HANDBOEK
STREEFBEELDEN VOOR NATUUR EN WATER IN LIMBURG
Samenstelling R. Krekels G. Peeters T. Brouwer Bureau Natuurbalans Limes Divergens
HANDBOEK
STREEFBEELDEN VOOR NATUUR EN WATER IN LIMBURG
COLOFON Handboek Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg, 2e gewijzigde druk. is een uitgave van: Provincie Limburg. Samenstelling R. Krekels G. Peeters T. Brouwer Bureau Natuurbalans Limes Divergens Redactie F.W.B. van den Brink G. Verschoor Vormgeving en opmaak Nuijten Illustraties, Kekerdom Druk Drukkerij Tamminga, Duiven Begeleidingscommissie F. Bossenbroek Staatsbosbeheer H. van Buggenum Waterschap Roer en Overmaas O. Driessen Zuiveringschap Limburg J. Geraedts Provincie Limburg R. Gerats Limburgs Landschap J. Hoogveld Waterschap Peel en Maasvallei F. Hornesch Dienst Landelijk Gebied E. de Jong Zuiveringschap Limburg P. van Noorden Provincie Limburg E. Roos Provincie Limburg L. Spoormakers Provincie Limburg G. van der Veer AREA advies L. Vos Natuurmonumenten ISBN 90-803639-6-0 Te citeren als: Provincie Limburg 2003, Handboek Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg, 2e gewijzigde druk. Natuurbalans-Limes Divergens, Nijmegen. In opdracht van de Provincie Limburg, Maastricht.
INHOUD VOORWOORD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3 DEEL 1 EEN
HANDBOEK VOOR DE STREEFBEELDEN
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 Streefbeelden en het beleid . . . . . . . . . . . . . . .9 Streefbeelden in het Limburgse landschap . .19 Streefbeelden vaststellen . . . . . . . . . . . . . . . .37 Streefbeelden in de praktijk . . . . . . . . . . . . . .41 DEEL 2 NATUUR-
EN WATERSTREEFBEELDEN IN BEELD
De natuurstreefbeelden . . . . . . . . . . . . . . . . .47 De waterstreefbeelden . . . . . . . . . . . . . . . . .155 BIJLAGEN Overzicht beekherstelmaatregelen . . . . . . .226 Vertaaltabel natuurdoeltypen . . . . . . . . . . . .228 Toelichting abiotische kenmerken . . . . . . . .236 Literatuurlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .238 Lijst met betrokken instanties . . . . . . . . . . .239 Beeldverantwoording . . . . . . . . . . . . . . . . . .240
VOORWOORD In de provincie Limburg wordt hard gewerkt aan het behoud en herstel van de kwaliteit van water, natuur, bos en landschap. Met het gereedkomen van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is hier door de provincie Limburg een stevige impuls aan gegeven. Ook de inzet van gemeenten, waterbeheerders, natuur- en milieuorganisaties en particuliere terreinbeheerders getuigt hiervan. Om het beleid goed te kunnen uitvoeren en evalueren zijn de abstracte doelstellingen uit het POL verwerkt tot concrete streefbeelden voor natuur, bos en water. Wat moeten we ons echter precies voorstellen bij deze streefbeelden? Een antwoord op deze vraag was tot nu toe niet eenvoudig te geven. De benodigde informatie was weliswaar voorhanden, maar versnipperd en vaak alleen door deskundigen te doorgronden. In de praktijk bleek er een grote behoefte te zijn aan het beschikbaar stellen van aansprekende en begrijpelijke informatie over streefbeelden voor een breed publiek. Voor de zeer uiteenlopende doelgroepen die bij projecten samen aan de onderhandelingstafel zitten is het wenselijk om dezelfde taal te kunnen spreken. Ook is het nodig om dezelfde voorstelling te hebben over wat precies beoogd wordt met bepaalde doelen en de bijbehorende ingrepen. Niet alleen om de onderlinge communicatie tussen doelgroepen te bevorderen, maar ook om het draagvlak te vergroten en uitvoeringsinitiatieven te stimuleren. Het voor u liggende handboek brengt alle informatie over de streefbeelden voor natuur, bos en water op een logische en toegankelijke wijze samen. Naast de achtergronden van de streefbeelden komen de concrete doelen in beeld. Woorden kunnen beeldend werken, maar een foto zegt veelal genoeg. Hoe het streefbeeld voor onze heidegebieden of bronbeken er precies uitziet, kunt u dan ook zelf zien op de foto’s en aan de hand van illustraties in het Handboek Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg.
mevrouw O.M.T. Wolfs
de heer G.H.M. Driessen
Lid Gedeputeerde Staten provincie Limburg portefeuillehouder Natuur- en Landschapsbeleid
Lid Gedeputeerde Staten provincie Limburg portefeuillehouder Regionaal Waterbeleid
D EEL 1
5
E EN
HANDBOEK VOOR DE STREEFBEELDEN
De streefbeelden voor de Limburgse natuur zijn uitgewerkt in natuur- en waterstreefbeelden.
Bovenloop Kingbeek, een voorbeeld van een halfnatuurlijke Heuvellandbeekbovenloop.
Inleiding Het Handboek Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg beoogt een eenvoudig en wervend naslagwerk te zijn voor eenieder die betrokken is bij de planvorming, beleidsontwikkeling, -monitoring en -evaluatie en gebiedsgerichte uitvoering van projecten op het gebied van water, natuur, bos en landschap in Limburg. Dat zijn op de eerste plaats vertegenwoordigers van de provincie Limburg, waterschappen, gemeenten, natuurbeherende instanties, de Dienst Landelijk Gebied, landbouworganisaties, milieucoöperaties, het Instituut voor het behoud van Kleine Landschapselementen, de Limburgse Milieufederatie, de Nederlandse Vereniging Voor Sportvisserfederaties, het Instituut Voor Natuureducatie en de Centra voor Natuur en Milieu Educatie. Daarnaast vinden particulieren die geïnteresseerd zijn in en/of betrokken zijn bij het behoud en herstel van de Limburgse natuur veel nuttige informatie in het handboek. Leeswijzer
Het handboek is opgebouwd uit twee delen.
Het eerste deel bevat een uitleg over de betekenis van de streefbeelden, hun rol in het beleid, hun relatie met landschappelijke regio’s, de wijze waarop ze tot stand zijn gekomen en het gebruik van de streefbeelden in de praktijk voor de verschillende doelgroepen. Het tweede deel bevat een concrete en tevens rijk geïllustreerde uitleg over de verschillende streefbeelden en de eisen die zij aan hun omringend milieu stellen. Dit deel bevat geen nieuwe informatie, maar is voor een belangrijk deel gebaseerd op bestaande literatuur en achtergronddocumenten. De basis voor het tweede deel wordt gevormd door de Handleiding Limburgse Natuurdoeltypen (Provincie Limburg 2001) en de Watersysteemverkenning Limburg (Verdonschot et al. 2000; Haskoning 2002). Wat is een natuur- of waterstreefbeeld?
Natuurstreefbeelden De natuurstreefbeelden worden gebruikt om de doelen van het provinciale natuurbeleid voor landschappelijke elementen, zoals bos, beek, veen of heide, gebiedsgericht aan te
Beenbreek in Gagelstruweel op de Meinweg.
geven. Ze zijn beschreven aan de hand van het voorkomen van kenmerkende planten en dieren en sturende milieuvariabelen. Ook relaties met de omgeving en de gevoeligheid voor verstoring zijn aangegeven. De natuurstreefbeelden, ook wel natuurdoeltypen genoemd, zijn beschreven voor natuurgebieden, (multifunctionele) bossen, agrarisch cultuurlandschap, ecologisch waardevolle stedelijke gebieden en infrastructuur. De streefbeelden voor natuur, bos en landschap van de provincie Limburg zijn een nadere uitwerking van het landelijke systeem van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Bal et al. 2001). In de natuurstreefbeelden zijn ook de doelstellingen voor de Limburgse wateren terug te vinden. Voor de beken zijn de doelstellingen verder uitgewerkt in de waterstreefbeelden.
HANDBOEK NATUURDOELTYPEN
IN
Waterstreefbeelden Een goede watervoerendheid, waterkwaliteit en ecologische inrichting en beheer van onze beken staan aan de basis van veel natuurwaarden. De doelen voor herstel, behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden van de Limburgse beken zijn door de provincie Limburg, het Zuiveringschap Limburg, het Waterschap Roer en Overmaas en het Waterschap Peel en Maasvallei nader uitgewerkt in waterstreefbeelden. De waterstreefbeelden zijn beschreven voor natuurlijke, halfnatuurlijke en meer beïnvloede beektrajecten van heuvelland-, terras- en laaglandbeken. De beschrijving van de waterstreefbeelden is gebaseerd op de aanwezige (ongewervelde) dieren in het water, de vissen, de vegetatie, de waterchemie en de beekmorfologie in relatie tot de directe omgeving (Verdonschot et al. 2000).
NEDERLAND
Het Handboek Natuurdoeltypen in Nederland (Bal et al. 2001) beschrijft de landelijke natuurdoelen aan de hand van 92 natuurdoeltypen. Zij vormen de basis voor realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Een vertaaltabel van de landelijke natuurdoeltypen naar de Limburgse natuurdoeltypen is in de bijlagen te vinden.
9
S TREEFBEELDEN
EN HET BELEID
De streefbeelden voor natuur en water vinden hun oorsprong in het provinciale beleid. Dat beleid staat niet op zichzelf maar komt voort uit het (inter-) nationale natuur- en waterbeleid.
10
Streefbeelden en het beleid
Europees beleid
Internationaal beleid Rijksbeleid
Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Water- en Natuurstreefbeelden Watersysteemverkenningen Stimuleringsplannen
Inrichtingsvisies en beheersplannen
Monitoring
Stroomgebiedvisies, Reconstructieplan, inrichtings-en beheersplannen van waterschappenenterreinbeheerders
evaluatie
UITVOERING
en
Nederland heeft een aantal internationale conventies en verdragen ondertekend, waaronder de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, het Verdrag van Bern en de Europese Kaderrichtlijn Water. Deze internationale afspraken verplichten ons land om leefgebieden van een aantal plant- en diersoorten te beschermen en te herstellen. De Limburgse natuurstreefbeelden cq. natuurdoeltypen geven daar invulling aan door een duidelijke koppeling tussen ieder streefbeeld en een aantal beschermde soorten (doelsoorten). Het betreft zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders en planten die zijn vermeld op de Lijst van Beschermde en/of bedreigde soorten in Limburg. Soorten die niet in Limburg voorkomen of zeer algemeen zijn, zijn niet op deze lijst terug te vinden. Indien de natuurdoeltypen gerealiseerd zijn, zullen voor het merendeel van deze soorten levensvatbare populaties zijn ontstaan. De Europese Kaderrichtlijn Water stelt het ecologisch functioneren van watersystemen centraal. Deze richtlijn vereist het opstellen van
DRIJVENDE
WATERWEEGBREE
Een sprekend voorbeeld van een internationaal beschermde soort is de Drijvende waterweegbree. Het leefgebied van deze soort moet volgens de Habitatrichtlijn worden beschermd. Bovendien is de soort beschermd volgens de Conventie van Bern. Dit zijn belangrijke redenen voor de provincie om deze soort te bestempelen als actief en prioritair te beschermen soort. De soort is één van de doelsoorten van de natuurdoeltypen “Kleine zeggenmoeras” en “Voedselarme plas”. Ook is het een kenmerkende soort van het waterstreefbeeld “Natuurlijke laaglanden terrasbeken”.
11
SOORTBESCHERMINGSPLAN
VOOR DE
KNOFLOOKPAD Het opstellen van een soortbeschermingsplan voor de Knoflookpad door de provincie Limburg heeft het Rijk ertoe gebracht een plan op te stellen voor alle provincies waar deze soort voorkomt. Binnen de Limburgse Stimuleringsplannen en de daarin aangegeven natuurdoeltypen is rekening gehouden met de huidige en toekomstige leefgebieden van deze soort.
(inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen met bijbehorende waterdoelen en het rapporteren over de ecologische toestand van de watersystemen. Volgens de Kaderrichtlijn dienen, uiterlijk in 2015, alle watersystemen in een goede ecologische toestand te verkeren. De Watersysteemverkenning Limburg vormt een instrument om aan dit beleidsvoornemen tegemoet te komen. Rijksbeleid
Het Nederlandse natuurbeleid richt zich op de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend stelsel van bestaande en te ontwikkelen bos- en natuurgebieden, beheersgebieden en ecologische verbindingen daartussen. Tot nu toe is er weinig aandacht geweest voor de kwaliteit van de natuur. Daarom richt de overheid zich momenteel op de realisatie van vooraf opgestelde natuurdoelen die zoveel mogelijk ‘afrekenbaar’ zijn gemaakt. Hiervoor is het Programma Beheer vastgesteld. Het Rijk heeft de provincie opgedragen deze doelen gebiedsgericht aan te geven. In Limburg doet men dit in de vorm van Stimuleringsplannen. De natuurdoelen van alle provincies samen dienen als basis voor een landelijke natuurdoelen-
kaart. Deze kaart vormt een toetsingskader voor plannen en projecten en is richtinggevend voor de inzet van instrumenten voor het beheer van natuurgebieden. Naast het gebiedenbeleid vormt het soortenbeleid een speerpunt van het natuurbeleid. Het soortenbeleid richt zich op acties ter bescherming van soorten in soortbeschermingsplannen. Het wettelijke kader hiervoor vormt de Flora- en Faunawet. Het rijksbeleid voor water richt zich op het ontwikkelen van natuurlijke en veerkrachtige watersystemen. Zowel de aan- en afvoer van water als het gebruik van water dienen in de toekomst in evenwicht te zijn met het natuurlijk functioneren van een watersysteem. Daarvoor draagt het Rijk de provincies op om waterstreefbeelden voor de regionale wateren te ontwikkelen. Concrete en afrekenbare beleidsdoelen moeten het mogelijk maken de uitvoering van het beleid te volgen en te evalueren. Programma Beheer Het Programma Beheer voorziet in twee subsidieregelingen op het terrein van natuur, bos en landschap: de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN) voor natuur- en bosgebieden en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN)
12
PROVINCIAAL OMGEVINGSPLAN LIMBURG Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) vervangt een reeks beleidsplannen. Het POL is Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Mobiliteitsplan in één. Voor de verbetering van de natuur-, water- en milieukwaliteit richt het POL zich op: 1. herstel van biodiversiteit en regeneratievermogen van natuur; 2. herstel van veerkrachtige watersystemen; 3. behoud van de groene, open ruimte; 4. behoud van het landschap en cultureel erfgoed. In het POL is een zogeheten Groene waardenkaart opgenomen. Daarop zijn alle bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en verbindingszones weergegeven. Dit netwerk staat bekend als de Provinciale Ecologische Structuur (PES). Het POL bevat ook een Blauwe waardenkaart met daarop de functietoekenning van de beken. Ook de beekdalen zijn op deze kaart aangegeven als zoekgebied voor ruimtelijke maatregelen voor het herstel van veerkrachtige watersystemen.
voor landbouwgronden. De subsidiëring geschiedt op basis van zogenaamde doelpakketten, waarin de beheersmaatregelen, de subsidie en het gewenste resultaat beschreven staan. De natuurdoelen voor een gebied zijn door de provincie vastgelegd in de Stimuleringsplannen. Hieruit kunnen de doelpakketten worden herleid. Het provinciale beleid
Het beleid voor water, natuur, bos en landschap in de provincie Limburg is vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). De beschermde en nog te ontwikkelen
natuurgebieden, bosgebieden, beheersgebieden en ecologische verbindingzones zijn vastgelegd in de Provinciale Ecologische Structuur (PES). De streefbeelden voor natuur en water zijn gebaseerd op het POL-beleid. De verwachting is dat, met de realisatie van de PES en de bijbehorende streefbeelden in 2018, de biodiversiteit toeneemt en de doelsoorten van het beleid in belangrijke mate zijn beschermd. De aanwijzing van beschermde gebieden alleen is niet voldoende. Voor planten en dieren is ook schoon water noodzakelijk. Hiervoor streeft de provincie onder meer naar natuurlijke veerkrachtige watersystemen. Dit zijn eco-
13
Het natuurgebied de Kleine Weerd bij het Gouvernement.
logisch gezonde watersystemen, die extreme neerslaghoeveelheden, aanhoudende droogte en wisselingen in waterkwaliteit op een zo natuurlijk mogelijke wijze kunnen opvangen. De gebruiksfuncties moeten meer zijn afgestemd op de ecologische draagkracht van de watersystemen en het neerslagpatroon. Hiervoor wordt meer ruimte geschapen voor natuurlijke, bij beek en rivier behorende processen, zoals meandering en inundatie. Meer ruimte voor natuurlijke processen vergroot tevens de landschappelijke kwaliteit en de biodiversiteit. De Stimuleringsplannen en de Watersysteemverkenning geven een verdere invulling aan de ideeën uit het POL. De natuur- en
waterstreefbeelden zijn daarin de meest concrete uitwerking van de provinciale plannen voor de Limburgse natuur. Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap De streefbeelden voor natuur, bos en landschap zijn door Gedeputeerde Staten vastgelegd in de Stimuleringsplannen Natuur, Bos en Landschap. Hiermee wordt aangegeven welke natuur-, bos- en landschapswaarden de provincie wil behouden, herstellen en ontwikkelen. Daarnaast bieden de Stimuleringsplannen het kader voor de subsidiëring via de rijkssubsidieregelingen voor natuurbeheer (SN) en agrarisch
PROVINCIALE ECOLOGISCHE STRUCTUUR De Provinciale Ecologische Structuur vormt een robuust netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en verbindingszones. De PES is in het Provinciaal Omgevingsplan (POL) op kaart uitgewerkt en is een provinciale uitwerking van de landelijke Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Limburgse beken en beekdalen vormen een belangrijk onderdeel in de PES. In het POL heeft een afstemming plaatsgehad tussen de PES en de beken met een Specifiek Ecologische Functie.
14
STIMULERINGSPLANNEN NATUUR, BOS
EN
LANDSCHAP Limburg is verdeeld over 9 Stimuleringsplannen. Ieder Stimuleringsplan omvat verschillende regio’s waarvoor een korte beschrijving en de gewenste ontwikkelingsrichting voor natuur, bos en landschap is opgesteld. De regio’s zijn onderverdeeld in deelgebieden waarvan de begrenzing in belangrijke mate door eigendom en beleid is bepaald. De deelgebieden zijn ingedeeld in zogenaamde gebiedscategorieën waarmee het belang voor de natuur en de status in het natuurbeleid zichtbaar is gemaakt. Elk deelgebied bevat een beschrijving van de belangrijke natuurwaarden. Voor de deelgebieden zijn vervolgens aan de hand van natuurdoelen de streefbeelden opgesteld. Voor de meeste deelgebieden zijn meerdere natuurdoeltypen gekozen. In ieder deelgebied kan van elk natuurdoeltype de oppervlakte worden bepaald zonder dat sprake is van een gedetailleerde ruimtelijke invulling.
natuurbeheer (SAN). Tevens richten de Stimuleringsplannen zich op het activeren van particulieren en organisaties. Tenslotte vormen de Stimuleringsplannen een toetsingskader voor de provinciale subsidies voor natuur- en landschapsbeheer. Watersysteemverkenning Limburg De streefbeelden voor de Limburgse beken zijn door Gedeputeerde Staten vastgelegd in de Watersysteemverkenning Limburg. Deze richt zich vooral op de beken die in het POL een Specifiek Ecologische Functie (SEF), ofwel een
natuurfunctie, bezitten. De Provincie Limburg en de Limburgse waterschappen streven naar ecologisch gezond functionerende beken, waarbij prioriteit is gelegd bij de SEF-beken. Per stroomgebied zijn de ecologische doelstellingen van deze beken beschreven aan de hand van de waterstreefbeelden en is de huidige en gewenste ecologische toestand vastgelegd op kaarten (Haskoning 2002). De streefbeelden die gelden als de uitwerking van het POL (scenario 2018) zijn bepalend voor de ecologische ontwikkeling van de SEF-beken.
15
WATERSYSTEEMVERKENNING LIMBURG De Watersysteemverkenning Limburg beschrijft voor 14 regionale deelstroomgebieden van de Maas de huidige ecologische toestand en de streefbeelden voor de beken. In de bijbehorende Atlas Ecologische Kwaliteit Limburgse Beken zijn deze toestanden per stroomgebied op kaart aangeduid. De streefbeelden zijn ontwikkeld voor twee scenario’s: 2018 en 2030. Ze vormen daarmee enerzijds een concrete uitwerking van de waterdoelen uit het POL (scenario 2018), maar dienen tevens voor de ontwikkeling van nieuw beleid (scenario 2030). Naast de beschrijvingen van de gewenste situaties wordt inzicht gegeven in de vereiste maatregelen om te komen tot ecologisch herstel. De Watersysteemverkenning dient bovendien als instrument voor monitoring en evaluatie van het waterbeheer. Ze vormt daarmee een uitstekende basis voor de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water, die stelt dat alle stroomgebieden in 2015 in een goede ecologische toestand dienen te zijn en dat hierover moet worden gerapporteerd.
Uitvoering
Bij de uitvoering van het beschreven beleid spelen de beherende instanties en eigenaren van (toekomstige) natuur-, bos- en beheersgebieden een belangrijke rol. In de eerste plaats zijn dit de waterschappen die werken aan de (her-)inrichting van de beken en het beïnvloeden van de grondwaterstanden door een aangepast peilbeheer. Ook hebben de waterschappen een belangrijke rol bij het herstel van venvegetaties en andere niet stromende oppervlaktewateren. Voorbeelden hiervan zijn de herstelprojecten voor het Heerenven in
Noord-Limburg en de Schrieversheidevennen nabij Brunssum. De terreinbeherende instanties, zoals Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en het Limburgs Landschap, hebben een groot deel van het areaal aan natuur- en bosgebied in Limburg in bezit en beheer. Door middel van beheers- en inrichtingsmaatregelen leveren zij een belangrijke bijdrage aan de realisatie van de natuurstreefbeelden. Ook andere instanties spelen hierbij een belangrijke rol. Denk hierbij aan gemeenten of defensie. De gemeente Heel is bijvoorbeeld eigenaar en beheerder van het vennengebied de Beegder-
16
SPECIFIEK ECOLOGISCHE FUNCTIE In beken met een Specifiek Ecologische Functie (SEF-beken) streven de provincie en de waterschappen met prioriteit naar het hoogste ecologisch kwaliteitsniveau, conform de Watersysteemverkenning Limburg, via het regenereren van de natuurlijke, systeemeigen processen. Meanderstroken, opheffen van ecologische barrières ten behoeve van vismigratie, ecologische herinrichting en natuurlijk oeverbeheer zijn hierbij specifieke aandachtspunten, die mede bijdragen aan waterconservering en het afvlakken en verminderen van piekafvoeren. Aantasting van beekdalen ten behoeve van economische functies is in principe niet toegestaan. Realisatie van nieuwe watergangen moet worden voorkomen. De SEF-beken vormen een hard en ordenend kader voor het waterbeheer en de beekinrichting en zijn een onderdeel van de PES. In de overige beken die een Algemeen Ecologische Functie bezitten, wordt gestreefd naar een basis ecologisch kwaliteitsniveau en pas op langere termijn naar een verder herstel van kwaliteiten en processen.
Weidevogelpakketten zijn in Limburg van belang voor de Grutto.
17
Het vennengebied de Beegderheide, in eigendom en beheer bij de gemeente Heel.
heide, een waardevol natuurgebied. Defensie beheert in Limburg onder meer de Boshoverheide, een stuifzandgebied met belangrijke natuurwaarden. Daarnaast spelen instanties zoals het IKL, Bosgroep, Milieufederaties en vrijwilligers een actieve rol bij de uitvoering van het natuurbeleid. Particulieren hebben eveneens een belangrijke rol bij de uitvoering van het natuurbeleid. Het duidelijkst komt dit naar voren in de zogenaamde beheersgebieden. Deze gebieden behouden hun agrarische bestemming, maar er is voor de eigenaar subsidie beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer. De weidevogelpakketten, waarbij tijdens een bepaalde rustperiode het land niet mag worden bewerkt, vormen hiervan een voorbeeld. In Limburg zijn deze pakketten vooral voor de Grutto van belang. Daarnaast is de overheid van mening dat in be-
paalde nieuwe natuurgebieden particulieren ook een rol kunnen spelen bij het beheer. Voor de realisatie van de in de Stimuleringsplannen aangegeven natuurdoelen kunnen particulieren subsidie ontvangen. Particuliere landgoedeigenaren spelen tenslotte ook een grote rol bij het beheer van bos- en natuurgebieden. Voorbeelden zijn het landgoed Geijsteren, Hillenraedt of de landgoederen bij Maastricht.
19
S TREEFBEELDEN IN HET L IMBURGSE LANDSCHAP Hoe zijn de streefbeelden voor natuur en water te plaatsen in het Limburgse landschap? Tekeningen en een beschrijving van de huidige en de historische situatie geven ons daar meer inzicht in.
Streefbeelden in het Limburgse landschap Door de vrij complexe ontstaansgeschiedenis is de landschappelijke variatie in Limburg groot. Op grond van de landschappelijke opbouw worden vier regio’s onderscheiden: • Heuvelland; • Maasterrassen; • Laagland; • Maasdal. De ligging in één van deze regio’s en de locatie binnen deze regio bepalen in belangrijke mate het streefbeeld. Vervolgens is de achterliggende doelstelling voor een gebied van belang. De keuze voor een natuurlijke of halfnatuurlijke referentie zal na invulling van de streefbeelden een bepaald landschap opleveren. Deze referenties of ijkpunten vormen mogelijke toestanden van het gebied en dienen ter inspiratie bij de daadwerkelijke invulling via een inrichtingsplan. Indien gekozen wordt voor een halfnatuurlijke situatie, zoals die van het oude cultuurlandschap rond 1850 als referentie, dan ziet het landschap er wezenlijk anders uit dan wanneer de natuurlijke situatie als referentie wordt gekozen. Op de volgende pagina’s komen de afzonderlijke regio’s aan bod. Na een beschrijving van de regio volgt aan de hand van tekeningen een schets van het landschap in de natuurlijke situatie, in de halfnatuurlijke situatie (waarbij gekozen is voor het cultuurlandschap rond 1850) en in de huidige situatie.
(van boven naar beneden)
Het Geuldal bij Terpoorten in het Heuvelland. Het Maasdal bij Stevensweert. De Peel, een belangrijk natuurgebied in het Laagland.
HEUVELLAND
Het heuvelland bepaalt het beeld van ZuidLimburg. Dit landschap is een onderdeel van het Ardenner Massief waarin de Maas en haar zijrivieren, zoals Geul en Geleenbeek, brede dalen hebben uitgeschuurd in de oorspronkelijke hoogvlakte. De bovenste laag van de plateaus bestaat uit löss, de waterdoorlatende ondergrond uit Maasgrind en kalksteen met daaronder steenkoollagen. Plaatselijk ligt kalksteen en zelfs het Carboon op of net onder het oppervlak. De plateaus worden afgewisseld door een netwerk van droog- en beekdalen. In de beekdalen meanderen snelstromende beken die bij veel neerslag buiten hun oevers treden in overstromingsvlakten. De droogdalen zijn uitgeschuurd tijdens de laatste IJstijd door afstromend smelt- en regenwater. De löss is hierbij weggespoeld, waardoor het kalk hier dichter aan de oppervlakte ligt.
De Swalm is een goed voorbeeld van een natuurlijke beek in het Maasterassenlandschap.
Laagland
Maasdal
De ligging van de vier landschappelijke regio’s in Limburg.
Maasterrassen
Heuvelland
22
HEUVELLAND
Natuurlijke situatie
Oud cultuurlandschap in 1850
Huidige situatie
De Worm, een natuurlijke heuvellandbeek.
De natuurlijke situatie Het Heuvelland is in de natuurlijke situatie grotendeels met bos begroeid. Gras- of moerasachtige vegetaties ontstaan alleen door de erosiekracht van beken, als gevolg van bosbrand of windval en door de knaag-, wroet- en graasactiviteiten van bevers, zwijnen, herten, paarden en runderen. Op de plateaus bepalen voedselarme Wintereiken-Beukenbossen het beeld, afgewisseld met Heischraal graslandachtige vegetaties. Op plekken waar kalkrotsen aan de oppervlakte komen, ontstaan bloem- en orchideeënrijke Kalkgraslanden. Op de hellingen staat Eiken-Haagbeukenbos en ParelgrasBeukenbos, terwijl in de beekdalen en op vochtige hellingen het Bronbos, het VogelkersEssenbos en hellingveentjes te vinden zijn. De bovenloopjes van de beken worden gevoed door kalkrijke bronnen waarin onder meer de Blinde vlokreeft leeft. De met bos omgeven beekjes vormen het leefgebied van de Vuursalamander. De beekbovenlopen stromen zeer snel over zandige tot grindhoudende beekbodems. Hier bevinden zich de paaiplaatsen van onder andere Beekprik, Beekforel, Vlagzalm, Elrits, Kopvoorn en Barbeel. Langs
de ingesneden en meanderende benedenlopen groeien moerasvegetaties. De heldere, snelstromende en zuurstofrijke beken worden bevolkt door rivierkreeften en andere kreeftachtigen, bijzondere insecten zoals de Bosbeekjuffer en stroomminnende vissen als Beekprik, Vlagzalm, Gestippelde Alver, Beekforel en Rivierdonderpad. Deze diersoorten kunnen alle ongehinderd migreren tussen beek en Maas.
Het Heuvelland in de huidige situatie: zicht op de hellingbossen van het Beneden-Geuldal.
24
Kleinschalige begrazing in het oude cultuurlandschap.
Het oude cultuurlandschap rond 1850 Het landschap is rond 1850 bijna geheel door de mens in cultuur gebracht. Op de plateaus vindt akkerbouw plaats en op de hellingen domineert grasland. Bossen komen alleen nog voor op de arme gronden op de plateaus, steile hellingen en de natste plekken. Waar mogelijk zijn ze in gebruik als hakhout. Het landschap in het beekdal en op de hellingen is kleinschalig en zeer afwisselend. Het beekdal is vooral als hooiland in gebruik. Terwijl de beekbovenloop nog in bronbos is gelegen en nog een erg natuurlijk karakter heeft, zijn de meanderende en visrijke benedenlopen gelegen in het cultuurland en omzoomd door soortenrijk Dotterbloemgrasland. Plaatselijk wordt vismigratie verhinderd door stuwen bij watermolens. Aan de voet van de hellingen en rond nederzettingen zijn naast Glanshaverhooiland en Kamgrasweiden ook hoogstamboomgaarden te vinden. Hoger op de hellingen waar kalksteen dicht aan de oppervlakte komt, staan in kalkgraslanden kenmerkende bloemen en orchideeën in bloei. Op plaatsen met een dikke lösslaag vormt zich Lössschraalgrasland of
bevinden zich Kruidenrijke akkers. Rondtrekkende herders laten hun kuddes Mergellandschapen grazen op de schrale kalkgraslanden op de hellingen, of op de plateaus. De vele graften op de hellingen verhinderen dat de vruchtbare lösslaag wegspoelt. Veel perceelscheidingen bestaan uit meidoornhagen. Diep ingesneden holle wegen leiden naar de plateaus die vrijwel geheel in gebruik zijn als akker met opvallend veel akkerkruiden. De huidige situatie Het landschap is in de huidige situatie zo goed als volledig door de mens in cultuur gebracht. De kleine nederzettingen groeiden uit tot een flink dorp of een grote stad. Schaalvergroting in de landbouw, de mijnindustrie en de mergelgroeves lieten hun sporen na in het landschap. Op veel hellingen is grasland omgezet in akkerland. Van de kleinschaligheid van vroeger is niet zoveel meer over. De soortenrijke natte hooilanden in het beekdal zijn merendeels omgezet in droge soortenarme raaigrasweiden. Drainagebuizen voeren het water af naar de beek. In een lager gelegen
25
nat gebied herkennen we nog restanten van een Dotterbloemgrasland. In het hellingbos is het hakhoutbeheer gestaakt. Op een steiler stuk bovenlangs de helling is nog een kalkgraslandreservaatje te bewonderen. In een mergelgroeve broedt de Oehoe. Op de plateaus bevinden zich uitgestrekte, zwaar bewerkte akkers. Alleen in de randen zijn akkerkruiden te vinden. Op de hellingen zijn nog slechts restanten van graften herkenbaar. Na intensieve regenbuien spoelt de vruchtbare grond van de akkers. De modder- en waterstroom zorgt voor overlast in de steden en dorpen aan de voet van de hellingen en er ontstaan afvoerpieken in de beekdalen. Het bronbosje is sterk met brandnetels verruigd door het inspoelen van meststoffen vanaf de akkers op het plateau. Voor stedelijke uitbreidingen zijn delen van de beek overkluisd. Uitloging van mijnsteen uit afvalbergen en ongezuiverde lozingen van afvalwater leidden tot een aanzienlijke watervervuiling. Door de aanleg van zuiveringsinstallaties is de waterkwaliteit plaatselijk wel verbeterd. Her en der vliegen weer Weidebeekjuffers langs de beek. Ook de Gestippelde Alver lijkt terug en Kopvoorns en Barbelen paaien weer in de grindrijke Geulbedding.
MAASTERRASSEN
Het terrassenlandschap is overwegend oostelijk van het Maasdal in Noord- en MiddenLimburg gelegen. Door de geleidelijke bodemopheffing en de insnijding van de Maas ontstonden drie maasterrassen: een hoog-, een midden- en een laagterras met daarin oude afgesneden maasmeanders. De terrasovergangen zijn als steilranden duidelijk in het landschap herkenbaar. Aan de voet van de steilranden en in de maasmeanders komt grondwater naar boven en ontstaan bron- en kwelmilieus: het beginpunt van een groot aantal terrasbeken. Op de nagenoeg vlakke terrassen bevinden zich
De Bosbeek op het Maasterras.
doorstroomvenen en –moerassen naast afvoerloze laagten; op de terrasranden stroomt het water snel naar beneden. De riviertjes Roer en Niers stromen door bredere dalvlaktes en treden bij hevige neerslag buiten hun oevers. De relatief mineraalrijke zanden zijn in de laagten deels met een kleilaag afgedekt. Daarnaast zijn door windwerking de voedselarme Maasduinen ontstaan. Stagnerend regenwater ten oosten van de Maasduinen stond aan de basis van een groot hoogveengebied. Lokaal zijn kleinere veengebieden aanwezig. In het uiterste noorden van de provincie Limburg ligt een stuwwal. Door de werking van het landijs in de voorlaatste ijstijd zijn hier Rijn- en Maasafzettingen opgestuwd.
26
De meanderende Roer, de grootste Limburgse zijrivier van de Maas.
