FWO Jaarboek 2014 Krachtig communiceren
FWO Jaarboek 2014 Krachtig communiceren
2
interviews
Ann Dooms
Ann Van der Jeugd
Reinhart Ceulemans
Giselle Nath
Tim Nawrot
3
4
10
18
26
34
42
5
Voorwoord Jaarboek FWO 2014 Men hoort wel eens dat wetenschappers verantwoording moeten afleggen over wat ze de hele dag doen met het geld van de belastingbetaler. Dus moeten ze daarover publiekelijk berichten, in toegankelijke vorm. Ik wil dat graag geloven, als dat ook geldt voor rechters, bankiers, artsen, en eigenlijk eender wie wel wat te maken heeft met gemeenschapsgeld. Ik heb niet de indruk dat wetenschappers in dit verband ‘verdachter’ zijn en dus per se meer of anders over hun activiteiten zouden moeten communiceren. Als motivering van wetenschapscommunicatie is dit dus wat magertjes. Toch is die broodnodig. In zijn mooie Real Science schrijft John Ziman dat onderzoeksresultaten niet meetellen als wetenschappelijk “unless they are reported, disseminated, shared, and eventually transformed into communal property, by being formally published”1. Ziman doelt op publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift, bestemd voor collega-wetenschappers. Ik ben het met hem eens, maar ik meen dat we een stap verder moeten zetten, en dat het tot de opdracht en misschien wel de definitie van wetenschap hoort dat ze gecommunaliseerd wordt in de samenleving at large. Dat impliceert geen utilitarisering van de wetenschap, maar wel een finalisering, een voltooiing. Welke vorm die aanneemt, maakt niet uit. Het kan een economische toepassing betreffen, maar evengoed een invloed op een maatschappelijk debat, een verrijking van het ‘algemeen intellectueel gedachtegoed’, een artikel of opiniestuk in de krant, een tv-optreden of nog iets anders, zolang de wetenschap maar niet opgesloten blijft in haar eigen circuit. Om dat mogelijk te maken, is een vertaalslag nodig. Onderzoeksresultaten op zichzelf zijn slechts zelden meteen ‘verteerbaar’ in het noodzakelijke communicatieproces.
Slechts weinig wetenschappers beschikken over een voldoende vlotte pen of voldoende praktische impact op de media om dat proces tot een goed einde te brengen. Men kan daar uiteraard in groeien, en men mag van onze wetenschappers hopen of verwachten dat ze meewerken aan het communicatieproces, maar niet dat ze volleerde communicatoren in de hier bedoelde zin worden. Van het klassieke wetenschappelijke tijdschrift mag men deze uitwaaiering van de wetenschap in de samenleving evenmin verwachten, om verschillende redenen. Ik vermeld slechts de prohibitieve prijs (hoe verleidelijk om hier ‘losprijs’ te schrijven), de moeizame toegang, de suboptimale begrijpbaarheid, enzovoort. Er is dus nood aan wetenschapscommunicatoren, getalenteerde en enthousiaste brugfiguren, die zowel ‘de wetenschap’ als ‘de media’ kennen. Een enkele begenadigde wetenschapper kan die taak zelf ter hand nemen, maar meestal is de inbreng van een journalist of een ervaren communicator nodig. Ook de publicatiebereidheid van de media speelt een rol. Op dat vlak maken we een dip door. De ‘wetenschapsbijlage’ van nogal wat kranten zit op de schopstoel. De audiovisuele media kreunen onder de dictatuur van de marktcijfers en geven aan wetenschap dus slechts in zeer gepopulariseerde vorm een plaats(je). De digitalisering schept uiteraard mogelijkheden wat verspreiding betreft, al is het een vreemde illusie te menen dat ‘iets op het net zetten’ gelijkstaat met communiceren. Het FWO besteedt bijzondere aandacht aan wetenschapscommunicatie, en beseft als geen ander dat wetenschap niet kan zonder contact met ‘de media’. Met dit jaarboek hoopt het Fonds dat extra in de verf te zetten.
Rik Torfs 1. John Ziman, Real Science – What it is, and what it means, Cambridge University Press, 2002, p. 110.
6
Voorzitter FWO Rector KU Leuven
7
8
Vertellen over wetenschap We maken zwaar weer door. De economie laat al jaren niet meer de groei zien waarmee we voorheen onze welvaart opbouwden. Alle overheden herbekijken grondig hun uitgaven en besparen waar het kan. De burgers leveren in en zullen langer aan de slag moeten blijven om alvast voor zichzelf en de volgende generaties te behouden wat ze hebben. Het ligt niet in mijn aard om Cassandra te spelen, maar het is goed onder ogen te zien dat onze samenleving op de proef wordt gesteld. Maar dan is er nog altijd de wetenschap. Die zorgt voor nieuwe inzichten. Die levert de basis voor innovatie, die de economie in tal van opzichten op een nieuw spoor kan brengen. Die maakt het leven van mensen gezonder, comfortabeler, hoopvoller. Kunnen wij ons voorstellen in een wereld te leven met een levensverwachting van nog geen 50 jaar? Met een dagelijks leven zonder koelkasten, wasmachines, auto’s, laat staan de communicatiemiddelen waarmee we nu – op het zenuwslopende af soms – met elkaar verbonden zijn? Tot voor enkele decennia leefden mensen zonder al die verworvenheden. Al waren ze daarom niet altijd ongelukkiger, hun traject was korter en kansen waren minder gelijk verdeeld. Studeren was er voor velen niet bij. Als vrouw een boeiende loopbaan opgaan was evenmin evident. Ook de maatschappelijke emancipatie van massa’s mannen en vrouwen tijdens de voorbije halve eeuw is een grote verworvenheid en die is ondersteund door nieuwe technologische mogelijkheden én nieuwe inzichten over samenleving en cultuur. Maar tegen wie zeg ik het? Dit jaarboek zal vooral in de handen van wetenschappers belanden. Zij zijn al overtuigd van wat wetenschap, technologie en cultuur te bieden hebben. Hen hoef ik ook niet te overtuigen van wat het FWO doet om al dat onderzoek mogelijk te maken. Hoe het niet alleen de uitrusting en instrumenten voor het beoefenen van wetenschap levert, maar
ook honderden jonge mensen per jaar de kans geeft om zich te bekwamen tot een onderzoeker van hoog niveau. De samenleving buiten de wereld van wetenschap en onderzoek echter is zich daarvan niet altijd bewust. In tijden van krapte is het niet onmogelijk dat vragen rijzen rond het ondersteunen van onderzoek waar je niet meteen iets voor koopt. Dan wordt het wel vaker vergeten dat de talenten die in labo’s en bibliotheken, op expedities en aan beamlines openbloeien daarna lang niet alleen aan de universiteiten, maar op tal van plaatsen in de maatschappij als kenniswerkers de toekomst maken. In andere landen is er al daadwerkelijk geschrapt in fundamenteel onderzoek of wetenschapsactiviteiten zonder meer. In Vlaanderen hebben we gelukkig nog niet al te zwaar moeten inleveren. Toch heeft het FWO zelfs in betere dagen altijd tot op het politieke beleidsniveau de boodschap verspreid dat investeren in onderzoek waar we zelfs niet altijd van weten waar ze ons precies brengen zal geen luxe is, maar wezenlijk bijdraagt aan de vooruitgang van de wereld waarin we leven. In het voorbije decennium waarin ik het voorrecht heb gehad aan het hoofd van het vertrouwde kantoor in nr. 5 van de Egmontstraat te staan heb ik daarom veel aandacht geschonken aan het communiceren van die boodschap. Daarom ook hebben we in onderzoeksaanvragen een rubriek over wetenschapscommunicatie ingevoerd en proberen we wetenschap en wetenschappers een forum naar een ruimer publiek te bieden. Hierbij een warme oproep om het verhaal van onderzoek, jullie onderzoek, krachtig te communiceren ver over de grenzen van jullie instellingen. De samenleving kan er immers niet genoeg aan herinnerd worden waarom het er toe doet.
Elisabeth Monard secretaris-generaal
9
10
Ann Dooms
11
Via mijn tentoonstelling in het Museum van Schone Kunsten kon ik mijn werk ook presenteren aan het brede publiek
Ik breng mijn boodschap graag persoonlijk over op een forum als TEDx
12
Ann Dooms
Voor de opgemerkte manier waarop zij haar onderzoek, waarin wiskunde vermengd wordt met kunst, op een heldere manier kan vertalen naar een heel breed publiek, en zo de interesse voor de wiskunde kan aanwakkeren… kreeg professor Ann Dooms de tweede jaarprijs wetenschapscommunicatie 2014 van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten. Daarmee treedt Ann Dooms in de voetsporen van haar grote leermeester, Ingrid Daubechies, de moeder van de wavelets.
