Fysieke training bij kanker Het effect van een krachttrainingsprogramma op vermoeidheid, de algemene gezondheidstoestand, coping en kinesiofobie bij patiënten behandeld met cytostatica S. Martens en prof. dr. A. Vingerhoets, klinisch gezondheidspsychologen*, dr. F.J.S. Donker, medisch psycholoog, dr. G. Vreugdenhil, internist, dr. G. Schep, sportarts en M. van Dam, fysiotherapeut**
Samenvatting Doel Het huidige onderzoek had als doel het effect te onderzoeken van een fysiek krachttrainingsprogramma op a. vermoeidheid b. de algemene gezondheidstoestand c. kinesiofobie en d. coping bij patiënten die met chemotherapie werden behandeld. Methode Veertien kankerpatiënten die hun chemokuur afgerond hadden, namen deel aan een sportprogramma van vier maanden. Voor en na het trainingsprogramma werden vijf vragenlijsten (FACT-fatigue, MVI-20, EORTC-QLQ-C30, Tampaschaal kinesiofobie en de ACQ) afgenomen om respectievelijk vermoeidheid, de algemene gezondheidstoestand, kinesiofobie en coping te bepalen. Resultaten Aan het eind van het trainingsprogramma rapporteerden patiënten: a. een significante vermindering van algemene vermoeidheid en lichamelijke vermoeidheid b. een significante verbetering van het rol functioneren en sociaal functioneren en een significante vermindering van benauwdheid c. geen verandering met betrekking tot kinesiofobie, en d. evenmin met betrekking tot coping. Conclusie In overeenstemming met onze verwachtingen lijkt het krachttrainingsprogramma vermoeidheid te verbeteren, evenals het rol functioneren en sociaal functioneren. Tevens lijkt benauwdheid bij patiënten te verbeteren ten gevolge van het trainingsprogramma. Kinesiofobie en coping lijken niet te worden beïnvloed door het trainingsprogramma dat deze patiënten doorlopen. Inleiding Vermoeidheid is het meest voorkomende symptoom bij kankerpatiënten die chemotherapie, radiotherapie of biotherapieën ondergaan. De prevalentie van vermoeidheid bij patiënten die chemotherapie ondergaan * Klinische Gezondheidspsychologie, Universiteit van Tilburg, Tilburg, ** Wijkgezondheidscentrum Heikant, Veldhoven
14
is 75-90%. Van de patiënten die daarbij ook radiotherapie ondergaan ervaart 75-100% vermoeidheid46. Tegenwoordig wordt vermoeidheid als een van de belangrijkste en meest invaliderende symptomen van kanker gezien. Vermoeidheid kan het functioneren van een patiënt in meerdere dimensies beïnvloeden: 1. mentaal: de patiënt heeft last van gebrek aan concentratie en geheugenverlies 2. sociaal: de patiënt ervaart een onvermogen om aan taken te beginnen of heeft de neiging om sociale contacten en activiteiten te vermijden 3. fysiek; de patiënt raakt snel uitgeput of moe van activiteiten die fysieke inspanning vereisen. Winningham54 stelt voor om in plaats van het woord vermoeidheid, de term kanker gerelateerd vermoeidheidssyndroom te gebruiken, omdat patiënten zelden het woord vermoeidheid in de mond nemen, maar vaker verwante verschijnselen benoemen zoals klachten over zwakheid, constante uitputting, slechte slaap, depressie en subtiele cognitieve problemen. Psychologisch gezien is vermoeidheid de sensatie van het gebrek aan energie om adequaat met dingen om te gaan die energie vereisen. Een persoon ervaart vermoeidheid als diens energievraag en -aanbod niet met elkaar in evenwicht zijn. De mate van dit al dan niet in evenwicht zijn wordt uiteindelijk door het individu zelf geëvalueerd en vastgesteld42. Recente studies hebben de invloed van het gebruik van EPO (1), psychostimulantia (2), psychosociale interventies (3), voeding (4) en beweegprogramma’s (5) op vermoeidheid onderzocht: 1. Bloedarmoede is een veel voorkomende complicatie bij kankerpatiënten; het kan de oorzaak zijn van de vermoeidheid die door een patiënt wordt ervaren47. Erytropoïetine (EPO) verhoogt de hemoglobine (Hb) concentraties in patiënten met gemiddelde tot gematigde bloedarmoede. Daarmee neemt tevens de vermoeidheid bij patiënten af3,9,14,20,23,27,28. 2. Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van psychostimulantia de ervaren mentale vermoeidheid bij kankerpatiënten doet afnemen7,8,24,31,38. Psychostimulantia zijn ‘drugs die de alertheid en/of motivatie verhogen’ 25 of ‘drugs met antidepressieve en stemming verbeterende kenmerken’ 45. Kankerpatiënten ervaren vaak cognitieve veranderingen en 50% van de kankerpatiënten zal een depressieve stoornis ontwikkelen gedurende hun ziekte29. Medisch Journaal, jaargang 33, no. 1
3. Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van psychosociale interventies op kwaliteit van leven12,13,15,18,43,44,48,53. Naar vermoeidheid is echter niet vaak gekeken. Uit de litteratuur blijkt dat psychosociale interventies niet altijd vermoeidheid verbeteren12,13,44,48. 4. Ondervoeding is een nogal eens voorkomend verschijnsel bij kankerpatiënten. Ondervoeding wordt vaak mede veroorzaakt door verlies van eetlust en het ineffectief benutten van voedingsstoffen door het veranderde metabolisme dat ten gevolge van de tumorlast kan ontstaan26,34. Uit de door ons geraadpleegde literatuur6,35,49 blijkt echter dat er vooralsnog geen eenduidig effect van voeding op vermoeidheid is aangetoond. 5. Onderzoek naar beweegprogramma’s als behandeling voor vermoeidheid heeft wel een verbetering van vermoeidheid laten zien16,17,30,32,33,37,39. De praktijk is helaas dat, als reactie op de vermoeidheid, patiënten veelal wordt geadviseerd om rust te nemen en hun dagelijkse activiteiten te verminderen. Inactiviteit brengt echter musculair katabolisme teweeg, waardoor rust de vermoeidheid juist verergert. Tegenwoordig wordt meer en meer aërobe beweging, gedefinieerd als ritmische samentrekking en relaxatie van grote spiergroepen voor een lange tijd, voorgeschreven als revalidatie bij kanker54. In 1996 is op initiatief van het Integraal Kankercentrum Limburg het revalidatieprogramma Herstel en Balans ontwikkeld. Het programma is bedoeld voor kankerpatiënten die de medische behandeling afgerond hadden en voor wie herstel aannemelijk is. Herstel en balans bestaan uit een fysieke trainingsmodule en een psychosociale module; het programma is gericht op verbetering van de algemene gezondheidstoestand en vermindering van vermoeidheid bij kankerpatiënten, waarbij wordt aangenomen dat kinesiofobie, het vermijden van beweging of activiteiten gebaseerd op angst, hierbij een belangrijke rol speelt. Veenstra en Gijsen50 vonden dat op het einde van het programma een significante toename van emotioneel, rol-, cognitief- en sociaal functioneren van de deelnemers optrad, evenals een verbetering in de beleving van hun algemene kwaliteit van leven. Bij emotioneel functioneren en de algemene kwaliteit van leven speelde de factor coping een rol. De deelnemers met een lage coping, die dus meer moeite hadden met moeilijke situaties, rapporteerden een lager begin- en eindniveau van emotioneel functioneren en algemene kwaliteit van leven, maar boekten meer vooruitgang. Voor de vrouwen die aan het programma deelnamen verbeterde het fysiek functioneren tevens significant. Op het einde van het programma was de afname van vermoeidheid bij vrouwen significant en bij mannen niet. Wat betreft kinesiofobie was er bij de deelnemers aan het eind van het programma een significante afname opgetreden. Het doel van dit pilot onderzoek was om de effecten van een beweegprogramma op vermoeidheid, coping, kinesiofobie en de algemene gezondheidstoestand bij kankerpatiënten die curatieve chemotherapie hadden ondergaan, te beschrijven. Op basis van de gevonden literatuur16,17,30,32,33,37,39,50 verwachtten we dat op het einde van het beweegprogramma vermoeidheid, de Medisch Journaal, jaargang 33, no. 1