De natuurlijke situatie Het landschap is in de natuurlijke situatie grotendeels met bos begroeid. Op drogere delen betreft het Berken-Zomereikenbos, met plaatselijk ook Wintereiken-Beukenbos. Open vegetaties ontstaan lokaal door bosbrand, windval, erosiekracht van de riviertjes Roer, Niers en Swalm en de aanwezigheid van grote grazers of bevers. In laagten en slecht afwaterende delen van het landschap overheersen Elzen- en Berkenbroekbossen of Hoogveenvegetaties met Wilgen- en Gagelstruweel. De afwatering geschiedt langzaam door de sponswerking van het veenpakket. De zwak zure veenstroompjes zijn visloos en herbergen een karakteristieke flora en fauna. In de kwelmilieus aan de voet van de steilrand groeien Elzenbron- en Elzenbroekbossen. Vooral langs de midden- en benedenloop van de beek groeit VogelkersEssenbos of Elzenbroekbos. Er is een grote natuurlijke variatie in beektypen, van snelstro-
mende zandriviertjes tot traagstromende veenlopen. De beekbovenloopjes zijn overwegend overschaduwd, zwak zuur tot neutraal, en hebben een matige tot hoge stroomsnelheid. De bronnen voeren constant koud en mineraalarm grondwater aan, waardoor er kenmerkende waterinsecten zoals steenvliegen in voorkomen. Langs de ingesneden en meanderende middenen benedenlopen staan moerasvegetaties. De heldere, snelstromende en zuurstofrijke beken worden bevolkt door rivierkreeften en andere kreeftachtigen, diverse waterinsecten en stroomminnende vissen als Barbeel, Kopvoorn en Serpeling die ongehinderd kunnen migreren tussen beek en Maas. Het oude cultuurlandschap rond 1850 Het landschap is rond 1850 voor een belangrijk deel in cultuur gebracht. Rond het beekdal ligt een kleinschalig cultuurlandschap met enkele boerderijen. In het beekdal en aan de voet
27
MAASTERRASSEN
Natuurlijke situatie
Oud cultuurlandschap in 1850
Huidige situatie
28
Tegenwoordig zijn veel beken in Noord- en MiddenLimburg rechtgetrokken en genormaliseerd.
van de steilrand liggen vooral Dotterbloemgraslanden, in enkele afgesneden meanders Elzenbroekbos en moerasvegetaties. In de hooilanden staat de Grote pimpernel massaal te bloeien, terwijl er talrijke Pimpernelblauwtjes rondvliegen. Bij een terrasovergang is het beekdal ravijnachtig in het landschap ingesneden. Het beekdal is hier nog begroeid met bos. Op de terrasranden staat vaak een watermolen en is de beek gestuwd. Buiten het beekdal zijn plaatselijk akkers te vinden. De arme en natte delen van het landschap zijn nog niet in cultuur gebracht. Deze woeste gronden worden gebruikt om het vee te laten grazen of voor plaggen en turfwinning. Ze zijn grotendeels begroeid met heide. In de minst toegankelijke delen staan nog resten van Wilgen- en Gagelstruweel. Enkele bossen worden voor hakhout gebruikt. Om het veengebied te ontwateren zijn kunstmatige waterlopen gegraven, zoals het Geldernsch-Nierskanaal of is de bovenloop van de beek stroomopwaarts doorgetrokken.
De huidige situatie Het landschap is in de huidige situatie bijna geheel in cultuur gebracht. Er heeft schaalvergroting in de landbouw plaatsgevonden en veel beken zijn daarvoor gekanaliseerd en van stuwen voorzien. Het kleinschalige karakter van het beekdal is geheel verloren gegaan. De soortenrijke hooilanden hebben plaats gemaakt voor soortenarme productiegraslanden. Er ligt nog een oude afgesneden beekmeander, geheel begroeid met verruigd Elzenbroekbos. Het ravijnachtige deel van het beekdal is nog steeds met bos begroeid, de watermolen is echter niet meer in gebruik. Enkele kleinere in bos gelegen beken zijn nog weinig aangetast en vormen de leefgebieden van de inmiddels zeldzaam geworden kenmerkende waterinsecten. De woeste gronden zijn grotendeels ontgonnen. Op de droogste en minst vruchtbare delen zijn Grove dennenbossen aangeplant. Opvallend aan de jonge ontginningen zijn de blokvormige percelen en het regelmatige wegenpatroon. De waterverontreiniging kende een dieptepunt in de jaren zeventig. Na de aanleg van zuiveringsinstallaties verbeterde de waterkwaliteit, hoewel het water nog steeds te voedselrijk is en lokaal vervuild is met bestrijdingsmiddelen en zware metalen. Een aantal riooloverstorten draagt nog steeds bij aan de watervervuiling en de afvoerpieken in de beken. De Roer en in mindere mate de Niers worden wel weer bevolkt door riviervissen als Kopvoorn, Serpeling en Barbeel.
LAAGLAND
Westelijk van de Maas in Noord- en MiddenLimburg ligt het zwakgolvend dekzandlandschap. Het van oorsprong voedselarme zand is tijdens de laatste ijstijd neergelegd op het middenterras van de Maas. Deze dekzanden zijn later lokaal verstoven tot landduinen. Plaatselijk heeft uitstuiving geleid tot het ontstaan van vennen, zoals op de Beegderheide.
29
De Peelvenen zijn te beschouwen als een natuurlijke spons voor het vasthouden van water.
Een stelsel van laagten en depressies doorsnijdt het gebied. In verschillende geïsoleerde depressies stagneerde in vroeger tijden het regenwater en ontwikkelde zich hoogveen. Tot in het begin van de vorige eeuw lagen langs de grens met Noord-Brabant uitgestrekte hoogveengebieden van de Peel. De afwatering van de veengebieden verliep traag; via een groot stelsel van doorstroomvenen en -moerassen stroomde het water uiteindelijk naar de grotere beken als de Tungelroyse beek en de Groote Molenbeek. De natuurlijke situatie Het landschap is in de natuurlijke situatie grotendeels met bos begroeid. Op de drogere delen betreft het voornamelijk BerkenZomereikenbos, plaatselijk ook WintereikenBeukenbos. Deels komen open en halfopen vegetaties voor als gevolg van bosbrand, windval en de activiteiten van grote grazers. De laaggelegen delen van het landschap zijn nat. Vaak heeft zich hier een meer of een minder dikke
veenlaag gevormd, die begroeid is met Berkenbroekbos en Wilgen- of Gagelstruweel. Waar de veenlaag zo dik is dat ze buiten de invloed van het grondwater komt, is sprake van Hoogveen. Soms is hier ook Wilgen- of Gagelstruweel aanwezig, vaker nog zijn dwergstruiken, zoals Dop- en Struikheide en Kruipwilg, de enige houtgewassen. De afwatering geschiedt langzaam via het veenpakket en uiteindelijk via zwakzure veenstroompjes. De watertemperatuur fluctueert en gedurende korte tijd vallen sommige bovenloopjes droog. Deze beekjes herbergen een aangepaste flora met Duizendknoopfonteinkruid en Klimopwaterranonkel, evenals een zeer karakteristieke vliegen-, muggen- en keverfauna. De traagstromende en meanderende midden- en benedenlopen worden beschaduwd door Elzenbroekbossen. Door de dynamiek van de beek of de knaagactiviteit van een Bever vallen bomen om waardoor beddingen worden verlegd. De heldere, traagstromende en zuurstofrijke
30
LAAGLAND
Natuurlijke situatie
Oud cultuurlandschap in 1850
Huidige situatie
31
beken worden bevolkt door stroomminnende vissen als Beek- en Rivierprik, Serpeling, Kopvoorn en Bermpje. Ook komen vissen van stilstaand tot zwak-stromend water als Bittervoorn, Kroeskarper, Rietvoorn en Grote Modderkruiper voor. De vissen kunnen ongehinderd migreren tussen de beek en de Maas. Het oude cultuurlandschap rond 1850 Het landschap rond 1850 is grotendeels een heidelandschap. Op de hoogste delen staat voornamelijk droge heide. Rond vennen en uitgestoven laagten zijn ook vochtige- en natte heidevegetaties te vinden. Bos komt alleen nog voor in de vorm van enkele percelen eikenhakhout nabij menselijke bewoning. Een deel van het veengebied is nog intact, langs de randen vindt echter kleinschalige veenwinning plaats. Voor de ontwatering van het veen is de beekbovenloop stroomopwaarts een stuk doorgetrokken. Het oorspronkelijke beekdal is grotendeels in cultuur gebracht. Het beekdal bestaat uit een kleinschalig cultuurlandschap met enkele boerderijen, graslanden, houtwallen en bomenrijen. De beek heeft nog een meanderende loop en treedt vrijwel jaarlijks buiten zijn oevers. Enkele oude beekmeanders zijn begroeid met Elzenbroekbos of moerasvegetaties. Dotterbloemhooilanden aan de randen van het beekdal gaan over in Kleine zeggengrasland. In de hooilanden langs de beek bloeit een weelderige vegetatie met onder meer Brede orchis, meer richting de flanken van het beekdal bloeit de Gevlekte orchis. De hooilanden zijn gescheiden door houtwallen en her en der liggen poelen die de voortplantingsplaatsen vormen voor Kamsalamanders en vele soorten libellen, waaronder de Bosbeekjuffer. In de beekbegeleidende bossen groeit de Witte rapunzel. De huidige situatie In de huidige situatie is het Peellandschap zo goed als volledig in cultuur gebracht. Met de opkomst van de intensieve veehouderij vond er
Witte rapunzel, een uit Limburg verdwenen soort van beekbegeleidende bossen in het Laagland.
een enorme schaalvergroting in de landbouw plaats. Het huidige akkerbouwgebied bestaat uit rechthoekige kavels, kaarsrechte sloten en wegen. Enkele percelen zijn in gebruik voor de teelt van snijbloemen en ook zijn er diverse tuinbouwkassen in het landschap verschenen. Voor de winning van turf is het gebied ontwaterd, terwijl voor transportdoeleinden kanalen en vaarten zijn aangelegd. Van de uitgestrekte hoogvenen zijn na afgraving en ontginning slechts kleine restanten overgebleven, zoals de Mariapeel en de Groote Peel. De meest zandige, voedselarme delen zijn aangeplant met dennen. Heidevegetaties zijn alleen nog maar te vinden op enkele open plekken in het bos. Het beekdal is nog deels in gebruik als grasland, maar de soortenrijke hooilanden hebben plaats gemaakt voor soortenarme productie-
De Maas nabij Roosteren.
graslanden. Sommige graslanden zijn ingeplant met Canadapopulieren en in het natste deel van het beekdal is een Elzenbroekbos bewaard gebleven. De meeste beken zijn rechtgetrokken en gestuwd. Op enkele plekken zijn nog resten van de oude beekloop zichtbaar. Ter bestrijding van verdroging in het landbouwgebied, vindt er op grote schaal aanvoer van Maaswater plaats. Naast de aanvoer van dit gebiedsvreemde water heeft er een enorme watervervuiling plaatsgevonden. Na de aanleg van zuiveringsinstallaties trad een flinke verbetering van de waterkwaliteit op, hoewel het water nog steeds te voedsel- en kalkrijk is en lokaal is vervuild met bestrijdingsmiddelen en zware metalen. Door de aanvoer van Maaswater zijn soorten van kalk- en voedselrijk water geen uitzondering. Een gevolg is de opmars van Rivierfonteinkruid. Een aantal riooloverstorten draagt bij aan de watervervuiling en de afvoerpieken in de beken. Vele bijzondere planten en dieren zijn verdwenen, slechts op een enkel plekje groeit nog de Klimopwaterranonkel en Moerashertshooi. De zwakzure, vermeste en gestuwde waterlopen vormen een uitstekend biotoop voor het uitheemse Hondvisje.
MAASDAL
De Limburgse Maas komt ons land binnen als een vlechtende middenloop, de Grensmaas, en gaat in de Roerdalslenk over in een sterk meanderende benedenloop, de Plassenmaas. Vervolgens snijdt de Maas als een weinig meanderende benedenloop diep de Peelhorst in en spreken we over de Zandmaas. De Grensmaas stroomt zeer snel via meerdere geulen langs grind- en zandstranden. Plaatselijk ligt aangespoeld hout. In de Roerdalslenk treedt de rivier een zeer breed dal binnen, waardoor de stroomsnelheid afneemt en de rivier gaat meanderen. De vele afgesneden meanders geven de meandering weer. Door de ligging voor de Peelrandbreuk heeft zich hier grind kunnen afzetten. De Zandmaas is diep ingesneden en ligt in een smal dal en heeft hierdoor plaatselijk een canyonachtig uiterlijk; de rivier transporteert hier voornamelijk zand. Het rivierdal van de Maas kenmerkt zich door dikke grind- en zandafzettingen, die vaak zijn afgedekt door kleilagen. Er is een aantal nevengeulen in het landschap herkenbaar. Het water in de regenrivier staat in de zomers zeer laag en zorgt in de wintermaanden regelmatig voor overstromingen van (delen van) het Maasdal.
33
MAASDAL
Natuurlijke situatie
Oud cultuurlandschap in 1850
Huidige situatie
34
Allier als referentiebeeld van de Grensmaas.
De natuurlijke situatie De rivier slingert zich in de natuurlijke situatie door een grotendeels bebost rivierdal. De oevers zijn begroeid met Stroomdalwilgenstruweel of oeverruigte, terwijl grindbanken in en langs de rivier begroeid zijn met pioniervegetaties. De rivier vormt een belangrijke migratieroute voor Steur, Zalm en Zeeforel die hun paaigebied in de stroomopwaarts gelegen snelstromende zijrivieren van de Maas hebben. Kopvoorns, Snepen en Barbelen paaien nabij de grindbanken in de ondiepe geulen van de Grensmaas. Oude Maasmeanders blijven achter in het landschap als de rivierloop zich heeft verlegd. De jongste meanders, waarvan sommige nog in verbinding staan met de rivier, bestaan voor een groot deel uit open water. Zij vormen de kraamkamers voor riviervissen en zijn belangrijke voedselgebieden voor watervogels. De oudere meanders zijn al grotendeels verland en begroeid met verschillende typen moerasvegetaties (Rietmoeras, Grote zeggenmoeras, Inundatiemoeras) en Stroomdalwilgenstruweel. Op de lager gelegen delen, die in
het winterhalfjaar periodiek overstromen, overheerst Zwarte populieren-Wilgenbos en Stroomdalwilgenstruweel, op de iets hoger gelegen stroomruggen groeit Essen-Iepenbos. Open en halfopen vegetaties komen vooral voor langs de rivier en de benedenlopen van beken. Ze ontstaan door de eroderende werking van het water of door rondtrekkende kuddes grote grazers. Het oude cultuurlandschap rond 1850 Het rivierdal is rond 1850 grotendeels in cultuur gebracht. De rivier daarentegen gaat nog grotendeels haar eigen weg, ofschoon hier en daar wel pogingen worden ondernomen om de rivier te temmen. Er vindt nog steeds een bloeiende zalmvisserij op de Maas plaats en er wordt Steur en Rivierkreeft gevangen. Langs de rivier zijn de meeste oevers begroeid met ruigte of in cultuur gebracht. De grindbanken langs de rivier zijn begroeid met pioniervegetaties, en heel plaatselijk staat tussen grindbank en rivieroever Stroomdalwilgenstruweel. De oude Maasmeanders zijn door hun natuurlijke vegetatie markante elementen in het landschap. Verder
35
is het landschap geheel in cultuur gebracht. In de lager gelegen delen liggen Kamgrasweide en Glanshaverhooiland, in de natste delen Inundatiegrasland of ook Dotterbloemgrasland. Op stroomruggen en dijkjes komt SikkelklaverKruisdistelgrasland voor. De hoger gelegen delen van het Maasdal zijn grotendeels als akker in gebruik. Wegen en paden worden omzoomd door bomenrijen of meidoornhagen. In het Maasdal ligt een enkele grote boerderij, terwijl op de terrasrand grenzend aan het rivierdal een klein dorp ligt. De huidige situatie De grindbanken in de Maas zijn in de huidige situatie verdwenen en de oevers van de rivier zijn vastgelegd. De dorpjes zijn aanzienlijk gegroeid en langs de Maas zijn jachthaventjes en industriële overslagterreinen gekomen. Door de aanleg van stuwen en kanalen zijn de natuurlijke schommelingen van de waterstanden geheel verstoord. Trekvissen als Steur en Zalm zijn uitgestorven en daarmee ook de riviervisserij. Hoewel na de aanleg van waterzuiveringsinstallaties de waterkwaliteit verbeterde, is het Maaswater nog steeds zeer voedselrijk en vervuild met bestrijdingsmiddelen en zware metalen. Twee in het oog springende veranderingen zijn de scheepvaartkanalen en de grote plassen. De stuwen in de Zand- en Plassenmaas, het Julianakanaal en het Lateraalkanaal zijn aangelegd ten behoeve van de bevaarbaarheid van de rivier. Door de grootschalige grindwinning in Midden-Limburg zijn grote plassen ontstaan. Na beëindiging van de winning zijn de grindgaten deels ingericht voor de watersport, elders is ruimte gelaten voor natuurontwikkeling. De grote plassen zijn van zeer groot belang voor overwinterende en broedende watervogels. De ooit talrijke oude Maasmeanders zijn grotendeels verdwenen; vergraven tijdens de grindwinning of gedempt. De soortenrijke graslanden hebben plaatsgemaakt voor monotone weilanden en recenter ook voor grootschalige maïsakkers. Alleen in wegbermen liggen op
Met het verdwijnen van trekvissen als Zalm en Steur is ook de riviervisserij verdwenen.
enkele kades nog restanten van Glanshaverhooilanden en Sikkelklaver-Kruisdistelgraslanden. Enkele verspreid staande meidoorns op perceelscheidingen en kades herinneren nog aan de vroegere meidoornhagen die met de komst van het prikkeldraad overbodig zijn geworden.
De inheemse Rivierkreeft is praktisch uitgestorven.
37
S TREEFBEELDEN
VASTSTELLEN
Op welke gronden wordt een natuur- of waterstreefbeeld toegewezen aan een deelgebied? Historische informatie, de huidige milieuomstandigheden, de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren, de situering in het landschap en het beleid van de provincie bepalen uiteindelijk de keuze.
38
zijn om voor een bepaald streefbeeld te kiezen. Daarnaast bepalen reliëf, grondwaterstand, bodemtype, waterkwaliteit en de aanwezigheid van kwel voor een belangrijk deel of een plek geschikt is voor het realiseren van een natuurof waterstreefbeeld. Indien de omstandigheden verstoord zijn, is bij de toewijzing een inschatting gemaakt van de mogelijkheden tot herstel van de oude situatie. Referenties
Het Heideblauwtje is een soort waarmee rekening is gehouden bij het bepalen van de streefbeelden.
Streefbeelden vaststellen Het toewijzen van een natuur- of waterstreefbeeld vindt plaats op basis van informatie uit het heden en verleden in eigen land en in het buitenland. Plaatselijke omstandigheden en de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren spelen een belangrijke rol. Daarnaast bepalen het beleid van de provincie en andere instanties het ambitieniveau en daarmee het uiteindelijke streefbeeld. Kansrijkdom
De in een gebied of beek aanwezige planten en dieren geven een indicatie voor het streefbeeld. De aanwezigheid van een zeldzame of beschermde soort kan op zichzelf de directe aanleiding
De toestand van een gebied in vroegere tijden geeft een eerste indruk van kansen op natuurherstel én het type natuur op een specifieke locatie. De oude loop van een beek of de ligging van natte heidegebieden en vennen zijn direct afleesbaar van een historische kaart. Die locaties zijn op voorhand kansrijk, mede omdat de oude situatie iets zegt over de toenmalige milieuomstandigheden, zoals waterhuishouding en bodem. Om een beeld te krijgen hoe een natuurlijk heidelandschap of beekdal eruit ziet, kijkt men ook naar voorbeelden van nog ongerepte situaties elders, in binnen- en buitenland. De referenties dienen als hulpmiddel om inzicht te krijgen in de aard en omvang van relevante processen en sturende omgevingsfactoren. Deze informatie is vaak onmisbaar om tot een goede afweging van herstel- en beheersmaatregelen te komen. Streefbeelden en de omgeving
Naast de omstandigheden in het gebied zelf is het ook van belang om de omgeving in ogenschouw te nemen. Welke functie een terrein vervult en de bijdrage die het kan leveren aan het versterken van de natuurdoelen van het omringende gebied, bepalen uiteindelijk de keuze. Zo zal een heidegebied beter tot z’n recht komen als onderdeel van een groot natuurgebied. Het behoud van een heidesnipper binnen een intensief landbouwgebied kan wel dienen als onderdeel van een ecologische verbindingszone tussen natuurgebieden, maar grote populaties van de bijbehorende doelsoor-
39
ten kunnen hier niet worden verwacht. De beekdalen vormen als blauwgroene linten belangrijke ecologische schakels tussen natuurgebieden in een vaak agrarisch landschap. Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid bepaalt mede de toewijzing van een streefbeeld aan een gebied. Zo worden er in de prioritair verdrogingsgevoelige gebieden maatregelen genomen om verdroging tegen te gaan. Voor deze gebieden zijn meer natuurstreefbeelden van natte of vochtige ecosystemen toegewezen, aangezien ze hier kansrijker zijn dan in andere gebieden. Voor de beken zijn de ecologische herstelmaatregelen in eerste instantie gericht op de SEF-beken. Knelpunten voor realisatie
Natuur en water zijn bijna overal door de mens beïnvloed. Diverse ingrepen in de natuur, zoals het kanaliseren van beken voor de landbouw, woningbouw, industrie of wegen, hebben geleid tot directe vernietiging van natuurwaarden. Een sluipender gevaar vormt de milieuvervuiling. De bekendste problemen zijn verzuring, vermesting, verdroging, versnippering en verstoring van de waterhuishouding. Deze gevaren spelen ook van buitenaf. Bij stromende wateren wordt het natuurlijke karakter beperkt door de onnatuurlijke inrichting, onvoldoende ruimte voor natuurlijke meanders, inundaties en de veelal matige waterkwaliteit. In het tweede deel van het Handboek is bij de natuur- en waterstreefbeelden aangegeven welke problemen een rol spelen bij de totstandkoming van de betreffende streefbeelden. Realisatie van de streefbeelden zal steeds neerkomen op het teniet doen van één of meer van de genoemde knelpunten.
Zowel de streefbeelden als de te nemen inrichtingsmaatregelen worden bepaald aan de hand van de bodem en de historische situatie, zoals te zien is bij het herstel van het Heerenven.
41
S TREEFBEELDEN
IN DE PRAKTIJK
Het beleid achter de streefbeelden voor natuur en water is hiervoor toegelicht. Locale omstandigheden bepalen voor een groot deel de kansen voor planten en dieren en zijn de basis voor het vaststellen van een streefbeeld. Maar hoe werken de streefbeelden daadwerkelijk in de praktijk? In dit hoofdstuk komen de toepassingen aan bod: van planvorming, inrichting en beheer tot en met de evaluatie van het gevoerde beleid.
42
Streefbeelden in de praktijk
Planvorming
De streefbeelden geven in de eerste plaats inzicht in de doelen van het provinciale natuuren waterbeleid. Voor natuurorganisaties, waterschappen, gemeenten en particulieren die zich bezig houden met ontwikkeling, beheer of inrichting van natuurgebieden en oppervlaktewateren wordt daarmee duidelijk waar de eindstreep ligt. Voor de planvorming, de inrichting en het beheer van gebieden en de evaluatie van de resultaten zijn de streefbeelden dan ook van grote waarde.
Het Limburgse natuurbeleid is nader uitgewerkt in de Stimuleringsplannen. De natuurstreefbeelden in de vorm van natuurdoeltypen geven daarin een concrete invulling aan de gestelde doelen. Voor de beken zijn de wensen terug te vinden in de Watersysteemverkenning. Behalve de gewenste waterstreefbeelden is daarin ook de huidige ecologische situatie beschreven, evenals de benodigde maatregelen om de doelen te bereiken. Inrichting en beheer
Ook voor inrichting en beheer van gebieden geven de natuur- en waterstreefbeelden houvast. Hoe moet het gebied er bijvoorbeeld uitzien en welke soorten vragen onze aandacht? Aanvullende, locale informatie zorgt voor een goede inpassing in het landschap. Het is de taak van de beheerder om te zorgen voor de locale inpassing van de streefbeelden, in samenhang met de te nemen beheersmaatregelen. Evaluatie
Van planvorming tot inrichting en beheer: het werk van vele mensen.
Daarnaast bieden de streefbeelden aanknopingspunten voor plannen (en plannenmakers) die niet direct op natuur en water zijn gericht, maar die wel de natuur- en waterkwaliteit kunnen beïnvloeden. Dus ook op het vlak van het milieu- en het ruimtelijke ordeningsbeleid geven de streefbeelden richting aan de planvorming.
Hebben het beleid en het gevoerde beheer geleid tot goede resultaten? Een eenvoudige vraag die alleen goed te beantwoorden is met een duidelijk einddoel voor ogen. De streefbeelden vervullen deze rol. Het gegeven dat er in een gebied heideplantjes staan en dat het geheel oogt als het streefbeeld ‘droge heide’, geeft een eerste indruk van de vorderingen. Een gedetailleerd inzicht in de resultaten voor ieder streefbeeld is te verkrijgen aan de hand van de aanof afwezigheid van de doelsoorten. Of het beoogde doel ook bereikt is hangt af van het ambitieniveau.
43
AMBITIENIVEAUS Natuurstreefbeelden Voor de Limburgse natuurdoeltypen zijn de bij de doeltypen behorende doelsoorten de graadmeters. In een optimale situatie komt een groot deel van deze soorten voor. Veelal is dit niet haalbaar. Dat hangt onder meer samen met de omvang van het gebied en de relatie met de directe omgeving. Volgens de landelijke systematiek (Bal et al. 2001) is een natuurdoeltype gerealiseerd indien op z’n minst de helft van de doelsoorten aanwezig is. Voor gebieden die naast natuur ook andere belangrijke functies vervullen ligt dit niveau lager.
Waterstreefbeelden De Limburgse waterstreefbeelden gaan uit van een hoog ecologisch kwaliteitsniveau. Daarbij horen venige tot holle oevers, zandige tot grindrijke beddingen, levend en dood hout in en om de bedding, ongehinderde optrek van beekvissen in helder water en schuilplekken voor Bever, Otter of Waterspitsmuis. Aangezien een hoog kwaliteitsniveau niet voor alle beken in Limburg in de periode tot 2018 haalbaar is, zijn ook streefbeelden met een iets minder hoog ambitieniveau, het zogeheten ‘vrij hoog ecologische niveau’, beschreven. Deze streefbeelden richten zich op beeklevensgemeenschappen van stromend, niet te voedselrijk water in een bedding met natuurlijke kenmerken. Voor alle beken met een specifiek ecologische functie is een gemotiveerde keuze gemaakt voor een ecologische doelstelling, ofwel een streefbeeld met een bepaald ecologisch niveau. De meest ambitieuze waterstreefbeelden weerspiegelen de natuurlijke of halfnatuurlijke situatie, waarbij menselijke beïnvloeding nagenoeg uitgesloten is. Daarnaast zijn de waterstreefbeelden gebruikt voor beektrajecten, waar door menselijke beïnvloeding het ideaalbeeld (nog) niet realiseerbaar is. Alle waterstreefbeelden zijn ecologisch gewaardeerd en ingedeeld op een vijfdelige kwaliteitsschaal. Hierdoor geeft het waterstreefbeeld direct informatie over het ambitieniveau.
D EEL 2
45
NATUUR-
EN WATER STREEFBEELDEN IN BEELD
In dit deel van het Handboek komen de afzonderlijke natuuren waterstreefbeelden aan bod. Van ieder streefbeeld is een foto opgenomen. De beschrijvingen geven een overzicht van de kenmerkende milieuvariabelen.
DE
NATUURSTREEF BEELDEN
47
DE
NATUURSTREEFBEELDEN
De streefbeelden van natuur, bos en landschapselementen zijn beschreven als natuurdoeltypen. In dit hoofdstuk wordt de indeling van deze typen kort beschreven. Vervolgens worden alle typen apart behandeld.
48
De natuurstreefbeelden De natuurstreefbeelden zijn beschreven aan de hand van hun kenmerkende milieuvariabelen en de als doelsoorten aangemerkte planten en dieren. Ook relaties met de omgeving en de gevoeligheid voor verstoring zijn aangegeven. Hierbij is de klasse-indeling gebruikt zoals vermeld op blz. 236. De natuurstreefbeelden, ook wel natuurdoeltypen genoemd, zijn beschreven voor drie hoofdgroepen, namelijk: A) Natuurdoeltypen van natuurgebieden en multifunctionele bossen. B) Natuurdoeltypen van het agrarisch cultuurlandschap. C) Natuurdoeltypen van het stedelijk gebied en de infrastructuur. De doeltypen binnen categorie A worden gebruikt voor bestaande natuur- en bosgebieden en voor nieuw te ontwikkelen natuurgebieden.
Categorie B wordt gebruikt voor gebieden waar agrarisch natuurbeheer mogelijk is: beheersgebieden en ruime jasgebieden. Ruime jasgebieden zijn beheersgebieden waarvan de begrenzing ruimer is dan de inzetbare hoeveelheid hectaren beheersovereenkomsten. Daarnaast worden de natuurdoelen binnen categorie B gebruikt voor ecologische verbindingszones en ecologisch waardevolle agrarische gebieden. Categorie C wordt voornamelijk gebruikt voor gebieden binnen de stedelijke invloedssfeer of langs infrastructurele voorzieningen, die van belang zijn voor de bescherming van natuurwaarden. Een voorbeeld hiervan zijn de muurvegetaties op de oude stadsmuren in Maastricht. Binnen iedere hoofdgroep worden hoofdtypen onderscheiden, die op hun beurt weer zijn verdeeld in de natuurdoeltypen. Achter de hoofdtypen staan de bladzijdeverwijzingen vermeld. Voor de bespreking van de natuurdoeltypen wordt eerst kort ingegaan op begeleid natuurlijke eenheden.
A NATUURDOELTYPEN VAN NATUURGEBIEDEN EN MULTIFUNCTIONELE BOSSEN A1
A2
A3
A4 A5
Bossen ...........................................................................................................................................................53 A 1.1 Wintereiken-Beukenbos A 1.2 Parelgras-Beukenbos A 1.3 Bronbos A 1.4 Eiken-Haagbeukenbos A 1.5 Berken-Zomereikenbos A 1.6 Vogelkers-Essenbos A 1.7 Elzenbroekbos A 1.8 Berkenbroekbos A 1.9 Essen-Iepenbos (Hardhoutooibos) A 1.10 Zwarte populieren-Wilgenbos (Zachthoutooibos) Struwelen ......................................................................................................................................................67 A 2.1 Doornstruweel A 2.2 Bremstruweel A 2.3 Gagelstruweel A 2.4 Wilgenstruweel A 2.5 Stroomdalwilgenstruweel Heiden .........................................................................................................................................................75 A 3.1 Droge heide A 3.2 Vochtige heide A 3.3 Natte heide Hoogveen ......................................................................................................................................................81 Graslanden ....................................................................................................................................................85 A 5.1 Kalkgrasland A 5.2 Lössschraalgrasland A 5.3 Heischraal grasland A 5.4 Zandschraalgrasland
49 A 5.5
A6
A7
A8
A9
A 10
Matig voedselrijke graslanden A 5.5.1 Kamgrasweide A 5.5.2 Glanshaverhooiland A 5.6 Dotterbloemgrasland A 5.7 Natte schraalgraslanden A 5.7.1 Kleine zeggengrasland A 5.7.2 Nat kalkschraalgrasland A 5.8 Sikkelklaver-Kruisdistelgrasland (Stroomdalgrasland) A 5.9 Inundatiegrasland A 5.10 Vochtig kruidenrijk grasland A 5.11 Droog kruidenrijk grasland Moerassen ................................................................................................................................................101 A 6.1 Kleine zeggenmoeras A 6.2 Kalkmoeras A 6.3 Rietmoeras A 6.4 Grote zeggenmoeras A 6.5 Inundatiemoeras Ruigten .....................................................................................................................................................109 A 7.1 Droge ruigte A 7.2 Vochtige oeverruigte A 7.3 Verbindingsruigte Wateren ....................................................................................................................................................115 A 8.1 Heuvellandbeek A 8.2 Terrasbeek A 8.3 Laaglandbeek A 8.4 Rivier A 8.5 Voedselarme plas A 8.6 Voedselrijke plas Pioniergemeenschappen ........................................................................................................................123 A 9.1 Pioniergemeenschap op kalk A 9.2 Pioniergemeenschap op zand A 9.2.1 Pioniergemeenschap op voedselarm tot matig voedselrijk droog zand A 9.2.2 Pioniergemeenschap op voedselarm vochtig zand A 9.3 Pioniergemeenschap op grind A 9.4 Pioniergemeenschap op klei Kruidenrijke akkers .................................................................................................................................131 A 10.1 Kruidenrijke akker op kalkrijke bodem A 10.2 Kruidenrijke akker op droog, kalkarm zand A 10.3 Kruidenrijke akker op vochtige zware bodem
B NATUURDOELTYPEN VAN HET AGRARISCH CULTUURLANDSCHAP B B B B
1 2 3 4
B5 B6
Fourageer- en weidevogelgrasland ........................................................................................................138 Vochtig kruidenrijk grasland ....................................................................................................................138 Droog kruidenrijk grasland ......................................................................................................................139 Kruidenrijke akkers ...................................................................................................................................139 B 4.1 Kruidenrijke akker op kalkrijke bodem B 4.2 Kruidenrijke akker op droog, kalkarm zand B 4.3 Kruidenrijke akker op vochtige zware bodem Ecologisch waardevolle onderaardse kalksteengroeven ......................................................................141 Kleine landschapselementen...................................................................................................................141 B 6.1 Ecologisch waardevolle houtwallen en -singels B 6.2 Graften B 6.3 Holle wegen B 6.4 Ecologisch waardevolle watergangen en poelen B 6.5 Ecologisch waardevolle bermen en greppels langs wegen B 6.6 Ecologisch waardevolle perceelsranden B 6.7 Ecologisch waardevolle hagen en knotbomen B 6.8 Ecologisch waardevolle dijken B 6.9 Ecologisch waardevolle boomgaarden
C NATUURDOELTYPEN VAN HET STEDELIJK GEBIED EN DE INFRASTRUCTUUR C C C C C
1 2 3 4 5
Ecologisch Ecologisch Ecologisch Ecologisch Ecologisch
waardevolle parkbossen en stadsparken............................................................................150 waardevol stedelijk groen ....................................................................................................150 waardevolle bermen en greppels langs wegen .................................................................151 waardevolle spoorterreinen en spoorlijnen........................................................................151 waardevolle muren ...............................................................................................................152
50
In begeleid natuurlijke eenheden speelt natuurlijke begrazing vaak een belangrijke rol.
Begeleid natuurlijke eenheden In het natuurbeleid van het rijk en de provincie zijn ‘verscheidenheid’ en ‘natuurlijkheid’ belangrijke criteria voor het vaststellen van de kwaliteit van natuur. De ‘verscheidenheid’, te zien als de diversiteit aan soorten en ecosystemen, laat zich het meest eenvoudig aflezen aan de soortenrijkdom. De beste garantie voor het behoud van een grote soortenrijkdom bieden natuurlijke en niet door de mens beïnvloede ecosystemen. In deze gebieden met een hoge mate van ‘natuurlijkheid’ doen zich de natuurlijke processen en omstandigheden voor, waaraan de oorspronkelijke soortenrijkdom te danken is (Bal et al. 2001). Binnen de provincie Limburg liggen mogelijkheden om, uiterlijk per 2020, enkele begeleid natuurlijke eenheden te realiseren. In deze eenheden blijft de menselijke invloed beperkt tot het scheppen van een goede uitgangssituatie. Denk daarbij aan inrichtingsmaatregelen en
eventueel het bijsturen van één of enkele processen. Natuurlijke processen doen vervolgens het werk. Voorbeelden hiervan zijn erosie en aanslibbing door stromend water in rivieren en beken, windwerking in stuifzandgebieden en veenvorming. In Limburg hoort in ongestoorde natuur ook begrazing van grote grazers (herten, paarden en runderen) van oorsprong thuis. Hiervoor moeten we echter ver in de tijd terug.
Wild zwijn.
51
Uit onderzoek blijken een aantal natuurgebieden in Limburg weer geschikt voor grote zoogdieren als Edelhert en Wild zwijn. Deze dieren horen van oorsprong in Limburg thuis.