13
Voor u blijft Ingrid Daubechies een icoon? Absoluut. Zij ontwikkelde een specifieke categorie van wavelets die een revolutie ontketenden in de digitale beeldcompressie. Maar naast haar ontdekking was haar grootste verdienste dat ze haar concept heeft uitgeschreven als een recept waarmee ingenieurs aan de slag konden. Ze had niet alleen een fundamenteel wiskundig probleem opgelost, maar meteen ook een vertaling gemaakt naar de concrete toepassing ervan. Die zoektocht naar concrete toepassingen van haar wavelets is een constante in Ingrids werk.
Op een bepaald ogenblik in uw onderzoeksloopbaan stapt u van theoretische wiskunde over naar beeldverwerking. Het expertisedomein van Daubechies. Inderdaad. En op een dag vroeg Ingrid mij om haar wavelets en andere wiskundige technieken in de beeldverwerking te gebruiken in kunstonderzoek, waarin zij net de eerste stappen had gezet. Zij is altijd al gepassioneerd geweest door kunst. Wavelets werden ondertussen succesvol ingezet voor het comprimeren van vingerafdrukken, hadden al toepassingen gevonden in de digitale medische beeldverwerking en liggen aan de basis van het digitale cinemaformaat JPEG 2000. Waarom dus ook niet de kunstsector benaderen?
Wat was haar onderzoeksvraag dan? Haar eerste onderzoeksvraag was authenticatie van schilderijen. Ze had contact met het Van Gogh museum in Nederland. De directie had haar twee Van Goghs voorgesteld met de vraag om de echte en de vervalste te identificeren. En dat is gelukt. Kunstkenners, curatoren en museumconservators kennen de handtekening van een schilder. Ze herkennen een schilder vanuit een soort van buikgevoel. Maar ze kunnen moeilijk precies zeggen wat een echte Van Gogh onderscheidt van een vervalsing. Je zou kunnen zeggen dat de penseeltrek
14
van een schilder iets is als de vingerafdruk van een mens. Wel, wavelets zijn in staat om de penseeltrekken die eigen zijn aan een schilder te karakteriseren. De richting van de penseelstreken, de verfstructuur, de densiteit van de verf, de druk op het canvas… Wavelets produceren reeksen van getallen die dan typisch zijn voor de authenticiteit van de schilder. Het namaakwerk van de kopiist of vervalser levert andere getallen op.
En wat was haar volgende onderzoeksvraag? Ingrid wilde mij inschakelen om de toepassingen van wiskunde in de Europese kunstwereld van de grond te krijgen. In tegenstelling tot de VS zijn de musea in Europa gesubsidieerde instellingen die collecties aanleggen en daarrond onderzoek doen. Ik heb dus mijn stoute schoenen aangetrokken en stapte naar het Museum voor Schone Kunsten in Brussel. Al vlug bleek conservatie en restauratie van kunstwerken voor hun de belangrijkste onderzoekslijn. Je krijgt dan heel concrete vragen. Bijvoorbeeld, kan je de craquelures in de verf karakteriseren? Kan je een digitale restauratie maken? Hoe kunnen we het storend effect van de drager (doek of hout) in sommige digitale opnames (zichtbaar licht, X-ray, ...) wegwerken? Dat zijn heel belangrijke zaken voor een restaurateur.
Van waar dan uw belangstelling voor wetenschapscommunicatie? Ik was overtuigd van de waarde van wiskundige beeldverwerkingstechnieken voor de kunstsector. De volgende stap was dat uitleggen aan curatoren, kunstkenners en restaurateurs. Wetenschapscommunicatie betekent in de eerste plaats dat je je moet aanpassen aan de taal die je doelgroep spreekt. Je moet je onderzoek en je bevindingen zodanig vertalen dat zij het kunnen vatten. In plaats van te communiceren over je eigen discipline moet je het dus andersom aanpakken. Je verkent een toepassingsgebied – in dit
geval de wereld van conservatie en restauratie – luistert naar wat gezegd wordt, tast de problemen, noden en behoeften af en van daaruit ga je reflecteren. Pas dan kun je heel concreet uitleggen waar je onderzoek voor hen een meerwaarde kan betekenen. Eenvoudig is dat niet. Elke discipline heeft immers zijn eigen beproefde evaluatiemethodes en -technieken. Men staat soms weigerachtig tegenover een nieuwe techniek of men ziet er de meerwaarde niet meteen van in. Het doel van ons onderzoek is een wisselwerking te creëren tussen disciplines waar de ene helpt om het probleem van de andere mee op te lossen, maar die tegelijkertijd ook vooruitgang in beide gebieden oplevert. Wij nemen niet het werk van de restaurateur over. Neen. Wij bieden hulpmiddelen die zeer efficiënt zijn en bovendien niet invasief. Dat is een belangrijk punt. We gaan niet aan de verf of aan barstjes morrelen. Wij werken enkel met digitale beeldopnames en verwerking van die beelden. Hieruit alleen al verkrijgen we informatie over de historiek van een schilderij. Vaak komen er ondertekeningen of zelfs volledige schilderijen aan het licht. Bovendien is ons werk een perfecte aanvulling op de huidige trend om het hele bestaande kunstpatrimonium te digitaliseren voor archiveringsdoeleinden. De digitale beeldverwerking kan meteen aan de slag met deze immense hoeveelheden data en creëert hiermee een enorme toegevoegde waarde. Van daaruit is mijn belangstelling voor wetenschapscommunicatie gegroeid. Tegelijkertijd laat het me toe om het nut en belang van wiskunde in de verf te zetten. Daarmee hoop ik meer jongeren, en vooral ook meisjes, te kunnen motiveren voor het kiezen van STEM-richtingen.
En toen is de bal aan het rollen gegaan… Ja. Ik ben beginnen lezingen geven. Zowel populariserende als wetenschappelijke, in het binnen- en buitenland. Dat leidde tot mijn medewerking aan de aflevering over Ingrid Daubechies in de reeks ‘Alles voor de Wetenschap’. Aanschouwelijk uitleggen hoe
wavelets kunnen dienen om de authenticiteit van schilderijen te evalueren en hoe we beeldverwerking in het algemeen in het domein van de conservatie-restauratie kunnen gebruiken. En om het brede publiek en nog meer kunstkenners en kunsthistorici te bereiken, hebben we in 2014 in het Museum voor Schone Kunsten in Brussel ook een tentoonstelling georganiseerd over het gebruik van multispectrale beelden voor het onderzoek van schilderijen.
Zelfs de directie van het Getty-museum was geïnteresseerd. Het Getty sponsorde een grote digitaliseringscampagne van het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck met het oog op restauratie. Door middel van gesofistikeerde camera’s werden hoge resolutiescans in zichtbaar licht, infrarood, infrarood-reflectogrammen en X-rays gemaakt. De panelen werden daartoe in overlappende blokken ingescand. Daarna hebben we die blokken aan elkaar gehecht, gestitched. Ook corrigeerden we de rotatie- en belichtingsfouten van de camera en hebben we de verschillende modaliteiten met elkaar opgelijnd, opnieuw door middel van beeldverwerking. Onze spin-off Universum Digitalis ontwikkelde dan de website Closer to Van Eyck. Die maakt gebruik van JPEG 2000, een wavelet-gebaseerde compressietechnologie mede ontwikkeld door onze vakgroep. Deze website laat toe om het meesterwerk tot in de kleinste details te bestuderen via een web-applicatie. Op die manier kwam niet alleen de restauratiecampagne van het Lam Gods, maar natuurlijk ook ons eigen werk tot in de huiskamers over de hele wereld. Dankzij Getty is ons onderzoek verder bekend geraakt. Toen kwam ik ook bij EOS in beeld met reportages en artikels en werd ik genomineerd voor de Gouden Pipet 2013. En nu ontving ik de tweede jaarprijs wetenschapscommunicatie van de KVAB. Nog een rechtstreeks gevolg was mijn recente TEDx-lezing in Brussel over hoe wiskunde kan gebruikt worden om forensische vragen over digitale beelden te beantwoorden.
15
“Wetenschapscommunicatie betekent in de eerste plaats dat je je moet aanpassen aan de taal die je doelgroep spreekt.”
“Een editor is niet zozeer geïnteresseerd in de technische details of in je affiliaties en medewerkers, maar wil vooral het onderzoek aanschouwelijk uitleggen.”