algemene gezondheidstoestand, coping en kinesiofobie bij de patiënten verbeterd zou zijn. Methode Patiënten Data van veertien patiënten werden verzameld en gebruikt voor statistische analyses in deze studie. De volgende inclusiecriteria werden toegepast: 1. jonger dan 70 jaar 2. de chemotherapie afgerond 3. in principe curatief behandeld met chemotherapie 4. gemotiveerd voor het programma 5. in staat om training in het studiecentrum en thuis uit te voeren 6. geen ernstige andere ziekten of beperkingen welke het volgen van het trainingsprogramma kunnen belemmeren 7. wonend in Veldhoven of directe omgeving. De demografische data en behandelingskarakteristieken zijn weergegeven in tabel 1 en 2. Metingen Als effectmaten werden in dit onderzoek de volgende afhankelijke variabelen gebruikt: a. vermoeidheid b. algemene gezondheidstoestand c. coping en d. kinesiofobie. Vermoeidheid werd gemeten met de FACT (Functional Assessment of Cancer Therapy) - Fatigue11 en de MVI (Multidimensionale Vermoeidheids Index) 2041. De FACT-fatigue bestaat uit 13 gedwongen keuze items op een vijfpunts Likert-schaal, variërend van helemaal niet tot heel veel. Deze vermoeidheidsvragenlijst heeft een interne consistentie van 0,95 en een test-hertest betrouwbaarheid van 0,9011,56. De MVI-20 bevat 20 items op een zevenpunts Likertschaal. De vijf subschalen -algemene vermoeidheid, lichamelijke vermoeidheid, reductie in activiteit, reductie in motivatie en mentale vermoeidheid- omvatten ieder 4 items. Hoe hoger de scores op deze subschalen, hoe meer men last heeft van vermoeidheid. Alle subschalen behalen een alfa (Cronbach) hoger dan 0,80, gevonden bij radiotherapiepatiënten, chronisch vermoeide patiënten, psychologie studenten, medische studenten en militairen41. Algemene gezondheidstoestand werd gemeten met de Quality of Life Questionnaire van de European Organization for Research and Treatment of Cancer (EORTC QLQ-C30 versie 2)1. Deze vragenlijst bestaat uit 28 items op een vierpunts Likert-schaal en vier losse vragen die over de algemene gezondheidstoestand gaan. De vragenlijst bestaat uit vijf schalen voor functioneren -fysiek, rol, emotioneel, cognitief en sociaal functioneren-, een schaal voor algemene kwaliteit van leven en een schaal voor symptomen en klachten. De scores op de schalen en vragen worden volgens de EORTC-handleiding lineair getransformeerd naar een score van minimaal 0 tot maximaal 100. Bij de functionele schalen en de globale schaal betekent een hogere waarde een hogere kwaliteit van leven. Bij de symptoomschalen en klachtenvragen betekent een lagere waarde dat een deelnemer minder symptomen en klachten ervaart en dus een hogere 15
Tabel 1. Demografische variabelen (N=14)
Tabel 2. Behandel - variabelen (N=14)
Variabele
N
Leeftijd - gemiddelde - standaarddeviatie
47 13
Geslacht - man - vrouw
4 10
Burgerlijke Staat - alleenstaand - gehuwd/samenwonend - gescheiden/uit elkaar - weduwe/weduwnaar - LAT-relatie
1 11 – – 2
Kinderen (thuiswonend) - ja - nee
7 7
Opleiding - lagere school - lager beroepsonderwijs - middelbaar onderwijs - hoger beroepsonderwijs - universitair onderwijs - onbekend
– – 5 5 – 4
Werkstatus - werkend - niet-werkend
6 8
Hulp in de huishouding - ja - nee
8 6
Sportbeoefening - ja - nee
12 2
kwaliteit van leven heeft. Deze vragenlijst heeft een goede betrouwbaarheid en validiteit1. De Appraisal and Coping Questionnaire (ACQ)3 meet coping met ziekte en bestaat uit acht subschalen -zelfevaluatie, acceptatie, minimaliseren, probleemoplossend plannen, ontwijking, volharding, toewijzing van verantwoordelijkheid en zoeken van steundie respectievelijk bestaan uit 10, 3, 4, 3, 4, 2, 2 en 3 items. Hendriks, van Olffen en Vingerhoets22 hebben de vragenlijst vertaald in het Nederlands. De antwoordcategorieën zijn: ‘dit geldt in sterke mate voor mij’, ‘dit geldt voor mij’, ‘dit geldt niet voor mij’ en ‘dit geldt absoluut niet voor mij’. De TAMPA-schaal voor Kinesiofobie (TSK)51 is een vragenlijst voor kinesiofobie die gevalideerd is voor lage rugpijnpatiënten; deze is aangepast voor de doelgroep kankerpatiënten. Het vermijden van beweging of activiteiten gebaseerd op angst, wordt kinesiofobie genoemd. Hoe lager de score op de TSK, hoe minder men last heeft van kinesiofobie. Deze schaal bevat 17 items op een 4-punts schaal van ‘in hoge mate mee oneens’ tot ‘in hoge mate mee eens’. Naast de vier hier genoemde effectmaten werden angst en depressie gemeten als variabelen die mogelijk de effectmaten beïnvloeden (confounders). Dit werd gedaan aan de hand van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS)57. Deze schaal werd ontwikkeld om angststoornissen en depressieve stoornissen bij patiënten in algemene ziekenhuizen te identificeren. De HADS heeft een angst subschaal en een depressie subschaal, beide bestaande uit 7 items. 16
