de tooneelspelers, die dit kunstvak tuet als beroep hebben gekozen, het wezenlijke doel uit het oog verliezen. Het dilettanten-tooneel is een navolging en daarmede een surrogaat geworden van het „groote tooneel". Men meent het ideaal te benaderen door een voorstelling, die de opvoering van beroepsspelers evenaart; en daarin schuilt de vergissing. Vele jaren geleden was dit ook anders. Toen kende men ook nog niet den naam „dilettanten" of „amateurs", maar noemde men den tooneelspeler „rederijker". Er werd gesproken van rederijkerstooneel, een bestanddeel van de Nederlandsche cultuur dat een belangrijke geschiedenis heeft. Deze betiteling wordt thans weer ingevoerd. Niet om nu maar eens een ander woord te kiezen, maar met het uitgesproken doel datgene, wat heden ten dage dilettanten-tooneel heet, in een nieuwe richting te leiden en het daardoor tot de plaats in onze samenleving te doen komen, die het behoort in te nemen. Wanneer wij de afleidingen van „dilettant" en „amateur" met „rederijker" vergelijken, dan wordt reeds het wezen dezer zaak duidelijker. Amateur en dilettant stammen af van het Latijnsche „amare" dat beminnen, en „diligere", dat liefhebben beteekent. Rederijker echter komt van het Grieksch-verwante woord „rhetorica", dat welsprekendheid beduidt. Rederijkerstooneel zou dus gevoegelijk genoemd kunnen worden „welsprekendheidstooneel". Dit heeft een veel begrensder beteekenis dan liefhebberij tooneel, dat reeds dadelijk een meer algemeene en dus een veel oppervlakkiger strekking heeft. In dezen zin is liefhebberij-(dilettanten) tooneel niets meer dan tooneel, dat slechts dient tot verpoozing van lieden, die voor hun ontspanning, zonder meer, comedie spelen en zóó opgevat is het
dilettantentooneel het tegenovergestelde van het beroepstooneel. Anders is het gesteld met het rederijkerstooneel. Want dit bedoelt, naar reeds uit de afleiding van het woord blijkt, niet alleen een andere wijze van tooneelspelen, maar vooral ook een ander repertoire, een speelplan dat op een geheel anderen grondslag berust dan dat van het beroepstooneel en dat derhalve ook een andere speelwijze vraagt, een speelwijze die meer op welsprekendheid, uiteraard in tooneelmatigen zin, is ingesteld. Hieruit volgt dat door het rederijkerstooneel stukken moeten worden uitgebracht die zich kenmerken door het bijzondere onderwerp dat er in behandeld wordt, door den eenvoudigen stijl en de. eenvoudige structuur, of die van experimenteelen aard zijn. Het rederijkerstooneel moet tooneelwerken opvoeren, die door het beroepstooneel niet gespeeld kunnen worden. Dan eerst heeft het »»««-beroepstooneel cultureele waarde. Houdt dit nu een veroordeeling in van het dilettanten-tooneel in zijn huldigen vorm? Ja en neen! Ja, wanneer de schijn van iets belangrijks gewekt wordt, omdat men uitgaat van het valsche denkbeeld dat, als nu maar een stuk redelijk wordt opgevoerd (een stuk dat het beroepstooneel, in elk opzicht en uit den aard der zaak, veel beter brengt) er ook iets goeds is gedaan. Ja, wanneer men zich heel wat voelt omdat men, met eenig artistiek succes, de handige slippendrager, de knappe imitator geweest is van het „groote tooneel". Alleen dan heeft het dilettanten-tooneel reden van bestaan als de tooneelspelkunst beoefend wordt louter voor eigen plezier, zonder er eenige hoogere waarde aan toe te kennen — en dan is het allicht beter en mooier dan een bridge-avondje of een praatje in de sociëteit. Maar dit wenschen zij, die ware liefde voor de tooneelkunst in zich aankweeken, allerminst. Hun streven moet dus uitgaan naar de opvoering van die stukken, welke door hun structuur, hun taal, hun uitmonstering buiten het gewone repertoire vallen. Allegorische werken, stukken in gebonden taal of eigenaardigen stijl e.d. Op deze is het dilettantentooneel in zijn hoogsten vorm en volgens juiste opvatting, aangewezen. Dat dit ook in de leidende kringen zoo wordt ingezien, bewijst de indeeling der dilettanten-tooneel-vereenigingen bij de Nederlandsche Kultuurkamer. De bij deze instelling geregistreerde vereenigingen worden gesplitst in twee groepen, namelijk in die, welke zich toeleggen op de vertooning van „stukken in grooten stijl" — zooals men ze zou kunnen noemen — en in een tweede afdeeling, waarin de vereenigingen zijn ingedeeld, die geen buitengewone aspiraties hebben en het tooneelspel enkel en alleen als ontspanning beoefenen. Deze omschakeling kan natuurlijk slechts stap voor stap geschieden, maar het is noodzakelijk deze richting uit te gaan, opdat het rederijkerstooneel weer zijn ouden glans en roem niet alleen, maar vooral ook zijn hooge waarde voor onze Nederlandsche tooneelcultuur zal herkrijgen. FRANS DE PREZ.
ROMANTIEK OP-EN-TOP .DE GEMASKERDE VROUW EEN TSJECHISCHE FILM MET LIDA BAAROVA Romantisch is het carnaval in 1840. Meesleepend ruischt de balmuziek door de danszaal; sierlijk in heur prachtige toiletten glijden de dames over den gladden vloer in de armen harer cavaliers in kleurige en rijke officiers-uniform. Confetti daalt in wolken neer over de vroolijke schare, en boven op de galerijen zijn de idyllische tête-a-tête's: dubbel bekoorlijk stralen de schoone oogen van achter het donkere masker. . . Dit feeërieke bal-masqué van vóór een eeuw, waarmede de film „De gemaskerde vrouw" aanvangt, is kenmerkend voor het geheel, dat op-entop romantisch is, van begin tot het einde vol van de lieflijke en betooverende romantiek dier dagen. Een romantische omgeving om een niet minder romantische liefde! Wie zich daarvoor te nuchter voelt, blijve thuis en zie deze film niet. Hoewel, ook in dit geval, de „afwezigen ongelijk zullen hebben." Want wèl is „De gemaskerde vrouw" een sentimenteele historie, doch geenszins een met valsch sentiment. Wèl is de liefdesgeschiedenis
ongewoon, maar niet onaanvaardbaar. Integendeel, de zielegang van deze jonge vrouw, die, door het leven verbitterd den man haat, doch het moederschap als levensdoel begeert en die, haars ondanks, overwonnen wordt door haar liefde voor den vader van haar kind, is volkomen begrijpelijk en zuiver-gevoeld. Knap gezien is ook de echt-vrouwelijke voldoening over de bekoring, die op den geliefden man uitgaat van haar beide gestalten (de geheimzinnige, gemaskerde schoone van het bal en de lieve gastvrouw van den gewond binnengebrachten officier) . Minder aanvaardbaar is de figuur van den minnaar, dien wij voor een ernstig man wat tè spoedig en tè jongensachtig verliefd vinden, al wint het karakter van deze rol tegen de nadering der ontknooping aan kracht. Zou misschien de vrouw dichter bij de romantiek van 1840 staan dan de hedendaagsche man? Haar romantische allure althans voldoet ons beter dan de zijne. De artisten, die de beide hoofdpersonen van
deze groote liefdeshistorie uitbeelden, hebben zich wonderwel in de hun voorgeschreven sfeer ingeleefd. , Lida Baarova, die de rol van barones Leni Rosetti vervult, kenden wij natuurlijk ïeeds. Zij is een geroutineerde kracht, hetgeen aan haar spel ook hier te bespeuren is. Zij heeft de beteekenis van de figuur dezer minnares goed begrepen. Wij beleven den strijd tusschen haar wil tot onafhankelijkheid en de groeiende genegenheid voor Ludwig von Costa, den vader van haar dochtertje. Naast haar staat de donkere en wat zwaarmoedige Ludwig von Costa, gespeeld door Gustav Nezval, een acteur, dien wij niet kenden, evenmin als de overige spelers in deze Tsjechische film. Een acteur, overigens, dien wij door deze rol reeds hebben leeren waardeeren als een begaafd en beheerscht filmspeler. Het liefdespaar neemt een zoo overheerschende plaats in deze film in, dat wij over de andere artisten slechts weinig kunnen zeggen. Een aardige creatie geeft Ladislav Pesek te zien als Ludwig's bediende Ferdinand. „De gemaskerde vrouw" is, zooals wij zeiden, een Tsjechische film door in hoofdzaak Tsjechische artisten tot stand gebracht. Otakar Vavra, die ook het draaiboek schreef, voerde de regie. Hij heeft naar hartelust gegrepen in het romantische materiaal, dat het gegeven hem bood. Wij mogen wel zeggen met succes. Men neme slechts de onwaarschijnlijkheden, die nu en dan voorkomen, geheel als inderdaad romantische onwaarschijnlijkheden! Zoo heeft deze Tsjechische film een prettigen indruk achtergelaten. Bezwaarlijk is het feit, dat in „De gemaskerde vrouw" de Tsjechische taal wordt gebruikt, hetgeen wel eens wat verloren doet gaan. Doch geldt ditzelfde bezwaar niet even goed voor de Italiaansche en, wellicht in iets mindere mate, voor de Fransche film? En toch bleek daar de vreemde taal geen hinderpaal op den weg naar begrip en succes bij het Nederlandsche publiek te zijn. Dus, naar wij mogen aannemen, ook niet in dit geval. R. H. J. PFAFF.
