Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht Noord
Auteur: Witteveen en Bos, B-ware, Universiteit Utrecht, Instituut voor milieuvraag stukken
Achtergrondrapport van de Verkenning water Groot Mijdrecht Noord Juni 2006
Voorwoord Het voorliggende rapport maakt deel uit van een serie (water)technische onderzoeksrapporten die geleid hebben tot het rapport “Verkenning water Groot Mijdrecht Noord”. Dit laatste rapport is gemaakt voor het project Verkenning Groot Mijdrecht Noord dat is getrokken door de provincie Utrecht en is uitgevoerd samen met het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht en de gemeente De Ronde Venen. Het project is een vervolg op het project “Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen”. In de “Verkenning water Groot Mijdrecht Noord” zijn 6 strategieën (inclusief Niets doen) met elkaar vergeleken ten aanzien van de wateraspecten. In de achtergrondrapporten geven de achtergrondinformatie bij deze strategieën. De achtergrond rapporten zijn door onderzoeksbureaus opgesteld in opdracht van waterschap en provincie. De meeste rapporten zijn in 2006 gereedgekomen. Het omslag, voorwoord en de samenvatting zijn eind 2007 toegevoegd. Verder zijn eind 2007 enige aanvullende achtergrondrapporten gemaakt om gebruikte gegevens beter te ontsluiten zodat een compleet beeld gegeven kan worden van de bronnen die gebruikt zijn bij het onderzoek voor Groot Mijdrecht. Alle beschikbare technische achtergrondrapporten die gemaakt zijn voor de Voorverkenning, Verkenning en de Aanvulling zijn: Titel rapport: Auteur: Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen Provincie Utrecht en AGV Grondwateronderzoek Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen WL|Delft hydraulics Maaivelddaling in de veenpolders van De Ronde Venen TNO Bouw en ondergrond Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord Grondwateronderzoek Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord Bouwstenen voor strategieën voor polder Groot Mijdrecht Noord Effect kwelscherm Groot Mijdrecht op bodemdaling Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht Noord
Invloed peilverhoging op waterkeringen rondom Groot Mijdrecht
Provincie Utrecht en AGV WL|Delft hydraulics Grontmij TNO Bouw en ondergrond Witteveen en Bos, B-ware, Universiteit Utrecht, Instituut voor milieuvraagstukken GeoDelft
Aanvullingen Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord Beschrijving grondwatermodel Groot Mijdrecht Kwaliteitscontrole grondwatermodel Water- en stoffenbalansen van de droogmakerijen in De Ronde Venen Waterkwaliteitsgegevens in de De Ronde Venen
WL|Delft hydraulics TNO Bouw en ondergrond Provincie Utrecht en AGV Provincie Utrecht en AGV
Samenvatting In de strategie Plas wordt een plas aangelegd in Groot Mijdrecht Noord met een peil ongeveer halverwege dat van het huidige peil en het peil van de Vinkeveense plassen. Het streven is dat de moerasnatuur in Groot Mijdrecht noordoost, die al reeds voorzien is in het Plan De Venen, ook bij aanleg van een plas, op ongeveer dezelfde plaats tot ontwikkeling wordt gebracht. Het voorliggende rapport onderzoekt daartoe de mogelijkheden. Er worden twee alternatieven aangereikt. Als eerste peil in een keer opzetten en het ophogen van de bodem tot vlak onder het wateroppervlak en daar moeras ontwikkelen. Als tweede moeras ontwikkelen bij een iets verhoogd peil, waarbij onder de juiste omstandigheden veenvorming optreedt; vervolgens wordt het peil steeds verder verhoogd waarbij de veenvorming de peilstijging kan volgen. In beide gevallen is het fosfaatgehalte en het gedrag van het fosfaat bij het onder water zetten een sterk bepalende succesfactor. Om hier een inschatting van te maken zijn bodemmonsters genomen en geanalyseerd. Colofon Auteur: Datum: Rapportnummer:
Witteveen en Bos, B-ware, Universiteit Utrecht, Instituut voor milieuvraagstukken Juni 2006 UT479-2
INHOUDSOPGAVE
blz.
SAMENVATTING 1. INLEIDING 1.1. Aanleiding 1.2. Doel van het onderzoek 1.3. Te onderzoeken alternatieven voor functiecombinatie 1.4. Onderzoeksopzet en leeswijzer
1 1 3 3 4
2. GESCHIKTHEID VAN DE BODEM VOOR ONTWIKKELING VAN MOERASNATUUR 2.1. Inleiding 2.2. Monstername 2.3. Resultaten 2.2. Conclusies
7 7 7 8 11
3. ONTWIKKELING VAN EEN PLAS MET GOEDE WATERKWALITEIT 3.1. Inleiding 3.2. Waterbalans en peilen 3.3. Externe fosfaatbelasting 3.4. Interne fosfaatbelasting 3.5. Conclusies
13 13 15 16 17 20
4. NOODZAKELIJKE MAATREGELEN PER ALTERNATIEF 4.1. Stategie Plas (alternatief direct) 4.2. Stategie Plas (alternatief vermorsing) 4.3. Plan De Venen
23 23 25 28
5. VERGELIJKING ALTERNATIEVEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1. Ontwikkeling van een plas met een goede waterkwaliteit 5.2. Mogelijkheden voor ontwikkeling van moerasnatuur 5.3. Ontwikkelingstijd en mogelijkheden voor fasering 5.4. Experimentele maatregelen en nader te onderzoeken aspecten 5.5. Conclusies en aanbevelingen
29 29 29 30 30 31
6. REFERENTIES
34
bijlagen I Tabellen en afbeeldingen bodemonderzoek II Verantwoording kosten III Ontwikkeling van moerasnatuur in andere gebieden IV Grondwaterkwaliteit V Chemische analyses VI Projectteam
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
aantal bladzijden 20 4 6 1 2 1
SAMENVATTING Voor de diepe (-6 m NAP) droogmakerijpolder Groot Mijdrecht Noord is een inschatting gemaakt of de functie grootschalig laagveenmoeras te combineren zou zijn met een oplossing voor de op termijn onbeheersbare waterkwantiteits- en –kwaliteitsproblemen die het gevolg zijn van de diepe ligging van de polder. Als één van de mogelijke (en meest extreme) denkrichtingen als oplossing voor het waterprobleem was al eerder het opzetten van het (natuurlijk fluctuerend) peil tot gemiddeld 2 meter boven het maaiveld in de hele polder Groot Mijdrecht Noord (900 ha) geïdentificeerd. De vraag is of en hoe dit met de ontwikkeling van 395 ha laagveenmoeras in het oostelijk deel van de polder te combineren is. Hiertoe zijn twee alternatieven onderzocht en vergeleken met een referentiealternatief: 1. het peil in één keer tot gemiddeld 2 m boven het huidige maaiveld opzetten (Stategie Plas (alternatief direct)), gecombineerd met het nemen van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van moerasnatuur; 2. het peil geleidelijk of stapsgewijs laten stijgen tot gemiddeld 2 m boven het huidige maaiveld (Stategie Plas (alternatief vermorsing)), waarbij het zich ontwikkelende moeras zou kunnen meegroeien. De peilverhoging zou in een periode van 50 jaar gerealiseerd moeten zijn (deze randvoorwaarde is aan het onderzoek meegegeven); 3. het referentiealternatief: geen peilverhoging tot gemiddeld 2 m boven het huidige maaiveld, slechts natuurontwikkeling in het oostelijk deel van de polder (Stategie Plan de Venen). In de alternatieven Stategie Plas (alternatief vermorsing) en Plan De Venen dient moerasnatuur te worden ontwikkeld met de huidige bodem als basis. De kansen op een goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden worden op voormalige landbouwgronden vooral bepaald door de fosforbeschikbaarheid in de bodem. De totaal-fosfaat waarden in de bemonsterde bodems van Groot Mijdrecht Noord zijn niet extreem hoog, meestal worden in landbouwgronden waarden gemeten die veel hoger liggen. In de onderzochte bodemprofielen is het overgrote deel van het fosfor gebonden aan ijzer. Verwacht wordt dat ook in de toekomst voldoende ijzer beschikbaar zal blijven om fosfaat te binden. Ook de hoeveelheden biologisch beschikbaar P vallen erg mee als ze worden vergeleken met andere landbouwgebieden. De hoeveelheid biologisch beschikbaar P neemt in het algemeen af met een toename van de diepte van de verzamelde monsters. Wanneer de waarden van Olsen-P (een maat voor biologisch beschikbaar P) worden vergeleken met de grenswaarde van 500 ?mol L-1 die voor een door riet gedomineerde vegetatie wordt gehanteerd, zien we dat in de bodemlaag tot 50 cm deze grenswaarde gemiddeld genomen wel wordt overschreden. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan uitgaan dat de Olsen-P-waarden in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de bemonsterde bodems en de grenswaarde hoe dan ook zullen overschrijden. Wanneer in de Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) (in het westelijk deel) een plas wordt gecreëerd, bepaalt de fosfaatbelasting in grote mate de toekomstige waterkwaliteit. In dit onderzoek is een inschatting gemaakt van de totale P-belasting van de toekomstige plas en deze is vergeleken met de kritische belasting die door Waternet/AGV is afgeleid voor de naburige plas Botshol. Als alle externe en interne belastingsposten consequent hoog (worst case) worden ingeschat, dan blijft de belasting op jaarbasis schommelen tussen de 0,8 en 1 mg P m-2 d-1, dat is tussen de grenzen van de kritische belasting van Botshol (0,8 en 1,2). Op maandbasis treden met name pieken op in de nazomer, die overigens ook vrijwel altijd onder de 1,2 mg P m-2 d-1 blijven. De omstandigheden lijken dus gunstig voor een zich goed ontwikkelende waterkwaliteit. Hierbij is er van uitgegaan dat de bouwvoor (minimaal 15 cm) verwijderd zou worden en dat inlaatwater gedefosfateerd wordt. Vervolgens is onderzocht hoe de alternatieven bereikt zouden kunnen worden. Voor beide eerste alternatieven, Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing), wordt een plas voorzien in het westelijke deel van de polder. De waterkwaliteit van deze plas lijkt dus goed te kunnen worden, mits inlaatwater gedefosfateerd wordt en mits de toplaag van de bodem verwijderd wordt (minimaal 15 cm; meer is gunstiger, gemiddeld 50 cm).
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Voor het ontwikkelen van een rietmoeras aan de oostkant is ondiepte nodig en daartoe zal dus in de Stategie Plas (alternatief direct) grootschalig grondverzet gepleegd moeten worden. De oostkant kan worden opgehoogd met zand dat in het westen vanuit een diepe zandwinput wordt gewonnen. Deze zandwinput kan kwelneutraal worden aangelegd. Er wordt sterk geadviseerd om in het oostelijke gedeelte 15 cm van de toplaag van de bodem af te graven voordat het zand hier wordt opgebracht. Het gaat hier om de huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone), van waaruit het aanwezige fosfaat via kwel door het zandpakket heen zou kunnen worden gevoerd en zo beschikbaar zou kunnen komen. Voor het vermorsingsalternatief (Stategie Plas (alternatief vermorsing)) lijkt het dat de successie bevorderd wordt door het creëren van kleinschalige landschappelijke heterogeniteit, vergelijkbaar met een afwisseling van legakkers en petgaten. Peilfluctuatie met droogvallende oeverzones in de nazomer zal de uitbreiding van de rietvegetatie ten goede komen. Ook hier wordt verondersteld dat verwijdering van de toplaag (hier minimaal 15 cm en gemiddeld 50 cm) noodzakelijk is. De kans dat zich een drijvende rietkragge ontwikkelt die het peil volgt en in 50 jaar tot 2 meter boven het huidige maaiveld omhoog groeit wordt als goed mogelijk ingeschat, maar concrete praktijkvoorbeelden zijn grotendeels historisch (dichtgroeien petgaten) of van elders (Kis-Balaton) bekend. Deze optie heeft dus een relatief grotere onzekerheid. Ook bij Plan de Venen wordt de kans op de gewenste moerasvegetatie aanmerkelijk vergroot door het verwijderen van de toplaag (minimaal 15 cm, gemiddeld 50 cm) en het instellen van een natuurlijk fluctuerend peil. Voor de dikte van de af te graven toplaag (bouwvoor en dieper) in alle alternatieven geldt dat deze in een later stadium kan worden geoptimaliseerd door het analyseren van bodemmateriaal op meer locaties. Met beide alternatieven, Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing), lijkt het dus mogelijk de gewenste functiecombinatie tot stand te brengen. Aan het eerste alternatief kleven waarschijnlijk de minste onzekerheden, maar dit kan pas gerealiseerd worden als alle grond is verworven en dit alternatief is vanwege het grondverzet waarschijnlijk het kostbaarst. Het tweede alternatief heeft als grote onzekere factor de mogelijkheid dat de moerasvegetatie niet binnen 50 jaar (randvoorwaarde die aan het onderzoek is meegegeven) mee omhoog kan groeien tot het gewenste waterpeil is bereikt (2 m boven het huidige maaiveld). Hier staat tegenover dat er gefaseerd mee geëxperimenteerd kan worden en dat de hoeveelheid grondverzet minder zal zijn. Voorgesteld wordt om in gebieden die nu of op korte termijn als natuurgebied kunnen worden ingericht systematisch te experimenteren met verwijderen van de toplaag, peilfluctuatie en drijvende kraggevorming.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
1. INLEIDING 1.1. Aanleiding De polder Groot Mijdrecht is een diepe droogmakerij ten westen van Botshol en de Vinkeveense plassen, in de provincie Utrecht en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. In het noordelijk deel van deze polder (Groot Mijdrecht Noord (GMN)) ligt de afspraak om er 395 ha nieuwe natuur te ontwikkelen (de natuuropgave). Anderzijds dient in Groot Mijdrecht Noord een oplossing te worden gevonden voor een aantal problemen met de waterhuishouding (de wateropgave). Het doel van dit rapport is een antwoord te geven op de vraag of deze twee opgaven tegelijkertijd kunnen worden gerealiseerd. In dit rapport worden daartoe twee alternatieven onderzocht en vergeleken met een referentie-alternatief. De provincie Utrecht en het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht hebben aan een consortium bestaande uit Witteveen+Bos, Onderzoekcentrum B-Ware, de leerstoelgroep Landscape Ecology van de Universiteit Utrecht en het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit Amsterdam opdracht gegeven om deze vraag te beantwoorden. Het projectteam is weergegeven in bijlage VI bij dit rapport. de opgave vanuit natuur in GMN Groot Mijdrecht Noord maakt onderdeel uit van het gebied De Venen, waarvoor het Plan van Aanpak De Venen in uitvoering is. In het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord (Afbeelding 1.1.) is 395 ha nieuwe natuur (EHS) gepland met als einddoel het natuurdoeltype grootschalig (begeleid natuurlijk) laagveenmoeras. Het gaat hierbij om grootschalige natuur waarbij rietlanden, natte graslanden, wilgenstruwelen, vochtige en natte bossen en open stukken water afwisselend naast elkaar voorkomen. Het accent ligt op lage riet- en moerasvegetaties. Hierbij wordt uitgegaan van circa 60% riet en laag moeras, 25% ondiep verspreid liggend open water, 5-10% nat grasland en 5-10% moerasbos. Dit natuurdoel is mede ingegeven door de internationale verantwoordelijkheid van Nederland voor aan dit laagveenmoeras gebonden faunasoorten (denk aan zeldzame moerasvogels). In het landelijke soortbeschermingsbeleid is het gebied De Venen aangewezen als één van 14 nationale kerngebieden voor prioritaire moerasvogels in Nederland. De ontwikkeling van nieuwe natuur in Groot Mijdrecht Noord is vastgelegd in een groot aantal afspraken en besluiten.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Afbeelding 1.1. Ligging natuuropgave (395 ha) en wateropgave (900 ha) in Groot Mijdrecht Noord
wateropgave natuuropgave
Binnenkort start de uitvoering van het eerste deelgebied van Groot Mijdrecht Noordoost, te weten Waverhoek (ca. 55 ha). Boven Groot Mijdrecht Noordwest “zweeft” nog 190 ha nieuwe natuur. Deze mogelijke uitbreiding is nog niet begrensd en er is afgesproken om dat in principe ook niet vóór 2012 te doen. De nieuwe natuur in Groot Mijdrecht Noord heeft een duidelijke relatie met de te ontwikkelen robuuste verbindingszone Natte As, die de Biesbosch met het IJmeer moet verbinden. De provincie Utrecht heeft de minister van LNV in 2002 laten weten mee te werken aan de realisatie daarvan. Voor het Utrechtse deel van de Natte As zijn drie varianten onderzocht. In alle drie de varianten vormen de 395 ha nieuwe natuur in GMN-oost, met het natuurdoeltype laagveenmoeras, een essentiële schakel van de Natte As. Dit omdat hiermee de verbinding met Botshol tot stand wordt gebracht en hiermee een aaneengesloten natuurgebied van meer dan 750 ha wordt gerealiseerd, hetgeen als essentieel kerngebied van de Natte As wordt beschouwd. Het Utrechtse deel van de Natte As moet uiteindelijk via financiële afspraken met het rijk, een streekplanuitwerking en begrenzing in een nieuw natuurgebiedplan zijn beslag krijgen. de opgave vanuit water in Groot Mijdrecht Noord In het streekplan en waterhuishoudingsplan van de provincie Utrecht (beide in 2004 vastgesteld door PS) is aangegeven dat de wateropgave in De Ronde Venen nader wordt uitgewerkt en dat uiterlijk in 2007 duidelijkheid wordt verschaft over de locatie van mogelijke waterberging. De provincie heeft samen met het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht in 2004 en 2005 een voorverkenning uitgevoerd naar deze wateropgave (Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, 2005). Hieruit blijkt dat in de diepe droogmakerij Groot Mijdrecht Noord en omgeving een aantal waterproblemen en mogelijke oplossingen samen komen, met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit en toenemende kwetsbaarheid van het systeem. Deze problemen hebben met name te maken met de diepe ligging van Groot Mijdrecht Noord. In de voorverkenning is een aantal denkrichtingen voor het oplossen van deze waterproblemen verkend. Het verhogen van het (natuurlijk fluctuerend) waterpeil in GMN tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld is als één van de mogelijke oplossingen voor de wateropgave en uiterste denkrichting naar voren gekomen. Een keuze voor deze oplossing is nog niet gemaakt.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
2
mogelijkheden voor functiecombinatie Bestuurders van Provincie Utrecht, Gemeente De Ronde Venen en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht besloten in april 2005 om een vervolg te geven aan de uitgevoerde voorverkenning. De verschillende ideeën voor oplossing van de waterproblemen hebben geleid tot het formuleren van verschillende strategieën voor de polder Groot Mijdrecht Noord, waarvan de strategie Plas (waarbij het waterpeil dus wordt verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld) er één is. Deze strategieën worden in de verkenning nader onderzocht en beoordeeld op haalbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Tijdens de verkenning moet onder meer de vraag worden beantwoord of een combinatie van de natuuren wateropgave tot de mogelijkheden behoort en op welke wijze die tot stand kan komen. In dit onderzoek is die vraag toegespitst op de uiterste strategie, die van het verhogen van het gemiddelde waterpeil in Groot Mijdrecht Noord tot 2 meter boven het huidige maaiveld. Het voldoen aan de wateropgave wordt in dit rapport dan ook gezien als het verhogen van het gemiddelde waterpeil tot 2 meter boven het huidige maaiveld. De centrale onderzoeksvraag is daarmee: zou deze uiterste oplossing gecombineerd kunnen worden met het ontwikkelen van moerasnatuur in het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord? Het antwoord op deze vraag levert ook inzicht op in de functiecombinatiemogelijkheden in andere strategieën. 1.2. Doel van het onderzoek Het doel van het onderzoek is het bepalen van de mogelijkheden om de natuur- en wateropgave in Groot Mijdrecht Noord te combineren. Dit wordt onderzocht aan de hand van een strategie, waarbij het gemiddelde waterpeil in Groot Mijdrecht Noord wordt opgehoogd tot 2 meter boven het huidige maaiveld. De mogelijkheden dienen ten opzichte van elkaar vergeleken en gewaardeerd te worden. Als referentie moet worden gekeken naar uitvoering van het bestaande Plan van Aanpak De Venen (Plan De Venen). De resultaten van het onderzoek dienen bestuurders voldoende basis te geven om een richting in het verdere proces aangaande de toekomst van Groot Mijdrecht Noord te bepalen. Het is de bedoeling dat de resultaten van dit onderzoek ook inzicht opleveren in de functiecombinatiemogelijkheden in andere strategieën. 1.3. Te onderzoeken alternatieven voor functiecombinatie Uitgangspunt voor deze studie was, dat het voor het succesvol combineren van de natuur- en wateropgave noodzakelijk is om het oppervlaktepeil in GMN te verhogen tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld, en tegelijkertijd in het oostelijk deel van GMN moerasnatuur te ontwikkelen. Hierbij is er dus in het westelijk deel van GMN sprake van een ondiepe plas, terwijl in het oostelijk deel moerasnatuur dient te worden ontwikkeld. Voor het ontwikkelen van moerasnatuur in het oostelijk deel van GMN zijn de volgende alternatieven onderzocht: - het waterpeil in Groot Mijdrecht Noord in één keer opzetten (Stategie Plas alternatief direct), gecombineerd met het nemen van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van moerasnatuur; - vermorsing (Stategie Plas (alternatief vermorsing)), dat wil zeggen het peil geleidelijk steeds enigszins opzetten, waarbij moerasnatuur wordt gevormd die mee kan groeien met het stijgende peil. Aan het onderzoek is de randvoorwaarde meegegeven dat na 50 jaar een peilverhoging van 2 meter boven het huidige maaiveld dient te zijn bereikt. Bovenstaande alternatieven zijn vergeleken met het alternatief Plan De Venen, waarbij wel natuurontwikkeling in het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord plaatsvindt, maar het peil niet tot 2 meter boven het huidige maaiveld wordt verhoogd. De in de inleiding reeds genoemde “zwevende” 190 ha nieuwe natuur in GMN-west zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Dit alternatief Plan De Venen is als referentie toegevoegd, en is géén oplossing voor de wateropgave. Hieronder worden de alternatieven nader toegelicht.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Stategie Plas (alternatief direct) In dit alternatief wordt het waterpeil in geheel GMN in korte tijd verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld, waarbij dus een ondiepe plas wordt gecreëerd. In het oostelijk deel van GMN dienen inrichtingsmaatregelen te worden getroffen die noodzakelijk worden geacht voor de ontwikkeling van moerasnatuur. Een grote waterplas met een gemiddeld waterpeil van 2 meter boven maaiveld is vanwege dimensies en waterdiepte ongeschikt voor de vorming van moerasnatuur. Ophogen van het maaiveld om ondieptes te creëren wordt in elk geval noodzakelijk geacht om de ontwikkeling van moerasnatuur in dit alternatief mogelijk te maken. Dit ophogen kan plaatsvinden met zand dat in het westelijk deel van GMN wordt gewonnen. Op deze en andere maatregelen wordt later uitgebreid teruggekomen. Stategie Plas (alternatief vermorsing) Dit alternatief gaat ervan uit dat in het oostelijk deel van GMN in eerste instantie moerasnatuur wordt gevormd op het huidige maaiveld middels het creëren van ondiep water. Het waterpeil wordt daarna verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld (zoals in de Stategie Plas (alternatief direct)): in dit onderzoek is als uitgangspunt genomen dat deze peilverhoging dient te zijn bereikt binnen een termijn van 50 jaar. De te vormen moerasnatuur dient in dit alternatief dus in staat te zijn deze verhoging van het waterpeil te volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een geleidelijke verhoging van het waterpeil, waarbij de moerasnatuur kan meegroeien met de peilverhoging, of op termijn een plotseling verhoging van het waterpeil nadat zich eerst goede kragges hebben gevormd, die door een plotselinge peilverhoging kunnen gaan drijven. Op de slagingskans van deze wijze van natuurontwikkeling wordt later uitgebreid teruggekomen. Wanneer in het oostelijk deel van GMN na 50 jaar een peilverhoging van 2 meter is bereikt, wordt ook in het westelijk deel van GMN het waterpeil opgezet tot 2 meter boven het maaiveld, waardoor een plas wordt gecreëerd. Plan De Venen In dit alternatief wordt in het oostelijk deel van GMN moerasnatuur ontwikkeld op het niveau van het huidige maaiveld. Bij dit alternatief is van het verhogen van het waterpeil tot 2 meter boven het huidige maaiveld geen sprake. In het westelijk deel van GMN wordt dan ook geen plas gecreëerd. Dit alternatief is als referentie toegevoegd. 1.4. Onderzoeksopzet en leeswijzer In dit onderzoek wordt de vraag beantwoord of verhoging van het gemiddelde waterpeil tot 2 meter boven het huidige maaiveld gepaard kan gaan met de ontwikkeling van moerasnatuur. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het volgende onderzocht: - de geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur; - de mogelijkheden voor het aanleggen van een plas met een goede waterkwaliteit; - de maatregelen die noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van moerasnatuur te combineren met het verhogen van het waterpeil tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld. De noodzaak van deze onderzoeken wordt hieronder nader toegelicht. geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur In de alternatieven Stategie Plas (alternatief vermorsing) en Plan De Venen dient zich (eerst) op het huidige maaiveld moerasnatuur te kunnen ontwikkelen. Op voormalige landbouwgronden zoals in GMN bepaalt de beschikbaarheid aan voedingsstoffen (nutriënten) in belangrijke mate de kans op een goede vegetatieontwikkeling op de middellange termijn. Een te hoge beschikbaarheid aan nutriënten leidt tot een ontwikkeling van een monotone ruigtevegetatie. Onder natte tot vochtige omstandigheden (plasdras situaties) betekent dit veelal een dominantie van Pitrus (Juncus effusus; vooral onder wat meer zure omstandigheden) of een dominantie van Liesgras (Glyceria maxima) en Rietgras (Phalaris arundinacea) (onder meer gebufferde omstandigheden). Dominantie van deze soorten is vanuit het natuurdoel-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
4
type laagveenmoeras (met daarin een groot aandeel voor rietmoeras en daaraan gebonden bijzondere moerasvogels) ongewenst. Twee belangrijke nutriënten zijn stikstof (N) en fosfaat (P). Na het stoppen van de bemesting nemen stikstofconcentraties vaak relatief snel af. Uitspoeling van nitraat (onder droge condities) en denitrificatie van nitraat (onder anaërobe natte condities) spelen hierbij een belangrijke rol. Wisselende waterpeilen kunnen de stikstof verliezen sterk versnellen doordat onder droge condities ammonium wordt geoxideerd (genitrificeerd) tot nitraat terwijl onder natte condities nitraat wordt gedenitrificeerd tot stikstofgas en uit het systeem verdwijnt (Smolders et al., 2003). Om deze reden is het niet noodzakelijk stikstof in Groot Mijdrecht nader te onderzoeken. Fosfaatverliezen zijn aanzienlijk minder gemakkelijk te bewerkstelligen. Maaien en afvoeren en uitmijnen (uitputten van de bodem door oogsten zonder te bemesten) kunnen de fosfaatconcentraties verlagen maar leiden op de middellange termijn meestal tot een onvoldoende afname van de fosfaatconcentratie van de bodem (Lamers et al., 2005). De kansen op een relatief goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden op voormalige landbouwgronden worden dan ook vooral bepaald door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem. Om de geschiktheid van de bodem voor goede vegetatieontwikkeling te bepalen, is een bodemonderzoek verricht. De opzet en resultaten van dit bodemonderzoek zijn beschreven in hoofdstuk 2. ontwikkeling van een plas met goede waterkwaliteit Wanneer in de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) (in het westelijk deel) een plas wordt gecreëerd, is het van belang dat de nutriëntenbelasting niet hoger is dan een bepaalde waarde (de kritische belasting). Bij een hogere belasting zal namelijk in het geval van een plas troebel water ontstaan van een slechte kwaliteit. Voor de ontwikkeling van een plas is de fosfaat of P-belasting in grote mate bepalend voor de toekomstige waterkwaliteit (Van Liere & Jonkers, 2002). De waterbeheerder heeft voor de Botshol, een nabijgelegen oppervlaktewater met een vergelijkbare hydrologie, de kritische belasting afgeleid. In dit onderzoek is de toekomstige belasting van de plas in de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) ingeschat en vervolgens is deze belasting vergeleken met de kritische belasting van Botshol. De resultaten hiervan staan beschreven in hoofdstuk 3. noodzakelijke maatregelen per alternatief Voor het bereiken van én de natuurdoelstelling én het realiseren van de wateropgave in de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) blijken maatregelen noodzakelijk. Deze maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 4. Hierbij is gebruik gemaakt van literatuur over vergelijkbare projecten waarbij gestreefd is naar herstel of ontwikkeling van (laagveen)moeras. Voor dit onderzoek is in bijlage III een overzicht gegeven van de belangrijkste resultaten van een aantal van de meest relevante projecten. afweging van alternatieven en conclusie In hoofdstuk 5 zijn de alternatieven voor functiecombinatie met elkaar en met de referentiesituatie (Plan van Aanpak De Venen) vergeleken. Dit heeft geresulteerd in een advies waarin de mogelijkheden voor functiecombinatie en de verschillende opties daarin worden besproken. Als criteria voor de vergelijking zijn de volgende aspecten beschouwd: (1) toekomstige waterkwaliteit, (2) kansen op ontwikkeling van waardevolle moerasnatuur, en (3) ontwikkelingstijd en mogelijkheden tot fasering. Waar onzekerheden groot blijken te zijn is dit expliciet aangegeven.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
6
2. GESCHIKTHEID VAN DE BODEM VOOR ONTWIKKELING VAN MOERASNATUUR 2.1. Inleiding Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven, worden de kansen op een relatief goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden op voormalige landbouwgronden vooral bepaald door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem. Op basis van bodemonderzoek zijn de kansen op ontwikkeling van kwalitatief goede moerasnatuur onderzocht. De resultaten worden in dit hoofdstuk beschreven. Fosfaat kan in de bodem in verschillende vormen voorkomen. De diverse vormen zijn niet alle in gelijke mate beschikbaar voor vegetatie. Het is dus belangrijk de mate van voorkomen van deze vormen te bepalen. Hieronder worden dee verschillende vormen van fosfaat toegelicht: - het totale fosfaatgehalte bevat alle fosfaat die in de bodem aanwezig is (opgelost, gebonden, opgenomen in organisch materiaal). Het totaal-P gehalte kan worden bepaald aan de hand van een ontsluiting met zuur peroxide; - een deel van het fosfaat kan gebonden zijn in de vorm van calciumcomplexen. Dit deel is meestal relatief slecht oplosbaar en komt slechts zeer langzaam vrij door verweringsprocessen. Veel soorten uit voedselarme milieus zijn in staat deze fosfaatbron te benutten met behulp van mycorrhizaschimmels; - een belangrijk deel van het fosfaat in de bodem is meestal aanwezig in de vorm van fosfaat dat aan ijzer(hydr)oxiden is geadsorbeerd. De hoeveelheid als ijzerhydroxiden aanwezig ijzer en aan ijzer(hydr)oxiden gebonden fosfaat kan worden bepaald aan de hand van een oxalaat-extractie; - een deel van het totale P-gehalte is biologisch beschikbaar. Er zijn verschillende methoden om de hoeveelheid biologisch beschikbaar P te meten. Veel gebruikte methoden zijn de Olsen-extracie (POlsen) en de Acetaat-Lactaat-extractie (P(AL)). Het P-gehalte gemeten middels een zoutextractie (NaCl) geeft ook een indicatie van de biologische P-beschikbaarheid (P(Z)). Uit onderzoek en literatuur zijn voor Olsen-P en P(AL) referentiewaarden beschikbaar om de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur te bepalen. Voor zowel de Olsen-P als de P(AL) kan een grenswaarde van 200-300 ?mol L-1 worden aangehouden voor P-gelimiteerde systemen met een biodiverse vegetatie (Lamers et al., 2005). Voor een door riet gedomineerde vegetatie, waar in het natuurdoeltype voor Groot Mijdrecht Noord van uitgegaan wordt, kan een grenswaarde van 500 ?mol L- worden aangehouden. Het ijzer in de bodem speelt een belangrijke rol bij het vastleggen en vrijkomen van fosfaat in de bodem. Om deze reden zijn ook een bepalingen verricht aan de diverse vormen van ijzer in de bodem. Daarnaast zijn bepalingen verricht aan zwavelverbindingen, omdat verschillende vormen van zwavel de beschikbaarheid van ijzer voor de binding van fosfaat kunnen beïnvloeden. De volgende bepalingen zijn gedaan: - het totaal ijzergehalte; - oxalaat extraheerbaar ijzer. Deze vorm van ijzer is in staat fosfaat te binden en daardoor de beschikbaarheid ervan voor de vegetatie te verminderen; - bepalingen aan zwavel (sulfide en sulfaat). Onder anaërobe omstandigheden kan, vooral in organische substraten, sulfaat dat via het grondwater wordt aangevoerd worden gereduceerd tot sulfide. Het sulfide dat bij de reductie van sulfaat wordt gevormd bindt gemakkelijk met ijzer waarbij ijzersulfiden (FeSx waaronder pyriet (FeS2)) worden gevormd. Het in de vorm van ijzersulfide gebonden ijzer is niet meer in staat om fosfaat te binden en de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem zal toenemen. Vastlegging van ijzer als ijzersulfide is een belangrijke reden voor de sterke eutrofiëring van sulfaatverrijkte laagveenwateren (Lamers et al., 1997; Lucassen et al., 2000; Smolders et al., 2003). 2.2. Monstername In november 2005 werden op verschillende locaties in Groot Mijdrecht Noord bodemmonsters verzameld. Voor slechts een beperkt deel van de polder is toestemming voor bemonstering verkregen. Er is een vijftal gebieden geselecteerd waar monsters zijn verzameld. De exacte locaties van de monster-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
punten zijn weergegeven in afbeelding 1 van bijlage I. Verwacht wordt dat de grootste variatie in de polder voor wat betreft bodemtype en landgebruik is gedekt. Voor details over de chemische analysen wordt verwezen naar bijlage V. De bodems op de monsterlocaties zijn venig tot kleiig. Op elke locatie werden op twee tot vier verschillende diepten monsters genomen met behulp van een Edelman-bodemboor. De bouwvoor (de bovenste 15 cm met grasmat en wortelzone) is hierbij niet bemonsterd. Voor deze bouwvoor wordt als uitgangspunt gehanteerd dat voedingsstofgehalten vanwege bemesting te hoog zijn voor een gunstige ontwikkeling van moerasnatuur (Lamers et al., 2005). Behalve in Polder Groot Mijdrecht Noord werden ook monsters verzameld in het natuurgebiedje Ruwiel. Dit ligt ten zuiden van de Polder Groot Mijdrecht en kan dienen als referentie omdat hier nooit bemesting heeft plaatsgevonden. 2.3.