Variabele
N
Type Kanker - borstkanker - bloedlymfklierkanker - gynaecologische kanker - darmkanker - leverkanker - urogenitale kanker - onbekend
4 3 3 1 1 1 1
Type Behandeling - chemotherapie - chemotherapie en radiotherapie
8 6
Medicatie - ja - nee
10 4
Gemiddelde tijd tussen einde van chemotherapie en begin training - 0 mnd 1 - 1 mnd 1 - 1,5 mnd 1 - 2 mnd 6 - 6,5 mnd 1 - 8 mnd 1 - 13 mnd 1 - onbekend 2
Om interferentie vanuit somatische stoornissen te voorkomen, zijn alle depressieve en angstsymptomen die te maken kunnen hebben met een fysieke stoornis, zoals misselijkheid, hoofdpijn, slapeloosheid, vermoeidheid, er uitgefilterd. Symptomen die te maken hebben met ernstige mentale stoornissen zijn er ook uitgefilterd, omdat deze toch weinig zullen voorkomen bij patiënten in een algemeen ziekenhuis. In een recente metanalyse5 gaven alle daarin betrokken studies een bevredigende interne consistentie en betrouwbaarheid van de HADS te zien: alle studies vonden een Cronbach’s alfa van boven de 0,60. De sensitiviteit en specificiteit liggen in orde van grootte van 0,70 en 0,90. De resultaten geven aan dat de HADS geschikt is angst in combinatie met depressie op te sporen bij mensen die hulp zoeken binnen de somatische gezondheidszorg. Tot slot zijn een aantal persoonlijke gegevens en medische gegevens in dit onderzoek meegenomen. De persoonlijke gegevens betreffen onder andere geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, het hebben van kinderen, al dan niet werken, etc.. Medische gegevens betreffen onder andere type kanker en behandeling (tabel 1 en 2). Procedure Na toestemming van de medisch ethische toetsingscommissie (METC) van Máxima Medisch Centrum werden in de periode van het onderzoek (11 maanden) de gegevens verzameld van 14 patiënten, die net hun curatieve chemotherapie afgerond hadden. Zij werden benaderd door hun behandelend arts met een verzoek tot deelname aan het onderzoek. Beweegprogramma Als beweegprogramma werd gekozen voor een door extramuraal werkende fysiotherapeuten begeleid krachttrainingsprogramma, gecombineerd met vibratietraining en elementen van intervaltraining. Aan de Medisch Journaal, jaargang 33, no. 1
hand van periodieke testen werd iedere 4 weken de trainingsbelasting aangepast. De eerste 12 weken bestond de training uit 2 sessies begeleide training per week en werd patiënten geadviseerd 3 huiswerk sessies te doen (bijvoorbeeld wandelen of fietsen). De volgende 6 weken was er 1 begeleide training per week en na 18 weken volgde de effectmeting. De deelnemers werd gevraagd twee keer een vragenlijst in te vullen. De afname van de vragenlijsten werd verbonden aan een conditietest, die aan het begin van het trainingsprogramma en aan het einde, 18 weken later, in het ziekenhuis plaatsvond. Statistische analyses Alle data werd geanalyseerd met behulp van SPSS 11. Gepaarde t-toetsen werden gebruikt om verschillen tussen voor- en nametingen van de gebruikte instrumenten weer te geven. Het significantieniveau voor iedere toets werd gesteld op α = 0,05.
Resultaten In tabel 3 staan de gemiddelde scores van de voor- en nametingen van de gebruikte meetinstrumenten weergegeven, alsmede de t-waarden die toetsing van de verschillen heeft opgeleverd. De in de tabel genoemde resultaten kunnen als volgt worden samengevat: 1. bij de deelnemers aan het sportprogramma worden significante afnames van zowel de algemene vermoeidheid (FACT-fatigue en MVI-20) alsook van de lichamelijke vermoeidheid (MVI-20) gevonden. Hierbij werd gecorrigeerd voor de invloed van depressie en angst (HADS) 2. een belangrijke verbetering wordt gezien ten aanzien van het rol functioneren en het sociaal functioneren van de deelnemers 3. de benauwdheid nam af 4. de copingstijlen van de deelnemers veranderden gedurende de onderzoeksperiode niet 5. we zagen geen verandering in kinesiofobie gedurende het sportprogramma.