DE WEDDENSCHAP VAN EEN LEELIJK MEISJE EEN KORT VERHAAL DOOR ELINE VAN EYKERN
Als leelijk meisje heb ik het al moeilijk genoeg in deze wereld en daarom was het eigenlijk erg ontactvol van den broer van mijn vriendin om die weddenschap uit te lokken. Want tenslotte was hü de oorzaak.... Wij spraken over film en filmsterren in het algemeen. Breeduit gezeten, met zijn pijp hangend in zijn linkermondhoek, beweerde hij : „Een filmactrice, die leelijk is, is iets tegennatuurlijks." „Ik, als man zijnde, ik sta daar natuurlijk anders tegenover dan jullie. O, ik weet wat je zeggen wil. Karakterspelers, kunst enz. Maar de groote massa, ^n daar reken ik mezelf ook toe, wil waar voor zijn geld! Ze willen een vrouw zien, die knapper is dan zij zelf; die zoo mooi is als in de romans beschreven wordt. En als ze nu toevallig nog talent heeft is dat een meevallen je, maar maakt verder niets uit. Let maar op. Alle beroemde filmsterren waren schoonheden. Mocht er zoo nu en dan een succesje behaald worden door een onbeduidend dametje, dan is dat gewoonlijk protectie of opgeblazen door de propaganda. Tooneel dito ditol Daarom verklaar ik ronduit: Het is gekkenwerk voor een leelijk meisje om te probeeren bij de film te komen I" Dit was een aanval met open vizier. Ik liep namelijk al eenigen tijd met het plan rond om mijn kantoor er aan te geven en aan de film te gaan. Tegenwoordig heeft iedereen met talent en doorzettingsvermogen een kans en al ben ik een beetje loensch en heb ik neiging tot een • onderkin, dat is nog geen reden, dat ik het niet
DE GEMASKERDE VROUW (Lucertta-Film der Odeon) Regie en draaiboek: OTAKAR VAVRA. Muziek: JIRI SRNKA; Balletten: JEUVAZETTA NIKOLSKA. Rolverdeeling: Barones Leni Rosetti . , . . Lida Baarova Ludwig von Costa Gustav Nezval Gravin Eugénie Angely . . . Jirina Sejbalova Ferdinand, Ludwig's bediende . Ladislav Pesek
14
Het gelukte me inderdaad een baantje als figurante te krijgen. Ik huurde een kamertje in de omgeving van de filmstudio. „Sober en netjes" had ik het bij de bezichtiging gekwalificeerd. „Een koud, ongezellig, tochtig hol," zei ik twee maanden later, toen ik wijzer was geworden. Mijn hospita zei na twee weken: „Wanneer betaalt u de huur eigenlijk ?" Waarop ik in
Èpringl" schreeuwde de regisseur woest. (Teekeningen Eline van Eykern)
Ah de geheimzinnige „gemaskerde vrouw" wint harones Rosetti (Lida Baarova) het hart van den jongen officier (Gustav Nesval) (boven en in den cirkel). — Als de charmante gastvrouw — haar andere gestalte — bekoort zij hem evenzeer (onder). (Foto's LucernalOieon)
CINEMA <&» THEATER - (nr. 45)
ver zou kunnen brengen. Dus sprong ik woedend overeind: „Je bent wel beleefd!!" Hij deed heel verbaasd alsof hij niet wist van mijn plannen. „Wat bedoel je?" „Je weet heel coed, wat ik bedoel!" We begonnen vreeselijk te kibbelen, waarbij hij vierkant op zijn stuk bleef staan. Geen woord wilde hij terugnemen. Tenslotte werden we vreeselijk persoonlijk. Hoe het kwam weet ik niet meer, maar opeens hadden we een weddenschap gesloten, dat ik binnen zes maanden tot „filmster" gepromoveerd zou zijn. Het criterium was een artikel in de krant van twee kolommen. We lieten hem natuurlijk duidelijk merken, hoe weinig begrip hij voor filmkunst had. „Hou je mond!!" riep hij tenslotte uit, terwijl hij tevoren aldoor hautain kalm was geweest; zijn pijp viel uit zijn mond. De laatste herinnering die ik meenam met die ellendige weddenschap, was het beeld van een jongeman, die nijdig de vonken van zijn broek veegt.
18
(nr. 45)
- CINEMA *♦ THEATER
stijl antwoordde : „Als ik geld heb..." „Wat doet u eigenlijk voor de kost?" vroeg zij nieuwsgierig. „Ik werk voor de film. ..." „U??" Heel verbaasd. „Daar moet je toch knap voor zijn?!!"
„Ja, eh
"
„O, u speelt zeker komische rollen. . . ." In de studio schreeuwde de regisseur: „Heeeee !!. . . . Juffrouw!! Ja, u daar!! Doet u nit zoo ezelachtig, juffrouw!! Niet in de lens kijken. . . . Wat gaat dat slecht!!. . . . Wat doet u eigenlijk hier. ..." En later, wat gekalmeerd, ried hij mij : „Probeert u het eens in komische rollen ..." Van den man, die mij tot die nonsens weddenschap gedreven had, niets. Geen brief, geen opbeurend woord, geen letter. De film werd voltooid. Ik bracht een bezoek aan de galapremière en trachtte mezelf te ontdekken tusschen de menschenmenigte van de scène „aankomst van den trein" en „Bal aan het hof van den grootvorst". Een oogenblik meende ik de slippen van mijn avondjapon te ontdekken, maar het kan ook verbeelding geweest zijn. Tenslotte kreeg ik een baantje op de administratie van het filmkantoor. Afgedankte filmsterren, verwelkte schoonheden, gestrande figuranten betokkelden hier den heelen dag hun schrijfmachine. De glorie van het filmwezen straalde een heel klein beetje op ons af. De chef van de afdeeling, een oude tooneelrot uit den tijd van de stomme film, was zoo goed het koffieuurtje te bekorten door het vertellen van filmanecdotes. Het was alleen jammer, dat hij alles van de cynischen kant bekeek. Ik tikte brieven over honoraria met vier nullen, contracten waardoor het leven een paradijs moest zij n... . Op een morgen ontdekte ik, dat ik nog drie weken had om de weddenschap te winnen. Moedeloos sjokte ik naar kantoo-. De tooneelrot was dien morgen buitengewoon goed gehumeurd. De hoofdrolspeelster van de film, die op dat oogenblik in bewerking -vas, een oude vijandin van hem, wier verleden hij ten minste eenmaal per week met een stofkam placht uit te ziften, had dienst geweigerd. Volgens het scenario moest ze uit de bovenste verdieping van een brandend huis springen in een springzeil van de brandweer. Ze had den regisseur in ronde bewoordingen verteld, dat ze dat niét deed. Contractbreuk ! dreigde de maatschappij. De ster wist echter precies wat ze waard was. Ze hield voet bij stuk en momenteel zocht de maatschappij naar een plaatsvervangster voor die eene opname. Er gonsde iets in mijn hoofd. „Wat moet die plaatsvervangster dan doen?" vroeg ik den afdeelingschef. „Ze moet de ster in die scène vervangen," legde
hij welwillend uit. „Dat doen re dikwijls bij gevaarlijke opnamen. Het is alleen moeilijk om iemand te vinden' die wat op de ster lijkt, al wordt het natuurlijk uit de verte opgenomen." Den volgenden morgen meldde ik mij bij den regisseur. Hij herkende me niet en ik werd prompt aangenomen. Het werd een nachtmerrie. De eene zij de van de studio werd ingenomen door een reusachtigen gevel van karton, gesteund door twijfelachtige houten stellages. Ik stelde een zangeres voor, die van de bovenste verdieping van een brandend huis moest springen. Sidderend stond ik te wachten. Ze hadden mij een soort negligee aangetrokken met tulen mouwen; een kastanjekleurige pruik bedekte mijn haar. De camera werd mgesteld. „Klaar?!" bulderde de regisseur van beneden, een nietig figuurtje te midden van poppetjes met glimmende helmen, die — naar het scheen — een zeil ter grootte van een zakdoek ophielden. In mijn brein dwarrelden de instructies, die de regisseur mij gegeven had. Eerst op de vensterbank gaan staan, naar beneden kijken en springen. Op de vensterbank gaan staan, naar beneden kijken en springen. Op de. . . . „Ja!!!" hoorde ik den regisseur roepen. Opeetis sloegen de vlammen aan alle kanten uit den kartonnen gevel. Het knetterde en loeide om mij heen; rookwolken stegen op, ik probeerde te roepen, maar de rook verstikte mijn stem. „Ik durf niet!!" gilde ik. „Ik durf niet 11.... " Mijn stem ging onder in het gehuil der vlammen. „Spring! I" schreeuwde de regisseur woest. „Spring dan toch 11" Ik