16
Kan je mediabelangstelling sturen? Ik ben eerst zelf op een heel proactieve manier aan de slag gegaan. Maar op een bepaald moment had ik de mediabelangstelling niet meer echt in handen. Digitaal forensisch onderzoek is natuurlijk een mediageniek onderwerp dat heel goed in de markt ligt. Dat is niet voor alle disciplines zo. Maar, ongeacht het onderwerp, komt het er vooral op aan hoe je je onderzoek aanbrengt. Ik heb dat geleerd met vallen en opstaan en als je boodschap eenmaal opgepikt wordt, doet het ‘netwerk’ verder zijn ding. Een belangrijk aspect is het zelf schrijven van artikels. In het verleden had ik voor EOS al eens een tekst geschreven over beveiliging van digitale beelden. Dat bleek een nuttig leerproces als je ziet hoe een editor daarmee omgaat. Een editor is niet zozeer geïnteresseerd in de technische details of in je affiliaties en medewerkers, maar wil vooral het onderzoek aanschouwelijk uitleggen. Ze zoeken naar oneliners. Sindsdien probeer ik dat consequent in de praktijk te brengen. Die tip heb ik trouwens goed kunnen gebruiken bij mijn TEDx-lezing.
Tips en trics voor collega’s? Probeer je onderzoek op een eenvoudige manier te vertellen. Vaak hebben onderzoekers daar schrik van, maar dat is onterecht. Als je vereenvoudigt, kun je nog altijd wetenschappelijk correct blijven. Je moet je onderzoek via metaforen kunnen kaderen zodat mensen er zich een helder beeld van kunnen vormen. En dan, schrijf naar je doelgroep toe. Of je met je verhaal naar een collega uit een totaal andere discipline stapt of naar de man op de straat… het blijft hetzelfde. Durf hen raken door te verwijzen naar hun dagdagelijkse bezigheden. Koppel daaraan oneliners, uitspraken die blijven hangen. Om mijn onderzoek te typeren maak ik dankbaar gebruik van het bekende spreekwoord ‘een beeld zegt meer dan
1000 woorden’. Ik koppel daaraan dat digitale beelden ‘spreken in de taal van de wiskunde’. Als mensen dan zeggen: “Dooms werkt met beelden aan de hand van wiskundige bewerkingen”, dan is mijn boodschap blijven hangen en mijn doel bereikt.
Bent u nu een goed wetenschapscommunicator? Zoals ik al aangaf, ben ik hierin moeten groeien. Ik zie vaak collega’s die boeiend en baanbrekend onderzoek doen, maar opzien tegen de moeite. Het kost inderdaad veel tijd, moeite en denkwerk om proactief materiaal aan te leveren dat bruikbaar is. Maar dat is niet onoverkomelijk en je kan daar op werken. Ik heb de kans gekregen om verschillende cursussen in media- en schijftrainingen te volgen, zoals van Wim De Vilder, Katleen Bracke en Alain Grootaers. De interuniversitaire Doctoral Schools hebben bijvoorbeeld zulke cursussen vaak in hun programma’s opgenomen. Persoonlijk vind ik een mediatraining nuttiger dan een schrijftraining, waar je toch iets minder interactief te werk gaat. Dus, laat je eens filmen, laat anderen je beoordelen en bekijk kritisch hoe je boodschap is overgekomen. Je leert snel vlotter te praten wanneer er een camera op je gericht is. Je moet vooraf wel goed nadenken over wát je wil overbrengen. De mediatraining helpt je dan om tot het hoe en tot kernuitspraken te komen, de oneliners die je broodnodig hebt. Die kan je dan nadien ook in een geschreven tekst verwerken. Twee vliegen in één klap. Van mediatrainer Alain Grootaers heb ik de volgende gouden tip meegekregen: kijk naar Ketnet. Hoe zou je je verhaal op Ketnet brengen? En voeg daar dan gradueel meer lagen aan toe. Wat kan ik er nog bij doen naar mijn buren toe, mijn familie, naar een bedrijf, naar een kunsthistoricus, een museumconservator, een restaurateur? Zo bouw je laag na laag je verhaal op. Als je omgekeerd te werk gaat, dan verval je heel snel in vakjargon en hoogdravendheid die je boodschap compleet de minst injaagt.
17
18
Ann Van der Jeugd
19
In krantenartikels zoek ik naar een evenwicht tussen populariseren en toch de kern van mijn onderzoek weergeven 1 - 2
Twitter is een snelle weg naar het brede publiek
Op mijn webpagina kan je al mijn papers gratis downloaden
20
Ann Van der Jeugd
Toen ze nog als studente journalistiek bij de Vrije Pers stage liep, interviewde ze wetenschappers. Nu maakt ze zelf het nieuws. Ann Van der Jeugd heeft een ongewoon parcours achter de rug. Na een bachelor in de journalistiek naar een doctoraat in de psychologie tot postdoctoraal onderzoeker van het FWO aan het Queensland Brain Institute (QBI) in Brisbane, Australië. Aan het QBI doet ze preklinisch onderzoek aan de hand van muizen naar de rol van ultrasone immunisatietherapie voor de behandeling van Alzheimer. Ze staat nu aan het begin van haar onderzoekscarrière. Communiceren over haar onderzoek is altijd al haar ‘ding’ geweest.
21
Vanwaar uw interesse voor wetenschapscommunicatie? Onderzoek doen en daarover communiceren was voor mij van bij het begin een logische combinatie. Die bachelor heeft me veel bijgebracht. Je leert je eigen bevindingen te verwoorden en uit te schrijven. Want het gaat er toch om je onderzoeksresultaten te verkopen. Maar niet alleen je onderzoeksproject, je moet ook jezelf als onderzoeker kunnen verkopen. Als je dan goed met de pen overweg kunt, dan heb je een stap voor. Heel wat onderzoekers zijn heel wat beter in hun onderzoek, dan in het schrijven van populariserende teksten of rapporten. Maar ook in het onderzoek geldt: wie schrijft die blijft. Als je geen goede papers schrijft die gepubliceerd worden, ja, dan geraak je ook niet verder. En de selectie van de kandidaten voor een publicatie, gebeurt toch nog altijd op basis van peer review en op basis van de kwaliteit, de helderheid en de duidelijkheid van de tekst. Nu worden aan de Doctoral Schools ook lessen in wetenschapscommunicatie gegeven. Dat is een goede evolutie. Mijn journalistieke achtergrond heeft me ook geleerd hoe ik het best een eigen netwerk van journalisten en redacteurs kan uitbouwen. Dat komt me nu goed van pas als ik iets interessants over mijn onderzoek in petto heb. Het werkt in twee richtingen. Zij weten mij te vinden en ik hen.
In 2012 kreeg u van het FWO een ESOF travel grant. Daarmee kon u als doctoraatsstudent naar de ESOF-meeting in Dublin, City of Science. Was dat belangrijk voor u? Ik ben altijd al geïnteresseerd geweest in het vertalen van wetenschappelijke kennis naar mensentaal. ESOF is een internationale bijeenkomst waar heel wat bezoekers weinig afweten van het Alzheimeronderzoek. Ik doe onderzoek naar de ziekte van Alzheimer aan de hand van transgene muizen. Toen ik
22
mijn kandidatuur voor de ESOF-beurs indiende, heb ik een filmpje toegevoegd over een wildtype muis die een zwemtest met succes uitvoert en een onzichtbaar platform terugvindt. Die proef is een test voor het ruimtelijk geheugen. Iets waar Alzheimerpatiënten in een vroeg stadium problemen mee hebben. ESOF was een prachtige gelegenheid om op een begrijpelijke manier te tonen welke rol diermodellen spelen in het onderzoek. Maar ESOF was veel meer dan dat. In Dublin werden niet alleen presentaties, seminaries en workshops gegeven. Een hele week lang was de stad het episch centrum van de wetenschap. Naast de formele activiteiten waren er ook veel informele meetings. En dat was bijzonder interessant. Zo kon je gewoon inschrijven voor een ontbijt of een lunch met een bekende professor of onderzoeker. Mij viel vooral de dialoog tussen universiteit en bedrijfsleven op. Bedrijven die aan onderzoek doen waren talrijk aanwezig. Omdat ik erg geïnteresseerd ben in therapie, ben ik naar presentaties gegaan van Pfizer en Johnson & Johnson. Boeiend waren ook de contacten met andere disciplines. Ik ging luisteren naar een astrofysicus die zijn onderzoek over het effect van zonsuitbarstingen op de aarde kwam toelichten. En ook naar een marine bioloog over onderwatervulkanen. Er was zelfs een moleculair ingenieur die tekst en uitleg kwam geven over de generatie van een hamburger in een laboratoriumsetting.