Tabel 3. Resultaten gepaarde T-toetsen (N=14) Meting
voormeting gemiddelde
voormeting sd
14,69
12,91
9,54
10,53
2,958
0,012
10,64 16,00 14,36 9,55 14,82
4,72 6,66 6,15 4,72 7,22
7,27 11,45 12,37 8,45 11,91
4,45 5,66 4,71 3,30 5,17
4,691 3,316 1,135 0,886 1,437
0,001 0,008 0,283 0,379 0,181
HADS - angst - depressie
11,43 9,50
6,62 5,88
11,29 9,43
2,87 2,17
0,085 0,043
0,933 0,966
ACQ - zelfevaluatie - acceptatie - minimaliseren - probleemoplossend plannen - ontwijking - volharding - toewijzing verantwoordelijkheid - zoeken van steun Tampaschaal Kinesiofobie
33,57 9,29 10,29 6,00 11,57 4,00 7,07 8,36 30,67
6,10 1,44 2,49 1,73 2,65 0,88 0,92 2,02 8,60
33,86 9,14 9,79 6,38 12,00 4,00 7,21 8,00 29,58
4,40 1,35 2,52 1,71 2,18 1,57 0,80 2,18 7,14
-0,332 0,694 0,683 -0,891 -1,194 0,000 -0,618 1,235 0,701
0,745 0,500 0,507 0,391 0,254 1,000 0,547 0,239 0,489
EORTC-QLQ-C30 - fysiek functioneren - rol functioneren - emot. functioneren - cognitief functioneren - sociaal functioneren - algemene gezondheid - vermoeidheid - misselijkheid en braken - pijn - benauwdheid - slapeloosheid - verlies van eetlust - obstipatie - diarree - financiële moeilijkheden
80,00 55,95 77,98 79,76 60,71 71,43 41,27 5,95 20,24 33,33 30,95 14,29 9,52 2,38 4,76
18,26 33,08 16,54 29,37 24,98 18,41 26,30 12,46 27,09 36,89 38,04 28,39 20,38 8,91 12,10
86,15 75,00 83,33 89,29 89,29 74,70 30,95 2,38 15,48 14,29 30,95 11,90 4,76 4,76 4,76
17,10 20,41 12,66 15,48 19,18 13,62 19,09 06,05 19,02 25,20 33,24 30,96 12,10 12,10 12,10
-1,171 -2,447 -1,058 -1,665 -5,326 -0,991 1,272 0,898 1,000 2,828 0,000 0,366 0,806 -1,000 0,000
0,264 0,029 0,309 0,120 0,000 0,340 0,226 0,385 0,336 0,014 1,000 0,720 0,435 0,336 1,000
FACT-fatigue MVI-20 - algemene vermoeidheid - lichamelijke vermoeidheid - reductie in activiteit - reductie in motivatie - mentale vermoeidheid
Medisch Journaal, jaargang 33, no. 1
nameting gemiddelde
nameting sd
t-waarde
p
17
Conclusies en discussie Dit is een eerste pilotstudy met de vraag of een trainingsprogramma in de huidige opzet aan het doel beantwoordt en effecten bewerkstelligt op vermoeidheid, de algemene gezondheidstoestand, coping en kinesiofobie. Op basis van de gevonden literatuur16,17,30,32,33,37,39,50 werd verwacht dat het trainingsprogramma de ervaren vermoeidheid en de algemene gezondheidstoestand zou verbeteren. Op basis van onderzoeksresultaten zoals door bijvoorbeeld Veenstra en Gijsen50 gepubliceerd, werd verwacht dat coping en kinesiofobie zouden verbeteren. Uit de resultaten van de huidige pilotstudy lijkt het trainingsprogramma de algemene vermoeidheid, de lichamelijke vermoeidheid, het rol functioneren, het sociaal functioneren en de benauwdheid significant te verbeteren. Echter, voor de andere componenten van vermoeidheid werden geen significante resultaten gevonden; ook de factoren algemene gezondheidstoestand, coping en kinesiofobie veranderden niet. Opvallend is dat kinesiofobie in deze onderzoekspopulatie niets doet, hetgeen een aanwijzing zou kunnen zijn dat het onvermogen te bewegen eerder samenhangt met fysiologische beperkingen dan met angst. De deelnemersgroep bestond uit veertien patiënten. Een dergelijke groepsgrootte is natuurlijk dermate gering dat de betrouwbaarheid van het onderzoek beperkt is. Alleen zeer forse veranderingen kunnen binnen het voorliggende design significantie bereiken; het is daarbij denkbaar dat bij uitbreiden van het onderzoek naar een grotere groep ook voor andere variabelen effecten gevonden zullen worden. De deelnemersgroep bestond voornamelijk uit vrouwen. Mannen en vrouwen kunnen op verschillende wijze met hun ziekte omgaan. Uit het hierboven aangehaalde onderzoek van Veenstra en Gijsen50 hadden vrouwen wel een significante afname van vermoeidheid en verbetering van fysiek functioneren op het einde van het revalidatieprogramma, echter mannen behaalden geen significante verschillen. Patiënten die aan dit onderzoek hebben deelgenomen, deden dit op vrijwillige basis. Hierdoor kan er sprake zijn van een selectiebias; zo deden alle patiënten die aan dit onderzoek deelnamen ook al vóór hun diagnose aan sport. Een zwakte in de opzet van het onderzoek is dat om logistieke redenen geen gebruik is gemaakt van een controlegroep van vergelijkbare patiënten die aan een alternatief programma