sloot mijn oogen en sprong. ... , Toen ik weer bij kwam, lag ik temidden van een chaos touwwerk en waterplassen. De brandweer stond om mij heen. Ik knipperde tegen het scherpe licht van de Jupiterlampen. Toen ik trachtte op te staan ging er een scheut van pijn door mijn knie; boven mijn oog voelde ik een buil zwellen, die het uitzicht haast belette. Ik kroop kreunend overeind. Nu ik zeker wist, dat ik niet dood was, had ik maar één wensch: iemand uit te maken voor alles wat leelijk was. De regisseur was razend. „Hoe kunt u zoo stom zijn, juffrouw! U kunt toch zien waar u springt!! De heele opname verknoeid door de stommiteit van een figurant! Al het kostelijke geld in het water gegooid!!" Niemand scheen zich er om te bekommeren, hoe ik me voelde na dien doodensprong. Mijn knie stak venijnig; mijn hoofd was één hamerende, kloppende massa; ik werd zoo woedend als iemand in die omstandigheden en wiens eenige bedekking als een touw om zijn nek zit gerold, maar zijn kan. Toen barstte ik los. Ik herinner me niet precies meer wat ik zei, maar ik weet wel, dat de regisseur vijf minuten lang sprakeloos was, nu en dan uitwijkend voor den bezwerenden wijsvinger, dien ik hem onder den neus duwde. Middenin een tirade over film in het algemeen en regisseurs in het bijzonder moest ik ophouden om adem te scheppen. Men maakte van dat oogenblik gebruik om me mee te tronen naar de garderobe. Een medelijdende juffrouw verbond mijn pijnlijke hoofd, omzwachtelde mijn knie, bette mijn gezwollen lip, trok mij mijn jas aan. ... Toen ik de draaideur van het studiogebouw doorstrompelde, hoorde ik vaag stemmen in de verte heeft niets te beteekenen hysterische juffrouw. . . . Dat was het einde van mijn filmcarrière. Als in een droom liep ik door de straten, struikelend, strompelend. De voorbijgangers staarden naar mijn verbonden hoofd. . . . ; in de etalage van een warenhuis stuitte ik opeens op mijn eigen spiegelbeeld: een schraal figuurtje in een oude regenjas met een omzwachteld vlekkerig-rood gezicht. Ik een filmster!! Belachtelijk. Door een mist van tranen liep ik verder. Ik lette nergens meer op, botste tegen de menschen aan, snikte hardop uit medelijden met mezelf. Ik sloeg een h^ek om en werd haast omvergeloopen door een haastigen jongeman. Zijn pijp
viel op den grond en hij vloekte binnensmonds toen hij bukte om het ding op te rapen. . . .■ Het was alsof ik een duw in mijn rug kreeg. Hij was het, de ellendeling, die mij al die narigheid bezorgd had. Het was zijn schuld dat ik maanden lang. . . . Het kon me niets schelen, dat hij verbleekte, toen hij mij n gehavende uiterlijk zag. „. . . Lieve hemel!!. . . . Wat zie je er uitII Wat is er met jou gebeurd? Heb je. .. " „Ga weg!!" zei ik heesch. „Ga alsjeblieft weg!!!" Hij greep me bij de slippen van mijn jas, toen ik door wilde loopen. „Waar heb je toch al dien tij d gezeten!!.... Ik heb zoo vaak op je gewacht 's avonds.... Je kwam nooit!. . . . Wat? Je wilt toch niet beweren, dat je die idiote weddenschap. ..." „Laat me los!!" zei ik woest. „Ja, ik heb geprobeerd die weddenschap te winnen en je zult blij zün te hooren. dat ik hem verloren heb. Hoor je? Hoor je het goed? En nu wil ik niets meer met je te maken hebben.... ik. . . . ik. ... " Hij rende me achterna door de straat. „Wacht even, toe luister toch, hoe. ... ik heb toch nooit bedoeld, ik. . . . ik heb dat toch destijds alleen maar gezegd om je dat filmgedoe uit je hoofd te praten!!. . . . lieveling. . . . toe, luister nou.. . ." Veertien dagen later prijkte op de filmpagina van de krant een zonderlinge foto. Er stond een meisje op, gekleed in een soort nachtjapon, heelemaal verfomfaaid en gescheurd, temidden van een groep menschen. Ze hief haar vuist dreigend op naar een heer met een donkeren bril en haar gezicht was vertrokken in een woedende grimas. Boven de foto stond: „Een nieuwe ontdekking? De Lux-filmmaatschappij hoopt binnenkort een nieuw contract te kunnen teekenen met een tot dusver onbekende actrice, die uitgesproken komische talenten vertoont. Dit jongemeisje werd ontdekt. ., " Dit ging zoo twee kolommen door. Het duurde vijf minuten voor het tot me doordrong, dat ik het zelf was. Wij zijn intussohen al vijf jaar getrouwd en de kern van de kwestie — of filmsterren werkelijk mooi moeten zijn — is nog steeds niet opgelost. We hebben ook geen tijd om het proefondervindelijk na te gaan, want wie zou er op de kinderen moeten passen als wij naar de bioscoop zij n ? Maar de weddenschap heb ik gewonnen.
te komen. Je moest een meer dan normaal geduld hebben om iets te bereiken. Trouwens, dat was niet alleen bij de film het geval....!" Wij beamen dit en realiseeren ons, dat hier op dit oogenblik een groote buitenlandsche pro- ' ductiemaatschappij voor een belangrijke functie gebruik maakt van een NederlandscKe kracht, daarmede de verdiensten erkennend van het handjevol capabele landgenooten, dat zich tot nogtoe met het vervaardigen van films heeft bezig gehouden. „En welke was de laatste Nederlandsche film waaraan u hebt medegewerkt? „Dat was „Wie gaat mee?", een propagandafilmpje voor de Nederlandsche orkesten, dat dezen zomer door de „Nederland-Film" gemaakt werd onder leiding van Mr. Henrik Schölte." „Muzikaliteit is zeker wel de eerste vereischte voor een geluidsingenieur?" „Inderdaad, maar daarnaast is een groote belangstelling voor alles wat de techniek- betreft, tenminste even noodig. En dan, je moet je op je gehoor weten te concentreeren. Daarom is het ook niet gewenscht dat men van de geluidscabine uit de opname zien kan. Zoodra ik de deur van de box achter me dicht getrokken heb, bestaan er voor mij alleen nog maar klanken." Op dat moment wordt ons gesprek onderbroken door iemand, die komt melden dat de opnamen weer beginnen. De heer Olierhoek spoedt zich weer. naar zij n geluidscabine en ik volg hem in zijn heiligdom. Wegens plaatsgebrek moet de fotograaf buiten blijven. De cabine is door een wand met een venstertje in twee deelen gescheiden. In het eene deel zit de geluidsingenieur, die het geluid van de opnamen ontvangt en controleert, in het andere deel bevindt zich het apparaat waarmede de klanken op den filmband worden vastgelegd, en daarbij zit de assistent die met het toezicht daarop belast is. De geluidsingenieur zet zich achter een soort lessenaar, waarop een viertal knoppen zijn aangebracht. „Dat zijn geluidskranen", licht hij toe, zonder mij evenwel veel wijzer te maken. Ik zie nog een tweetal kleine venstertjes op de lessenaar, waarachter geheimzinnige lichtballet j es en -streepjes rusteloos heen en weer bewegen. Uit den luidspreker rechts boven in het hokje komen de klanken van de opname-ruimte tot ons. Men is daar kennelijk bezig alles voor het draaien gereed te maken. Wij onderscheiden de stem van den regisseur, die den spelers aanwijzingen geeft, en van de menschen van de camera, die aan het instellen zijn en da^r tusschendoor hooren wij een tweetal belichters in onze moedertaal een paar zeer hartige opmerkingen wisselen. Het is duidelijk, dat geluidsingenieurs zeer . discrete menschen moeten zijn. Soms gebeurt het, dat men in de studio een vertrouwelijk gesprek voert, terwijl men zonder het te weten, vlak bij een verdekt opgestelde microfoon staat. De man in de geluidscabine kan, als hij dat wil, datzelfde gesprek tien maal versterkt in zijn hokje afluisteren! De heer Olierhoek geeft toe, dat daarover de meest fantastische verhalen gaan, maar in de practijk kan dat alleen voorkomen, als er met verschillende microfoons, die verborgen zijn opgesteld, gewerkt wordt.