Resultaten
totaal-P en ijzergebonden P De gemeten totaal-P concentraties variëren sterk, verreweg het grootste deel van de waarden ligt lager dan 10 mmol L-1. Afbeelding 2.1. laat zien dat er een sterke lineaire correlatie bestaat tussen de P concentratie gemeten in het oxalaat-extract (P OX) en de concentratie totaal-P: bijna alle in de bodems aanwezige P is terug te meten in het oxalaat-extract, dus in de vorm van aan ijzer(hydr)oxiden gebonden fosfaat (zie Tabel 1a, Tabel 2b en Afbeelding 2 (bijlage I)). De totaal-P waarden zijn niet extreem hoog. Meestal worden hiervoor in landbouwgronden waarden gemeten die veel hoger liggen dan 10 mmol L-1 (Lamers et al., 2005; Smolders et al., submitted). Afbeelding 2.1. Relatie tussen de P concentratie gemeten in het oxalaat-extract (P OX) en de concentratie totaal-P. De vergelijking in de grafiek geeft de beste vergelijking die de relatie tussen de parameters beschrijft met de bijbehorende R2 24 22 -1
P(OX) (Bmol L )
20 18
y = 1.1072x - 1.5507 R2 = 0.925
16 14 12 10 8 6 4 2 0 0
5
10
15
20
Total-P (mmol L-1)
biologisch beschikbaar P Zoals gezegd zijn er verschillende methoden om de hoeveelheid biologisch beschikbaar P te meten. Veel gebruikte methoden zijn de Olsen-extracie (P-Olsen) en de Acetaat-Lactaat-extractie (P(AL)). Het P-gehalte gemeten middels een zoutextractie (NaCl) geeft ook een indicatie van de biologische Pbeschikbaarheid (P(Z)).
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
8
De Olsen-P en P(AL) concentraties in GMN zijn vrijwel overal lager dan 1000 ?mol L-1 en in de meeste gevallen ook lager dan 500 ?mol L-1. In de bovenste halve meter van sterk bemeste landbouwgebieden elders in Nederland worden vaak Olsen-P en P(AL) concentraties gemeten die (veel) hoger zijn dan 1000 ?mol L-1. We kunnen dan ook concluderen dat over de gehele linie gezien de voor Groot Mijdrecht-Noord gemeten Olsen-P en P(AL) waarden erg meevallen (Tabel 1a, Tabel 1b en Afbeelding 3a, Afbeelding 3b en Afbeelding 3c (bijlage I)). De hoeveelheid Olsen-P bedraagt circa 5% van de hoeveelheid totaal P. De Olsen-P en de P(AL) waarden zijn goed met elkaar gecorreleerd (Afbeelding 4 (bijlage I)). Wel valt op de P(AL) waarden wat lager liggen dan de Olsen-P waarden. Bij extracties kan door readsorptie een onderschatting van de P-beschikbaarheid worden gemaakt. Veiligheidshalve zullen we in de rest van dit rapport dan ook uitgaan van de iets hogere (dus ongunstigere) Olsen-P waarden. De tabellen 1a en 1b en figuren 3a, 3b en 3c (bijlage I) laten zien dat over het algemeen de Pbeschikbaarheid (Olsen-P en P(AL)) en totaal-P concentraties lager worden in de dieper gelegen bodems. Uitzonderingen vormen met name de profielen 1.2, 4.2 en 4.5 waar op wat grotere diepten juist hogere concentraties P worden gemeten. We kunnen er vanuit gaan dat in de niet bemonsterde bouwvoor (0-15 cm) de P-concentraties in alle gevallen veel hoger liggen (Lamers e.a. 2005). Ter vergelijking zijn ook metingen uitgevoerd in het schraalland Ruwiel (monsters R1 t/m R20). Dit is een schraalgrasland op rivierklei 6 km ten zuidoosten van Groot Mijdrecht. Hoewel Ruwiel hydrologisch en qua bodemtype niet of nauwelijks vergelijkbaar is met GMN, is het terrein nooit bemest geweest, waardoor het wel kan dienen als vergelijkingsmateriaal voor een onbemeste situatie en de daarbij behorende fosfaatgehalten. De analyses van monsters uit Ruwiel bevestigen het belang van lage fosfaatwaarden voor een goede vegetatieontwikkeling (Tabel 1a, Tabel 1b, Afbeelding 8 (bijlage I)). We zien dat op de bemonsterde locaties van Ruwiel veel lagere concentraties Olsen-P, P(AL, totaal-P en P(Z) worden gemeten dan op de locaties uit Polder Groot Mijdrecht. fosfaatbindend vermogen van de bodem De totaal-P concentratie in de bodems is gecorreleerd met de concentratie ijzer in het oxalaat-extract (Fe(OX)) (afbeelding 4 (bijlage I)). Dit suggereert dat de hoeveelheid ijzer(hydr)oxiden van de bodem bepaalt hoeveel P er in de bodem kan ophopen. Het zou ook zo kunnen zijn dat ijzer en P eenzelfde bron hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld beiden aangevoerd worden via het grondwater. Voor ijzer en fosfaat is in bijlage IV aangegeven dat de concentraties in het grondwater 0.006 resp. 0.004 mmol/l zijn. De meetgegevens geven verder een relatie aan tussen het ijzergehalte van de bodem en het aluminium- en organisch stofgehalte van de bodem (Afbeelding 5 (bijlage I)). De bodem in Groot MijdrechtNoord bestaat uit een mengsel van veen en klei. Naarmate de bodem meer organisch stof (veen) bevat, bevat deze minder aluminium (Afbeelding 5 (bijlage I)) en ijzer. Het aluminiumgehalte van de bodem wordt grotendeels bepaald door de hoeveelheid klei waarin aluminium en kalium vaak in een vaste verhouding voorkomen. Dit blijkt ook uit de goede correlatie tussen de aluminium- en de kaliumconcentratie van de bodem. Dit duidt erop dat een (aanzienlijk) deel van het ijzer uit verwering van kleimineralen is vrijgekomen en dus niet via kwel is aangevoerd. Ook de relatief hoge aluminiumconcentraties in het zout-extract (tabel 3, bijlage 1) duiden op de verwering van kleimineralen. De meeste kwel (en dus ijzer en fosfaat uit kwel) komt in de huidige situatie en in een plasdrassituatie niet in het maaiveld terecht, maar treedt uit in wellen. De wellen zorgen voor relatief diepe grondwaterstanden. De ijzer-zwavel ratio van de onderzochte bodems laten zien dat in de meeste gevallen de ijzer-zwavel ratio (veel) hoger is dan 1 (Tabel 2a, Tabel 2b en Afbeelding 6 (bijlage I)). Dit betekent dat er nog relatief veel ijzer beschikbaar is waaraan fosfaten kunnen worden gebonden. Wanneer echter in de toekomst de gronden vernat worden zullen er permanent anaërobe condities heersen waardoor de reductie van sulfaat sterk zal toenemen. Verder zal ook de nitraatbelasting van de bodem afnemen. Uit de bodemprofielen (afbeelding 7 (bijlage I)) blijkt dat de nitraatconcentraties, zelfs op grotere diepten, rela-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
tief hoog zijn. Uit onderzoek is gebleken dat nitraat (net als zuurstof) de sulfaatreductie kan remmen (redoxbuffer) en pyriet kan oxideren (Lucassen et al., 2004). Meer anaërobe condities met een lagere nitraatbelasting kunnen in de toekomst dus leiden tot een versterkte opbouw van gereduceerd zwavel in de bodem en hiermee tot een vermindering van het fosfaatbindend vermogen van de bodem. Om eutrofiëring als gevolg van sulfaatverrijking te voorkomen is het van belang dat er in de toekomst meer ijzer (via kwel) binnenkomt dan sulfaat (via kwel en/of inlaat van water). Verder kan een natuurlijk grondwaterregime waarbij in de zomer de toplaag van de bodem tijdelijk droogvalt er toe bijdragen dat door oxidatieprocessen gereduceerd ijzer (waaronder ijzersulfide) wordt geoxideerd. Hierdoor komt ijzer weer beschikbaar in de vorm ijzer(hydr)oxiden waardoor de fosfaatbinding verbetert (Smolders et al., 2003). Door natuurlijke peilfluctuatie kan ook de inlaat van gebiedsvreemd oppervlaktewater tot een minimum worden beperkt. Oppervlaktewater bevat vaak aanzienlijke hoeveelheden sulfaat, maar nagenoeg geen ijzer. Ditzelfde geldt ook voor het kwelwater (zie bijlage IV). Het beperken van kwelwater en de inlaat van gebiedsvreemd oppervlaktewater voorkomt een ongunstig beïnvloeding van de balans tussen de sulfaat- en ijzerbelasting. betekenis voor de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur Zoals in de inleiding bij dit hoofdstuk reeds is vermeld, zijn uit onderzoek en literatuur voor Olsen-P en P(AL) referentiewaarden beschikbaar om de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur te bepalen. Voor zowel de Olsen-P als de P(AL) kan een grenswaarde van 200-300 ?mol L-1 worden aangehouden voor P-gelimiteerde systemen met een biodiverse vegetatie (Lamers et al., 2005). Voor een door riet gedomineerde vegetatie, waar in het natuurdoeltype voor Groot Mijdrecht Noord van uitgegaan wordt, kan een grenswaarde van 500 ?mol L- worden aangehouden (niet gepubliceerde resultaten Onderzoekcentrum B-Ware). Omdat de Olsen-P waarden wat hoger (dus ongunstiger) liggen dan de P(AL) waarden, wordt voor het bepalen van de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur uitgegaan van de Olsen-P waarden. Zoals al eerder is beschreven zijn de Olsen-P concentraties in GMN vrijwel overal lager dan 1000 ?mol L-1 en in de meeste gevallen ook lager dan 500 ?mol L-1. In het algemeen nemen de waarden voor Olsen-P af naarmate het bodemmonster dieper ligt. In Afbeelding 2.2. zijn de resultaten van de Olsen-P extractie (gemiddelde en standaarddeviatie) uitgezet tegen de diepte van het monster in het bodemprofiel.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
10
Afbeelding 2.2. Resultaten van de Olsen-P extractie (gemiddelde en standaarddeviatie) op verschillende diepten in het bodemprofiel. Voor een door riet gedomineerde vegetatie kan een grenswaarde van 500 Bmol L-1 worden aangehouden. 1200
Olsen-P (micromol/L)
1000
800
600
400
200
0 15-25
30-40
50-60
80-90
120-130
Diepte bodemmonster (cm)
Uit Afbeelding 2.2. blijkt dat de grenswaarde van 500 ?mol L-1 , die dus voor een door riet gedomineerde vegetatie kan worden aangehouden, gemiddeld genomen wordt bereikt bij een diepte van ongeveer 50 cm. De variatie tussen de locaties is echter groot: op sommige locaties voldoet de bodem op een diepte van 15 cm al aan de grenswaarde van 500 ?mol L-1 voor Olsen-P. Deze resultaten betekenen dat gemiddeld genomen de bovenste 50 cm zou moeten worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen, lokaal kan echter met minder worden volstaan. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan uitgaan dat de Olsen-P in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de bemonsterde bodems. De bouwvoor dient dus in elk geval te worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen. 2.2. Conclusies De kansen op een goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden worden op voormalige landbouwgronden vooral bepaald door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem. De totaal-P waarden in Groot Mijdrecht Noord zijn niet extreem hoog, meestal worden in landbouwgronden waarden gemeten die veel hoger liggen. Een groot deel van dit fosfaat is gebonden aan ijzer. Verwacht wordt dat na vernatting ook op lange termijn voldoende ijzer beschikbaar zal zijn voor fosfaatbinding, waardoor de nalevering van fosfaat beperkt kan blijven. Belangrijke voorwaarde daarbij is wel dat in de zomer het waterpeil zakt (natuurlijk fluctuerend peilverloop). Door het binnendringen van zuurstof in de bodem en het hierbij ontstaan van ijzerhydroxiden, kan vrijwel alle fosfaat aan het ijzer gebonden worden, waardoor het niet beschikbaar is voor de vegetatie (Vermaat, 2002). De hoeveelheid biologisch beschikbaar P is een belangrijke maat voor de geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur. Ook de hoeveelheid biologisch beschikbaar P (o.a. gemeten in de Olsen-P extracties) vallen erg mee als ze worden vergeleken met andere landbouwgebieden. De hoe-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
veelheid biologisch beschikbaar P neemt in het algemeen af met een toename van de diepte van de verzamelde monsters. Wanneer de waarden van Olsen-P worden vergeleken met een grenswaarde die voor een door riet gedomineerde vegetatie wordt gehanteerd (500 ?mol L-1), zien we dat in de bodemlaag tot 50 cm deze grenswaarde gemiddeld genomen wel wordt overschreden. Dit betekent dat gemiddeld genomen de bovenste 50 cm zou moeten worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen. De variatie tussen locaties is echter groot. Op sommige locaties voldoet de bodem op een diepte van 15 cm al aan de grenswaarde van 500 ?mol L-1 voor Olsen-P en hoeft dus minder te worden afgegraven om een bodem te krijgen die geschikt is voor de groei van een door riet gedomineerde vegetatie. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan gaan dat de Olsen-P -waarden in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de monsterde bodems. De bouwvoor dient dus in elk geval te worden afgegraven om een voor riet schikte bodem te verkrijgen. Dit is in verschillende natuurherstelprojecten gebleken (Lamers et 2005).
uitbegeal.,
In dit hoofdstuk is de vraag beantwoord of de huidige bodem geschikt is voor de ontwikkeling van moerasnatuur onder plas-dras-omstandigheden in de alternatieven Stategie Plas (alternatief vermorsing) en Plan De Venen. Uit de resultaten blijkt dat dit niet zonder meer het geval is. De fosfaatbeschikbaarheid is hiervoor te hoog. Het is echter wel mogelijk om een bodem te verkrijgen die geschikt is voor de ontwikkeling van de beoogde moerasnatuur. Hiervoor dient de toplaag van de bodem te worden verwijderd en dient een natuurlijk peilverloop te worden ingesteld. De diepte waarover de toplaag dient te worden verwijderd varieert per locatie. Op deze en andere maatregelen wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
12
3. ONTWIKKELING VAN EEN PLAS MET GOEDE WATERKWALITEIT 3.1. Inleiding Wanneer in GMN een plas zou worden gecreëerd, is het vanuit verschillende oogpunten van belang dat de plas een goede waterkwaliteit krijgt. Een goede waterkwaliteit is randvoorwaardelijk voor de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Daarnaast is in het ontwerp van de plas opgenomen dat deze als voeding zou moeten kunnen dienen voor onder andere de Vinkeveense plassen. Ook hiervoor is een goede waterkwaliteit vereist. Tenslotte vereisen ook recreatieve functies en wonen aan het water een goede waterkwaliteit. De fosfaatbelasting (P-belasting) van een plas bepaalt in grote mate de toekomstige waterkwaliteit (Van Liere & Jonkers, 2002). Wateren zoals meren en plassen kunnen verschillende verschijningstoestanden hebben, de uitersten zijn een helder en plantenrijk water aan de ene kant en een troebel, algenrijk en plantenarm water aan de andere kant. Bepalende factor voor deze toestand is de nutriëntenbelasting. Onder invloed van een toenemende nutriëntenbelasting kan helder water omslaan in een troebel systeem. Dit is de weg “heen” in Afbeelding 3.1. De belasting waarbij de omslag optreedt is de “kritische belasting” voor helder-troebel. Omgekeerd kan een troebel water ook helder worden bij de reductie van de nutriëntenbelasting. Dit gebeurt echter niet op hetzelfde moment als de omslag van helder naar troebel. De reden hiervoor is dat zowel de heldere als de troebele toestand min of meer stabiel zijn, het systeem biedt weerstand tegen de overgang van de ene toestand naar de andere. Dit is de weg “terug” in onderstaande afbeelding, de kritische grens voor troebel-helder ligt lager. Voor het verschil tussen beide kritische grenzen zijn meerdere mechanismen verantwoordelijk. Een centrale rol daarin spelen de waterplanten in relatie tot algen, watervlooien en vis, oftewel het voedselweb. Er zijn op basis van de kritische grenzen 3 trajecten te onderscheiden in de afbeelding: - I: belasting onder laagste kritische grens, het water bevindt zich in de heldere toestand; - II: belasting tussen kritische grenzen, het water is helder of troebel; - III: belasting boven hoogste kritische grens, het water is troebel. Afbeelding 3.1. Ecologische toestand en kritische belasting Helder en plantenrijk
I: goede toestand, belasting onder laagste kritische grens
“heen”
II: goed óf slecht, belasting tussen kritische grenzen
I
Troebel
II
III
III: slecht, belasting boven hoogste kritische grens
“terug” nutriëntenbelasting
In dit hoofdstuk wordt de fosfaatbelasting van een mogelijke plas in GMN bepaald en afgezet tegen referentiewaarde voor de kritische belasting. Als referentiewaarde voor de kritische fosfaat-belasting wordt uitgegaan van de kritische belasting die door Waternet voor Botshol, een watersysteem met een vergelijkbare hydrologie, bepaald is. De onderste grens van de kritische belasting bedraagt voor Botshol 0,8 mg P m –2 dag-1, de bovenste grens 1,2 mg P m –2 dag-1. Voor ondiepe, slootachtige systemen (waar in het opgehoogde oostelijk deel van Stategie Plas (alternatief direct) sprake van is) geldt overi-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
gens een hogere kritische belasting. Janse (2005), geeft voor sloten ca. 5 gram P m overeen met 10-15 mg P m –2 dag-1.
–2
jaar-1. Dit komt
Belasting met nutriënten kan zowel van buiten het gebied als van binnenuit plaatsvinden. Men onderscheidt externe en interne belasting. externe belasting Externe belasting is de aanvoer van voedingsstoffen van buiten het gebied. Belangrijke posten in de aanvoer van voedingsstoffen zijn de fosfaat uit de (diepere) ondergrond aangevoerd met de kwel en de aanvoer door inlaat van water naar de plas. Ook atmosferische depositie valt onder de externe belasting, maar is voor fosfaat waarschijnlijk minder groot. Verder valt hieronder de aanvoer van fosfaat van buiten het gebied met de mest van ganzen die buiten het gebied gewassen hebben gegeten. interne belasting: chemische en biologische nalevering Bij interne belasting gaat het om de nalevering van voedingsstoffen (nutriënten) uit de reeds aanwezige waterbodem. In ondiepe meren en plassen kan de waterbodem in potentie een belangrijke post zijn in de belasting van een water met voedingsstoffen. Dit geldt door de hoge gehalten aan nutriënten in deze bodems, zeker voor (voormalige) landbouwgronden die een toekomstige waterbodem gaan vormen, zoals in Groot Mijdrecht Noord het geval zal zijn indien een plas gecreëerd zou worden. Er wordt onderscheid gemaakt in chemische nalevering en biologische nalevering. chemische nalevering Met chemische nalevering wordt het vrijkomen van voedingsstoffen als gevolg van uitspoeling of chemische processen bedoeld. Voorbeelden van chemische nalevering zijn het vrijkomen van voedingsstoffen die in de waterbodem aanwezig zijn en meegevoerd worden via de kwel. Dit kan bijvoorbeeld door een verschuiving van aërobe (zuurstofrijke) naar anaërobe (zuurstofarme) omstandigheden. Chemische nalevering van P vanuit de onderwaterbodem vindt met name plaats als de P niet gebonden wordt aan calcium- of ijzercomplexen. De chemische nalevering van fosfaat wordt in de praktijk vooral bepaald door de ratio van de concentratie ijzer en fosfaat in het poriewater (Fe:P-ratio). Wanneer de Fe:P-ratio in het bodemvocht lager is dan 1 (mol:mol) blijkt de nalevering van P naar de waterlaag sterk toe te nemen (Smolders et al., 2001). Hoge (dus gunstige) waarden ontstaan als in het zuurstofrijke toplaagje tussen water en sediment veel ijzer aanwezig is en fosfaat neerslaat. Dan wordt de nalevering van P naar de waterlaag tegengegaan. Bij zuurstofarmoede in de bodem wordt ijzer(hydr)oxide gereduceerd en zal het fosfaat dat aan deze ijzer(hydr)oxiden is gebonden vrijkomen. De uiteindelijke Fe:P-ratio in het bodemvocht zal worden bepaald door de verhouding tussen de hoeveelheid ijzer dat in de vorm van ijzer(hydr)oxiden aanwezig is en de hoeveelheid P in de bodem. Zo blijkt uit onderzoek bij de Blauwe Stad dat de nalevering van P naar de waterlaag laag is wanneer de Fe(OX):P ratio (mol:mol) in de bodem hoger is dan 5 (Witteveen+Bos, 2002). biologische nalevering Naast de hiervoor beschreven biogeochemische processen die zorgen voor een chemische nalevering, kan een aquatisch voedselweb ook zorgen voor een belangrijke nalevering uit de bodem, de biologische nalevering. Deze nalevering bestaat uit opname en afgifte door levende organismen. Voorbeelden hiervan zijn de predatie van bodemorganismen door benthivore vis (zoals brasem), de opname van nutriënten door waterplanten die wortelen in de bodem of de opname van nutriënten door ganzen die waterplanten in het gebied zelf eten. Vis (via de productie van bodemorganismen) en waterplanten onttrekken hierbij veel nutriënten aan de bodem die via faeces en afbraakprocessen deels vrijkomen in de waterlaag. De vissen, ganzen en waterplanten werken dus als een soort nutriëntenpomp. Via deze nutriëntenpomp kan veel fosfaat in de waterlaag terechtkomen. De nalevering via het voedselweb is afhankelijk van de productiviteit van de bodem. Ook hiervoor kan de Fe:P-ratio als maat worden gehanteerd. In een analyse van Nederlandse plassen bleken zowel de
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
14
P-nalevering als de dichtheid van muggenlarven sterk toe te nemen bij Fe-P ratio’s onder de 20 (gram:gram) (Witteveen+Bos, 2002). bepalen van de belasting van een plas in GMN In het kader van de voorverkenning is, als uiterste denkrichting, voor een plas met een gemiddeld peil van 2 meter boven het huidige maaiveld een water- en stoffenbalans opgesteld. De resultaten van berekeningen van deze balans zijn beschreven in de Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen (Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, 2005). De daarin opgestelde stoffenbalans gaat alleen in op de externe belasting van de plas met voedingsstoffen. In dit hoofdstuk worden eerst de belangrijkste resultaten van de water- en stoffenbalans samengevat. Vervolgens wordt een inschatting gemaakt van de interne belasting aan de hand van de resultaten van het bodemonderzoek. De totale nutriëntenbelasting (interne en externe belasting) is vervolgens vergeleken met de kritische belasting van Botshol. Daarnaast wordt ingegaan op de potentiële belasting van het gebied wanneer ganzen het gebied zullen bezoeken. 3.2. Waterbalans en peilen In de waterbalans is ervan uitgegaan dat de plas in Groot Mijdrecht Noord gevoed zal worden met gedefosfateerd kwelwater uit de rest van de polder Groot Mijdrecht en uit Wilnis Veldzijde. Defosfatering van het inlaatwater wordt door de waterbeheerder als reëel beschouwd en geldt voor dit project als uitgangspunt. Voorts is ervan uitgegaan dat de plas de voeding van zowel de Vinkeveense plassen als Botshol zal vormen en dat overtollig water van deze gebieden naar de nieuwe plas gevoerd wordt. Afbeelding 3.2. geeft het verloop van het oppervlaktewaterpeil (in blauw) en het chloridegehalte (in paars) weer. Afbeelding 3.2. Verloop van het oppervlaktewaterpeil (donkerblauw) en het chloridegehalte (lichtblauw) bij de Stategie Plas (alternatief direct). Het peil wordt beïnvloed door de neerslag (berekend uit historische neerslag gegevens) en de in- en uitlaat van water van en naar de rest van de polder Groot Mijdrecht, de Vinkeveense plassen en Botshol -1,00
1000
900
-1,50
800
-2,00
-2,50
600
-3,00
500
400
-3,50
300
-4,00 200
-4,50
100
-5,00
1994
0
1995
1996
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
1997
1998
chloride (mg/l)
waterstand (mNAP)
700
De in de waterbalans opgenomen uitgangspunten resulteren in een plas met een natuurlijk peilverloop (hoog in de winter, laag in de zomer), waarbij het peil zowel binnen een jaar als tussen jaren (als gevolg van neerslaginvloeden) sterk kan fluctueren. De maximale amplitude waarbinnen deze fluctuatie plaatsvindt bedraagt 1,5 meter. 3.3. Externe fosfaatbelasting De stoffenbalans voor fosfaat (P) is in de voorverkenning opgesteld door aan alle op de balans voorkomende waterstromen een fosfaatconcentratie toe te kennen. Omdat het voor veel concentraties lastig of onmogelijk is een exacte waarde vast te stellen, is de fosfaatconcentratie beschreven aan de hand van een minimale en maximale waarde. Het verschil tussen minimum en maximum wordt in de balansen van Waternet aangegeven met de term “increment”. De som van minimale waarde en het increment beschrijft dus de maximale, meest ongunstige, waarde voor de fosfaatconcentratie. In feite geeft het increment een soort onzekerheid of veiligheidsmarge weer. Tabel 3.1. geeft de aangenomen concentraties fosfaat weer, waarbij onderscheid is gemaakt in oppervlaktewater, neerslag en kwelwater: Tabel 3.1. Gehanteerde P-concentraties in mg P/l voor de verschillende posten van de waterbalans balanspost
minimale waarde (mg P/l)
increment (mg P/l)
overschot rest GMN en Wilnis Veldzijde* overschot Vinkeveen** overschot Botshol** neerslag*** kwel**
0,025
-
0,04 0,03 0,01 0,2
0,04 0,03 0,09 0,4
*
dit inlaatwater wordt gedefosfateerd tot een P-concentratie van 0,025 mg/l
** gebaseerd op gegevens Waternet *** het hoge increment is aangehouden vanwege tegenstrijdigheden in de literatuur. De laagste concentratie van 0,01 mg P L-1 is afgeleid uit kwaliteitsgegevens van de neerslag van het dichtstbijzijnde meetstation De Bilt (RIVM, 1998). Ook elders wordt geconcludeerd dat atmosferische depositie van P verwaarloosbaar is (o.a. RIVM, 1995). Koerselman et al. (1990) en Fraters et al. (2004) rapporteren echter depositiewaarden van 0,1 mg P L-1 uit de atmosfeer. Hierbij zijn waarden voor atmosferische depositie (zowel droge als natte depositie) omgerekend naar concentratie in neerslag. Ook in de Voorverkenning (Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) is gerekend met hogere concentraties, namelijk een concentratie van 0,06 mg P/l met een increment van 0,04 mg P L-1
In Afbeelding 3.3. is de fosfaatbelasting weergegeven als gemiddelde per maand en per jaar voor de periode 1994-2001. Tevens is de kritische belasting van Botshol (0,8 – 1,2mg P m-2 dag-1) weergegeven. Deze kritische belasting is door Waternet bepaald.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
16
Afbeelding 3.3. Externe fosfaatbelasting (mg P m-2 dag-1) weergegeven als gemiddelde per maand en per jaar. De harde, zwart omlijnde kleuren geven de minimale belasting weer, de pastelkleuren de belasting als gevolg van de aangenomen incrementen. De horizontale gestippelde lijnen geven de kritische belasting van Botshol (0,8 – 1.2 mg P m-2 dag-1) weer 1,4
voeding gagel (max) voeding res.demm. (max) voeding gwv-zuid voeding botshol (max) voeding vveen voeding demmerik/oukoop voeding gm rest (max) inlaat (max) neerslag (max) kwel (max) voeding gagel voeding res.demm. voeding gwv-zuid voeding botshol voeding vveen voeding demmerik/oukoop voeding gm rest inlaat (min) neerslag (min) kwel (min)
P-belasting watersysteem (mg/m2/dag)
1,2
1
0,8
0,6
0,4
0,2
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
jaargemiddeld
Uit de afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde fosfaatbelasting onder invloed van de externe belasting onder de onderste grens van de kritische belasting van Botshol blijft. Gedurende het jaar komt de externe belasting in het slechtste geval (wanneer alle incrementen volledig worden meegewogen) enkele malen kort boven de hoogste grens van de kritische belasting. Zulke hogere belastingen treden op in het najaar en met name in de posten neerslag (als gevolg van het hoge increment dat voor neerslag is aangenomen) en in mindere mate kwel. Omdat de jaargemiddelde belasting onder de grenzen van de kritische belasting blijft en alleen in een uitzonderlijk geval boven de bovenste grens van de kritische belasting komt, wordt geconcludeerd dat de uitgangssituatie onder invloed van de externe belasting gunstig is om een goede waterkwaliteit van de plas te krijgen. 3.4.
Interne fosfaatbelasting
chemische nalevering Zoals in de inleiding is beschreven is de Fe:P-ratio een belangrijke maat voor de te verwachten chemische nalevering. Voor de onderzochte bodems (vanaf een diepte van 15 cm) in Groot Mijdrecht Noord ligt de Fe:P-ratio voor alle bodems (veel) hoger dan 5. Op basis hiervan wordt verwacht dat de Fe:Pratio van het poriewater bij inundatie van de bodems steeds (veel) groter zal zijn dan 1, hetgeen dus gunstig is in verband met een beperkte nalevering van fosfaat uit de bodem. Op basis van eerdere naleveringsproeven met onderwaterbodems (Smolders en Brouwer, 2005) kunnen wij inschatten dat de P-nalevering uit diep geïnundeerde bodems in Groot Mijdrecht Noord in elk geval lager zal liggen dan 100 mg P m-2 jaar-1. Dit komt overeen met 0,27 mg P m-2 dag-1. Uitgangspunt hierbij is echter wel dat de huidige bouwvoor wordt verwijderd, omdat de fosfaatnalevering uit de bouwvoor veel groter zal zijn. In Afbeelding 3.4. is deze chemische nalevering opgeteld bij de jaargemiddelden voor de externe belasting. Uit de afbeelding blijkt dat als gevolg van de externe belasting en de chemische nalevering van de bodem in het meest ongunstige geval (bij maximale chemische nalevering en maximale “benutting” van alle aangenomen incrementen) de jaargemiddelde belasting de onderste kritische grens van 0,8 mg P m-2 dag-1 overschrijdt, maar ruim onder de bovenste kritische grens van 1,2 mg P m-2 dag-1 blijft.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Een belangrijke nuancerende opmerking hierbij is dat de kritische belasting zoals die voor Botshol is bepaald, in feite alleen de externe belasting betreft, omdat alleen deze externe belasting bekend was. De interne belasting (zowel chemisch als biologisch) is dus niet in de kritische belasting van Botshol opgenomen. Mogelijk ligt de werkelijke kritische belasting van Botshol (externe plus interne belasting) dus wat hoger. De gehanteerde kritische belasting kan dus als een worst-case benadering worden gezien. Afbeelding 3.4. Externe fosfaatbelasting (mg P m-2 dag-1) weergegeven als gemiddelde per maand en per jaar. Bij het gemiddelde per jaar is de inschatting van de maximale chemische nalevering toegevoegd. De horizontale gestippelde lijnen geven de kritische belasting van Botshol (0,8 – 1.2 mg P m-2 dag-1) weer 1,4
chemische nalevering voeding gagel (max) voeding res.demm. (max) voeding gwv-zuid voeding botshol (max) voeding vveen voeding demmerik/oukoop voeding gm rest (max) inlaat (max) neerslag (max) kwel (max) voeding gagel voeding res.demm. voeding gwv-zuid voeding botshol voeding vveen voeding demmerik/oukoop voeding gm rest inlaat (min) neerslag (min) kwel (min)
P-belasting watersysteem (mg/m2/dag)
1,2
1
0,8
0,6
0,4
0,2
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
jaargemiddeld
biologische nalevering van nutriënten door voedselweb In samenwerking met AquaSense heeft Witteveen+Bos een test ontwikkeld om de biologische productiviteit van waterbodems te kwantificeren. Het betreft een zogenaamde muggenlarvenproductietoets, waarbij onder gecontroleerde omstandigheden de productie van muggenlarven op verschillende typen waterbodems kan worden gemeten. Deze productie wordt geacht een maat te zijn voor de biologische productiviteit. Uit dit onderzoek blijkt dat deze productie een relatie vertoont met de Fe:P-ratio in de bodem (Witteveen+Bos, 2002). In Afbeelding 3.5. zijn de Fe:P-ratio´s weergegeven zoals deze zijn gevonden in GMN (verticale lijnen). De punten geven de in de Blauwe stad gevonden relatie weer tussen de biomassaproductie door muggenlarven en de Fe:P-ratio (in gram:gram) (Witteveen+Bos, 2002).