U doctoreerde in mei 2014. Heel jong dus in de onderzoekswereld. Hoe ziet u zichzelf als wetenschapscommunicator evolueren? Ik heb een vaste tweewekelijkse column in ‘t Middelpunt, een lokaal krantje in mijn dorp, dat op 12.000 exemplaren verspreid wordt. Daarin schrijf ik over mijn onderzoek. Heel low profile. Mensen willen pasklare antwoorden en oplossingen. Iemand in mijn familie heeft Alzheimer. Men vraagt dan aan mij wat men eraan kan doen
en hoe. Het echte onderzoek echter staat ver van hun bed. Wat een muis betekent voor het karakteriseren van Alzheimer is moeilijk te bevatten. Wel is iedereen het erover eens dat het de moeite loont om de ziekte van Alzheimer op te lossen en daarvoor tijd en geld te investeren. Als onderzoekers ontvangen wij financiering van de belastingbetaler en via donaties. Het is dus logisch dat we over onze resultaten communiceren naar het grote publiek. Ikzelf ben al zeven jaar verbonden aan het Laboratorium voor Biologisch Psychologie van professor Rudi D’Hooge, KU Leuven. De weg naar de Campuskrant is mij intussen welbekend. Zo verscheen er een artikel in over onze recente bevinding dat het verwijderen van het pathologische tau-eiwit in muizen niet automatisch leidt tot betere prestaties op leertaken zoals men zou verwachten. Nadien werd dit opgepikt door Knack en Het Laatste Nieuws. Ik heb ook een persoonlijke webpagina waar mijn papers volledig gratis kunnen gedownload worden. Erg interessant is de website Researchgate.net, een soort van Facebook voor onderzoekers. Daar kan je onderzoekers uit je eigen veld en uit andere disciplines ontmoeten en opnemen in je vriendenkring. Je kan er papers gratis up- en downloaden. Het is een recente trend met een totaal andere filosofie dan de klassieke journals. Daar moet je betalen om je eigen artikels te publiceren, maar ook om artikels van collega’s te lezen. Mijn belangrijkste communicatiemoment naar een breed publiek, tot nu toe, was een interview in De Standaard, net voor ik einde 2014 naar Brisbane vertrok. Sinds mijn doctoraal onderzoek tracht ik ook elk jaar naar één internationaal congres te gaan over Alzheimer. Zo ging ik in 2009 naar het congres van de American Society for Neurosciences, het grootste internationale congres in dat domein. Daar komen meer dan dertigduizend mensen naartoe. Het Rock Werchter van de neurowetenschappen. Dat was ook mijn eerste congres dat ik bijwoonde als startende
doctoraatsstudent en gefinancierd met een reisbeurs van het FWO. Uiteraard stel ik mijn werk ook voor op internationale Alzheimer congressen, binnen en buiten Europa. Ik denk dan vooral aan het AD/PD-congres (Alzheimer’s Disease/Parkinson’s Disease) of het congres van de FENS (Federation of European Neurosciences Societies).
Hoe profileert Vlaanderen zich op het vlak van wetenschapscommunicatie? Respons op het verstrekken van wetenschappelijke informatie hangt niet zozeer af van het land, maar wel van de onderzoeksgroep zelf. Er zijn onderzoeksgroepen die weinig of bijna niet communiceren. Andere doen het doelbewust. Onze vakgroep in Brisbane wordt frequent gecontacteerd voor informatie of een interview. Alzheimer ligt natuurlijk goed in de markt. Het is een hot topic. Er wordt dus veel rond gecommuniceerd. Ik woon nog tot einde 2015 in Australië. We hebben hier een website die wetenschapsnieuws brengt, heet van de naald. Zo verscheen net een bericht dat we een patent hebben gekregen voor een patch, een klever, om medicatie pijnloos in het lichaam te brengen, in plaats van vaccinatie met een naald. Het hangt echt van de onderzoekers zelf af. Als je in je ivoren toren blijft zitten, dan krijg je geen respons. Het gaat er telkens om complexe onderzoeksresultaten op een verstaanbare manier uit te leggen. Het is voortdurend zoeken naar een evenwicht tussen populariseren en toch de kern van je onderzoek weergeven en kaderen binnen een maatschappelijke context. Al te vaak gaat relevante informatie verloren bij de vertaalslag, lost in translation. Maar inzake wetenschapscommunicatie moet Vlaanderen zeker niet onderdoen voor de rest van de wereld.
23
“Mensen willen pasklare antwoorden en oplossingen. Het echte onderzoek staat ver van hun bed.”
“Het gaat erom je onderzoeksresultaten te verkopen. Maar niet alleen je onderzoeksproject, je moet ook jezelf als onderzoeker kunnen verkopen.“
24
Wie is voor u de peetvader van de wetenschapscommunicatie? Mijn icoon is de nu 86-jarige neurowetenschapper Eric Kandel. In 2000 ontving hij de Nobelprijs voor Geneeskunde voor zijn onderzoek naar de moleculaire werking van het geheugen. Door onderzoek te doen met een zeeslak die een relatief simpel zenuwstelsel heeft met grote neuronen, kon hij in kaart brengen wat er op celniveau gebeurt bij het opslaan van een nieuwe herinnering. Zijn werk verbond het moleculaire niveau met het psychologische niveau. Ik had het geluk hem te horen spreken op de meeting van de Society For Neuroscience in 2009 in Chicago. Zijn monumentale handboek, ‘Principles of Neural Science’ is een leidraad voor iedere hersenwetenschapper, en zijn autobiografie ‘In Search of Memory’, biedt een blik op de mens achter de wetenschapper. In 2010 werd hij bij het grote publiek bekend door zijn interview show ‘The Brain Series’, op de Amerikaanse zender PBS. Vorig jaar opende hij de American Psychiatric Association meeting samen met Alan Alda, een tv acteur gekend van de televisiereeks ‘M*A*S*H’, met een amusante dialoog over Wetenschap, Psychiatrie en de Media. Dr. Kandel zei toen: “I don’t think scientists are out to get attention for themselves. It’s the science that gets the attention. I have always lived by the philosophy take care of your science, and your science will take care of you”.
25
26
Reinhart Ceulemans
27
Niets zo krachtig als een filmpje om wetenschap uit te dragen naar het grote publiek 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7
Interviews geven hoort bij mijn job als wetenschapper, en ik doe dat ook erg graag 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6
28
Reinhart Ceulemans
Prof. dr. Reinhart Ceulemans (UAntwerpen) leidt een excellentiecentrum van 52 onderzoekers gespecialiseerd in de effecten van klimaatveranderingen op planten en ecosystemen. In de loop van zijn carrière als onderzoeker en manager van een onderzoeksgroep heeft hij ervaren dat het communiceren en duiden van onderzoeksresultaten aan een breed publiek een belangrijke opdracht is voor zijn onderzoeksgroep.
29
U bent manager. Zoals elke manager moet u dus ook waken over het imago van uw onderzoeksgroep? Niet zozeer het imago van onze onderzoeksgroep, dan wel van het onderzoek zelf. Ik vind het een van mijn taken als manager om de wetenschap die wij bedrijven ook uit te dragen naar een breed publiek. Uitleggen wat we onderzoeken en hoe ons onderzoek kan bijdragen tot vergroting van kennis en vooruitgang. Een aantal onderzoeksprojecten binnen ons onderzoek leent zich goed voor een brede communicatie. Dat is een voordeel. Andere, meer theoretische of fundamentele onderzoeksdomeinen hebben dat minder of niet. Onderwerpen zoals globale klimaatveranderingen, de CO2-problematiek, de gevolgen van de opwarming van de aarde of de achteruitgang van de biodiversiteit spreken de doorsnee burger vandaag erg aan. De maatschapij wordt op dat vlak behoorlijk gesensibiliseerd.
Hoe organiseert u de communicatie binnen uw groep? Van de meeste onderzoeksprojecten maken wij een vierkleurenfolder in het Nederlands en het Engels. Dit kost tijd, inspanning en geld, maar wordt heel consequent gedaan. Die folders geven we dan aan bezoekers en geïnteresseerden. Of we verspreiden deze folders op symposia, studiedagen en workshops, en tijdens opendeurdagen. Ze zijn ook elektronisch beschikbaar via onze website. Een belangrijk jaarlijks evenement zijn onze opendeurdagen. Wij hebben een zeer grote aanplanting van snel-groeiende populieren in Lochristi. Die wordt gebruikt voor bioenergieproductie. We voeren er ook allerlei metingen uit. Die aanplanting stellen we elk jaar open voor het publiek. We organiseren begeleide rondleidingen. Er is ook een bar en een tent waar onderzoekers posters presenteren en in discussie gaan met het publiek. De 200 plaatsen zijn altijd volgeboekt.