Een Nederlandscli geluidsingenieur aan het woord I Toen het geluid aan de stomme film toegevoegd werd en er daarmede een nieuwe phase in de ontwikkeling van de rolprent werd ingeluid, deed ook een nieuwe functionnaris in het filmbedrijf zijn intrede: de geluidsingenieur. Hij kreeg tot taak te zorgen, dat, synchroon met het beeld, het geluid op de filmstrook werd vastgelegd en naarmate de geluidsfilm meer gemeengoed werd, kreeg hij vasteren voet in de studio. Thans vormt de geluidsingenieur met den cameraman een onafscheidelijk duo, dat, onder auspiciën van den regisseur, de film in den striktsten zin des woords vervaardigt. Wij bezochten — u weet dat reeds uit vorige reportages — de Amsterdamsche en Haagsche filmstudio's waar de nieuwe Berlin-Film „Fahrt ins Abenteuer" grootendeels werd opgenomen, en het streelde onzen nationalen trots niet weinig, toen wij daar tusschen den uitgelezen staf een Nederlander gewaar werden, die als geluidsingenieur aan de opnamen medewerkte. Het was de heer G. R. Olierhoek, een van de weinige Nederlanders, die dit beroep uitoefenen en die als zoodanig ook aan de totstandkoming van verscheidene Nederlandsche producties een groot aandeel heeft gehad. Natuurlijk hebben wij van de gelegenheid gebruik gemaakt, den heer Olierhoek te vragen ons wat meer over zijn vak te vertellen. Beginnend bij het begin, willen wij weten hoe hij tot het niet-alledaagsche beroep van geluidsingenieur gekomen is. „Wel", zoo bevredigt hij onze nieuwsgierigheid, „ik heb den weg naar de film via de radio gevonden. Vóór ik in 1931 bij de film kwam, was ik chef van den zender Hilversum PCJ." „U was dus van-huis-uit al technicus." „Inderdaad, anders zou het mij ook niet mogelijk geweest zijn geluidsingenieur te worden. Voor dit werk heb je een behoorlijke technische opleiding noodig. Ik werd natuurlijk niet dadelijk geluidsingenieur, maar kreeg eerst verschillende andere baantjes. Daarna ben ik naar het buitenland gegaan en heb daar met nieuwe apparaturen gewerkt en me verdiept in studiobouw. In 1935 kwam ik weer in Filmstad bij Den Haag terecht." „Dat was dus in den tijd dat wij aarzelend van een Nederlandsche filmindustrie gingen spreken. En wanneer draaide u uw eerste film als geluidsingenieur?" „In begin 1938. Het was eer^ groote nationale documentaire, die toen als Nederlandsch filmwerk nogal furore gemaakt heeft." „Hoe waren toentertijd eigenlijk de toestandden bij het filmbedrijf?" „Nogal rommelig, eerlijk gezegd, en bovendien tamelijk onzeker. Als een film klaar was en er werd niet direct daarop een ander in productie genomen, moest je zoolang maar iets anders zoeken.".... En dan vertelt de heer Olierhoek ons van de merkwaardige voorliefde, die de toenmalige producenten van Nederlandsche films altijd koesterden voor buitenlandsche krachten: „Als Nederlander kreeg je bijna geen kans om aan bod
De „galg", waaraan de microfoon is bevestigd, wordt bediend door een assistent van den geluidsingenieur. Deze staat telefonisch met hem in verbinding.
CINEMA & THEATER - (nr. 45)
16
I
Plotseling klinkt nu het signaal „opname" in onze ooren. Ik zie toe, hoe mijn zegsman aan een der knoppen draait en 'tegelijkertijd oplettend naar het heen en weer dansende lichtballetje ziet. Intusschen hooren wij de stem van den klapperjongen, die het nummer van de scène afroept, en het geluid van den klap. Daarop weerklinken de stemmen der spelers in de cabine. Als de scène geëindigd is en ik de stem van den regisseur Jürgen von Alten „Danke, gut!" heb hooren zeggen, durf ik mij weer verroeren en geeft de heer Olierhoek een klein college over de moderne geluidsfilm-techniek ten beste. „Het geluid," zoo begint hij, „wordt opgevangen door een microfoon, die aan een zooge-
17
(nr. 45) - CINEMA &• THEATER
naamde galg is bevestigd, om haar zoo dicht mogelijk bij de spelers te plaatsen. Die galg is de oorzaak van een voortdurenden strijd tusschen de menschen van het geluid en de menschen van de camera. Zij mag natuurlijk niet in het beeld komen, of schaduw werpen, doch tegelijkertijd moet de microfoon de stemmen zoo goed mogelijk opvangen. U hebt in de studio wel gezien, hoe er met de galg gemanoeuvreerd wordt. Van de microfoon komt het geluid via de draden in de cabine, waar het wordt opgevangen en waar de geluidstrillingen worden omgezet in lichttrillingen, die op den filmband worden vastgelegd. Pas bij de allerlaatste bewerkingen, die de film ondergaat, worden èn beeld èn geluidsband op één filmstrook gebracht." „Maar hoe is het mogelijk het beeld en het geluid zoo te copieeren, dat de mondbewegingen van de spelers precies kloppen met de klank van hun stemmen?" „De filmband in de camera en die hier in de geluidscabine loopen synchroon, dat wil zeggen met precies dezelfde snelheid. Nu moet er alleen op beide een vast punt aangegeven worden, dat precies op de seconde af moet kloppen. Daarvoor zorgt de klapperjongen. Bij het begin van elke scène treedt deze voor de camera met den klapper, een eenvoudig instrument, waarop het nummer van de scène staat aangegeven en dat uit twee deelen bestaat, die naar elkaar toegeklapt worden. De klap zelf wordt natuurlijk op den geluidsband vastgelegd, terwijl het dichtklappen gefilmd wordt. Later, in het laboratorium, ziet men op de ontwikkelde filmstrook beeldje voor beeldje den klapper dichtklappen, tot de beide helften elkaar raken. Dat is dan het punt, dat overeenstemt met den „klap" op den geluidsband. Zoo worden beeld en geluid in overeenstemming met elkaar op de filmstrook begonnen. Daarna worden de strooken met de klapper-scènes natuurlijk verwijderd, en blijven alleen de speelscènes over, die dan tot een geheele film samengevoegd worden." „Ondergaat het geluid, voor het hier gefotografeerd wordt, nog speciale bewerkingen ?" „Neen, van bewerkingen is geen sprake. Alleen controleer ik het hier en regel de sterkte. Indien er met meer microfoons gewerkt wordt, wordt Boven: De heer G. R. Olierhoek in de geluidscabine. — Rechts: De „klapperjongen" met de „klap". (Folo't Ftllinga)
het ingewikkelder. Als twee spelers bijvoorbeeld pratend van het eene vertrek in het andere loopen, worden zij door de eene microfoon na de andere „opgevangen" en dan moet er toch gezorgd worden voor een gelijkmatige weergave van hun stemmen." „Bestaan er verschillende systemen voor het vastleggen van het geluid op de film?" „Ja, er zijn er heel wat. Wij gebruiken hier het zoogenaamde „Vierzehn Zacken-System", dat hierop neer komt, dat er over een breedte van z^mm veertien geluidsbandjes naast elkander worden opgenomen. Maar het zou te ver voeren dat uitvoerig te gaan bespreken." Ik moet eerlijk toe geven, dat dat aan een niet-technicus als ik ben slecht besteed zou zijn, en daarom eindigt de heer Olierhoek zijn lesje hier maar. Tenslotte was het er ons om begonnen de hoojdzaken te weten en het strekt ons tot voldoening, dat wij die uit den mond van een landgenoot hebben gehoord. L. J. C.
stem van Piet Steen': „Laten wij dan maar naar binnen gaan, ellendeling."
In de
„THEATERREERS" verschijnen, onder leiding der redactie van „Cinema en Theater", moderne en klassieke tooneeluterken, luisterspelen enz., van een inleiding voorzien en geïllustreerd met foto's of teekeningen, en monografieën over dramatische onderuerpen.
7) Als Nr. 1 dezer „THEATER-REEKS" is VERSCHENEN hef mef zooveel succes opgevoerde, in 1304 spelende Hollandsche drama van J. W. VAN GITTERT
„WITTE VAN HAAMSTEDE". Als Nr. 2 zal dezer dagen verschijnen:
„HET KAN VERKEEREN ...", een tooneelspel in zes lafereelen, waarin door FRANS DE PREZ hef laafsfe levensjaar van Cerbrand Adriaansz. Bredero wordf geteekend.