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
18
Afbeelding 3.5. De door muggenlarven geproduceerde biomassa (mg m-2 ) uitgezet tegen de Fe:P-ratio (gram:gram). De Fe:P-ratio´s van GMN worden door de verticale lijnen weergegeven Fe : P ve rhoud in g in de b od em vs bioma ss a
15-25 cm 50-60 cm 80-90 cm 120-130 cm
16 00 14 00
biomas sa (m g/m 2 )
12 00 10 00 8 00 6 00 4 00 2 00 0 0
20
40
60
80
10 0
Fe : P
Uit Afbeelding 3.5. blijkt dat de Fe:P-ratio op alle gemeten dieptes boven de 20 ligt. Bij deze waarden zijn in de Blauwe stad geen hoge waarden van biomassaproductie door muggenlarven aangetroffen. In een minerale zandbodem die belast wordt met een fosfaatgift van 0,8 mg P m-2 dag-1 (de onderste grens van de kritische belasting in Botshol) wordt een muggenlarven biomassaproductie gemeten van circa 200 mg m-2 (Witteveen+Bos, 2002). Op grond van de Fe:P-ratio wordt een overschrijding van deze productie niet of nauwelijks verwacht. Anders gezegd: de bodem is niet sterk opgeladen en is in evenwicht met een externe belasting van 0,8 mg P m-2 dag-1. Op grond van deze resultaten wordt verwacht dat de biologische nalevering uit de bodems vanaf een diepte van 15 cm beperkt zal zijn. Het verwijderen van de bouwvoor is hierbij uitgangspunt. mogelijke belasting als gevolg van aanwezigheid van ganzen (guanotrofiëring) Potentieel kan het gebruik van een gebied door ganzen (bijvoorbeeld als pleisterplaats in de winter of broedplaats in de zomer) grote invloed hebben op de kwaliteit en het functioneren van een wetland. Ganzen (of andere watervogels) kunnen zowel de externe belasting als de interne belasting verhogen. De externe belasting wordt verhoogd wanneer vogels buiten het gebied foerageren, maar het gebied bijvoorbeeld als rustplaats gebruiken (en daar een deel van hun mest achterlaten). De interne belasting wordt verhoogd wanneer in het gebied zelf wordt gefoerageerd en gerust. In Nederland is het grote effect van ganzen op een wetland een bekend fenomeen, zoals bijvoorbeeld in de Oostvaardersplassen en het Volkerak-Zoommeer. In Nederland is het aantal ganzen nu veel hoger dan in de jaren zestig en de toename gaat nog steeds door. In de winter van 2002/2003 verbleven meer dan 1,5 miljoen ganzen in ons land. Het gaat daarbij voornamelijk om de kolgans (ca. 700.000), de brandgans (ca. 400.000) en de grauwe gans (ca. 300.000). In de omgeving van Groot Mijdrecht komen met name kolgans en grauwe gans in grote aantallen voor. De aantallen van de laatste twee soorten nemen de laatste jaren niet meer toe.
Uit onderzoek in het Apache National Wildlife Refuge (50,2 ha) in New Mexico door Post et al.,(1998) bijvoorbeeld blijkt deze grote invloed. Ongeveer 40.000 ganzen gebruiken het gebied om
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
te overwinteren. De ganzen brachten tot 300 kg N en 30kg P per dag het natuurgebied in, waardoor de ganzen tijdens de winterperiode verantwoordelijk waren voor 40% van de N input en 75% van de P input in het gebied. Dit heeft als gevolg dat het systeem oplaadt met nutriënten. Manning et al., (1975) onderzochten het effect van Canadese ganzen op een meer van 15 ha. Ze berekenden dat een populatie van 2100 ganzen in totaal 4404 kg droog gewicht aan feces het meer in brachten, wat neerkwam op een nutriëntenbelasting van 193 kg N en 59 kg P per jaar. Per gans kan gerekend worden op een nutriënten belasting van ongeveer 1,6 gram N en 0,49 gram P per dag (Manny et al., 1994). Een studie van Pettigrew et al., (1998) laat een N en P aanvoer door Canadese Ganzen zien van 1.84*10-5 mg N m-2 dag-1 en 4,58 *10-4 mg P m-2 dag-1, berekend bij een dichtheid van één gans per hectare. Post et al. (1998) hebben berekend dat een sneeuwgans (die ongeveer even groot is als de kolgans (www.rspca.org.uk/birds) die in Nederland het meest voorkomt) ongeveer 1,6 gram N en 0,49 gram P per dag uitscheidt, en dat ongeveer 60% daarvan in het natuurgebied terecht komt. Dit komt neer op een nutriëntenbelasting van 16 kg N en 4,9 kg P per dag. Wanneer in de toekomst bijvoorbeeld 10.000 ganzen de plas in Groot Mijdrecht Noord als pleisterplaats gaan gebruiken (wat gezien bovenstaande getallen als een reële aanname kan worden beschouwd) betekent dit bij een plas van 400 ha een dichtheid van 25 ganzen per ha. De belasting van deze ganzen kan dan worden geschat op 24 gram N ha-1 dag-1 en 7,35 gram P ha-1 dag-1, wat overeenkomt met een belasting van 0,24 mg N m-2 dag-1 en 0,0735 mg P m-2 dag-1. Dit is circa 10% van de jaargemiddelde P-belasting. De mogelijk belasting van het gebied door ganzen (naast andere invloeden van ganzen zoals vraat van rietvegetatie) kan daarom als een niet te verwaarlozen post op de stoffenbalans worden gezien. Dit geldt zeker als ook andere vogelsoorten (bijvoorbeeld meeuwen, smienten) zouden worden meegenomen. Daarnaast is vanwege de Nederlandse bemestingsgraad het nutriëntengehalte in het voedsel mogelijk hoger in Nederland dan in de omstandigheden waarin het Amerikaanse onderzoek heeft plaatsgevonden. 3.5. Conclusies Wanneer in GMN een plas zou worden gecreëerd, is het vanuit verschillende oogpunten van belang dat de plas een goede waterkwaliteit krijgt. De fosfaatbelasting van een plas bepaalt in grote mate de toekomstige waterkwaliteit De fosfaatbelasting onder invloed van de geschatte externe belasting blijft gemiddeld per jaar onder de onderste grens van de kritische belasting van Botshol. Gedurende het jaar komt de maandgemiddelde externe belasting in het meest ongunstige geval (als de P-belasting uit alle posten consequent hoog (worst-case) wordt ingeschat) enkele malen boven de bovenste grens van de kritische belasting. Zulke hogere belastingen treden op in het najaar en met name in de posten neerslag (als gevolg van het hoge increment dat voor neerslag is aangenomen) en in mindere mate kwel. De jaargemiddelde externe belasting en de jaargemiddelde chemische nalevering van de bodem en de potentiële belasting door ganzen samen overschrijden de onderste kritische grens van Botshol, maar blijven onder de bovenste kritische grens. Verwijdering van de huidige bouwvoor is hierbij uitgangspunt. Op grond van een gunstige Fe:P-reatio wordt verwacht dat de bodem in evenwicht is met de externe belasting en de biologische nalevering via het voedselweb beperkt zal zijn. Ook hierbij is verwijdering van de huidige bouwvoor uitgangspunt. De Fe:P-ratio in de bodem wordt in het algemeen gunstiger in dieper gelegen bodems. Hierdoor kan de interne belasting en de biologische nalevering verder worden teruggedrongen door meer dan alleen de bouwvoor te verwijderen. Het effect van ganzen en andere watervogels op de waterkwaliteit is een onzekere factor. Het toekomstige gebruik van het gebied door ganzen (wat de gezien de aantallen ganzen die in de omgeving voorkomen een reële veronderstelling is) kan een niet te verwaarlozen post (ca. 10% van de jaargemiddelde belasting) op de stoffenbalans gaan vormen. De daadwerkelijke bijdrage van ganzen en andere vogelsoorten aan de belasting kan echter moeilijk worden ingeschat, omdat de hoeveelheid vogels die
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
20
van het gebied gebruik zullen maken en (een deel van) hun voedsel van buiten het gebied betrekken niet bekend is. Geconcludeerd wordt dat de mate van externe en interne belasting van de plas met voedingsstoffen onder de uitgangspunten die zijn gehanteerd (met name defosfatering van het inlaatwater en verwijderen van de bouwvoor) als gunstig voor een goede waterkwaliteit in de plas kan worden gezien. Onder deze uitgangspunten is het mogelijk in GMN een plas te ontwikkelen met een goede waterkwaliteit.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
22
4. NOODZAKELIJKE MAATREGELEN PER ALTERNATIEF In de vorige hoofdstukken is de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur bepaald en is onderzocht of het mogelijk is in GMN een plas te ontwikkelen met een goede waterkwaliteit. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van deze resultaten per alternatief gekeken naar maatregelen die noodzakelijk worden geacht om de ontwikkeling van moerasnatuur mogelijk te maken en een plas met goede waterkwaliteit te creëren. Kosten van maatregelen worden in dit hoofdstuk niet meegenomen. Kosten van maatregelen waarin sprake is van grondverzet zijn ingeschat door kostenexperts van Witteveen+Bos en met een onderbouwing opgenomen in bijlage II. Dit onderzoek gaat verder niet in op (een vergelijking van) deze kosten. De kosten worden gebruikt in de verkenning Groot Mijdrecht Noord, waarin een vergelijking plaatsvindt van meerdere strategieën, waarvan het verhogen van het waterpeil tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld er één is. 4.1. Stategie Plas (alternatief direct) In dit alternatief wordt het waterpeil in geheel GMN in korte tijd verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld, waarbij dus een ondiepe plas wordt gecreëerd. In het oostelijk deel van GMN dienen specifieke inrichtingsmaatregelen te worden getroffen om voor ondiepte te zorgen die noodzakelijk wordt geacht voor de ontwikkeling van moerasnatuur. verwijderen toplaag Uit hoofdstuk 3 is gebleken dat het mogelijk is in GMN een plas te ontwikkelen met een goede waterkwaliteit. Uitgangspunt bij deze conclusie is onder andere verwijdering van de huidige bouwvoor (0-15 cm). Verwijdering van de bouwvoor is noodzakelijk voor het binnen de perken houden van de te verwachten chemische nalevering via diffusieprocessen. Er kan vanuit worden gegaan dat de nalevering uit de bouwvoor vanwege bemesting van percelen ongunstig is voor een goede waterkwaliteit. Daarnaast zal het inunderen van de huidige terrestrische vegetatie leiden tot een tijdelijke mobilisatie van nutriënten uit de afstervende (bovengrondse en ondergrondse) biomassa. Hierdoor kan zich op de bodem een algenmat ontwikkelen waardoor de vestiging van waterplanten wordt bemoeilijkt. In de laag onder de bouwvoor (vanaf 15 cm) worden relatief gunstige Fe:P-ratio’s gemeten als ze worden vergeleken met andere landbouwgebieden (hoofdstuk 3). Deze gunstige Fe:P-ratio’s resulteren in een relatief beperkte chemische en biologische nalevering. Vanuit een risicobenadering is het voor het (verder) beperken van de chemische nalevering gunstig om meer dan de bouwvoor te verwijderen. De Fe:P-ratio is op wat grotere diepten meestal hoger dan daarboven, waardoor de te verwachten nalevering van P naar de waterlaag na afgraven nog lager zal uitvallen, wat gunstig is voor de waterkwaliteit. Daarnaast zijn de absolute P-gehaltes niet heel laag, waardoor de bodem potentieel veel fosfaat zou kunnen naleveren (bijvoorbeeld onder anaërobe omstandigheden). Hoewel wordt verwacht dat de waterkwaliteit van de plas na verwijdering van de bouwvoor zich gunstig zal ontwikkelen, wordt vanuit een risicobenadering dus aanbevolen meer dan de directe bouwvoor te verwijderen. Dit geldt met name voor locaties waar relatief ongunstige (lage) Fe:P-ratio´s en hoge waarden voor biologisch beschikbaar P worden gemeten. Ook geldt dit met name voor het westelijk deel van GMN, omdat alleen de bodem in dit deel rechtstreeks de toekomstige onderwaterbodem zal worden. In het oostelijk deel wordt het maaiveld verhoogd met zand. De kans op nalevering van fosfaat is dan kleiner, waardoor afgraven van meer dan de bouwvoor hier niet noodzakelijk is. Concluderend wordt dus aanbevolen de toplaag van de bodem over het gehele gebied te verwijderen. De diepte van de te verwijderen toplaag dient minimaal 0,15 m (de bouwvoor) te zijn. Om de nalevering van P verder te beperken (en daarmee het risico op een ongunstige waterkwaliteit verder te beperken) zou een gemiddelde ontgravingsdiepte van circa 0,5 meter in het westelijk deel van GMN (nog) gunstiger zijn. Deze ontgravingsdiepte hoeft niet noodzakelijkerwijs in het hele westelijke deel gelijk te zijn, omdat de samenstelling van de bodem in het gebied varieert. Omdat voor dit onderzoek steekproefsgewijs is bemonsterd, kunnen hierover geen detailuitspraken worden gedaan. Het verdient aanbeveling
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
voor eventuele uitvoering meer in detail bodemmonsters te verzamelen hiervan de Fe:P-ratio en de hoeveelheid biologisch beschikbaar P te bepalen, teneinde de ontgravingsdiepte te optimaliseren. In de kostenraming (zie verder) zijn zowel de kosten aangegeven van het verwijderen van een toplaag van 0,15 meter als van 0,5 meter, om hiermee een bandbreedte in de kosten te kunnen aangeven. In het oostelijk deel kan volstaan worden met het verwijderen van de bouwvoor van 15 cm. Voor de verwijderde toplaag zijn verschillende mogelijke bestemmingen denkbaar. In GMN zelf kan de toplaag in het westelijk deel van de plas tegen de dijk worden neergelegd. Op deze locatie komt er geen kwelwater naar boven. Op deze manier wordt voorkomen dat de nutriënten die in de bouwvoor zitten het systeem alsnog binnen worden gevoerd doordat kwelwater door de bouwvoor heen aan het oppervlak komt. verhogen maaiveld moerasdeel Het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord (het gebied waarin 395 ha natuur dient te worden ontwikkeld) dient te worden opgehoogd. Dit wordt noodzakelijk geacht om de ontwikkeling van moerasnatuur mogelijk te maken wanneer het peil tot 2 meter boven het huidige maaiveld wordt opgezet. Rietvegetaties ontstaan niet bij een dergelijke waterdiepte. Een directe peilverhoging naar gemiddeld 2 meter boven maaiveld behoeft dus grondverzet om voor de nodige ondiepte te zorgen. Het ophogen kan plaatsvinden met zand dat in het westelijk deel van Groot Mijdrecht Noord wordt gewonnen. Het verdient aanbeveling het zand uit de diepere bodemlagen te analyseren (met name op nutriënten en macroionen) omdat dit bij het creëren van een plas de nieuwe onderwaterbodem zal worden. Vooralsnog wordt niet verwacht dat het zand ongeschikt zal zijn als toekomstig bodemmateriaal. Voor de hoogte tot waar het oostelijk deelgebied dient te worden opgehoogd zijn het natuurdoeltype laagveenmoeras en de natuurlijke peilfluctuatie van de mogelijke toekomstige plas als uitgangspunt genomen. Afbeelding 4.1. geeft dit weer. Bij een gemiddeld peil is de waterdiepte bij het rietmoeras 0,2 meter en bij ondiep open water 1,4 meter. Het moerasbos en nat grasland valt dan droog. Bij het minimum peil valt ook het rietmoeras droog. Bij het maximum peil staan ook het moerasbos en nat grasland onder water (met een waterdiepte van 0,5 meter). Afbeelding 4.1. Gehanteerde bodemhoogtes ten opzichte van de peilen van de plas voor de verschillende natuurtypen
moerasbos, nat grasland riet en laag moeras ondiep open water
Voor de winning van zand waarmee het oostelijk deel van GMN kan worden opgehoogd, kan in het westelijk deel van GMN op één locatie een diepe zandwinput tot een diepte van –40 m NAP worden
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
24
aangelegd. Een dergelijke zandwinput heeft een oppervlak van circa 29 ha en levert circa 1.200.000 m3 klei en veen en circa 9.200.000 m3 zand. Op het natuurgebied wordt dan een zandlaag aangebracht van gemiddeld circa 2 m. De uiteindelijk waterdiepte ter plaatse van de zandwinput bedraagt 36.0 m bij een gemiddelde waterstand. In het overige deel van de plas is de waterdiepte gemiddeld 1.4 m ten opzichte van het gemiddelde streefpeil. De zandwinput kan gevolgen hebben voor de waterbalans van de plas, bijvoorbeeld doordat de diepe put extra kwel aantrekt uit het hoger gelegen Botshol en Vinkveen. Hydrologische berekeningen van het WL-Delft laten echter zien dat de locatie van de diepe zandwinput zo kan worden gekozen dat de invloed op de bestaande waterbalans minimaal is. overige maatregelen Naast het verwijderen van de bouwvoor en het verhogen van het maaiveld in het oostelijk deel van GMN, zijn nog andere maatregelen denkbaar die de kans op een goede ontwikkeling van moerasnatuur in dit alternatief vergroten. Hierbij wordt met name gedacht aan het aanplanten of inzaaien van riet en andere moerasplanten. Ook het enten van waterplanten of strooien van maaisel kan worden overwogen. In de kostenraming zijn deze maatregelen echter niet opgenomen. In vergelijking met de kosten voor grondverzet, zijn deze kosten gering. bekalking Een aanvullende bekalking van de toekomstige waterbodem na het verwijderen van de bouwvoor kan een positief hebben doordat de P-concentratie van het bodemvocht wordt verminderd (Smolders et al., submitted) en hierdoor de Fe:P-ratio wordt verhoogd, waardoor de chemische nalevering van P wordt beperkt. Op de achtergronden van het effect van bekalking wordt bij de Stategie Plas (alternatief vermorsing) uitgebreid teruggekomen. 4.2. Stategie Plas (alternatief vermorsing) Dit alternatief gaat ervan uit dat in het oostelijk deel van GMN in eerste instantie moerasnatuur wordt gecreëerd op het niveau van het huidige maaiveld. Het waterpeil wordt hierbij niet direct verhoogd tot 2 meter boven het huidige maaiveld (zoals in de Stategie Plas (alternatief direct)): in dit onderzoek is als uitgangspunt genomen dat een peilverhoging van 2 meter boven het huidige maaiveld dient te zijn bereikt in een termijn van 50 jaar. De te vormen moerasnatuur dient in dit alternatief in staat te zijn de verhoging van het waterpeil van 2 meter in 50 jaar te volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een geleidelijke verhoging van het waterpeil, waarbij de moerasnatuur kan meegroeien met de peilverhoging, of een plotseling verhoging van het waterpeil waarbij zich eerst goede kragges hebben gevormd, die door een plotselinge peilverhoging kunnen gaan drijven. Wanneer in het oostelijk deel van GMN na 50 jaar een peilverhoging van 2 meter is bereikt, wordt ook in het westelijk deel van GMN het waterpeil opgezet tot 2 meter boven het maaiveld, waardoor een plas wordt gecreëerd. verwijderen toplaag De hoeveelheid biologisch beschikbaar P is een belangrijke maat voor de geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur. In hoofdstuk 2 is gebleken dat in de bodemlaag tot 50 cm de grenswaarde van 500 ?mol L-1 voor Olsen-P, die voor een door riet gedomineerde vegetatie wordt aangehouden, gemiddeld genomen wordt overschreden. Dit betekent dat gemiddeld genomen de bovenste 50 cm zou moeten worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen. De variatie tussen locaties is echter groot. Op sommige locaties voldoet de bodem op een diepte van 15 cm al aan de grenswaarde van 500 ?mol L-1 voor Olsen-P en hoeft dus minder te worden afgegraven om een bodem te krijgen die geschikt is voor de groei van een door riet gedomineerde vegetatie en dus ontwikkeling van het natuurdoeltype. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan uitgaan dat de Olsen-P-waarden in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de bemonsterde bodems. De bouwvoor dient dus in elk geval te worden afgegraven om een voor riet geschikte
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
bodem te verkrijgen. Dit is in verschillende natuurherstelprojecten gebleken (Lamers et al., 2005). Het zonder meer plas-dras vernatten van de landbouwbodem zal tot een erg voedselrijke uitgangssituatie leiden en is ongewenst. De bodem zal dan te rijk zijn om een goed ontwikkeld rietland op te kunnen leveren en er zal vrijwel zeker een dominantie van Liesgras (Glyceria maxima) en/of Pitrus (Juncus effusus) optreden. Met andere woorden: de ontwikkeling van een voor riet- en moerasvogels waardevolle rietvegetatie wordt in deze situatie zeer onwaarschijnlijk. Om de ontgrondingsdiepten gedifferentieerd vast te stellen voor de verschillende locaties zou een meer gedetailleerde, fijnmaziger analyse van de P-beschikbaarheid (Olsen-P extractie is hiervoor zeer bruikbaar) gewenst zijn. Dit zou eventueel voorafgaand aan de eventuele uitvoering kunnen worden uitgevoerd. Op basis van de gemeten profielen wordt een gemiddelde ontgrondingsdiepte van 0,5 meter aanbevolen. Gemiddeld genomen wordt beneden deze diepte immers de grenswaarde voor biologische beschikbaar P van 500 ?mol L-1 voor een door riet gedomineerde vegetatie bereikt. Omdat niet zeker is dat deze ontgrondingsdiepte ook werkelijk noodzakelijk is, is in de kostenraming zowel een raming opgenomen van het verwijderen van 0,5 meter toplaag als van 0,15 meter. Na verwijdering van de toplaag zal een mozaïek ontstaan van armere en rijkere bodems. Omdat in de ondergrond pyrietlagen aanwezig zijn, is er een kans op verzuring aanwezig wanneer deze lagen worden blootgesteld aan lucht en gaan oxideren. Dit is ongunstig voor de gewenste ontwikkeling van een door riet gedomineerde vegetatie. De meest verzuringsgevoelige bodems (hoge S:Ca+Mg ratio, zie tabel 2 bijlage 1) liggen echter (veel) dieper dan 0,5 meter. Een eenmalige aanvullende bekalking (zie later) kan het risico op verzuring zeer sterk verminderen. In de Stategie Plas (alternatief vermorsing) wordt op termijn in het westelijk deel een plas gecreëerd. Hierbij gelden voor het verwijderen van de toplaag dezelfde eisen en randvoorwaarden als bij de Stategie Plas (alternatief direct). Voor het beperken van de chemische en biologische nalevering wordt ook hier dus aanbevolen de toplaag van de bodem over het gehele westelijk gebied te verwijderen. De diepte van de te verwijderen toplaag dient minimaal 0,15 m (de bouwvoor) te zijn. Om de nalevering van P verder te beperken (en daarmee het risico op een ongunstige waterkwaliteit verder te beperken) zou een gemiddelde ontgravingsdiepte van circa 0,5 meter in het westelijk deel van GMN (nog) gunstiger zijn. aanleg dijkjes en verhogen waterpeil Randvoorwaarde voor een succesvolle vermorsingsvariant is een snelle ontwikkeling van een rietvegetatie met goed ontwikkelde wortelmat. Om deze ontwikkeling in gang te zetten wordt het noodzakelijk geacht plasdras-situaties met kleinschalig open water (waterdiepte 30-50 cm) te creëren dat beschut is tegen wind en golfslag. De maaiveldhoogte dient te worden gevarieerd, daarnaast dient een natuurlijk peilverloop te worden ingesteld waardoor in de zomer droogval zal plaatsvinden. Hierdoor wordt de bodem weer zuurstofrijk, wat gunstig is voor het fosfaatbindend vermogen van de bodem. Qua inrichting kan men bijvoorbeeld denken aan een legakker structuur. in dit onderzoek is als uitgangspunt genomen dat een peilverhoging van 2 meter boven het huidige maaiveld dient te zijn bereikt in een termijn van 50 jaar. Of binnen 50 jaar een kragge kan worden ontwikkeld op het niveau van 2 meter boven het huidige maaiveld schatten we hieronder in aan de hand van literatuurgegevens over het dichtgroeien van petgaten in Nederland. Na de tweede wereldoorlog zijn petgaten in heel Nederland op grote schaal dichtgegroeid en via een vrij snelle vegetatiesuccessie veranderd in elzenbroek. De eerste verlandingsstadia worden als botanisch waardevol beschouwd, maar verdwenen op grote schaal uit Nederland. Dit was de reden voor natuurbeschermingsorganisaties om nieuwe petgaten te gaan graven. Barendregt et al. (1997) beschrijven het wel en wee van zulke nieuwe petgaten. Hier hebben we twee deelvragen te beantwoorden: (1) hoe diep zijn die petgaten eigenlijk, en (2) hoe snel verliep de verlanding. Kwantitatieve beschrijvingen zijn schaars, maar Bakker et al. (1997) is een goede bron.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
26
Petgaten varieerden in diepte tussen de 1 en 2 m, en ook de lengte-breedte maten zijn variabel, o.a. bepaald door de oorspronkelijke perceelsverkaveling van het uitgeveende land (zie o.a. Gonggrijp et al., 1981, of een stafkaart). In Noordwest Overijssel waren petgaten gemiddeld 1.5 meter diep (Gonggrijp et al., 1981), in Westbroek varieerden ze tussen de 90 en 110 cm (Bakker et al., 1997). Bakker et al. (1997) analyseerden successie in Westbroek aan de hand van opeenvolgende luchtfoto's (1937, 1957, 1967, 1977, 1983 en 1989). Zij constateren dat daar in 1937 van alle aanwezige petgaten 56% uit open water bestaat. Van de petgaten die in 1937 in dit beginstadium waren, hebben ze er 21 nauwkeurig met steekbuizen bemonsterd. Ze onderscheidden drie vegetatietypen: open water, rietkragge (semi-aquatic), trilveen (brownmoss) en elzenbroek (alder carr). Tussen 1937 en 1957 bleek de overgang van open water naar alle drie de opeenvolgende stadia plaatsgevonden te hebben. Omdat ze niet van elk opeenvolgend jaar een luchtfoto tot hun beschikking hadden, zijn de tijdstappen relatief grof. Een kwart van de bemonsterde petgaten bleek pas na 40 jaar of nog niet dichtgegroeid, maar driekwart was veranderd in een van de drie vegetaties om uiteindelijk grotendeels in het broekbosstadium te eindigen. Die driekwart deed er tussen de nul en twintig jaar over om te verlanden. Bakker et al. (1997) nemen dan als schatting dat het gemiddeld 10 jaar heeft geduurd (gemiddeld) vóór de petgaten zijn verland. Voor een conservatieve schatting houden wij 20 jaar aan. We concluderen dus dat driekwart van de Westbroekse petgaten in 20 jaar verland is. Al die petgaten begonnen met een waterdiepte tussen de 90 en 110 cm en zijn zowel vanuit de kant als door middel van drijvende krabbescheervegetaties verland. Ten tijde van het onderzoek dreef de gevormde vegetatie met een wortelmat op een aanzienlijke laag water: de kragge varieerde in dikte tussen de 30 en 50 cm, en het water er onder was 3080 cm diep. Van elders zijn ervaringen bekend met kraggen die zijn gaan drijven nadat het peil vrij plotseling was verhoogd (Somodi & Botta-Dukat, 2004). Concluderend moet een vermorsingvariant mogelijk zijn, mits er een petgat-legakkerachtige structuur is, waartussen voldoende beschutting is voor krabbescheervegetatie en waar rietkragge en trilveen zich kunnen ontwikkelen. In GMN zou, nadat drijvende kraggen gevormd zouden zijn, het peil langzaam verhoogd kunnen worden, waarbij de kragge mee omhoog komt. Op die manier zou een uiteindelijke peilverhoging tot 2 meter boven het huidige maaiveld binnen 50 jaar dan ook mogelijk moeten zijn. Zekerheid omtrent een dergelijk snelle verlanding in GMN kan echter nooit worden gegeven. Met andere woorden: het is niet geheel zeker of onder de omstandigheden in GMN een peilverhoging van 2 meter in 50 jaar geheel kan worden bereikt. overige maatregelen Er zijn enkele additionele maatregelen mogelijk om in een plas-dras situatie de fosfaat en stikstofbeschikbaarheid verder terug te dringen. Deze maatregelen worden hieronder beschreven. In de kostenraming zijn deze maatregelen niet opgenomen. bekalking Een eenmalige bekalking na afgraven van de toplaag van de bodem wordt als aanvullende maatregel sterk aanbevolen. Bekalking kan de fosfaatbeschikbaarheid sterk verminderen (Lamers et al., 2005). Uit afbeelding 8 (bijlage I) blijkt dat de fosfaatbeschikbaarheid uitgedrukt als de ratio tussen de Olsen-P of P(AL) concentratie en de totaal-P concentratie afneemt naarmate de Totaal-calcium concentratie van de bodem toeneemt. Er zijn verschillende manieren waarop dit kan werken. Zo kan een hogere pH van de bodem de adsorptie van fosfaat verbeteren doordat de HPO42- : H2PO4- ratio wordt verhoogd (HPO42- bindt beter aan ijzer(hydr)oxiden). Daarnaast kan de vorming van relatief slecht oplosbare calciumfosfaat complexen een rol spelen. Ook experimenten in het laboratorium hebben laten zien dat door bekalking de fosfaatbeschikbaarheid sterk kan worden teruggedrongen (Smolders et al. ‘submitted’).