meededen. Er is slechts naar verschillen binnen de groep patiënten gekeken ten aanzien van verschillen voordat zij begonnen met het trainingsprogramma en nadat zij het trainingsprogramma hadden afgerond. Evenmin is er in dit onderzoek gecontroleerd voor de tijdsduur tussen het einde van de chemotherapie en de deelnamestart aan het sportprogramma, waardoor de resultaten die in dit onderzoek gevonden zijn voor een deel toegeschreven zouden kunnen worden aan de factor tijd; de waarschijnlijkheid hiervan is anderzijds ook weer niet zo groot aangezien ervaringen bij deze patiëntengroep leren dat de vermoeidheidsklachten zonder gerichte interventie heel lang en stabiel kunnen blijven bestaan. Grootschaliger onderzoek naar vermoeidheid, de algemene gezondheidstoestand, coping en kinesiofobie 18
is gewenst. Geslacht, tijdsduur tussen het einde van de chemotherapie en deelname aan het beweegprogramma, en het gegeven of de patiënt van te voren aan sport deed kunnen van invloed zijn op vermoeidheid, de algemene gezondheidstoestand, coping en kinesiofobie. Hier zou men zich in toekomstig onderzoek op kunnen richten. Toekomstig grootschaliger onderzoek is gebaat bij het gebruik van een controlegroep, zodat patiënten at random aan het sportprogramma of aan het alternatieve programma kunnen worden toegewezen. Door het gebruik van het alternatieve programma kan voor de ervaren sociale steun worden gecontroleerd. Gezien de inmiddels in ander onderzoek aangetoonde gunstige effecten van beweegprogramma’s is het echter de vraag of het onthouden van deze behandeling aan patiënten nog wel verantwoord is. Om te kijken of de verkregen significante resultaten stabiel zijn in de tijd, zou er tevens een langere termijn follow-up meting gedaan moeten worden. Literatuur 1.
2. 3.
4.
5. 6.
7. 8. 9.
10.
11. 12.
13. 14.
Aaronson NK, Ahmedzai S, Bergman B, Bullinger M, Cull A, Duez NJ, Filiberti A, Flechtner H, Fleishman SB, Haes de JCJM, Kaasa S, Klee M, Osoba D, Razavi D, Rofe PB, Schraub S, Sneeuw K, Sullivan M, Takeda F. The European Organization for Research and Treatment of Cancer QLQ-C30 : A quality-of-life instrument for use in international clinical trials in oncology. Journal of the National Cancer Institute 1993; 85: 365-376. Anderson SI, Ekdahl C. Self-appraisal and coping in out-patients with chronic disease. Scandinavian Journal of Psychology 1992; 33: 289-300. Abels RI, Larholt KM, Krantz KD. Recombinant human erythropoietin (rHuEPO) for the treatment of the anemia of cancer. Blood Cell Growth Factors: Their Present and Future Use in Hematology and Oncology. Proceedings of the Beijing Symposium. Dayton, OH: Alpha Med Press. 1991. Berglund G, Bolund T, Fornander T, Rutqvist E, Sjoden PO. Late effects of adjuvant chemotherapy and postoperative radiotherapy on quality of life among breast cancer patients. European Journal of Cancer 1991; 27: 1075-1081. Bjelland I, Dahl AA, Haug TT, Neckelmann D. The validity of the Hospital Anxiety and Depression Scale. An updated review. Journal of Psychosomatic Research 2002; 52: 69-77. Bozetti F, Cozzaglio L, Biganzoli E, Chiavenna G, De Cico M, Donati D, Gilli G, Percolla S, Pironi L. Quality of life and lenght of survival in advances cancer patients on home parenteral nutrition. Clinical Nutrition 2002; 21: 281-288. Bruera E, Fainsinger R, MacEachern, Hanson J. The use of methylphenidate in patients with incident cancer pain receiving regular opiates. A preliminary report. Pain 1992 ; 50 : 75-77. Bruera E, Miller MJ, Macmillan K, Kuehn N. Neuropsychological effects of methylphenidate in patients receiving a continuous infusion of narcotics for cancer pain. Pain 1992; 48: 163-166. Case DC, Bukowski RM, Carey RW. Recombinant human erythropoietin therapy for anemic cancer patients on combination chemotherapy. Journal of the National Cancer Institute1993; 85: 801-806. Cella DF. The Functional Assessment of Cancer Therapy-Anemia (FACT-An) Scale: A new tool for the assessment of outcome in cancer anemia and fatigue. Seminars in Hematology 1997; 34: 1319. Cella DF. Factors influencing quality of life in cancer patients: anemia and fatigue. Seminars in Oncology 1998; 25: 43-46. Cunningham A, Edmonds C, Jenkins G, Pollack H, Lockwood G, Warr D. A randomized controlled trial of the effects of group psychological therapy on survival in women with metastatic breast cancer. Psycho-Oncology 1998; 7: 508–517. Decker TW, Cline-Elsen L, Gallagher M. Relaxation therapy as an adjunct in radiation oncology. Journal of Clinical Psychology 1992; 48: 388-393. Demetri GD, Kris M, Wade J, Degos L, Cella D. Quality-of-Life Benefit in Chemotherapy Patients Treated With Epoetin Alfa Is Independent of Disease Response or Tumor Type: Results From a Prospective Community Oncology Study. Journal of Clinical Oncology 1998; 16: 3412-3425. Medisch Journaal, jaargang 33, no. 1