30
Een derde pijler van ons communicatiebeleid zijn de relaties met de pers. Dat doen we in nauwe samenwerking met de communicatiedienst van onze universiteit. Die zorgt voor het uitsturen van persberichten over ons onderzoek of nieuwe onderzoeksresultaten. Een vierde kanaal is het schrijven van vulgariserende artikels voor tijdschriften van allerlei organisaties en verenigingen in het domein van de landbouw, de bosbouw, het milieu, de natuur… Ik denk aan Sylva Belgica, Groencontact, het Milieutijdschrift of het blad Universiteit Antwerpen. Dat vraagt wel een extra inspanning. Het is heel iets anders dan het schrijven van een wetenschappelijk artikel. Maar het is bijzonder leerrijk. Op die manier kan je immers bewijzen dat je onderzoek ook op een eenvoudige manier kan vertaald worden, zodat de gewone burger begrijpt waar je mee bezig bent.
Communiceert u ook naar de bedrijfswereld? Dat ligt niet zo voor de hand. De bedrijfswereld staat niet bepaald te springen voor informatie over globale klimaateffecten of biodiversiteit. Toch wekken wij bij sommige kmo’s interesse voor ons onderzoek naar hernieuwbare energie. Zo slaagde de communicatiedienst van onze universiteit er in 2013 in om National Geographic te contacteren in het kader van een reeks rond wetenschap en wetenschappelijke doorbraken. Nu behoort ons onderzoek naar het gebruik van biomassa tot de wereldtop. National Geographic Channel was geïnteresseerd. Er kwam een documentaire over ons onderzoek naar hernieuwbare energie en het verband met globale klimaatveranderingen. Men heeft opnames gemaakt in ons laboratorium en op ons proefterrein. Ook de kmo met wie we nauw samenwerken voor het ontwikkelen van toepassingen van hernieuwbare energie is toen uitvoerig aan bod gekomen. Deze documentaire was op televisie te zien in Vlaanderen en Nederland. Hij is
nog steeds beschikbaar op de website van National Geographic. Veel belangstelling en ook veel vragen. Een succes.
Maar u bent wel de drijvende kracht achter dit communicatiebeleid. Heeft dus toch met uw persoon te maken, niet? Ja, inderdaad. Ik doe het graag en het ligt mij ook. Toch tracht ik die gevoeligheid voor communicatie te stimuleren in onze onderzoeksgroep. Ik zie dat jongere onderzoekers daar gemakkelijker op inpikken. Op eigen initiatief gebruiken ze bijvoorbeeld ook de nieuwe sociale media om hun onderzoek naar buiten te brengen: Twitter, LinkedIn, Facebook, … Ze zijn daar zeer bedreven in. Veel van ons onderzoek gebeurt op het terrein. Soms in veraf gelegen gebieden: de woestijn van Saoedi-Arabië, Groenland, Zuid-Amerika. De onderzoekers die met zo’n expedities meegaan, houden dan een blog bij waarop ze hun ervaringen weergeven, hun bevindingen kenbaar maken, foto’s en filmpjes delen. Één van onze onderzoekers houdt, als hij op missie gaat, bijvoorbeeld een blog bij voor EOS. Vele jongeren volgen dat. Het is een recente trend.
In uw communicatie focust u vooral op een zo groot mogelijke interactie. Waarom? Omdat je dan de meest directe respons krijgt. Met onze onderzoeksgroep doen we jaarlijks mee aan de Dag van de Wetenschap. We nemen deel aan vormingsprogramma’s over ons onderzoek en onze plantages in Antwerpen, Lochristi, Brasschaat. Heel regelmatig vragen culturele verenigingen ons voor voordrachten en lunchcauserieën: Actueel Denken en Leven, Zilveren Passer, Koperen Passer, … We nemen ook actief deel aan de Open Lesdagen voor leerlingen van het middelbaar onderwijs. Zij kunnen bij ons lessen volgen en nadien vragen stellen over allerlei zaken binnen hun eigen
interesseveld. Dat is prachtig. Het mooiste voorbeeld zijn onze Opendeurdagen. De discussies die daar plaats vinden zijn bijzonder leerrijk. En vaak verrassend. Als bezoekers onze populieren zien, leggen ze vaak een verband met genetisch gewijzigde gewassen. Toch is dat niet ons onderzoeksdomein. Maar er ontspint zich dan wel een boeiend debat. Ook rond globale klimaatveranderingen ontstaan vaak zo’n discussies. Er zijn de believers en de non-believers. Wat zijn de argumenten voor en tegen? Het is net die interactie die het boeiend maakt. Mooi was ook toen Prins Laurent in 1996 onze plantage in Boom kwam bezoeken. En in 2012 vereerde Prins Filip – toen hij nog geen Koning was – ons met een bezoek aan ons project in Lochristi. Ook de voormalige minister van Wetenschapsbeleid, Ingrid Lieten, heeft tijdens haar mandaat een van onze meettorens ingehuldigd waar we metingen uitvoeren en gegevens verzamelen over de verandering van het klimaat en de opwarming van de aarde. Dat genereerde heel wat persbelangstelling. Dat gaf ons de kans om ons onderzoek extra in de verf te zetten.
U lijkt wel een self made communicator. Hoe hebt u dat allemaal geleerd? Vandaag moet alles heel vlug gaan. Snelle interviews die op de dag zelf uitgezonden of gepubliceerd worden. Dat overvalt je. Je moet heel snel je eigen toon vinden. Dat is niet altijd gemakkelijk. Ik heb zelf enkele opleidingen gevolgd. Onze universiteit biedt zo’n opleidingen aan. Mediatraining bijvoorbeeld om interviews te geven op radio en televisie. Ik heb leren communiceren met vallen en opstaan. Nu zijn er de Doctoral Schools waar doctorandi de kans krijgen om cursussen scientific writing en interviewtechnieken te volgen. Dat was in mijn tijd niet zo. Jonge onderzoekers worden vandaag van bij het begin af gestimuleerd om te communiceren. Ik vind dat een zeer goede zaak.
31
“Een goede onderzoeker moet in staat zijn om zijn onderzoek uit te leggen aan iemand die er niet vertrouwd mee is.”
“Een prijs is vaak een aanknopingspunt om een aantal vragen over het onderzoek zelf opnieuw naar voren te schuiven.”
32
Het was mijn eigen promotor, wijlen professor Impens, die mij op het pad van de wetenschapscommunicatie heeft gezet. Heel merkwaardig, want hij was zelf geen goed communicator. Hij was bescheiden en wilde zelden in het voetlicht treden. Hij heeft mijn wetenschappelijke carrière op de sporen gezet. Hij zag dat ik graag communiceerde en gaf mij carte blanche. Als hij een vraag kreeg voor een interview of een lezing gaf hij die steevast aan mij door. Hij stuurde me naar voordrachten, interviews of afspraken met journalisten. Overal waar er over ons onderzoek moest gecommuniceerd worden. Ik ben er dus hals over kop ingerold. Hij zag in dat wetenschapscommunicatie belangrijk was en gaf mij de kans om het te doen en er in te groeien.
U hebt zelf een aantal wetenschappelijke prijzen in de wacht gesleept. Wat is het effect daarvan op het vlak van wetenschapscommunicatie? Uiteraard ben je gevleid wanneer je een prijs of een onderscheiding haalt. Een prijs zoals de internationale IFURO-award voor bosonderzoek, een ere-doctoraat of een andere onderscheiding is gewoon leuk. Je krijgt erkenning door peers, maar ook door de bredere gemeenschap van experts. Maar ik kan dat ook best relativeren. Voor mij is het ook een gelegenheid om te communiceren naar een breed publiek. Het is vaak een aanknopingspunt om een aantal vragen over het onderzoek zelf opnieuw naar voren te schuiven. In dat opzicht betekent een goede communicatiedienst een echte meerwaarde. Er wordt een persbericht de wereld ingestuurd. De communicatiemensen kanaliseren de informatie in de juiste richting, contacteren de vakspecialisten in de media, bieden hen de juiste informatie op het gepaste moment aan en geven bijkomende achtergrondinformatie waar nodig.
Wat is uw advies aan full-time onderzoekers die ook geacht worden over hun onderzoek te communiceren?