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Een bijkomend voordeel van bekalken is dat de verzuringsgevoeligheid van de bodems bij tijdelijk droogvallen afneemt. De verzuringsgevoeligheid van anaërobe bodems wordt bepaald door de ratio tussen totaal zwavel en totaal calcium+magnesium (S:Ca+Mg) (Lucassen et al., 2002). Dit komt omdat een groot deel van het zwavel in reductieve anaërobe bodems aanwezig is als ijzersulfide. Bij oxidatie van dit ijzersulfide komt zwavel en zuur vrij. Het zuur wordt gebufferd door in de bodem aanwezig calcium en/of magnesiumcarbonaten en/of door uitwisseling met calcium en magnesium van het adsorbtiecomplex. We zien voor de bodems dan ook een relatie tussen de S:Ca+Mg ratio en de pH van het zoutextract (afbeelding 6 (bijlage I)). Naarmate de ratio in de bodem toeneemt neemt de pH van het zoutextract af. We zien dat de lage pH in het zoutextract gepaard gaat met hoge concentraties aan aluminium (afbeelding 6 (bijlage I)). Bij verzuring als gevolg van de oxidatie van de bodem kan het zeer giftige aluminium toxisch worden voor met name de bodemfauna. Ook planten kunnen schade ondervinden van tijdelijk hoge aluminiumconcentraties. Daarnaast kan onder zure omstandigheden ammoniumtoxiciteit optreden (Lucassen et al., 2003) en zal bovendien de nitrificatie worden geremd. Doordat er tijdens de oxidatie van de bodem veel minder nitrificatie (ammoniumoxidatie) optreedt zullen de stikstofverliezen als gevolg van een natuurlijk grondwaterregime ook sterk worden verminderd. Ammoniumtoxiciteit kan optreden door de combinatie van zure omstandigheden en hoge ammoniumconcentraties in het bodemvocht (Lucassen et al., 2003). Uit tabel 1 en afbeelding 7 (bijlage 1) blijkt dat met name de diepere anaërobe bodems rijk zijn aan ammonium. afdekken met zand Afdekken met fosfaatarm zand, liefst met relatief hoge kalk- en ijzergehalten, kan als aanvullende maatregel worden toegepast, maar wordt niet noodzakelijk geacht. Door het verwijderen van de toplaag en een aanvullende bekalking kan immers een goede uitgangssituatie worden gecreëerd. Afdekken met een zandlaag zonder verwijderen van de toplaag kan uiteraard ook worden overwogen. Dit heeft dan wel als belangrijk nadeel dat de relatief fosfaatrijke toplaag in de bodem aanwezig blijft. De kans bestaat dat dit op termijn door kwel toch leidt tot een te hoge nalevering van P naar het nieuwe maaiveld. 4.3. Plan De Venen In dit alternatief wordt het in het oostelijk deel van GMN moerasnatuur ontwikkeld op het niveau van het huidige maaiveld. Bij dit alternatief is van het verhogen van het waterpeil tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld geen sprake. In het westelijk deel van GMN wordt dan ook geen plas gecreëerd. verwijderen bouwvoor Op de huidige bouwvoor is de kans op een ongewenste ontwikkeling met bijvoorbeeld Pitrus of Liesgras groot (zie de opmerkingen bij de Stategie Plas (alternatief vermorsing)). Aanbevolen wordt om ook in dit alternatief minimaal de bouwvoor van 0,15 meter te verwijderen. Gemiddeld genomen dient een laag van 0,5 meter te worden verwijderd op basis van de grenswaarde van Olsen-P (500 ?mol L-1) die in de bovenste 0,5 meter gemiddeld genomen wordt overschreden. Omdat ook hier, net zoals bij de de Stategie Plas (alternatief vermorsing) niet bekend is of het noodzakelijk is overal 0,5 meter te verwijderen, is in de kostenraming zowel een raming opgenomen van het verwijderen van 0,5 meter toplaag als van 0,15 meter. overige maatregelen Een fluctuerend peilverloop is gunstig voor de nutriëntenhuishouding in de bodem. Sterk aanbevolen wordt derhalve ook in het referentiealternatief te streven naar een fluctuerend peilverloop. Daarnaast kan een aanvullende eenmalige bekalking de P-beschikbaarheid van de bodem verder terugdringen en verzuring als gevolg van oxidatieprocessen voorkomen.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
28
5. VERGELIJKING ALTERNATIEVEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN In dit hoofdstuk worden de alternatieven die in dit rapport zijn onderzocht met elkaar vergeleken. Dit vindt plaats door per alternatief de mogelijkheden voor ontwikkeling van een plas met een goede waterkwaliteit en de mogelijkheden voor de ontwikkeling van moerasnatuur conform het natuurdoeltype grootschalig laagveenmoeras in te schatten. Daarnaast worden de mogelijkheden voor fasering per alternatief aangegeven. Een vergelijking van de kosten van maatregelen vindt niet hier, maar in de Verkenning plaats. Tenslotte worden conclusies en aanbevelingen voor het vervolg geformuleerd. 5.1. Ontwikkeling van een plas met een goede waterkwaliteit In de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) wordt in het westelijk deel van GMN een plas ontwikkeld met een gemiddelde waterdiepte van 2 meter boven het huidige maaiveld. Uit de opgestelde water- en stoffenbalans blijkt dat de externe belasting van de plas lager is dan de kritische belasting voor Botshol. Als uitgangspunt geldt hierbij echter wel dat het inlaatwater gedefosfateerd wordt en de aanwezige bouwvoor (0,15 meter) wordt verwijderd. Wanneer de bouwvoor wordt verwijderd, wordt verwacht dat zowel de chemische als de biologische nalevering beperkt zal blijven. Voor het verder beperken van de chemische en biologische nalevering, is het gunstiger om in het westelijk deel meer dan alleen de bouwvoor te verwijderen. Aanbevolen wordt gemiddeld 0,5 meter te verwijderen. Als gevolg van de totale belasting met voedingsstoffen (extern en intern) wordt een gunstige ontwikkeling van de waterkwaliteit verwacht. De waterkwaliteit biedt een goede randvoorwaarde voor natuurontwikkeling en is van voldoende kwaliteit om de functies van aanvoerwater, recreatie en wonen aan het water te kunnen dienen. De alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) verschillen niet in de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een plas met goede waterkwaliteit. 5.2.
Mogelijkheden voor ontwikkeling van moerasnatuur
Stategie Plas (alternatief direct) Wanneer het peil in Stategie Plas (alternatief direct) met 2 meter wordt verhoogd, is het voor het ontwikkelen van moerasnatuur noodzakelijk het oostelijk deel van GMN te verondiepen c.q. op te hogen. Het instellen van een natuurlijke peilfluctuatie is zeer gunstig voor de ontwikkeling van moerasnatuur (Vermaat, 2002). De mogelijkheden voor de ontwikkeling van moerasnatuur worden dan ook als gunstig ingeschat, wanneer de huidige toplaag wordt verwijderd (gemiddeld 0,5 meter in west en 0,15 m in oost). De kansen voor een ontwikkeling in de gewenste richting (met name grootschalig rietmoeras) kunnen worden vergroot door het zaaien of stekken van gewenste soorten. Zonder maatregelen (met name ophogen van het oostelijk deel met zand en verwijderen van de bouwvoor) zal bij de Stategie Plas (alternatief direct) een grote waterplas ontstaan met een diepte van circa 2 meter. In de plas wordt dan een ongunstige waterkwaliteit verwacht. Als gevolg van de dimensies van de plas, de waterdiepte bij aanvang en de ongunstige waterkwaliteit worden de kansen voor moerasnatuur in dat geval ook als zeer ongunstig beschouwd. Stategie Plas (alternatief vermorsing) De mogelijkheden voor de ontwikkeling van moerasnatuur in dit alternatief zijn gunstig wanneer de huidige toplaag (gemiddeld 0,5 meter) wordt verwijderd, een kleinschalige structuur (bijvoorbeeld een “petgatenlandschap”) wordt aangelegd en een natuurlijke peilfluctuatie wordt ingesteld. Aanvullend hierop kan een bekalking na het verwijderen van de toplaag gunstig zijn voor de ontwikkeling van moerasnatuur. De ontwikkeling van moerasnatuur die voldoet aan het natuurdoeltype grootschalig laagveenmoeras, wordt in dit alternatief dan ook zeker mogelijk geacht. Voor de wateropgave wordt in dit alternatief als uitgangspunt gehanteerd dat na 50 jaar een peilverhoging van 2 meter dient te zijn bereikt. De te vormen moerasnatuur dient in dit alternatief in staat te zijn de verhoging van het waterpeil van 2 meter in 50 jaar te volgen. Op grond van de verlanding van Ne-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
derlandse petgaten is in hoofdstuk 4 ingeschat dat verlandende moerasnatuur een dergelijke peilverhoging in principe moet kunnen volgen, maar dat hierover geen zekerheid kan worden gegeven. Geconcludeerd wordt dat er in de Stategie Plas (alternatief vermorsing) na het uitvoeren van een aantal maatregelen goede kansen zijn voor de ontwikkeling van moerasnatuur die voldoet aan het natuurdoeltype grootschalig laagveenmoeras, maar dat onzeker is of met deze moerasnatuur een peilverhoging van 2 meter in 50 jaar kan worden bereikt. alternatief Plan de Venen Ook in het alternatief Plan De Venen zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van moerasnatuur gunstig wanneer de huidige toplaag (gemiddeld 0,5 meter) wordt verwijderd en een natuurlijk peilverloop peil wordt ingesteld. Aanvullend hierop kan een bekalking na het verwijderen van de toplaag gunstig zijn voor de ontwikkeling van moerasnatuur. De ontwikkeling van moerasnatuur die voldoet aan het natuurdoeltype grootschalig laagveenmoeras, wordt in dit alternatief dan ook zeker mogelijk geacht. Door verwijdering van de toplaag en instellen van een peilfluctuatie kan een ongunstige ontwikkeling van de vegetatie met een dominantie van Liesgras, Rietgras of Pitrus worden voorkomen. 5.3. Ontwikkelingstijd en mogelijkheden voor fasering De alternatieven verschillen sterk in uitvoeringswijze. Dit geeft per alternatief verschillende mogelijkheden voor fasering. Stategie Plas (alternatief direct) De Stategie Plas (alternatief direct) kan alleen worden uitgevoerd wanneer geheel GMN ineens wordt ingericht. Dit betekent dat pas met de uitvoering kan worden begonnen, nadat de gehele polder is verworven en andere maatregelen (aanleggen van dijken, verwijderen bebouwing en infrastructuur, etc.) zijn uitgevoerd. Voor het transport van zand in de Stategie Plas (alternatief direct) is naar schatting enkele jaren nodig. Stategie Plas (alternatief vermorsing) De Stategie Plas (alternatief vermorsing) kan fasegewijs en kleinschalig worden aangelegd. Door dit te doen ontstaat de gelegenheid enkele onzekere factoren nader te onderzoeken. Met name de ontwikkeling van de kragge en daarmee de maximale verticale groeisnelheid van de moerasvegetatie is onzeker. Door op kleine schaal hiermee te experimenteren kan een deel van deze onzekerheid worden weggenomen. In onderstaande paragraaf wordt nader op mogelijke experimentele maatregelen ingegaan. De ontwikkelingstijd bij deze variant is lang. Hoe langer wordt gewacht met het inzetten van de vermorsing, hoe langer op resultaat zal moeten worden gewacht. 5.4.
Experimentele maatregelen en nader te onderzoeken aspecten
experimentele maatregelen Het is voor het ontwikkelen van een goed inrichtingsplan altijd van groot belang geplande maatregelen eerst experimenteel uit te proberen op een kleinere schaal. In een later stadium kunnen de maatregelen dan, eventueel na aanpassing, worden opgeschaald. Het ontbreken van een dergelijk gefaseerde aanpak is niet zelden de reden van het mislukken van natuurherstelprojecten. In het geval van Groot Mijdrecht Noord is een dergelijke aanpak prima mogelijk. Het is sterk aan te bevelen in gebieden die nu of op korte termijn als natuurgebied kunnen worden ingericht, al te experimenteren met verschillende (additionele) beheersmaatregelen. Dit kan voor de inrichting van de rest van het gebied een belangrijke winst opleveren omdat op basis van de opgedane ervaringen het resultaat van de verschillende inrichtingsmaatregelen beter kan worden ingeschat. Dit zou bijvoorbeeld in Waterhoek kunnen. Uit het bodemonderzoek komt naar voren dat de bodem van Waverhoek qua P- en N-beschikbaarheid niet in belangrijke mate afwijkt van de rest van het gebied. De in
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
30
Waverhoek behaalde resultaten zouden dan ook indicatief zijn voor de te verwachten resultaten bij toepassing van soortgelijke maatregelen in de rest van het inrichtingsgebied. Als mogelijke proefmaatregelen kan worden gedacht aan ontgronden al dan niet met aanbrengen van een afdekkende zandlaag en het toepassen van bekalking. Verwacht wordt dat na 5-10 jaar de ontwikkeling van de kragge in de vermorsingsvariant aan de hand van de resultaten goed kan worden ingeschat. nader te onderzoeken aspecten Naast bovenstaande factoren zijn enkele aspecten in dit onderzoek niet onderzocht: - de effecten van het aanleggen van een diepe zandwinput zijn niet in dit rapport opgenomen. Door het WL Delft is globaal gerekend aan de effecten van een diepe put. Hieruit blijkt dat het mogelijk is om de put op een locatie neer te leggen waar de effecten op de huidige waterbalans minimaal zijn. In een eventuele nadere uitwerking dient dit te worden meegenomen en geoptimaliseerd; - er zijn geen gegevens bekend over de kwaliteit van het te winnen zand. Dit geldt zowel voor de eigenschappen van het zand die van belang zijn voor de werkzaamheden in het kader van het grondverzet (met invloed op de kostenraming), als voor eigenschappen die van invloed zijn op de ontwikkeling van natuur (nutriënten, macro-ionen), wanneer het zand als toekomstige bodem gaat functioneren. Vooralsnog wordt echter niet verwacht dat het zand ongeschikt zal zijn als ophoogmateriaal. 5.5. Conclusies en aanbevelingen In dit onderzoek is onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor combinatie van de natuur- en wateropgave in Groot Mijdrecht Noord, uitgaande van een strategie, waarbij het waterpeil wordt opgehoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat een combinatie van deze 2 functies zeker tot de mogelijkheden behoort. Voor het realiseren van deze combinatie zijn wel aanvullende maatregelen noodzakelijk. Hierbij kan gekozen worden voor verschillende alternatieven. In een alternatief waarbij het peil direct met gemiddeld 2 meter wordt opgezet, zijn grootschalige inrichtingsmaatregelen noodzakelijk om de gewenste natuurontwikkeling op gang te brengen. Deze maatregelen bestaan met name uit het verwijderen van de huidige toplaag en het ophogen van het oostelijk deel van de polder met zand dat in het westelijk deel wordt gewonnen. De toplaag dient in de gehele polder over een diepte van minimaal 15 cm te worden verwijderd. Om het risico van een slechte waterkwaliteit verder ter verminderen, wordt aanbevolen in het westelijk deel gemiddeld 0,5 meter te verwijderen. Ophogen van het oostelijk deel is noodzakelijk voor de ontwikkeling van moerasnatuur. De kansen voor de ontwikkeling van moerasnatuur worden dan als gunstig ingeschat. Zonder ophogen van het oostelijk deel van de polder zal zich geen moerasnatuur ontwikkelen. In een alternatief waarbij het peil geleidelijk wordt opgezet (de zogenaamde vermorsing) zijn zeker ook goede kansen aanwezig voor de ontwikkeling van moerasnatuur. Om te voedselrijke omstandigheden met ongewenste ontwikkeling als gevolg te voorkomen, wordt aanbevolen de toplaag van de bodem te verwijderen. Gemiddeld genomen dient een laag van 0,5 meter te worden verwijderd. Daarnaast dient een kleinschalige petgat-achtige structuur te worden aangelegd en een natuurlijk peilverloop te worden ingesteld. Moerasnatuur die voldoet aan het beoogde natuurdoeltype zal zich dan zeker kunnen ontwikkelen. Of in dit alternatief een stijging van het waterpeil met 2 meter in 50 jaar kan worden bereikt (als randvoorwaarde aan dit onderzoek meegegeven), is echter onzeker. Experimenteren met maatregelen en volgen van de ontwikkelingen in een deel van de polder kunnen naar verwachting binnen 5 tot 10 jaar een deel van deze onzekerheid wegnemen. Het Plan van Aanpak De Venen is in dit onderzoek als referentie beschouwd. De ontwikkeling van moerasnatuur die voldoet aan het natuurdoeltype grootschalig laagveenmoeras, wordt in dit alternatief goed mogelijk geacht wanneer de toplaag wordt verwijderd (gemiddeld 0,5 meter) en een natuurlijk fluctue-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
rend peilverloop wordt ingesteld. Hierdoor kan een ongunstige ontwikkeling van de vegetatie met een dominantie van Liesgras, Rietgras of Pitrus worden voorkomen. Ook bij dit referentiealternatief wordt aanbevolen te experimenteren, alvorens maatregelen grootschalig toe te passen.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
32
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
6. REFERENTIES Bakker S.A, Jasperse C. & Verhoeven J.T.A., 1997. Accumulation rates of organic matter associated with different succesional stages from open water to carr forest in former turbaries. Plant Ecology 129, 113-120 Barendregt A., Beltman B., Bootsma M.C., Amesz M. & Van den Broek T., 1997. Herstel van verzuurde laagvenen met oppervlaktewater en mergel. Rapport Universiteit Utrecht, vakgroep milieukunde, 154 pp. Beltman B., Van den Broek T. & Vergeer P., 2005 Het beperkte succes van laagveenrestauratie. Landschap 4: 173-179. Bodensteiner L. R. & Gabriel A. O., 2003 Response of mid-water common reed stands to water level variations and winter conditions in Lake Poygan, Wisconsin, USA. Aquatic Botany 76: 49-64 Casanova M. T. & Brock M. A., 2000. How do depth, duration and frequency of flooding influence the establishment of wetland plant communities? Plant Ecology 147: 237–250 Coops, 2002 (red.). Ecologische effecten van peilbeheer: een kennisoverzicht. RIZA rapport 2002.040. Fraters B., Hotsma P.H., Langenberg V.T., van Leeuwen T.C., Mol A.P.A., C.S.M. Olsthoorn, Schotten C.G.J. & Willems W.J., 2004 Agricultural practice and water quality in the Netherlands in the 1992-2002 period RIVM Report no. 500003002/2004 Havinga B., 1919. Studiën over flora en fauna van het Zuidlaardermeer. Bijdrage tot de kennis van de biologie der Nederlandsche meren. Proefschrift Rijks Universiteit Groningen Uitgegeven door M. de Waal te Groningen Huiskens H.P.J., Beemster N.B. & Hommel P.W.F.M., 2005. Moerasvogels op peil. Deelrapport 3: werk in uitvoering. Een evaluatie van beheersexperimenten gericht op het bevorderen van jonge verlandingsstadia. Alterra 828.3 Internetpagina van Vogelbescherming Nederland www.moerasvogels.nl Jans L. & Drost H.J., 1995. De Oostvaardersplassen. 25 jaar vegetatieonderzoek. Flevobericht nr. 382 Janse, J.H., 2005.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
34
Model studies on the eutrophication of shallow lakes and ditches. Wageningen.
Koopmans G., Chardon W., Oenema O. & van Riemsdijk W., 2004. Uitmijning biedt perspectief om uitspoeling van fosfaat uit zwaar bemeste landbouwgronden te verminderen. H2O 37 (12): 15-18 Kruseman A.C., 1853. De veenen en de veenwording in Nederland. Uit: Verhandelingen uitgegeven door de commissie belast met het vervaardigen eener geologische beschrijving en kaart van Nederland (eerste deel. p:57-103) . Uitgegeven te Haarlem
Lamers, L.P.M., Klinge, M., Verhoeven, J.T.A., 2001. OBN Preadvies Laagveenwateren. Expertisecentrum LNV, Ministerie van LNV, Wageningen. Lamers L.P.M., Lucassen E.C.H.E.T., Smolders A.J.P. & Roelofs J.G.M., 2005. Fosfaat als adder onder het gras bij 'nieuwe natte natuur'. H2O 38 (17): 28-30 Lamers L.P.M., Smolders A.J.P., Brouwer E. & Roelofs J.G.M., 1997. Sulfaatverrijkt water als inlaatwater? De rol van de waterkwaliteit bij maatregelen tegen verdroging. Landschap 13: 169-179 de Leeuw C.C. & Wymenga E., 2004. Waterberging in de kop fan ‘e Bloksleatpolder. Verslag van een praktijkproef in een natuurgebied. Eindrapportage 2002-2003 Alteburg& Wymenga Ecologisch onderzoek. A&W rapport 439. van Liere L., Jonkers D.A., 2002. Watertypegerichte normstelling voor nutriënten in oppervlaktewater. RIVM rapport 703715005/2002 Koerselman W., Bakker S.A & Blom M., 1990 Nitrogen, phosphorus and potassium budgets for small fens surrounded by heavily fertilized pastures. Journal of ecology 78: 428-442
Lucassen C.H.E.T., Smolders A.J.P., Lamers L. P.M. & Roelofs J.G.M., 2005. Water table fluctuations and groundwater supply are important in preventing phosphateeutrophication in sulphate-rich fens: Consequences for wetland restoration. Plant and Soil 269: 109–115 Lucassen E.C.H.E.T., Smolders A.J.P., van der Salm A.L. & Roelofs J.G.M., 2004. High groundwater nitrate concentrations inhibit eutrophication of sulphate-rich freshwater wetlands. Biogeochemistry 67: 249-267. Lucassen E.C.H.E.T., Bobbink R., Smolders A.J.P., Van der Ven, P.J.M., Lamers L.P.M. & Roelofs J.G.M., 2003. Interactive effects of low pH and high ammonium levels responsible for the decline of Cirsium dissectum (L.) Hill. Plant Ecology 165: 45-52.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Lucasssen E.C.H.E.T., Smolders A.J.P. & Roelofs J.G.M., 2002. Potential sensitivity of mires to drought, acidification and mobilisation of heavy metals: the sediment S/(Ca+Mg) ratio as diagnostic tool. Environmental Pollution 120: 635-646. Lucassen E.C.H.E.T., Smolders A.J.P. & Roelofs J.G.M., 2000. De effecten van verhoogde sulfaatgehalten op grondwater gevoede ecosystemen. H2O 33 (25/26): 28-31. Manny, B.A., Wetzel, R.G. & Johnon, W.C. 1975. Annual contribution of carbon, nitrogen and phosphorus by migrant Canada geese to hardwater lake. Ver. Internat. Verein. Limnol. 19:949-951. Manny, B.A., Johnson, W.C. & Wetzel. 1994. Nutrient additions by waterfowl to lakes and reservoirs: predicting their effects on productivity and water quality. Hydrobiologia. 279/280:121-132.
Milieu- en Natuurplanbureau, 2006. Milieu & Natuurcompendium, milieu en natuur in cijfers. Website: www.mnp.nl/mnc Olsen S.R., Cole C.W., Watanabe R. & Dean L.A., 1954. Estimation of available phosphorus in soils by extraction with sodium bicarbonate. US Dpt. of Agriculture circular 939 Pettigrew, C.T., Hann, B.J., and Goldsborough, L.G.. 1998. Waterfowl feces as a source of nutrients to prairie wetland: responses of microinvertebrates to experimental additions. Hydrobiologia 362:55-66. Post, D.M., Taylor, J.P., Kitchell, J.F., Olson, M.H., Schindler, D.E., Herwig, B.R..1998. The role of migratory waterfowl as nutrient vectors in a managed wetland. Conservation Biology. 12(4):910-920 Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, 2005. Voorverkenning wateropgave De Ronde Venen. Provincie Utrecht RIVM, 1995. Luchtkwaliteit - jaaroverzicht 1995. RIVM rapportnummer 722101 028; p36 RIVM, 1998. Landelijk meetnet regenwatersamenstelling. Meetresultaten 1998. RIVM, Bilthoven. RIVM-rapport 723101 054.
Smolders A.J.P., Lucassen E.C.H.E.T., Van der Aalst M., Lamers L.P.M. & Roelofs J.G.M. Decreasing the abundance of Juncus effusus on former agricultural lands with noncalcareous sandy soils: possible effects of liming and soil removal. (submitted to Restoration Ecology)
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006
36
Smolders A.J.P. & Brouwer E. 2005. Nalevering van fosfaat in veenplassen en poldersloten. Sturende factoren en mogelijke oplossingen. Rapport Onderzoekcentrum B-WARE, December 2005, 16 pp. Smolders A.J.P., Lucassen E.C.H.E.T. & Roelofs J.G.M., 2003. Waterpeilregulatie in broekbossen: bron van aanhoudende zorg. H2O 36 (24): 17-19 Smolders A.J.P., Lamers L.P.M., Moonen M., Zwaga K. & Roelofs J.G.M., 2001. Controlling phosphate release from phosphate-enriched sediments by adding various iron compounds. Biogeochemistry 54: 219-228 Stuurgroep De Venen, 1998. Plan van Aanpak De Venen. Somodi I.& Botta-Dukat Z., 2004. Determinants of floating island vegetation and succession in a recently flooded shallow lake, Kisbalaton (Hungary). Aquatic Botany 79: 357-366 Tatrai I., Matyas K., Korponai J., Paulovits G., & Pomogyi P., 2000. The role of Kis-Balaton water protection system in the control of water quality of Lake Balaton. Ecological Engineering 16, 73-78 Tosserams M., Vulink J.Th. & Coops H., 1999. Tussen water en land. Perspectief voor oeverplanten in het Volkerak-Zoommeer. Eindrapportage “planten in de peiling” . RIZA rapport: 99.031 Van’t Veer & Witteveldt., 2002. Pitrusontwikkeling in enkele Noord-Hollandse weidevogelgraslanden, stageverslag. Argens en Noord-hollands landschap www.ilperveld.nl/site_life/ned/docs/pitrusontwikkeling.pdf Vermaat J.E., 2002. Ecologische effecten van peilbeheer in meren en plassen: ontwikkeling van oever- en moerasvegetatie. In: Ecologische effecten van peilbeheer: een kennisoverzicht. RIZA rapport 2002.40, pp79-102 Westhoff, V., Bakker, P.A., Van Leeuwen, C.G., Van der Voo, E.E., 1981. Wilde planten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland, ´s-Graveland. Witteveen+Bos, 2002. Onderzoek naar de productiviteit van de toekomstige waterbodem van de Blauwe Stad met behulp van chemische en biologische analyses. Opgesteld in opdracht van DHV Amersfoort. Rapport Gn.24.41. Witteveen+Bos, Deventer.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
BIJLAGE I Tabellen en afbeeldingen bodemonderzoek
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Afbeelding 1. Ligging van de monsterlocaties
Tabel 1a Chemische eigenschappen van de onderzochte bodems. De waarden worden gegeven per liter bodem volume. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de monsterpunten.
Profiel 1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
r1 r2
r3
2.1
2.2
2.3
2.4 2.5
2.6
2.7
Diepte 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 35-45 70-80 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
µmol L-1
µmol L-1
µmol L-1
mmol L-1
mmol L-1
µmol L-1
µmol L-1
Olsen-P 686 498 420 248 794 449 512 1292 585 883 199 152 903 368 327 764 230 289 744 191 39 307 49 298 1009 36 203 53 46 460 131 196 387 762 701 152 886 441 286 183 840 424 333 508 283 736 442 91 630 188
P(AL) 457 331 115 158 535 307 206 895 309 492 112 81 620 115 227 532 113 190 339 123 40 184 29 172 563 20 163 37 57 329 175 116 297 506 309 101 693 271 125 136 559 252 279 324 134 490 212 68 474 134
P(NaCl) 4.0 4.7 4.3 1.8 10.6 6.7 5.8 11.5 3.7 4.1 7.9 7.3 5.8 2.9 6.5 8.1 2.3 1.1 5.5 4.2 2.6 0.3 0.8 0.0 3.2 2.7 0.7 0.8 0.9 5.2 6.9 5.8 1.7 1.4 8.9 8.1 14.8 4.1 5.4 2.8 2.4 2.6 3.2 3.4 1.9 1.9 0.9 1.7 7.3 2.2
P(OX) 4.81 2.14 4.16 9.85 10.98 6.56 9.08 15.93 11.53 8.15 1.64 2.92 6.16 2.20 4.22 7.89 1.80 6.34 10.56 3.19 0.35 3.26 0.42 3.19 10.78 0.36 3.10 0.71 0.80 11.14 7.25 5.67 6.08 7.91 6.87 5.80 19.96 6.29 5.66 5.37 6.96 1.69 3.41 2.86 1.54 5.35 5.74 3.84 3.52 4.14
Tot-P 7.49 3.58 5.04 6.47 12.26 7.85 9.31 16.03 10.40 9.48 2.67 4.19 7.58 3.34 5.29 8.35 3.24 6.48 11.06 5.14 1.66 4.70 1.51 4.16 10.11 1.61 4.65 2.08 1.93 11.38 8.65 7.59 7.54 8.90 8.31 8.21 17.53 7.87 8.13 7.11 8.84 3.37 4.63 4.53 2.29 6.47 6.76 4.43 5.27 5.16
NH4(Z) 150 138 826 788 181 71 241 232 166 181 1528 2614 2742 393 3350 666 420 602 85 566 588 703 1251 659 120 1466 270 286 304 51 37 57 78 65 269 726 206 13 63 127 750 2067 115 1138 807 272 169 51 407 2245
NO3(Z) 2158 808 226 142 1295 461 623 561 2268 1476 130 129 1376 614 109 1930 262 266 1469 2278 63 342 54 212 1005 48 73 120 58 2452 1123 974 1405 1049 533 236 2238 1319 1052 1205 933 73 694 291 175 831 379 833 211 20
% pH(Z) 4.3 3.5 3.4 4.7 4.8 4.4 7.7 5.7 7.7 4.6 3.5 4.3 4.0 3.4 3.8 4.2 3.8 5.0 7.6 6.8 4.3 4.1 4.4 4.1 4.1 4.5 4.2 4.8 4.9 6.5 7.7 7.8 7.0 5.2 4.8 7.1 6.4 7.0 7.8 6.9 4.6 3.7 4.9 3.9 3.7 4.3 5.7 6.8 4.1 3.7
Org Stof 54.8 52.3 12.6 9.3 40.8 8.7 7.0 8.1 24.5 41.5 76.3 39.9 44.4 69.9 21.7 61.9 12.7 10.4 15.5 40.4 63.5 36.5 66.0 31.4 53.6 62.4 34.1 55.6 53.7 21.2 7.6 8.2 8.4 7.5 8.5 5.8 33.2 15.5 6.0 6.8 53.9 23.1 66.4 19.9 23.6 11.0 8.4 9.3 55.3 13.7
Tabel 1b Chemische eigenschappen van de onderzochte bodems. De waarden worden gegeven per liter bodem volume. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de monsterpunten.
Profiel
Diepte
3.1
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
3.2
3.3
3.4
4.1 4.2 4.3
4.4
4.5 R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R10 R11 R12 R13 R14 R15 R16 R17 R18 R19 R20
µmol L-1 Olsen-P
µmol L-1 P(AL)
µmol L-1 P(NaCl)
mmol L-1 P(OX)
mmol L-1 Tot-P
µmol L-1 NH4(Z)
µmol L-1 NO3(Z)
pH(Z)
% Org Stof
838 640 393 732 468 194 984 707 376 725 440 259 281 1039 777 162 727 1427 1139 422 1278 875 386 1150 924 519 443 304 516 378 128 150 176 101 145 160 171 121 127 191 122 106 89 159 100
693 473 255 494 264 130 565 380 208 577 313 229 289 807 548 107 332 1052 953 281 852 493 164 882 690 337 183 250 312 217 208 92 199 112 151 107 210 59 152 122 63 84 51 107 53
2.1 2.0 0.9 2.4 6.7 4.6 4.0 3.3 15.2 2.4 1.8 1.0 3.6 5.9 4.9 1.9 8.4 1.8 15.6 7.2 3.5 9.0 4.1 2.2 6.0 2.7 0.9 1.0 4.6 2.3 1.0 0.5 5.4 0.4 2.6 1.4 2.2 0.6 0.9 0.6 1.1 3.3 0.9 0.7 1.4
10.25 7.85 4.32 9.04 3.25 1.95 6.04 4.66 4.69 8.45 4.94 4.07 5.10 8.97 7.18 1.65 4.77 13.53 8.99 3.54 11.68 5.32 3.22 8.41 22.52 2.74 3.38 1.60 3.24 2.59 1.09 1.61 1.73 0.65 0.63 2.82 0.80 2.70 1.26 3.11 4.64 2.95 0.70 4.40 2.47
11.36 8.59 5.01 8.41 4.80 3.44 7.34 5.76 4.89 11.72 5.96 6.43 6.47 8.61 7.07 5.06 7.08 13.16 10.15 5.93 8.92 5.78 4.15 7.22 18.66 3.44 4.25 2.10 4.35 3.63 1.66 2.27 2.48 0.84 1.36 4.00 1.36 4.44 1.14 3.94 4.93 3.82 0.97 5.66 4.29
94 99 560 48 432 2082 763 1884 5029 120 209 66 56 534 2365 1415 1324 408 697 1686 214 3143 3353 160 184 2420 1236 185 1170 1566 1377 1005 2369 342 2398 551 427 892 564 153 332 810 75 255 418
899 565 389 693 133 6 960 330 0 1574 1400 989 1030 784 92 2 236 501 327 250 1076 177 78 969 2836 123 468 155 1463 46 10 147 80 64 29 108 83 26 37 34 165 298 145 96 14
5.9 4.8 4.6 4.7 3.5 2.9 4.2 3.3 3.2 6.0 5.8 6.6 7.4 3.8 3.3 4.3 3.8 3.9 3.9 4.0 3.9 3.0 2.8 4.1 5.2 5.7 3.9 4.1 3.8 4.0 4.8 4.2 4.1 3.9 4.2 5.0 5.2 4.6 5.8 4.1 4.4 6.3 4.9 4.5 4.5
27.1 13.9 18.9 44.2 15.7 9.6 48.9 12.0 10.2 17.1 8.7 7.9 8.8 50.1 26.7 66.8 70.2 15.6 67.3 52.0 36.6 22.8 38.7 25.6 44.0 45.1 32.0 53.9 33.2 46.0 74.4 61.6 72.1 75.6 70.5 47.6 90.0 51.6 86.7 38.2 38.4 41.4 85.0 37.8 39.0
Tabel 2a Chemische eigenschappen van de onderzochte bodems. De waarden worden gegeven per liter bodem volume. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de monsterpunten.