Hoe de situatie toen precies is geweest vergt dan ook enig voorstellingsvermogen en is nog steeds onderwerp van discussie. Voorbeelden elders in Nederland, zoals de Oostvaardersplassen, laten zien dat natuurlijke eenheden een gevarieerd landschap opleveren. Zonder grazers zou het landschap snel dichtgroeien met bomen. Grazers zorgen voor een gevarieerd landschap waarin veel overgangssituaties tot ontwikkeling komen. Om via deze weg de soortenrijkdom in stand te houden of te vergroten, moeten deze gebieden wel 500 ha of groter zijn. Deze oppervlakte is ook nodig voor vrij levende kuddes grote grazers. In Limburg zijn drie gebieden aangewezen als begeleid natuurlijke eenheid: • Mariapeel: hoogveenlandschap. • Meinweg: begeleid-natuurlijk zandlandschap. • Grensmaas: hoog dynamisch rivierenlandschap in vrij afstromend traject.
Naast bovenstaande natuurlijke eenheden ziet de provincie in de toekomst nog mogelijkheden in de Weerterbossen en het Wijffelterbroek. In deze gebieden is eerst onderzoek nodig om de mogelijkheden en wenselijkheid in kaart te brengen. Ook in de begeleid natuurlijk eenheden wordt in de Stimuleringsplannen het gewenste streefbeeld omschreven aan de hand van de in dit handboek beschreven natuurdoeltypen.
Bevers.
A
N ATUURDOELTYPEN
VAN NATUURGEBIEDEN EN DE MULTIFUNCTIONELE BOSSEN
53
A1 B OSSEN In de Stimuleringsplannen worden bossen met een belangrijke natuurfunctie en multifunctionele bossen onderscheiden. In de Stimuleringsplannen staat aangegeven tot welke categorie bos de deelgebieden behoren.
54
Karakterisering De natuurdoeltypen voor bossen bestaan niet alleen uit bos, maar omvatten ook de geleidelijke overgangen van struweel naar grasland en van struweel naar bos. In alle bosgebieden is het ontwikkelen van geleidelijke overgangen tussen bossen en lage vegetaties wenselijk, zowel in de bossen zelf als langs de randen van bossen. Deze zogenaamde mantel- en zoomvegetatie bestaat uit struweel en kruiden en is van grote waarde voor onder meer dagvlinders en vleermuizen. In de natuurdoeltypologie van de provincie Limburg wordt dit soort overgangen niet apart geformuleerd, maar ze maken onder-
HAKHOUT-
EN
deel uit van de doeltypen die zijn geformuleerd voor de bossen. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
De invloed van meststoffen is vooral op de voedselarme zandgronden een probleem. Vermesting leidt vaak tot verruiging van de ondergroei. Doelsoorten voor goed ontwikkelde bossen krijgen dan geen kans meer. Bij vochtige en natte bostypen hebben vooral grondwateronttrekking en -verontreiniging een nadelig effect op de ontwikkeling van de natuurdoeltypen voor bos.
MIDDENBOSBEHEER
Hakhout- en middenbosbeheer vormen een eeuwenoude manier van bosbeheer. Bij hakhoutbeheer oogst de beheerder de takken die uitgroeien vanuit een circa 1 meter hoge boomstronk, de stoof of stobbe. Hierna laat men de geknotte stobbe weer opnieuw uitlopen, om na een jaar of tien opnieuw de takken te oogsten. Dit hakhoutbeheer vond plaats in gebieden met Elzenbroekbos, Bronbos, Vogelkers-Essen of Berken-Zomereikenbos. Het hout werd gebruikt voor allerlei doeleinden, bijvoorbeeld als boerengeriefhout, brandhout of eikenschors ten behoeve van de leerlooierij. Middenbosbeheer is een meer gevarieerde vorm van bosbeheer. Het beheer richt zich vooral op struiken en lagere bomen, waarbij vaak ook de bramen en lianen worden verwijderd. Enkele grote bomen krijgen de kans om door te groeien. Hierdoor ontstaat een bos met een gevarieerde leeftijdsopbouw; naast enkele grote bomen is een goed ontwikkelde struiklaag aanwezig. De zwaarste bomen werden gebruikt als bouw- en constructiehout, de dunnere voor brandhout en geriefhout. Deze vorm van beheer heeft tot gevolg dat een goed ontwikkelde ondergroei kan ontstaan. Op den duur worden ook de hoge bomen gekapt en krijgen andere bomen een kans om op te groeien. Middenbosbeheer komt voor in WintereikenBeukenbos, Parelgras-Beukenbos en Eiken-Haagbeukenbos, met name in Zuid-Limburg. Door het plaatselijk weer invoeren van hakhout- en middenbosbeheer krijgen bepaalde soorten, zoals de Hazelmuis en de Purperorchis, meer kans.
55
GEÏNTEGREERD
BOSBEHEER
De provincie streeft naar het verhogen van de natuurwaarden in alle bossen. In multifunctionele bossen is een combinatie met behoud en zelfs versterking van andere functies mogelijk. Het beheer dient zich daarvoor te richten op kleinschalige beheersingrepen en natuurlijke processen. Dit leidt tot een aantrekkelijker bos én een kwalitatief betere houtproductie. Deze geïntegreerde beheersmethode leidt er ook toe dat de bossen ouder kunnen worden.
Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Voor een natuurlijk bosbeheer komen twee maatregelen in aanmerking: niets doen en zeer extensief begrazen. Bosbegrazing heeft vooral ten doel om overgangen naar andere begroeiingstypen (heide, struweel, grasland) in stand te houden of te doen ontstaan. Daarnaast leidt begrazing tot een grotere structuurdiversiteit in het bos. Door gefaseerd dunnen en lichten is soortenarm productiebos om te vormen tot natuurbos. Ringen en soms het omtrekken van bomen spelen daarbij een belangrijke rol. Toepassing van omvormingsbeheer leidt tot variatie in structuur en gespreide spontane verjonging van bomen. Vanuit ecologisch oogpunt en voor het behoud van bijzondere soorten is de voortzetting van een kapregime zinvol indien dit beheer eerder tot bijzondere begroeiingen met zeldzame soorten heeft geleid. Ook vanuit een cultuurhistorische context kan het beheer in bepaalde bosgebieden gericht zijn op hakhout- en middenbosbeheer. Niet overal is het beleid gericht op natuurlijk bosbeheer. In de Stimuleringsplannen staat aangegeven tot welke categorie bos de deelgebieden behoren. Bos met een belangrijke natuurfunctie
Tot de categorie Bos met een belangrijke natuurfunctie behoren de bossen met hoge actuele of potentiële natuurwaarden en de bossen die in het natuurbeleid een belangrijke onder-
steunende rol vervullen of gaan vervullen. Veel van deze bossen zijn te vinden in ZuidLimburg. In Noord- en Midden-Limburg heeft een kwart van het bosareaal een belangrijke natuurfunctie. Vooral in bossen met actuele natuurwaarden wordt gestreefd naar beperkingen aan het medegebruik, zoals recreatie en houtoogst. Het beleid richt zich op een zo extensief mogelijk bosbeheer, het behoud en ontwikkelen van natuurwaarden, het herstellen van het vereiste grondwaterpeil en het natuurlijk assortiment van boom- en struiksoorten. In de bossen die een belangrijke natuurondersteunende rol vervullen of gaan vervullen, is geïntegreerd bosbeheer gewenst. Doelstelling is het ontwikkelen van een bos met dood hout, een horizontale en verticale structuur en de aanwezigheid van meerdere boomsoorten. Ter bevordering van de natuurwaarden is de omvorming noodzakelijk naar een bos waarin boomsoorten uit de beschreven bosdoeltypen een hoger aandeel krijgen. Multifunctioneel bos
Veel Limburgse bossen vallen binnen de categorie Multifunctioneel bos. Het beleid in deze bossen is ook gericht op een geïntegreerd bosbeheer. De principes van een beheer gericht op herontwikkelen van structuur, menging en dood hout, kunnen ook hier worden toegepast. Hierdoor zal het bos een meer multifunctioneel karakter krijgen. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een evenwichtige verhouding tussen natuurbehoud, recreatie en houtoogst.
56
ABIOTIEK Bodem: lemig zand, leem. Kwel: Grondwaterstand: < -80 tot -40 cm. Inundatie: geen inundatie. Zuurgraad: pH < 4,5 tot 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar
A 1.1 WINTEREIKEN-BEUKENBOS Karakterisering Dit type bos is te vinden op kalkarme, matig zure, voedselarme tot matig voedselarme bodems zoals löss, vuursteeneluvium of leem. Het betreft opgaande Beukenbossen met verspreid Wintereik en soms Zomereik. De struiklaag is vrij open en in de redelijk ontwikkelde kruidlaag staan soorten als Dalkruid en Veelbloemige salomonszegel. In dit bostype komen op kleinere schaal ook andere bostypen voor, zoals het Gierstgras-Beukenbos en het Veldbies-Beukenbos.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord- en Midden-Limburg: St. Jansberg. bij Mook, Munnichsbos bij St.Odiliënberg. Zuid-Limburg: Onderste bos bij Epen, Preusbos bij Vaals.
DOELSOORTEN Hogere planten Bergbeemdgras, Betonie, Bleke zegge, Bochtig havikskruid, Bosdroogbloem, Dicht havikskruid, Dubbelloof, Echte guldenroede, Fraai hertshooi, Gebogen driehoeksvaren, Geschubde mannetjesvaren, Gevlekt hertshooi, Gevleugeld sterrenkroos, Gewone vleugeltjesbloem, Grote bremraap, Grote wolfsklauw, Hengel, Hondsviooltje, Karwijselie, Kleine wolfsklauw, Klein wintergroen, Knollathyrus, Kranssalomonszegel, Kruipbrem, Lancetbladige basterdwederik, Liggende vleugeltjesbloem, Liggend walstro, Stekelbrem, Stippelvaren, Wilde narcis, Witte veldbies, Zaagblad, Zevenster.
Zoogdieren Boommarter, Das, Eikelmuis, Grote bosmuis, Vleermuizen, Wild zwijn.
Vogels Groene specht, Roek, Rode wouw, Taigaboomkruiper, Wespendief.
Amfibieën Vuursalamander.
Dagvlinders Keizersmantel, Rouwmantel.
57
ABIOTIEK Bodem: lemig zand, leem, stenig substraat. Kwel: Grondwaterstand: -80 tot -40 cm. Inundatie: geen inundatie. Zuurgraad: pH 5,5 tot > 7,5. Trofiegraad: mesotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: weinig kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Sint Jansberg bij Mook. Zuid-Limburg: Goedenraad bij Eijs, Biebosch bij Valkenburg.
DOELSOORTEN Hogere planten Aardbeiganzerik, Amandelwolfsmelk, Berghertshooi, Bergnachtorchis, Blaasvaren, Bleek bosvogeltje, Bleke bermzegge, Bleke schubwortel, Bochtige klaver, Bosboterbloem, Bosdravik, Bosereprijs, Bosgeelster, Boslathyrus, Bosroos, Bottelroos, Brede eikvaren, Christoffelkruid, Donderkruid, Echte guldenroede, Eenbes, Fijne ooievaarsbek, Geelgroene wespenorchis, Gele anemoon, Gele kornoelje, Gele monnikskap, Gevlekt longkruid, Glad parelzaad, Graslathyrus, Grote bosaardbei, Gulden boterbloem, Gulden sleutelbloem, Heelkruid, Heggenvogelmuur, Herfsttijloos, Hokjespeul, Klimopbremraap, Kruidvlier, Mannetjesorchis, Melige toorts, Moeslook, Muurhavikskruid, Muursla, Poppenorchis, Prachtklokje, Purperorchis, Rechte driehoeksvaren, Rode kamperfoelie, Rond wintergroen, Rood bosvogeltje, Rood peperboompje, Ruig hertshooi, Ruig viooltje, Ruwe dravik, Ruwe iep, Stijve naaldvaren, Taxus, Tongvaren, Tweestijlige meidoorn, Viltig kruiskruid, Viltroos, Vingerhelmbloem, Vingerzegge, Vliegenorchis, Vogelnestje, Wegedoorn, Wilde akelei, Wilgalant, Wilde narcis, Winterlinde, Wit bosvogeltje, Witte engbloem, Wolfskers, Wollige sneeuwbal, IJle bermzegge, Zachte naaldvaren, Zomerlinde, Zuurbes, Zwartblauwe rapunzel, Zwarte lathyrus.
Zoogdieren Das, Boommarter, Eikelmuis, Grote bosmuis, Hazelmuis, Vleermuizen.
Vogels Groene specht, Roek, Rode wouw, Taigaboomkruiper, Wespendief.
Amfibieën Vuursalamander.
Dagvlinders Grote vos, Grote ijsvogelvlinder, Rouwmantel.
A 1.2 PARELGRAS-BEUKENBOS Karakterisering De bossen zijn te vinden op kalkhoudende tot kalkrijke, matig voedselrijke, vochtige bodems. Hoge opgaande beuken vormen een vrij gesloten boomlaag met verspreid een aantal andere loofboomsoorten. De struiklaag is veelal open en bestaat voor een belangrijk deel uit jonge bomen, met daarnaast vooral Hazelaar. De kruidlaag is goed ontwikkeld en soortenrijk, met veelal soorten die in het voorjaar bloeien, zoals Gele anemoon, Parelgras en Bosbingelkruid. Ook het KalkBeukenbos, dat op krijt voorkomt, wordt tot dit doeltype gerekend.
58
ABIOTIEK Bodem: lemig zand, leem, veen. Kwel: kwel vereist. Grondwaterstand: -40 tot 0 cm. Inundatie: kort tot langdurig, noodzakelijk. Zuurgraad: pH 6,5 tot 7,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 1.3 BRONBOS Karakterisering Bronbossen zijn te vinden in brongebieden of langs bronbeekjes. De groeiplaatsen kennen een constante aanvoer van schoon en koel water. De boomlaag wordt gedomineerd door Zwarte els en/of Gewone es, maar op de natste plekken ontbreken bomen. De struiklaag wisselt sterk en de kruidlaag is veelal gesloten met veel moerasplanten. Kenmerkende soorten zijn Bittere veldkers, Verspreidbladig goudveil en Paarbladig goudveil. De moslaag is meestal goed ontwikkeld. Tot dit type worden zowel Elzenbronbossen op kalkarme standplaatsen als Essenbronbossen op kalkrijke standplaatsen gerekend. Bronbos komt meestal op kleine schaal tussen andere bostypen voor.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Swalmdal bij Swalmen, Rode beek bij Vlodrop. Zuid-Limburg: Ravensbos bij Valkenburg, Bunderbos tussen Bunde en Elsloo. DOELSOORTEN Hogere planten Bosereprijs, Bosmuur, Bospaardenstaart, Boswederik, Eenbes, Gladde zegge, Hangende zegge, Heggenvogelmuur, Knikkend nagelkruid, Moerasstreepzaad, Moesdistel, Paarbladig goudveil, Reuzenpaardenstaart, Slanke zegge, Smalle beukvaren, Verspreidbladig goudveil, Witte els, Zwartblauwe rapunzel.
Zoogdieren Waterspitsmuis.
Amfibieën Vinpootsalamander, Vuursalamander.
59
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, zavel, klei. Kwel: Grondwaterstand: -80 tot -40 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: De Doort bij Echt, Baxhof bij Swalmen. Zuid-Limburg: Limbrichterbos bij Limbricht, onderaan hellingen in het Vijlenerbos bij Vijlen. DOELSOORTEN Hogere planten Aardbeiganzerik, Bergnachtorchis, Betonie, Bleeksporig bosviooltje, Bleke bermzegge, Bleke zegge, Bochtig havikskruid, Bochtige klaver, Bosereprijs, Boslathyrus, Bosroos, Brede eikvaren, Donderkruid, Donkersporig bosviooltje, Eenbes, Echte guldenroede, Fraai hertshooi, Gevleugeld sterrenkroos, Gewone vleugeltjesbloem, Graslathyrus, Gulden boterbloem, Heggenvogelmuur, Hengel, Herfsttijloos, Hokjespeul, Karwijselie, Kleine duizendknoop, Klein wintergroen, Muurhavikskruid, Muursla, Ruwe dravik, Ruwe iep, Schaafstro, Slanke sleutelbloem, Taxus, Tweestijlige meidoorn, Wegedoorn, Winterlinde, Wolfskers, IJle bermzegge, Zaagblad, Zwartblauwe rapunzel.
Zoogdieren Boommarter, Das, Vleermuizen.
Vogels Groene specht, Houtsnip, Roek, Rode wouw, Taigaboomkruiper, Wespendief.
Dagvlinders Keizersmantel, Kleine ijsvogelvlinder, Rouwmantel.
A 1.4 EIKEN-HAAGBEUKENBOS Karakterisering De bossen staan op licht kalkhoudende tot tamelijk kalkarme bodems van löss, leem of zandige klei. In de winter en het voorjaar reikt de hoge grondwaterstand plaatselijk tot boven het maaiveld. Het bos is van nature een hoog opgaand bos met Zomereik als belangrijkste boomsoort naast onder andere Gewone es, Beuk, Haagbeuk en Zoete kers. De struiklaag is goed ontwikkeld met veel Hazelaar. De kruidlaag is rijk ontwikkeld. Naast soorten van relatief rijke oude bosbodems zoals Slanke sleutelbloem en Bosereprijs, zijn minder veeleisende soorten als Grote muur en Bosanemoon in de kruidlaag te vinden. Karakteristiek is de aanwezigheid van vochtindicatoren zoals Ruwe smele en Wijfjesvaren. De moslaag is veelal zwak ontwikkeld en bestaat uit algemene soorten.
60
ABIOTIEK Bodem: zand. Kwel: Grondwaterstand: < -40 cm. Inundatie: geen inundatie. Zuurgraad: pH < 4,5. Trofiegraad: mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar
A 1.5 BERKEN-ZOMEREIKENBOS Karakterisering De bossen zijn te vinden op kalk- en leemarme, grof- tot fijnzandige, voedselarme bodems. Naast de dominerende Zomereik zijn Ruwe en soms Zachte berk aanwezig. De struiklaag is zwak ontwikkeld met soorten als Wilde lijsterbes of Sporkehout. De kruidlaag wordt soms gedomineerd door Bochtige smele of Blauwe bosbes, maar is vaker spaarzaam ontwikkeld of ontbreekt geheel. In dat laatste geval kunnen mossen sterk op de voorgrond treden.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Meinweg bij Herkenbosch, Holtmühle bij Tegelen. Zuid-Limburg: De Dellen bij Meerssen, Bovenste bos bij Epen. DOELSOORTEN Hogere planten Bochtig havikskruid, Bosdroogbloem, Echte guldenroede, Gewone eikvaren, Gewone vleugeltjesbloem, Grondster, Grote bremraap, Hengel, Jeneverbes, Hondsviooltje, Klein warkruid, Klein wintergroen, Kruipbrem, Liggende vleugeltjesbloem, Rode bosbes, Rode dophei, Stekelbrem, Stijve ogentroost.
Zoogdieren Das, Vleermuizen, Wild zwijn.
Vogels Draaihals, Rode wouw, Wespendief.
Dagvlinders Bruine eikenpage, Eikenpage, Grote vos, Keizersmantel, Rouwmantel.
61
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand. Kwel: kwel soms vereist. Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: matig tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Leudal bij Haelen, Swalmdal bij Swalmen. Zuid-Limburg: Ravensbos bij Valkenburg, bosjes in het Geleenbeekdal. DOELSOORTEN Hogere planten Bleeksporig bosviooltje, Bleke zegge, Bochtig havikskruid, Donkersporig bosviooltje, Dubbelloof, Fladderiep, Fraai hertshooi, Groot springzaad, Kleine duizendknoop, Klein wintergroen, Ruwe iep, Schaafstro, Slanke sleutelbloem, Witte rapunzel.
Zoogdieren Wild zwijn, Vleermuizen.
Vogels Houtsnip, Groene specht, Kramsvogel, Nachtegaal, Rode wouw, Roek, Wespendief.
Dagvlinders Grote weerschijnvlinder, Grote ijsvogelvlinder, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel.
A 1.6 VOGELKERS-ESSENBOS Karakterisering De Vogelkers-Essenbossen zijn te vinden in beekdalen. De leem- of kleihoudende zandgronden overstromen regelmatig in het winterhalfjaar en zijn in de zomer vochtig. Gewone es en Zwarte els zijn de belangrijkste boomsoorten, daarnaast komen Zomereik, Zoete kers en Gewone esdoorn voor. De struiklaag is vaak goed ontwikkeld en soortenrijk en toont grote overeenkomst met het Eiken-Haagbeukenbos. In het Vogelkers-Essenbos zijn vaak stikstofminnende soorten zoals Geel nagelkruid of Speenkruid te vinden. De moslaag is matig ontwikkeld.
62
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, veen. Kwel: kwel soms vereist. Grondwaterstand: -80 tot +40 cm. Inundatie: kort tot langdurig, noodzakelijk. Zuurgraad: pH 4,5 tot 7,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 1.7 ELZENBROEKBOS Karakterisering Elzenbroekbos is te vinden op plaatsen met hoge grondwaterstanden die in het winterhalfjaar boven het maaiveld liggen en in de zomer tot aan of plaatselijk tot boven het maaiveld reiken. De bodem is matig voedselarm tot matig voedselrijk en mineraalhoudend. De boomlaag bestaat vrijwel uitsluitend uit Zwarte els. De struiklaag is wisselend van samenstelling of ontbreekt volledig. De kruidlaag bevat een aantal karakteristieke soorten van vochtige milieus als Elzenzegge, Stijve zegge, Zwarte bes en Gewone dotterbloem. Vaak is de bodem rond de stam hoger gelegen en komen soorten van drogere standplaatsen voor. Ook de moslaag concentreert zich daar vaak. ‘Elzenbroekbossen’ in bronmilieus worden gerekend tot de Bronbossen (zie A 1.3).
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Dubbroek bij Baarlo, Castenrayse vennen bij Venray. Zuid-Limburg: DOELSOORTEN Hogere planten Elzenzegge, Hoge cyperzegge, Kamvaren, Kleine valeriaan, Klein glidkruid, Kransvederkruid, Koningsvaren, Moerasbasterdwederik, Moerasvaren, Moeraswederik, Paardenhaarzegge, Stijve zegge, Waterviolier.
Vogels Blauwe reiger, Kramsvogel, Nachtegaal, Rode wouw, Roek, Wespendief.
Amfibieën Heikikker.
Dagvlinders Bont dikkopje, Kleine ijsvogelvlinder, Zilveren maan.
63
ABIOTIEK Bodem: veen. Kwel: Grondwaterstand: -40 tot 0 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 6,5. Trofiegraad: mesotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Kaldenbroek bij Grubbenvorst, Lommerbroek bij Lomm. Zuid-Limburg: Brunssumerheide bij Brunssum. DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blaaszegge, Draadzegge, Heidekartelblad, Klein blaasjeskruid, Kleine zonnedauw, Kleine veenbes, Klein glidkruid, Klokjesgentiaan, Koningsvaren, Loos blaasjeskruid, Moerasviooltje, Moeraswederik, Plat blaasjeskruid, Ronde zonnedauw, Wateraardbei, Waterdrieblad, Waterscheerling, Wilde gagel, Zompzegge.
Vogels Nachtegaal, Wespendief.
Amfibieën Heikikker.
Dagvlinders Spiegeldikkopje, Veenhooibeestje.
A 1.8 BERKENBROEKBOS Karakterisering Het Berkenbroekbos is te vinden op plaatsen met het gehele jaar hoge grondwaterstanden. Het water en de bodem is voedsel- en kalkarm. De vrij open, laag opgaande bossen bestaan vrijwel geheel uit Zachte berk met soms Ruwe berk. Een struiklaag is afwezig of bestaat plaatselijk uit Geoorde wilg of Wilde gagel. De kruidlaag heeft een wisselende bedekking, maar is soortenarm; soms komen soorten uit het hoogveen of de natte heide voor. De moslaag is goed ontwikkeld en rijk aan veenmossoorten.
64
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig leem, zavel, klei, veen. Kwel: Grondwaterstand: < 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar
A 1.9 ESSEN-IEPENBOS (HARDHOUTOOIBOS)
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Donderberg bij Beesel, Kasteelbos bij Horn. Zuid-Limburg: Geuldal bij Meerssen.
Karakterisering
DOELSOORTEN
Dit type bos is gebonden aan rivierdalen. De standplaatsen overstromen zelden of nooit. De boomlaag is erg soortenrijk met Gewone es en/of Gladde iep als belangrijkste soorten. De struiklaag varieert van heel open tot zeer dicht. De soms zeer dichte kruidlaag bevat naast algemene stikstofminnende soorten als Fluitenkruid, Grote brandnetel, Hondsdraf, Zevenblad en Look zonder look, ook soorten als Vingerhelmbloem, Maarts viooltje en Gevlekte dovenetel. De moslaag is soortenarm en slecht ontwikkeld. Tot dit doeltype behoort tevens het AbelenIepenbos.
Hogere planten Aardbeiganzerik, Bochtige klaver, Boksdoorn, Bont kroonkruid, Bosgeelster, Boslathyrus, Bottelroos, Brede eikvaren, Dichte bermzegge, Donderkruid, Donzige klit, Eenbes, Fladderiep, Fijne ooievaarsbek, Gele anemoon, Glad parelzaad, Graslathyrus, Gulden boterbloem, Gulden sleutelbloem, Heggenvogelmuur, Herfsttijloos, Italiaanse clematis, Kruidvlier, Maretak, Melige toorts, Moeslook, Muurhavikskruid, Muursla, Pijpbloem, Rivierkruiskruid, Rode kamperfoelie, Ruig hertshooi, Ruwe dravik, Ruwe iep, Schaafstro, Slangenlook, Stengelloze sleutelbloem, Stijve steenraket, Torenkruid, Viltroos, Vingerhelmbloem, Wegedoorn, Winterlinde, Witte abeel, Witte engbloem, Wolfskers, Zuurbes, Zwartblauwe rapunzel.
Zoogdieren Boommarter, Das, Vleermuizen, Wild zwijn.
Vogels Boomvalk, Draaihals, Groene specht, Kramsvogel, Nachtegaal, Rode wouw, Roek, Wespendief.
Dagvlinders Iepenpage, Keizersmantel, Kleine ijsvogelvlinder.
65
ABIOTIEK Bodem: zavel, klei. Kwel: Grondwaterstand: -40 tot +40 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 7,5. Trofiegraad: eutroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Koningssteen bij Thorn. Zuid-Limburg: Eijsderbeemden bij Eijsden, Geuldal bij Meerssen.
A 1.10 ZWARTE POPULIERENWILGENBOS (ZACHTHOUTOOIBOS) Karakterisering
DOELSOORTEN Hogere planten Bittere wilg, Blauwe waterereprijs, Bruin cypergras, Doorgroeid fonteinkruid, Fijne waterranonkel, Fijn hoornblad, Glanzig fonteinkruid, Goudzuring, Groot nimfkruid, Groot springzaad, Heen, Kikkerbeet, Klein fonteinkruid, Kraakwilg, Kransvederkruid, Maretak, Moerasandijvie, Moeraszuring, Pijptorkruid, Ongelijkbladig fonteinkruid, Plat fonteinkruid, Puntig fonteinkruid, Rode waterereprijs, Slanke waterweegbree, Smalle waterweegbree, Spits fonteinkruid, Springzaadveldkers, Stomp fonteinkruid, Stijve waterranonkel, Valse voszegge, Voszegge, Watergentiaan, Watergras, Waterviolier, Witte els, Zwarte populier.
Zoogdieren Otter.
Vogels Aalscholver, Blauwe reiger, Boomvalk, Buidelmees, Groene specht, Kramsvogel, Kwak, Nachtegaal, Rode wouw, Roek, Wespendief.
Dagvlinders Grote weerschijnvlinder, Grote ijsvogelvlinder, Keizersmantel.
Het Zachthoutooibos staat langs grote en kleine rivieren op plaatsen die periodiek overstromen in het winterhalfjaar. De boomlaag bestaat vrijwel geheel uit Schietwilg met op de hoogste plaatsen Zwarte populier. Door de frequente overstromingen blijft de bosontwikkeling steken bij struweel. Ook de struiklaag bestaat grotendeels uit wilgen. De kruidlaag wordt gekenmerkt door de vele stikstofminnende soorten, waaronder Grote brandnetel, Haagwinde en moerasplanten zoals Rietgras. Een moslaag ontbreekt vrijwel geheel, hoewel mossen wel als epifyten op stammen en stobben voorkomen.
67
A2 S TRUWELEN Struwelen bestaan uit hoge struiken en komen in natuurlijke situaties voor langs bosranden en op de overgang van bos naar grazige vegetaties.
68
Karakterisering Kenmerkend voor struwelen zijn struiken die minimaal één meter, maar meestal twee tot vijf meter hoog zijn. Dwergstruikvegetaties zoals heiden behoren hier niet toe. Struweel gaat bij het achterwege blijven van beheer over in bos. Slechts op ondiepe bodems, op steile hellingen of onder invloed van dynamiek houdt struweel langer stand. Natuurlijk struweel komt vooral voor als bosmantel. Struwelen hebben een geleidelijke overgang naar grazige vegetaties of soms naar ruigten. Deze zoomvegetaties maken deel uit van de onderstaande doeltypen en zijn van cruciaal belang voor vele diersoorten. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Op veel groeiplaatsen is struweel slechts van tijdelijke aard omdat er een sterke neiging tot bosvorming is. Het verdwijnen van (zeer) extensieve begrazing is één van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de meeste struwelen. Tenslotte zorgde beplanting met boomvormende soorten voor het verlies van struweel. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Niets doen leidt meestal tot een snelle ontwikkeling van het struweel tot bos. Extensieve begrazing is waarschijnlijk de meest ideale beheersmaatregel om dit tegen te gaan. Naast de vorming van struweelvegetaties worden hierdoor tevens heide-, grasland- en zoomvegetaties in stand gehouden. Het selectief kappen van bomen voor het in stand houden van struweel is een alternatief op plaatsen waar geen begrazing mogelijk is. In meer natuurlijke landschappen dient de natuurlijke ontwikkeling echter ongestoord te blijven.
69
ABIOTIEK Bodem: zand, leem, zavel, klei, stenig substraat. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm (soms tot +40 cm). Inundatie: geen tot langdurig mogelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: mesotroof tot matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: weinig kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: De Doort bij Echt, Genneperhuis bij Gennep. Zuid-Limburg: Graften bij Wahlwiller, Sint-Pietersberg bij Maastricht. DOELSOORTEN Hogere planten Bergnachtorchis, Bleek bosvogeltje, Bleke bermzegge, Bochtige klaver, Boksdoorn, Bont kroonkruid, Bosboterbloem, Boslathyrus, Bosroos, Bottelroos, Dichte bermzegge, Donderkruid, Donzige klit, Echte guldenroede, Fijne ooievaarsbek, Geelgroene wespenorchis, Gele kornoelje, Glad parelzaad, Graslathyrus, Gulden sleutelbloem, Heggenvogelmuur, Herfsttijloos, Hokjespeul, Italiaanse clematis, Kruidvlier, Melige toorts, Moeslook, Muurhavikskruid, Poppenorchis, Prachtklokje, Purperorchis, Pijpbloem, Rivierkruiskruid, Rode kamperfoelie, Rond wintergroen, Ruig hertshooi, Ruig viooltje, Ruwe dravik, Slangenlook, Stijve steenraket, Stijve wikke, Torenkruid, Viltroos, Vingerzegge, Vliegenorchis, Wegendoorn, Wilde akelei, Witte engbloem, Wolfskers, Wollige sneeuwbal, IJle bermzegge, Zuurbes.
Zoogdieren Hazelmuis.
Vogels Geelgors, Grauwe klauwier, Roodborsttapuit.
Amfibieën Boomkikker.
Reptielen Levendbarende hagedis.
Dagvlinders Eikenpage, Kleine ijsvogelvlinder, Sleedoornpage.
A 2.1 DOORNSTRUWEEL Karakterisering Doornstruwelen komen voor op matig voedselrijke, kalkhoudende tot kalkrijke bodems. Kenmerkend zijn doornige struiken zoals Sleedoorn, Wegedoorn, meidoorns, rozen en bramen. Daarnaast komen struiken voor als Rode kornoelje, Wilde kardinaalsmuts en Gewone vlier. De kruidlaag sluit nauw aan bij die van de bossen van voedselrijkere bodems. Karakteristiek zijn daarbij lianen zoals Bosrank, Heggenrank en Hop. Doornstruwelen zijn vooral te vinden in gradiëntmilieus (overgangen tussen nat en droog, bos en gras, etc.) en ontstaan vaak door extensieve begrazing.
70
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand. Kwel: Grondwaterstand: <-80 tot -40 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar
A 2.2 BREMSTRUWEEL Karakterisering Bremstruwelen komen voor op voedselarme leemhoudende zandgronden en ontkalkte löss. Dominant aanwezig is Brem, soms samen met Struikhei. De kruidlaag heeft veel gemeen met droge heide en heischraal grasland. Vaak treden hierin grassen op de voorgrond zoals Bochtige smele en Gewoon struisgras.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Meinweg bij Herkenbosch, De Hout bij Swalmen. Zuid-Limburg: droogdal bij Mesch, Schiffelerhof in Heerlen, Watersley bij Sittard. DOELSOORTEN Hogere planten Betonie, Bochtig havikskruid, Bosdroogbloem, Dicht havikskruid, Echte guldenroede, Fraai hertshooi, Gewone vleugeltjesbloem, Grote bremraap, Hondsviooltje, Karwijselie, Knollathyrus, Kruipbrem, Liggende vleugeltjesbloem, Liggend walstro, Stekelbrem, Welriekende agrimonie.
Vogels Roodborsttapuit.
Reptielen Zandhagedis.
Dagvlinders Heivlinder.
71
ABIOTIEK Bodem: zand, veen. Kwel: mogelijk, maar niet vereist. Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 6,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Meinweg bij Herkenbosch, Turfkoelen bij Herkenbosch Zuid-Limburg: DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blaaszegge, Draadzegge, Heidekartelblad, Klein blaasjeskruid, Kleine veenbes, Klein glidkruid, Klokjesgentiaan, Koningsvaren, Loos blaasjeskruid, Moerasviooltje, Moeraswederik, Plat blaasjeskruid, Wateraardbei, Waterdrieblad, Waterscheerling, Wilde gagel, Zompzegge.
Vogels Blauwborst, Blauwe reiger, Buidelmees, Rietzanger, Waterral.
Amfibieën Heikikker.
Reptielen Adder.
Dagvlinders Zilveren maan.
A 2.3 GAGELSTRUWEEL Karakterisering Gagelstruweel bestaat uit dichte tot vrij open struwelen van Wilde Gagel. De struwelen zijn te vinden bij voedselarme tot matig voedselrijke moerassen en wateren. In de veelal soortenarme kruidlaag is Pijpenstrootje een vaste verschijning. Overigens is de kruidlaag wisselend van bedekking en samenstelling; afhankelijk van de voedselrijkdom komen soorten voor van laagvenen of natte heiden en hoogvenen. De moslaag is vaak goed ontwikkeld.
72
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, klei, veen. Kwel: mogelijk maar niet vereist. Grondwaterstand: -40 tot +40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH 4,5 tot 7,5. Trofiegraad: mesotroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: (weinig) kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 2.4 WILGENSTRUWEEL Karakterisering Breedbladige moeraswilgen (Grauwe wilg, Geoorde wilg) domineren in Wilgenstruwelen. Op de natte standplaatsen is de ondergroei wisselend van samenstelling: in voedselarm milieu komen hoogveenplanten als Dophei en diverse soorten veenmos voor, onder voedselrijkere omstandigheden moerasplanten zoals Riet en Gele lis.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Moeselpeel bij Weert, Meinweg bij Herkenbosch. Zuid-Limburg: Brunssummerheide bij Brunssum. DOELSOORTEN Hogere planten Blaaszegge, Draadzegge, Klein blaasjeskruid, Klokjesgentiaan, Moerasviooltje, Moeraswederik, Wateraardbei, Waterscheerling, Zompzegge.