Redactie van artikels in het Nederlands is niet bepaald interessant voor het eigen wetenschappelijk curriculum. Toch is het belangrijk. Als een Nederlandstalig vaktijdschrift ons vraagt om een artikel te schrijven, dan tracht ik collega’s te overhalen om dat ook te doen. Een tekst schrijven van twee bladzijden is natuurlijk een inspanning, maar echt moeilijk is dat dan ook weer niet. Bovendien bekijkt onze communicatiedienst de tekst en geeft commentaar. Het is een leerproces. Dan zien ze met eigen ogen wat een vulgariserende tekst precies is. Hoe eenvoudig en helder iets kan geformuleerd worden. Ik streef ernaar om onderzoekers tijdens hun doctoraat toch minstens een of twee artikels in het Nederlands te laten schrijven. Dat lukt bijna altijd. Sinds kort vraagt het FWO bij een projectaanvraag hoe de onderzoeker erover gaat communiceren. Niet iedereen denkt daar goed over na en vult snel iets in. Maar in mijn groep zeg ik aan de onderzoekers dat ze dat echt wel au sérieux moeten nemen. Ik zeg hen dat communicatie een wezenlijk onderdeel is van hun onderzoeksopdracht. Ik heb daarvoor twee argumenten. In de eerste plaats moet een goede onderzoeker in staat zijn om zijn onderzoek uit te leggen aan iemand die er niet vertrouwd mee is. Dat kunnen vrienden zijn of familie, maar ook een onderzoeker uit een andere discipline. En ten tweede is er natuurlijk ook de belastingbetaler. Hij betaalt het onderzoek dat wij doen. Het is dus niet alleen relevant dat wij communiceren naar onze peers, maar vooral ook naar onze geldschieters…
33
34
Giselle Nath
35
De website van Poliarchus, de denktank van jongere academici, is een mooi voorbeeld van hoe je helder en duidelijk over onderzoek kan communiceren
36
Giselle Nath
In september 2013 verscheen bij uitgeverij Manteau het boek ‘Brood willen we hebben! - Honger, sociale politiek en protest tijdens de Eerste Wereldoorlog in België’ van de Gentse historica Giselle Nath. Het boek is de bewerking van haar masterscriptie, waarmee ze in 2011 de Vlaamse Scriptieprijs won. Nath is 26 en werkt als FWO-aspirant bij de vakgroepgeschiedenis van de Universiteit Gent.
37
De Vlaamse Scriptieprijs in de wacht slepen. U vindt communicatie over uw onderzoek dus belangrijk? Ik ben geschiedenis gaan studeren omdat ik journalist wilde worden. Voor de Scriptieprijs 2011 heb ik een korte tekst ingezonden over mijn onderzoek van de voedselhulp aan Belgische burgers tijdens de Eerste Wereldoorlog. De hype rond de herdenking van WOI was toen nog niet begonnen. Het was dus misschien wel een origineel en verrassend thema. Tot mijn verbazing heb ik die prijs gewonnen.
Wat betekende de Scriptieprijs voor u als beginnend onderzoeker? Die prijs heeft voor mij wel poorten geopend. Ik heb nadien negen maanden kunnen werken aan het Vlaams Vredesinstituut en aan de universiteit van Gent over een project rond WOI. Het feit dat je zo’n prijs wint, toont aan dat je toch een interessante kandidaat bent voor een werkgever, ook al ben je pas afgestudeerd. Ik was er heel blij mee.
Hoe kijkt u aan tegen communicatie voor een breed publiek? Communiceren over mijn onderzoek vind ik erg belangrijk. Niet alleen vanuit mijn interesse voor communicatie naar een breed publiek, maar ook vanuit mijn opleiding geschiedenis. Want onze vakgroep heeft een lange traditie in publieksgeschiedenis. Communiceren over het verleden. Meewerken aan reportages, aan museumactiviteiten… Het is een beetje een specialiteit van onze vakgroep. In het kader van mijn masterjaar heb ik een stage gelopen aan het Flanders Fields Museum. Je krijgt de kans om met publieke middelen thema’s uit te spitten, dingen te ontdekken. Anderen kunnen dat niet omdat ze met iets anders bezig zijn. Het is informatie die toegankelijk gemaakt wordt, dankzij gemeenschapsgeld. Wetenschapscommunicatie is voor mij dus een kwestie van een essentiële wederdienst geven.
38
Wat is in uw vakgebied het verschil tussen een wetenschappelijke en een vulgariserende publicatie? Er zijn twee grote verschillen. In de eerste plaats het effect. Mijn boek ‘Brood willen we hebben!’ is bestemd voor een breed publiek. Er kwam enorm veel respons op en het bracht een grote dynamiek. Het boek kreeg twee drukken en in de nasleep daarvan vragen radiomakers, kranten en sommige tijdschriften om wat meer uitleg. Ik wordt er nog steeds over aangesproken. Dat is niet te vergelijken met een wetenschappelijke publicatie. Dat verschil vind ik heel confronterend. Daar gaat het vaak over amper een tiental specialisten en de abonnees van het tijdschrift waarin een artikel gepubliceerd is. Meer is dat soms niet. Als je geluk hebt, krijg je misschien wel ooit van iemand een antwoord of een repliek. Bij een artikel of boek voor een breed publiek, is het effect veel ruimer. En dan heb je ook de vorm. Een academische publicatie schrijf je anders omdat je in dialoog moet gaan met wat wetenschappers vroeger over het thema schrijven, en wat er precies nieuw is. Je legt dus andere accenten. Bij een publicatie voor een breed publiek hanteer je ook een totaal andere toon en stijl. Als historicus ga je soms sneller teruggrijpen naar het sappige verhaal, de veelzeggende anekdote of de ‘eindconclusie’ van je onderzoek, bijvoorbeeld omdat de interviewer daar expliciet naar vraagt. Terwijl er vaak niet één eindconclusie te trekken valt. In het academisch schrijven moet je soms wat defensiever te werk gaan, heel wat andere literatuur betrekken om je methodologie goed te schetsen… Beide genres hebben hun voor- en nadelen.
Maar een academische publicatie wordt onderworpen aan peer review. Dat is juist. Maar mijn boek heeft diezelfde peer review procedure doorlopen bij Manteau en draagt het Guaranteed Peer Reviewed Content (GPRC)-label. Er zijn twee anonieme academici aangesproken.
Ik heb verslagen gekregen en heb mijn tekst aangepast, rekening houdend met hun opmerkingen. Precies zoals bij een academische procedure. En de uitgever was laaiend enthousiast, want hij wil niets liever dan kwalitatieve boeken op de markt brengen. De grenzen tussen academische en vulgariserende publicaties zijn volgens mij soms kneedbaar. Het idee dat alleen academische publicaties een goede peer review krijgen, is trouwens niet helemaal a priori correct. Ik heb verhalen van collega’s bij wie de peer reviewers niet zo positief en constructief waren. Ik vind die grenzen soms vaag.
Maar popularisering in uw vakgebied is toch iets heel anders als in meer theoretische of fundamentele disciplines? Ja, dat is zo. Ik zou ook niet altijd weten hoe je het aan boord moet leggen in domeinen als wiskunde of theoretische fysica. Bovendien zijn er verschillende soorten publiek. Als een ingenieur zijn onderzoeksproject moet uitleggen aan een leek, dan moet hij bijvoorbeeld kunnen uitleggen hoe zijn innovaties vermarkt of geproduceerd kunnen worden. Dat is niet voor iedereen evident. Anderzijds ken ik onderzoekers uit de medische branche die er wel in slagen om fundamentele wetenschappelijke principes overzichtelijk uit te leggen. Kijk naar de website Gezondheid en Wetenschap. Een heel interessant initiatief. Het kan dus wel. Het is en blijft hoe dan ook belangrijk om goede informatie te verspreiden. Het moet ook niet altijd gedragen worden door één persoon. Dat lijkt me trouwens niet erg efficiënt, in vergelijking met een geïnstitutionaliseerd initiatief of een netwerk. Maar ik ben ervan overtuigd dat er in heel wat disciplines ruimte is voor communicatie naar een breed publiek.
Hoe pakt u uw eigen communicatie aan? Ik wil in de eerste plaats mijn wetenschappelijke integriteit behouden. Niet zomaar elke gelegenheid of elk forum aangrijpen om misschien haastig en onvoorbereid iets mee te delen. Wel zorgen dat ik de ruimte krijg om het goed uit te leggen, en vooral dan wetenschappelijk verantwoord uit te leggen. Hoe pak ik dat aan? Ik heb daar geen gedetailleerd of doelbewust plan voor. Vaak overkomt je dat. Eenmaal je bij de redactie van een krant, tijdschrift of zender bekend bent, gaat je naam rond. Ik zie dat ook gebeuren bij collega’s. Dat heeft opnieuw zijn voor- of nadelen. De media willen uiteindelijk zelf op zoek gaan naar nieuwe gezichten, en ze blijven heel erg afhankelijk van het tijdschema van iemand anders.