15. DeWit R, Van Dam FL, Zandbelt. A pain education program for chronic cancer pain patients: follow-up results from a randomized controlled trial. Pain 1997; 73: 55–69. 16. Dimeo FC, Fetscher S, Lange W, Mertelsmann R, Keul J. Effects of aerobic exercise on the physical performance and incidence of treatment-related complications after high-dose chemotherapy. Blood 1998; 90: 3390-3394. 17. Dimeo FC, Stieglitz RD, Novelli-Fischer U, Fetscher S, Keul J. Effects of physical activity on the fatigue and psychologic status of cancer patients during chemotherapy. Cancer 1999; 85: 22732277. 18. Fawzy FI, Cousins N, Fawzy NW, Kemeny ME, Elashoff R, Morton D. A Structured Psychiatric Intervention for Cancer Patients. Archives of General Psychiatry 1990; 47: 720-725. 19. Giner M, Laviano A, Meguid MM, Gleason JR. In 1995 a correlation between malnutrition and poor outcome in critically ill patients still exists. Nutrition 1996; 12: 23. 20. Glaspy J. The Impact of Epoetin Alfa on Quality of Life During Cancer Chemotherapy: A Fresh Look at an Old Problem. Seminars in Hematology 1997; 34: 20-26. 21. Graydon JE. Women with breast cancer: Their quality of life following a course of radiation therapy. Journal of Advanced Nursing 1994; 19: 617-622. 22. Hendriks MCP, Olffen S van, Vingerhoets AJJM. De invloed van ziekteprecepties en coping op de kwaliteit van leven bij posttraumatische dystrofiepatiënten. Gedrag & Gezondheid 2000; 28: 259271. 23. Henry DH, Abels RI. Recombinant human erythropoietin (rHuEPO) in the treatment of cancer and chemotherapy-induced anaemia: Results of double-blind and open-label follow-up studies. Seminars of Oncology 1994; 21: 21-28. 25. Laurence DR, Bennett PN. Clinical Pharmacology. Churchill Livingston, New York 1980: 506-546. 26. Laviano A, Meguid MM. Nutritional issues in cancer management. Nutrition 1996; 12: 358. 27. Leitgeb C, Pecherstorfer M, Fritz E, Ludwig H. Quality of Life in chronic Anemia of Cancer during Treatment with Recombinant Human Erythropoietin. Cancer 1994; 73: 2535-2542. 28. Ludwig H, Sundal E, Pecherstorfer M, Leitgeb C, Bauernhofer T, Beinhauer A, Samonigg H, Kappeler AW, Fritz E. Recombinant Human Erythropoietin for the Correction of Cancer Associated Anemia with and without Concomitant Cytotoxic Chemotherapy. Cancer 1995; 76: 2319-2329. 29. McDaniel JS, Musselman DL, Porter MR, Reed DA, Nemeroff CB. Depression in patients with cancer: diagnosis, biology, and treatment. Archives of Gen Psychiatry, 1995; 52: 89-99. 30. McVicar SB, Winningham ML. Response of cancer patients on chemotherapy to a supervised exercise program. Cancer Bulletin 1986; 38: 235-239. 31. Meyers CA, Weitzner MA, Valantine AD, Levin VA. Methylphenidate therapy improves cognition, mood, and function of brain tumor patients. Journal of Clinical Oncology 1998; 16: 2522-2527. 32. Mock V, Dow KH, Meares C, Grimm P, Dienemann J, Haisfield ME. Effects of exercise on fatigue, physical fuctioning, and emotional distress during radiation therapy for breast cancer. Oncology Nursing Forum 1997; 24: 991-1000. 33. Mock V, Pickett M, Ropka M, Lin E, Grimm P, Rhodes V. Fatigue, physical functioning, emotional distress, and quality of life outcomes of a walking intervention during breast cancer treatment. Cancer Practitioner 2001; 9: 119-127. 34. Nixon DW, Heymsfield SB, Cohen AE. Protein-calorieundernutrition in hospitalized cancer patients. American Journal of Medicine 1980; 68: 683. 35. Ovesen L, Allingstrup L, Hannibal J, Mortensen EL, Hansen OP. Effect of dietary counseling on food intake, body weight, response rate, survival, and quality of life in cancer patients undergoing chemotherapy: prospective, randomized study. Journal of Clinical Oncology 1993; 11: 2043.