Vogels Blauwborst, Blauwe reiger, Rietzanger, Waterral.
Amfibieën Heikikker.
Dagvlinders Zilveren maan.
73
ABIOTIEK Bodem: zavel, klei. Kwel: mogelijk maar niet vereist. Grondwaterstand: -40 tot +40 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 7,5. Trofiegraad: eutroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Osen bij Linne, Isabellagreend bij Merum. Zuid-Limburg: Geuldal bij Meerssen, Eijsderbeemden bij Eijsden. DOELSOORTEN Hogere planten Bittere wilg, Kraakwilg.
Vogels Blauwborst, Blauwe reiger, Buidelmees, Kwak, Nachtegaal, Waterral.
Dagvlinders Keizersmantel.
A 2.5 STROOMDALWILGENSTRUWEEL Karakterisering De struwelen groeien langs grote en kleine rivieren op plaatsen die in het winterhalfjaar periodiek overstromen. Door de frequente overstromingen komt de bosontwikkeling hier vaak niet verder dan een struweel. Smalbladige wilgen, als Schietwilg, Katwilg en Bittere wilg, domineren het struweel. De kruidlaag bestaat uit vele stikstofminnende soorten waaronder Grote brandnetel, Haagwinde en moerasplanten zoals Rietgras. Een moslaag ontbreekt vrijwel geheel, hoewel mossen wel als epifyten op stammen en stobben voorkomen.
75
A3 H EIDEN Goed ontwikkelde heiden bestaan niet alleen uit heideachtige vegetaties, maar worden afgewisseld door open zand, boomgroepjes en grazige plekjes.
76
Karakterisering Heiden zijn door dwergstruiken gedomineerde vegetaties op voedselarme, zure zand- en leemgronden. In goed ontwikkelde heidevegetaties komen naast deze dwergstruikvegetaties ook verspreid boomgroepjes, bomen, struwelen, zandige open plekken of in het winterhalfjaar geïnundeerde plekken voor. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Door ontginning en bebossing is het overgrote deel van de vroegere heidevelden verdwenen. De overgebleven heiden staan bloot aan eutrofiëring en verzuring als gevolg van luchtverontreiniging. Daarnaast treedt vaak een sterke vergrassing van de heide op, waardoor de heidesoorten afnemen of zelfs geheel verdwijnen en worden vervangen door een eentonige vegetatie gedomineerd door één of enkele grassoorten. Vele kenmerkende soorten zijn daardoor sterk achteruitgegaan of zelfs verdwenen. Een goede ontwikkeling van de vochtige en natte typen wordt sterk nadelig beïnvloed door verlaging van de grondwaterstand, waardoor ook vergrassing optreedt. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Omvorming van landbouwgronden naar heide is mogelijk door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bouwvoor. Voorwaarde is wel de aanwezigheid van voedselarme zandgronden. Vergraste heiden zijn te herstellen door kleinschalig plaggen. Naast het tegengaan van de effecten van eutrofiëring, verzuring en verdroging staat het tegengaan van verbossing centraal bij het heidebeheer. Kappen, maaien en begrazen vormen hierbij de belangrijkste maatregelen. In verband met de schadelijke effecten voor de fauna wordt branden bij het natuurbeheer niet toegepast.
77
ABIOTIEK Bodem: zand. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Boschhuizerbergen bij Venray, De Hamert bij Wellerlooi. Zuid-Limburg: Brunssumerheide bij Brunssum, zeer lokaal op de Grindkopjes van Ubachsberg (nabij Vrouwenheide). DOELSOORTEN Hogere planten Bleekgele droogbloem, Bochtig havikskruid, Borstelgras, Bosdroogbloem, Dicht havikskruid, Echte guldenroede, Gewone vleugeltjesbloem, Grondster, Grote bremraap, Grote wolfsklauw, Jeneverbes, Kleine wolfsklauw, Klein warkruid, Kruipbrem, Kruipwilg, Liggende vleugeltjesbloem, Liggend walstro, Rode dophei, Stekelbrem, Stijve ogentroost.
Vogels Boomleeuwerik, Duinpieper, Geelgors, Nachtzwaluw, Roodborsttapuit, Tapuit.
Reptielen Gladde slang, Hazelworm, Zandhagedis.
Dagvlinders Bont dikkopje, Eikenpage, Heivlinder, Kommavlinder.
A 3.1 DROGE
HEIDE
Karakterisering Droge heide wordt door Struikhei gedomineerd en is te vinden op grof- tot fijnzandige, plaatselijk leemhoudende bodems. Verspreid komen bomen, boomgroepjes, struwelen of open zandige plekken voor. Ook Jeneverbesstruwelen worden tot dit doeltype gerekend.
78
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem. Kwel: Grondwaterstand: < 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar
A 3.2 VOCHTIGE
HEIDE
Karakterisering Vochtige heide bestaat uit Struikheide en/of Dopheide, en is te vinden op vochtige standplaatsen met kalkarme, al dan niet leemhoudende, zandbodems. Verspreid komen bomen, boomgroepjes, struwelen of open zandige plekken voor. In het winterhalfjaar staat de waterstand tot aan het maaiveld, in het zomerhalfjaar tot onder het maaiveld.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: De Hamert bij Wellerlooi, Meinweg bij Herkenbosch. Zuid-Limburg: Brunsummerheide. DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blauwe knoop, Blauwe zegge, Bruine snavelbies, Dophei, Gevlekte orchis, Gewone vleugeltjesbloem, Grondster, Heidekartelblad, Kleine zonnedauw, Klokjesgentiaan, Liggende vleugeltjesbloem, Moeraswolfsklauw, Sterzegge, Stijve ogentroost, Veenbies, Wilde gagel, Witte snavelbies.
Vogels Blauwborst, Paapje, Roodborsttapuit, Sprinkhaanrietzanger, Watersnip.
Reptielen Adder, Gladde slang, Hazelworm, Levendbarende hagedis.
Dagvlinders Bont dikkopje, Eikenpage, Groentje, Heideblauwtje, Heivlinder, Spiegeldikkopje, Veenhooibeestje.
79
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, veen. Kwel: Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: langdurig mogelijk tot noodzakelijk. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Het Quin bij Afferden, Meinweg bij Herkenbosch. Zuid-Limburg: Brunssumerheide bij Brunssum. DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blauwe zegge, Bruine snavelbies, Dophei, Duizendknoopfonteinkruid, Gevlekte orchis, Heidekartelblad, Klein blaasjeskruid, Kleine veenbes, Kleine zonnedauw, Klein glidkruid, Klokjesgentiaan, Loos blaasjeskruid, Moerasviooltje, Moeraswederik, Moeraswespenorchis, Moeraswolfsklauw, Plat blaasjeskruid, Ronde zonnedauw, Rijsbes, Schildereprijs, Sterzegge, Veenbies, Veenmosorchis, Waterdrieblad, Wilde gagel, Witte snavelbies.
Vogels Blauwborst, Watersnip.
Amfibieën Heikikker, Rugstreeppad.
Reptielen Adder.
Dagvlinders Bont dikkopje, Groentje, Heideblauwtje, Spiegeldikkopje, Veenhooibeestje.
A 3.3 NATTE
HEIDE
Karakterisering Natte heide wordt door Dopheide gedomineerd en is te vinden op natte voedselarme zandgronden. Verspreid komen bomen, boomgroepjes, struwelen of natte open plekken voor. In het winterhalfjaar staat de waterstand boven het maaiveld, in het zomerhalfjaar tot aan of plaatselijk tot boven het maaiveld. Permanent waterhoudende laagten en vennen worden gerekend tot Voedselarme plassen (zie A 8.5).
81
A4 H OOGVEEN Hoogvenen zijn in Limburg bijna geheel verdwenen. Bij de ontwikkeling van nieuwe hoogvenen dient men rekening te houden met een ontwikkelingsduur van verscheidende eeuwen.
82
Karakterisering Hoogvenen bestaan uit afzettingen van afgestorven veenmossen. Veenmossen groeien recht omhoog waarbij de onderste delen afsterven. Het gewicht van de bovenliggende levende en dode mossen perst het veenmospakket samen. Het ontbreken van zuurstof voorkomt dat het pakket wordt afgebroken. Zo wordt aan de onderzijde van de levende veenmoslaag veen gevormd. Kenmerkend voor hoogvenen is dat ze boven hun omgeving uitgroeien en hierdoor niet meer in direct contact staan met grond- of oppervlaktewater. Hoogvenen worden geheel gevoed door voedingsstoffen uit de neerslag. Hoogveenvegetaties zijn derhalve aangepast aan zeer voedselarme situaties. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Door ontginning zijn hoogvenen vrijwel geheel verdwenen uit Limburg. Hoogveenrestanten komen alleen nog voor in het voormalige Peelgebied en rond heidevennen. Ontwatering voor de landbouw bemoeilijkt het behoud en herstel van hoogvenen. Wanneer een hoogveen uitdroogt, komt er zuurstof in het pakket en begint de afbraak van het veen. Herstel van een aangetast hoogveen is zeer lastig en vaak zelfs onmogelijk. De huidige hoge gehalten aan voedingsstoffen in de neerslag zijn eveneens nadelig. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Herstel van aangetaste hoogveenrestanten door middel van vernatting biedt waarschijnlijk de beste kansen voor de terugkeer van grotere hoogveensystemen in Limburg. Ontwikkeling van hoogveen op verlaten landbouwgronden is daarnaast niet uit te sluiten. Er dienen dan laagtes aanwezig te zijn waarin water stagneert of uittreedt en, veelal via een laagveenstadium, de hoogveenvorming een aanvang kan nemen. Hierbij dient men rekening te houden met een ontwikkelingsduur van mogelijk verscheidene eeuwen.
83
ABIOTIEK Bodem: veen. Kwel: Grondwaterstand: -80 tot +40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Groote Peel, Mariapeel. Zuid-Limburg: Brunssumerheide.
A 4 HOOGVEEN Karakterisering
DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blauwe zegge, Bruine snavelbies, Dophei, Eenarig wollegras, Gevlekte orchis, Heidekartelblad, Klein blaasjeskruid, Kleine veenbes, Kleine zonnedauw, Klokjesgentiaan, Lange zonnedauw, Lavendelheide, Loos blaasjeskruid, Moeraswespenorchis, Moeraswolfsklauw, Plat blaasjeskruid, Ronde zonnedauw, Rijsbes, Slijkzegge, Sterzegge, Veenbies, Veenbloembies, Veenmosorchis, Wilde gagel, Witte snavelbies.
Mossen Sphagnum magellanicum, Sphagnum papillosum, Sphagnum rubellum.
Vogels Blauwborst, Grutto, Tureluur, Paapje, Sprinkhaanrietzanger, Tureluur, Watersnip.
Dagvlinders Spiegeldikkopje, Veenhooibeestje.
Goed ontwikkelde hoogveenvegetaties hebben een moslaag die vrijwel de gehele bodem bedekt en voor het overgrote deel uit veenmossen bestaat. Kenmerkend is een patroon van bulten en slenken. Op de bulten komen veel dwergstruiken voor, met name heide. In de slenken daarentegen overheersen zeggen. Bomen en struiken komen maar weinig voor en blijven klein.
85
A5 G RASLANDEN Graslanden bestaan uit vegetaties waarin grassoorten domineren. Hun kleurrijke aanblik wordt echter vaak bepaald door andere plantensoorten.
86
Karakterisering Graslanden zijn vegetaties waarin meerjarige grassoorten domineren, soms samen met andere grasachtige planten, zoals diverse zeggensoorten. Vegetaties van Riet, Rietgras, grote zeggen en russen worden niet tot de graslanden gerekend maar tot de Moerassen (zie A 6). Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Bemesting, door agrarisch beheer en watervervuiling, leidt tot sterke verrijking van graslanden en daarmee tot verarming van de vegetatie. Voor diverse schrale graslandtypen op voedselarme bodems is de bemesting door de huidige luchtverontreiniging al te hoog. Verlaging van het grondwaterpeil, ook in de naaste omgeving, is nadelig voor graslanden die gebonden zijn aan hoge grondwaterstanden. Daarnaast zijn inundatie met verontreinigd oppervlaktewater, intensieve begrazing, grondbewerking, scheuren van graslanden en opnieuw inzaaien nadelig voor natuurlijke graslanden. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Omvorming van cultuurgronden, zowel akkers als graslanden, is mogelijk door verschraling van de bodem. Afhankelijk van de uitgangssituatie en het gewenste doeltype spelen de volgende maatregelen hierbij een belangrijke rol: telen van een gewas dat voedingsstoffen aan de bodem onttrekt, verwijderen of diep onderploegen van de bouwvoor of zode, maaien en/of begrazen. Indien een kale bodem ontstaat dient het grasland zich spontaan te ontwikkelen; inzaaien met grasmengsels is niet gewenst. Daarnaast is het van belang de genoemde negatieve, externe invloeden te beperken. Voor het beheer van graslanden komen twee maatregelen in aanmerking: maaien met afvoeren of begrazen. Ook een combinatie is mogelijk, waarbij in de zomer gemaaid wordt met
nabeweiding vanaf half september. Maaien en begrazen hebben ieder hun specifieke effecten op de vegetatie. Ruimtelijke variatie in beheer is wenselijk om een grotere diversiteit aan graslandtypen te krijgen, in de tijd variëren van het beheer is echter niet gewenst omdat dit bovenstaand effect weer teniet doet.
87
ABIOTIEK Bodem: leem, stenig substraat. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH > 7,5. Trofiegraad: oligo- tot oligomesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Zuid-Limburg: Kunderberg bij Voerendaal, Gerendal bij Valkenburg, spoorweginsnijding bij Cartils. DOELSOORTEN Hogere planten Aangebrande orchis, Aapjesorchis, Aarddistel, Aardkastanje, Addertong, Beemdhaver, Beklierde ogentroost, Bergdravik, Berggamander, Bevertjes, Blauwgras, Bokkenorchis, Breed fakkelgras, Bruinrode wespenorchis, Bijenorchis, Centauriebremraap, Doorgroeide boerenkers, Driedistel, Duifkruid, Duitse gentiaan, Echte gamander, Echte kruisdistel, Esparcette, Fraai duizendguldenkruid, Franjegentiaan, Geelhartje, Geel zonneroosje, Gelobde maanvaren, Groene nachtorchis, Grote centaurie, Grote muggenorchis, Grote tijm, Harige ratelaar, Harlekijn, Hauwklaver, Herfstschroeforchis, Hondskruid, Honingorchis, Jeneverbes, Kalkwalstro, Kandelaartje, Karthuizer anjer, Kattedoorn, Kleine ratelaar, Kleine steentijm, Kluwenklokje, Kruipend stalkruid, Kruiptijm, Kuifvleugeltjesbloem, Mantelanjer, Parnassia, Pijlscheefkelk, Ruige anjer, Ruige scheefkelk, Ruig viooltje, Ruw vergeet-mij-nietje, Scherpe fijnstraal, Smal fakkelgras, Soldaatje, Steenhoornbloem, Strobloem, Stijf hardgras, Stijve ogentroost, Tengere veldmuur, Tengere zandmuur, Trosgamander, Veldsalie, Verfbrem, Vliegenorchis, Voorjaarsganzerik, Voorjaarszegge, Wondklaver, Zeegroene zegge.
Amfibieën Vroedmeesterpad.
Reptielen Hazelworm, Levendbarende hagedis.
Dagvlinders Bruin blauwtje, Bruin dikkopje, Dambordje, Dwergblauwtje, Dwergdikkopje, Kalkgraslanddikkopje.
A 5.1 KALKGRASLAND Karakterisering Kalkgraslanden zijn beperkt tot de kalkhoudende bodems van het Mergelland. De half open tot gesloten grazige vegetaties zijn veelal te vinden op een helling waar het stenig substraat ondiep zit of plaatselijk aan de oppervlakte komt. De vegetatie is schraal, kort en sprietig en wordt gekenmerkt door een hoge soortenrijkdom van zowel vaatplanten als mossen. Kalkgraslanden danken in Limburg hun faam vooral aan het (vaak talrijk) voorkomen van orchideeën en gentianen. Minder bekend is dat kalkgraslanden ook rijk zijn aan zeer bijzondere paddenstoelen, insecten en andere ongewervelden.
88
ABIOTIEK Bodem: lemig zand, leem, zavel. Kwel: Grondwaterstand: < -40 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH 4,5 tot 5,5. Trofiegraad: oligo- tot oligomesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: kwetsbaar Verdroging: weinig kwetsbaar
A 5.2 LÖSSSCHRAALGRASLAND
VOORBEELDEN IN LIMBURG Goede voorbeelden komen in Limburg niet meer voor, goede referenties zijn nog aanwezig in lössgebieden in Midden-Duitsland.
Karakterisering Dit type grasland bestaat uit soortenrijke, laagblijvende, min of meer gesloten, grazige vegetaties en is te vinden op vochtige tot droge, ontkalkte, stikstof- en fosfaatarme en mineraalrijke lössbodems. Het Lössschraalgrasland kan vooral voorkomen op flauwe hellingen in het noordelijk deel van het Heuvelland waar dikke lagen löss zijn afgezet.
DOELSOORTEN Hogere planten Addertong, Betonie, Bevertjes, Blaassilene, Bleekgele droogbloem, Bochtig havikskruid, Fraai duizendguldenkruid, Duits viltkruid, Dwergvlas, Eekhoorngras, Geelhartje, Geel viltkruid, Gelobde maanvaren, Gewone vleugeltjesbloem, Graslathyrus, Groene nachtorchis, Harlekijn, Heelbeen, Herfstschroeforchis, Hondsviooltje, Jeneverbes, Kleine bevernel, Kleine ratelaar, Knolsteenbreek, Kruipend stalkruid, Kruismuur, Lancetbladige basterdwederik, Liggende vleugeltjesbloem, Muizenstaartje, Rozenkransje, Scherpe fijnstraal, Sierlijk vetkruid, Smal beemdgras, Spits havikskruid, Stijf vergeet-mij-nietje, Stijve ogentroost, Tormentil, Verfbrem, Veldgentiaan, Voorjaarsganzerik, Voorjaarszegge.
Zoogdieren Das.
Vogels Patrijs.
Amfibieën Vroedmeesterpad.
Reptielen Hazelworm, Levendbarende hagedis.
Dagvlinders Bruin blauwtje.
89
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand. Kwel: Grondwaterstand: < -40 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH 4,5 tot 5,5. Trofiegraad: oligo- tot oligomesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Castenraysche vennen bij Venray, Pastoorsweien bij Swolgen. Zuid-Limburg: bovenkant van de Bemelerberg bij Bemelen, Sint-Pietersberg bij Maastricht. DOELSOORTEN Hogere planten Addertong, Betonie, Bleekgele droogbloem, Bochtig havikskruid, Dwergvlas, Gelobde maanvaren, Gewone vleugeltjesbloem, Groene nachtorchis, Harlekijn, Herfstschroeforchis, Hondsviooltje, Jeneverbes, Liggende vleugeltjesbloem, Rozenkransje, Scherpe fijnstraal, Slanke ogentroost, Spits havikskruid, Stijve ogentroost, Tormentil, Valkruid, Verfbrem.
Vogels Patrijs.
Reptielen Levendbarende hagedis.
Dagvlinders Bruin blauwtje, Bruine eikenpage, Grote parelmoervlinder, Heivlinder, Kleine parelmoervlinder, Kommavlinder.
A 5.3 HEISCHRAAL
GRASLAND
Karakterisering Heischrale graslanden komen voor op droge tot vochtige, voedselarme, kalkarme, mineraal- en humushoudende, vaak lemige zandgrond. De laagblijvende begroeiing van grasachtige planten zoals Tandjesgras, Borstelgras en Pilzegge, komt samen voor met merendeels kleinbloemige kruiden zoals Liggend walstro en Stijve ogentroost. Dwergstruiken komen wel voor maar domineren niet.
90
ABIOTIEK Bodem: zand. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar
A 5.4 ZANDSCHRAALGRASLAND Karakterisering Kenmerkend voor het Zandschraalgrasland is de lage, kruidenrijke vegetatie met veel mossen. De graslanden zijn te vinden op voedsel- en mineraalarm, droog zand. In de grasmat overheersen soorten als Gewoon struisgras, Rood zwenkgras en Reukgras, vaak samen met Vroege haver, Zilverhaver en Eekhoorngras. Op open plekken treden eenjarige soorten en mossen op de voorgrond. Open vegetaties met veel Buntgras, bij stuifzand, worden eveneens tot dit doeltype gerekend.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Meinweg bij Herkenbosch, Leudal bij Haelen. Zuid-Limburg: enkele kleine restanten op de Grindkopjes van Ubachsberg nabij Vrouwenheide. DOELSOORTEN Hogere planten Akkerviltkruid, Bosdroogbloem, Dicht havikskruid, Dwergviltkruid, Eekhoorngras, Grondster, Knolbeemdgras, Liggend walstro, Rechte ganzerik, Riempjes, Scherpe fijnstraal, Steenanjer, Steenhoornbloem, Stijf vergeet-mij-nietje, Viltganzerik, Wilde tijm.
Vogels Boomleeuwerik, Duinpieper, Kleine plevier, Kuifleeuwerik, Nachtzwaluw, Tapuit.
Amfibieën Knoflookpad, Rugstreeppad.
Reptielen Zandhagedis.
Dagvlinders Heivlinder.
91
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, zavel, klei, veen. Kwel: mogelijk, maar niet vereist. Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH 4,5 tot 7,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Maasuiterwaarden bij Reuver. Zuid-Limburg: Wahlwiller graven bij Wahlwiller, Noorbeemden bij Noorbeek. DOELSOORTEN Hogere planten Aardaker, Beemdkroon, Beemdooievaarsbek, Bevertjes, Bitter barbarakruid, Echte karwij, Gewone agrimonie, Graslathyrus, Grote pimpernel, Grote ratelaar, Grote tijm, Gulden sleutelbloem, Harige ratelaar, Hefsttijloos, Karwijvarkenskervel, Kattedoorn, Klavervreter, Kleine pimpernel, Kleine ratelaar, Kluwenklokje, Knikkende distel, Knolsteenbreek, Kruipend stalkruid, Kuifhyacint, Oosterse morgenster, Rapunzelklokje, Ruige lathyrus, Ruige leeuwentand, Ruige weegbree, Slanke wikke, Stijve wikke, Veldgerst, Viltig kruiskruid, Voorjaarszegge, Weidehavikskruid, Weidekervel, Wilde marjolein, Zachte haver. Op zinkhoudende grond ook: Engels gras, Zinkboerenkers, Zinkviooltje.
A 5.5 MATIG
VOEDSELRIJKE GRAS-
LANDEN
Karakterisering Deze hooi- en weilanden staan op vochtige tot vrij droge, kalkhoudende, matig voedselrijke tot matig voedselarme klei, zandige klei, löss of krijtgronden. Kenmerkende soorten zijn onder andere Beemdkroon, Knolboterbloem, Madeliefje en Margriet. Afhankelijk van het gevoerde beheer kunnen verschillende typen ontstaan; begrazingsbeheer leidt tot het ontstaan van Kamgrasweide (A 5.5.1), een jaarlijks terugkerend maaibeheer tot Glanshaverhooiland (A 5.5.2).
A 5.5.1 KAMGRASWEIDE
Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Tureluur, Watersnip.
Dagvlinders Bont dikkopje, Zilveren maan.
Karakterisering De Kamgrasweiden bestaan uit lage en dichte begroeiingen waarin grassen domineren. Engels raaigras, Ruw beemdgras, Rood zwenkgras en Kamgras hebben een groot aandeel in de grasmat. In vergelijking met Glanshaverhooiland is er een groot aandeel van rozetplanten en andere laag bij de grond groeiende planten, zoals Madeliefje, Vertakte leeuwentand en Gewone brunel.
92
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, zavel, klei, veen. Kwel: Grondwaterstand: < -40 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH 6,5 tot 7,5. Trofiegraad: matig tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: weinig kwetsbaar
A 5.5.2 GLANSHAVERHOOILAND
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Maasdijk bij Merum, Maasdijk tussen Wessem en Maasbracht. Zuid-Limburg: Hoge kanaaldijk bij Maastricht, dijken van Julianakanaal.
Karakterisering
DOELSOORTEN
A 5.5 MATIG
VOEDSELRIJKE GRAS-
LANDEN
Deze graslandvegetatie bestaat uit twee lagen. In de onderlaag staan rozetplanten en vlinderbloemigen die vroeg in het voorjaar bloeien. Vanaf half mei ontwikkelt zich een duidelijke bovenlaag van hoogopgaande grassen, Glanshaver en Rood zwenkgras, en kruiden, vooral schermbloemigen.
Hogere planten Aardaker, Beemdkroon, Beemdooievaarsbek, Bevertjes, Bitter barbarakruid, Echte karwij, Gewone agrimonie, Graslathyrus, Grote pimpernel, Grote ratelaar, Grote tijm, Gulden sleutelbloem, Harige ratelaar, Hefsttijloos, Karwijvarkenskervel, Kattedoorn, Klavervreter, Kleine pimpernel, Kleine ratelaar, Kluwenklokje, Knikkende distel, Knolsteenbreek, Kruipend stalkruid, Kuifhyacint, Oosterse morgenster, Rapunzelklokje, Ruige lathyrus, Ruige leeuwentand, Ruige weegbree, Slanke wikke, Stijve wikke, Veldgerst, Viltig kruiskruid, Voorjaarszegge, Weidehavikskruid, Weidekervel, Wilde marjolein, Zachte haver. Op zinkhoudende grond ook: Engels gras, Zinkboerenkers, Zinkviooltje.
Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Tureluur, Watersnip.
Dagvlinders Bont dikkopje, Zilveren maan.
93
ABIOTIEK Bodem: lemig zand, klei, veen. Kwel: vereist. Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH 4,5 tot 7,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Swalmdal bij Swalmen, Kaldenbroek bij Grubbenvorst. Zuid-Limburg: dal van de Cottesserbeek bij Epen, Noorbeemden bij Noorbeek. DOELSOORTEN Hogere planten Adderwortel, Bosbies, Brede orchis, Geelgroene vrouwenmantel, Gevleugeld hertshooi, Gevlekte orchis, Gewone dotterbloem, Grote pimpernel, Herfsttijloos, Kale vrouwenmantel, Karwijselie, Moerasstreepzaad, Moerasmuur, Moesdistel, Platte bies, Pluimzegge, Ruw walstro, Slanke sleutelbloem, Trosdravik, Tweerijige zegge, Vleeskleurige orchis, Zomp vergeet-mij-nietje.
Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Tureluur, Watersnip.
Dagvlinders Bont dikkopje, Spiegeldikkopje, Zilveren maan.
A 5.6 DOTTERBLOEMGRASLAND Karakterisering Dotterbloemgrasland komt voor op natte, matig voedselrijke, kalkhoudende en mineraalrijke bodems. De drassige graslanden zijn te vinden in beek- en rivierdalen en kunnen periodiek overstromen in de winter. In het Heuvelland komen deze graslanden ook voor op hellingen waar sprake is van kwel. Kenmerkende soorten zijn onder andere Echte koekoeksbloem, Gewone dotterbloem en Brede orchis, met daarnaast veel soorten uit broekbossen en moerassen.
94
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, veen. Kwel: soms vereist. Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie:langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH 4,5 tot 7,5. Trofiegraad: mesotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 5.7 NATTE SCHRAALGRASLANDEN Karakterisering De Natte schraalgraslanden zijn hooilanden die te vinden zijn op vochtige tot natte, neutrale tot basische, mineraalhoudende en voedselarme zand- en lössbodems. In de laagblijvende soortenrijke vegetaties nemen grassen, zeggen en russen een belangrijke plaats in. Regelmatig en soms talrijk voorkomende soorten zijn onder andere Pijpenstrootje, Veldrus, Zwarte zegge, Blauwe zegge en Tandjesgras.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Grote Moost bij Heythuysen, Leudal bij Haelen. Zuid-Limburg: Ravensbos bij Valkenburg. DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blauwe knoop, Blauwe zegge, Blonde zegge, Geelgroene zegge, Gevlekte orchis, Heidekartelblad, Klein glidkruid, Klokjesgentiaan, Kranskarwij, Kruipganzerik, Moerasbasterdwederik, Moeraskartelblad, Moerasviooltje, Schildereprijs, Spaanse ruiter, Sterzegge, Veendwergzegge, Veenmosorchis, Welriekende nachtorchis, Zompzegge.
Vogels Watersnip.
Dagvlinders Bont dikkopje.
A 5.7.1 KLEINE
ZEGGENGRASLAND
Karakterisering Dit graslandtype is grotendeels gebonden aan de Pleistocene zandgronden en komt voor op iets hoger gelegen plaatsen waar de invloed van zuur en basenarm (van neerslag afkomstig) water relatief groot is ten opzichte van het grondwater. Onder dit doeltype vallen de blauwgraslanden zoals die in Noord- en Midden-Limburg voorkomen.
95
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand. Kwel: vereist. Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: Zuurgraad: pH 5,5 tot 7,5. Trofiegraad: mesotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Zuid-Limburg: Kathagerbroek bij Nuth (in mozaïek met Kalkmoeras).
A 5.7 NATTE SCHRAALGRASLANDEN
DOELSOORTEN Hogere planten Alpenrus, Armbloemige waterbies, Bevertjes, Blauwe knoop, Blauwe zegge, Blonde zegge, Breed wollegras, Geelgroene zegge, Gele zegge, Gevlekte orchis, Groenknolorchis, Grote muggenorchis, Kleine valeriaan, Kranskarwij, Moeraskartelblad, Moeraswespenorchis, Moeraszoutgras, Paddenrus, Parnassia, Ronde zegge, Schubzegge, Slank wollegras, Spaanse ruiter, Teer guichelheil, Tweehuizige zegge, Veendwergzegge, Vetblad, Vleeskleurige orchis, Waterpunge, Welriekende nachtorchis, Zomerschroeforchis.
Vogels Watersnip.
Dagvlinders Bont dikkopje.
A 5.7.2 NAT
KALKSCHRAALGRAS-
LAND
Karakterisering De natte kalkschraallanden zijn graslanden die op basische tot neutrale bodems voorkomen, dan wel onder invloed staan van kalkrijke kwel. In het Heuvelland is dit type te vinden op lichtglooiende hellingen langs beekdalen. Daarnaast zijn standplaatsen aanwezig op de zandgronden waar op lemige of mineraalrijke ondergrond, kalkrijk grondwater vooral in de vroege lente tot aan het maaiveld doordringt. Dit type komt samen voor met Kalkmoeras (A 6.2), dat als een nattere variant van dit type wordt beschouwd.
96
ABIOTIEK Bodem: zand, zavel. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH 5,5 tot 7,5. Trofiegraad: mesotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar
A 5.8 SIKKELKLAVER-KRUISDISTELGRASLAND
Karakterisering De Stroomdalgraslanden bestaan uit open tot gesloten, soortenrijke, grazige vegetaties op hooggelegen kalkhoudende, matig voedselarme zand- en lichte zavelgronden in de dalen van grote rivieren. Kenmerkende soorten zijn Sikkelklaver, Echte kruisdistel en Handjesgras. De graslanden staan vaak in contact met Matig voedselrijke graslanden (A 5.5).
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Donderberg bij Beesel, Rivierduintjes bij Mook. Zuid-Limburg: Eijsderbeemden bij Eijsden, dijk bij Maasband. DOELSOORTEN Hogere planten Bieslook, Bleek schildzaad, Brede ereprijs, Cipreswolfsmelk, Draadklaver, Duifkruid, Echte kruisdistel, Geoorde zuring, Gestreepte klaver, Grote tijm, Gulden sleutelbloem, Handjesgras, Karwijvarkenskervel, Klavervreter, Kleine pimpernel, Kleine steentijm, Klein timoteegras, Knolbeemdgras, Knolspirea, Kruipend stalkruid, Lathyruswikke, Liggende ereprijs, Mantelanjer, Moeslook, Onderaardse klaver, Overblijvende hardbloem, Rapunzelklokje, Ruig viooltje, Ruw vergeet-mij-nietje, Scherpe fijnstraal, Smal beemdgras, Smal fakkelgras, Steenanjer, Steenhoornbloem, Strobloem, Stijf vergeet-mij-nietje, Tengere zandmuur, Tripmadam, Veldsalie, Voorjaarsganzerik, Voorjaarszegge, Weidegeelster, Wilde averuit, Wit vetkruid, Zachte haver, Zacht vetkruid, Zandwolfsmelk.
Zoogdieren Das.
Vogels Grauwe gors, Patrijs, Roodborsttapuit.
97
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, zavel, klei. Kwel: Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 4,5. Trofiegraad: mesotroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Isabellagreend bij Merum. Koningsteen bij Thorn. Zuid-Limburg: Eijsderbeemden bij Eijsden. DOELSOORTEN Hogere planten Aardbeiklaver, Engelse alant, Genadekruid, Graslathyrus, Kruipend moerasscherm, Late ogentroost, Polei, Viltig kruiskruid, Voszegge, Wantsenorchis, Witte munt, Zilte zegge.
Vogels Grauwe gors, Kwartelkoning, Paapje, Roodborsttapuit.
Amfibieën Rugstreeppad.
A 5.9 INUNDATIEGRASLAND Karakterisering Deze graslanden komen voor op voedselrijke klei of zandige klei in de dalen van grote en kleine rivieren. De standplaatsen overstromen periodiek in de winter en zijn in de zomer vochtig tot oppervlakkig uitdrogend. Het zijn veelal laag blijvende grazige vegetaties waarin soorten met een kruipende groeiwijze en lange uitlopers en wortelstokken een groot aandeel hebben. Veel voorkomende soorten zijn Fioringras, Geknikte vossenstaart en Penningkruid.
98
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, zavel, klei, veen. Kwel: Grondwaterstand: < 0 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH 4,5 tot 7,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: weinig kwetsbaar
A 5.10 VOCHTIG
KRUIDENRIJK
GRASLAND
Karakterisering Het Vochtig kruidenrijk grasland is een relatief voedsel- en kruidenrijk grasland op vochtige tot natte bodems dat niet tot één van de typen A 5.1 tot en met A 5.9 is te rekenen. In dit type komen meerdere van de hiernaast genoemde doelsoorten voor. Dit doeltype wordt gebruikt indien de potenties tot het ontwikkelen van de typen A 5.1 tot en met A 5.9 gering zijn.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: algemeen voorkomend (in extensief beheerde situaties). Zuid-Limburg: algemeen voorkomend (in extensief beheerde situaties). DOELSOORTEN Hogere planten Echte koekoeksbloem, Egelboterbloem, Lidrus, Moerasrolklaver, Moeraswalstro, Pinksterbloem, Watermunt.
Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Roodborsttapuit.
Dagvlinders Icarusblauwtje, Oranjetip.
99
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, leem, zavel, klei, veen. Kwel: Grondwaterstand: < -40 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: variabel. Trofiegraad: oligotroof tot matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: algemeen voorkomend (in extensief beheerde situaties). Zuid-Limburg: algemeen voorkomend (in extensief beheerde situaties). DOELSOORTEN Hogere planten Gewoon knoopkruid, Gewone rolklaver, Gewoon biggekruid, Gewoon muizenoor, Grasklokje, Jacobskruiskruid, Margriet, Sint-Janskruid, Stijf havikskruid, Veldzuring, Vogelwikke.
Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Roodborsttapuit.
Dagvlinders Icarusblauwtje, Oranjetip.