Ja, want in uw vakgebied heb je toch grote namen: Sophie De Schaepdrijver, Marc Reynebeau, David Van Rybrouck … Allemaal historici die veel en vlot communiceren naar een breed publiek. Ik ben nog zeer jong en sta aan het prille begin van mijn loopbaan. Dan ben je helemaal nog geen vaste waarde. In Vlaanderen zijn er zoveel vaste waarden Bruno De Wever, Gita Deneckere, Dries Lesage, Carl Devos… Sociale wetenschappers zijn gretig gegeerd als het over maatschappelijke duiding gaat. Het duurt een tijdje voor je voldoende credibiliteit opgebouwd hebt om zover te komen. En dan spreek ik enkel over Vlaanderen. Het is heel moeilijk, zeker als beginnend onderzoeker, om een kring van geïnteresseerden buiten Vlaanderen te bereiken. In dat opzicht vind ik het TEDx-format dan wel een prima vorm voor wetenschapscommunicatie.
Hoe staat u tegenover de nieuwe sociale media? Van de overhandiging van de Scriptieprijs werd een filmpje gemaak dat gebruikt werd in een kort historisch project waar ik aan meegewerkt hebt. Er is ook een filmpje
39
“Wetenschapscommunicatie is voor mij een kwestie van een essentiële wederdienst geven.”
“Het idee dat alleen academische publicaties een goede peer review krijgen, is niet helemaal a priori correct.”
40
gemaakt voor het Vlaams Parlement in het kader van de herdenking van WOI. Ik vind dat een uitdagend genre, en ook erg waardevol omdat je er andere doelgroepen mee kan bereiken. De website van Poliarchus, de denktank van jongere academici, is ook een heel goed voorbeeld van hoe je helder en duidelijk over onderzoek kan communiceren. Zelf gebruik ik Facebook niet voor publieke communicatie. Maar Twitter is voor mij een interessant kanaal om informatie op te halen, LinkedIn is een handig visitekaartje waar iedereen toegang tot heeft, en academia.edu is een vrij forum voor een wereldwijde academische gemeenschap.
Sinds kort heeft het FWO ook wetenschapscommunicatie opgenomen in haar selectieprocedures. Wat betekent dat voor u? Tot voor kort vonden heel wat jonge collega’s het een gemiste kans dat bijvoorbeeld een artikel in EOS, een presentatie of interview voor radio of televisie, het geven van lezingen of de deelname aan evenementen zoals ‘Mind the Book’1 minder gewaardeerd werden in je academisch cv. Die tijd lijkt nu voorbij. Dat het FWO in zijn aanvraagformulieren een rubriek wetenschapscommunicatie opneemt, is ongetwijfeld een stap in de goede richting. Het is wel voorzichtig afwachten in hoeverre dat criterium in de praktijk zal meetellen. De academische bibliografie is nog steeds erg belangrijk en soms zijn de regels nodeloos complex. Zo heb ik ooit een artikel geschreven voor het tijdschrift van heemkunde Vlaanderen, het koepeltijdschrift van een door Vlaanderen gesubsidieerd expertisenetwerk . Ook daar werden de bijdragen onderworpen aan een grondige peer review. Toch telde mijn artikel niet mee voor mijn bibliografie. Het FWO-reglement stelt dat je een internationale publicatie moet hebben om fondsen voor een lang buitenlands onderzoeksverblijf aan te vragen, terwijl het in de praktijk ook om een Nederlandstalig artikel met peer review kon gaan. Voor beginnende onderzoekers is het soms wat zoeken, maar dat hoort er bij zeker?
Het is wel hoopgevend dat boeken in het Nederlands, geschreven voor een groot publiek en voorzien van het GPRC-label, nu evenveel waarde hebben als een publicatie in een A1 tijdschrift. Daarmee erkent het FWO de specificiteit van de humanities. Als overkoepelende instelling voor Vlaanderen kan het FWO ook voor een drive zorgen bij de universiteiten, faculteiten en Doctoral Schools. Die beginnen allemaal op de kar van wetenschapscommunicatie te springen, met summer schools en dergelijke meer. Communiceren over je onderzoek voor een breder publiek kost hoe dan ook tijd en energie. Je investeert evenveel in relaties als in het ‘eindproduct’. Is het voor elk onderzoek mogelijk en wenselijk om op de beide fora even sterk aanwezig te zijn, of bestendigen we zo het beeld van de superwetenschapper die voortdurend moet presteren? Soms moet je ook de tijd kunnen nemen om uitgebreid bronnenonderzoek te doen en na veel reflectie en discussie een conclusie te maken. En dat is zeker moeilijk in de media of voor een breder publiek, dat niet gewend is aan ‘tussentijdse’ of voorlopige conclusies. In het huidige debat rond publicatiedruk vind ik wetenschapscommunicatie in ieder geval een belangrijk element om door het FWO en de universiteiten opgevolgd te worden. Maar voor het overige communiceer ik graag voor een breder publiek. Ik vind het fascinerend. En aan jonge collega’s onderzoekers is mijn advies: doe waar je je goed bij voelt. Want als je doet wat je graag doet, dan doe je het ook goed.
1. Mind the Book was dit jaar (5 maart) aan zijn vijfde editie toe. De kritische bevraging van de maatschappij blijft de kern van dit actueel boekenfeest van Vooruit en deSingel met lezingen en debatten. Mind The Book werkt o.a. ook samen met de Universiteit Antwerpen. Op de vooropening gaf de wereldvermaarde sociologe en econome Saskia Sassen een lezing.
41
42
Tim Nawrot
43
Ik zie het als een logische verderzetting van mijn onderzoek om de maatschappelijke impact ervan te duiden in de pers
TEDx is de manier bij uitstek om het brede publiek bij je werk te betrekken
44
Tim Nawrot
Fijn stof was het onderwerp dat dr. Tim Nawrot, hoofddocent milieu-epidemiologie aan de UHasselt en deeltijds KU Leuven, behandelde tijdens een recente lezing in de reeks Grijze Cellen, een initiatief van het FWO, EOS en deBuren. En ook TEDx nodigde hem uit om rond luchtverontreiniging het podium te betreden in Hasselt. En hij is regelmatig te gast op openbare, soms delicate, debatten. Als de maatschappij op hem een beroep doet, neemt hij zijn verantwoordelijkheid. Hij is het type wetenschapscommunicator dat zich goed bewust is van de intrinsieke onzekerheden van wetenschappelijk onderzoek maar ook van de maatschappelijke behoefte aan een zo helder mogelijke vertaling ervan.
45
Wanneer communiceert u over uw onderzoek? Ik vind het niet goed dat onderzoeksresultaten al in de media verschijnen nog voor ze door een of ander wetenschappelijk tijdschrift aanvaard en gepubliceerd zijn. Het is precies de sterkte van het publicatieproces dat artikels onderworpen worden aan peer reviewing door experts in het gebied. Die zijn anoniem en beoordelen het werk. Afhankelijk van hun beoordeling neemt de editor dan een beslissing of een artikel al dan niet aanvaard wordt. Daar gaat een discussie aan vooraf. Er komen opmerkingen en vragen om verduidelijking. Is bijkomend onderzoek nodig? Moeten bepaalde stukken aangepast, bijgewerkt of herschreven worden? Vaak gaat dit gepaard met voorafgaandelijke presentaties op congressen met discussies onder collega’s. Ik voel me veel beter wanneer dat allemaal achter de rug is en de resultaten die toets hebben doorstaan. Pas dan kan je er verder over communiceren. Sommige tijdschriften aanvaarden het ook niet dat er iets wordt vrijgegeven voor ze zelf een persbericht de wereld ingestuurd hebben. Recent publiceerden wij in tijdschriften als de Britisch Medical Journal en The Lancet over het rookverbod en de gezondheidswinst voor de bevolking, wat zich vertaalt in een vermindering van o.a. vroeggeboorten. De media pikken dat op en dan komt men bij ons terecht. Want zo’n thema’s moeten ook geduid worden. Hoe onderzoekt men dat? Hoe kan men dat zien? Hoe geef je er de onzekerheid mee weer?