• In bewerking zijn:
Korte inhoud van het voorafgaande;
Carolientje is pakstertje in een sigrarettenfabriek en wordt dikwijls gekweld door romantische droomen, die hun oorzaak vinden in een veelvuldig bioscoop- en theaterbezoek. Zij komt, gedreven door het verlangen om óók eens met het „groote leven" kennis te maken, op een lumineus maar tegelijkertijd beangstigend idee. In een van de doosjes sigaretten, welke tij dagelijks inpakt, wil zij een briefje stoppen met het verzoek, of de ontvanger of ontvangster haar uit den somberen »leur van het leven in de sigarettenfabriek wil komen verlossen. Zij volvoert haar plan, doch wordt op denzelfden dag wegens brutaliteit ontslagen. Ten huize van den filmregisseur Piet Steen, die in conflict is geraakt met lijn hoofdrolspeelster en verloofde Winnie Klaasse, wordt een feest gehouden, dat echter, doordat een der gasten door de vleugelpiano zakt, werd verstoord. Steen is den volgenden morgen in een allerminst vroolijke stemming. Al» hij een pakje sigaretten openmaakt vindt hy het briefje van Carolientje en voelt intuïtief dat dit het meisje is waarnaar hij zoekt. Hij besluit kennis met baar te gaan maken. Juist als Steen zich aan de fabriek vervoegd heeft, breekt er brand uit en het lot wil, dat Steen een meisje uit de bedreigde vleugel van het gebouw redt, dat lat.er Carolientje blijkt te zijn. Hü neemt haar mee naar zijn woning en zet haar zijn plannen voor haar filmcarrière uiteen. Hun onderhoud wordt echter gestoord door de komst van Steen's vriendi de journalist Zebedeus Pit.
Nr. 3 „GERHART HAUPTMANN", een schets van de befeekenis voor de fooneellifferatuur van den grijzen dichfer, die op 15 November a.s. tachtig jaar hoopt te worden, geschreven door F. PRIMO.
Nr. 4 „ROSE BERND", het prachtige werk, dat het „Noordhollandsch Tooneel" ter eere van Hauptmann's fachtigsten verjaardag zal opvoeren, vertaald en ingeleid door F. PRIMO.
Nr. 5 „DE OPERA'S VAN MOZART", een inleiding van THEO VAN DER BIJL tot de door Mozart geschreven opera's, gezien in hun onderlingen samenhang.
16 „GESCHIEDENIS VAN DRAMA EN THEATER"; Deel I: Tot de Romantiek; Nr. 7 Idem, Deel heden;
il:
Van
Romantiek tot
Een helder overzicht door drs. J. W. VAN GITTERT der Europeesche theatergeschiedenis. Bestelt wegens beperkte oplage reeds thans bij uw boekhandelaar of door overschrijving van f 1.25 PER DEELTJE op giro 78676 der N.V. Ned. Uitgeverij „Opbouw", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Z.
H01THÜ8JZEM jMUfWEUERS OEN HAAG • LANGE POTEN 43 «TEL
IISMT
GOUD . ZILVER . JUWEELEN INKOOP - VERKOOP • TAXATIE ANTIEK. MODERN '
„Overigens: ik heb bezoek," hoorde Carolientje Piet Steen thans ijskoud zeggen. „Deert mij niet," verzekerde Zebedeus. „Ik weet alles van je bezoek af, ja ik kom voor je bezoek. .. " „Hoe is dat mogelijk? Hoe kan jij nu raden, dat mijn oom Frans een paar dagen over is?" „Wat een schatje is jouw oom Frans, die over is Tjonge, tjonge wat heeft die een mooie blonde haren. .. " De luisterende Carolientje voelde zich gevleid door den lofzang op haar haren, die de onbekende op den gang zoo gul ten beste gaf. Zij schrok tegelijk hevig van de kracht der uitdrukking, welke aan Piet Steen's lippen ontsnapte. Hij zei: „Doorgehaalde vetzak van een snertjournalist." Hij voegde eraan toe: „Vertel gauw! Wat heb je alweer ontdekt en op welke manier ben je bezig mijn zaken in de war te sturen met je opgewonden geschrijf? Vertel? Anders gooi ik mij zelf van de trap naar beneden... " „Zouden wij niet beter naar binnen kunnen gaan," stelde Zebedeus voor. „Eerst vertellen," gebood Steen. Zebedeus voldeed aan het gebod. Carolientje hoorde hem zeggen, dat hij op het terrein van den brand geweest was, tot zijn verwondering. Piet Steen daar had ontdekt, Steen's vertrek met het bewustelooze meisje had geobserveerd, toen ook maar een taxi had genomen en. . . ,,Je hebt ons dus gevolgd," kapte Steen bruusk af. „Als reporter kon ik niet anders," verontschuldigde Zebedeus zich. „Ik heb jullie gevolgd tot aan je deur. Ik ben zelfs uit mijn taxi gekropen met het plan maar meteen mee naar binnen te gaan. Je had mij kunnen herkennen aan mijn wijd en zijd beroemde, spier-
CINEMA
^^^^^^^^^-^j—j^^^^
witte regenjas, die mij den bijnaam van „de Albino" heeft bezorgd en mijn aanwezigheid overal verraadt. Ik ben echter terug gegaan naar de krant om eerst gauw een berichtje door te geven. En nu zie je mij dan toch voor je staan... " „Wat voor een berichtje," schreeuwde Piet Steen, ten prooi aan hevige opgewondenheid. Langzaam en tergend declameerde Zebedeus: „De jonge filmregisseur Piet Steen heeft eindelijk een tweede Winnie Klaasse gevonden. De spanning, waarin geheel filmlievend Nederland. . . " „Allemachtig," steunde Piet Steen wanhopig. „Allemachtig, wat een vuige streek. Je hebt mij verraden. Je hebt uit je duim gezogen. Je... " „Hoor eens, mijn beste," viel Zebedeus beslist in de rede, „als ik je-verraden heb door uit mijn duim te zuigen, dan is die duim blijkbaar goed op de hoogte. Maar laat ik je direct verklappen, dat het mijn onfeilbare reportersintuïtie geweest is, die mij vertelde, wat jij met dat meisje uit de fabriek voorhebt. Die intuïtie laat ik doodeenvoudig in de krant spreken en nu wil ik nog eens de feiten precies hooren. Dacht je, dat ik mij een dergelijke primeur liet ontgaan?" „Kan dat bericht voorloopig niet uit de Ochtendheraut blijven?", smeekte Piet Steen. „Mijn directie, de menschen van de Meteoor, hebben nog geen benul van mijn ontdekking en de Cine, die Winnie Klaasse heeft overgenomen, mag er zelfs voorloopig geen benul van hebben." „Het spijt mij," zei Zebedeus, „maar de Ochtendheraut geeft óók een avondblad uit en daarin kon mijn berichtje nog net opgenomen worden onder laatste nieuws." Het was een oogenblik doodstil op den gang. Toen klonk zwakjes en mat de & THEATER - (nr. 45)
18
Een ietwat ontredderde Steen en een Zebedeus, zooals Carolientje hem zich zeker niet had voorgesteld, kwamen dp kamer in. Zebedeus, die verteld had tweehonderd-en-vijf-en-twintig pond te wegen en door Steen was aangesproken met „vetzak", bleek juist enorm lang en mager te zijn. Hij had een onregelmatig, ietwat sloom de wereld in blikkend gezicht, groote en knobbelige handen, niet minder groote, weinig elegante voeten. Zijn gestalte deed denken aan die van een overdreven uit zijn kracht gegroeiden jongen. Piet Steen stelde voor: „Zebedeus Pit. . . Carolientje. .. Carolientje. . . " „Carolientje van Beek," vulde Carolientje zelf aan. Zebedeus knakte zijn, door de reeds genoemde witte, regenjas flodderig omspoelde lichaam in tweeën, hetgeen een goed bedoelde poging tot een buiging moest beteekenen. „Aangenaam," zei hij en hij gaf Carolientje een hand, waarvan zij ineenkromp van pijn. „Hé," mompelde het meisje onthutst, „ik dacht, dat u een dik, klein ventje was." „Ben ik ook," verklaarde Zebedeus op zijn eigenaardig-heeschen toon, te wijten aan het overvloedig rooken van virginia-cigaretten. „In het land der reuzen ben ik klein, dik en vet. Onder de gewone menschen mag ik er daarentegen, wat lengte betreft, zijn. Het is echter een gewoonte geworden om mij vetzak te noemen. Want ik eet zooveel, ziet U?" „En je praat ook veel," dacht Carolientje. „En je bent heelemaal niet zoo slungelig slap als je je voordoet. Want anders kan je zoo'n hand niet geven. En je oogen zijn wel aardig. Eigenlijk heelemaal geen sloome oogen. Maar oogen van iemand, die sloom wil schijnen." Zebedeus nam plaats tegenover Carolientje. Piet Steen schonk voor hem een glas vermouth in. De cigarettenkoker van den journalist ging rond. Carolientje, die op een cigarettenfabriek had gewerkt, rookte doorgaans alleen bij zeer bijzon-
dere gelegenheden! Van haar schamel weekloontje konden geen cigaretten af. Kennissen, die haar presenteerden, bezat zij niet. Zoo moest ze met de heldinnen uit haar boeken meerooken, dus hoofdzakelijk in haar verbeelding. . . Ze nam de cigaret van Zebedeus aan en liet zich vuur geven. Als een prinses zat ze daar te dampen, omgeven door twee uiterst attente mannen, met vkleine teugjes drinkend van êen warm makend glaasje vermouth. „Kijk eens," zei Piet Steen, „juffrouw Van Beek —' ik zal maar Carolientje zeggen — is op een zeer zonderlinge wijze met mij in contact gekomen. . . " Zebedeus greep naar zijn blocnote. „Niet opschrijven," verzocht Steen met nadruk, „je mocht dit ook eens gaan publiceeren." Zebedeus haalde de schouders op. „Over den brand heb ik toch al geschreven?" „Ja, over den brand. Maar die brand was een toevalligheid. Die kwam erbij. Die had niets te maken met mijn aanwezigheid daar. Je moet namelijk weten... " Uitvoerig vertelde Steen nu van Carolientje, die eruit wilde en een briefje mee had verpakt in een doosje cigaretten. Hij had dit briefje gevonden op een moment, dat hij dringend om een plaatsvervangster voor Winnie Klaasse verlegen was. Opgetogen was hij naar het pakstertje, dat op een dergelijk origineele wijze contact zocht met de buitenwereld, gaan zoeken. Ineens brak de brand uit en toen volgde het weghalen van de bewustelooze Carolientje. Zebedeus luisterde aandachtig. Af en toe keek hij eens naar het aardige, zeker niet uitdagende meisje, dat met blosjes op de wangen toehoorde en ondanks haar grijze stofjas toch een persoonlijkheidje was. Hij vond haar lief, frisch en trouwhartig. Het blond van haar lokken was écht. Ook aan de grappige krullen hier en daar moest de natuur schuldig geacht worden en niet het folterinstrument van een of anderen kapper. Haar kinnetje was weliswaar rond van lijn, maar toch nog geprononceerd genoeg om een indruk te geven van zekere vastberadenheid. Vooral die blauwe oogen zag Zebedeus graag. Zij maakten hem
,Aangenaam," zei Zebedeus. (Teekening Elins v. Eykern)
(adv.)