A 5.11 DROOG
KRUIDENRIJK
GRASLAND
Karakterisering Dit type grasland is te vinden op droge bodems in het agrarisch cultuurlandschap. Het relatief voedsel- en kruidenrijke grasland is niet tot één van de typen A 5.1 tot en met A 5.9 te rekenen en er kunnen meerdere van de hiernaast genoemde doelsoorten voorkomen. Dit doeltype wordt gebruikt indien de potenties tot het ontwikkelen van de typen A 5.1 tot en met A 5.9 gering zijn.
101
A6 M OERASSEN Moerassen bestaan enerzijds uit lang blijvende vegetaties en anderzijds uit robuuste begroeiing en op de overgang van water naar land.
102
Karakterisering Moerassen worden gekenmerkt door een afwisseling van land en water. Tot de natuurdoeltypen van moerassen behoren enerzijds typen die bestaan uit kruidachtige vegetaties van tengere, laag blijvende planten en anderzijds typen die bestaan uit robuuste begroeiingen van riet, biezen, grote zeggen en kruiden. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Het belangrijkste probleem voor de realisatie van moerassen wordt gevormd door waterpeilverlagingen. Ook een onnatuurlijk peilbeheer werkt ongunstig op de ontwikkeling van deze typen. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Nieuwe moerassen kunnen op minerale bodem ontstaan door (grond-)waterpeilverhoging en/of door uitgraving. De bestaande vegetatie en de humeuze bovenlaag van de bodem dienen daarbij verwijderd te worden. Bij het achterwege blijven van beheer treedt in de meeste gevallen een ontwikkeling naar moerasstruweel en moerasbos op. In dat geval komt een extensief maaibeheer of extensieve begrazing het meest in aanmerking.
103
ABIOTIEK Bodem: zand, leem, veen. Kwel: soms vereist. Grondwaterstand: > -40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 5,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Haeselaarsbroek bij Echt, Meinweg bij Herkenbosch. Zuid-Limburg: Brunssummerheide. DOELSOORTEN Hogere planten Beenbreek, Blaaszegge, Draadzegge, Drijvende waterweegbree, Geelgroene zegge, Gevlekte orchis, Klein blaasjeskruid, Klein glidkruid, Kleinste egelskop, Koningsvaren, Kruipende moerasweegbree, Loos blaasjeskruid, Moerasbasterdwederik, Moerashertshooi, Moeraskartelblad, Moerasviooltje, Moeraswederik, Pilvaren, Plat blaasjeskruid, Schildereprijs, Sterzegge, Stijve moerasweegbree, Veenbies, Vlottende bies, Wateraardbei, Waterdrieblad, Waterlepeltje, Waterscheerling, Wilde gagel, Zeegroene muur, Zompzegge, Zwarte zegge.
Vogels Blauwborst, Bruine kiekendief, Dodaars, Geoorde fuut, Grauwe gans, Kleinst waterhoen, Krakeend, Kuifeend, Porseleinhoen, Roerdomp, Slobeend, Sprinkhaanrietzanger, Tafeleend, Waterral, Watersnip, Wintertaling, Zomertaling, Zwartkopmeeuw.
Amfibieën Heikikker, Vinpootsalamander.
Dagvlinders Zilveren maan.
A 6.1 KLEINE
ZEGGENMOERAS
Karakterisering Dit veelal soortenrijke moerastype is te vinden op plaatsen met sterke toestroming van kalkarm, matig mineraalrijk grondwater en op venige bodems met geringe grondwaterpeilfluctuaties. In de meestal laagblijvende kruidlaag komen soorten voor als Waternavel, Zwarte zegge, Zompzegge en Sterzegge. In de doorgaans goed ontwikkelde moslaag hebben veenmossen een belangrijk aandeel.
104
ABIOTIEK Bodem: veen. Kwel: vereist. Grondwaterstand: -40 tot +40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 6,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 6.2 KALKMOERAS
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Zuid-Limburg: Kathagerbroek bij Nuth (in mozaïek met Nat kalkschraalgrasland).
Karakterisering Kalkmoerassen bestaan uit soortenrijke moerasvegetaties op plaatsen met sterke toestroming van kalkrijk, matig mineraalrijk grondwater en venige bodems met geringe grondwaterstandfluctuaties. In de meestal laagblijvende kruidlaag komen soorten voor als Waternavel, Zwarte zegge, Geelgroene zegge en Blauwe zegge. Doorgaans is een goed ontwikkelde moslaag aanwezig. Dit type is de kalkrijke tegenhanger van het Kleine zeggenmoeras (A 6.1).
DOELSOORTEN Hogere planten Alpenrus, Armbloemige waterbies, Bevertjes, Blauwe knoop, Blauwe zegge, Blonde zegge, Breed wollegras, Gele zegge, Gevlekte orchis, Groenknolorchis, Grote muggenorchis, Kleine valeriaan, Knopbies, Kranskarwij, Moeraswespenorchis, Moeraszoutgras, Paddenrus, Parnassia, Ronde zegge, Schubzegge, Slank wollegras, Teer guichelheil, Tweehuizige zegge, Vetblad, Vleeskleurige orchis, Welriekende nachtorchis, Zomerschroeforchis.
Vogels Dodaars, Slobeend, Watersnip, Wintertaling, Zomertaling.
105
ABIOTIEK Bodem: zand, leem, zavel, klei of veen. Kwel: soms vereist in zeer specifieke situaties. Grondwaterstand: > -40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 4,5. Trofiegraad: mesotroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Schuitwater bij Broekhuizen, Sarsven bij Nederweert. Zuid-Limburg: DOELSOORTEN Hogere planten Bittere wilg, Blauwe waterereprijs, Doorgroeid fonteinkruid, Fijne waterranonkel, Galigaan, Glanzig fonteinkruid, Grote boterbloem, Grote watereppe, Goudzuring, Groot nimfkruid, Heen, Kikkerbeet, Klein fonteinkruid, Kraakwilg, Kransvederkruid, Moerasandijvie, Moeraszegge, Moeraszuring, Oeverzegge, Puntig fonteinkruid, Pijptorkruid, Rode waterereprijs, Slanke waterweegbree, Springzaadveldkers, Stijve waterranonkel, Valse voszegge, Watergras, Waterscheerling, Waterviolier.
Zoogdieren Otter, Vleermuizen, Waterspitsmuis, Wild zwijn.
Vogels Blauwborst, Bruine kiekendief, Buidelmees, Grauwe gans, Kleinst waterhoen, Krakeend, Kuifeend, Porseleinhoen, Rietzanger, Roerdomp, Slobeend, Snor, Sprinkhaanrietzanger, Tafeleend, Waterral, Watersnip, Wintertaling, Woudaapje, Zomertaling, Zwarte stern.
Amfibieën Groene kikker, Kamsalamander, Rugstreeppad.
A 6.3 RIETMOERAS Karakterisering De vegetaties van Rietmoeras komen voor in beekdalen en bij voedselrijke plassen in natte, matig voedselrijke milieus soms op plaatsen met minerale kwel, al dan niet met periodieke overstroming. Het type wordt gekenmerkt door een dominantie van Riet, Kleine lisdodde, Grote lisdodde, Mattenbies of Galigaan. De soorten wortelen in de waterbodem of in drijftillen. Dit laatste zijn drijvende matten van wortels en wortelstokken.
106
ABIOTIEK Bodem: zand, leem, zavel, klei of veen. Kwel: soms vereist. Grondwaterstand: > -40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 4,5. Trofiegraad: mesotroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 6.4 GROTE
ZEGGENMOERAS
Karakterisering Deze vegetaties worden gekenmerkt door een dominantie van grote zeggen zoals Moeraszegge, Scherpe zegge en Oeverzegge. Ze zijn te vinden op vochtige tot natte, voedselrijke plaatsen, maar zijn gemiddeld echter niet zo nat en voedselrijk als bij Rietmoeras (A 6.3). De groeiplaatsen worden gekenmerkt door minerale kwel, al dan niet periodieke overstroming.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Beeselsbroek bij Beesel, Spikkerbroek bij Roermond. Zuid-Limburg: Prickenis bij Heerlen. DOELSOORTEN Hogere planten Blaaszegge, Blauwe waterereprijs, Doorgroeid fonteinkruid, Fijne waterranonkel, Gewone waterranonkel, Glanzig fonteinkruid, Groot nimfkruid, Hoge cyperzegge, Holpijp, Kikkerbeet, Klein fonteinkruid, Klein nimfkruid, Kransvederkruid, Moerasbasterdwederik, Moerasbeemdgras, Moeraswederik, Moeraszegge, Ongelijkbladig fonteinkruid, Pluimzegge, Pijptorkruid, Snavelzegge, Spitsfonteinkruid, Stijve zegge, Waterviolier.
Vogels Dodaars, Kleinst waterhoen, Krakeend, Porseleinhoen, Slobeend, Watersnip, Wintertaling, Zomertaling.
107
ABIOTIEK Bodem: klei. Kwel: Grondwaterstand: -40 tot +40 cm. Inundatie: kort tot langdurig noodzakelijk. Zuurgraad: pH > 6,5. Trofiegraad: matig tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Bouxweerd bij Buggenum, Roerdal bij Melick. Zuid-Limburg: Geuldal. DOELSOORTEN Hogere planten Bittere wilg, Blauwe waterereprijs, Doorgroeid fonteinkruid, Engelse alant, Fijne waterranonkel, Genadekruid, Glanzig fonteinkruid, Goudzuring, Groot nimfkruid, Heen, Kikkerbeet, Klein fonteinkruid, Kraakwilg, Kransvederkruid, Moerasandijvie, Moeraskruiskruid, Moeraszuring, Puntig fonteinkruid, Pijptorkruid, Rode waterereprijs, Slanke waterweegbree, Springzaadveldkers, Stijve waterranonkel, Voszegge, Watergentiaan, Watergras, Waterviolier.
Zoogdieren Otter, Vleermuizen, Waterspitsmuis, Wild zwijn.
Vogels Blauwborst, Bruine kiekendief, Buidelmees, Grauwe gans, Kleinst waterhoen, Krakeend, Kuifeend, Porseleinhoen, Rietzanger, Roerdomp, Slobeend, Snor, Sprinkhaanrietzanger, Tafeleend, Waterral, Watersnip, Wintertaling, Woudaapje, Zomertaling, Zwarte stern.
Amfibieën Groene kikker, Kamsalamander, Rugstreeppad.
A 6.5 INUNDATIEMOERAS Karakterisering Inundatiemoeras bestaat uit moerasvegetaties op natte voedselrijke plaatsen met periodieke overstroming, en komt met name langs rivieren en benedenlopen van beken voor. Soorten als Liesgras en Rietgras kunnen sterk op de voorgrond treden. Daarnaast komen Riet, Grote lisdodde of grote zeggen voor, maar deze domineren niet. Dit doeltype komt vaak samen voor met het doeltype Inundatiegrasland (A 5.9) en het doeltype Pioniergemeenschap op klei (A 9.4).
109
A7 R UIGTEN Veel diersoorten maken gebruik van ruigten als onderdeel van hun leefgebied. Door de oppervlakte aan ruigten te vergroten, kan vaak de biodiversiteit toenemen.
110
Karakterisering Ruigten zijn begroeiingen van hoog opschietende, overjarige kruiden. Dit natuurdoeltype staat ecologisch gezien tussen grasland en bos of struweel in. Vaak hebben ruigten een lintvormig patroon, zoals op de overgang van grasland naar struweel of op de oevers van oppervlaktewateren. Langs rivieren komen ruigten door de werking van het water ook meer vlakvormig voor. Daarnaast leidt het braak laten liggen van landbouwgronden tijdelijk tot vlakvormige ruigtekruidenvegetaties. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Ruigten die bestaan uit een beperkt aantal soorten kunnen in principe overal gerealiseerd worden. De ontwikkeling van soortenrijkere ruigten wordt echter door een te hoge bemesting bemoeilijkt. Vegetaties van ruigtekruiden op de natte gronden worden bedreigd door verlaging van de waterstand en eutrofiëring van het oppervlaktewater. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Uitgaande van een niet te voedselrijk grasland leidt extensivering van het beheer tot het ontstaan van ruigten. Op voedselrijkere locaties, bijvoorbeeld akkers of sterk bemeste graslanden, ontstaan op deze wijze ruigten met een dominantie van vooral Grote brandnetel en Akkerdistel. De floristische waarden van deze ruigten zijn gering, maar ze zijn wel van belang voor diersoorten zoals dagvlinders. Om soortenrijkere ruigten te ontwikkelen dient eerst een verschralingsbeheer te worden toegepast. Het beheer van ruigten bestaat uit een extensief maaibeheer of extensieve begrazing. Extensieve begrazing leidt tot meer structuur wat de flora, maar zeker ook de fauna ten goede komt. Een te intensief beheer leidt tot het ontstaan van grazige vegetaties, een beheer van niets doen daarentegen leidt tot de opslag van struweel en tenslotte bos.
111
ABIOTIEK Bodem: zand, leem, zavel, klei. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH > 6,5. Trofiegraad: zwak tot matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Landgoed Osen bij Linne. Zuid-Limburg: Sint-Pietersberg bij Maastricht, Bemelerberg bij Bemelen. DOELSOORTEN Hogere planten Absintalsem, Bilzekruid, Brave hendrik, Bont kroonkruid, Donzige klit, Doorgroeide boerenkers, Dubbelkelk, Esdoornganzenvoet, Gegroefde veldsla, Gevlekte scheerling, Groot glaskruid, Grote hardvrucht, Hartgespan, Italiaanse clematis, Kalketrip, Kalkraket, Keizerskaars, Klavervreter, Kleine kaardenbol, Knikkende distel, Kranssalie, Kruidvlier, Malrove, Muurganzenvoet, Omgebogen vetkruid, Pijpbloem, Ronde ooievaarsbek, Stinkende ballote, Stinkende ganzenvoet, Stinkend streepzaad, Tengere zandmuur, Veldhondstong, Veldkruidkers, Vijfdelig kaasjeskruid, Wegdistel, Wild kattekruid, Wilgsla, Witte munt, IJzerhard.
Vogels Geelgors, Grauwe gors, Grauwe klauwier, Patrijs, Roodborsttapuit.
Reptielen Hazelworm.
A 7.1 DROGE
RUIGTE
Karakterisering Droge ruigten bestaan uit vegetaties van ruigtekruiden op kalkhoudende tot zeer kalkrijke en stikstofrijke bodems, onderaan hellingen en graften, in krijtgroeven, onder krijtsteilranden en in de rivierdalen plaatselijk in kleigroeven. Naast algemene ruigtekruiden als Boerenwormkruid, Bijvoet en distels komen meerdere doelsoorten voor.
112
ABIOTIEK Bodem: zand, leem, zavel, klei, veen. Kwel: Grondwaterstand: > -80 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 4,5. Trofiegraad: matig tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar
A 7.2 VOCHTIGE
OEVERRUIGTE
Karakterisering Vochtige oeverruigten zijn betrekkelijk soortenarme tot tamelijk soortenrijke ruigtevegetaties op periodiek, maar niet noodzakelijk jaarlijks, overstroomde vochtige tot vrij droge bodems langs rivieren en beken. Naast opgaande ruigtekruiden zoals Harig wilgenroosje, Moerasspirea, Koninginnekruid en Gewone engelwortel komen slingerplanten voor zoals Haagwinde en Bitterzoet. Deze ruigten komen ook voor op enige afstand van de beek- of rivieroever.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Dilkensweerd bij Ohé en Laak, Swalmdal bij Swalmen. Zuid-Limburg: Wormdal bij Haanrade, Gulpdal bij Waterop. DOELSOORTEN Hogere planten Bilzekruid, Donzige klit, Dubbelkelk, Echte heemst, Gevlekte scheerling, Grote hardvrucht, Italiaanse clematis, Keizerskaars, Kleine kaardenbol, Kruidvlier, Pijpbloem, Rivierhelmkruid, Rivierkruiskruid, Stinkende ballote, Stijf barbarakruid, Voszegge, Vijfdelig kaasjeskruid, Wegdistel, Wilgsla, Witte munt, IJzerhard.
Zoogdieren Otter, Waterspitsmuis.
Vogels Grauwe gors, Paapje, Roodborsttapuit.
Amfibieën Boomkikker, Kamsalamander.
113
ABIOTIEK Bodem: droge, (matig) voedselrijke bodems. Kwel: Grondwaterstand: < 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 4,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: niet kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: algemeen voorkomend. Zuid-Limburg: algemeen voorkomend.
A 7.3 VERBINDINGSRUIGTE Karakterisering
DOELSOORTEN Afhankelijk van de doelstelling van de verbindingszone.
De verbindingsruigte bestaat uit meerjarige hoog opschietende kruiden en enkele struiken. Botanisch gezien heeft dit type weinig of geen waarde, maar het heeft een functie als droge ecologische verbindingszone ten behoeve van de migratie van bepaalde diersoorten. Dit doeltype wordt gebruikt indien de potenties tot het ontwikkelen van de typen A 7.1 en A 7.2 nihil worden geacht.
115
A8 WATEREN Met wateren in de natuurdoelensystematiek, wordt zowel het water zelf als de oeverzone bedoeld. De beektypen kunnen nader onderverdeeld worden in waterstreefbeelden.
116
Karakterisering Tot de natuurdoeltypen van wateren worden zowel stromende als stilstaande wateren gerekend. Bij de doelsoorten voor de wateren worden ook soorten gerekend die in de oeverzone leven. Bij de stromende wateren kunnen verschillende typen beken en kleine rivieren worden onderscheiden op grond van een aantal hydrologische en morfologische kenmerken zoals verhang, stroomsnelheid, breedte en diepte, substraat en de daarmee samenhangende levensgemeenschappen. Voor de stromende wateren worden vier doeltypen beschreven. Bij de stilstaande wateren worden op basis van voedselrijkdom en waterhardheid twee typen onderscheiden. Een nadere uitwerking van de beken heeft plaatsgevonden in de waterstreefbeelden, ook wel cenotypen genaamd. De waterstreefbeelden zijn verderop in het Handboek terug te vinden. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
De waterkwaliteit van de meeste oppervlaktewateren is nog steeds onvoldoende. Naast verontreiniging via neerslag speelt vooral bij stromende wateren de directe instroming van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en lozingen een rol. Grondwaterpeilverlaging, onnatuurlijk peilbeheer en andere hydrologische ingrepen beperken eveneens de mogelijkheden om deze natuurdoeltypen te realiseren. Voor de meeste stromende wateren geldt momenteel dat ze hun loop niet mogen wijzigen of zelfs geheel zijn ‘genormaliseerd’. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Herstel van de waterkwaliteit en de hydrologie door zowel intern als extern beheer is essentieel. Voor stromende wateren is daarnaast herstel van de natuurlijke morfologie van de waterloop van belang.
Bij stromende wateren voldoet na een ‘natuurlijke’ inrichting in principe een beheer van nietsdoen. Bijsturing is alleen vereist wanneer overlast voor andere natuurdoeltypen dreigt. Bijsturing zal in de Limburgse situatie meestal nodig blijven. Bij de meeste stilstaande wateren leidt een beheer van nietsdoen tot verlanding en daarmee vroeg of laat tot het verlies van het open water. Bij grote en diepe wateren zorgt windwerking voor voldoende dynamiek om het open water voor lange tijd in stand te houden. Bij kleinere of ondiepere wateren is begrazing of maaien van de oevers wenselijk.
117
Een nadere uitwerking van de beken heeft plaatsgevonden in de waterstreefbeelden, ook wel cenotypen genaamd. De waterstreefbeelden zijn verderop in het Handboek terug te vinden.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Zuid-Limburg: Gulp, Mechelderbeek. DOELSOORTEN Hogere planten Adderwortel, Bosbies, Geelgroene vrouwenmantel, Gele monnikskap, Gevleugeld hertshooi, Gewone dotterbloem, Groot springzaad, Grote pimpernel, Kale vrouwenmantel, Kleine kaardenbol, Moerasmuur, Moesdistel, Paarbladig fonteinkruid, Paarbladig goudveil, Pluimzegge, Reuzenpaardenstaart, Slanke sleutelbloem, Tweerijige zegge, Verspreidbladig goudveil, Vlottende waterranonkel, Witte waterkers, Zittende zannichellia, Zompvergeet-mij-nietje.
Zoogdieren Otter, Vleermuizen, Waterspitsmuis.
Vogels Grote gele kwikstaart, Oeverzwaluw, Waterspreeuw, IJsvogel.
Amfibieën Kamsalamander, Vinpootsalamander, Vuursalamander.
Vissen Beekprik, Elrits, Rivierdonderpad, Rivierprik.
A 8.1 HEUVELLANDBEEK Karakterisering Kenmerkend voor Heuvellandbeken is de aanwezigheid van bronnen en de snelle stroming over zandige tot grindhoudende bodems. De beken meanderen sterk en vormen een veelheid aan steile en geleidelijke oevers en grindbanken. Watervegetaties ontbreken veelal door de hoge stroomsnelheid.
118
Een nadere uitwerking van de beken heeft plaatsgevonden in de waterstreefbeelden, ook wel cenotypen genaamd. De waterstreefbeelden zijn verderop in het Handboek terug te vinden.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Bosbeek bij Herkenbosch, Swalm bij Swalmen. Zuid-Limburg: DOELSOORTEN Hogere planten
A 8.2 TERRASBEEK Karakterisering Terrasbeken liggen in het Maasterrassenlandschap en kennen een, ten opzichte van laaglandbeken, relatief hoge stroomsnelheid. Bij de terrasovergangen zijn de trajecten van de beek steiler en is de beek diep ingesneden. Hier wordt de beek gevoed door bronnen en zijn de watervegetaties goed ontwikkeld.
Adderwortel, Bosbies, Bospaardenstaart, Doorgroeid fonteinkruid, Drijvende waterweegbree, Duizendknoopfonteinkruid, Geelgroene vrouwenmantel, Geoord helmkruid, Gevleugeld hertshooi, Gewone dotterbloem, Grote pimpernel, Haaksterrenkroos, Kale vrouwenmantel, Klimopwaterranonkel, Moerasmuur, Ondergedoken moerasscherm, Ongelijkbladig fonteinkruid, Pluimzegge, Rossig fonteinkruid, Teer vederkruid, Tweerijige zegge, Waterviolier, Zompvergeet-mij-nietje.
Zoogdieren Otter, Vleermuizen, Waterspitsmuis.
Vogels Grote gele kwikstaart, Oeverzwaluw, IJsvogel.
Amfibieën Kamsalamander.
Vissen Beekprik, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad.
119
Een nadere uitwerking van de beken heeft plaatsgevonden in de waterstreefbeelden, ook wel cenotypen genaamd. De waterstreefbeelden zijn verderop in het Handboek terug te vinden.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Goed ontwikkelde voorbeelden komen niet meer voor in Limburg. Goede referenties in Nederland vormen de Reest en de Drentse Aa. DOELSOORTEN Hogere planten Adderwortel, Bosbies, Bospaardenstaart, Doorgroeid fonteinkruid, Drijvende waterweegbree, Duizendknoopfonteinkruid, Geelgroene vrouwenmantel, Geoord helmkruid, Gevleugeld hertshooi, Gewone dotterbloem, Groot nimfkruid, Grote pimpernel, Haaksterrenkroos, Kale vrouwenmantel, Klimopwaterranonkel, Kransvederkruid, Moerasmuur, Ondergedoken moerasscherm, Ongelijkbladig fonteinkruid, Pluimzegge, Rossig fonteinkruid, Tweerijige zegge, Waterlepeltje, Waterviolier, Zompvergeet-mij-nietje.
Zoogdieren Otter, Vleermuizen, Waterspitsmuis.
Vogels Kuifeend, Slobeend, Wintertaling, IJsvogel, Zomertaling.
Amfibieën Kamsalamander, Knoflookpad.
Vissen Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Vetje.
A 8.3 LAAGLANDBEEK Karakterisering Laaglandbeken zijn in het Dekzandlandschap (Laagland) te vinden. De langzaam stromende beek kent veelal geen voeding door bronnen en is sterk meanderend. Watervegetaties zijn goed ontwikkeld.
120
VOORBEELDEN IN LIMBURG Goed ontwikkelde voorbeelden komen in Limburg niet voor, een veel gebruikte referentie voor de Grensmaas is de Allier in Frankrijk. DOELSOORTEN Hogere planten
A 8.4 RIVIER
Bilzekruid, Bont kroonkruid, Donzige klit, Dubbelkelk, Echte heemst, Engelse alant, Gevlekte scheerling, Grote hardvrucht, Grote pimpernel, Hertsmunt, Italiaanse clematis, Keizerskaars, Kleine kaardenbol, Knolribzaad, Kruidvlier, Liggende raket, Moeraskruiskruid, Peperkers, Pijpbloem, Rivierfonteinkruid, Ronde ooievaarsbek, Rivierhelmkruid, Rivierkruiskruid, Rijstgras, Stinkende ballote, Stijf barbarakruid, Vlottende waterranonkel, Voszegge, Vijfdelig kaasjeskruid, Watergentiaan, Watermunt, Wegdistel, Wilgsla, Witte munt, IJzerhard, Zittende zannichellia.
Zoogdieren
Karakterisering In Limburg kan het natuurdoeltype Rivier alleen in het Maasdal worden gerealiseerd. In goed ontwikkelde vorm komen grindbanken, nevengeulen en afgesneden meanders voor. In kalm stromende delen groeien watervegetaties. De oevers zijn begroeid met bos of struweel, maar als gevolg van rivierdynamiek komen ook open vegetaties en kale oevers voor.
Otter, Vleermuizen.
Vogels Bergeend, Kleine plevier, Oeverzwaluw, IJsvogel.
Amfibieën Kamsalamander, Rugstreeppad.
Vissen Barbeel, Rivierprik, Serpeling, Sneep, Winde, Zeeprik.
121
ABIOTIEK Bodem: zand, veen. Kwel: soms vereist. Grondwaterstand: > -80 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 4,5 tot > 7,5. Trofiegraad: oligotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: weinig-zeer kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: De Banen bij Nederweert, Ravenvennen bij Lomm. Zuid-Limburg: Koffiepoel bij Brunssum, zandwinplassen Vrieheide bij Heerlerheide. DOELSOORTEN Hogere planten Blaaszegge, Dopheide, Draadzegge, Drijvende egelskop, Drijvende waterweegbree, Duizendknoopfonteinkruid, Galigaan, Gesteeld glaskroos, Gevlekte orchis, Grote biesvaren, Klein blaasjeskruid, Kleine biesvaren, Kleine zonnedauw, Klein glidkruid, Kleinste egelskop, Kruipende moerasweegbree, Loos blaasjeskruid, Moerashertshooi, Moeraskartelblad, Moerassmele, Moerasviooltje, Moeraswederik, Oeverkruid, Pilvaren, Plat blaasjeskruid, Ronde zonnedauw, Schildereprijs, Stijve moerasweegbree, Teer vederkruid, Veenbies, Vlottende bies, Wateraardbei, Waterdrieblad, Waterlepeltje, Waterlobelia, Waterscheerling, Wilde gagel, Witte waterranonkel, Zompzegge.
Vogels Blauwborst, Bruine kiekendief, Dodaars, Geoorde fuut, Grauwe gans, Kleinst waterhoen, Krakeend, Kuifeend, Porseleinhoen, Rietzanger, Roerdomp, Slobeend, Snor, Sprinkhaanrietzanger, Stormmeeuw, Tafeleend, Waterral, Watersnip, Wintertaling, Zomertaling, Zwarte stern, Zwartkopmeeuw.
Amfibieën Heikikker, Vinpootsalamander.
A 8.5 VOEDSELARME
PLAS
Karakterisering Onder Voedselarme plassen worden met name heidevennen verstaan, maar ook grotere poelen op voedselarme zandgrond kunnen tot dit type worden gerekend. Tijdelijk droogvallende oevers langs deze plassen behoren eveneens tot dit type. Ook zandwinplassen of andere gegraven plassen op de zandgronden worden tot dit doeltype gerekend. De meest kritische vorm is de Voedselarme plas met door toevoer van grondwater of oppervlaktewater, zwak gebufferd, en daardoor zwak zuur tot neutraal, water. Een deel van de doelsoorten is tot deze vorm beperkt. In van nature zure tot matig zure, voedselarme wateren is het aantal te verwachten doelsoorten een stuk kleiner.
122
ABIOTIEK Bodem: zavel, klei, veen. Kwel: soms vereist. Grondwaterstand: > 0 cm. Inundatie: langdurig noodzakelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: zwak tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar
A 8.6 VOEDSELRIJKE
PLAS
Karakterisering Voedselrijke plassen zijn met name de stilstaande wateren in beek- of rivierdalen. Poelen en plassen op lössgrond of in mergel- of kleigroeves en tijdelijk droogvallende oevers worden eveneens tot dit type gerekend.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Midden-Limburgse grindgaten, Meggelveld bij Wessem. Zuid-Limburg: Pietersplas bij OostMaarland, Plas Geulpark in Valkenburg. DOELSOORTEN Hogere planten Blauwe waterereprijs, Bruin cypergras, Doorgroeid fonteinkruid, Fraai duizendguldenkruid, Fijne waterranonkel, Fijn hoornblad, Geel cypergras, Geelrode naaldaar, Gevleugeld hertshooi, Glanzig fonteinkruid, Groot nimfkruid, Groot springzaad, Hongerbloempje, Kikkerbeet, Klein fonteinkruid, Klein glaskroos, Klein vlooienkruid, Kransvederkruid, Liggende ganzerik, Ongelijkbladig fonteinkruid, Plat fonteinkruid, Pluimzegge, Puntig fonteinkruid, Pijptorkruid, Rode waterereprijs, Rijstgras, Slanke waterweegbree, Slijkgroen, Smalle waterweegbree, Spits fonteinkruid, Stinkende kamille, Stomp fonteinkruid, Stijve waterranonkel, Watergentiaan, Watergras, Waterviolier, Witte waterkers, IJzerhard, Zittende zannichellia.
Zoogdieren Otter, Vleermuizen, Waterspitsmuis.
Vogels Bergeend, Blauwborst, Blauwe reiger, Buidelmees, Bruine kiekendief, Fuut, Grauwe gans, Kleinst waterhoen, Krakeend, Kuifeend, Kwak, Porseleinhoen, Rietzanger, Roerdomp, Slobeend, Snor, Sprinkhaanrietzanger, Stormmeeuw, Tafeleend, Waterral, Watersnip, Wintertaling, Woudaapje, Zomertaling, Zwarte stern.
Amfibieën Boomkikker, Groene kikker, Kamsalamander, Knoflookpad, Rugstreeppad, Vinpootsalamander.
Vissen Bittervoorn, Vetje.
123
A9 PIONIERGEMEENSCHAPPEN Pioniergemeenschappen ontstaan of handhaven zich meestal onder dynamische omstandigheden. Ze worden gebruikt wanneer specifieke aandacht voor deze typen gewenst is.
124
Karakterisering Pioniersgemeenschappen ontwikkelen zich op een kaal substraat. Dergelijke gemeenschappen kunnen lokaal binnen andere natuurdoeltypen voorkomen maar worden dan niet apart onderscheiden. De natuurdoeltypen van pioniergemeenschappen worden met name gebruikt wanneer specifieke aandacht voor deze typen of bijbehorende doelsoorten wenselijk is. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
Door het verwijderen van de aanwezige vegetatie en eventueel de voedselrijke toplaag zijn pioniervegetaties eenvoudig te realiseren. Het verschijnen van de gewenste doelsoorten is evenwel afhankelijk van de aanwezigheid van een zaadbank of van bronpopulaties in de omgeving. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
Pioniersgemeenschappen zijn door natuurlijke successie veelal slechts van tijdelijke aard. Permanente pioniersituaties komen bij ons slechts voor onder zeer voedselarme en/of zeer dynamische omstandigheden zoals rivier- en beekoevers, op jaarlijks droogvallende venoevers of op krijtrotsen. In deze situaties handhaven pioniervegetaties zich zonder beheer. Binnen de overige natuurdoeltypen is extensieve begrazing of kleinschalig plaggen noodzakelijk voor het behoud van de pioniergemeenschappen.
125
ABIOTIEK Bodem: stenig substraat. Kwel: Grondwaterstand: Inundatie: geen. Zuurgraad: pH > 6,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Zuid-Limburg: Sint-Pietersberg bij Maastricht, Bemelerberg bij Bemelen.
KALK
DOELSOORTEN
Karakterisering
Hogere planten Berggamander, Blauwgras, Brede raai, Bruinrode wespenorchis, Doorgroeide boerenkers, Duits viltkruid, Fraai duizendguldenkruid, Fijne ooievaarsbek, Geel zonneroosje, Gegroefde veldsla, Kandelaartje, Kleine steentijm, Mantelanjer, Nachtsilene, Pijlscheefkelk, Rechte driehoeksvaren, Ronde ooievaarsbek, Rozetsteenkers, Ruige anjer, Ruige scheefkelk, Ruw parelzaad, Ruw vergeet-mij-nietje, Scherpe fijnstraal, Smalle raai, Spatelviltkruid, Steenhoornbloem, Stengelomvattend havikskruid, Stinkend streepzaad, Stijf hardgras, Stijve ogentroost, Tengere veldmuur, Tengere zandmuur, Trosgamander, Voorjaarsganzerik, Vroege ereprijs, Wondklaver, Zacht vetkruid, Zuurbes.
Vogels Oehoe, Slechtvalk.
Amfibieën Geelbuikvuurpad, Vroedmeesterpad.
A 9.1 PIONIERGEMEENSCHAP
OP
Deze pioniergemeenschap is een open schrale vegetatie, en is te vinden op kale kalkbodem op steilranden, in kalkgrasland of in mergelgroeven. De betrekkelijk soortenrijke begroeiing bestaat vooral uit tengere en kortlevende planten; dit zijn naast grassen vooral éénjarige kruiden en mossen.
126
ABIOTIEK Bodem: zand. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH < 4,5 tot > 7,5. Trofiegraad: oligotroof tot zwak eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar
A 9.2 PIONIERGEMEENSCHAPPEN OP ZAND
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Grote heide bij Venlo, Meinweg bij Herkenbosch. Zuid-Limburg: DOELSOORTEN
A 9.2.1 PIONIERGEMEENSCHAP
OP
VOEDSELARM TOT MATIG VOEDSELRIJK DROOG ZAND
Karakterisering Deze open pioniervegetatie van laagblijvende en vaak kortlevende soorten is te vinden op vochtige tot droge, voedselarme tot matig voedselrijke, kalkarme tot kalkhoudende, open zandbodems. Soorten als Buntgras, Schapezuring en Klein vogelpootje zijn meestal aanwezig. Soms hebben korstmossen en mossen een groot aandeel in de vegetatie.
Hogere planten Bleekgele droogbloem, Druifkruid, Duits viltkruid, Dwerggras, Eekhoorngras, Geel viltkruid, Gipskruid, Glad biggekruid, Hongerbloempje, Kandelaartje, Kleine rupsklaver, Kleine steentijm, Mantelanjer, Riempjes, Ruw vergeetmij-nietje, Sofiekruid, Spatelviltkruid, Stijf vergeet-mij-nietje, Voorjaarsganzerik, Zacht vetkruid.
Vogels Boomleeuwerik, Duinpieper, Kleine plevier, Kuifleeuwerik, Nachtzwaluw, Tapuit.
Amfibieën Rugstreeppad, Knoflookpad.
Reptielen Zandhagedis.
Dagvlinders Heivlinder.
127
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand. Kwel: soms vereist. Grondwaterstand: > -80 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH < 4,5 tot > 7,5. Trofiegraad: oligotroof tot mesotroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: zeer kwetsbaar Verdroging: zeer kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Kranenbroekerven bij Echt, De Banen bij Nederweert. Zuid-Limburg: Brunssummerheide bij Brunssum. DOELSOORTEN Hogere planten Draadgentiaan, Dwergbloem, Dwergrus, Dwergvlas, Eivormige waterbies, Geel cypergras, Gesteeld glaskroos, Koprus, Stijve moerasweegbree, Waterpunge, Wijdbloeiende rus.