Profiel 1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
2.1
r1 r2
r3
2.2
2.3
2.4 2.5
2.6
2.7
kg L-1 Mass:Vol 0.37
mmol L-1 Tot-Ca 33.58
mmol L-1 Tot-Mg 15.97
mmol L-1 Tot-Fe 69.92
mmol L-1 Fe(OX) 62.51
mmol L-1 Tot-S 28.0
mol mol-1 Fe:S 2.5
mol mol-1
Diepte 15-25
0.56
mol mol-1 Fe:P 9.3
50-60
0.33
16.52
18.17
50.87
42.28
31.7
1.6
0.91
14.2
80-90
0.62
10.53
52.79
151.57
111.99
30.0
5.1
0.47
30.1
120-130
0.66
22.18
64.83
186.93
94.68
76.0
2.5
0.87
28.9
15-25
0.42
46.82
25.07
80.10
60.98
21.5
3.7
0.30
6.5
50-60
0.89
40.35
103.97
172.40
59.78
8.7
19.8
0.06
22.0
S:Ca+Mg
80-90
0.84
219.48
103.40
188.17
111.11
14.1
13.4
0.04
20.2
120-130
0.84
300.80
107.59
179.25
157.96
16.2
11.0
0.04
11.2
15-25
0.50
38.71
45.15
121.40
96.52
13.9
8.7
0.17
11.7
50-60
0.56
34.83
38.74
127.82
98.18
22.1
5.8
0.30
13.5
80-90
0.33
14.15
7.83
84.76
40.18
156.9
0.5
7.14
31.8
120-130
0.60
20.95
41.15
133.65
58.09
192.5
0.7
3.10
31.9
15-25
0.49
20.54
28.08
86.16
79.33
34.1
2.5
0.70
11.4
50-60
0.43
8.96
34.47
90.83
60.60
23.3
3.9
0.54
27.2
80-90
0.66
17.37
60.41
166.83
73.11
148.1
1.1
1.90
31.5
15-25
0.39
26.01
14.20
56.34
63.22
40.1
1.4
1.00
6.7
50-60
0.39
21.84
21.85
47.21
30.70
30.8
1.5
0.70
14.6
80-90
0.62
41.07
77.02
158.96
57.17
110.5
1.4
0.94
24.5
15-25
0.83
320.62
114.87
159.04
96.73
26.9
5.9
0.06
14.4
50-60
0.56
58.04
34.91
78.43
77.10
40.5
1.9
0.44
15.3
80-90
0.34
16.22
8.65
22.79
11.79
69.7
0.3
2.80
13.7
15-25
0.74
73.78
63.01
147.41
115.11
19.9
7.4
0.15
13.0
50-60
0.98
146.60
131.82
208.32
137.13
9.3
22.4
0.03
24.1
80-90
0.86
232.88
119.22
191.20
108.76
10.0
19.1
0.03
25.2
15-25
0.40
19.30
38.60
87.75
71.71
20.5
4.3
0.35
18.7
30-40
0.17
12.91
9.69
25.27
20.95
26.2
1.0
1.16
16.7
15-25
0.38
11.66
38.23
74.20
50.43
13.9
5.3
0.28
17.8
50-60
0.37
22.31
16.59
125.13
110.30
22.4
5.6
0.58
12.4
80-90
0.22
15.97
12.82
32.42
16.75
46.4
0.7
1.61
20.1
15-25
0.39
27.62
47.51
75.51
43.23
18.6
4.1
0.25
16.2
50-60
0.22
26.58
16.80
32.20
21.86
29.7
1.1
0.68
15.5
80-90
0.21
21.30
16.75
29.84
24.09
26.5
1.1
0.70
15.5
15-25
0.83
37.72
98.39
167.51
54.08
6.4
26.3
0.05
22.2
50-60
0.94
33.47
101.64
182.90
62.99
6.8
27.0
0.05
20.6
80-90
0.82
21.64
82.47
207.03
96.13
9.3
22.3
0.09
24.9
120-130
1.02
268.51
154.47
214.07
107.24
135.8
1.6
0.32
26.1
15-25
0.69
68.11
48.32
118.25
109.92
23.7
5.0
0.20
6.7
50-60
0.79
52.66
78.50
148.22
66.64
12.6
11.7
0.10
18.8
80-90
0.87
328.94
124.60
189.65
107.68
9.0
21.0
0.02
23.3
120-130
0.84
371.40
111.68
169.30
91.27
111.8
1.5
0.23
23.8
15-25
0.49
23.85
20.32
94.15
94.65
40.4
2.3
0.91
10.7
30-40
0.46
10.51
30.60
60.77
26.77
46.3
1.3
1.13
18.0
15-25
0.30
27.83
9.59
49.01
53.58
25.8
1.9
0.69
10.6
35-45
0.56
13.27
44.81
110.41
68.66
21.7
5.1
0.37
24.4
70-80
0.25
5.26
18.51
42.41
23.99
18.5
2.3
0.78
18.5
15-25
0.56
14.76
46.55
169.91
74.45
26.0
6.5
0.42
26.3
50-60
0.67
21.33
67.58
210.23
110.44
24.5
8.6
0.28
31.1
80-90
0.49
94.81
64.64
143.30
85.01
76.5
1.9
0.48
32.4
15-25
0.40
17.96
22.25
59.68
41.38
32.7
1.8
0.81
11.3
30-40
0.80
14.28
66.68
165.81
91.90
40.3
4.1
0.50
32.2
Tabel 2b Chemische eigenschappen van de onderzochte bodems. De waarden worden gegeven per liter bodem volume. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de monsterpunten.
Profiel 3.1
3.2
3.3
3.4
kg L-1 Mas:Vol 0.60
mmol L-1 Tot-Ca 40.18
mmol L-1 Tot-Mg 46.70
mmol L-1 Tot-Fe 119.76
mmol L-1 Fe(OX) 78.79
mmol L-1 Tot-S 24.0
mol mol-1 Fe:S 5.0
mol mol-1
Diepte 15-25
0.28
mol mol-1 Fe:P 10.5
50-60
0.63
29.54
50.07
158.05
100.81
34.6
4.6
0.43
18.4
80-90
0.62
15.19
50.67
117.20
74.39
28.6
4.1
0.43
23.4
15-25
0.43
25.68
24.95
93.29
87.43
27.3
3.4
0.54
11.1
50-60
0.61
10.27
55.52
155.83
71.24
35.0
4.5
0.53
32.5
80-90
0.66
9.73
52.34
152.47
49.23
156.2
1.0
2.52
44.3
15-25
0.42
18.97
17.57
68.51
57.84
29.2
2.3
0.80
9.3
50-60
0.58
8.70
34.30
135.71
77.81
42.8
3.2
0.99
23.6
S:Ca+Mg
80-90
0.71
6.77
49.71
151.33
67.14
135.4
1.1
2.40
30.9
15-25
0.87
68.44
75.94
173.02
119.61
21.3
8.1
0.15
14.8
50-60
0.89
41.57
88.73
164.10
61.45
5.8
28.1
0.04
27.5
80-90
0.87
48.89
90.92
215.05
83.59
7.0
30.6
0.05
33.4
120-130
0.75
54.22
91.70
203.31
86.89
7.9
25.7
0.05
31.4
15-25
0.38
13.86
17.30
107.11
116.14
22.0
4.9
0.70
12.4
30-40
0.59
10.16
38.84
128.40
103.61
39.7
3.2
0.81
18.1
15-25
0.54
53.28
31.72
103.74
97.82
94.0
1.1
1.11
20.5
30-40
0.52
32.75
20.13
64.79
63.41
80.0
0.8
1.51
9.2
15-25
0.63
22.29
52.48
187.02
140.23
40.5
4.6
0.54
14.2
50-60
0.44
26.09
21.59
79.01
67.80
56.8
1.4
1.19
7.8
80-90
0.60
41.50
46.18
152.96
64.08
196.5
0.8
2.24
25.8
15-25
0.51
18.35
46.46
120.53
85.05
23.9
5.0
0.37
13.5
50-60
0.70
10.46
58.96
137.45
72.81
43.8
3.1
0.63
23.8
80-90
0.46
11.43
34.87
87.24
38.37
88.5
1.0
1.91
21.0
15-25
0.48
17.26
41.66
132.31
86.01
27.4
4.8
0.47
18.3
30-40
0.53
71.92
38.94
195.39
185.78
29.9
6.5
0.27
10.5
R1
0.26
6.87
21.30
41.39
24.56
11.2
3.7
0.40
12.0
R2
0.38
10.50
31.65
63.79
36.38
13.4
4.7
0.32
15.0
R3
0.16
3.59
7.33
16.05
12.16
7.5
2.1
0.68
7.6
R4
0.37
11.40
30.36
70.86
46.33
14.4
4.9
0.34
16.3
R5
0.25
7.00
15.29
34.67
26.28
14.6
2.4
0.65
9.6
R6
0.14
3.31
7.09
15.65
11.21
6.1
2.6
0.59
9.4
R7
0.17
4.41
12.11
21.87
12.47
6.6
3.3
0.40
9.6
R8
0.22
4.42
12.23
27.05
18.36
7.8
3.5
0.47
10.9 8.0
4.1 4.2 4.3
4.4
4.5
R9
0.12
1.03
1.48
6.71
11.60
2.9
2.3
1.15
R10
0.19
1.59
1.40
11.58
14.18
4.2
2.8
1.39
8.5
R11
0.40
25.83
29.58
52.38
33.93
19.5
2.7
0.35
13.1
R12
0.12
5.09
1.34
9.76
11.28
5.7
1.7
0.88
7.2
R13
0.40
25.21
31.72
60.78
35.53
20.8
2.9
0.37
13.7
R14
0.08
4.41
1.69
7.10
6.60
6.4
1.1
1.06
6.2
R15
0.29
13.37
26.24
53.00
35.29
13.3
4.0
0.34
13.5
R16
0.39
30.66
34.47
71.35
42.32
17.8
4.0
0.27
14.5
R17
0.31
29.69
31.28
63.73
43.39
17.4
3.7
0.29
16.7
R18
0.08
1.65
1.23
9.31
7.20
2.4
3.8
0.84
9.6
R19
0.38
30.06
41.56
70.66
54.02
18.6
3.8
0.26
12.5
R20
0.32
28.73
31.55
59.66
36.65
20.2
3.0
0.34
13.9
Tabel 3a Chemische eigenschappen van de onderzochte bodems. De waarden worden gegeven per liter bodem volume. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de monsterpunten.
Profiel 1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
r1 r2
r3
2.1
2.2
2.3
2.4 2.5
2.6
2.7
µmol L-1 S(Z) 1194.9
mmol L-1 Tot-K 12.00
mmol L-1 Tot-Mn 0.22
168.9
1661.9
18.85
0.15
324.5
12017.8
43.55
0.45
1285.6
1152.0
49841.2
42.24
1.13
88.8
8.4
35.8
537.1
17.47
2.13
743.1
471.4
35.4
48.8
954.2
61.39
2.22
941.5
22.7
2.0
0.3
1577.6
44.06
5.49
7362.1
1228.9
14.1
1.1
0.4
18988.4
39.98
7.01
50444.7
7890.6
169.4
49.8
7.6
13.7
902.0
28.88
2.19
50-60
62748.9
7689.1
228.3
475.1
14.5
122.4
1622.2
26.97
1.57
80-90
45874.4
8634.0
503.7
3178.6
3867.8
1705.3
49147.9
4.68
1.65
120-130
55127.1
16750.1
2812.4
152.6
597.7
1443.6
36178.3
27.58
2.65
15-25
41214.5
7471.3
802.0
1277.3
156.5
662.1
8415.1
25.46
0.47
50-60
30601.6
11497.1
515.2
4808.1
37.1
591.9
16100.6
31.86
0.30
80-90
48252.0
24685.5
3426.5
3371.8
4368.6
1553.5
49046.0
44.25
1.58
15-25
43130.7
8303.3
365.0
730.2
27.3
398.3
4121.4
12.81
0.30
50-60
34078.9
11368.6
588.9
1370.3
21.4
569.2
15713.1
17.37
0.39
80-90
94501.3
34327.4
3059.2
203.1
93.7
1538.5
85626.7
46.37
1.55
Diepte 15-25
µmol L-1 Ca(Z) 47102.9
µmol L-1 Mg(Z) 6956.3
µmol L-1 µmol L-1 K(Z) Al(Z) 179.5 426.2
µmol L-1 Fe(Z) 16.1
µmol L-1 Mn(Z) 153.6
50-60
31849.1
5476.8
359.3
80-90
23664.5
7596.3
1303.3
1859.9
30.7
5281.8
30.2
120-130
66131.2
25938.1
2296.2
383.7
15-25
49384.7
8035.0
2104.4
50-60
60135.1
80-90
64765.3
9612.2 9653.3
120-130
75936.7
15-25
15-25
88634.1
7302.3
216.7
11.1
2.9
0.7
2793.5
37.70
2.89
50-60
76855.5
10444.8
592.7
15.2
9.2
6.6
11151.7
25.49
0.73
80-90
36343.4
10836.8
1156.1
28.5
13.9
337.8
25745.6
5.44
0.25
15-25
29073.5
4221.6
74.8
1840.2
39.7
31.1
640.5
26.51
0.14
30-40
25596.6
3825.1
11.8
425.0
176.2
48.0
1921.4
7.87
0.05
15-25
27154.1
4560.9
19.2
1941.7
15.0
10.7
288.4
23.66
0.16
50-60
28853.6
11172.2
479.7
661.4
18.6
459.6
3546.3
12.16
0.41
80-90
34053.8
5431.7
25.7
325.9
1192.1
118.3
1950.8
9.64
0.09
15-25
29758.8
5259.9
1.5
1006.1
11.5
18.3
425.9
32.58
0.17
50-60
32518.5
6309.8
1.4
180.1
954.8
61.0
664.8
12.04
0.08
80-90
32205.7
5246.3
1.0
161.5
29.9
54.7
1105.4
12.03
0.08
15-25
70851.2
17794.0
677.0
14.8
6.8
1.6
1374.6
35.18
4.97
50-60
76989.2
10904.2
369.2
4.5
0.6
0.3
3137.0
45.69
18.74
80-90
79441.7
8834.3
541.9
19.3
1.5
0.3
8305.8
45.96
9.71
15-25
52627.2
19405.7
1704.2
16.8
5.9
9.2
1722.5
63.39
1.11
50-60
57683.3
18783.5
1147.4
383.5
7.9
102.3
1565.1
57.36
2.00
80-90
33510.3
10276.1
1061.1
3665.8
30.9
138.7
5217.2
51.92
1.23
120-130
118509.5
31681.6
5996.1
6.3
0.3
451.4
86716.8
59.81
7.96
15-25
65179.7
20778.9
218.6
31.1
10.3
21.6
1261.7
30.33
2.87
50-60
64414.0
15824.7
371.6
6.4
4.4
4.4
3227.8
49.15
1.94
80-90
66555.4
8242.5
1156.2
3.1
0.4
0.2
10253.9
40.68
3.95
120-130
214648.5
10863.9
2665.6
17.5
0.5
0.5
155439.8
42.26
2.82
15-25
43087.8
10938.4
1415.1
1657.9
18.8
650.7
15000.4
17.27
0.43
30-40
26866.8
9329.6
2173.9
3947.2
14.5
452.6
14980.4
31.13
0.30
15-25
34393.0
9511.6
148.3
481.4
18.8
499.6
4099.7
5.90
0.43
35-45
28509.3
10838.7
1034.3
3933.9
51.2
340.6
8399.6
45.30
0.38
70-80
15184.1
6425.9
718.1
2405.3
25.0
194.7
6276.4
20.19
0.13
15-25
27041.7
10198.8
815.1
751.9
12.8
185.5
3658.4
39.45
0.42 0.49
50-60
54257.4
10360.5
1712.0
13.6
1.6
165.6
15751.1
55.35
80-90
157174.2
13410.0
2438.5
3.3
0.2
530.6
101678.5
36.71
1.49
15-25
34809.4
9741.0
663.6
1323.1
32.3
316.0
6211.3
21.26
0.23
30-40
38946.3
11986.0
2395.1
6217.8
210.3
486.2
21191.8
56.49
0.59
Tabel 3b Chemische eigenschappen van de onderzochte bodems. De waarden worden gegeven per liter bodem volume. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de monsterpunten.
Profiel 3.1
3.2
3.3
3.4
4.1 4.2 4.3
4.4
4.5
Diepte 15-25
µmol L-1 Ca(Z) 46830.7
µmol L-1 Mg(Z) 12858.8
µmol L-1 µmol L-1 K(Z) Al(Z) 2739.5 94.1
µmol L-1 Fe(Z) 7.7
µmol L-1 Mn(Z) 297.4
µmol L-1 S(Z) 1787.5
mmol L-1 Tot-K 34.95
mmol L-1 Tot-Mn 1.79
50-60
41024.1
9794.2
3205.1
636.0
21.1
315.8
2445.7
48.52
0.74
80-90
30008.2
9552.6
3366.7
1150.8
21.3
291.3
7554.0
42.30
0.44
15-25
37516.7
7502.1
127.5
810.2
11.9
422.3
3305.1
19.76
0.41
50-60
28699.5
8882.0
484.1
6847.0
57.9
414.0
15908.9
52.94
0.44 2.10
80-90
21847.8
10911.7
1548.0
14487.3
6030.3
861.1
39778.0
43.14
15-25
32200.3
8610.2
213.8
1695.4
38.9
430.6
3330.4
13.20
0.34
50-60
18543.8
7497.2
514.0
7715.4
115.1
544.4
17162.8
37.27
0.39
80-90
15884.6
12452.8
1709.5
12243.2
20786.6
1037.8
51424.2
37.75
1.46
15-25
62831.1
19058.1
2204.2
31.3
12.7
2.6
1186.2
47.37
2.50
50-60
50452.9
10851.3
2390.2
82.1
24.1
2.6
833.0
55.69
0.67
80-90
43625.3
7655.7
1700.2
45.2
4.9
1.8
1709.9
50.54
1.25
120-130
59838.8
9936.4
2035.5
16.8
4.0
0.6
4889.9
49.22
1.58
15-25
22812.3
9163.9
562.5
1404.8
30.1
429.2
3990.5
14.55
0.30
30-40
19864.2
10503.4
2509.6
6311.4
89.5
443.7
12693.9
42.56
0.34
15-25
41943.1
6023.7
58.0
513.3
586.1
90.3
1456.5
25.22
0.19
30-40
34057.6
12493.3
1429.4
1357.7
48.4
376.6
9029.7
14.80
0.39
15-25
39702.2
6184.2
462.5
2029.3
12.6
190.1
14290.3
40.31
0.49
50-60
34795.7
9073.8
1355.3
1708.0
23.6
430.1
15429.4
18.16
0.37
80-90
50246.5
17529.2
3486.3
735.2
70.8
868.9
33857.6
34.19
1.02
15-25
29947.3
10301.0
788.6
1587.2
30.2
748.9
9069.9
40.00
0.58
50-60
28253.2
11541.6
3916.4
14269.6
152.7
518.6
44536.2
60.52
0.45 0.41
80-90
25680.8
10269.0
3004.0
13726.4
2088.4
519.3
49039.0
34.59
15-25
30150.4
11562.9
476.3
488.0
18.7
571.7
3642.3
37.08
0.48
30-40
52922.7
13602.1
1252.3
92.0
22.5
1027.7
6938.7
26.52
2.47
R1
7877.6
1779.6
354.7
175.2
1158.1
70.3
474.6
12.74
0.10
R2
17986.0
2830.7
121.1
1948.9
40.5
14.1
926.0
18.83
0.15
R3
6497.0
1360.5
58.5
547.9
404.9
24.0
624.5
4.95
0.05
R4
44016.7
6181.6
159.8
4342.0
47.5
28.3
1479.5
18.28
0.18
R5
13159.0
2060.2
133.1
828.3
7115.2
12.8
353.5
10.53
0.06
R6
5318.3
1154.5
156.6
330.0
535.4
26.8
587.5
5.04
0.03
R7
6787.7
1281.6
138.0
822.9
251.2
14.9
485.4
8.23
0.04
R8
5841.8
2616.9
476.2
307.6
89.7
129.3
485.4
8.05
0.05
R9
3141.7
1519.0
272.1
412.1
256.4
77.9
402.9
1.09
0.02
R10
6090.8
3756.3
700.7
411.3
308.9
202.4
535.6
1.09
0.02
R11
39080.6
9584.5
66.3
276.3
16.4
24.4
1006.9
18.11
0.10
R12
13534.2
3545.5
520.5
64.8
595.7
26.3
465.3
0.93
0.01
R13
43006.0
8853.0
134.7
454.9
205.9
23.0
788.4
19.75
0.11
R14
12479.0
2363.0
73.8
17.0
59.8
6.9
919.0
1.12
0.01
R15
26582.2
4429.8
31.6
801.8
15.3
19.8
493.0
17.20
0.10
R16
43578.0
4684.5
17.0
391.7
46.8
49.5
1123.5
20.96
0.15
R17
75392.1
9532.2
113.1
82.1
9.9
146.6
1923.2
20.82
0.15
R18
9071.8
1654.7
401.7
67.7
247.2
20.4
294.6
2.46
0.02
R19
37621.9
4660.2
21.9
512.9
17.7
105.3
611.5
28.40
0.21
R20
35510.4
4777.4
19.0
345.5
108.4
71.3
694.8
20.74
0.15
Afbeelding 2. Relatie tussen verschillende bodemparameters. De vergelijkingen in de plots geven de beste vergelijking die de relatie tussen de parameters beschrijft met de bijbehorende R2.
1200 y = 68.264x + 33.872 R2 = 0.5276
1500
y = 47.645x + 6.3069 R2 = 0.5108
1000
P(AL) (µmol L-1)
Olsen-P (µmol L-1)
2000
1000
500
800 600 400 200
0
0 0
5
10
15
20
0
5
-1
15
20
-1
Total-P (mmol L )
Total-P (mmol L ) 20
24 22
18
20
16
18
P(Z) (µmol L-1)
P(OX) (µmol L-1)
10
y = 1.1072x - 1.5507 R2 = 0.925
16 14 12 10 8 6
y = 0.4424x + 1.1642 R2 = 0.2262
14 12 10 8 6 4
4
2
2
0
0 0
5
10
15 -1
Total-P (mmol L )
20
0
5
10
15 -1
Total-P (mmol L )
20
Afbeelding 3a. Diepteprofielen van de Olsen-P, Totaal-P, P(AL) en P(Z) concentraties in de bodems uit Groot Mijdrecht-Noord. Alle waarden worden gegeven per liter bodemvolume.
1250
1500
0 1.1
1000
Olsen-P -1
1.2 1.3 r1 1.6 1.5 1.4 r2 r3
1000
-1
10
15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90
15
20
Totaal-P -1
(mmol L )
0 1.1
P(AL) (µmol L )
5
15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90
1250
1.2
750
1.3
500
1.4
250
r1 1.6 1.5
15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90
750
r2
1.1 1.2 1.3 1.4 r1 1.6 1.5 r2
500
(µmol L )
0
r3
250
r3
r3
r2
r1 1.6 1.5 1.4
1.3
1.2
1.1
0 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90
5
10
15
20
P(Z) -1
(µmol L )
Afbeelding 3b. Diepteprofielen van de Olsen-P, Totaal-P, P(AL) en P(Z) concentraties in de bodems uit Groot Mijdrecht-Noord. Alle waarden worden gegeven per liter bodemvolume.
1000
1250
1500
0 2.1
750
-1
2.7
2.6
2.5
2.4
2.3
2.2
(µmol L )
2.1 2.1
5
10
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 35-45 70-80 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
15
20
Totaal-P -1
(mmol L )
00
2.2 2.2
P(AL) P(AL) -1 (µmol (µmol LL-1))
1250 1000
2.3 2.3
1000 750
2.4 2.4
250250 500 500750
2.5 2.5
15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 120-130 120-130 15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 120-130 120-130 15-25 15-25 30-40 30-40 15-25 15-25 35-45 35-45 70-80 70-80 15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 15-25 15-25 30-40 30-40
2.6 2.6
2.1 2.1 2.2 2.2 2.3 2.3 2.4 2.4 2.5 2.5 2.6 2.6
500
Olsen-P
00
2.7 2.7
250
2.7 2.7
2.7
2.6
2.5
2.4
2.3
2.2
2.1
0 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 35-45 70-80 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 120-130 120-130 15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 120-130 120-130 15-25 15-25 30-40 30-40 15-25 15-25 35-45 35-45 70-80 70-80 15-25 15-25 50-60 50-60 80-90 80-90 15-25 15-25 30-40 30-40
55
10 10
15 15
P(Z) P(Z) -1 -1 (µmol (µmol LL ))
20
Afbeelding 3c. Diepteprofielen van de Olsen-P, Totaal-P, P(AL) en P(Z) concentraties in de bodems uit Groot Mijdrecht-Noord. Alle waarden worden gegeven per liter bodemvolume. 1500
0
Olsen-P -1
3.3 3.4 4.3 4.2 4.1 4.4 4.5
P(AL) -1
(µmol L )
5
10
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 50-60
1250 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 50-60
15
20
Totaal-P -1
(mmol L )
0 3.1
1000
3.2
750
3.3
500
3.4
250
4.3 4.2 4.1
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 50-60
1250
3.1
1000
3.2
750
4.4
3.1 3.2 3.3 3.4 4.3 4.2 4.1 4.4
500
(µmol L )
0
4.5
250
4.5
4.5
4.4
4.3 4.2 4.1
3.4
3.3
3.2
3.1
0 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 50-60
5
10
15
20
P(Z) -1
(µmol L )
Afbeelding 4. Relatie tussen verschillende bodemparameters. De vergelijkingen in de plots geven de beste vergelijking die de relatie tussen de parameters beschrijft met de bijbehorende R2.
20
1200
18 -1
Totaal-P (mmol L )
-1
P(AL) (µmol L )
1000 y = 0.6782x - 8.3716 R2 = 0.9142
800 600 400 200
16 14 12 10 8 6 4
y = 0.0802x + 0.8184 R2 = 0.6995
2 0
0 0
500
1000
0
1500
-1
50
100
150
200
300
400
-1
P(Olsen) (µmol L )
Fe(ox) (µmol L ) 20
250
-1
Totaal-P (mmol L )
-1
Totaal-Fe (mmol L )
18 200
150 y = 48.22Ln(x) - 89.191 R2 = 0.6546 100
50
16 14 12 10 8 6 4 2
0
0 0
100
200
300
400
500 -1
Totaal-(Ca+Mg) (µmol L )
600
0
100
200 -1
Totaal-Ca (mmol L )
Afbeelding 5. Relatie tussen het organisch stofgehalte, deTotaal-Al, Totaal-Fe en TotaalK concentraties van de bodems. De vergelijkingen in de plots geven de beste vergelijking die de relatie tussen de parameters beschrijft met de bijbehorende R2.
450
250 y = -1.9144x + 176.89 R2 = 0.5731 -1
Totaal-Al (mmol L )
400
-1
Totaal-Fe (mmol L )
200
150
100
50
y = -3.2288x + 324.86 R2 = 0.6318
350 300 250 200 150 100 50
0 0
20
40
60
80
100
120
0 0
-50
60
80
100
120
250
70
y = 0.4915x + 5.2983 R2 = 0.6232
y = 0.1577x - 3.5411 R2 = 0.8301 -1
Totaal-Fe (mmol L )
60 -1
40
Organisch Stofgehalte (%)
Organisch Stofgehalte (%)
Totaal-K (mmol L )
20
50 40 30 20 10
200
150
100
50
0 0
100
200
300
400
500
0 0
-10 -1
Totaal-Al (mmol L )
100
200
300
400 -1
Totaal-Al (mmol L )
500
Afbeelding 6. Relatie tussen verschillende bodemparameters. De vergelijkingen in de plots geven de beste vergelijking die de relatie tussen de parameters beschrijft met de bijbehorende R2.
9.0
250
7.0 150
pH (Z)
Totaal-S (mmol L-1)
8.0 200
100
6.0 5.0
y = 4.0814x-0.1558 R2 = 0.5091
4.0 50 3.0 2.0
0 0
50
100
150
200
0
250
Totaal-Fe (mmol L-1)
2
4
6
8
300
400
S:(Ca+Mg) (mol mol-1) 9
20000
-7.8048
y = 6E+07x R2 = 0.8492
7
pH(Z)
Al(Z) (µmol L-1)
8 15000
10000
6 5 4
5000
3 0
2 2
3
4
5
pH(Z)
6
7
8
9
0
100
200
Totaal-Ca (mmol L-1)
Afbeelding 7. Diepteprofielen van de ammonium- en nitraatconcentraties in de bodems uit Groot Mijdrecht-Noord. Alle waarden worden gegeven per liter bodemvolume.
5000
0 1.1
4000
1.2 1.3 r1 1.6 1.5 1.4 r2 r3
2000
4000
2.7
2.6
2.5
2.4
2.3
2.2
(µmol L-1)
Ammonium(Z) (µmol L-1)
1500
2500
3000
500
1000
1500
2000
2500
3000
Nitraat(Z) (µmol L-1)
0 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
2000
Nitraat(Z)
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 35-45 70-80 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
5000 3.1
4000
3.2
3000
3.3
2000
3.4
1000
1000
(µmol L-1)
0
Ammonium(Z)
500
15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90
5000 2.1
3000
4.3 4.2 4.1
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 3.1 3.2 3.3 3.4
1000
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 35-45 70-80 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 30-40 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40
3000
(µmol L-1)
0
4.3 4.2 4.1
2000
Ammonium(Z)
0
4.5 4.4
1000
4.5 4.4
r3
r2
r1 1.6 1.5 1.4
1.3
1.2
1.1
0 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 120-130 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90 15-25 30-40 15-25 50-60 80-90 15-25 50-60 80-90
500
1000
1500
2000
2500
Nitraat(Z) (µmol L-1)
3000
Afbeelding 8. Diepteprofielen van de Olsen-P, Totaal-P, P(AL) en P(Z) concentraties in de bodems uit het referentiegebied Ruwiel. Alle waarden worden gegeven per liter bodemvolume.
0
250
500
750
1000
R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R10 R11 R12 R13 R14 R15 R16 R17 R18 R19 R20
1500
Olsen-P -1
250
500
750
1000
0
5
10
R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R10 R11 R12 R13 R14 R15 R16 R17 R18 R19 R20
(µmol L )
0 R1 R2 R3 R4 R5 R6 R7 R8 R9 R10 R11 R12 R13 R14 R15 R16 R17 R18 R19 R20
1250
1250
15
20
Totaal-P -1
(mmol L )
0
5
10
15
20
R1
P(AL)
R3 -1
(µmol L )
R5 R7 R9 R11 R13 R15 R17 R19
P(Z) -1
(µmol L )
0.18
0.18
0.16
0.16
0.14
0.14
Olsen-P/Total-P
LA-P/Total-P
Afbeelding 9. Relatie tussen de Totaal-Ca en Totaal-Fe concentraties van de bodem en respectievelijk de P(Al):Totaal-P ratio en de Olsen-P:Totaal-P ratio van de bodem. Ratio’s worden gegeven in µmol:µmol.
0.12 0.10 0.08 0.06
0.12 0.10 0.08 0.06
0.04
0.04
0.02
0.02
0.00
0.00 0
100
200
300
400
0
100
-1
300
400
150
200
Total-Ca (mmol L )
0.18
0.18
0.16
0.16
0.14
0.14
Olsen-P/Total-P
LA-P/Total-P
200 -1
Total-Ca (mmol L )
0.12 0.10 0.08 0.06
0.12 0.10 0.08 0.06
0.04
0.04
0.02
0.02
0.00
0.00 0
50
100
150
200 -1
Total-Fe (mmol L )
250
0
50
100 -1
Total-Fe (mmol L )
Bijlagen: ruwe gegevens
Total Total mmol kg-1 mmol kg-1 Profiel nr.