een tikje verlegen door het ongerepte en verwachtende, dat zij uitdrukten. . . . Steen was uitgepraat. „Ja, ja," mompelde Zebedeus, „dus je had dit heele verhaal geheim willen houden om het tot een film te verwerken, waarin juffrouw Van Beek — ach, ik zeg óók maar Carolientje — de hoofdrol speelt. Dat is een goed idéé, een erg goed idéé. . . " Steen werd even weer woedend. „Je hebt het al aardig verraden," viel hij uit. „Kom, kom," stelde Zebedeus gerust. „Wat weten mijn lezers nu nog?" „Het ergste is," verzuchtte Steen, „dat mijn maatschappij de verrassing uit jouw krant zal lezen." „Er staat toch nog niets in over het scenario, waaraan je in ge-
19
(nr. 45)
dachten werkt? Over het werkelijke gebeuren met Carolientje?" „Nee, dat gelukkig niet. Maar er staat in, dat ik een nieuwe ontdekking deed in de plaats van Winnie Klaasse. En er zijn absoluut geen proefopnamen. Ik moet nog zien of Carolientje het doet voor de camera. Of ze spelen kan." ,,Zoo is het," bevestigde Carolientje, „mijnheer Steen kent mij nog maar pas en ik vind dat filmen griezelig." Zebedeus trok van verbazing zijn wenkbrauwen zóó grappig omhoog, dat Carolientje het uitschaterde. „Hoe heb ik het nu met je . . .", riep hij tegen Steen. „Sinds wanneer moet voor jou een vrouw iets kunnen in de studio ? Jij bent het toch, die de actrices maakt. Jij, de groote regisseur!"
- CINEMA fir» THEATER
■ (Wordt vervolgd)
■■ Een gezeliigen middag ol avond hebt U in
Leidscheplein Theater Amsterdam. Elke avond 7.30 uur. Zondagmidd. 215 uur
AniKterdum i^^^^^M^"
TOBI'S DOLDWAZE DIERENTUIN
w
De nieuwste Lach-Revue met KEES PRUIS e.a.
De mooie Italiaansche film
„MEISJE IN NOOD QUARTIER LATIN De gezellige bar voor het betere publiek
«; Ki'KOI.OX*;KKKI> :
„OVERSCHOTJE"
LEIDSCHESTRAAT Ho. 63
AMSTERDAM-C.
Op het iooneel: het beroemde Argentijnsche Tango-orkest Eduardo Bianco
HOMMERSON EK TOSCANI
£^ä^K&^3&!^^
b rengen U in:
BROADWAY PALACE (REMBRANDTPLEIN, AMSTERDAM)
Henvo't succet-revue in één proloog en zeventien tafereelen
TWEE ORKESTEN 1. Revue- en Amuiementsorkeit o.l.v. C. VAN DISSELDORP 2. Attractie-orkest van „LINO FALCONI"
Dagelijks 2 uur en 7.30 uur
56 Medewerkenden: o.a. Elly Rexon en Rens van Dorth lederen avond 7-11. Matinee 2.15-5 (behalve Zaterdagi)
Eenige veelbelovende scenes uit films van de productie 1942-1943.
= CIRCUS =
'adv )
MIKKENIE-STRASSBURGER
m mm
METROPOLE PALACE - DEN HAAG PROLONGEERT:
UITHUIZIGHEID.
buitengewone CircusaHracties
Met dameópeelc ucw. Amiteedam!
.;^;
Plaatsbespreken 2 dagen van te voren tusschen 10 en 4 uur aan de Kassa en telefonisch No. 53800
_ Weekmiddag
van 2.25 tot 0.40 ) ßel.
' '•• Avond en Zondagmiddag
van 3.60 tot 0.60 )
inb
-
V
miÊÊm
/an VRIJDAG 13 NOV. af
HNHIE VERHULST in haar GUNSRGLI I> Il KEIiliNEBIN door het gezelschap.Bouber Dag. 2.30 en 7.30 u. predei Zondagi 2 u. — 4.15 — 7.30 uur preclei
'lUUSTRAllI-
ADAM
LA JANA, KARIN HARDT, ATTILA HÖRBIGER, HANS MOSEReall Van VRIJDAG 13 NOV. al
Gez. Jacques v. Bijleveld . Octave v. Aerschol
De man in de badkuip R'DAM
mouw
IV.
15
P
TOT
Dag. 2.15 - 7.30 u. precle« Zondagi 2 - 4.30 en 7.30 u. preclei
Een OOEON • film der HUNNIA • Productie, Budapest. ÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉÉ N.V. FILMVERHUURKANTOOR „O D E O N" LAAN VAN MEERDERVOORT 7. DEN HAAG TELEFOON 111199
>
Zoo gaat het; als je een brief eenmaal in de bus hebt laten glijden, weet je ineens, dat je anders had moeten schrijven. Dan krijg je wroeging, omdat je je over iemand hebt uitgelaten en hem niet heelemaal recht hebt laten wedervaren en daarom doe je dan ook het verstandigst nooit over menschen te schrijven. Er over praten is al verkeerd, maar iets zwart op wit vastleggen. . . I Natuurlijk is het heelemaal niet waar, wat ik twee weken geleden schreef: dat mijn goeie, beste, brave man nooit of te nimmer naar een schouwburg gaat. Af en toe begeleidt hij mij, rijn vrouw, daarhenen. Het is zelfs wel gebeurd, dat hij, allemaal om mij te plezieren, zijn smoking aantrok. Dat was in de dagen toen ik zelf ook in vol ornaat, d.w.z. in een avondjapon, naar het theater reed. Tegenwoordig leggen wij het wat eenvoudiger aan, al heb ik het nog niet zoo ver gebracht, dat ik in een gewone, daagsche jurk naar het feest van lijn en kleur trek. Want een feest blijft een schouwburg-bezoek toch, vooral als Henk meegaat. En als je je een beetje netjes maakt, verhoogt dat toch de feestelijkheid. Daarom ook is een schouwburgbezoek heel anders dan een tocht naar den bioscoop, waarvoor je je niet „kleedt", waar je in •het donker zit, vaak zelfs met je mantel aan of over je knieën. Ontspannend is de bioscoop wèl, maar feestelijk: néé! En helaas zijn er menschen, die ook den schouwburg minder feestelijk willen maken en hun hoeden en jassen mee naar binnen nemen. Zelfs als de vestiaire in den toegangsprijs begrepen isl Nu dan, als mijn man meegaat, is het extra21
(nr. 45> - CINEMA 6» THEATER
feestelijk. Alleen al het feit, dat ik mij met hem in het publiek kan laten zien, want als je een aardigen, knappen man hebt, wil je hem toch ook wel eens vertoonen. En dan: hij zorgt voor al die dingen, die nu eenmaal op den weg des mans liggen: hij zorgt voor de kaarten, hij brengt en haalt de kleeren bij de vestiaire, koopt het programma en ziet toe, dat wij op de juiste plaats terechtkomen. Dat is alles veel prettiger dan wanneer ik het zelf moet idoen, vooral dat na afloop bij de vestiaire grissen te midden van dringende en duwende menschen, die ineens allemaal evenveel haast hebben om weg te komen. . . Doch nu moet u niet meenen, dat ik niet heel goed in staat ben zelf voor die dingen te zorgen. Vóór mijn trouwen was ik een onafhankelijke, werkende vrouw en heel goed in staat alle mogelijke akkevietjes zelf op te knappen. Misschien heeft het daarom voor mij toch ook een bijzondere bekoring alleen naar het theater te gaan of met een vriendin. Dan voel ik mij : jong meisje, opnieuw. Henk vindt het heelemaal niet erg, als hij eens een avond zonder mij thuis is, (dan had hij mij immers dat couponboekje niet gegeven) en na afloop kan hij alles van het stuk van mij hooren. Misschien moesten wij ons een modernen huisbioscoop aanschaffen. . . dien zou hij vast interessanter vinden dan al zijn boeken. Overigens hoop ik, dat er van den winter weer veel middagvoorstellingen komen. Dan behoef ik niet de rol te spelen van de „uithuizige vrouw", die haar man maar aan zijn lot overlaat. Als je 's middags uitgaat, kraait er geen haan naar. Vrouwen, die middag aan middag boodschappen doen met het ; onvermijdelijke theetje tot slot, of die van de eene bridge-club naar de andere draven, heeten immers ook niet uithuizig en wat kun je dan beter doen dan je geest verfrisschen bij een goede tooneel-voorstelling ? THEATER-BEZOEKSTER.