Vogels Boomleeuwerik, Duinpieper, Kleine plevier, Kuifleeuwerik, Nachtzwaluw, Tapuit.
Amfibieën Rugstreeppad, Knoflookpad.
Reptielen Zandhagedis.
Dagvlinders Heivlinder.
A 9.2 PIONIERGEMEENSCHAPPEN OP ZAND
A 9.2.2 PIONIERGEMEENSCHAP
OP
VOEDSELARM VOCHTIG ZAND
Karakterisering De open pioniervegetatie bestaat uit tengere kortlevende soorten op voedselarm vochtig zand. Naast de genoemde doelsoorten komen onder meer Greppelrus, Moerasdroogbloem en Borstelbies regelmatig voor. Het type komt voor op kale, vochtige, vaak dichtgeslagen bodem langs de randen van vennen of op licht betreden paadjes en plagplekken.
128
ABIOTIEK Bodem: stenig substraat. Kwel: Grondwaterstand: < -80 tot > +40 cm. Inundatie: langdurige inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH 5,5 tot 7,5. Trofiegraad: onbekend. GEVOELIGHEID Vermesting: niet kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar
A 9.3 PIONIERGEMEENSCHAP
OP
GRIND
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Midden-Limburgs Maasplassengebied. Zuid-Limburg: Grensmaas bij Meers, Meertensgroeve bij Vilt.
Karakterisering Deze min of meer ruige pioniervegetaties op grind of grindrijk zand zijn aanwezig langs grote en kleine rivieren maar ook in grindgroeves. In de zomer zijn de standplaatsen droogvallend en in de nazomer optimaal ontwikkeld. Eenjarige soorten domineren. Vegetaties op grind langs spoorwegen of op emplacementen worden gerekend tot het type Ecologisch waardevolle spoorterreinen en spoorlijnen (zie C 4).
DOELSOORTEN Hogere planten Akkerviltkruid, Bilzekruid, Druifkruid, Gipskruid, Grove varkenskers, Kleine honingklaver, Kleine rupsklaver, Liggende ganzerik, Liggende raket, Riempjes, Rozetkruidkers, Rozetsteenkers, Ruige rupsklaver, Smalle raai, Spaanse zuring, Spiesleeuwenbek, Witte amarant, Zandweegbree.
Vogels Kleine plevier.
129
ABIOTIEK Bodem: klei. Kwel: Grondwaterstand: -40 tot +40 cm. Inundatie: langdurig noodzakelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: matig tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: weinig kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Stevol-gebied bij Stevensweert, Bouxweerd bij Buggenum. Zuid-Limburg: Eijsderbeemden bij Eijsden, Grindgat bij Itteren. DOELSOORTEN Hogere planten Bilzekruid, Blauwe waterereprijs, Bleekgele droogbloem, Bruin cypergras, Fraai duizendguldenkruid, Geel cypergras, Geelrode naaldaar, Gipskruid, Grove varkenskers, Hongerbloempje, Klein glaskroos, Klein vlooienkruid, Liggende ganzerik, Liggende raket, Muizenstaartje, Rode waterereprijs, Rozetkruidkers, Rijstgras, Slanke waterweegbree, Slijkgroen, Smalle waterweegbree, Spiesleeuwenbek, Stinkende kamille, IJzerhard.
A 9.4 PIONIERGEMEENSCHAP
OP
KLEI
Karakterisering Pioniervegetaties op droogvallende kleibodems omvatten veel eenjarige soorten, vooral tandzaad-, ganzenvoet- en duizendknoopsoorten. Met name droogvallende oevers van wateren in het Maas- en Roerdal worden tot dit type gerekend. Als vergelijkbare gemeenschappen langs vennen en andere wateren buiten de rivier- en beekdalen tot ontwikkeling komen, is dit steeds als een nadelig gevolg van eutrofiëring te beschouwen.
131
A10 K RUIDENRIJKE
AKKERS
Op kruidenrijke akkers komen door extensiever beheer akkerkruiden tot ontwikkeling. Deze akkers zijn niet alleen van belang voor deze kruiden, ook dieren, zoals de hamster, profiteren van een dergelijk beheer.
132
Karakterisering Akkers zijn percelen land die jaarlijks worden bewerkt en ingezaaid of ingeplant met een cultuurgewas dat veelal jaarlijks wordt geoogst. In akkers kunnen zich gevarieerde levensgemeenschappen ontwikkelen. Tot de natuurdoeltypen kruidenrijke akkers worden alleen akkers gerekend waarin de akkerkruiden en de bijbehorende fauna een wezenlijk onderdeel van de beheersdoelstelling vormen. Belangrijkste knelpunten ter realisatie van deze typen
De intensivering van de akkerbouw, met name de sterk toegenomen bemesting, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, verfijndere schoning van het zaaizaad en steeds zwaardere machines, heeft geleid tot het verdwijnen van specifieke akkergemeenschappen. Realisatie van kruidenrijke akkers is slechts mogelijk bij een verminderde gewasopbrengst. Belangrijkste typen maatregelen, inrichting en beheer
De akkers dienen niet te klein te zijn en bestaan uit een combinatie van winter- en zomergraanakkers. Graanvruchtakkers geven meestal soortenrijkere akkerkruidenvegetaties te zien dan hakvruchtakkers. Het beheer bestaat uit het toepassen van gedeeltelijke braaklegging en het achterwege laten van onkruidbestrijding, zware bemesting, frequente vruchtwisseling, te hoge zaaidichtheid en het verbouwen van Maïs. Omdat de fauna ook vaak in aangrenzende houtwallen, taluds of bermen verblijft, dienen deze elementen ook in het beheer te worden betrokken. Indien perceelsranden ontbreken kunnen deze worden ingericht in de vorm van permanente ruigte- of struweelranden.
133
ABIOTIEK Bodem: kalkrijke bodem. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH > 6,5. Trofiegraad: zwak tot matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: niet kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Zuid-Limburg: Kruisberg bij Wahlwiller.
A 10.1 KRUIDENRIJKE
AKKER OP
KALKRIJKE BODEM
DOELSOORTEN Hogere planten Aardaker, Aardkastanje, Akkerbedstro, Akkerboterbloem, Akkerdoornzaad, Akkergeelster, Akkerogentroost, Akkerzenegroen, Blauw guichelheil, Blauw walstro, Brede raai, Dolik, Eironde leeuwenbek, Franse silene, Gegroefde veldsla, Geoorde veldsla, Getande veldsla, Gladde ereprijs, Groot spiegelklokje, Grote trosdravik, Huttentut, Kalkraket, Kleine wolfsmelk, Klein spiegelklokje, Korenbloem, Naakte lathyrus, Nachtkoekoeksbloem, Ruw parelzaad, Smalle raai, Spiesleeuwenbek, Tengere veldmuur, Tengere zandmuur, Vroege ereprijs, Wilde ridderspoor, Wilde weit, Zomeradonis.
Zoogdieren Das, Hamster.
Vogels Grauwe gors, Ortolaan, Patrijs.
Karakterisering Deze tamelijk soortenrijke, gesloten akkerkruidengemeenschap is te vinden op krijtverweringsgronden in ZuidLimburg. Deze gronden bevinden zich vaak boven op de plateaus of op de niet te steile hellingen ervan.
134
ABIOTIEK Bodem: zand, lemig zand, zavel. Kwel: Grondwaterstand: < -80 cm. Inundatie: geen. Zuurgraad: pH < 6,5. Trofiegraad: zwak tot matig eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: zeer kwetsbaar Verzuring: weinig kwetsbaar Verdroging: weinig kwetsbaar
DROOG KALKARM ZAND
VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Vogelkooi bij Herkenbosch. Zuid-Limburg: -
Karakterisering
DOELSOORTEN
Akkerkruidengemeenschap op basenarme, meestal zure zand- en leemgronden.
Hogere planten
A 10.2 KRUIDENRIJKE
AKKER OP
Akkerviltkruid, Bleekgele hennepnetel, Dauwnetel, Geelrode naaldaar, Gele ganzebloem, Glad biggekruid, Kleine leeuwenklauw, Klein tasjeskruid, Korenbloem, Korensla, Roggelelie, Slofhak, Smal streepzaad, Valse kamille.
Zoogdieren Das, Hamster.
Vogels Grauwe gors, Ortolaan, Patrijs.
135
ABIOTIEK Bodem: klei. Kwel: Grondwaterstand: -80 tot 0 cm. Inundatie: korte inundatie mogelijk. Zuurgraad: pH > 5,5. Trofiegraad: eutroof tot zeer eutroof. GEVOELIGHEID Vermesting: kwetsbaar Verzuring: niet kwetsbaar Verdroging: kwetsbaar VOORBEELDEN IN LIMBURG Noord-Limburg en Midden-Limburg: Akkerreservaat bij Linne. Zuid-Limburg: akkers bij IJzeren bos bij Susteren.
A 10.3 KRUIDENRIJKE
AKKER OP
VOCHTIGE ZWARE BODEM
Karakterisering DOELSOORTEN Hogere planten Aardaker, Akkerandoorn, Akkerboterbloem, Akkerereprijs, Akkergeelster, Akkerklokje, Akkerleeuwenbek, Akkerogentroost, Blauw walstro, Doffe ereprijs, Dreps, Eironde leeuwenbek, Geelrode naaldaar, Gele ganzebloem, Gladde ereprijs, Grote leeuwenklauw, Groot spiegelklokje, Grote trosdravik, Handjesereprijs, Heelbeen, Kleine wolfsmelk, Korenbloem, Korenschijnspurrie, Kuifhyacint, Muizenstaart, Naakte lathyrus, Nachtkoekoeksbloem, Ruige klaproos, Ruw parelzaad, Spiesleeuwenbek, Stinkende kamille, Stijf vergeetmij-nietje, Valse kamille, Wilde ridderspoor, Wilde weit.
Zoogdieren Das, Hamster.
Vogels Grauwe gors, Ortolaan, Patrijs.
Deze meer of minder ijle akkerkruidengemeenschap is te vinden op vochtige, kleiige bodems langs rivieren of op rivierterrassen.
B
N ATUURDOELTYPEN
VAN HET AGRARISCH CULTUUR LANDSCHAP
137
B1-B6 A GRARISCH CULTUURLANDSCHAP
Natuurdoeltypen van het agrarisch cultuurlandschap zijn met name gebruikt voor landbouwgebieden die vanuit het oogpunt van natuur een belangrijke functie (kunnen) vervullen.
138
B 1 FOURAGEER-
EN WEIDEVOGEL-
GRASLAND
Karakterisering De relatief voedselrijke graslanden zijn gelegen op vochtige tot natte bodems in het agrarisch cultuurlandschap. Het beheer is vooral gericht op de bescherming van weidevogels. Dit doeltype wordt met name gebruikt ter bescherming van de Grutto.
DOELSOORTEN Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Kleine zwaan, Kolgans, Rietgans, Smient, Tureluur, Watersnip.
B 2 VOCHTIG
KRUIDENRIJK GRASLAND
Karakterisering Het relatief voedselrijke, kruidenrijke grasland is te vinden op vochtige tot natte bodem in het agrarisch cultuurlandschap. Het beheer is gericht op het verhogen van de soortenrijkdom door een zekere mate van verschraling. Dit type komt overeen met het natuurdoeltype Vochtig kruidenrijk grasland (A 5.10).
DOELSOORTEN Hogere planten Echte koekoeksbloem, Egelboterbloem, Lidrus, Moerasrolklaver, Moeraswalstro, Pinksterbloem, Watermunt.
Zoogdieren Das.
Vogels Grutto, Roodborsttapuit.
Dagvlinders Icarusblauwtje, Oranjetipje.
139
B 3 DROOG
KRUIDENRIJK GRASLAND
Karakterisering Het relatief voedselrijke, kruidenrijke grasland komt voor op droge bodems in het agrarisch cultuurlandschap. Het beheer is gericht op het verhogen van de soortenrijkdom door een zekere mate van verschraling. Dit type komt overeen met type A 5.11.
DOELSOORTEN Hogere planten Gewoon knoopkruid, Gewone rolklaver, Gewoon biggekruid, Gewoon muizenoor, Grasklokje, Jacobskruiskruid, Margriet, Sint Janskruid, Stijf havikskruid, Veldzuring, Vogelwikke.
Zoogdieren Das.
Vogels Patrijs, Roodborsttapuit.
Dagvlinders Argusvlinder, Icarusblauwtje.
B 4 KRUIDENRIJKE
AKKERS
Karakterisering De kruidenrijke akkers vormen een tamelijk gesloten akkerkruidengemeenschap op krijtverweringsgronden in Zuid-Limburg. Dit type komt overeen met type A 10.1 maar het ambitieniveau ligt minder hoog. Er is geen sprake van ‘natuurbeheer’ maar het beheer wordt ingepast in de agrarische bedrijfsvoering via het ‘agrarisch natuurbeheer’.
DOELSOORTEN Hogere planten Aardaker, Aardkastanje, Akkerbedstro, Akkerboterbloem, Akkerdoornzaad, Akkergeelster, Akkerogentroost, Akkerzenegroen, Blauw guichelheil, Blauw walstro, Brede raai, Dolik, Eironde leeuwenbek, Franse silene, Gegroefde veldsla, Geoorde veldsla, Getande veldsla, Gladde ereprijs, Groot spiegelklokje, Grote trosdravik, Huttentut, Kalkraket, Kleine wolfsmelk, Klein spiegelklokje, Korenbloem, Naakte lathyrus, Nachtkoekoeksbloem, Ruw parelzaad, Smalle raai, Spiesleeuwenbek, Tengere veldmuur, Tengere zandmuur, Vroege ereprijs, Wilde ridderspoor, Wilde weit, Zomeradonis.
Zoogdieren Das, Hamster.
Vogels Grauwe gors, Ortolaan, Patrijs.
B 4.1 KRUIDENRIJKE KALKRIJKE BODEM
AKKER OP
140
B 4 KRUIDENRIJKE
AKKERS
Karakterisering Een akkerkruidengemeenschap op basenarme, meestal zure zand en leemgronden. Dit type komt overeen met type A 10.2 maar het ambitieniveau ligt minder hoog. Er is geen sprake van ‘natuurbeheer’, maar het beheer wordt ingepast in de agrarische bedrijfsvoering via het ‘agrarisch natuurbeheer’.
DOELSOORTEN Hogere planten Akkerviltkruid, Bleekgele hennepnetel, Dauwnetel, Geelrode naaldaar, Gele ganzebloem, Glad biggekruid, Kleine leeuwenklauw, Klein tasjeskruid, Korenbloem, Korensla, Roggelelie, Slofhak, Smal streepzaad, Valse kamille.
Zoogdieren
B 4.2 KRUIDENRIJKE
AKKER OP
DROOG KALKARM ZAND
B 4 KRUIDENRIJKE
Das, Hamster.
Vogels Grauwe gors, Ortolaan, Patrijs.
AKKERS
Karakterisering Een meer of minder ijle akkerkruidengemeenschap op vochtige, zware bodem. Dit type komt overeen met type A 10.3 maar het ambitieniveau ligt minder hoog. Er is geen sprake van ‘natuurbeheer’, maar het beheer wordt ingepast in de agrarische bedrijfsvoering via het ‘agrarisch natuurbeheer’.
DOELSOORTEN Hogere planten
B 4.3 KRUIDENRIJKE
AKKER OP
VOCHTIGE ZWARE BODEM
Aardaker, Akkerandoorn, Akkerboterbloem, Akkerereprijs, Akkergeelster, Akkerklokje, Akkerleeuwenbek, Akkerogentroost, Blauw walstro, Doffe ereprijs, Dreps, Eironde leeuwenbek, Geelrode naaldaar, Gele ganzebloem, Gladde ereprijs, Grote leeuwenklauw, Groot spiegelklokje, Grote trosdravik, Handjesereprijs, Heelbeen, Kleine wolfsmelk, Korenbloem, Korenschijnspurrie, Kuifhyacint, Muizenstaart, Naakte lathyrus, Nachtkoekoeksbloem, Ruige klaproos, Ruw parelzaad, Spiesleeuwenbek, Stinkende kamille, Stijf vergeet-mij-nietje, Valse kamille, Wilde ridderspoor, Wilde weit.
Zoogdieren Das, Hamster.
Vogels Grauwe gors, Ortolaan, Patrijs.
141
B 5 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
ONDERAARDSE KALKSTEENGROEVEN
Karakterisering In Zuid-Limburg is als gevolg van de ondergrondse winning van kalksteen en mergel een groot aantal onderaardse groeven ontstaan. De ecologische betekenis van dergelijke groeven houdt vooral verband met de aanwezigheid van vleermuizen die hier overwinteren. Ook andere zoogdieren, waaronder de Eikelmuis, maken van de ondergrondse groeven gebruik. Minder bekend is het voorkomen van karakteristieke soorten insecten, slakken, garnalen en schimmels die een voorkeur hebben voor donkere en vochtige ruimten en elders nauwelijks bestaansmogelijkheden vinden.
DOELSOORTEN Voor de ecologisch waardevolle onderaardse kalksteengroeven zijn geen doelsoorten aangewezen.
B 6 KLEINE Karakterisering Kleine landschapselementen, zoals wegbermen, houtwallen en slootkanten, verrijken de natuurwaarden van het cultuurlandschap. Het menselijk gebruik is op deze locaties in het agrarisch cultuurlandschap minder intensief en veel soorten zijn voor hun voortbestaan van dergelijke kleine landschapselementen afhankelijk. Daarnaast zijn kleine landschapselementen van belang voor de migratie van diersoorten.
DOELSOORTEN Voor de kleine landschapselementen zijn geen doelsoorten aangewezen.
LANDSCHAPSELEMENTEN
142
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Houtwallen en houtsingels zijn smalle lintvormige begroeiingen met bomen en struiken die gewoonlijk als vee- of wildkering dienst doen of hebben gedaan. In het geval van houtwallen is het houtgewas aangeplant op door de mens opgeworpen aarden wallen. Houtsingels daarentegen liggen niet op een wal.
B 6.1 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
HOUTWALLEN EN -SINGELS
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Graften zijn te vinden in het Heuvelland van Zuid-Limburg. De meestal dicht met bomen of struweel begroeide, steile taluds tussen min of meer terrasvormige gras- en bouwlanden zijn in het verleden door de mens aangelegd om de landbouw op de steile hellingen te vergemakkelijken. Tevens werd door de aanleg van de graften verhinderd dat vruchtbare landbouwgrond van de helling wegspoelde.
B 6.2 GRAFTEN
143
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Holle wegen zijn wegen die zich ten gevolge van hun eeuwenoude verbindingsfunctie diep hebben ingesneden in hellingen in het Heuvellandschap. Dit proces van insnijding werd nog versterkt door afspoeling, waardoor soms bijna verticale wanden zijn ontstaan.
B 6.3 HOLLE
B 6 KLEINE
WEGEN
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Dit doeltype bevat watergangen die voor de natuur van belang zijn maar waaraan in het waterbeleid geen Specifiek Ecologische Functie is toegekend. De poelen betreffen kleine wateren in het agrarisch gebied die van belang zijn voor planten en dieren. Ook de aangrenzende oevers van de watergangen en poelen worden tot dit doeltype gerekend.
B 6.4 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
WATERGANGEN EN POELEN
144
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Hieronder worden vooral bermen en greppels verstaan die als gevolg van hun ligging, op bijvoorbeeld een talud of stijlrand, en/of als gevolg van hun breedte minder onder invloed van bemesting of grondbewerking staan en daardoor nog een soortenrijke vegetatie bezitten. Holle wegen worden niet tot dit type maar tot type B 6.3 gerekend.
B 6.5 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
BERMEN EN GREPPELS LANGS WEGEN
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Ecologisch waardevolle perceelsranden staan door hun ligging of door gericht randenbeheer minder onder invloed van bemesting of grondbewerking. Daardoor zijn ze soortenrijker alsook met ruigte of struweel begroeit. Brede akkerranden kunnen als verblijfplaats voor diersoorten fungeren.
B 6.6 ECOLOGISCH PERCEELSRANDEN
WAARDEVOLLE
145
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Hagen zijn smalle, lintvormige begroeiingen met struweelsoorten met vooral doornstruiken zoals meidoornsoorten of Sleedoorn. Soms komen er verspreid bomen voor die eventueel geknot worden. Hagen hadden gewoonlijk een functie als vee- of wildkering. De ecologische waarde van hagen neemt toe wanneer ze uit kunnen groeien tot zogenaamde struweelhagen.
B 6.7 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
HAGEN EN KNOTBOMEN
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Hieronder worden vooral dijken met een soortenrijke(re) graslandvegetatie verstaan. Binnen het agrarisch cultuurlandschap zijn dijken vaak aan een minder intensief beheer (maaien, beweiden, bemesten) onderworpen dan de overige cultuurgronden en zijn daarom vaak met soortenrijke(re) graslandvegetaties begroeid.
B 6.8 ECOLOGISCH DIJKEN
WAARDEVOLLE
146
B 6 KLEINE
LANDSCHAPSELEMENTEN
Karakterisering Vooral hoogstamboomgaarden kunnen naast een landschappelijke waarde een belangrijke ecologische functie vervullen. Dit is zeker het geval wanneer er onder de bomen een soortenrijke graslandvegetatie aanwezig is. De ecologische waarde van hoogstamboomgaarden neemt toe met toenemende ouderdom van de bomen.
B 6.9 ECOLOGISCH BOOMGAARDEN
Eikelmuis.
WAARDEVOLLE
147
Het Zuid-Limburgse akkerlandschap kan weer geschikt gemaakt worden voor de hamster.
Veldhamster.
C
N ATUURDOELTYPEN
VAN HET STEDELIJK GEBIED EN DE INFRASTRUCTUUR
149
C1-5 S TEDELIJK
GEBIED EN INFRASTRUCTUUR
Ook op niet zo voor de hand liggende terreinen kunnen natuurwaarden voorkomen. Voor dit soort terreinen zijn de natuurdoeltypen van het stedelijk gebied en infrastructuur bedoeld.
150
C 1 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
PARKBOSSEN EN STADSPARKEN
Karakterisering Hieronder worden vooral oudere parkbossen en stadsparken verstaan die door de aanwezigheid van oude bomen en eventueel een struiklaag een redelijke structuurdiversiteit bezitten. Ze zijn daardoor met name van belang voor vogels en andere diersoorten, maar hebben soms ook een bijzondere flora.
C 2 ECOLOGISCH
WAARDEVOL
STEDELIJK GROEN
Karakterisering Hieronder wordt stedelijk groen verstaan dat niet tot de typen C 1 of C 3 t/m C 5 kan worden gerekend, maar waar het voorkomen van bijzondere planten en dieren als ecologisch waardevol kan worden aangemerkt.
151
C 3 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
BERMEN EN GREPPELS LANGS WEGEN
Karakterisering Hieronder worden vooral bredere bermen en greppels verstaan die als gevolg van een goede inrichting en beheer een soortenrijke vegetatie hebben gekregen en daardoor vaak van belang zijn voor een diverse diersoorten. Ook kunnen het bermen of greppels zijn waar nog zeldzame planten groeien.
C 4 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
SPOORTERREINEN EN SPOORLIJNEN
Karakterisering Hieronder worden terreinen verstaan die duidelijk samenhangen met de spoorbaan zoals spoorsloten, spoorbermen en -taluds, spoorwegovergangen en emplacementen. Spoorwegen kennen vaak een specifiek milieu waarbij diverse bijzondere plantensoorten kunnen voorkomen. Daarnaast zijn ze van belang als migratieroute voor dieren. Terreinen met natuurwaarden die door een spoorlijn doorsneden worden (bijvoorbeeld het Bunderbos of de heideterreintjes westelijk van Weert) of die als gevolg van die doorsnijding zijn ontstaan (bijvoorbeeld kalkgrasland tussen Wylre en Eys) worden niet tot dit type gerekend maar tot de bijbehorende A-natuurdoeltypen.
152
C 5 ECOLOGISCH
WAARDEVOLLE
MUREN
Karakterisering Hiertoe worden vooral muren gerekend die bestaan uit zachte steen (zoals mergel) of waarbij kalkrijke mortel is gebruikt, waardoor zich in de loop der tijd kenmerkende muurplanten hebben gevestigd. Niet alleen voor muurplanten, maar ook voor de Muurhagedis zijn deze stenige biotopen van belang.
Muurhagedis.
153
Oude muren zijn een groeiplaats voor bijzondere planten, waarvan ook vlinders kunnen profiteren.
Icarusblauwtje.
DE
WATERSTREEF BEELDEN
155
DE
WATERSTREEFBEELDEN
De natuurdoelen voor onze beken zijn beschreven als waterstreefbeelden. In dit hoofdstuk komt allereerst een toelichting op de verschillende typen waterstreefbeelden aan bod. Vervolgens zijn voor iedere regio de beektypen en hun streefbeelden beschreven.
De waterstreefbeelden De ecologische doelstellingen voor de beken zijn nader uitgewerkt in de waterstreefbeelden, ook wel aangeduid als cenotypen. In de streefbeelden zijn beschrijvingen van de belangrijkste biotische en abiotische kenmerken van een beek opgenomen. Aan elk streefbeeld is een ecologisch kwaliteitsniveau toegekend; bepaalde streefbeelden worden hoger gewaardeerd dan andere. Waterstreefbeelden
De streefbeelden voor de Limburgse beken variëren, afhankelijk van het ambitieniveau, van meest natuurlijke, via halfnatuurlijke tot “meer beïnvloede” typen. In de Watersysteemverkenning Limburg zijn voor twee scenarios waterstreefbeelden geformuleerd, te weten scenario 2018 en scenario 2030. In scenario 2018 is voor alle SEF-beken bekeken welk streefbeeld maximaal haalbaar is, indien het geformuleerde POL-beleid tot uitvoering gebracht is. In scenario 2030 is voor SEF-beken en voor een beperkt aantal AEF-beken beken bepaald welke streefbeelden haalbaar zijn met aanvullend beleid. Daarbij is voor de SEF-beken uitgegaan
dat tenminste een halfnatuurlijke situatie, met een vrij hoog ecologisch kwaliteitsniveau, moet worden bereikt. Aangezien beken het verzamelpunt vormen van water uit het gehele stroomgebied, worden de beektrajecten ook sterk beïnvloed door bovenstroomse activiteiten. Hierdoor is het vaak moeilijker om een volledig natuurlijke toestand te bereiken dan in overige natuurgebieden. Natuurlijke beektypen De streefbeelden voor natuurlijke beektypen zijn opgesteld op basis van historische en buitenlandse referenties van natuurlijke beektypen. De beschrijving hiervan is gebaseerd op historische kennis en literatuur. Dat kan helaas niet anders, omdat dergelijke beken niet of nauwelijks nog in de Limburgs te vinden zijn. Centraal staat de samenstelling van de macrofaunagemeenschap, de met het blote oog waarneembare kleine ongewervelde dieren in of nabij het water. De macrofaunagemeenschap geeft informatie over de ecologische kwaliteit van de beek. Daarnaast is ook de vegetatie en de visgemeenschap beschreven, alsmede informatie over de waterkwaliteit, de beekmorfolo-
157
Voorbeeld van een netwerk binnen het cenotypennetwerk van de laaglandbeken. Van links naar rechts neemt de mate van natuurlijkheid toe. De kleuren geven het ecologisch kwaliteitsniveau van de waterstreefbeelden weer; rood = laag, oranje = vrij laag, geel = matig, groen = vrij hoog, blauw = hoog ecologisch niveau. De ikoontjes geven weer wat er moet gebeuren om de overgang van het ene cenotype naar het andere te bewerkstelligen. De ikoontjes symboliseren de sleutelfactoren van een groter pakket aan maatregelen voor de betreffende beek. De mogelijke maatregelen zijn genoemd in de tabel op bladzijde 159.
gie en de directe omgeving. De natuurlijke beken hebben uiteraard de hoogste ecologische kwaliteit. Ecologische netwerken
De waterstreefbeelden zijn geen losstaande en statische eenheden, maar vormen een samenhangend netwerk van levensgemeenschappen. De samenstelling van een levensgemeenschap zal veranderen wanneer het leefmilieu verandert. Wijziging van de omstandigheden binnen een beekdal of beekloop kan zorgen voor de overgang van een levensgemeenschap met een lage kwaliteit naar een gemeenschap van een hogere kwaliteit. De veranderingen die kunnen optreden binnen een beeksysteem zijn schematisch weergegeven in een zogenaamd cenotypennetwerk. De hoofd- of stuurfactoren die verantwoordelijk zijn voor de overgangen tussen de verschillende streefbeelden zijn in dit netwerk aangegeven. Deze stuurfactoren staan veelal niet voor één enkele, maar voor een hele set van te nemen maatregelpakketten. Ze vormen dé aanknopingspunten voor het waterbeleid en –beheer.
Verschillende regio’s
Bij de bespreking van de waterstreefbeelden wordt de landschappelijke regio waarin de beek is gelegen als uitgangspunt genomen: Heuvelland, Maasterrassen en Laagland. De waterstreefbeelden worden per regio en verder per ambitieniveau weergegeven. Dat betekent dat eerst de beelden van natuurlijke beektrajecten van het Heuvelland zullen worden belicht, vervolgens die van de Maasterrassen en tenslotte die van het Laagland. Daarna komen de beelden van halfnatuurlijke beektrajecten aan de orde en tenslotte de beelden van de meer beïnvloede beken. Deze laatste beken zijn veelal geen streefbeelden, maar geven in veel gevallen de huidige toestand weer. Ze zijn hier opgenomen omdat ze voor het POL-waterbeleid, de implementatie van de Kaderrichtlijn Water in de regio en de Watersysteemverkenning relevant zijn. Omdat een aantal waterstreefbeelden niet beperkt zijn tot één landschappelijke regio is steeds per regio een overzicht gegeven van de verschillende mogelijkheden. Bij de voorbeelden is aangegeven welke beken in potentie voor dit streefbeeld in aanmerking komen (bij natuurlijke beken en halfnatuurlijke laaglandbe-
158
De Gestippelde alver is een kenmerkende soort voor natuurlijke Heuvellandbeken.
ken) en welke beken nu reeds het streefbeeld of ontwikkelingstype (ingeval van halfnatuurlijke heuvelland- en terrasbeken of meer beïnvloede beken) bezitten. Inrichtings- en beheersmaatregelen
Bij beekherstel en beekdalontwikkeling verdienen brongerichte maatregelen en een stroomgebiedgerichte aanpak de voorkeur. Bescherming en herstel van beken en beekdalen is niet alleen noodzakelijk voor behoud en herstel van een ecologisch goed functionerende waternatuur, maar ook voor een goed ontwikkelde landnatuur en een gezonde leefomgeving. Maatregelen gericht op het langer vasthouden van water in het stroomgebied sorteren het grootste effect bij beekherstel. Hierbij kan gedacht worden aan het opheffen van drainage, het verhogen van het drainageniveau, het bevorderen van infiltratie, het terugdringen van grondwateronttrekkingen, het herstellen van natuurlijke inundatievlakten in beekdalen en laagten, het laten hermeanderen van beken, het
verhogen van de beekbedding en het ontwikkelen van beekbegeleidende moerassen en moerasbossen. Daarnaast is het verbeteren van de waterkwaliteit belangrijk, met name gericht op het terugdringen van meststoffen, vooral via diffuse lozingen. Waar waterbodems belast zijn met verontreinigingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, dient sanering te worden toegepast. Bij de bespreking van de streefbeelden per regio is een schema (cenotypen-netwerk) opgenomen waarin de relaties tussen de stuurfactoren en de streefbeelden in beeld zijn gebracht. Deze stuurfactoren bieden dè aanknopingspunten voor herstelmaatregelen. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen gericht op de afvoerdynamiek van de beek (stroming, afvoerconstatie, dimensies), de beekmorfologie (natuurlijk lengte- en dwarsprofiel, schaduw en waterplanten) en de waterkwaliteit (nutriënten, organisch materiaal). Zie schema op pagina 159 en verdere uitleg op pagina 226.
159
RELATIE
Waterplanten
o o o
Schaduw
o o o
Natuurlijk lengteprofiel
o o
Natuurlijk dwarsprofiel
o
Stroomsnelheid
Stuurfactor
Dimensies
o - indirecte relatie
Nutriënten
• - directe relatie
Organisch materiaal
TUSSEN STUURFACTOREN EN MAATREGELPAKKETTEN
•
•
•
•
Maatregelpakket Verwijderen drainage Bevorderen infiltratie Wijzigen wateronttrekking Bosontwikkeling Aanleg hydrologische buffer Infiltratie gezuiverd effluent RWZI Ontwikkelen inundatiezone Vergroten retentievermogen Herstellen oorspronkelijk stroomgebied Verwijderen stuw Aanleggen nevengeul Passief ontwikkelen meanders Graven meanders Ontwikkelen micromeanders Profielverkleining Verwijderen beschoeiing Ontwikkelen houtwal Aanleg tweefasen-profiel Ontwikkelen stroomkuilen en zandbanken Ontwikkelen soortgerichte structuren Ontwikkelen steile en overhangende oever Aanleg vispassage Aanleg poelen Aankoppelen oude meander Verminderen meststoffentoevoer Opheffen huishoudelijke lozingen Opheffen overstort Verbeteren RWZI in kwalitatieve zin Scheiden waterstromen Maaiveldverlaging Aanleg helofytenfilter Aanleg horse-shoe wetland Herstel beekbegeleidende bufferzone
• • •
• • • • • • • • • • • o o o o o
• • • •
• • • • • •
o
o
• • • • o o
• • •
• • • • • • • • •
o
• • • • • •
• • • • • • • • •
o o o o o o o o o o o
N ATUURLIJKE
BEKEN
161
H EUVELLAND Onder ecologisch optimale omstandigheden kunnen de meeste beken in het Heuvelland tot de zogenaamde heuvellandbeken worden gerekend. In de omgeving van Brunssum en Schinveld daarentegen zijn ook veenbeken te vinden (voor beschrijving veenbeken: zie laaglandbeken).
162
Heuvelland Onder de huidige omstandigheden zijn in de meeste beken de ecologische omstandigheden niet optimaal. Op enkele zeer lokale uitzonderingen na zijn momenteel de meeste beken in het heuvelland niet als goed ontwikkelde, ofwel natuurlijke, heuvelland- dan wel veenbeken te beschouwen, maar is er sprake van beektypen met een lagere ecologische kwaliteit.
Overzicht van beken in het Heuvelland
Natuurlijke heuvellandbeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 HR
VR
Heuvellandbeken algemeen HRs Heuvellandbronnen HRj Heuvellandbeekbovenloopjes HRb Heuvellandbeekbovenlopen HRm Heuvellandbeekmiddenlopen HRl Heuvellandbeekbenedenlopen Veenbeken algemeen (zie bij Laaglandbeken) VRj Veenbeekbovenloopjes VRb Veenbeekbovenlopen
Halfnatuurlijke heuvelland- en terrasbeken B
Z
O
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Kalkrijke halfnatuurlijke bronnen en bovenlopen van heuvellandbeken Ba Kalkrijke halfnatuurlijke heuvellandbronnen Bb Kalkrijke halfnatuurlijke heuvellandbronloopjes Bc Kalkrijke halfnatuurlijke heuvellandbronlopen Bd Kalkrijke halfnatuurlijke heuvellandboven- en middenlopen Zwakzure halfnatuurlijke bronnen en bovenlopen van heuvelland en terrasbeken Za Halfnatuurlijke heuvellandbronnen Zb Zwakzure halfnatuurlijke bovenlopen van heuvelland- en terrasbeken Zc Zwakzure halfnatuurlijke bovenloopjes van heuvellandbeken Halfnatuurlijke terras- en heuvellandbeken Oa Snelstromende, halfnatuurlijke terras- en heuvellandlopen Od Snelstromende, halfnatuurlijke terras- en heuvellandbenedenlopen
(Zeer) belaste en genormaliseerde beken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
G
Ob Snelstromende, belaste terras- en heuvellandbovenlopen Oc Zeer snelstromende, terras- en heuvellandmidden- en benedenlopen Genormaliseerde laagland- en terrasbeken Gc Sterk belaste genormaliseerde bovenlopen van laagland- en terrasbeken Ge Matig belaste genormaliseerde boven- en middenlopen van laaglandbeken Gf Matig belaste genormaliseerde midden- en benedenlopen van laaglandbeken
163
Schema van de relaties tussen de stuurparameters en de waterstreefbeelden (cenotypen). Een nadere uitleg is te vinden op pagina 157. De kleuren geven het ecologisch kwaliteitsniveau van de waterstreefbeelden weer; rood = laag, oranje = vrij laag, geel = matig, groen = vrij hoog, blauw = hoog ecologisch niveau.