Diepte
Total mmol kg-1
Total mmol kg-1
Total mmol kg-1
Total mmol kg-1
Total mmol kg-1
Total mmol kg-1
Al
Ca
Fe
K
Mg
Mn
Total Total mmol kg-1 mmol kg-1 Na
P
S
Si
Total mmol kg-1
Total µmol kg-1 µmol kg-1
NaCl
Ca
Fe
K
Mg
Mn
P
S
Si
Zn
NO3
NH4
Fe(OX)
P(OX)
15-25
306.4
90.2
187.9
32.3
42.9
0.6
2.1
20.1
75.2
40.4
0.6
1843
1182
4.3
1145.1 126567.8
43.2
482.4
18691.9
412.7
10.6
3210.8
1257.2
103.1
5799.2
402.0
168.0
12.9
1-1-2
50-60
391.4
50.2
154.5
57.2
55.2
0.4
8.4
10.9
96.3
59.5
0.3
1513
780
3.5
5647.8
96714.4
93.3
1090.9
16631.2
512.9
14.4
5046.6
1241.0
115.8
2453.9
418.4
128.4
1-1-3
80-90
420.9
17.1
246.2
70.7
85.8
0.7
7.8
8.2
48.7
83.1
0.3
683
186
3.4
8580.6
38444.1
49.0
2117.2
12340.5
527.2
6.9
19523.5
3239.1
59.7
367.5
1341.6
181.9
6.8
1-1-4
120-130
431.0
33.8
285.0
64.4
98.8
1.7
8.3
9.9
116.0
81.9
0.4
379
251
4.7
585.0 100833.7
1960.2
3501.1
39549.2
1756.5
2.8
75995.5
3019.3
96.1
216.3
1201.1
144.4
15.0
1-2-1
15-25
275.9
111.2
190.3
41.5
59.5
5.1
5.1
29.1
51.1
43.5
0.6
1887
2228
4.8
211.0 117303.4
20.1
4998.6
19085.5
85.0
25.1
1275.8
1046.3
57.8
3076.7
429.7
144.8
26.1
1-2-2
50-60
458.7
45.5
194.5
69.3
117.3
2.5
6.6
8.9
9.8
84.0
0.5
832
4.4
531.8
67838.5
39.9
838.3
10843.6
55.0
1076.4
675.3
10.8
519.7
79.6
67.4
1-2-3
80-90
330.7
261.7
224.4
52.5
123.3
6.5
5.3
11.1
16.8
70.0
0.4
611
456
7.7
27.0
77224.1
2.4
1122.7
11510.3
0.4
6.9
1881.1
2555.5
1.4
742.7
287.7
132.5
10.8
1-2-4
120-130
295.1
359.2
214.1
47.7
128.5
8.4
4.6
19.1
19.4
64.7
0.4
1543
1069
5.7
16.8
90679.1
1.3
1467.5
8791.4
0.5
13.7
22674.8
2310.4
1.6
669.4
277.0
188.6
19.0
1-3-1
15-25
449.3
77.6
243.2
57.9
90.5
4.4
5.1
20.8
27.9
66.9
0.8
1172
1019
7.7
333.6
1-3-2
50-60
396.5
62.6
229.9
48.5
69.7
2.8
3.3
17.1
39.8
53.3
0.6
1587
830
4.6
854.4 112844.2
26.1
410.5
13827.6
220.1
1-3-3
80-90
112.3
42.7
255.7
14.1
23.6
5.0
4.7
8.1
473.3
20.1
0.3
600
142
3.5
9589.6 138398.3
11668.8
1519.6
26047.8
5144.6
1-3-4
120-130
282.0
34.7
221.5
45.7
68.2
4.4
3.8
6.9
319.1
40.1
0.4
253
135
4.3
252.9
91377.6
990.8
4661.8
27764.7
1-4-1
15-25
393.4
42.3
177.4
52.4
57.8
1.0
0.6
15.6
70.3
56.6
0.5
1860
1241
4.0
2630.2
84869.5
322.3
1651.5
15385.0
1-4-2
50-60
450.8
21.0
212.8
74.6
80.8
0.7
3.1
7.8
54.5
67.0
0.3
862
133
3.4
11264.3
71692.6
87.0
1207.0
26935.2
1386.6
1-4-3
80-90
416.1
26.5
254.6
67.5
92.2
2.4
4.4
8.1
225.9
69.7
0.5
498
281
3.8
5144.8
73624.7
6665.7
5228.3
37666.0
1-5-1
15-25
280.7
66.7
144.4
32.8
36.4
0.8
0.4
21.4
102.7
38.0
0.5
1958
1021
4.2
1872.0 110578.9
70.0
935.9
21288.1
1-5-2
50-60
282.4
8.2
78.4
3.8
3491.6
86837.5
54.4
1500.6
28968.8
1-5-3
80-90
461.3
66.1
256.0
74.7
124.0
2.5
6.2
10.4
177.9
75.0
0.6
466
281
5.0
327.1 152186.9
150.9
4926.5
55281.6
1-6-1
15-25
346.9
387.1
192.0
45.5
138.7
3.5
0.3
13.4
32.4
50.0
0.5
898
841
7.6
13.3 107008.7
3.5
261.6
8816.1
0.9
6.7
3372.6
1-6-2
50-60
310.1
103.5
139.9
45.5
62.3
1.3
1.2
9.2
72.2
50.0
0.4
342
176
6.8
27.1 137111.4
16.5
1057.3
18633.7
11.8
7.5
19894.8
1-6-3
80-90
93.3
47.0
66.1
15.8
25.1
0.7
6.1
4.8
202.2
19.0
0.2
114
64
4.3
82.8 105356.7
40.3
3351.3
31415.0
979.1
7.6
74634.6
R1-1
15-25
705.5
48.1
218.9
66.1
96.3
0.4
0.2
11.7
51.1
59.0
0.4
767
297
4.1
4590.8
72530.7
99.0
186.7
10531.7
77.5
0.8
1597.9
546.0
R1-2
30-40
380.7
74.5
145.7
45.4
55.9
0.3
-0.7
8.7
151.2
39.9
0.3
281
36
4.4
2451.5 147634.8
1016.2
68.1
22062.1
277.1
4.6
11082.3
R2-1
15-25
757.0
30.7
195.2
62.3
100.6
0.4
0.6
11.0
36.6
64.7
0.5
784
299
4.1
5107.9
71433.2
39.6
50.4
11998.2
28.1
0.0
758.7
120.3
44.3
55.7
1.0
4.2
43.0
0.3
Olsen-P
P(Al)
pH
NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl NaCl Oxalaat Oxalaat µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 µmol kg-1 mmol kg-1 mmol kg-1
1-1-1
55.7
Zn
507
586
201
Al
99.8 101064.6
15.2
339.4
15808.6
27.4
7.6
1417.0
6.5
7.4
7.4
1807.2
20.8
4544.6
193.4
23.1
7.4
2917.3
1645.6
82.5
2653.8
326.2
176.6
14.7
23.7 148274.1
4505.9
517.0
392.8
4608.4
121.2
79.4
213.3
4332.6
96.3
4.8
213.9
2832.5
5646.6
163.4
12.7
1438.6
920.2
142.0
182.3
166.8
5111.3
111.5
6.4
102.9
4949.2
1707.9
162.1
20.2
668.4
1070.5
5.0
2392.8
12.1
59968.4
3657.7
1363.3
12.0
17328.5
1199.7
6.9
37720.1
3455.9
108.1
2370.4
9.9
74836.2
4116.2
1021.3
20.8
10566.4
1238.7
1450.4
6.0
40039.1
2463.8
77.1
2477.6
1.8 137895.0
3311.1
75.5
428.7
968.9
92.1
10.2
748.3
1.0
1773.4
102.7
116.8
12.7
851.9
3.2
4063.9
1008.9
137.6
5.7
3010.9
31.8
183.7
1706.0
34.2
70.9
854.1
1753.5
178.9
8.1
1632.0
63.2
309.6
7213.3
120.8
2.5
445.6
65.4
558.3
1732.9
132.7
8.4
78.2
5.2
4.6
1.0
R2-2
50-60
325.2
60.9
341.5
33.2
45.3
1.1
2.1
27.6
61.2
30.0
0.6
2753
1143
4.1
1805.5
78758.6
50.9
1309.3
30495.4
1254.4
8.8
9680.1
1862.3
118.0
2743.8
328.0
301.1
29.4
R2-3
80-90
333.1
71.1
144.4
43.0
57.1
0.4
-1.3
7.2
206.5
35.6
0.3
163
22
4.5
1451.5 151664.7
5309.4
114.6
24191.0
526.8
11.8
8688.0
1579.8
125.5
215.6
6527.9
74.6
1.6
R3-1
15-25
874.1
71.7
196.1
84.6
123.4
0.4
2.5
12.1
48.4
79.5
0.5
528
293
4.2
2612.9
77282.1
29.9
-9.0
13659.6
47.6
1.8
1106.0
392.6
43.0
188.7
700.8
112.3
8.1
R3-2
50-60
560.3
122.4
148.3
55.4
77.4
0.4
0.5
9.6
136.8
50.5
0.3
246
54
4.8
829.3 149778.2
4397.6
-15.7
29062.4
280.8
3.5
3062.2
633.3
56.6
550.6
1317.1
100.7
3.3
R3-3
80-90
577.8
102.6
143.8
58.0
80.7
0.4
0.0
9.3
127.8
46.8
0.3
223
74
4.9
778.3 155183.2
144.2
-24.2
25279.3
263.7
4.1
5326.4
819.8
46.5
277.2
1466.3
116.1
3.9
2-1-1
15-25
352.8
99.7
199.1
47.5
85.1
6.7
-0.3
15.4
155.5
15.0
2-1-2
50-60
316.4
149.9
213.0
46.7
134.8
19.2
0.1
8.8
9.5
75.9
0.5
134
398
7.7
4.6
78735.4
0.7
377.6
11151.5
0.3
7.0
3208.1
2347.2
0.8
1148.3
37.4
140.2
2-1-3
80-90
339.8
270.6
222.2
53.4
138.5
11.3
0.4
8.8
11.6
73.5
0.5
228
213
7.8
22.5
92300.2
1.8
629.6
10264.2
0.3
6.7
9650.2
2901.9
0.9
1131.2
66.0
126.4
6.6
2-2-1
15-25
473.0
45.6
202.5
76.6
118.9
1.3
1.1
9.1
7.7
59.7
0.5
467
1046
7.0
20.4
63612.4
7.1
2059.9
23456.3
11.1
2.1
2082.0
1518.0
14.6
1698.9
94.7
65.4
7.3
2-2-2
50-60
404.9
35.7
195.1
61.2
108.4
2.1
0.5
9.5
7.2
67.5
0.6
813
1308
5.2
409.0
61517.9
8.5
1223.7
20032.2
109.1
1.5
1669.1
1609.6
21.8
1119.2
68.8
67.2
8.4
2-2-3
80-90
410.9
26.4
252.7
63.4
100.7
1.5
-0.2
10.1
11.3
60.1
0.5
856
727
4.8
4474.3
40900.6
37.7
1295.1
12542.4
169.3
10.9
6367.8
2108.1
21.0
651.1
328.7
117.3
8.4
2-2-4
120-130
326.8
262.2
209.1
58.4
150.9
7.8
1.3
8.0
132.6
53.1
0.5
149
169
7.1
6.2 115742.0
0.3
5856.0
30941.8
440.8
7.9
84691.7
576.3
2.5
230.7
708.9
104.7
5.7
2-3-1
15-25
311.6
-0.3
25.5
34.5
31.1
0.7
1291
1547
6.4
45.4
94931.0
15.0
318.4
30263.4
31.5
21.6
1837.6
1300.4
30.5
3258.9
300.7
160.1
29.1
2-3-2
50-60
409.5
66.6
187.4
62.1
99.3
2.5
0.0
9.9
16.0
54.1
0.5
558
698
7.0
8.1
81449.7
5.5
469.9
20009.9
5.6
5.2
4081.4
2165.0
7.0
1668.4
16.8
84.3
7.9
2-3-3
80-90
298.5
376.6
217.1
46.6
142.6
4.5
-0.5
9.3
10.3
56.0
0.4
328
250
7.8
3.6
76189.1
0.4
1323.5
9435.6
0.2
6.1
11738.1
2624.7
1.1
1204.5
71.6
123.3
2-3-4
120-130
306.2
440.9
201.0
50.2
132.6
3.3
0.1
8.4
132.8
52.4
0.5
217
267
6.9
20.8 254846.2
0.6
3164.8
12898.5
0.6
3.4 184549.4
2830.8
2.3
1430.6
150.5
108.4
6.4
2-4-1
15-25
300.1
48.3
190.8
35.0
41.2
0.9
5.5
17.9
81.8
23.3
0.5
1702
952
4.6
3358.9
87296.8
38.0
2867.0
22161.4
1318.3
4.8
30391.1
2440.8
156.4
1890.0
1519.6
191.8
14.1
2-4-2
30-40
395.0
22.6
130.8
67.0
65.9
0.6
8.8
7.3
99.8
46.8
0.3
913
437
3.7
8497.0
57836.1
31.1
4679.8
20083.9
974.3
5.6
32248.3
4504.1
83.9
156.2
4449.9
57.6
3.6
99.2
172.2
44.2
70.4
4.2
26.9
55.5
0.7
621
745
6.5
20.0
95698.9
9.2
914.4
24034.4
2.1
7.1
1856.7
1503.9
4.1
3312.5
68.6
7.4
6.5
2-5-1
15-25
181.7
94.3
166.0
20.0
32.5
1.4
8.1
15.7
87.2
18.4
0.4
1126
560
4.9
1630.7 116498.5
63.7
502.2
32218.5
1692.2
10.9
13886.8
1690.7
150.0
2351.3
388.9
181.5
11.6
2-5-2
35-45
502.1
23.8
197.8
81.2
80.3
0.7
8.8
8.1
39.0
61.1
0.3
910
506
3.9
7049.1
91.8
1853.3
19421.9
610.3
6.0
15051.3
2343.8
76.6
520.9
2038.8
123.0
5.1
2-5-3
70-80
479.1
20.7
166.9
79.4
0.3
1115
232
3.7
9464.0
59743.4
98.5
2825.3
25283.4
765.9
7.5
24695.3
3986.7
110.9
689.4
3175.7
94.4
6.1
2-6-1
15-25
413.0
26.3
303.1
70.4
83.0
0.7
4.9
11.5
46.4
61.1
0.4
1313
1391
4.3
1341.3
48240.8
22.9
1454.0
18194.2
330.8
3.3
6526.4
1940.9
56.6
1482.2
485.4
132.8
9.5
2-6-2
50-60
474.5
31.7
312.6
82.3
100.5
0.7
11.3
10.0
36.5
61.8
0.3
658
341
5.7
20.2
80681.5
2.4
2545.8
15406.3
246.3
1.3
23422.0
3161.7
7.8
563.8
251.5
164.2
2-6-3
80-90
454.9
191.8
289.9
74.3
130.8
3.0
22.2
9.0
154.8
64.1
0.5
183
121
6.8
6.6 317994.7
0.3
4933.5
27131.1
1073.4
3.3 205715.8
2628.8
5.1
1685.2
103.2
172.0
7.8
2-7-1
15-25
407.5
45.0
149.6
53.3
55.8
0.6
6.4
13.2
82.1
40.1
0.3
1580
888
4.1
87285.4
81.0
1664.0
24425.8
792.5
1732.8
105.9
528.2
1019.9
103.8
8.8
2-7-2
30-40
418.2
17.9
207.9
70.8
83.6
0.7
7.3
6.5
50.5
62.6
0.3
236
192
3.7
48838.9
263.7
3-1-1
15-25
385.8
66.7
198.7
58.0
77.5
3.0
0.7
18.9
39.8
38.5
0.7
1391
1932
5.9
156.1
77720.2
12.7
4546.4
21340.5
493.5
3.5
3-1-2
50-60
418.8
47.1
252.1
77.4
79.9
1.2
2.7
13.7
55.1
40.2
0.4
1021
1049
4.8
1014.5
65438.4
33.6
5112.5
15623.0
503.8
3.2
3-1-3
80-90
407.0
24.6
189.6
68.4
82.0
0.7
4.4
8.1
46.2
54.8
0.3
636
389
4.6
1862.1
48555.2
34.5
5447.6
15456.6
471.4
2326.3
50.2
3-2-1
15-25
355.1
60.2
218.7
46.3
58.5
1.0
20.0
19.7
64.0
29.9
0.5
1716
1276
4.7
1899.2
87939.0
27.9
298.9
17584.8
989.9
5.5
7747.1
980.2
110.7
3-2-2
50-60
483.3
16.8
255.1
86.6
90.9
0.7
3.6
7.9
57.3
71.9
0.3
767
428
3.5
11206.6
46973.1
94.7
792.4
14537.3
677.6
10.9
26038.4
2479.3
95.7
217.6
3-2-3
80-90
395.6
14.7
230.1
65.1
79.0
3.2
2.5
5.2
235.7
292
208
32977.3
9102.2
2336.5
16470.2
1299.8
6.9
60041.3
5375.8
104.0
9.3
3142.3
74.3
2.9
3-3-1
15-25
286.5
45.7
165.0
31.8
42.3
0.8
-2.6
17.7
70.3
35.7
0.3
2371
1463
4.2
4082.9
77545.3
93.7
514.8
20735.2
1036.9
9.6
8020.3
1907.1
103.4
2311.3
1836.3
139.3
14.5
3-3-2
50-60
345.2
15.1
235.6
64.7
59.6
0.7
1.2
10.0
74.3
60.9
0.3
1227
593
3.3
13396.3
32197.8
199.8
892.5
13017.5
945.3
5.7
29800.0
4303.6
110.9
572.7
3271.0
135.1
8.1
3-3-3
80-90
327.0
9.5
213.3
53.2
70.1
2.1
1.7
6.9
190.8
60.6
0.3
530
320
3.2
17254.2
22385.9
29294.4
2409.1
17549.6
1462.5
21.4
72471.6
6071.0
196.4
0.0
7087.1
94.6
3-4-1
15-25
337.6
78.4
198.2
54.3
87.0
2.9
-1.5
13.4
24.4
52.7
0.5
830
1723
6.0
35.8
71978.8
14.5
2525.1
21832.8
3.0
2.7
1359.0
1063.6
3.9
1803.3
137.0
137.0
9.7
3-4-2
50-60
386.1
46.6
183.9
62.4
99.4
0.8
-0.9
6.7
6.5
71.6
0.4
493
907
5.8
92.0
56532.0
27.0
2678.2
12158.8
2.9
2.0
933.4
1339.5
2.3
1568.8
234.4
68.9
5.5
3-4-3
80-90
365.6
56.2
247.2
58.1
104.5
1.4
-1.3
7.4
8.1
74.1
0.4
298
517
6.6
51.9
50155.5
5.7
1954.7
8801.7
2.1
1.1
1965.8
1562.1
2.4
1137.5
75.7
96.1
4.7
65.8
122.6
2.1
-0.5
3-4-4
120-130
411.6
72.5
271.9
72.8
0.5
17.1
9.0
8.7
72.6
10.6
57.7
85.7
81.1
0.3
0.5
2.9
7797.2
21867.3
26574.6
3419.5
58.7
25.6
2814.6
115.2
5.2
2966.6
1055.1
57.1
1492.6
156.2
130.8
17.0
3901.3
974.8
49.3
900.8
157.2
160.8
12.5
629.4
906.1
120.4
7.0
1624.3
113.4
204.9
21.2
707.2
116.6
5.3
1.4
12222.9
376
550
13288.7
0.9
4.9
2641.8
3.1
1377.4
75.5
116.2
6.8
290.4
36.1
278.6
37.8
45.0
0.8
0.3
22.4
57.1
32.4
0.4
2702
2301
3.8
3654.6
59345.2
78.3
1463.3
23839.4
1116.5
15.2
10381.2
2228.0
170.8
2039.0
1388.2
302.1
23.3
17.3
219.0
72.6
66.2
0.6
4.7
12.1
67.7
58.7
0.3
1325
863
3.3
10763.0
33874.8
152.6
4279.7
17911.6
756.7
8.3
21647.1
3230.8
98.0
157.6
4032.5
176.7
12.2
4-2-1
15-25
418.4
98.6
192.0
46.7
58.7
0.3
-1.3
9.4
174.0
49.3
0.3
299
77627.7
1084.8
107.3
11148.6
167.1
3.5
2695.6
632.2
35.1
3.6
2618.7
181.1
4-2-2
30-40
244.4
62.4
123.4
28.2
38.4
0.7
5.8
13.5
152.5
26.8
0.2
1386
372
3.8
2586.8
64888.1
92.3
2723.3
23802.9
717.5
16.1
17203.7
2561.8
51.7
450.0
2522.5
120.8
9.1
4-3-1
15-25
469.1
35.4
297.1
64.0
83.4
0.8
4.6
20.9
64.3
56.0
0.5
2266
2534
3.9
3223.7
63070.6
20.0
734.7
9824.1
302.1
2.9
22701.5
1844.4
119.2
795.3
648.5
222.8
21.5 20.3
3.9
3849.5
20449.8
3.0
4-3-2
50-60
341.1
58.8
178.1
40.9
48.7
0.8
15.8
22.9
128.0
33.3
0.7
78419.7
53.3
969.3
35.1
34773.4
4090.1
248.3
737.6
1571.7
152.8
4-3-3
80-90
358.9
69.5
256.1
57.2
77.3
1.7
22.7
9.9
329.0
46.2
1.0
707
343
4.0
1231.0
84127.4
118.5
5837.1
29349.0
1454.7
12.1
56687.5
3560.7
277.1
419.0
2822.3
107.3
5.9
4-4-1
15-25
501.1
35.8
235.1
78.0
90.6
1.1
6.2
17.4
46.7
63.3
0.5
2492
2224
3.9
3095.5
58404.7
58.9
1538.0
20089.5
1460.4
6.9
17688.5
1601.7
173.2
2097.6
417.4
165.9
22.8
4-4-2
50-60
488.7
15.0
197.2
86.9
84.6
0.6
8.3
8.3
62.8
76.5
0.3
1256
601
3.0
20477.5
40544.5
219.1
5620.2
16562.6
744.2
12.9
63911.3
6019.4
83.2
254.5
4510.2
104.5
4-4-3
80-90
422.1
25.1
191.6
76.0
76.6
0.9
14.6
9.1
194.3
62.0
0.3
848
236
2.8
30144.4
56397.2
4586.4
6597.1
22551.6
1140.4
9.0 107693.8
8494.9
414.9
170.5
7363.1
84.3
7.1
4-5-1
15-25
471.1
36.2
277.6
77.8
87.4
1.0
5.1
15.1
57.6
69.8
0.4
2414
2714
4.1
1023.9
63258.5
39.2
999.4
24260.0
1199.5
4.7
7641.8
1494.6
110.7
2032.7
336.7
180.4
17.6
4-5-2
30-40
173.2
3054.4
6539.6
6.6
420.4
1266
2722.3
2.8
15-25
2567
5.4
609.7
30-40
950.0
80026.9
15030.5
15575.0
4-1-2
4.3
22.5
3003.5
8.5
18.2
4-1-1
127
7.4
3317.6
51085.8
7.6
384.1
135.4
367.7
49.9
73.3
4.7
14.2
35.1
56.3
42.3
0.8
1739
1346
5.2
99607.7
42.3
2357.1
25601.0
1934.4
11.3
13059.7
1828.3
24.7
5337.3
346.6
349.7
42.4
R1
645.1
26.1
157.5
48.5
81.0
0.4
5.2
13.1
42.5
60.9
0.5
1973
420
5.7
666.6
29972.9
4406.2
1349.7
6771.2
267.4
10.1
1805.8
1456.3
169.1
467.1
9208.3
93.5
10.4
R2
633.3
27.8
169.0
49.9
83.9
0.4
2.4
11.3
35.6
62.3
0.4
1173
311
3.9
5164.0
47657.6
107.3
320.8
7500.5
37.3
2.4
2453.7
638.5
113.5
1241.4
3274.4
96.4
9.0
R3
348.8
22.2
99.1
30.6
45.3
0.3
4.2
13.0
46.2
38.9
0.4
1877
362
4.1
3385.6
40143.2
2501.7
361.7
8406.0
148.5
6.0
3858.5
1903.1
190.1
955.4
1141.8
75.1
9.9
R4
645.0
31.1
193.3
49.9
82.8
0.5
2.3
11.9
39.3
59.8
0.5
1408
276
3.8
11841.9 120045.6
129.6
435.7
16859.0
77.3
12.6
4035.1
1203.0
228.8
3989.0
3190.1
126.4
8.8
R5
513.3
28.3
140.4
42.6
61.9
0.3
2.6
14.7
59.1
43.2
0.4
1531
320
4.0
3353.9
53280.3
28808.9
539.0
8341.5
51.7
9.3
1431.1
1344.2
138.9
184.9
6340.9
106.4
10.5
R6
413.3
24.1
113.8
36.7
51.6
0.2
3.0
12.1
44.6
39.6
0.4
933
237
4.8
2400.4
38688.0
3895.0
1139.5
8398.5
194.9
7.6
4273.7
2879.4
286.2
75.5
10019.9
81.6
7.9
R7
581.0
26.2
129.9
48.9
71.9
0.3
3.4
13.5
39.2
49.4
0.4
891
111
4.2
4886.3
40307.0
1491.5
819.3
7610.2
88.3
3.0
2882.1
2146.4
284.2
871.9
5966.9
74.1
R8
452.4
19.9
122.0
36.3
55.2
0.2
1.2
11.2
35.2
41.4
0.4
793
215
4.1
1386.9
26340.6
404.5
2147.1
11799.6
582.9
24.2
2188.5
1750.0
363.5
360.4
10681.9
82.8
7.8
R9
92.6
8.8
57.2
9.3
12.6
0.1
-0.1
7.1
24.6
12.3
0.2
860
143
3.9
3512.1
26776.3
2185.5
2319.0
12945.7
664.0
3.8
3433.5
2099.8
468.2
544.9
2917.3
98.9
5.5
R10
46.6
8.3
60.3
5.7
7.3
0.1
-0.8
7.1
21.7
8.2
0.2
755
176
4.2
2141.9
31719.3
1608.6
3648.8
19561.7
1054.0
13.5
2789.1
1689.1
479.0
153.3
12486.1
73.8
3.3
R11
558.9
65.4
132.6
45.8
74.9
0.2
2.8
10.1
49.3
48.7
5.0
699.3
9.6
0.3
404
156
98927.0
41.5
167.9
24261.8
61.7
3.6
2548.9
657.6
16.6
272.8
1395.9
85.9
7.1
R12
39.0
42.9
82.2
7.8
11.3
0.1
4.7
11.5
47.9
6.4
0.3
1443
202
5.2
545.5 113988.3
5016.7
4383.7
29861.1
221.7
18.4
3919.1
1476.8
148.3
701.6
3593.6
95.0
6.8
R13
598.4
62.9
151.8
49.3
79.2
0.3
3.5
11.1
52.0
50.4
0.3
301
65
4.6
1135.9 107395.6
514.2
336.3
22107.9
57.5
1.4
1968.8
738.1
27.1
64.4
2228.7
88.7
6.7
R14
106.8
53.4
85.9
13.6
20.4
0.1
3.6
13.8
77.9
11.5
0.3
1541
171
5.8
205.1 150995.7
723.9
892.7
28592.4
83.4
10.3
11119.4
1729.0
166.5
442.4
6824.3
79.9
15.2
R15
683.3
46.0
182.5
59.2
90.4
0.3
4.4
13.6
45.9
56.6
0.5
658
124
4.1
91550.4
52.7
108.8
15256.4
68.3
1.9
1698.1
871.6
50.5
117.5
528.3
121.5
10.7
R16
664.7
78.0
181.4
53.3
87.7
0.4
2.9
12.5
45.2
63.5
0.3
310
86
4.4
996.2 110816.5
119.0
43.1
11912.5
125.8
2.9
2857.1
661.8
9.1
418.8
844.8
107.6
11.8
R17
752.6
95.6
205.2
67.1
100.7
0.5
6.2
12.3
56.0
66.0
0.3
340
127
6.3
264.5 242799.9
31.9
364.2
30698.5
472.2
10.5
6193.6
1456.3
47.7
959.2
2608.5
139.7
R18
32.8
19.6
110.8
29.3
14.7
0.2
3.1
11.6
28.8
6.2
0.2
1062
70
4.9
805.8 107968.6
2941.6
4781.2
19694.0
243.0
10.4
3506.5
1238.4
146.5
1722.1
896.8
85.7
8.3
R19
830.4
79.7
187.3
75.3
110.2
0.6
5.5
15.0
49.3
69.8
0.4
421
164
4.5
1359.9
99757.5
47.0
58.1
12356.9
279.3
1.8
1621.5
623.8
13.9
253.7
677.0
143.2
11.7
R20
739.9
89.9
186.8
64.9
98.8
0.5
4.0
13.4
63.2
66.7
0.4
312
82
4.5
1081.6 111163.1
339.5
59.6
14955.3
223.3
4.3
2175.1
688.2
13.8
42.3
1307.6
114.7
7.7
2761.5
9.5
Profiel nr.