Prijsvraaj» voor tooneel De bekroonde stukl en Volgens een mededeel ing- van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten werden voor de prijsvraag voor tooneelstukken, uitgeschreven door de afd. Theater en Dans, 168 tooneelwerken ter beoordeeling ingezonden, waarvan 20 stukken waren gewijd aan de behandeling van historische onderwerpen. Er waren m ernstige tooneelspelen en verder 27 blijspelen of kluchten. Bij schifting bleek, dat voor geen der drie afdeelingen stukken ingezonden werden, die naar inhoud, strekking, vorm en stijl in aanmerking konden komen voor eerste prijzen. De volgende stukken werden bekroond: a. in de afdeeling Histurische stukken: 2e prijs: „Willem de Beyer", Hollandsch historisch spel, door J. W. van Gittert te Amsterdam; 3e pry's: „Rembrandt", biografisch spel, door Ad. Bevers te Utrecht; ie eerv. verm.: „Danton", drama door 11, van de Wal te Loosduinen; 2e eerv, vermelding: „Onder de Princevlag", historisch spel, door T. van Lohuizen te Hilversum. b. in de afd. Ernstige tooneelspelen: 2e prijs: „Dorp in onrust", door Kees Spierings Ie 's-Hertogenbosch; 3e prijs: „Matterhorn", door H. van Doorn te Amsterdam; ie eerv. vermelding; „Waar het om gaat", door Bob Bertina te Amsterdam; 2c eerv. vermelding: „Jong . . . zjjn we maar eenmal", door mevr. Van Bemmel—Kouw te Bloemendaal. c. in de afd. Blijspelen of Kluchten: ae prijs: „Slecht vaarwater", satyriek spel, door A. A. L. Graumans te 's-Gravenhage; 3e prjjs: „Haastig recht", parodistisch spel door Willy Hoffman te Haarlem; eerv. vermelding: „Hanna van de Heerlerheide", blijspel door Anjoel Valo te *s-Gravenhage. De prijsuitreiking aan de bekroonde schrijvers zal op nader te bepalen datum geschieden ten departemente.
STEFFA WINE De Nederlandsche danseres Steffa Wine, over wie wij reeds vaker schreven, geeft Zondagmiddag 15 November in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam een dansmatinee, waar zij uitsluitend Spaansch zal dansen.
•< '
landsche filmkunst.... in het smalle. Onze tweede en laatste opmerking betreft het verlicht blijven van de toeschouwersruimte der Spoorbio tijdens de voorstelling. Een indirecte verlichting, een aardige combinatie van kwiklampen, die stralen kaatsen op het witte plafond, dat daardoor zachtgroen oplicht volgens een fluorescentie-affect, blijft voortdurend branden.' Onwillekeurig denkt men hierbij aan vroeger voorspelde ontwikkelingsfasen in de filmtechniek. Zouden wij een stap dichter zijn bij de vervolmaking van de gedurende langen tijd immer weer geprobeerde daglichtprojectie? Zou hierdoor het ideaal der kleurenfilm-voorvechters, die het genieten van kleuren in het donker terecht als onlogisch beschouwen, een stap nader bij zijn verwezenlijking komen? Daar de heer Korsmit van plan is ook kleurenfilmpjes te vertoonen,' zullen wij in staat zijn, ter zake nadere waarnemingen te doen. P. B.
en hi bioscoop op wielen; h
DE „SPOORBIO" Nederland's kleinste (64 klapfauteuils), goedkoopste (één dubbeltje per voorstelling) en meest mobiele bioscoop — de Spoorbio aan het eerste perron van het CS. te Utrecht — is in de dagbladpers reeds voldoende beschreven. Terecht heeft men allerwege bewondering geuit voor de vindingrijkheid, waarmede theatertechnici en spoorwegdeskundigen, onder de bezielende leiding van den man, die het idee had, den heer Korsmit, een D-wagen eerste en tweede klasse hebben weten om te tooveren. Hier is een bioscooppaleisje ontstaan, dat naar strekking en inrichting in vele opzichten een unicum mag heeten. Een unicum voor Europa. De heer Korsmit projecteert in zijn theater op wielen smalfilmcopieën van cultureele, reis- en sportfilmpjes, kortom werkjes, waarmede hij twintig-minuten-programma's brengt, die weer een geheel ander cachet hebben dan de programma's der stationnaire bioscopen en der actualiteitentheaters. Welbewust volgt hij, naar hij ons mededeelde, hiermede een specialen koers. De treinreiziger, die wachten moet — omdat-ie te vroeg of omdat-ie te laat is — zal zich niet aangetrokken voelen tot films, die hij elders ook kan zien. In overeenstemming met den geheelen opzet van den Spoorbio, dienen ook haar programma's apart te zijn. Twee punten geven ons aanleiding tot een enkele opmerking. In de eerste plaats het feit der smalfilmprojectie. De smalfilm verkrijgt in den Spoorbio voor
het eerst vasten voet in ons bioscoopwezen. Tot nu toe was zij hoofdzakelijk het materiaal, voor amateurisme (zij het dan meer in de 8 en 9 mm dan in de hier toegepaste 16 mm breedte) en voor "instructieve illustratie van lezingen, enz. Enkele jaren geleden vormde zich weliswaar een combinatie met het doel door het geheele land smalfilmtheaters te openen, doch verder dan een ontijdig uiteengaan heeft deze het niet gebracht. In den Spoorbio, met zijn nog altijd flink projectiedoek van 1,32 bij 1,64 meter (het is een heele puzzle geweest om dit in een wagonruimte voor circa 70 personen te bereiken), wordt bewezen, dat een uit een goed geoutilleerde cabine geprojecteerde smalfilm het uitstekend doet bij een grooter projectiebeeld. Het is dan ook geen wonder, dat de heer Korsmit, die meer plannen heeft, in een niet al te ver af liggende toekomst aan opdrachten voor Nederlandsche smalfilmers denkt. Blijkt het instituut van den Spoorbio te bevallen, zoowel aan den exploitant als aan onze Nederlandsche Spoorwegen, dan openen zich in dit opzicht aantrekkelijke perspectieven voor een geregelde Nederlandsche smalfilmproductie, die weer een goede scholing biedt voor een geregelde Nederlandsche normaalfilmfabricage. . . . Enfin, voordat het zoo ver is zal het eerst vrede moeten zijn, dan zal men ook tot den bouw van meer Spoorbio's moeten overgaan. Toch gaf de heer Korsmit ons te verstaan, dat zijn belangstelling ook nu al uitgaat naar oorspronkelijke staaltjes van Neder-
RAADSEL-VARIETE Oplossingen der onderstaande opgaven zende men — liefst op een briefkaart — uiterlijk 27 November a.s. aan den „Raadsel-regisseur", Redactie „Cinema & Theater", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Z. Op de adreszijde te vermelden: „Raadselvariété" 27 November". Onder de inzenders van ten minste twee der drie opgaven worden verloot: een hoofdprijs van ƒ2.50 en vijf troostprijzen van ƒ 1.—.
ROULETTE-RAADSEL In deze roulette moeten woorden worden ingevuld (in de richting: van de wijzers van de klok, in ieder nummervakje één letter) van de volgende beteekenis: o—32 = bijvoorbeeld (afk. fr.) 15— 4 = duivenverblijf 21— 6 — onderrichten 27—13 = bijwoord 36—10 = een juiste voorstelling van iets hebben 5—24 = muzieknoot 16—20 = vereenig:ing
20—22 s= achting bewijzen 18— 7 — van de 28—12 = persoonlijk voornaamwoord 35—26 = stoffelijk overschot Bij juiste invulling zullen er vier woorden ontstaan van de volgende beteeken is: o— 6 = fonkelen 27—10 = de waarheid van iets toegeven S—22 = weder vereenigen 18—26 = overeenkomende met iets wat te voren genoemd is De eerste drie letters van elk dezer vier woorden Vormen tezamen den naam van een film-componist.