Belangrijkste knelpunten en maatregelen ter realisatie streefbeelden
Versnelde waterafvoer van de hellingen (piekafvoeren), een onnatuurlijke beekmorfologie, gebrek aan meandering, overkluizingen, verstuwingen en uitspoeling van meststoffen naar de beek vormen de belangrijkste knelpunten. Maatregelen dienen zich te richten op het realiseren van een meer natuurlijk afvoerregime via infiltratie (afkoppeling verhard oppervlak) en waterretentie (reactivering natuurlijke inundatievlakten), herbebossing op de hellingen, hermeandering en herstel beekmorfologie, extensivering beekonderhoud, aanpak van riooloverstorten en diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw, waterbodemsanering, alsmede het opheffen van vismigratiebelemmeringen (voor verdere uitleg maatregelen: zie pagina 226).
164
De Europese rivierkreeft kwam vroeger vrij algemeen voor in natuurlijke heuvellandbeken.
N ATUURLIJKE HR
HEUVELLANDBEKEN
Heuvellandbeken algemeen
Heuvellandbeken worden gekenmerkt door een snelle stroming en een gedempte dynamiek in de afvoer. Ze vertonen in de bovenloop minder meandering dan laaglandbeken. Heuvellandbeken zijn meestal beschaduwd en hebben een relatief lage en constante temperatuur. Het dwarsprofiel is onregelmatig met veel grindbanken, overhangende oevers, aangeslibde tot zandige en rustig stromende tot stilstaande plekken en plaatselijk ook stroomversnellingen met grof grind en keien. Er is organisch materiaal aanwezig in de vorm van boomstammen, takken, bladpakketten, detritusafzettingen en slibzones. Dit leidt tot een rijk mozaïek aan
habitats voor macrofauna. De vegetatie-ontwikkeling is zeer beperkt; alleen enkele aan sterke stroming aangepaste waterplanten komen pleksgewijs voor. Het water is neutraal, weinig organisch vervuild en matig voedselrijk tot voedselrijk. De fauna is stromingsminnend en aangepast aan het stromingsmilieu. De meer kritische soorten zijn sterk zuurstofminnend en vaak voor voedsel en habitat afhankelijk van stroming en de aanwezige harde substraten (grind). Opvallende groepen zijn steenvliegen, eendagsvliegen en kokerjuffers.
165
ABIOTIEK Waterbodem: keien, grind of grof zand. Breedte: Diepte: 5 - 10 cm. Stroomsnelheid: 30 - 60 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Bronnen Hemelbeekcomplex, Noor, Geul, Gulp en zijlopen. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Platwormen: Polycelis felina, Crenobia alpina. Kreeftachtigen: Niphargus schellenbergi, N. pachipus, N. virei, N. kochianus, Crangonyx subterraneus. Kokerjuffers: Beraea maura, B. pullata, Crunoecia irrorata, Hydraena assimilis, H. melas, Micropterna sequax, Notidobia ciliaris, Silo pallipes, Stenophylax sp, Rhithrogenia irida, Potamophylax cingulatus, P. latipennis, P. nigrocornis, Lithax obscurus, Allogamus auricollis, Apatania fimbriata, Adicella filicornis, Ernodes articularis, Wormaldia occipitalis. Vedermuggen: Stempellinella sp., Heterotanytarsus apicalis, Eukiefferiela brevicalcar, Chaetocladius piger, Ch. dentiforceps agg, Ch. vitellinus, Ch. laminatus, Krenopelopia sp, Metriocnemus hygropetus, M. fuscipes, Pseudosmittia sp, Rheocricotopus effusus, Cricotopus fuscus, Arctopelopia griseipennis, Symposiocladius lignicola, Thienemanniella acuticornis. Langpootmuggen: Pedicia rivosa, Erioptera sp, Tipula luteipennis. Kriebelmuggen: Simulium costata. Watermijten: Sperchon squamosus. Waterkevers: Riolus subviolaceus.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bronmos, Paarbladig Goudveil.
HRs HEUVELLANDBRONNEN Karakterisering Bronnen of broncomplexen gelegen in bronbos en steeds beschaduwd. Het substraat bestaat veelal uit keien, grind of grof zand. Het bronwater is matig kalkrijk en heeft een constante temperatuur. De macrofauna bestaat vooral uit platwormen, kreeftachtigen, kokerjuffers en vedermuggen. Een deel van de fauna is aangepast aan de constante lage temperatuur van het bronwater.
Ecologisch niveau: hoog
166
ABIOTIEK Waterbodem: keien, grind of grof zand. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 30 - 60 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Hulsbergerbeek, Bissebeek, Retersbeek, Luiperbeek, Stassenbeek, Kingbeek, Crombacherbeek, Bleijerheiderbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
HRj HEUVELLANDBEEKBOVENLOOPJES Karakterisering Als gevolg van een constante voeding uit een bron ontstaan permanent snelstromende loopjes. De loopjes bevinden zich in loofbos, veelal hellingbos. Het substraat bestaat uit keien, grind of grofzand. Er is sprake van een matig voedselrijk milieu. De fauna is zeer divers en bestaat voor een groot deel uit soorten die leven op vaste substraten. Belangrijke groepen zijn kokerjuffers, kreeftachtigen en eendagsvliegen.
Ecologisch niveau: hoog
Kokerjuffers: Agabus biguttatus, Beraea pullata, Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, H. fulvipes, H. saxonica, Micropterna sequax, Notidobia ciliaris, Hydraena assimilis, Crucoecia irrorata, Silo pallipes, Limnephilus binotatus, L. bipunctatus, Stenophylax sp, Rhyacophila dorsalis, R. nubila, R. vulgaris, Rhithrogenia iridina, R. semicolorata, Potamophylax cingulatus, P. latipennis, Halesus digitatus, Drusus annulatus, Polycentropus flavomaculatus, Lithax obscurus, Allogamus auricollis, Tinodes assimilis, Apatania fimbriata, Hydatophylax infumatus, Silo piceus. Kreeftachtigen: Echinogammarus berrilloni, Niphargus schellenbergi, Gammarus fossarum, Astacus astacus. Eendagsvliegen: Ephemera danica, Ephemerella ignita, Ecdyonurus lateralis, E. dispar, Paraleptophlebia submarginata, P. cincta. Steenvliegen: Nemoura cambrica, N. marginata. Kriebelmuggen: Simulium costata, S. cryophila. Vedermuggen: Stempellina brevis, Eukiefferiella brevicalcar, Metriocnemus hygropetricus agg, Cricotopus trifasciatus, C. gr tibialis, Paratendipes nudisquama, Diamesa insignipes, Natarsia punctata, Thaumastoptera sp, Rheocricotopus atripes, Metriocnemus terrester, Orthocladius thienemanni, Macropelopia notata, Arctopelopia griseipennis, Nanocladius rectinervis agg, Paraphaenocladius sp, Thienemanniella clavicornis agg. Langpootmuggen: Pedicia rivosa, Ormosia sp, Dicronomyia sp, Tipula luteipennis, Pilaria sp. Vliegen: Limnophora riparia, Hemerodromia sp, Osmylus fulvicephalus, Chrysogaster sp, Oxycera pardalina. Watermijten: Sperchon squamosus, S. glandulosus, S. papillosus, Sperchonopsis verrucosa, Atractides nodipalpis, Lebertia rivulorum, Panisus torrenticolus, Chelomideopsis annemiae, Aturus scaber, A. crinitus, Feltria armata, Kongsbergia materna, Protzia invalvaris. Bloedzuigers: Trocheta bykowskii, Batracobdella paludosa. Waterkevers: Esolus angustatus, E. parallelepipedus, Laccobius sinuatus, Brychius elevatus, Ochtebius bicolon, Oreodytes sanmarcki, Deronectes latus, Riolus subviolaceus, R. cupreus, Hydraena melas, H. pygmaea, Limnius perrisi, Elmis obscura, Elodes marginata, E. elongata, Hydroporus discretus. Mosselen: Pisidium personatum. Platwormen: Polycelis felina.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bronmos, Doorgroeid fonteinkruid, Haarfonteinkruid, Kleine watereppe, Klimopwaterranonkel, Teer vederkruid.
KENMERKENDE VISSEN Elrits, Gestippelde alver.
167
ABIOTIEK Waterbodem: grindbanken en zand. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: < 40 cm. Stroomsnelheid: 30 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Anselderbeek, Caumerbeek, Merkelbekerbeek, Sourethbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Eendagsvliegen: Ephemera vulgata, E. danica, Ephemerella ignita, Baetis scambus, Ecdyonurus lateralis, E. dispar, Leptophelobia marginata, Rhitrogena semicolorata, Paraleptophlebia cincta, Torleya major. Kokerjuffers: Goera pilosa, Hydropsyche pellucidale, H. siltatae, H. saxonia, Notidobia ciliaris, Limnephilus centralis, L. bipunctatus, Silo pallipes, S. piceus, Rhyacophila dorsalis, R. nubila, R. vulgaris, Stenophylax sp, Rhytrogena iridina, Halesus digitatus, H. tessellatus, Potamophylax cingulatus, P. latipennis, Atractides nodipalpis, Polycentropus flavomaculatus, Lithax obscurus, Tinodes assimilis, Hydroptila sparsa, Ithytrichia lamellaris. Kreeftachtigen: Echinogammarus berilloni, Gammarus fossarum, Niphargus schellenbergi, Astacus astacus. Kriebelmuggen: Simulium latipes, S. costata, S. cryophila. Steenvliegen: Nemurella pictetii, Nemoura cambrica, N. marginata, Leuctra nigra. Waterkevers: Agabus guttatus, A. biguttatus, A. bipustulatus, Hydroporus discretus, Deronectes latus, Oreodytes sanmarki, Hydraena assimilis, H. pygmaea, Deronectes platynotus, Elmis obscurus, Esolus angustatus, E. paralellepipedis, Elodes sp, Laccobius bipunctatus, Limnius opacus, Nebrioporus depressus elegans, Riolus cupreus, R. subviolatus. Vedermuggen: Paratanytarsus dissimilis, Heterotanytarsus apicalis, Cricotopus gr fuscus, Metriocnemus hygropetricus agg, M. inopinatus agg, Diamesa insignipes, Natarsia punctata, Thienemaniella flaviforceps, Cricotopus gr tibialis, Orthocladius thienemanni, Diplocladius cultriger, Nanocladius rectinervis agg, Orthocladius (Eudactylocladius), Psectrocladius gr dilatatus. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Sperchon squamosus, S. glandulosus, S. clupeifer, S. papillosus, Thyas barbigera, Lebertia rivulorum, Sperchonopsis verrucosa, Aturus crinitus, A. scaber, Feltria armata, Kongsbergia materna, Protzia invalvaris, Torrenticola amplexa. Platwormen: Polycelis felina. Langpootmuggen: Pilaria sp, Pedicia rivosa, Tipula gr lateralis, T. gr melanoceros. Muggen: Culicoides sp. Wantsen: Mesovelia furcata. Bloedzuigers: Batracobdella paludosa, Trocheta bykowskii. Vliegen: Oxycera rara.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bronmos, Haaksterrenkroos, Kleine egelskop, Kleine watereppe, Klimopwaterranonkel, Teer vederkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Beekforel, Beekprik, Elrits, Gestippelde alver, Serpeling.
HRb HEUVELLANDBEEKBOVENLOPEN Karakterisering Permanent stromende beken als gevolg van constante voeding. De beek bevindt zich in loofbos en is volledig beschaduwd. De beekloop is zwak kronkelend. Het substraat bestaat uit grindbanken en zand en er zijn veel organische structuren aanwezig. Er is sprake van een matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en leeft voor een groot deel op vaste substraten en in mindere mate in of op het sediment. Belangrijke groepen zijn eendagsvliegen, kokerjuffers, kreeftachtigen en kriebelmuggen. Plaatselijk worden Beekprik en Rivierdonderpad aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
168
ABIOTIEK Waterbodem: mozaïek van grindbanken en zandafzettingen. Breedte: 2 - 5 m. Diepte: 20 - 70 cm. Stroomsnelheid: 30 - 70 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Eijserbeek, Gulp. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
HRm HEUVELLANDBEEKMIDDENLOPEN Karakterisering De beken zijn gelegen in loofbos en grotendeels beschaduwd. De oevers zijn bezet met els en es. Het substraat bestaat uit een mozaïek van grindbanken en zandafzettingen en verder komen diepere spoelkommen en stroomversnellingen voor. Er is sprake van een matig voedselrijk milieu. De fauna is zeer divers, belangrijke groepen zijn vedermuggen, kriebelmuggen, eendagsvliegen en kokerjuffers. Plaatselijk worden Elrits, Beekforel en Beekprik aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
Vedermuggen: Paratanytarsus dissimilis, Polypedilum scalaenum, Synorthocladius semivirens, Stempellina sp, Cricotopus gr fuscus, C. trifasciatus, Eukiefferiella calvescens, E. ilkleyensis, Rheotanytarsus rheanus, Diamesa insignipes, Orthocladius oblidens, O. rubicundus, Epoicocladius flavens, Orthocladius (Eudactylocladius), Diplocladius cultriger, Paratendipes gr nudisquama. Kriebelmuggen: Simulium costata. Eendagsvliegen: Ephemera danica, Ephemerella ignita, Baetis fuscatus, B. scambus, Ecdyonurus lateralis, E. torrentis, E. venosus, Rhithrogena semicolorata, R. iridina, Leptophlebia marginata, Torleya major, Heptagenia sp, Siphlonurus aestivalis. Steenvliegen: Nemoura cambria, Perlodes microcephala. Kokerjuffers: Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, H. siltatai, H. saxonica, Notidobia ciliaris, Ceraclea dissimilis, Silo pallipes, S. piceus, Ryacophila dorsalis, R. nubila, R. vulgaris, Potamophylax cingularis, P. latipennis, Halesus digitatus, H. tessellatus, Lasiocephala basalis, Lithax obscurus, Agapetus ochripes, Odontocerum albicorne, Lepidostoma hirtum, Hydroptila sparsa, Ithytrichia lamellaris, Oligoplectrum maculatum, Tinodes pallidulus. Libellen: Calopteryx virgo. Langpootmuggen: Pilaria sp, Erioptera sp, Atherix ibis, Antocha vitripennis, Tipula gr melanoceros, T. gr lateralis. Mosselen: Pisidum obtusale. Wantsen: Macroplea sp, Velia sauli. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Lebertia insignis, L. rivulorum, Sperchon glandulosus, S. clupifer, S. turgidus, S. papillosus, S. denticulatus, Atractides nodipalpis, Thyas barbigera, Sperchonopsis verrucosa, Chelomedeopsis annemiae, Aturus scaber, A. crinitus, Feltria armata, Kongsbergia materna, Protzia invalvaris, Torrenticola amplexa. Waterkevers: Deronectes platynotus, D. latus, Orectochilus villosus, Oreodytes sanmarcki, Scarodytes halensis, Laccobius bipunctatus, Esolus angustatus, E. parallelepipedus, Elmis obscura, Elodes sp, Riolus cupreus, Nebrioporus depressus elegans, Limnius opacus, Hydraena belgica, H. gracilis, H. pulchella, H. minutissima. Vliegen: Limnophora riparia, Oxycera trilineata. Slijkvliegen: Sialis fuliginosa. Bloedzuigers: Batracobdella paludosa.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Groot moerasscherm, Grote waterranonkel, Haaksterrenkroos, Stomp vlotgras, Teer vederkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Barbeel, Beekforel, Beekprik, Gestippelde alver, Kopvoorn, Kwabaal, Rivierprik, Serpeling, Sneep, Vlagzalm, Winde.
169
ABIOTIEK Waterbodem: zand- en grindbanken. Breedte: 4 - 15 m. Diepte: 30 - 100 cm. Stroomsnelheid: 20 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Jeker, Geul, Worm. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Vedermuggen: Paratanytarsus dissimilis, Polypedilum scalaenum, Rheopelopia ornata, Corynoneura lobata, Synorthocladius semivirens, Stempellina sp, Cricotopus gr fuscus, Cryptochironomus rostratus, Eukiefferiella calvescens, E. ilkleyensis, Rheotanytarsus rheanus, Diamesa insignipes, Orthocladius oblidens, Cardiocladius capucinus, Nanocladius rectinervis agg, Orthocladius (Eudactylocladius). Kokerjuffers: Ceraclea dissimilis, Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, H. siltatai, H. exocellata, Rhyacophila dorsalis, Halesus digitatus, Psychomyia pusilla, Lasiocephala basalis, Lepidostoma hirtum, Hydroptila sparsa, Oligoplectrum maculatum, Oecetis notata. Eendagsvliegen: Ephemera danica, Ephemerella ignita, Baetis fuscatus, B. scambus, B. buceartus, Ephoron virgo, Heptagenia sp, Siphlonurus aestivalis. Steenvliegen: Perlodes microcephala. Kriebelmuggen: Wilhelmia equina. Kreeftachtigen: Orchestia cavimana, Gammarus pulex. Waterkevers: Orectochilus villosus, Elmis maugetii, Scarodytes halensis, Esolus angustatus, Nebrioporus depressus elegans, Hydraena belgica, H. gracilis, H. pulchella, Limnius muelleri. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Sperchon clupifer, S. denticulatus, Thyas barbigera, Aturus scaber, Torrenticola amplexa, Lebertia porosa. Libellen: Calopteryx virgo. Wantsen: Aquarius najas, Aphelocheirus aestivalis. Langpootmuggen: Atherix ibis, Anthocha vitripennis, Tipula gr melanoceros. Vliegen: Limnophora riparia. Slakken: Theodoxus fluviatilis.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Drijvend fonteinkruid, Glanzig fonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Barbeel, Beekforel, Beekprik, Elrits, Gestippelde alver, Kopvoorn, Kwabaal, Rivierprik, Serpeling, Sneep, Vlagzalm, Winde.
HRl HEUVELLANDBEEKBENEDENLOPEN
Karakterisering De lopen zijn ten dele beschaduwd en gelegen in loofbos of halfopen landschap. De beekloop is meanderend. Het substraat bestaat vooral uit een afwisseling van zand en grind. Er is sprake van een matig voedselrijk milieu. De fauna is zeer divers, waarbij de belangrijkste groepen vedermuggen, kokerjuffers en eendagsvliegen zijn. Plaatselijk worden Barbeel en Rivierprik aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
171
M AASTERRASSEN Onder ecologisch optimale omstandigheden kunnen de meeste beken in het Maasterrassengebied tot de zogenaamde terrasbeken worden gerekend. In de omgeving van Echt en Susteren daarentegen zijn ook droogvallende beken te vinden, met in de Meinweg ook veenbeken.
172
Maasterrassen Onder de huidige omstandigheden zijn in de meeste beken de ecologische omstandigheden niet optimaal. Op enkele zeer lokale uitzonderingen na zijn momenteel de meeste beken in de Maasterrassen niet als goed ontwikkelde, ofwel natuurlijke, terras- dan wel droogvallende of veenbeken te beschouwen, maar is er sprake van beektypen met een lagere ecologische kwaliteit
Overzicht van beken in de Maasterrassen
Natuurlijke terrasbeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174 TR
DR
VR
Terrasbeken algemeen TRs Terrasbronnen TRj Terrasbeekbovenloopjes TRb Terrasbeekbovenlopen TRm Terrasbeekmiddenlopen TRl Terrasbeekbenedenlopen TRr Terrasriviertjes Droogvallende beken algemeen DRj Droogvallende beekbovenloopjes DRb Droogvallende beekbovenlopen Veenbeken algemeen (zie bij Laaglandbeken) VRj Veenbeekbovenloopjes VRb Veenbeekbovenlopen
Halfnatuurlijke terrasbeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197 Z
B O
Zwakzure halfnatuurlijke bronnen en bovenlopen van heuvelland en terrasbeken Zd Gestuwde zwakzure bovenlopen van heuvelland- en terrasbeken Ze Zwakzure halfnatuurlijke bovenloopjes van terrasbeken Kalkrijke halfnatuurlijke bronnen en bovenlopen van heuvelland en terrasbeken Bd Kalkrijke halfnatuurlijke heuvellandboven- en middenlopen Halfnatuurlijke terras- en heuvellandbeken Oa Snelstromende, halfnatuurlijke terras- en heuvellandlopen Od Snelstromende, halfnatuurlijke terras- en heuvellandbenedenlopen
(Zeer) belaste en genormaliseerde beken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215 G
Ob Snelstromende, belaste terras- en heuvellandbovenlopen Oc Zeer snelstromende, terras- en heuvellandmidden- en benedenlopen Genormaliseerde laagland- en terrasbeken Gb Genormaliseerde laaglandlopen Gc Sterk belaste genormaliseerde bovenlopen van laagland- en terrasbeken Gd Gestuwde genormaliseerde bovenlopen van laagland- en terrasbeken Ge Matig belaste genormaliseerde boven- en middenlopen van laaglandbeken Gf Matig belaste genormaliseerde midden- en benedenlopen van laaglandbeken Gg Gestuwde genormaliseerde midden- en benedenlopen van laaglandbeken
173
Schema van de relaties tussen de stuurparameters en de waterstreefbeelden (cenotypen). Een nadere uitleg is te vinden op pagina 157. De kleuren geven het ecologisch kwaliteitsniveau van de waterstreefbeelden weer; rood = laag, oranje = vrij laag, geel = matig, groen = vrij hoog, blauw = hoog ecologisch niveau.
Belangrijkste knelpunten en maatregelen ter realisatie streefbeelden
Uitgebreide drainage, kanalisering en verstuwing van beken, grondwaterontrekkingen en uitspoeling van meststoffen vormen de belangrijkste knelpunten. Maatregelen dienen zich te richten op het realiseren van een meer natuurlijk afvoerregime via infiltratie (afkoppeling verhard oppervlak), conservering (verwijderen drainage, verhogen ontwateringsbasis, terugdringen van grondwateronttrekkingen) en waterretentie (herstel natuurlijke inundaties), herbebossing van intrekgebieden, hermeandering en herstel beekmorfologie, extensivering beekonderhoud, aanpak van riooloverstorten en diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw, waterbodemsanering, alsmede het opheffen van vismigratiebelemmeringen (voor verdere uitleg maatregelen: zie pagina 226).
174
De haft Ephoron virgo kan onder gunstige omstandigheden massaal voorkomen in terrasriviertjes.
N ATUURLIJKE TR
TERRASBEKEN
Terrasbeken algemeen
Terrasbeken worden gekenmerkt door een afwisseling van delen met een langzame tot matige stroming en delen met een snelle stroming. In de afvoer is een gedempte dynamiek aanwezig. De terrasbeken vertonen op de plateaus minder meandering en zijn omgeven door broekbossen en kwelgebieden. Op de randen van de plateaus snijden de beken zich in en hebben een weinig slingerende loop met een grindig substraat. De beken zijn merendeel beschaduwd. Het dwarsprofiel is onregelmatig, met veel stroomversnellingen over grindbanken en keien, afgewisseld met zandige trajecten. Er is organisch materiaal in de vorm van boomstammen, takken, bladpakketten, detritusafzettingen en slibzones. Dit leidt tot een rijke mozaïek aan habitats voor macrofauna.
De watervegetatie varieert van kleine plukjes aan stroming aangepaste soorten tot hele pakketten waterplanten. Het water is zwakzuur tot neutraal en matig ionenrijk. De meer kritische soorten zijn sterk zuurstofminnend en vaak voor voedsel en habitat afhankelijk van de factor stroming en de aanwezige harde substraten (grind). De overige soorten zijn karakteristiek voor langzaam stromende wateren en gebonden aan zand en organisch materiaal.
175
Omgevallen bomen, zoals hier in het Geldernsch-Nierskanaal, behoren bij natuurlijke beekprocessen en dragen in belangrijke mate bij aan een hoge biodiversiteit.
Hout in de beek biedt goede vestigings- en fourageermogelijkheden voor kleine waterorganismen, zoals macrofauna.
176
ABIOTIEK Waterbodem: mozaïek aan substraten. Breedte: Diepte: < 10 cm. Stroomsnelheid: 5 - 30 cm/s. Zuurgraad: pH 4,5 - 5,5. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Belfeldse Molenbeek, Bronnen oorspronggebied Gansbeek (Belfeld). KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
TRs TERRASBRONNEN Karakterisering De bronnen maken deel uit van een groter broncomplex met meerdere uittredingspunten van water, waarin een verschillend debiet kan optreden. Door het pleksgewijze verschil in afvoer bestaat het substraat uit een mozaïek van diverse materialen, zoals grind, grof zand en keien. Het uittredende water heeft een constante lage temperatuur. Vedermuggen, steenvliegen en kokerjuffers zijn belangrijke groepen.
Ecologisch niveau: hoog
Vedermuggen: Heleniella ornaticollis, Metriocnemus gr hygropetricus, Heterotanytarsus apicalis. Kriebelmuggen: Simulium cryophila, S. latipes. Steenvliegen: Nemoura dubitans. Kokerjuffers: Adicella reducta, Apatania fimbriata, Annitella obsurata, Beraea maurus, Micropterna lateralis, Tinodes pallidulus. Waterkevers: Laccobius atratus, Riolus subviolacens. Kreeftachtigen: Niphargus æquilex, N. schellenbergi, Proasellus cavaticus. Platwormen: Phagocata vitta.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Beenbreek, Egelboterbloem, Groot bronkruid, Ronde zonnedauw, Veenstaartje, Wilde gagel, Veenpluis.
177
ABIOTIEK Waterbodem: mozaïek aan substraten. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 10 - 60 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,0. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Eppenbeek, Teutebeek (bij Swalm), Wilderbeek, Bevelandse beek (bij Roggelse beek). KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Vedermuggen: Paracladopelma camptolabis agg, Stempellina sp, S. brevis, Heterotanytarsus apicalis, Eukiefferiella brevicalcar, Krenopelopia sp, Cricotopus gr fuscus, Corynoneura coronata agg, Paratendipes nudisquama, Paracladopelma camptolabis, Zavrelimyia nubila, Trissopelopia longimana, Forcipomyia sp, Micropsectra gr trivialis, Arctopelopia griseipennis. Kokerjuffers: Enoicycla pusilla, Micropterna lateralis, M. sequax, Notidobia ciliaris, Beraea maura, Crunoecia irrorata, Limnephilus binotatus, L. bipunctatus, Adicella reducta, Potamophylax cingulatus, P. latipennis, Hydatophylax infumatus, Plectrocnemia geniculata. Eendagsvliegen: Leptophlebia marginata, Baetis niger. Steenvliegen: Nemoura avicularis, Leuctra nigra. Kreeftachtigen: Niphargus aequilex, Gammarus fossarum. Waterkevers: Agabus guttatus, Hydroporus nigrita, Brychius elevatus, Normandia nitens. Libellen: Calopteryx virgo, Cordulegaster boltonii. Kriebelmuggen: Eusimulium aureum, Simulium cryophyla. Langpootmuggen: Pedicia rivosa, Tipula luteipennis, T. gr vittatus. Muggen: Psychoda alternata. Slijkvliegen: Sialis fuliginosa. Dansvliegen: Hemerodromia sp, Trichopeza sp. Wantsen: Gerris gibbifer. Watermijten: Atractides nodipalpis, Aturus scaber. Mosselen: Sphaerium sp.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Paarbladig goudveil, Bittere veldkers, Groot bronkruid, Kleine watereppe, Slanke sleutelbloem, Duizendknoopfonteinkruid en Grote waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Bermpje.
TRj TERRASBEEKBOVENLOOPJES Karakterisering Langzame of snel stromende permanente loopjes. De loopjes bevinden zich in loofbos, veelal bron-, kwel- of moerasbossen en de oevers zijn begroeid met elzen. Er is sprake van een voedselarm tot matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat uit vedermuggen, kokerjuffers, eendagsvliegen en kreeftachtigen. Plaatselijk worden bermpjes gesignaleerd.
Ecologisch niveau: hoog
178
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: < 40 cm. Stroomsnelheid: 10 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 5,0 - 6,5. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Gansbeek, Lingsforterbeek, Rode beek (Meinweg), Schellekensbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
TRb TERRASBEEKBOVENLOPEN Karakterisering Permanente bovenlopen gelegen in loofbos en soms kwel- of moerasbos. De lopen zijn volledig beschaduwd en de oevers zijn bezet met els. De beekloop is meanderend. Het substraat bestaat vooral uit zand en er zijn veel organische structuren. Er is sprake van een voedselarm tot matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat uit eendagsvliegen, kokerjuffers en vedermuggen. Plaatselijk worden Beekprik en Rivierdonderpad aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
Eendagsvliegen: Ephemera vulgata, E. danica, Ephemerella ignita, Leptophlebia marginata. Kokerjuffers: Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, H. instabilis, H. siltatai, Micropterna sequax, Notidobia ciliaris, Tinodes waeneri, T. assimilis, T. pallidulus, Beraea pullata, Enoicyla pusilla, Limnephilus centralis, L. sparsus, L. bipunctatus, L. griseus, Silo nigricornis, Crunoecia irrorata, Stenophylax sp, S. permistus, Potamophylax cingulatus, P. latipennis, Heptagenia flava, Oxyethira flavicornis, Lithax obscurus, Halesus tessellatus, Agapetus fuscipes. Vedermuggen: Eukiefferiella brevicalar agg, Paracladopelma camptolabis agg, Parametriocnemus stylatus, Paratanytarsus dissimilis, Heterotanytarsus apicalis, Cricotopus gr fuscus, C. fasciatus, C. gr tibialis, Coryoneura coronata agg, Paratendipes nudisquama, Paracladopelma camptolabis, Micropsectra lindrothi, Cryptotendipes holsatus, Chaetocladius sp Herkenbosch, Stempellinella brevis, Metriocnemus inopinatus, Orthocladius (Eudactylocladius), Psectrocladius obvius agg, P. gr dilatata, Thienemaniella flavipes agg, T. sp, Stempellina bausei, Hydrobaenus pilipes. Steenvliegen: Nemoura marginata. Kriebelmuggen: Simulium argyreatum, S. latipes, Eusimilium angustipes, E. aureum. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Sperchon squamosus, S, clupeifer, S. papillosus, Lebertia lineata, L. dubia, L. fimbriata, L. obesa, Atractides nodipalpis, Aturus scaber, Oxus setosus, Wettinia podagrica. Langpootmuggen: Pilaria sp, Eloeophila sp, Dixa gr maculata, Tipula gr melanoceros, T. gr lateralis. Platwormen: Polycelis felina. Libellen: Cordulegaster boltonii. Waterkevers: Hydroporus nigrita, H. discretus, Agabus guttatus, Helophorus granularis, Elmis obscura, Laccobius bipunctatus, Nebrioporus depressus elegans, Brychius elevatus, Hydraena assimilis, Limnebius truncatellus. Wantsen: Aquarius najas, Sigara hellensi. Vliegen: Chrysogaster sp, Hemerodromia sp, Sialis fuliginosa, Oxycera sp, Trichopeza sp.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bittere veldkers, Groot bronkruid, Grote waterranonkel, Haaksterrenkroos, Haarfonteinkruid, Holpijp, Kleine egelskop, Paarbladig goudveil, Witte waterkers.
KENMERKENDE VISSEN Beekforel, Beekprik, Elrits, Gestippelde alver, Serpeling, Vlagzalm.
179
ABIOTIEK Waterbodem: zand, grind. Breedte: 2 - 5 m. Diepte: 20 - 70 cm. Stroomsnelheid: 10 - 70 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Gelderns Nierskanaal, Swalm. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Eendagsvliegen: Ephemera danica, Ephemerella ignita, Procloeon bifidum, Baetis fuscatus, Leptophlebia marginata, Rhithrogena semicolorata, Ecdyonurus sp. Steenvliegen: Perlodes microcephala. Kokerjuffers: Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, H. saxonica, H. siltatai, Notidobia ciliaris, Tinodes waeneri, T. pallidulus, Ceraclea dissimilis, Agapetus fuscipes, Enoicyla pusilla, Silo nigricornis, S. pallipes, Crunoecia irrorata, Potamophylax cingulatus, P. latipennis, Halesus digitatus, Lasiocephala basalis, Lithax obscurus, Halesus tessellatus, Rhyacophila sp. Vedermuggen: Eukiefferiella brevicalcar agg, E. calvescens, Paracladopelma camptolabis agg, Parametriocnemus stylatus, Paratanytarsus dissimilis, Nanocladius rectinervis, Cricotopus gr fuscus, Micropsectra lindrothi, Orthocladius oblidens, Orthocladius (Eudactylocladius), Psectrocladius obvius agg, Thienemanniella flavipes, Chaetocladius sp, Xenopelopia. Waterkevers: Limnebius truncatellus, Nebrioporus depressus elegans. Langpootmuggen: Pilaria sp, Tipula luna. Platwormen: Polycelis felina. Kriebelmuggen: Simulium argyreatum, S. costata, Eusimulium aureum. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Sperchon clupeifer, S. papillosus, Lebertia lineata, Atractides nodipalpis, Aturus scaber. Vliegen: Limnophora riparia, Sialis fuliginosa. Muggen: Atherix ibis. Mosselen: Sphaerium sp.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Drijvende waterweegbree, Gekroesd fonteinkruid, Grote waterranonkel, Haarfonteinkruid, Haaksterrenmos, Kleine egelskop, Rivierfonteinkruid, Rossig fonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Barbeel, Beekforel, Beekprik, Eltrits, Kopvoorn, Kwabaal, Rivierprik, Serpeling, Sneep, Vlagzalm.
TRm TERRASBEEKMIDDENLOPEN Karakterisering De lopen bevinden zich in loofbos met els, es, haagbeuk en eik. De beek is grotendeels beschaduwd. De beekloop is meanderend. Het substraat bestaat uit een diversiteit van zand, organische structuren, waterplanten en grind. Er is sprake van een matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat o.a. uit eendagsvliegen, kokerjuffers en vedermuggen. Plaatselijk worden de Beekprik en de Rivierdonderpad aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
180
ABIOTIEK Waterbodem: vooral zand, grind. Breedte: 4 - 10 m. Diepte: 30 - 100 cm. Stroomsnelheid: 10 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Gelderns Nierskanaal, Swalm, Niers. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
TRl TERRASBEEKBENEDENLOPEN Karakterisering De lopen bevinden zich in loofbos of in halfopen landschap. De beek is meanderend en ten dele beschaduwd. De oever is bezet met els en es. Het substraat bestaat vooral uit zand, met plaatselijk waterplanten, grindbanken en organische structuren. Er is sprake van een matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat uit kokerjuffers, eendagsvliegen, kriebelmuggen en vedermuggen. Plaatselijk worden Barbeel en Rivierprik aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
Kokerjuffers: Hydropsyche pellucidula, H. siltatai, Tinodes waeneri, Halesus digitatus, Rhyacophila sp. Eendagsvliegen: Ephemerella ignita, Baetis fuscatus, B. scambus, Ephoron virgo. Kriebelmuggen: Eusimulium angustipes, Simulium argyreatum. Vedermuggen: Demeijerea rufipes, Eukiefferiella brevicalcar agg, E. calvescens, Nanocladius rectinervis, Parametriocnemus stylatus, Paratanytarsus dissimilis, Cricotopus gr fuscus, C. trifasciatus, Paracladopelma camptolabis, Orthocladius oblidens, O (Eudactylocladius), Psectrocladius obvius agg, Thienemanniella flavipes agg, Parakiefferiella sp, Brillia flavifrons. Watermijten: Aturus scaber. Waterkevers: Nebriosus depressus elegans. Langpootmuggen: Tipula gr melanoceros. Vliegen: Limnophora riparia.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Aardvederkruid, Drijvend fonteinkruid, Gele plomp, Gekroesd fonteinkruid, Haarfonteinkruid, Rivierfonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Barbeel, Beekforel, Beekprik, Kopvoorn, Kwabaal, Rivierprik, Serpeling, Sneep, Steur, Vlagzalm.