Medisch Journaal, jaargang 33, no. 1
36. Schwartz AL. Fatigue mediates the effect of exercise on quality of life. Quality of Life Research 1999; 8: 529-538. 37. Schwartz AL. Daily fatigue patterns and effect of exercise in women with breast cancer. Cancer Practitioner 2000; 8: 16-24. 38. Schwartz AL, Thompson JA, Masood N. Interferon-induced fatigue in patients with melanoma: a pilot study of exercise and methylphenidate. Oncology Nursing Forum 2002; 29: E85-90. 39. Segal R, Evans W, Johnson D, Smith J, Colletta SP, Corsini L, Reid R. Oncology Rehabilitation Program at the Ottawa Regional Cancer Centre: program description. Canadian Medical Association Journal 1999; 161: 282-285. 40. Segal R, Evans W, Johnson D, Smith J, Colletta D, Gauton J, Woodard S, Wells G, Reid R. Structured exercise improves physical functioning in women with stage I and II breast cancer: results of a randomized controlled trial. Clinical Journal of Oncology 2001; 19: 657-665. 41. Smets EMA, Garssen B, Bonke B, de Haes JCJM. The Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) Psychometric qualities of an instrument to assess fatigue. Journal of Psychosomatic Research 1995; 39: 315-325. 42. Smets EMA, Visser MRM, Garssen B, Frijda NH, Oosterveld P, de Haes JCJM. (1998). Understanding the level of fatigue in cancer patients undergoing radiotherapy. Journal of Psychosomatic Research 1998; 45, 277-293. 43. Spiegel D, Bloom JR, Yalom I. Group support for patients with metastatic cancer. Archives of General Psychiatry 1981; 38: 527533. 44. Spiegel D, Bloom JR. Group therapy and hypnosis reduce metastatic breast carcinoma pain. Psychosomatic Medicine 1989; 45: 333-339. 45. Stedman’s medical dictionary. Boston: Houghton Mifflin, 1995. 46. Stone P. Fatigue in patients with cancer. European Journal of Cancer 1998; 34: 1670-1676. 47. Tammock IF, Hill RP. The Basic Science of Oncology. New York: Mc Graw-Hill, 1998. 48. Telch CF, Telch MJ. Group coping skills instruction and supportive group therapy for cancer patients: a comparison of strategies. Journal Consulting Clinical Psychology1986; 54: 802808. 49. Van Bokhorst-de van der Schueren MAE, Langendoen SI, Vondeling H, Kuik DJ, Quak JJ, van Leeuwen PAM. Perioperative enteral nutrition and quality of life of severely malnourished head and neck cancer patients: a randomized clinical trial. Clinical Nutrition 2000; 19: 437-444. 50. Veenstra MY, Gijsen BCM. Herstel en balans: gezondheidsbevordering en revalidatie voor kankerpatiënten. Effectevaluatie november 2000, Integraal Kankercentrum Limburg. 51. Vlaeyen JWS, Goubert L, Crombez G, Van Damme S, Van den Broeck A, Van Houdenhove B. De Tampa Schaal voor Kinesiofobie: Psychometrische karakteristieken en normering. Gedrag en Gezondheid 2000; 28: 54-62. 52. Watson PG. The optimal functioning plan: A key element in cancer rehabilitation. Cancer Nursing 1992; 15: 254-263. 53. Wiesman A, Worden W, Sobel H. Psychosocial screening and intervention with cancer patients. Research Report. Cambridge, Massachusetts, Shea Bros, 1980. 54. Winningham ML. The role of exercise in cancer therapy. Exercise and Disease. Boca Raton, FL: CRC Press 1992; 64-70. 55. Winningham ML. Strategies for managing cancer-related fatigue syndrome: a rehablitation approach. Cancer 2001; 92: 988-997. 56. Yellen SB, Cella DF, Webster K, Blendowski C, Kaplan E. Measuring fatigue and other anemia-related symptoms with the Functional Assessment of Cancer Therapy (FACT) Measurement System. Journal of Pain and Symptom Management 1997; 13: 6374. 57. Zigmund AS, Snaith RP. The Hospital Anxiety and Depression Scale. Acta Psychiatrica Scandinavica 1983; 67: 361-370.
19