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Total mmol L-1
Al
Ca
Fe
K
Mg
Mn
Na
P
S
Si
Total mmol L-1
Total µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
NaCl µmol L-1
P(Al)
pH
Al
Ca
Fe
K
Mg
Mn
P
S
Si
Zn
NO3
NH4
Oxalaat Oxalaat mmol L-1 mmol L-1 Fe(OX)
P(OX)
15-25
114.0
33.6
69.9
12.0
16.0
0.2
0.8
7.5
28.0
15.0
0.2
686
457
4.3
426.2
47102.9
16.1
179.5
6956.3
153.6
4.0
1194.9
467.9
38.4
2158.2
149.6
62.5
4.8
1-1-2
50-60
128.9
16.5
50.9
18.8
18.2
0.1
2.8
3.6
31.7
19.6
0.1
498
331
3.5
1859.9
31849.1
30.7
359.3
5476.8
168.9
4.7
1661.9
408.7
38.1
808.1
137.8
42.3
2.1
1-1-3
80-90
259.1
10.5
151.6
43.5
52.8
0.5
4.8
5.0
30.0
51.2
0.2
420
115
3.4
5281.8
23664.5
30.2
1303.3
7596.3
324.5
4.3
12017.8
1993.8
36.8
226.2
825.8
112.0
1-1-4
120-130
282.7
22.2
186.9
42.2
64.8
1.1
5.4
6.5
76.0
53.7
0.3
248
158
4.7
383.7
66131.2
1285.6
2296.2
25938.1
1152.0
1.8
49841.2
1980.2
63.0
141.8
787.7
94.7
9.9
1-2-1
15-25
116.2
46.8
80.1
17.5
25.1
2.1
2.2
12.3
21.5
18.3
0.3
794
535
4.8
88.8
49384.7
8.4
2104.4
8035.0
35.8
10.6
537.1
440.5
24.3
1295.3
180.9
61.0
11.0
1-2-2
50-60
4.4
471.4
60135.1
35.4
9612.2
48.8
1-2-3
80-90
277.4
219.5
188.2
44.1
103.4
5.5
4.5
9.3
14.1
58.7
0.4
512
206
7.7
22.7
64765.3
2.0
941.5
9653.3
0.3
5.8
1577.6
2143.2
1.2
622.9
241.2
111.1
9.1
1-2-4
120-130
247.1
300.8
179.3
40.0
107.6
7.0
3.9
16.0
16.2
54.1
0.3
1292
895
5.7
14.1
75936.7
1.1
1228.9
7362.1
0.4
11.5
18988.4
1934.8
1.4
560.6
232.0
158.0
15.9
2.5
10.4
406.6
40.3
172.4
61.4
104.0
2.2
7.8
8.7
74.5
0.5
13.7
3.7
902.0
707.3
166.5
59.8
6.6
38.7
121.4
28.9
45.1
13.9
33.4
10.4
2268.4
96.5
11.5
34.8
127.8
27.0
38.7
1.6
1.9
9.5
22.1
29.6
0.3
883
492
4.6
475.1
62748.9
14.5
228.3
7689.1
122.4
4.1
1622.2
915.0
45.9
1475.7
181.4
98.2
8.2
84.8
4.7
7.8
1.6
1.6
2.7
156.9
6.7
0.1
199
112
3.5
3178.6
45874.4
3867.8
503.7
8634.0
1705.3
7.9
49147.9
1493.6
171.4
130.2
1527.5
40.2
1.6
1-3-4
120-130
170.1
21.0
133.7
27.6
41.1
2.6
2.3
4.2
192.5
24.2
0.3
152
81
4.3
152.6
55127.1
597.7
2812.4
16750.1
1443.6
7.3
36178.3
2206.6
47.9
128.7
2613.8
58.1
2.9
1-4-1
15-25
191.0
20.5
86.2
25.5
28.1
0.5
0.3
7.6
34.1
27.5
0.2
903
620
4.0
1277.3
41214.5
156.5
802.0
7471.3
662.1
5.8
8415.1
582.6
103.9
1375.5
2742.1
79.3
1-4-2
50-60
192.4
9.0
90.8
31.9
34.5
0.3
1.3
3.3
23.3
28.6
0.1
368
115
3.4
4808.1
30601.6
37.1
515.2
11497.1
591.9
2.9
16100.6
1475.1
46.1
614.0
392.8
60.6
2.2
1-4-3
80-90
272.7
17.4
166.8
44.3
60.4
1.6
2.9
5.3
148.1
45.7
0.3
327
227
3.8
3371.8
48252.0
4368.6
3426.5
24685.5
1553.5
6.5
49046.0
2697.6
119.5
109.3
3349.9
73.1
4.2
1-5-1
15-25
109.5
26.0
56.3
12.8
14.2
0.3
0.2
8.3
40.1
14.8
0.2
764
532
4.2
730.2
43130.7
27.3
365.0
8303.3
398.3
8.1
4121.4
483.1
40.1
1930.4
666.2
63.2
7.9
113
7890.6
70.5
14.2
230
169.4
460.7
37.2
0.1
7.6
9.6
220.5
16.9
50444.7
598.6
224.3
1.7
49.8
954.2
50-60
0.4
7.7
6.7
15-25
21.8
309
743.1
80-90
17.4
585
307
1-3-3
47.2
0.4
449
4.2
1-3-2
21.8
2.2
5.9
Zn
Olsen-P
1-1-1
1-3-1
Diepte
30.7
6.2
1-5-2
50-60
110.8
3.2
30.8
3.8
1370.3
34078.9
21.4
588.9
11368.6
569.2
2.3
15713.1
966.9
30.3
262.3
420.1
1-5-3
80-90
286.5
41.1
159.0
46.4
77.0
1.5
3.8
6.5
110.5
46.5
0.4
289
190
5.0
203.1
94501.3
93.7
3059.2
34327.4
1538.5
1.1
85626.7
2056.1
46.9
266.2
601.6
57.2
6.3
1-6-1
15-25
287.3
320.6
159.0
37.7
114.9
2.9
0.2
11.1
26.9
41.4
0.4
744
339
7.6
11.1
88634.1
2.9
216.7
7302.3
0.7
5.5
2793.5
619.8
0.8
1468.9
85.0
96.7
10.6
1.8
1-6-2
50-60
173.8
58.0
78.4
25.5
34.9
0.7
0.7
5.1
40.5
28.0
0.2
191
123
6.8
15.2
76855.5
9.2
592.7
10444.8
6.6
4.2
11151.7
477.5
1.8
2278.0
565.5
77.1
3.2
1-6-3
80-90
32.2
16.2
22.8
5.4
8.7
0.3
2.1
1.7
69.7
6.5
0.1
39
40
4.3
28.5
36343.4
13.9
1156.1
10836.8
337.8
2.6
25745.6
1038.6
11.0
63.4
588.5
11.8
0.4
R1-1
15-25
282.8
19.3
87.8
26.5
38.6
0.1
0.1
4.7
20.5
23.7
0.1
307
184
4.1
1840.2
29073.5
39.7
74.8
4221.6
31.1
0.3
640.5
218.9
28.4
342.4
702.9
71.7
3.3
R1-2
30-40
66.0
12.9
25.3
7.9
9.7
0.1
-0.1
1.5
26.2
6.9
0.0
49
29
4.4
425.0
25596.6
176.2
11.8
3825.1
48.0
0.8
1921.4
283.0
11.0
53.7
1250.6
20.9
R2-1
15-25
287.8
11.7
74.2
23.7
38.2
0.2
0.2
4.2
13.9
24.6
0.2
298
172
4.1
1941.7
27154.1
15.0
19.2
4560.9
10.7
0.0
288.4
169.4
24.8
212.2
658.7
50.4
3.2
R2-2
50-60
119.1
22.3
125.1
12.2
16.6
0.4
0.8
10.1
22.4
11.0
0.2
1009
563
4.1
661.4
28853.6
18.6
479.7
11172.2
459.6
3.2
3546.3
682.2
43.2
1005.2
120.2
110.3
10.8
R2-3
80-90
74.8
16.0
32.4
9.6
12.8
0.1
-0.3
1.6
46.4
8.0
0.1
36
20
4.5
325.9
34053.8
1192.1
25.7
5431.7
118.3
2.7
1950.8
354.7
28.2
48.4
1465.7
16.8
0.4
R3-1
15-25
336.6
27.6
75.5
32.6
47.5
0.2
1.0
4.6
18.6
30.6
0.2
203
163
4.2
1006.1
29758.8
11.5
-3.5
5259.9
18.3
0.7
425.9
151.2
16.5
72.7
269.9
43.2
3.1
R3-2
50-60
121.6
26.6
32.2
12.0
16.8
0.1
0.1
2.1
29.7
11.0
0.1
53
37
4.8
180.1
32518.5
954.8
-3.4
6309.8
61.0
0.8
664.8
137.5
12.3
119.5
286.0
21.9
0.4
0.7
R3-3
80-90
119.9
21.3
29.8
12.0
16.8
0.1
0.0
1.9
26.5
9.7
0.1
46
57
4.9
161.5
32205.7
29.9
-5.0
5246.3
54.7
0.9
1105.4
170.1
9.6
57.5
304.3
24.1
0.8
2-1-1
15-25
261.2
73.8
147.4
35.2
63.0
5.0
-0.2
11.4
19.9
41.1
0.5
460
329
6.5
14.8
70851.2
6.8
677.0
17794.0
1.6
5.2
1374.6
1113.4
3.0
2452.5
50.8
115.1
11.1
2-1-2
50-60
309.4
146.6
208.3
45.7
131.8
18.7
0.1
8.6
9.3
74.2
0.5
131
175
7.7
4.5
76989.2
0.6
369.2
10904.2
0.3
6.9
3137.0
2295.2
0.8
1122.8
36.6
137.1
7.3
2-1-3
80-90
292.4
232.9
191.2
46.0
119.2
9.7
0.3
7.6
10.0
63.2
0.4
196
116
7.8
19.3
79441.7
1.5
541.9
8834.3
0.3
5.8
8305.8
2497.7
0.8
973.6
56.8
108.8
5.7
2-2-1
15-25
391.3
37.7
167.5
63.4
98.4
1.1
0.9
7.5
6.4
49.4
0.4
387
297
7.0
16.8
52627.2
5.9
1704.2
19405.7
9.2
1.7
1722.5
1255.8
12.0
1405.5
78.4
54.1
6.1
2-2-2
50-60
379.7
33.5
182.9
57.4
101.6
2.0
0.4
8.9
6.8
63.3
0.5
762
506
5.2
383.5
57683.3
7.9
1147.4
18783.5
102.3
1.4
1565.1
1509.3
20.4
1049.4
64.5
63.0
7.9
2-2-3
80-90
336.6
21.6
207.0
51.9
82.5
1.2
-0.2
8.3
9.3
49.3
0.4
701
309
4.8
3665.8
33510.3
30.9
1061.1
10276.1
138.7
8.9
5217.2
1727.2
17.2
533.5
269.3
96.1
6.9
2-2-4
120-130
334.6
268.5
214.1
59.8
154.5
8.0
1.3
8.2
135.8
54.3
0.5
152
101
7.1
6.3 118509.5
0.3
5996.1
31681.6
451.4
8.1
86716.8
590.1
2.6
236.2
725.9
107.2
5.8
2-3-1
15-25
214.0
68.1
118.2
30.3
48.3
2.9
-0.2
17.5
23.7
21.4
0.5
886
693
6.4
31.1
65179.7
10.3
218.6
20778.9
21.6
14.8
1261.7
892.9
21.0
2237.6
206.5
109.9
20.0
2-3-2
50-60
323.8
52.7
148.2
49.1
78.5
1.9
0.0
7.9
12.6
42.8
0.4
441
271
7.0
6.4
64414.0
4.4
371.6
15824.7
4.4
4.1
3227.8
1712.2
5.5
1319.5
13.3
66.6
6.3
2-3-3
80-90
260.8
328.9
189.6
40.7
124.6
3.9
-0.4
8.1
9.0
48.9
0.3
286
125
7.8
3.1
66555.4
0.9
1052.2
62.5
107.7
5.7
2-3-4
120-130
257.9
371.4
169.3
42.3
111.7
2.8
0.1
7.1
111.8
44.1
0.4
183
136
6.9
0.5
2665.6
10863.9
0.5
2.8 155439.8
2384.3
1.9
1204.9
126.8
91.3
5.4
2-4-1
15-25
148.1
23.9
94.2
17.3
20.3
0.4
2.7
8.8
40.4
11.5
0.2
840
559
4.6
1657.9
43087.8
18.8
1415.1
10938.4
650.7
2.4
15000.4
1204.7
77.2
932.9
750.1
94.7
2-4-2
30-40
183.5
10.5
60.8
31.1
30.6
0.3
4.1
3.4
46.3
21.7
0.1
424
252
3.7
3947.2
26866.8
14.5
2173.9
9329.6
452.6
2.6
14980.4
2092.3
39.0
72.6
2067.1
26.8
1.7
2-5-1
15-25
53.6
27.8
49.0
5.9
9.6
0.4
2.4
4.6
25.8
5.4
0.1
333
279
4.9
481.4
34393.0
18.8
148.3
9511.6
499.6
3.2
4099.7
499.1
44.3
694.2
114.8
53.6
3.4
2-5-2
35-45
280.2
13.3
110.4
45.3
44.8
0.4
4.9
4.5
21.7
34.1
0.2
508
324
3.9
3933.9
28509.3
51.2
1034.3
10838.7
340.6
3.4
8399.6
1308.0
42.7
290.7
1137.8
68.7
2.9
2-5-3
70-80
121.8
5.3
42.4
20.2
18.5
0.1
4.3
2.3
18.5
14.7
0.1
283
134
3.7
2405.3
15184.1
25.0
718.1
6425.9
194.7
1.9
6276.4
1013.2
28.2
175.2
807.1
24.0
1.5
2-6-1
15-25
231.5
14.8
169.9
39.5
46.6
0.4
2.8
6.5
26.0
34.3
0.2
736
490
4.3
751.9
27041.7
12.8
815.1
10198.8
185.5
1.9
3658.4
1088.0
31.8
830.9
272.1
74.4
5.4
1.6
0.9
169.1
110.4
2-6-2
210.2
0.5
7.6
1712.0
10360.5
15751.1
2126.2
94.8
143.3
36.7
64.6
1.5
11.0
4.4
76.5
31.7
0.3
91
68
6.8
0.2
2438.5
13410.0
530.6
1.7 101678.5
1299.3
2.5
832.9
51.0
85.0
3.8
59.7
21.3
22.3
0.2
2.5
5.3
32.7
16.0
0.1
630
474
4.1
1323.1
34809.4
32.3
663.6
9741.0
316.0
7.3
6211.3
691.1
42.2
210.6
406.7
41.4
3.5
2-7-2
30-40
333.5
14.3
165.8
56.5
66.7
0.6
5.8
5.2
40.3
49.9
0.2
188
134
3.7
6217.8
38946.3
210.3
2395.1
11986.0
486.2
2.2
21191.8
2726.9
46.8
20.4
2244.5
91.9
4.1
3-1-1
15-25
232.5
40.2
119.8
35.0
46.7
1.8
0.4
11.4
24.0
23.2
0.4
838
693
5.9
94.1
46830.7
7.7
2739.5
12858.8
297.4
2.1
1787.5
635.7
34.4
899.4
94.1
78.8
10.3
3-1-2
50-60
262.6
29.5
158.1
48.5
50.1
0.7
1.7
8.6
34.6
25.2
0.3
640
473
4.8
636.0
41024.1
21.1
3205.1
9794.2
315.8
2.0
2445.7
611.1
30.9
564.7
98.6
100.8
7.8
21.3
3366.7
74.4
4.3
93.3
19.8
24.9
0.4
8.5
8.4
27.3
12.8
0.2
732
494
4.7
810.2
37516.7
11.9
127.5
7502.1
422.3
2.4
3305.1
418.2
47.2
692.9
48.4
87.4
9.0
155.8
52.9
55.5
0.4
2.2
4.8
35.0
43.9
0.2
468
264
3.5
6847.0
28699.5
57.9
484.1
8882.0
414.0
6.7
15908.9
1514.8
58.4
133.0
432.1
71.2
3-2-3
80-90
262.1
9.7
152.5
43.1
52.3
2.1
1.6
3.4
156.2
56.8
0.2
194
130
2.9
14487.3
21847.8
6030.3
1548.0
10911.7
861.1
4.6
39778.0
3561.5
68.9
6.2
2081.8
49.2
1.9
3-3-1
15-25
119.0
19.0
68.5
13.2
17.6
0.3
-1.1
7.3
29.2
14.8
0.1
984
565
4.2
1695.4
32200.3
38.9
213.8
8610.2
430.6
4.0
3330.4
791.9
42.9
959.8
762.5
57.8
6.0
3-3-2
50-60
198.8
5.8
42.8
3.3
7715.4
18543.8
115.1
514.0
7497.2
544.4
3.3
17162.8
2478.6
63.9
329.8
1883.9
77.8
4.7
3-3-3
80-90
232.1
6.8
151.3
37.7
49.7
1.5
1.2
4.9
135.4
43.0
0.2
376
208
3.2
12243.2
15884.6
20786.6
1709.5
12452.8
1037.8
15.2
51424.2
4307.8
139.4
0.0
5028.9
67.1
4.7
3-4-1
15-25
294.7
68.4
173.0
47.4
75.9
2.5
-1.3
11.7
21.3
46.0
0.4
725
577
6.0
31.3
62831.1
12.7
2204.2
19058.1
2.6
2.4
1186.2
928.4
3.4
1574.1
119.6
119.6
8.5
3-4-2
50-60
344.6
41.6
164.1
55.7
88.7
0.7
-0.8
6.0
5.8
63.9
0.3
440
313
5.8
82.1
50452.9
24.1
2390.2
10851.3
2.6
1.8
833.0
1195.5
2.0
1400.1
209.2
61.4
4.9
3-4-3
80-90
318.0
48.9
215.0
50.5
90.9
1.3
-1.1
6.4
7.0
64.5
0.4
259
229
6.6
45.2
43625.3
4.9
1700.2
7655.7
1.8
1.0
1709.9
1358.7
2.1
989.4
65.8
83.6
4.1
707
380
54.2
203.3
49.2
91.7
1.6
-0.4
6.5
7.9
60.7
0.4
281
2.3
1029.9
86.9
5.1
107.1
14.5
17.3
0.3
0.1
8.6
22.0
12.4
0.2
1039
807
3.8
1404.8
22812.3
30.1
562.5
9163.9
429.2
5.9
3990.5
856.4
65.6
783.8
533.6
116.1
9.0
10.2
128.4
42.6
38.8
0.3
2.8
7.1
39.7
34.4
0.2
777
548
3.3
6311.4
19864.2
89.5
2509.6
10503.4
443.7
4.9
12693.9
1894.5
57.5
92.4
2364.7
103.6
7.2
0.2
-0.7
41943.1
0.2
162
107
4.3
513.3
586.1
58.0
6023.7
1.9
1414.9
30-40
128.3
32.7
64.8
14.8
20.1
0.4
3.0
7.1
80.0
14.1
0.1
727
332
3.8
1357.7
34057.6
48.4
1429.4
12493.3
376.6
8.4
9029.7
1344.6
27.2
236.2
1324.0
63.4
4.8
4-3-1
15-25
295.3
22.3
187.0
40.3
52.5
0.5
2.9
13.2
40.5
35.3
0.3
1427
1052
3.9
2029.3
39702.2
12.6
462.5
6184.2
190.1
1.8
14290.3
1161.0
75.0
500.6
408.2
140.2
13.5
4-3-2
50-60
151.4
26.1
79.0
18.2
21.6
0.4
7.0
10.1
56.8
14.8
0.3
1139
953
3.9
1708.0
34795.7
23.6
1355.3
9073.8
430.1
15.6
15429.4
1814.8
110.2
327.3
697.4
67.8
9.0
4-3-3
80-90
214.4
41.5
153.0
34.2
46.2
1.0
13.6
5.9
196.5
27.6
0.6
422
281
4.0
735.2
50246.5
2126.7
165.5
250.3
1685.7
64.1
3.5
4-4-1
15-25
256.9
18.4
120.5
40.0
46.5
0.6
3.2
8.9
23.9
32.4
0.2
1278
852
3.9
1587.2
29947.3
30.2
788.6
10301.0
748.9
3.5
9069.9
821.3
88.8
1075.6
214.0
85.1
11.7
4-4-2
50-60
340.6
10.5
137.4
60.5
59.0
0.4
5.8
5.8
43.8
53.3
0.2
875
493
3.0
14269.6
28253.2
152.7
3916.4
11541.6
518.6
9.0
44536.2
4194.6
58.0
177.3
3142.9
72.8
3486.3
17529.2
868.9
1.9
7.2
1456.5
33857.6
341.6
19.0
56.5
4-2-2
70.8
90.3
1975.3
3.3
13.9
26.6
4889.9
560.0
307.7
94.0
3.6
389.0
246.5
5.1
0.6
31.0
111.6
31.7
9936.4
1437.7
120-130
25.2
2035.5
7554.0
30-40
103.7
4.0
0.9
15-25
53.3
59838.8
291.3
4-1-2
226.1
16.8
9552.6
4-1-1
15-25
7.4
30008.2
3-4-4
4-2-1
289
1150.8
5.7
25.7
0.1
4.6
379.2
10.3
35.1
255
5.3
151.5
0.7
393
165.6
295.3
0.4
0.2
54257.4
3.3 157174.2
15-25
34.3
33.9
13.6
50-60
37.3
28.6
5.7
3-2-2
135.7
5.0
212
3-2-1
8.7
2.7
442
7.0
21.3
0.4
0.2
2292.8
18.0
50.7
41.6
10253.9
224.8
42.3
24.5
5.4
162.5
117.2
6.8
0.2
80-90
15.2
67.6
8242.5
15-25
251.6
55.3
1156.2
2-7-1
80-90
319.1
0.4
2-6-3
3-1-3
50-60
17.5 214648.5
97.8
1.6
5.3
4-4-3
80-90
192.2
11.4
87.2
34.6
34.9
0.4
6.6
4.2
88.5
28.2
0.2
386
164
2.8
13726.4
25680.8
2088.4
3004.0
10269.0
519.3
4.1
49039.0
3868.2
188.9
77.6
3352.8
38.4
3.2
4-5-1
15-25
224.5
17.3
132.3
37.1
41.7
0.5
2.4
7.2
27.4
33.2
0.2
1150
882
4.1
488.0
30150.4
18.7
476.3
11562.9
571.7
2.2
3642.3
712.4
52.7
968.8
160.5
86.0
8.4
4-5-2
30-40
204.1
71.9
195.4
26.5
38.9
2.5
7.5
18.7
29.9
22.5
0.4
924
690
5.2
92.0
52922.7
22.5
1252.3
13602.1
1027.7
6.0
6938.7
971.4
13.1
2835.8
184.2
185.8
22.5
R1
169.5
6.9
41.4
12.7
21.3
0.1
1.4
3.4
11.2
16.0
0.1
519
337
5.7
175.2
7877.6
1158.1
354.7
1779.6
70.3
2.7
474.6
382.7
44.4
122.8
2420.1
24.6
2.7
R2
239.0
10.5
63.8
18.8
31.7
0.1
0.9
4.3
13.4
23.5
0.2
443
183
3.9
1948.9
17986.0
40.5
121.1
2830.7
14.1
0.9
926.0
241.0
42.8
468.5
1235.8
36.4
3.4
R3
56.5
3.6
16.0
5.0
7.3
0.1
0.7
2.1
7.5
6.3
0.1
304
250
4.1
547.9
6497.0
404.9
58.5
1360.5
24.0
1.0
624.5
308.0
30.8
154.6
184.8
12.2
1.6
R4
236.5
11.4
70.9
18.3
30.4
0.2
0.9
4.3
14.4
21.9
0.2
516
312
3.8
4342.0
44016.7
47.5
159.8
6181.6
28.3
4.6
1479.5
441.1
83.9
1462.6
1169.7
46.3
3.2
R5
126.8
7.0
34.7
10.5
15.3
0.1
0.6
3.6
14.6
10.7
0.1
378
217
4.0
828.3
13159.0
7115.2
133.1
2060.2
12.8
2.3
353.5
332.0
34.3
45.7
1566.1
26.3
2.6
R6
5318.3
535.4
39.3
10.4
R7
97.8
4.4
21.9
8.2
12.1
0.0
0.6
2.3
6.6
8.3
0.1
150
92
4.2
822.9
6787.7
251.2
138.0
1281.6
14.9
0.5
485.4
361.5
47.9
146.8
1004.8
12.5
1.6
R8
100.3
56.8
4.4
3.3
27.1
15.6
8.1
5.0
12.2
7.1
0.0
0.0
0.3
0.4
2.5
1.7
7.8
6.1
9.2
5.4
0.1
0.1
176
128
199
208
4.1
4.8
307.6
330.0
5841.8
89.7
476.2
156.6
2616.9
1154.5
129.3
26.8
5.4
1.0
485.4
587.5
388.1
395.8
80.6
79.9
2369.0
1377.4
18.4
11.2
1.7
1.1
R9
10.9
1.0
6.7
1.1
1.5
0.0
0.0
0.8
2.9
1.4
0.0
101
112
3.9
412.1
3141.7
256.4
272.1
1519.0
77.9
0.4
402.9
246.4
54.9
63.9
342.3
11.6
0.7
R10
9.0
1.6
11.6
1.1
1.4
0.0
-0.2
1.4
4.2
1.6
0.0
145
151
4.2
411.3
6090.8
308.9
700.7
3756.3
202.4
2.6
535.6
324.3
92.0
29.4
2397.6
14.2
0.6
R11
220.8
25.8
52.4
18.1
29.6
0.1
1.1
4.0
19.5
19.2
0.1
160
107
5.0
276.3
39080.6
16.4
66.3
9584.5
24.4
1.4
1006.9
259.8
6.6
107.8
551.4
33.9
2.8
R12
4.6
5.1
9.8
0.9
1.3
0.0
0.6
1.4
5.7
0.8
0.0
171
210
5.2
64.8
13534.2
595.7
520.5
3545.5
26.3
2.2
465.3
175.3
17.6
83.3
426.7
11.3
0.8
R13
239.6
25.2
60.8
19.8
31.7
0.1
1.4
4.4
20.8
20.2
0.1
121
59
4.6
454.9
43006.0
205.9
134.7
8853.0
23.0
0.6
788.4
295.5
10.8
25.8
892.5
35.5
2.7
R14
8.8
4.4
7.1
1.1
1.7
0.0
0.3
1.1
6.4
0.9
0.0
127
152
5.8
17.0
12479.0
59.8
73.8
2363.0
6.9
0.9
919.0
142.9
13.8
36.6
564.0
6.6
1.3
R15
198.4
13.4
53.0
17.2
26.2
0.1
1.3
3.9
13.3
16.4
0.1
191
122
4.1
801.8
26582.2
15.3
31.6
4429.8
19.8
0.6
493.0
253.1
14.7
34.1
153.4
35.3
3.1
R16
261.4
30.7
71.3
21.0
34.5
0.1
1.1
4.9
17.8
25.0
0.1
122
63
4.4
391.7
43578.0
46.8
17.0
4684.5
49.5
1.1
1123.5
260.2
3.6
164.7
332.2
42.3
4.6
R17
233.7
29.7
63.7
20.8
31.3
0.1
1.9
3.8
17.4
20.5
0.1
106
3.3
1923.2
810.0
43.4
2.9
75392.1
9.9
113.1
452.2
14.8
297.8
R18
2.8
1.6
9.3
2.5
1.2
0.0
0.3
1.0
2.4
0.5
0.0
89
51
4.9
67.7
9071.8
247.2
401.7
1654.7
20.4
0.9
294.6
104.1
12.3
144.7
75.3
7.2
R19
313.2
30.1
70.7
28.4
41.6
0.2
2.1
5.7
18.6
26.3
0.1
159
107
84
4.5
6.3
512.9
82.1
37621.9
17.7
21.9
4660.2
9532.2
105.3
146.6
0.7
611.5
235.3
5.2
95.7
255.3
54.0
4.4
R20
236.4
28.7
59.7
20.7
31.6
0.2
1.3
4.3
20.2
21.3
0.1
100
53
4.5
345.5
35510.4
108.4
19.0
4777.4
71.3
1.4
694.8
219.8
4.4
13.5
417.7
36.7
2.5
0.7
BIJLAGE II Verantwoording kosten
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
GRONDVERZET GROOT MIJDRECHT NOORD 1.
INLEIDING
In deze notitie worden de kosten geraamd van voorgestelde maatregelen bij de drie alternatieven die in het onderzoek naar functiecombinatie natuur en water voor Groot Mijdrecht Noord zijn beschouwd. Per alternatief gaat het om de volgende maatregelen: GMN+2-direct - het verwijderen van de toplaag met een kraan over 900 ha. Het vrijkomende materiaal wordt in het westelijk deel van Groot Mijdrecht-Noord tegen de dijk gedeponeerd en/of als leefaarde verwerkt op terpen die mogelijk voor woningbouw worden aangelegd. De ontgravingsdiepte kan met de huidige bodemgegevens niet in detail voor het gehele gebied worden vastgesteld. Er is een berekening gemaakt van het verwijderen van 0,15 meter in het oostelijk deel en voor het westelijk deel 0,15 meter (minimaal benodigd) en 0,5 meter; - het winnen van zand uit een relatief diepe zandwinput en het transporteren van dit zand naar het oostelijk deel van Groot Mijdrecht-Noord. Op basis van de gewenste bodemniveaus in het riet - en laagland moerasgebied wordt het volume voor het grondverzet bepaald. Vervolgens wordt een mogelijke uitvoeringsmethode beschreven waarvoor de kosten zijn geraamd op basis van de uitgangspunten zoals beschreven onder punt 2 “uitgangspunten”. GMN+2-vermorsing - het verwijderen van de toplaag met een kraan over 900 ha. Het vrijkomende materiaal wordt in het westelijk deel van Groot Mijdrecht-Noord tegen de dijk gedeponeerd. Het vrijkomende materiaal wordt in het westelijk deel van Groot Mijdrecht-Noord tegen de dijk gedeponeerd en/of als leefaarde verwerkt op terpen die mogelijk voor woningbouw worden aangelegd. De ontgravingsdiepte kan met de huidige bodemgegevens niet in detail voor het gehele gebied worden vastgesteld. Er is een berekening gemaakt van het verwijderen van 0,15 meter (minimaal benodigd) en 0,5 meter voor zowel het oostelijk als het westelijk deel. PvA De Venen - het verwijderen van de toplaag met een kraan over 395 ha. Het vrijkomende materiaal wordt op een nader te bepalen locatie in Groot Mijdrecht-Noord verwerkt. De ontgravingsdiepte kan met de huidige bodemgegevens niet in detail voor het gehele gebied worden vastgesteld. Er is een berekening gemaakt van het verwijderen van 0,15 meter (minimaal benodigd) en 0,5 meter. 2.
UITGANGSPUNTEN
begrenzing Het projectgebied wordt begrensd door: - de Waverdijk aan de noordzijde; - de Boltsholsedijk aan de oostzijde; - het Waverveense Pad aan de zuidzijde; - de Veldweg aan de westzijde. De scheiding van plas en moerasgebied ligt ruwweg ter hoogte van de huidige Hoofdweg. ophoogniveaus GMN+2-direct Het in te richten moerasgebied is als volgt ingedeeld: - 60% riet en laag moeras op niveau –4.2 m NAP; - 25% ondiep open water op niveau –5.4 m NAP; - 7.5 % nat grasland op niveau –3.5 m NAP; - 7.5 % moerasbos op niveau –3.5 m NAP.
Bovenstaande niveaus leiden tot een gemiddeld niveau van –4.4 m NAP in het moerasgebied. Het streefpeil van de plas varieert tussen –3.0 en –4.4 m NAP. Gemiddeld is een streefpeil aangehouden van –4.0 m NAP. Het huidige maaiveld peil in de polder Groot Mijdrecht Noord is gemiddeld –6 m NAP. zetting en uitlevering GMN+2-direct De bodemopbouw in de polder Groot Mijdrecht Noord kenmerkt zich door een circa 4 meter dikke laag van klei en veen waaronder zich een zandpakket bevindt. Op basis van de DINO boringen kan echter weinig over het zand worden gezegd. De boringen zijn doorgezet tot aan de zandlaag en beschrijven de kenmerken van het zand niet. Naar schatting mag een zetting worden verwacht van circa 1 meter bij een netto ophoging van 2 meter materiaal. Wanneer zand wordt gewonnen zal er een toename van het volume (uitlevering) plaatsvinden ten opzichte van het volume zoals het in de oorspronkelijke bodem aanwezig was. De uitlevering van het zand wordt geschat op 5% indien gebruik wordt gemaakt van hydraulisch transport van het materiaal. 3.
HOEVEELHEDEN GRONDVERZET
GMN+2-direct - verwijderen van de toplaag: ⋅ ontgravingdiepte 0,15 meter over 900 ha: De hoeveelheid grondverzet bedraagt 1.350.000 m3; ⋅ ontgravingdiepte 0,5 meter over 505 ha (west) en 0,15 meter over 395 ha (oost): De hoeveelheid grondverzet bedraagt 3.120.000 m3; - winnen van zand: ⋅ winnen van zand bij ontgravingdiepte toplaag van 0,15 meter; Op basis van de uitgangspunten zoals beschreven onder punt 2, zal het totale grondverzet ten behoeve van het moerasgebied circa 10.400.000 m3 bedragen. Dit volume is inclusief een gemiddelde geschatte zetting van circa 90 cm in het natuurgebied en exclusief eventuele nieuwe dijken die moeten worden aangelegd rondom de nieuwe plas. GMN+2-vermorsing - verwijderen van de toplaag over 900 ha: ⋅ ontgravingsdiepte 0,15 meter: De hoeveelheid grondverzet bedraagt 1.350.000 m3; ⋅ ontgravingsdiepte 0,5 meter: De hoeveelheid grondverzet bedraagt 4.500.000 m3; PvA De Venen - verwijderen van de toplaag over 395 ha: ⋅ ontgravingdiepte 0,15 meter: De hoeveelheid grondverzet bedraagt 592.500 m3; ⋅ ontgravingdiepte 0,5 meter: De hoeveelheid grondverzet bedraagt 1.975.000 m3; 4. WERKMETHODE verwijderen van de toplaag Het verwijderen van de toplaag wordt uitgevoerd met een kraan “in den droge”. Inzet van drijvend baggermateriaal (na onderwater zetten van de plas) is niet geschikt gezien de beperkte laagdikte (0.15 tot 0.5 m). Bovendien zal een uitwisseling tussen bodemmateriaal en water plaatsvinden, waardoor voedingsstoffen vanuit de bodem in de waterkolom terechtkomen. Dit is vanuit het oogpunt van waterkwaliteit niet wenselijk. winnen van zand De benodigde grond voor het natuurgebied wordt gewonnen uit het plangebied van de plas door middel van de aanleg van een diepe centrale zandwinput. In de raming wordt uitgegaan van de aanleg van een centrale, relatief diepe zandwinput. Hierbij is in het gewonnen materiaal het aandeel zand het grootst (het oppervlak klei- en veenpakket is gering door het geringe oppervlak van de put). Gezien de grote hoeveelheden grond die moeten worden verzet ligt de inzet van baggermaterieel voor de hand.