Dat is de plaats voor Uw Santé-tabletjes I
' //'M/ /
/.
En als je straks anders wilt, kun je niet meer! Mensch, durf te leven I In 1918 zei Witte den houfchandel vaarwel om met Pisuisse te gaan samenwerken. Maar hij was toch niet de ware voor het beroepscabaret, althans niet als uitvoerend kunstenaar, en trok zich spoedig weer terug bij een internationale handelmaatschappij. Voor Pisuisse bleef hij evenwel liedjes schrijven, waarvan wij tenslotte alleen „Aspirine" nog willen noemen. In deze dagen, dat wij hun dood voor vijftien resp. .tien jaar herdenken, zij hun namens de Nederlandsche theaterkunstenaars en de theaterminnenden een eeresaluut gebracht.
Gegreven zijn de volgende woorden: gelogren, geweigerd, begrypen, graven, tegenhanger, stevig, strever, liegen. Zet deze woorden in zoodanige volgorde op de onderstaande punten- en kruisjesrijen — die eventueel met de noodige punten (doch niet met kruisjes) worden verlengd en verkort — dat de op de kruisjes geplaatste letters de namen van een manlijken en een vrouwelijke filmkomiek vormen, indien men deze letters in de aangegeven volgorde achter elkaar plaatst. <ƒ 1 x'èi':■*.* f . X . X . . .
3
xx...x.
4 5
X ... XX. ..XX..X
6 7 8
.XX.... ..XXX.. X..X..X
Ga vroeg naar bed, neem 'n "AKKERTJE". Tien tegen één, dat Ge dan weer morgen "fit" opstaat en dat de Griep niet doorzet! "AKKERTJES" zijn griep verdrijvers bij uitnemendheid en helpen direct tegen hoofdpijn, zenuwpijn, rheumatische pijnen.
Neen, n AKKERTJE
j. T. C. F. Bolwyt, Haarle; 4. J. I. Manliag, Nes; 5. G. N. Lent, Eerde.
De Nederlandsche Rijns f Uier
van 6 Nov. (no. 42) Invulraadsel: i. kachel; 2. smaken; 3. mennen; 4. opslag; 5. gissen; 6. getier; 7. arduin; 8. bewind; 9. meteen. — Hans Stüwe. / Schakelraadsel: dierlyk; beleven; eenmaal; gebel; geraas; korenaar; rennen; oliedom; tentzeil. — Rembrandt. Tooneelraadsel: i. jodelen; 2. ordenen; 3. handelen; 4. aardewerk; 5. nederig; 6. kinderen; 7. adelaar; 8. aardebaan; 9. redelijk; 10. tijdelyk. — Johan Kaart.
ANAGRAM-RAADSEL
PRIJSWINNAARS
Welken filmster-naam kunt u van de letters van elk der volgende namen en adressen vormen? 1. G. E. Traldit, Ak«nj 2. T. F. R. Orzi, Edam;
Hoofdfrijs: J. M. P. fe Rotterdam; troostprijzen: mevr. A. F. W. te 's-Gravenhage; G. M. te Rotterdam; J. C. B. te 's-Gravenhage; J. W. te Maassluis; A. J. L. te Rotterdam.
Muziekschool
m%^m\wffff'm
Piano Gitaar Banjo Viool Orgel Cello
Accordeon Hawaiian Mandoline Mandela Ukeleie Harmonium
/
A
/
Trompet Klarinet Saxophoor Xylophoon Slag werk Stringbas
\J
/ A 'x / ((
'IN
Ti
4^ j
V
Lesgeld f 2.75 per maand (Instr.) Gratis instrumenten in bruikleen op de les i (evens studiegelegenheid. Theoretische lessen f 0.25 per maand 2500 Leerlingen... 50 Leeraren.
(
w
Adressen:
Restaurant A. W. FRIiUNK
Hocus - Focus.,, oud wordt nieuw!
WAGENSTRAAT naast SCALA
Als U over een garderobe beschikt, die van Indanthren-stoffen is vervaardigd, kunt U van geluk spreken! Indanthren-stoffen blijven altijd even frisch en fleurig en met eenige handigheid is het U zeker mogelijk van Oud iets Nieuws te maken!
's-GRAVENHAGE Telefoon 116560
HOLLANDSCHE
ndanihren
EN
DUITSCHE KEUKEN
Wie Indanthren heeft gekocht, kan van geluk spreken.
DIV. BELEGDE BROODJES CINEMA 6* THEATER - (nr. 45)
z wa as;
Aanvang nieuwe cursussen:
ALS IN EEN SPROOKJE
|\MA^(^
Het beste theesurrogaat ooit vervaardigd!
OPLOSSINGEN
(adv.)
\uß>
Uit het zakje in 'n klein goedsluitend blikje . . . däär hooren Uw Santé-tabletten! Dan blijven ze droog, want ze trekken anders teveel vocht aan en zijn dan heel moeilijk te gebruiken!
Kou gevat? Rillerig? Zoo echt grieperig? Wacht dan niet tot de koorts U overvalt.
(Slot van pag. 5)
WOORDSCHIKKINGSRAADSEL
2
,
Amsterdam
Jac. v. Lennepkade 15 Willemsparkweg 135 Dintelsiraal 1 »i Ferdinand Bolstraat rr 21 Middenweg 15 ff Den Haag Regentesselaan 60 Musschenbroekstraal 71 ff Stille Veerkade 46 tf Scheveningen Middelburgscheslr. 9 Haarlem Barteljorisstraat 10 Utrecht Voorstraat 5 (bis) Hilversum Vaartweg 61 Alkmaar Stationsplein 110 Broek op Langendijk Z.-Scharwoude A 91 n
Telef. ff
ff f( ff
21990 4425 n
SUBLIEM .. Tevens schriftelijke lessen door geheel Nederland: „Muzieklessen in hel oude schrift per brief". SUBLIEM komt overal.
22 23
i
(nr. 45) - CINEMA <&• THEATER
80940 96915 96748 26522 54289 398849 181513
/
ji mi 11 ii i nnaaaan^H
;i
(Teekeningen C. Labots) Aan de Admmisiraiie van CINEMA & THEATER Paulus PoUerslraat 4 — Amsterdam Zuid.
Mijne Heeren, Elke week wil ik op de hoogte blijven van nieuwe films, tooneelstukken, opera's enz. Noteert U mij dus, op de gebruikelijke voorwaarden, als abonné voor toezending per post. Het abonnementsgeld wordt betaald met ƒ 6.50 per jaar*/ ƒ 3.25 per half jaar*//1.675 per kwartaal* en voldaan door overschrijving op uw girorekening 78676. Naam
;
Adres te
ï
Handteekening '.
: Datum Verzenden in enveloppe als brief of geplakt op een briefkaart. *) Doorhalen wat niet van toepassing is.
P 1083/4
Het weekblad „CIIVEMA & THEATEK» verschijnt des Vrijdags. Alle bijdragen, foto's, teekeningen en redactioneele correspondentie, zonder vermelding van persoonsnamen, te richten aan de Bedactie, abonn»Tnentsopsraven en andere administratieve correspondentie aan de Administratie van Het Weekblad „Cinema & Theater", Paulus Potterscraat 4, Amsterdam-Zuid. Telefoon: 98145, 21511, 21424. — Postgiro no. 78676. — Advertentietarieven op aanvrage verkrijgbaar bij de administratie. — Prijs per losse nummers 15 cents. Abonnementsprijs franco per post ƒ 6.50 per jaar, ƒ 3.25 per half Jaar, ƒ 1.67% ppr kwartaal, bü vooruitbetaling; in plaatsen, waar bezorgers zijn gevestigd, desgewenscht 12% cents per week bij bezorging in de week na verscnijmng. Abonnementen worden stilzwijgend telkens voor een kwartaal verlengd, indien niet twee weken vóór afloop schriftelijk opzegging is ontvangen. (Prijsverhooging toegestaan bij brief van 23 Maart 1942, no. 1017 P.R. van het Rijksbureau voor de Grafische Industrie.) — Nadruk alleen toegestaan voor korte gedeelten, mits met bronvermelding. — Bij ongevraagde bijdragen sluite men retourporto (zoo mogelijk een geadresseerde en gefrankeerde enveloppe) in.
Wnd. Hoofdredacteur: Joh. T. Hulsekamp,'Amsterdam. — Redacteur: L. J. Capit, Amsterdam. — Verantwoordelijk voor de advertenties: R. M. A. Ausems, Utrecht. — Uitgave der N.V. Nederlandsche Uitge.verij „O.pbouw", Paulus Potterstraat 4, Amsterdam-Zuid. (P1083). — Druk der N.V. Drukkerij Elsevier; Van Ostadestraat 233, Amsterdam-Zuid. (K 199).
No. 45 — CINEMA & THEATER — 13 NOVEMBER 1942