Vindt u wetenschapscommunicatie een uitdaging? Fundamenteel onderzoek is essentieel, maar het is minstens even belangrijk om dat te kaderen binnen zijn maatschappelijke relevantie. Het moeilijke is precies om de informatie op een wetenschappelijk correcte en tegelijk eenvoudige manier te vertalen. Dat is de taak van wetenschapscommunicatie. Dat is ook de uitdaging in
46
mijn vakgebied. Enerzijds de onzekerheid niet ontkennen, maar anderzijds ze ook niet uitvergroten maar duiden zodat men ze kan begrijpen. Iemand die dat volgens mij zeer goed doet is Marc Van Ranst. Wanneer hij communiceert rond de griep, dan brengt hij altijd heel goed de onzekerheden in kaart. Hij slaagt erin om in eenvoudige termen heel complexe zaken te duiden en uit te leggen. Hij heeft daar ook het talent voor. Wanneer bent u met wetenschapscommunicatie begonnen? Ik ben niet bewust op een bepaald moment met wetenschapscommunicatie begonnen, ik beschouw het ook niet als een doel maar eerder als een logisch gevolg, een laatste stap van het wetenschappelijk publicatieproces namelijk het duiden van de maatschappelijke impact. Al vrij vroeg in mijn wetenschappelijke loopbaan was er mediabelangstelling voor studies die ik uitvoerde. Voor mij was wetenschapscommunicatie een logische verderzetting van wat ik deed. Dat was in 2004. Een goede tien jaar dus toch al. Ik zie het ook als een opdracht van elke onderzoeker. Wij werken met belastinggeld. Het brede publiek heeft dus recht om te weten waar wij mee bezig zijn. Wetenschap wordt niet alleen in ivoren torens beoefend. Het is aan ons om de wetenschappelijke literatuur helder te vertalen, zeker in een discipline als de epidemiologie, waarbij de gezondheid centraal staat en de mens en zijn omgeving als het ware het labo zelf zijn. Het zou niet logisch zijn dat deelnemers aan dergelijk onderzoek geen idee zouden hebben wat er met deze resultaten gebeurd.
Is er in die 10 jaar volgens u iets veranderd op het vlak van wetenschapscommunicatie? De snelheid van de communicatie is alleen maar toegenomen. Vanaf het moment dat ze je opbellen, moet het krantenartikel
al bijna geschreven zijn. Een duiding in het journaal of een duiding in de krant is echt voor publicatie of uitzending die dag zelf. Soms zelfs gewoon rechtstreeks op antenne of binnen een paar uur al. Het is soms jammer dat er niet iets meer tijd is om zaken voor te bereiden. Maar zo werken media vandaag nu eenmaal. Soms wordt ik ook gevraagd om bij een andere studie toelichting te geven. Als ik die studie niet kan lezen of mij voorbereiden, dan verwijs ik meestal naar een collega. Maar die snelheid, daar kunnen wij als wetenschappers niet altijd zo goed mee om…
Zijn prijzen belangrijk als communicatie-instrument? Ik heb zelf een aantal prijzen behaald. Maar of dat nu doordringt tot een breed publiek, betwijfel ik. Meestal wordt er wel een persbericht verspreid. Dan wordt het onderzoek rond die thematiek wel gekaderd. Maar daarvoor komen ze mij niet bepaald opzoeken. Soms kan een thema waarover al eerder gecommuniceerd werd met een prijs opeens terug in de aandacht komen. Het kan een trigger zijn om iets van onder het stof te halen of iets wat eerder geen aandacht kreeg toch in de kijker te plaatsen.
Heeft communiceren over hot topics ook een weerslag op het beleid? Het beleid speelt in op wat er in de maatschappij gebeurt. Maar het werkt ook andersom. Wanneer er een maatschappelijk draagvlak is voor een bepaald thema, dan beïnvloedt dat uiteraard ook het beleid. Ik denk terug aan een wetenschappelijke studie uit 2004 over het verband tussen cadmium en longkanker. Een erg gevoelig thema dat ook uitvoerig in de pers gekomen is. Maar, na de publicatie heeft de overheid wel heel snel ingegrepen. Men wist al lang dat er in het noorden van Limburg, in Overpelt en Lommel, een probleem was met afval van zware metalen, onder meer cadmium. Tot in
2006 lagen daar nog giftige zinkslakken en ander ertsafval op terreinen rond de oude fabrieken, waaronder speelplaatsen van scholen. Kinderen kwamen dus in aanraking met het giftige cadmiumafval. Er kwam een cadmium-actieplan. Zinkerts werd verwijderd. Tuinen en andere terreinen werden afgegraven. Die publicatie heeft dus voor een stroomversnelling gezorgd in de sanering van de bodem. Recenter hebben de wetenschappelijke publicaties over het verband tussen roken en de gezondheid duidelijk bijgedragen aan het creëren van een breed maatschappelijk draagvlak voor het rookverbod in de horecasector.
Luisteren politici dan vandaag meer naar wetenschappers dan vroeger? Ik denk aan de milieuproblematiek rond de Oosterweelverbinding in Antwerpen… Wanneer wetenschappelijk onderzoek bepaalde patronen aan het licht brengt en bijvoorbeeld ook Europa daar aandacht aan besteedt, dan kan men die resultaten natuurlijk niet zomaar naast zich neerleggen. Precies op dat kruispunt ontmoeten wetenschapscommunicatie en de politiek elkaar. Ik tracht altijd over de inhoud van mijn onderzoek te communiceren. Ik heb geen rechtstreeks onderzoek over de Oosterweelverbinding gedaan. Maar maatschappelijke vragen rond de impact van het wonen en van het verkeer zijn terecht en daar zijn veel gegevens over. In dat kader heb ik gecommuniceerd over de mogelijke gezondheidsconsequenties van luchtvervuiling en verkeer in het bijzonder. Wat er met wetenschappelijke gegevens gebeurt, is één aspect in de besluitvorming. Op een bepaald ogenblik stopt de wetenschappelijke input en begint het politieke debat. Maar dat is werk voor anderen.
47
“Ik vind het niet goed dat onderzoeksresultaten al in de media verschijnen nog voor ze door een of ander wetenschappelijk tijdschrift aanvaard en gepubliceerd zijn.”
“Op een bepaald ogenblik stopt de wetenschappelijke input en begint het politieke debat. Maar dat is werk voor anderen.”
48
De wetenschap heeft daar dus een grote verantwoordelijkheid? Als je over maatschappelijk gevoelige thema’s onderzoek doet, dan kun je twee kanten uit. Ofwel zeg je: dit wordt te politiek en overstijgt mijn wetenschappelijk onderzoek. Maar anderzijds kan je je kop ook niet in het zand steken en weigeren de thematiek te duiden. Het blijft dus een evenwichtsoefening tussen de essentie van de wetenschappelijke materie en het gevoelige maatschappelijk-politieke thema. Ook hier is sensibilisering naar het brede publiek toe heel belangrijk. En dat wil zeggen: correct wetenschappelijke informatie en tegelijk duiding over de onzekerheden.
49
50
51
Colofon Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen Egmontstraat 5 1000 Brussel T 02 512 91 10 F 02 512 58 90 E
[email protected] www.fwo.be Verantwoordelijke uitgever dr.ir. Elisabeth Monard, secretaris-generaal FWO Copyright Fonds Wetenschappelijk Onderzoek–Vlaanderen Teksten interviews Jan Van Pelt Fotografie Carl Vandervoort Beelden Alle beelden zijn publiek domein tenzij gemarkeerd met * Muscinae - Ernst Haeckel, via Wikimedia Commons Ascidiae - Ernst Haeckel, via Wikimedia Commons St. John’s Evangelical German Protestant Church - Miami University Libraries - Digital Collections, via Wikimedia Commons Vintage drawing of tropical forest plants from the beginning of 20th century period - Picture from Meyers Lexicon books collection Portrait de Suzanne Bambridge - Paul Gauguin, Royal Museums of Fine Arts of Belgium, Brussel Lam Gods - Van Eyck, Sint-Baafskathedraal Gent © www.lukasweb.be, Art in Flanders vzw, foto Hugo Maertens Alzheimer Tafel - Alois Alzheimer, via Wikimedia Commons Aplysia - Philip Henry Gosse, via Wikimedia Commons Steinkolhnflora - Picture from Meyers grosses Konversations-Lexikon 1908, via Flickr Ambulance corps Germany - Picture from Meyers Konversations-Lexikon 1897 Les pommes de terres en 1916. Lorsque les prix montent, la patate descendra - Spotprent in pen & penseel, Oost-Indische inkt & aquarel, gesigneerd René Barbier, Collectie In Flanders Fields Museum Whitney Arms Company* - Engraving with modern watercolor Smog in Manhattan 1966 - Andy Blair, via Wikimedia Commons Various wild animals South East Asia, Picture from “Meyers Konversations-Lexikon” 1910 Creatie en vormgeving CIBE Communicatie coach in communicatie Uitgegeven in april 2015
52
1
FWO Overzicht 2014 Bijlagen
53