Aanleg van een centrale diepe zandwinput tot een diepte van –40 m NAP. Een dergelijke zandwinput heeft een oppervlak van circa 29 ha. De put levert circa 1.200.000 m3 klei en veen en 9.200.000 m3 zand. Op het natuurgebied wordt een zandlaag aangebracht variërend van gemiddeld 2.3 m. De uiteindelijk waterdiepte ter plaatse van de zandwinput bedraagt circa 36.0 m bij een gemiddelde waterstand. In het overige deel van de plas is de waterdiepte gemiddeld 1.4 tot 1.9 m ten opzichte van het gemiddelde streefpeil afhankelijk van de afgegraven laag bouwvoor. Het winnen van zand uit een zandwinput gaat doorgaans effectiever met behulp van een winzuiger dan met een snijkopzuiger. De inzet van een snijkopzuiger is effectief, indien het zand slecht wil bressen en al het zand zal moeten worden aangesneden. Oorzaak van het niet willen bressen van zand kan zijn: - hoekig, scherp zand waardoor de korrel achter elkaar blijven haken - aanwezigheid van stoorlagen die (tijdelijk) stevigheid geven aan het onderwater talud - gecementeerd zand 5. KOSTEN Hieronder worden de kosten geraamd voor het grondverzet in de 3 alternatieven. Dit betreft de kosten exclusief overhead kosten en engineering. Alleen de kosten voor grondverzet zijn geraamd. Niet geraamd zijn bijvoorbeeld: - aanplanten of inzaaien riet of enten van waterplanten; - het aanleggen van dijken rondom het plangebied; - verwijderen van infrastructuur (kabels en leidingen, wegen, etc.); - werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het aanleggen van een detailontwerp, bijvoorbeeld het aanleggen van een gedetailleerd ontwerp van een landschapsarchitect. GMN+2-direct verwijderen bouwvoor Voor het verwijderen van de bouwvoor met een kraan is een prijs per m3 aangehouden van EUR 4,50. Dit levert de volgende kosten: - ontgravingdiepte 0,15 meter: De kosten voor een grondverzet van 1.350.000 m3 bedragen circa EUR 6,1 miljoen; - ontgravingdiepte 0,5 meter over 505 ha (west) en 0,15 meter over 395 ha (oost): De kosten voor een grondverzet van 3.120.000 m3 bedragen circa 14 miljoen; winnen van zand De kosten voor het grondverzet zijn afhankelijk van de volgende zaken: - gegevens over het te winnen materiaal (korreldiameter, korrelvorm, gepaktheid, etc.); - gekozen ontgravingmethode; - de capaciteit van het beschikbare baggerwerktuig. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van een eerste kosten indicatie – in miljoenen Euro’s voor het ontgraven van een diepe put. De kosten zijn exclusief de kosten voor het verwijderen van de bouwvoor. baggerwerktuig
winzuiger kleine snijkopzuiger grote demontabele snijkopzuiger
diepe put zonder verwij-
diepe put na afgraving
dering bouwvoor
0.15 m bouwvoor
27 66 40
30 73 44
Deze investeringskosten zijn inclusief 80 tot 90 cm zetting van opgebrachte gronden in het moerasgebied, maar exclusief overhead kosten en engineering. De bovengenoemde bedragen zijn gebaseerd op een werkweek van 60 uur. GMN+2-vermorsing verwijderen bouwvoor Voor het verwijderen van de bouwvoor met een kraan is een prijs per m3 aangehouden van EUR 4,50. Dit levert de volgende kosten: - ontgravingdiepte 0,15 meter: De kosten voor een grondverzet van 1.350.000 m3 bedragen circa EUR 6,1 miljoen; - ontgravingdiepte 0,5 meter: De kosten voor een grondverzet van 4.500.000 m3 bedragen circa 20,2 miljoen; PvA De Venen verwijderen bouwvoor Voor het verwijderen van de bouwvoor met een kraan is een prijs per m3 aangehouden van EUR 4,50. Dit levert de volgende kosten: - ontgravingdiepte 0,15 meter: De kosten voor een grondverzet van 592.500 m3 bedragen circa EUR 2,7 miljoen; - ontgravingdiepte 0,5 meter: De kosten voor een grondverzet van 1.975.000 m3 bedragen circa EUR 8,9 miljoen; 6. GRONDONDERZOEK De kosten die onder punt 5 zijn bepaald zijn tot stand gekomen op basis van gemiddelde producties. Echter, de producties variëren zeer sterk met de specifieke eigenschappen van het zand ter plaatse. Aanvullend onderzoek moet meer inzicht geven in de volgende zaken: - tot welke diepte zit het zand; - zeefkrommes; - sonderingen (SPT waarden); - scherpte van het zand (hoekigheid); - eventuele stoorlagen
BIJLAGE III Ontwikkeling van moerasnatuur in andere gebieden
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
inleiding Uit de literatuur zijn verschillende voorbeelden bekend van projecten waarin is gestreefd naar ontwikkeling of herstel van moerasnatuur. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van een aantal van deze projecten. Bij de beschrijving van projecten wordt onderscheid gemaakt in projecten waarbij sprake is van ontwikkeling of herstel van moerasvegetatie vanuit een bestaand moerassysteem en projecten waarbij een nieuw moerassysteem ontwikkeld wordt, doorgaans door het vernatten van graslanden. In onderstaand kader wordt een beschrijving gegeven van een min of meer natuurlijk functionerend wetland, namelijk het Zuidlaardermeer zoals het was in het begin van de 20ste eeuw. Deze beschrijving, die is ontleend aan het proefschrift van Havinga (1919), kan functioneren als referentiebeeld voor natuurontwikkeling in Groot-Mijdrecht-Noord. Kader: Referentiebeeld: het Zuidlaardermeer in het begin van de 20ste eeuw (ontleend aan Havinga, 1919) referentiebeeld: het Zuidlaardermeer in het begin van de 20
ste
eeuw
Een beschrijving van een groot meer met fluctuerend peilverloop is gegeven door Havinga in 1919. Hij ging, als onderzoeker voor de Rijksuniversiteit Groningen, naar het Zuidlaardermeer om onderzoek te doen naar de Nederlandse meren. In 1919 stond het Zuidlaardermeer nog maar weinig bloot aan verontreinigingen en fabrieks- en ander afvalwater. Het gemiddeld peil lag rond 0,62 m boven NAP, maar wisselde sterk, tot 0,86 meter beneden en 0,5 meter boven het gemiddeld peil (dus een amplitude tot 1,36 meter). Het water dat aan de zuidkant het meer binnenstroomde door de Hunze, verliet het meer aan de noordkant door het Drentsche Diep. Hierdoor was er een constante stroming van zuid naar noord in het meer. De grootte van het meer bedroeg ongeveer 725 ha. Door de langzaam hellende oevers en de geringe diepte had zich in de zomermaanden een brede en dichte gordel aan oeverplanten ontwikkeld. Ook in het midden van het meer staken hier en daar planten boven water uit. Deze verdwenen voor een groot deel in de winter, of de boveneinden braken af. Hierdoor verschilde het uiterlijk van het meer ‘s winters en ‘s zomers aanmerkelijk. Dit verschil werd nog vergroot doordat het meer in de winter buiten haar oevers trad. ‘s Winters veranderde de gehele oostzijde in een grote, uitgestrekte watermassa, waarboven hier en daar hogere gedeelten uitstaken. Dit gaf het gebied volgens de auteur een zeer schilderachtig uiterlijk. Door de geringe diepte van het meer en de zacht glooiende oevers konden zich op uitgestrekte gebieden planten ontwikkelen. De totale oppervlakte van het met hoog opschietende planten begroeide gebied werd geschat op 142 ha. Het vaststellen van deze gegevens bracht in 1919 nogal wat moeilijkheden met zich mee, aangezien de onderzoeker geregeld vast kwam te zitten in de zachte, vochtige bodem of verdwaalde in de hoge oevervegetatie met riet van wel 2,5 m hoog. In de zomer viel de bodem, tussen de geweldige rietmassa’s die er groeiden, over grote uitgestrektheden droog en in de winter vroren grote delen van het meer dicht. De meest voorkomende plantensoorten waren Phragmites communis (riet), Typha angustifolia (Kleine lisdodde), Scirpus lacustris (Mattenbies) en Sparganium ramosum (Grote egelskop). Verder vielen door hun bloeiwijze in de zomer Cicuta virosa (Waterscheerling) en Sium latifolium (Grote watereppe) in het oog. Er kwamen geregeld soorten voor met kleurrijke bloemen (Cicuta virosa (Waterscheerling), Stachys palustris (Moerasandoorn), Ranunculus lingua (Grote boterbloem) en Iris pseudacorus (Gele lis)), die aan de vegetatie een levendig uiterlijk gaven, in sterk contrast met de monotome rietvegetatie. Ook was er een duidelijke verschil tussen de vegetatie die op zandrijke bodem ontwikkelde en de vegetatie die op veenachtige bodem.
herstel en uitbreiding moerasvegetatie in bestaande moerassystemen In Nederland zijn in een aantal gebieden grootschalige projecten uitgevoerd met als doel het verbeteren, ontwikkelen of uitbreiden van moerasvegetatie. Hieronder worden de projecten in de Oostvaardersplassen, het Lauwersmeer en het Volkerak-Zoommeer beschreven. In deze projecten is de uitgangssituatie een meer of plas met een beschadigd of sterk verminderd helofytenbestand. Oostvaardersplassen In de Oostvaardersplassen is geprobeerd de helofyten-vegetatie te herstellen door een grootschalig peilverlaging- experiment uit te voeren in de periode 1987 tot 1990. Men heeft geëxperimenteerd met
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
een cyclisch peilbeheer, hetgeen betekent dat periodes van droogval en periodes van inundatie worden afgewisseld. Door de peilverlaging vielen grote slikvelden droog die gekoloniseerd konden worden door helofyten. De belangrijkste resultaten uit dit project waren (Jans en Drost, 1995): - cyclisch peilbeheer heeft inderdaad geleid tot herstel van de helofytenvegetatie; - de soortensamenstelling van de pioniersvegetatie hing niet alleen af van het tijdstip van droogvallen en de aanwezige zaadvoorraad maar ook van de precieze weersomstandigheden tijdens de eerste fase van droogval. Dit betekent voor het beheer dat de precieze soortensamenstelling niet of nauwelijks van tevoren in te schatten is; - de tijdens droogval ontstane pioniersvegetatie werd al binnen enkele jaren vervangen door een rietruigtevegetatie of door een riet-wilgenvegetatie. Wanneer in de jaren daarna tot herinundatie werd overgegaan veranderde de riet-ruigtevegetatie geleidelijk in een monotone rietvegetatie. Lauwersmeer In het Lauwersmeer is geprobeerd een groot oppervlak aan helofyten te ontwikkelen in ondiep water. Daarvoor is het peil verlaagd, maar er is niet, zoals in de Oostvaardersplassen, geëxperimenteerd met peilfluctuaties. De belangrijkste resultaten uit dit project waren (Vermaat, 2002): - in tegenstelling tot de Oostvaardersplassen heeft zich in het Lauwersmeer nooit een groot oppervlakte aan helofytenbestanden in ondiep water ontwikkeld; - rietvegetaties besloegen grote oppervlakten op het land, maar waterriet of biezenvelden waren slechts beperkt aanwezig; - tijdens het droogvallen van het Lauwersmeer waren er geen grote oppervlaktes zoetwaterslik beschikbaar en bestonden de pioniersvegetaties grotendeels uit halofyten; - het gebied werd al snel bezocht door grote aantallen ganzen en andere herbivore watervogels; - vermoedelijk is het samenspel van deze factoren de oorzaak van de geringe uitbreiding van riet en andere helofyten in ondiep water. Volkerak-Zoommeer In het Volkerak-Zoommeer is uitgebreid op praktijkschaal geëxperimenteerd met peilbeheer, met het doel uitbreiding van de helofytenvegetatie te bewerkstelligen. Een deel van het proefgebied is afgesloten voor vogels om begrazing te voorkomen. Omdat het Volkerak-Zoommeer ontstaan is uit het zoute tot brakke getijdegebied van Grevelingen, Krammer, Volkerak en het Hollands Diep, bleek de invloed van verdamping, neerslag en bovenstaand water op het resterende zout in de bodems en sedimenten langs de oever een belangrijke rol te spelen in de vestigingskansen van hogere vegetatie. De belangrijkste conclusies uit het experiment zijn (Tosserams et al., 1999; Vermaat, 2002): - spontane vestiging van helofyten langs de nieuwe waterlijn was succesvol; - de instelling van een semi-natuurlijke peilfluctuatie (NAP -0,23 m tot NAP +0,15 m) vergrootte het areaal dat door helofyten begroeid raakte aanmerkelijk, met name doordat het zoutgehalte van het bodemvocht over een groter traject verlaagd werd; - begrazing door Grauwe Ganzen, waar de vegetatie onbeschermd was, leidde er in de onbeschermde proefvlakken echter toe dat zich daar nauwelijks helofyten ontwikkelden; - in delen van het traject die in de winter dieper dan 50 cm bleven, konden de ganzen de wortelstokken niet bereiken. vernatten van grasland Een andere manier om een moerasvegetatie te ontwikkelen is het vernatten van grasland. In dit geval ontstaat een nieuwe vegetatie uit zaden in de zaadbank of uit zaden die zijn aangevoerd van buiten het gebied. Helofyten die op slootkanten of aan de rand van het gebied voorkomen, kunnen het gebied door middel van klonale groei koloniseren. De vegetatie die zich uiteindelijk zal ontwikkelen hangt af van zeer veel factoren. Er zijn veel projecten bekend waar geprobeerd is een moerasvegetatie te ontwikkelen vanuit voormalige landbouwpolders. Een aantal van deze projecten wordt beschreven. Een geheel ander voorbeeld is de inundatie van een aantal rietmoerassen in het Kis-Balaton basin in Hongarije. Dit project zal als laatste beschreven worden.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Alde Feanen en Wolwarren Het doel van het project was om de Alde Feanen als grootschalig laagveenmoerasgebied te versterken door agrarische gronden aan de oostzijde van het gebied te vermoerassen. In het najaar van 1989 is het gebied ontpolderd door opheffing van de bemaling. Vrijwel de gehele polder kwam daarmee onder water te staan. In perioden van laag water kunnen geen van elkaar afgescheiden, kleine waterpartijen ontstaan. Er is spraken van natuurlijke peilfluctuaties met in de winter en het voorjaar hoge peilen en in de zomer peilverlaging, waarbij peilverschillen kunnen optreden van meer dan een halve meter. De waterdiepte in de polder bedraagt in de zomer doorgaans 30-40 cm, op de plaats van de oude sloten tot één meter. Het gebied valt niet droog. De Wolwarren is een aangrenzend gebied. De inrichting van de Wolwarren in het najaar van 1989 is beperkt gebleven tot het dempen van de sloten en het plaggen van brede stroken voor de benodigde grond. Bij het plaggen werd een 10 tot 40 cm dikke laag grond verwijderd, waardoor de hoogteligging van de plag-stroken varieert. Ze liggen meestal wat lager dan het omringende maaiveld en staan een groot deel van het jaar ondiep onder water (5-15 cm). Voorts zijn er enkele ontveende poldertjes waar het agrarisch beheer in de jaren zestig is gestaakt en die in de loop der jaren zijn vernat door lekkende kaden en een haperende bemaling. Deze poldertjes zijn langzamerhand en - destijds onbedoeld - weer verworden tot moerasgebied. De belangrijkste resultaten van deze project waren (www.moerasvogels.nl): Alde Feanen - na 12 jaar inundatie is verlanding met waterplantenvegetaties niet van de grond gekomen. Na de ontpoldering zijn drijvende veenwortelvegetaties ontstaan, die zich hebben verspreid over vrijwel de gehele polder. Hoewel de bedekking van jaar tot jaar wisselt lijkt hier nauwelijks verandering in te komen, ook niet na ca. 13 jaar (situatie 2003); - door het stopzetten van de bemaling was het waterpeil in 1990 relatief laag en was kortstondig spraken van een moerasfase, gepaard gaande met een groot oppervlak aan helofyten en een enorme rijkdom aan broedvogels van jonge moerasstadia; - na een eerste fase met een groot areaal aan helofytenvegetaties (vooral Liesgras, maar ook Rietgras, Riet en Pitrus) zijn deze vegetaties in een periode van tien jaar volledig teruggedrongen tot de randen; in het open water zijn moerasvegetaties verdwenen, waarschijnlijk als gevolg van de sterke vraat door herbivore watervogels (en in de beginfase ook Muskusratten); - met de afname van het oppervlak moerasvegetatie en de veroudering van het resterende deel is het aantal broedende moerasvogels sterk afgenomen. Anno 1998-2000 is de polder in een bak met water veranderd; - het oppervlak helofytenvegetatie -het leefgebied van typische moerasvogels- is verhoudingsgewijs zeer klein geworden; de terugloop van helofytenvegetaties is onverwacht snel gegaan en verlanding van de landzijde kwam niet of nauwelijks op gang in een periode van 12 jaar. Wolwarren de vernatting van de Wolwarren laat zien dat dit wel een geschikte vorm van vermoerassing kan zijn, vooral in die terreindelen waar een waterdiepte van 0-20 cm ontstaat. Onder dergelijke omstandigheden ontstaan rietlanden en jonge moerasstadia met Kleine lisdodde, Oeverzegge, Pluimzegge en andere helofyten. Deze laaggelegen plas-drasse terreindelen verkeren al enkele decennia in een moerasfase en blijken na meer dan 30 jaar nog steeds een uitstekend broedgebied voor moerasvogels te zijn. Bij een dergelijk langzaam verlopende vernatting verkeert een gebied langdurig in een moerasfase; - bij een grotendeels droog liggend maaiveld ontwikkelen zich vooral Rietgras- en Pitrusvegetaties. Wanneer ook (periodiek) plas-drasse omstandigheden voorkomen of delen van het gebied tijdelijk onder water staan, mag een ontwikkeling richting moerasvegetaties worden verwacht. Pitrus, Rietgras, Oeverzegge en Riet zijn de meest succesvolle plantensoorten bij de vernatting van graslanden. Rietgras treedt op bij wisselende waterstanden, waarbij in het zomerhalfjaar geen water op het maaiveld staat;
-
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
-
riet komt voor bij permanent zeer natte omstandigheden en in ondiep open water, terwijl Oeverzegge een tussenpositie inneemt. Pitrus floreert zolang er sprake is van een grotendeels droog maaiveld; wat ontbreekt bij de vernatting van graslanden is de fase met open water, al dan niet met waterplanten. Ook drijftillen en jonge verlandingen als lisdoddevegetaties en moerasvarenrietland komen niet of nauwelijks voor. Hiervoor is waarschijnlijk een andere uitgangssituatie nodig; het resultaat van vernatting is sterk afhankelijk van de hoogteligging. Uit de Wolwarren-gegevens blijkt, dat de ontwikkeling van moerassige vegetaties maar beperkt van de grond komt wanneer niet op enige schaal tijdelijk plas-dras situaties of ondiepe waterplassen voorkomen;
Giethoorn-Wanneperveen Doel van het project is wegzijging van water uit het reservaatgebied Giethoorn-Wanneperveen, dat onderdeel uitmaakt van De Wieden, naar het aangrenzende landbouwgebied te beperken. Dit in combinatie met het ontwikkelen van een aantrekkelijk gebied voor moerasvogels. In het najaar van 1989 is in het noordelijk deel van het reservaatgebied Giethoorn-Wanneperveen in een zone grenzend aan het landbouwgebied een oppervlakte van 38 hectare voorzien van een kade. Binnen de kade is het waterpeil verhoogd tot 30 cm boven het boezempeil, waardoor ca 80 % van het gebied onder water staat. De waterdiepte in het moeras (in cm boven maaiveld) varieert van 0 tot 60 cm. In het voorjaar van 1995 is het gebied in zuidelijke richting uitgebreid met een oppervlak van 48 hectare. Daarmee bedraagt het totale oppervlakte moeras tegenwoordig 86 hectare. Het waterpeil wordt gehandhaafd met behulp van een gemaal. In de hoogwaterzone wordt een constant waterpeil nagestreefd. De belangrijkste resultaten van dit project waren (www.moerasvogels.nl): - door de instelling van de peilverhoging is de grondwaterstand in het naastliggende reservaatgebied verhoogd met gemiddeld 7 cm en zijn de hydrologische effecten van de peilverlaging in het landbouwgebied op het reservaatgebied in belangrijke mate teruggebracht; - het huidige gebied bestond voorheen uit (natte) graslanden, plaatselijk met rietkragen, afgewisseld met enkele percelen bos en kleinere bosjes. Na de waterpeilverhoging is in een groot deel van het gebied moerasontwikkeling met vooral Riet en Grote Zeggen op gang gekomen. Verder bestaat het gebied deels uit ondiep open water, ruigte en ondergelopen broekbos. In het broekbos zijn Berk en Els afgestorven en naderhand grotendeels gekapt. Diverse soorten Wilgen hebben zich wel weten te handhaven; - in het gebied wordt polderwater binnengelaten van mindere kwaliteit dan het boezemwater. Na het inlaten van het polderwater is er geen verlanding met waterplanten meer opgetreden. Plaatselijk is er wel waterrietverlanding; Ilperveld Uit studies in het Ilperveld (o.a. Van ’t Veer en Witteveldt, 2002) blijkt dat bij vernatting de kans op Pitrus groot is. Verder blijkt dat wanneer het peil het gehele jaar hoog gehouden wordt de kans op interne eutrofiëring toeneemt (Lamers et al., 2002). Ook veroorzaakt een stabiel hoog peil een minder soortenrijke vegetatie (Casanova and Brock, 2000). Uit studie in het Ilperveld blijkt dat in graslandtypen die worden vernat (o.a. Reukgras-Fioringras graslanden en Gestreepte witbol-Fioringras graslanden), binnen 2-4 jaar een sterke polvorming van Pitrus langs de greppelranden en slootkanten ontstaat. Als het grasland ‘s winters nat blijft en ‘s zomers wordt vertrapt door bv. ganzen maar niet bemest, zal pitrus zich na 5-7 jaar verspreiden over het gehele grasland en ontstaat een pitrusbedekking van 25-75%. Deze ontwikkeling gaat sneller als er pyrietrijke bagger is gestort (Van’t Veer en Witteveldt, 2002). In waterverzadigde en verzurende veenbodems, welke niet met polderwater (of water met een hoge alkaliniteit) worden gebufferd, zal bij een blijvend graslandbeheer Pitrus gaan toenemen (waarnemingen Ilperveld, Wormer- en Jisperveld en Oostzanerveld, R. van ’t Veer, ongepubl.). Kis- Balaton Basin Kis-balaton is een uitgestrekt rietmoeras aan de zuidzijde van het Balatonmeer in Hongarije. Om de externe belasting van het grote Balatonmeer te verlagen is een deel van het moeras als retentiebekken
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
voor een rivier gebruikt. Dit had een forse peilverhoging tot gevolg. De bestaande rietvelden zijn deels van de bodem losgekomen, waardoor op grote schaal een drijvende kragge is ontstaan. De deels waarschijnlijk dode rhizomen van het riet vulden zich met gas en begonnen te drijven. Hierdoor kwamen gedeelten van het rietbed op de waterspiegel te drijven, net als drijvende kraggen. De gemiddelde diepte na het onderwater zetten is 1,2 m (Tatrai et al., 2000). Omdat gedeelten van het drijvende rietbed ook sediment en soms wilgen bevatte kon zich op de drijvende rietbedden een secundaire vegetatie ontwikkelen die sterk lijkt op de vegetatie van natuurlijke kraggen (Somodi and Botta-Dukat, 2004). Dit bestaande rietmoeras bleek dus in staat om zich aan een snelle en diepe inundatie aan te passen. conclusies Uit deze literatuurstudie kunnen de kansen op het ontwikkelen van moerasvegetatie als volgt ingeschat worden: Uit de projecten in de Oostvaardersplassen, Lauwersmeer en Volkerak-Zoommeer blijkt het volgende (Vermaat 2002): - de uitbreiding van moerasvegetaties door toepassing van een natuurlijker peilbeheer is kansrijk. Dit peilbeheer houdt in dat in de zomer lage waterstanden worden bereikt waardoor een groot oppervlak van de oevers gedurende enkele weken droogvalt. Hierdoor ontstaan grote slibvlaktes. Vooral Lisdodde en Riet zullen waarschijnlijk profiteren; - klonale uitbreiding vanuit aanwezige helofytenbestanden heeft waarschijnlijk een grotere slagingskans dan nieuwe vestiging vanuit zaad. Als een kloon zich eenmaal naar dieper water uitgebreid heeft, is de overlevingskans relatief groot; - voor succesvolle kieming van zaad is niet alleen een vitale zaadbank noodzakelijk. Ook de precieze omstandigheden tijdens droogvallen blijken van groot belang voor de selectie van kiemende soorten. De duur van de periode met laag peil ligt in de orde van 1-2 maanden in de zomer voordat kiemplanten zich succesvol gevestigd hebben. Jonge kiemplanten verdragen overstroming slecht; - sterke begrazingsdruk door vee (vanaf de oever) en ganzen (vanuit het water) kan helofytenbestanden binnen enige jaren decimeren en de ontwikkeling van een helofytenvegetatie verhinderen. Een hoog waterpeil (> 50 cm) in de winter, en mogelijk ook lagen strooisel en schelpen, beschermen de overwinterende wortelstokken tegen opgraven door ganzen. Ook uit een drooggevallen bodem zullen ganzen wortelstokken niet opgraven; - onduidelijk is hoe de resultaten van bovenstaande praktijkexperimenten kunnen worden vertaald naar andere gebieden. Met name op veenbodems kan de kolonisatie door helofyten anders verlopen. Voorbeelden van praktijkproeven met een natuurlijke peilfluctuatie in veenplassen ontbreken echter. Uit de resultaten van de projecten in de Alde Feanen, Giethoorn Wanneperveen, Ilperveld en Kis Balaton in combinatie met wetenschappelijke literatuur kunnen de volgende conclusies getrokken worden: - het plasdras zetten van bestaande landbouwgrond zonder maatregelen te nemen leidt hoogstwaarschijnlijk tot eutrofe en verzuurde omstandigheden met pitrusdominantie; een juist peilbeheer kan dit voorkomen; ⋅ een te hoog peil: rietvegetaties verdrinken bij te diepe inundatie, maar kunnen het plaatselijk nog lang volhouden (Bodensteiner & Gabriel, 2003); ⋅ een te laag peil: ganzenvraat kan helofyten-bestanden snel decimeren: dit wordt voorkomen bij een peil van plus 50 cm. Ook op volledig drooggevallen grond worden wortelstokken niet door ganzen verwijderd; ⋅ continue nat: een hoog winterpeil en hoog zomerpeil leidt in veel gevallen tot eutrofe en verzuurde omstandigheden met een dominantie van pitrus; ⋅ in de winter nat en in de zomer droog: een hoog winter peil (van minstens 50 cm boven maaiveld) en laag zomerpeil met droogval blijkt het meest succesvol, een moerasvegetatie met riet kan zich bij dit peilbeheer ontwikkelen;
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
-
-
uit experimenten in de Alde Feanen, Wolwarren en Giethoorn-Wanneperveen blijkt dat het zeker mogelijk is door vermorsing moerasvegetatie te creëren. Wel lijkt het moeilijk om deze vegetatie te behouden; ⋅ door een onnatuurlijk peilbeheer in combinatie met begrazing (Alde Faenen) of door de inlaat van kwalitatief slecht boezemwater (Giethoorn-Wanneperveen) kan de ontstane vegetatie weer verdwijnen; de waterkwaliteit is zeer belangrijk voor de ontwikkeling van waterplanten; voor de verticale groeisnelheid van een constante moerasvegetatie zijn de volgende referenties gevonden: ⋅ verticale groei van de vegetatie: voor eutrofe rietveen-accumulatie in petgaten in Westbroek is een netto verticale groei gerapporteerd van 2 mm jr-1 (Bakker 1997); ⋅ vegetatie kan gaan drijven: rietmoeras kan ook als een drijvende kragge met het waterniveau omhoog komen (Somodi en Botta-Dukat, 2004).
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
BIJLAGE IV Grondwaterkwaliteit Groot Mijdrecht
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
De metingen aan de grondwaterkwaliteit geven een zeer wisselend beeld. In de tabel hieronder staan de kwaliteitsgegevens uit de Hoofdtocht van Groot Mijdrecht nabij het gemaal. Deze worden representatief geacht voor de gemiddelde kwaliteit van het toestromende grondwater. Immers 80% van het oppervlaktewater komt rechtstreeks via de wellen als grondwater binnen. Voorts is de verblijftijd in het oppervlaktewater erg kort (minder dan een dag) zodat er nauwelijks chemische en biologische processen kunnen plaats vinden. ++
pH
Mg
7.4 7.4
65 2.67
Ca
++
Fe
++/+++
+
K
Mn
160 0.33 17 0.4 3.99 0.006 0.43 0.01
NH4-N
3.5 0.25
NO3-N
P04-p
Cl
-
0.15 0.13 1200 0.01 0.0042 34.29
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
HCO3
-
SO4
--
Si
450 100 5.3 mg/l 7.38 1.04 0.19 mmol/l
BIJLAGE V Chemische analyses
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Per bodemmonster zijn de volgende parameters geanalyseerd: - destructie: aluminium (Al), calcium (Ca), magnesium (Mg), kalium (K), zwavel (S), fosfaat (P), mangaan (Mn), ijzer (Fe), silicium (Si) en zink (Zn) concentratie in een ontsluiting (destructie) met salpeterzuur en peroxide (respectievelijk Tot-P, Tot-Ca, Tot-Mg, Tot-Fe, Tot-Mn, Tot-S, Tot-Si, Tot-Zn, Tot-Al; - zoutextractie: pH, ammonium (NH4+), nitraat (NO3-), aluminium (Al), calcium (Ca), magnesium (Mg), kalium (K), zwavel (S), fosfaat (P), mangaan (Mn), ijzer (Fe), silicium (Si) en zink (Zn) concentratie in een zoutextract (respectievelijk pH(Z), NH4(Z), NO3(Z), Al(Z), Ca(Z), Mg(Z), K(Z), S(Z), P(Z), Mn(Z), Fe(Z), Si(Z), Zn(Z)); - oxalaat-extractie: IJzer (Fe) en fosfaat (P) concentratie in een oxalaat-extract (Fe(OX) en P(OX)); - acetaat-lactaat-extract: P concentratie in een acetaat lactaat extract (PAL); - Olsen-exatractie: P concentratie in een Olsen extract (P-Olsen); - drooggewicht en gloeiverlies (organisch stofgehalte). Van de zoutextracten werd de pH bepaald. De concentraties calcium (Ca), magnesium (Mg), zwavel (S), fosfaat (P), ijzer (Fe), mangaan (Mn), silicium(Si), natrium(Na), Kalium(K) en Zink (Zn) in de extracten werden gemeten met behulp van een ICP-OES, en de concentraties ammonium (NH4+) en nitraat (NO3-) aan de hand van kleurreacties met autoanalyser-technieken (zie ook http://www.ru.nl/fnwi/gi). Hieronder worden de verschillende bepalingen nader toegelicht. bodemdestructie Door de bodem te destrueren (ontsluiten) is het mogelijk de totale concentratie van bepaalde elementen in het bodemmateriaal te bepalen. Dit gebeurde door het bodemmateriaal na het drogen te vermalen en te verzamelen in pillenpotjes van 100 ml. Van het bodemmateriaal werd per monster nauwkeurig 500 mg afgewogen en in teflon destructievaatjes overgebracht. Aan het bodemmateriaal werd 4 ml geconcentreerd salpeterzuur (HNO3 , 65%) en 1 ml waterstofperoxide (H2O2, 30%) toegevoegd en geplaatst in een destructiemagnetron (Milestone microwave type mls 1200 mega). De monsters werden vervolgens gedestrueerd in gesloten teflon vaatjes. Na destructie werden de monsters afgekoeld tot kamertemperatuur in een koelkast, waarna ze werden aangevuld tot 100 ml door toevoeging van milli-Q. zoutextractie Een zoutextract werd bereid door 35 gram verse bodem gedurende 4 uur uit te schudden (100 rpm) met 100 ml 0,2 M NaCl oplossing (een 0,2 M NaCl-oplossing komt overeen met een Cl-concentratie van 7000 mg/l, wat veel zouter is dan het poriewater in de bodem van GMN). Vervolgens werd het monster gecentrifugeerd waarna het supernatant werd geanalyseerd. oxalaat-extractie Een oxalaatextract werd bereid door 2,5 gram droge bodem gedurende 1 uur uit te schudden (100 rpm) met 50 ml van een 3 % oxaalzuuroplossing (pH3,2). Vervolgens werd het monster gecentrifugeerd waarna het supernatant werd geanalyseerd op ijzer (Fe(OX)) en fosfaat (P(OX)). acetaat-lactaat-extractie Een bodem werd geëxtraheerd volgens de ammoniumlactaat-acetaat methode volgens Houba e.a. (1979). Hierbij werd 20 gram verse bodem gedurende 4 uur uitgeschud (100 rpm) met 100 ml extractievloeistof. Vervolgens werd het monster gecentrifugeerd waarna het supernatant werd geanalyseerd op fosfaat (P(AL)).
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Olsen-extractie Olsen-P werd bepaald volgens Olsen e.a. (1954). Hiertoe werd 5 gram droge bodem gedurende een half uur uitgeschud met 100 ml 0.5 M natriumbicarbonaat (pH 8.2). Vervolgens werd het monster gecentrifugeerd waarna het supernatant werd geanalyseerd voor fosfaat (P(AL)). drooggewicht en organisch stofgehalte Om het vochtgehalte van het verse bodemmateriaal te bepalen werd het vochtverlies bepaald. Dit gebeurde door bodemmateriaal per monster af te wegen in aluminium bakjes (gewicht bakje = 1,40 gram) en voor 24 uur te drogen in een stoof bij 105 oC. De volgende dag werd het bakje met bodemmateriaal weer gewogen en kon het vochtverlies bepaald worden. Dit alles werd in duplo uitgevoerd. Het ene deel werd gebruikt voor het bepalen van het gloeiverlies het andere voor de bodemdestructie. Omdat de bakjes precies werden afgevuld tot aan de rand konden later ook de concentraties worden omgerekend naar mol per liter bodemvolume. De fractie organisch stof in de bodem kan berekend worden door het gloeiverlies te bepalen. Hiertoe werd het bodemmateriaal per monster, na het drogen, voor 4 uur verast in een oven van 550oC. Na het uitgloeien van de monsters werd het bakje met bodemmateriaal weer gewogen en kon de fractie organisch materiaal berekend worden. Het gloeiverlies komt bij benadering overeen met het gehalte aan organisch materiaal in de bodem.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
BIJLAGE VI Projectteam
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006
Het onderzoek is uitgevoerd door een consortium bestaande uit Witteveen+Bos, Onderzoekcentrum BWare (gelieerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen), de leerstoelgroep Landscape Ecology van de Universiteit Utrecht en het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit Amsterdam. Onderstaande tabel presenteert de samenstelling van het projectteam, zowel van de zijde van de opdrachtgever als van de zijde van de opdrachtnemer. Projectteam naam
organisatie
rol in project
ir. A. van Biezen
Provincie Utrecht
projectleider namens de opdrachtgever
ir. H. Mankor
Provincie Utrecht
lid projectteam namens de opdrachtgever
ir. A. Vette
Provincie Utrecht
lid projectteam namens de opdrachtgever
drs. M. Ouboter
Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
lid projectteam namens de opdrachtgever
ir. N. Straathof
Natuurmonumenten
lid projectteam namens de opdrachtgever
drs. M. Klinge
Witteveen+Bos
projectleider namens de opdrachtnemer
drs. L.G. Turlings
Witteveen+Bos
projectcoördinator namens de opdrachtnemer
dr. A.J.P. Smolders
Onderzoekcentrum B-Ware
specialist namens de opdrachtnemer
dr.ir. B. Beltman
Landscape Ecology, Universiteit Utrecht
specialist namens de opdrachtnemer
dr.ir. J.E. Vermaat
Instituut voor Milieuvraagstukken
specialist namens de opdrachtnemer
Prof. dr. J.T.A. Verhoeven (Universiteit Utrecht) en prof. dr. J.G.M. Roelofs (Radboud Universiteit Nijmegen) hebben de onderzoeksopzet en het conceptrapport tijdens twee bijeenkomsten met het projectteam van inhoudelijk commentaar voorzien. Het projectteam is bij Witteveen+Bos, Onderzoekcentrum B-Ware en de leerstoelgroep Landscape Ecology van de Universiteit Utrecht ondersteund door analisten, veldmedewerkers en specialisten op het gebied van kosten en geohydrologie. Tenslotte heeft Maaike Weijters als stagiaire bij Witteveen+Bos en studente aan de Universiteit Utrecht een bijdrage aan het project geleverd.
Witteveen+Bos UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006