181
ABIOTIEK Waterbodem: vooral zand, grind. Breedte: 10 - 30 m. Diepte: 30 - 120 cm. Stroomsnelheid: 10 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 8,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Roer, Niers. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Kokerjuffers: Ceraclea dissimilis, Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, H. instabilis, H. siltatai, Lype phaeopa, Tinodes waeneri, Agapetus fuscipes, Silo nigricornis, Halesus digitatus, Psychomyia pusilla, Lepidostoma hirtum, Oecetis notata, Rhyacophila sp. Eendagsvliegen: Ephemera danica, Ephemerella ignita, Baetis fuscatus, B. scambus, B. buceratus, Heptagenia sulphurea, H. longicauda, Ecdyonurus sp., Ephoron virgo. Steenvliegen: Perlodes microcephala. Vedermuggen: Parametriocnemus stylatus, Paratanytarsus dissimilis, P. tenuis, Cricotopus trifasciatus, Eukiefferiella calvescens, Orthocladius oblidens, O. (Eudactylocladius), Cardiocladius capucinus, Psectrocladius obvius agg, Thienemanniella flavipes agg, Rheopelopia sp. Kriebelmuggen: Simulium argyreatum. Libellen: Gomphus pulchellus. Waterkevers: Orectochilus villosus. Wantsen: Aquarius najas, Aphelocheirus aestivalis. Kreeftachtigen: Echinogammarus berilloni, Gammarus pulex. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Sperchon clupifer, Lebertia porosa. Muggen: Atherix ibis.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Drijvend fonteinkruid, Glanzig fonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Barbeel, Beekforel, Beekprik, Elrits, Gestippelde alver, Kwabaal, Kopvoorn, Rivierprik, Serpeling, Sneep, Steur, Vlagzalm, Winde.
TRr TERRASRIVIERTJES Karakterisering Terrasriviertjes dragen kenmerken van grote rivieren en beken. Langs de riviertjes komen onder andere stroomrug-, kom- en overslaggronden voor en daartussen rivierarmen in verschillende verlandingsstadia. Het merendeel van het afvoerwater komt uit bovenstroomse beken, maar er treedt ook kwel van diep grondwater op. Natuurlijke terrasriviertjes zijn in vlakkere gebiedsdelen sterk meanderend. Het water is tamelijk voedselrijk en er komt veel plankton in voor. De fauna is divers en bestaat uit soorten van zowel stromend als stilstaand water. Plaatselijk worden Barbeel en Rivierprik aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
182
DR DROOGVALLENDE
BEKEN
ALGEMEEN
Oorspronkelijke beken die van nature droogvallen. Als gevolg van overheersende invloed van droogval op de levensgemeenschap, wordt geen onderscheid gemaakt tussen zand-, löss- en veen of organische bodems. De periode van droogval kan sterk verschillen.
DRj DROOGVALLENDE
BEEKBO-
VENLOOPJES
Karakterisering Als gevolg van overheersende invloed van droogval wordt geen nader onderscheid gemaakt tussen zandige, venige of organische omstandigheden in de bodem. De loopjes bevinden zich in loofbos en de oever is bezet met berk en els. Droogval treedt op in de zomer in een periode van 8-10 weken, terwijl stagnerende afvoer zich over een periode van 3 maanden kan uitstrekken. De fauna is weinig divers en bestaat uit waterkevers, kokerjuffers en (veder)muggen.
ABIOTIEK Waterbodem: geen onderscheid als gevolg van overheersend invloed van droogval tussen zandige, venige of organische omstandigheden in de bodem. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: < 40 cm/s. Zuurgraad: pH 5,0 - 7,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG IJzerenbosch- en Nelisgraaf. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
Ecologisch niveau: hoog
Waterkevers: Agabus chalconatus, A. uliginosus, Hydroporus gyllenbalii, H. memnonius, H. melanarius, Helophorus strigifrons, Hydrochus ignicollis. Kokerjuffers: Micropterna lateralis, Limnephilus auricula, Adicella reducta, Potamophylax nigricornis. Vedermuggen: Hydrobaenus pillipes, Krenopelopia sp. Langpootmuggen: Tipula lateralis. Muggen: Culiseta gr annulata, Dixella amphibia.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Duizendknoopfonteinkruid, Klimopwaterranonkel.
183
ABIOTIEK Waterbodem: geen onderscheid als gevolg van overheersend invloed van droogval tussen zandige, venige of organische omstandigheden in de bodem. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: < 40 cm. Stroomsnelheid: < 50 cm/s. Zuurgraad: pH 5,0 - 7,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Vulensbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Waterkevers: Helophorus granularis, Hydaticus seminiger, Hydroporus striola. Steenvliegen: Nemoura marginata. Vedermuggen: Hydrobaenus pillipes. Muggen: Mansonia richiardii. Kokerjuffers: Limnephilus centralis, L. nigriceps, L. subcentralis,L. sparsus, L. griseus, Oligostomis reticulata. Kreeftachtigen: Orchestia cavimana. Langpootmuggen: Tipula lateralis. Bloedzuigers: Dina lineata.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Duizendknoopfonteinkruid, Egelboterbloem, Klimopwaterranonkel.
DRb DROOGVALLENDE
BEEK-
BOVENLOPEN
Karakterisering Als gevolg van overheersende droogval, wordt er geen onderscheid gemaakt tussen zandige, venige of organische omstandigheden in de bodem. De lopen bevinden zich in loofbos en de oever is bezet met els en berk. Droogval treedt in de zomer op in een periode van 6-8 weken, terwijl stagnerende afvoer zich over een periode van ruim 2 maanden kan uitstrekken. De fauna is matig divers en bestaat uit waterkevers, steenvliegen en vedermuggen.
Ecologisch niveau: hoog
185
L AAGLAND Onder ecologisch optimale omstandigheden kunnen de meeste beken in het Laagland tot de zogenaamde laaglandbeken worden gerekend. In de omgeving van Nederweert/Mariapeel, Maasbree/ Groote Peel, IJsselstein en Geijsteren daarentegen zijn ook veenbeken te vinden.
186
Laagland Onder de huidige omstandigheden zijn in de meeste beken de ecologische omstandigheden verre van optimaal. Op enkele zeer lokale uitzonderingen na zijn momenteel de meeste beken in het laagland niet als goed ontwikkelde, ofwel natuurlijke, laagland- dan wel droogvallende of veenbeken te beschouwen, maar is er sprake van beektypen met een lagere ecologische kwaliteit.
Schema van de relaties tussen de stuurparameters en de waterstreefbeelden (cenotypen). Een nadere uitleg is te vinden op pagina 157. De kleuren geven het ecologisch kwaliteitsniveau van de waterstreefbeelden weer; rood = laag, oranje = vrij laag, geel = matig, groen = vrij hoog, blauw = hoog ecologisch niveau.
Belangrijkste knelpunten en maatregelen ter realisatie streefbeelden
Uitgebreide drainage, kanalisering en verstuwing van beken, grondwaterontrekkingen, aanvoer van gebiedsvreemd kalkrijk Maaswater via de Peelkanalen en uitspoeling van meststoffen zijn de belangrijkste knelpunten. Maatregelen dienen zich te richten op het realiseren van een meer natuurlijk afvoerregime via infiltratie (afkoppeling verhard oppervlak), conservering (verwijderen drainage, verhogen ontwateringsbasis, terugdringen van grondwateronttrekkingen) en waterretentie (herstel natuurlijke inundaties), hermeandering en herstel beekmorfologie, extensivering beekonderhoud, aanpak van riooloverstorten en diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw, waterbodemsanering, alsmede het opheffen van vismigratiebelemmeringen (voor verdere uitleg maatregelen: zie pagina 226).
187
N ATUURLIJKE LR
LAAGLANDBEKEN
Laaglandbeken algemeen
Laaglandbeken worden gekenmerkt door een trage stroming en een gedempte dynamiek in afvoer. De lopen meanderen en kronkelen door het landschap en zijn meestal beschaduwd, wat een temperatuurdemping veroorzaakt. Het dwarsprofiel is asymmetrisch met zandbanken, overhangende oevers, aangeslibde rustig stromende tot stilstaande plekken en plaatselijk
stroomversnellingen met fijne grindbankjes. Verder is er veel organisch materiaal aanwezig in de vorm van boomstammen, takken, bladpakketten, detritusafzettingen en slibzones. Dit leidt tot een rijke mozaïek aan habitats voor macrofauna. De ontwikkeling van de vegetatie is beperkt tot het in plukken voorkomen van enkele stromingsminnende planten. De waterkwaliteit is matig voedselrijk tot voedselrijk. Belangrijke macrofaunagroepen zijn kokerjuffers, kreeftachtigen en vedermuggen.
Overzicht van beken in het Laagland
Natuurlijke laaglandbeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 LR
VR
Laaglandbeken algemeen LRs Laaglandbeekbronnen LRj Laaglandbeekbovenloopjes LRb Laaglandbeekbovenlopen LRm Laaglandbeekmiddenlopen LRl Laaglandbeekbenedenlopen Veenbeken algemeen VRj Veenbeekbovenloopjes VRb Veenbeekbovenlopen
Halfnatuurlijke laaglandbeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209 LS
O
Halfnatuurlijke laaglandbeken LSs Laaglandbeekbronnen LSj Laaglandbeekbovenloopjes LSb Laaglandbeekbovenlopen LSm Laaglandbeekmiddenlopen Halfnatuurlijke terras- en heuvellandbeken Od Snelstromende, halfnatuurlijke terras- en heuvellandbenedenlopen
(Zeer) belaste en genormaliseerde beken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215 G
O
Genormaliseerde laagland- en terrasbeken Ga Genormaliseerde veenbeken Gb Genormaliseerde laaglandlopen Gc Sterk belaste genormaliseerde bovenlopen van laagland- en terrasbeken Gd Gestuwde genormaliseerde bovenlopen van laagland- en terrasbeken Ge Matig belaste genormaliseerde boven- en middenlopen van laaglandbeken Gf Matig belaste genormaliseerde midden- en benedenlopen van laaglandbeken Gg Gestuwde genormaliseerde midden- en benedenlopen van laaglandbeken Halfnatuurlijke terras- en heuvellandbeken Oc Zeer snelstromende terras- en heuvellandmidden- en benedenlopen
188
ABIOTIEK Waterbodem: organisch materiaal. Breedte: Diepte: <10 cm. Stroomsnelheid: 5 - 30 cm/s. Zuurgraad: pH 4,5 - 5,5. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Springbeek (in Dubbroek). KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Waterkevers: Hydroporus longulus. Eendagsvliegen: Lepthophlebia marginata. Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemoura avicularis.
LRs LAAGLANDBEEKBRONNEN INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Karakterisering Bronnen met een vaak lage en diffuse afvoer en een redelijk groot oppervlak, gelegen in een vlak of zwak hellend gebied. Door het geringe verschil in afvoer vormt zich een organisch pakket wat nagenoeg het hele brongebied bedekt. Dit pakket wordt weer doorstroomd met grondwater, waardoor er sprake is van een spons van organisch materiaal vol water. Het uittredende water heeft een vrij sterk wisselende temperatuur. Het water heeft een slechte tot matige zuurstofhuishouding. Het grondwater is bij uittreding kalk- en voedselarm. De soorten die voorkomen zijn aangepast aan zuurstofarme, semiaquatische en zure milieus. De dominerende soorten zijn steenvliegen, vedermuggen en kreeftachtigen.
Ecologisch niveau: hoog
Egelboterbloem, Groot bronkruid, Dotterbloem, Grote Boterbloem.
189
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 10 - 40 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,0. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Koebroekbeek, Oude Graaf (Weerterbos). KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Kokerjuffers: Beraea pullata, Stenophylax sp, Polycentropus flavomaculatus, Notidobia ciliaris, Ithytrichia lamellaris, Agapetus fuscipes, Apatania fimbriata. Vedermuggen: Zavrelia sp, Paracladopelma camptolabis agg, Epoicocladius flavens. Langpootmuggen: Tipula lateralis, T. gr melanocerus. Muggen: Dixa dilatata. Eendagsvliegen: Ephemera danica, Leptophlebia marginata. Steenvliegen: Amphinemura standfussi. Platwormen: Polycelis felina. Waterkevers: Helophorus arvernicus, Hydraena riparia. Libellen: Sympetrum pedemontanum. Mosselen: Pisidium personatum. Watermijten: Arrenurus cylindratus, Sperchon glandulosus.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Paarbladig goudveil, Bittere veldkers, Groot bronkruid, Slanke sleutelbloem, Duizendknoopfonteinkruid en Grote waterranonkel.
LRj LAAGLANDBEEKBOVENLOOPJES Karakterisering Permanent stromende loopjes als gevolg van een constante voeding. De loopjes bevinden zich veelal in bron- of moerasbos en de oever is bezet met els. Het betreft een voedselarm tot matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat uit kokerjuffers, (veder-)muggen, eendagsvliegen en platwormen. Plaatselijk komt het Bermpje voor.
Ecologisch niveau: hoog KENMERKENDE VISSEN Beekprik, Bermpje.
190
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: < 40 cm. Stroomsnelheid: 10 - 50 cm/s. Zuurgraad: pH 5,0 - 6,5. Voedingsstoffen: (zeer) laag. Gevoeligheid verontreiniging: hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Haelensche beek, Loobeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Kokerjuffers: Beraea pullata, Stenophylax permistus,
LRb LAAGLANDBEEKBOVENLOPEN Karakterisering Permanente beken als gevolg van een constante voeding. De lopen bevinden zich in loofbos, soms in bron- of moerasbos. De beek is volledig beschaduwd en de oevers zijn bezet met els. De beekloop is meanderend en het substraat bestaat vooral uit zand en er zijn veel organische structuren. Het betreft een voedselarm tot matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat uit kokerjuffers, eendagsvliegen, platwormen en (veder)muggen. Plaatselijk komen Beekprik en Bermpje voor.
Ecologisch niveau: hoog
Limnephilus centralis, Polycentropus flavomaculatus, Notidobia ciliaris, Ithytrichia lamellaris, Tinodes waeneri, Lasiocephala basalis, Potamophylax rotundipennis. Eendagsvliegen: Leptophlebia marginata, Ephemera danica, Ephemerella ignita, Baetis niger, B. muticus. Platwormen: Polycelis felina. Kriebelmuggen: Eusimulium aureum, Wilhelmia equina. Vedermuggen: Zavrelia sp, Micropsectra lindrothi, Chaetocladius gr vitellinus, Paracladopelma camptolabis agg, Paracladius conversus, Polypedilum scalaenum, Paratanytarsus dissimilis, Cladotanytarsus mancus, Cricotopus trifasciatus. Langpootmuggen: Tipula gr melaniceros. Libellen: Sympetrum pedemontanum, Calopteryx virgo. Watermijten: Arrenurus cylindratus, Lebertia insignis. Mosselen: Pisidium obtusale, P. pulchellum.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bittere veldkers, Groot bronkruid, Grote waterranonkel, Haaksterrenkroos, Haarfonteinkruid, Holpijp, Kleine egelskop, Paarbladig goudveil, Witte waterkers.
KENMERKENDE VISSEN Beekprik, Bermpje, Elrits, Serpeling, Vlagzalm.
191
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 2 - 5 m. Diepte: 20 - 70 cm. Stroomsnelheid: 10 - 50 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,0 Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: hoog.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Loobeek, Haelensche beek, Tungelroyse beek, Roggelse beek (in Leudal). KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Eendagsvliegen: Baetis fuscatus, Ephemerella ignita, Heptagenia flava, Procloeon bifidum, Habrophlebia fusca.
LRm LAAGLANDBEEKMIDDENLOPEN
Kokerjuffers: Halesus radiatus/digitatus, Goera pilosa, Hydropsyche pellucidula, Tinodes unicolor, T. waeneri, Lasiocephala basalis, Brachycentrus subnubilus, Notidobia ciliaris, Ithytrichia lamellaris, Polycentropus flavomaculatus. Kriebelmuggen: Eusimulium angustipes, Wilhelmia equina. Vedermuggen: Orthocladius oblidens, O (Eudactylocladius), Rheocricotopus gr effusus, Parachironomus nigritula, Paracladopelma camptolabis agg, Paracladius conversus, Polypedilum scalaenum, Paratanytarsus dissimilis, Cladotanytarsus mancus, Cricotopus trifasciatus. Libellen: Gomphus vulgatissimus, Somatochlora metallica. Langpootmuggen: Tipula gr melanoceros. Watermijten: Arrenurus cylindratus, Lebertia insignis. Wormen: Specaria josinea.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Drijvende waterweegbree, Gekroesd fonteinkruid, Grote waterranonkel, Haaksterrenkroos, Haarfonteinkruid, Kleine egelskop, Rossig fonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Beekprik, Bermpje, Grote Modderkruiper, Kleine Modderkruiper, Kopvoorn, Kroeskarper, Kwabaal, Rivierprik, Serpeling, Vetje, Vlagzalm.
Karakterisering De lopen bevinden zich in loofbos met els, es, haagbeuk en eik en zijn grotendeels beschaduwd. De oever is bezet met els en es. De loop is meanderend en kronkelend. Het substraat bestaat vooral uit zand. Plaatselijk komen waterplanten en organische structuren voor. Het betreft een matig voedselrijk milieu. De fauna is zeer divers en bestaat uit kevers, kokerjuffers en vedermuggen. Plaatselijk worden Beekprik en Rivierdonderpad aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
192
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 4 - 10 m. Diepte: 30 - 100 cm. Stroomsnelheid: 10 - 50 cm/s. Zuurgraad: pH 6,0 - 7,0. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Neerbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Kreeftachtigen: Astacus astacus, Gammarus pulex. Libellen: Calopteryx virgo, Somatochlora metallica, Gomphus vulgatissimus, G. flavipes, Cercion lindenii.
LRl LAAGLANDBEEKBENEDENLOPEN Karakterisering De lopen bevinden zich in loofbos of in halfopen landschap. De beken zijn ten dele beschaduwd en de oever is bezet met els en es. De beekloop is meanderend. Het substraat bestaat vooral uit zand, met plaatselijk waterplanten en organische structuren. Het betreft een matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat vooral uit eendagsvliegen, (veder)muggen en kokerjuffers. Plaatselijk wordt Kwabaal aangetroffen.
Ecologisch niveau: hoog
Eendagsvliegen: Ephemera vulgata, Heptagenia fuscogrisea, Ephemerella ignita, Baetis fuscatus, Caenis macrura, C. pseudorivulorum, Brachycersus harrisella. Vedermuggen: Demicryptochironomus vulneratus, Paracladopelma laminata, Rheotanytarsus photophilus, Orthocladius oblidens, Rheopelopia sp, Parachironomus nigritula, Paracladius conversus, Polypedilum scalaenum, Paratanytarsus dissimilis, Cladotanytarsus mancus. Kriebelmuggen: Wilhelmia equina, W. lineata. Kokerjuffers: Hydropsyche contubernalis, H. pellucidula, Lype phaeopa, Potamophylax rotundipennis, Polycentropus flavomaculatus, Halesus radiatus/digitatus, Ceraclea nigronervosa, Tinodes waeneri. Waterkevers: Orectochilus villosus. Watermijten: Hygrobates fluviatilis, Sperchon clupeifer, Neumania imitata, Lebertia insignis. Wantsen: Micronecta poweri, Aphelocheirus aestivalis, Aquarius najas. Mosselen: Sphaerium rivicola. Muggen: Atherix sp. Wormen: Specaria josinea.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Aardvederkruid, Drijvend fonteinkruid, Gekroesd fonteinkruid, Gele plomp, Haarfonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Beekprik, Bermpje, Kwabaal, Kroeskarper, Grote Modderkruiper, Kleine Modderkruiper, Rivierprik, Vetje, Serpeling, Vlagzalm, Winde.
193
VR VEENBEKEN
ALGEMEEN
Veenbeken zijn beken die voormalige en huidige veengebieden afwateren, alsook beken in stagnerende laagten waarin processen van beekveenvorming optreden. Het hoge organische stofgehalte en het humeuze bruinige karakter van het water hebben een overheersende invloed op de levensgemeenschap.
ABIOTIEK Waterbodem: veenhoudend. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 10 - 40 cm/s. Zuurgraad: pH 5,0 - 6,5. Voedingsstoffen: zeer laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Ruischerbeekje, Euwelsche loop, bovenloopjes Groote Molenbeek en Lollebeek en zijloopjes Oostrumse beek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Waterkevers: Hydroporus nigrita, H. gyllenhalli, H. discretus, H. melanarius, Agabus congeter, Laccobius atratus. Vedermuggen: Heterotanytarsus apicalis, Krenopelopia sp, Trissopelopia longimana. Kriebelmuggen: Simulium vernum, S. urbanum. Langpootmuggen: Pedicia rivosa. Muggen: Dixella amphibia, Culiseta sp. Eendagsvliegen: Leptophlebia marginata. Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemoura marginata. Kokerjuffers: Beraea pullata, B. maura, Limnephilus sparsus, L. binotatus, L. subcentralis, Adicella reducta, Enoicyla pusilla, Micropterna lateralis, M. sequax, Oligostomis reticulata, Trichostegia minor. Libellen: Cordulogaster boltonii, Libellula depressa. Wantsen: Corixa dentipes, Gerris gibbifer, Sigara limitata. Kreeftachtigen: Niphargus aquilex. Bloedzuigers: Dina lineata.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Duizendknoopfonteinkruid, Egelboterbloem, Vlottende bies, Waterviolier, Witte waterranonkel.
VRj VEENBEEKBOVENLOOPJES Karakterisering Als gevolg van de veenhoudende bodem is het water lichtbruin en humeus. De loopjes bevinden zich in loofbos. De oever is bezet met els en berk. Er is sprake van een voedselarm milieu. De fauna is matig divers. Belangrijke groepen zijn kevers, (veder)muggen, steenvliegen en kokerjuffers.
Ecologisch niveau: hoog
194
ABIOTIEK Waterbodem: veenhoudend. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: < 40 cm. Stroomsnelheid: 10 - 50 cm/s. Zuurgraad: pH 5,0 - 6,5. Voedingsstoffen: zeer laag. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Rode beek (Brunssum), Groote Molenbeek, Loobeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
VRb VEENBEEKBOVENLOPEN Karakterisering Als gevolg van de veenhoudende bodem is het water lichtbruin en humeus. De lopen bevinden zich in loofbos en de oevers zijn bezet met els en berk en kruidengroei als (veen)mossen en zeggen. Er is sprake van een voedselarm milieu. De fauna is matig divers en bestaat uit kevers, vedermuggen, steenvliegen en kokerjuffers.
Waterkevers: Hydroporus nigra, H. striola, H. discretus, H. angustatus, Helophorus granularis. Vedermuggen: Heterotanytarsus apicalis, Chaetocladius sp herkenbosch, Hydrobaenus pilipes, Monopelopia tenuicalcar. Eendagsvliegen: Leptophlebia marginata. Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemoura marginata. Kokerjuffers: Beraea pullata, Limnephilus centralis, L. sparsus, L. subcentralis, L. griseus, Micropterna lateralis, M. sequax, Oligostomis reticulata, Trichostegia minor, Stenophylax permistus, Agrypnia pagetana, A. varia, Cyrnus flavidus. Kriebelmuggen: Simulium urbanum. Langpootmuggen: Dicranomyia sp. Muggen: Pericoma sp, Mansonia richiardii. Libellen: Cordulegaster boltoni, Libellula depressa. Watermijten: Sperchon squamosus. Wantsen: Sigara limitata, S. hellensi, Gerris argentatus, G. thoracicus. Bloedzuigers: Dina lineata.
Ecologisch niveau: hoog INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Duizendknoopfonteinkruid, Egelboterbloem, Haaksterrenkroos, Vlottende bies, Witte waterranonkel.
195
Het brongebied van de Rode beek is het leefgebied van de zeldzame Hoogveenglanslibel.
Hoogveenglanslibel.
H ALFNATUURLIJKE
BEKEN
197
H ALFNATUURLIJKE H EUVELLAND - EN T ERRASBEKEN Onder ecologisch vrij goede, maar niet optimale, omstandigheden kunnen de beken in het Heuvelland en de Maasterrassen tot de zogenaamde halfnatuurlijke heuvellanden terrasbeken worden gerekend. Deze beken bezitten een vrij hoog ecologisch kwaliteitsniveau. Onder de huidige omstandigheden komen de volgende beektypen voor.
198
B KALKRIJKE
HALFNATUURLIJKE
BRONNEN EN BOVENLOPEN VAN HEUVELLANDBEKEN
Zeer smalle tot smalle, ondiepe tot matig diepe bovenloopjes en bovenlopen in het heuvelland met een sterk verval en een snelle tot zeer snelle stroming. De locaties zijn vaak beschaduwd en hebben een natuurlijk en meanderend profiel. In tegenstelling tot de natuurlijke situatie vertonen deze typen peilfluctuaties en zijn lozingen aanwezig.
Ba KALKRIJKE
HALFNATUURLIJKE
HEUVELLANDBRONNEN
Karakterisering Zeer smalle en ondiepe bronloopjes met een sterk verval en een sterke stroming. Het betreft een soorten- en individuenarme gemeenschap waarin kreeftachtigen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij hoog
ABIOTIEK Waterbodem: grind. Breedte: <1 m. Diepte: 5 - 40 cm. Stroomsnelheid: 30 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Hemelbeek, Hulsbergerbeek, Honds- en Venkebeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Niphargus schellenbergi, Gammarus fossarum, G. pulex. Waterkevers: Elodes minuta. Platwormen: Polycelis felina, Dugesia gonocephala. Langpootmuggen: Dixa maculata.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Niphargus schellenbergi. Langpootmuggen: Dixa maculata, Thaumaleidae.
Zeldzame soorten Waterkevers: Agabus congener. Kokerjuffers: Apatania fimbriata. Kreeftachtigen: Niphargus æquilex. Steenvliegen: Protonemura meyeri.
199
ABIOTIEK Waterbodem: vooral grove detritus en grof grind. Breedte: <1 m. Diepte: 10 - 60 cm. Stroomsnelheid: 30 - 80 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Hemelbeek, Belleterbeek, Geleenbeek, bronnen Tielebeek, Tegelense broekloop. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Gammarus fossarum. Vedermuggen: Brillia modesta. Kokerjuffers: Crunoecia irrorata, Psychodidae, Sericostoma personatum. Muggen: Dixa maculata. Platwormen: Dugesia gonocephala. Waterkevers: Elodes minuta.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Gammarus fossarum, Niphargus schellenbergi. Kokerjuffers: Crunoecia irrorata, Psychodidae, Sericostoma personatum, Plectrocnemia conspersa, Chaetopteryx villosa. Steenvliegen: Nemurella picteti. Platwormen: Dugesia gonocephala, Polycelis felina. Waterkevers: Elodes minuta. Vedermuggen: Parametriocnemus stylatus, Brillia modesta. Muggen: Dixa maculata, Eriopterinae, Limnophila sp.
Zeldzame soorten Kokerjuffers: Adicellus filiformis, Agabus uliginosus, Beraeodes minutus, Limnephilus auricula, Potamophylax nigricornis, Wormaldia occipitalis, Ernodes articularis. Vedermuggen: Chaetocladius dentiforceps agg, Symposiocladius lignicola.
Bb KALKRIJKE
HALFNATUURLIJKE
HEUVELLANDBRONLOOPJES
Karakterisering Het betreft zeer smalle, matig diepe (bronnen en) bronloopjes met een sterk verval en een snelle stroming. Het betreft een matig soortenrijke en individuenrijke gemeenschap waarin kreeftachtigen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: hoog
200
ABIOTIEK Waterbodem: vooral zand, grind en stenen. Breedte: < 2,5 m. Diepte: 10 - 50 cm. Stroomsnelheid: 40 - 100 cm/s. Zuurgraad: pH 7,5 - 8,5. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Mechelderbeek, Noor, Selzerbeek, Cottesserbeek, Crombacherbeek.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
Bc KALKRIJKE
HALFNATUURLIJKE
HEUVELLANDBOVENLOPEN
Karakterisering Zeer smalle tot smalle, ondiepe tot matig diepe bovenloopjes en bovenlopen met een sterk verval en sterke stroming. De locaties zijn halfbeschaduwd. Het betreft een soorten- en individuenrijke gemeenschap. Een belangrijk aandeel in de gemeenschap hebben vedermuggen, kreeftachtigen, eendagsvliegen en kriebelmuggen.
Ecologisch niveau: matig
Dominante soorten Vedermuggen: Eukiefferiella gr discoloripes, Micropsectra sp, Prodiamesa olivacea. Kreeftachtigen: Gammarus fossarum, G. pulex. Eendagsvliegen: Baetis rhodani, B. vernus. Kriebelmuggen: Odagmia gr ornata. Langpootmuggen: Dicranota sp. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Vedermuggen: Brillia modesta, Eukiefferiella gr. discoloripes, Polypedilum laetum agg., Rheocricotopus gr. fusciceps, Prodiamesa olivacea. Kreeftachtigen: Gammarus fossarum, G. pulex. Eendagsvliegen: Baetis rhodani. Kriebelmuggen: Odagmia gr. ornata. Langpootmuggen: Dicranota sp.
Zeldzame soorten Muggen: Dixa nebulosa, D. nubilipennis. Waterkevers: Helophorus gr minutus, H. griseus, Hydroporus rufifrons, Laccobius sinuatus, Limnius perrisi, Ochthebius bicolon, Cercyon tristis.
201
ABIOTIEK Waterbodem: vooral zand, grind en stenen. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 70 cm. Stroomsnelheid: 50 - 100 cm/s. Zuurgraad: pH 7,5 - 8,5. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Geul, Gulp, Selzerbeek, Zieversbeek, Mookse Molenbeek.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Gammarus fossarum. Eendagsvliegen: Baetis rhodani, Baetis vernus. Waterkevers: Elmis aenea. Kriebelmuggen: Odagmia gr. ornata. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Glossiphonia complanata. Watermijten: Hydracarina. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Gammarus fossarum. Eendagsvliegen: Baetis rhodani, Ephemerella ignita. Waterkevers: Elmis aenea. Platwormen: Dugesia gonocephala. Kokerjuffers: Hydropsyche instabilis, H. siltalai, Rhyacophilidae. Slakken: Ancylus fluviatilis.
Bd KALKRIJKE
HALFNATUURLIJKE
HEUVELLANDBOVEN- EN MIDDENLOPEN
Karakterisering Smalle tot bredere, matig diepe bovenen middenlopen met een sterk verval en een zeer snelle stroming. De locaties zijn halfbeschaduwd. Soms met sterke peilfluctuaties en beïnvloeding door lozingen. Het betreft een soortenen individuenrijke gemeenschap waarin kreeftachtigen en in mindere mate eendagsvliegen een belangrijke aandeel hebben.
Zeldzame soorten Vedermuggen: Epoicocladius flavens, Rheocricotopus gr atripes. Steenvliegen: Perlodes microcephala. Kokerjuffers: Tinodes pallidulus. Waterwantsen: Velia saulii.
Ecologisch niveau: vrij hoog
202
Z ZWAKZURE
HALFNATUURLIJKE BRON-
NEN EN BOVENLOPEN VAN HEUVELLAND EN TERRASBEKEN
Zeer smalle tot smalle, ondiepe bovenloopjes en bovenlopen met een matig tot sterk verval en een matige stroomsnelheid. De locaties zijn beschaduwd en hebben een natuurlijk en meanderend profiel.
Za HALFNATUURLIJKE
HEUVEL-
LANDBRONNEN
Karakterisering Beschaduwde bronloopjes met een sterk verval. De locaties hebben een natuurlijk en meanderend profiel. De temperatuur is constant. Het betreft een soorten- en individuenarme gemeenschap, waarin kreeftachtigen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: matig
ABIOTIEK Waterbodem: fijne en grove detritus. Breedte: < 1,5 m. Diepte: 10 - 25 cm. Stroomsnelheid: 30 - 60 cm/s. Zuurgraad: pH 7,5 - 8,5. Voedingsstoffen: hoog. Gevoeligheid verontreiniging: hoog.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Hulsbergerbeek, Schaeberggrub.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Niphargus schellenbergi.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Niphargus schellenbergi. Kokerjuffers: Enoicyla pusilla. Waterkevers: Agabus paludosus, Anacaena globulus, Helophorus aquaticus. Langpootmuggen: Tipula sp.
Zeldzame soorten Geen.
203
ABIOTIEK Waterbodem: fijne en grove detritus. Breedte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 10 - 40 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,5. Voedingsstoffen: hoog. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog.
VOORBEELDEN IN LIMBURG Rode beek (Brunssum), Belfeldse Molenbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Steenvliegen: Nemurella pictetii. Vedermuggen: Conchapelopia sp, Macropelopia sp. Kokerjuffers: Plectrocnemia conspersa. Platwormen: Polycelis felina.
Zb ZWAKZURE
HALFNATUURLIJKE
BOVENLOPEN VAN HEUVELLANDEN TERRASBEKEN
Typerende soorten Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemurella pictetii. Vedermuggen: Corynoneura sp, Heterotanytarsus apicalis, Heterotrissocladius marcidus. Kokerjuffers: Plectrocnemia conspersa. Platwormen: Polycelis felina. Kriebelmuggen: Eusimulium gr aureum. Libellen: Pyrrhosoma nymphula.
Zeldzame soorten Muggen: Dixa nebulosa. Waterkevers: Laccobius atratus. Eendagsvliegen: Leptophlebia vespertina.
Karakterisering Smalle, ondiepe bovenlopen met een matig verval en een matige stroomsnelheid. De locaties zijn beschaduwd en hebben een natuurlijk en meanderend profiel. Het substraat bestaat uit grove en fijne detritus. Het betreft een matig soortenrijke en individuenrijke gemeenschap, waarin steenvliegen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: hoog
204
ABIOTIEK Waterbodem: grove detritus. Breedte: < 2,5 m. Diepte: 10 - 25 cm. Stroomsnelheid: 20 - 40 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,5. Voedingsstoffen: hoog Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Ruischerbeekje.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten
BEKEN
Kokerjuffers: Plectrocnemia conspersa. Kriebelmuggen: Eusimulium gr aureum. Vedermuggen: Micropsectra sp, Rheocricotopus gr atripus. Langpootmuggen: Limnophila sp. Slakken: Potamopyrgus antipodarum.
Karakterisering
Typerende soorten
Zc ZWAKZURE
HALFNATUURLIJKE
BOVENLOOPJES VAN HEUVELLAND-
Zeer smalle, ondiepe bovenloopjes met een zwak tot matig verval en een matige tot snelle stroomsnelheid. De locaties zijn beschaduwd en hebben een half natuurlijk en meanderend profiel. Het substraat bestaat uit grove detritus. Het betreft een matig soortenrijke en matig individuenrijke gemeenschap, waarin kokerjuffers, kriebelmuggen, (veder)muggen en slakken een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij hoog
Kokerjuffers: Potamophylax rotundipennis. Kriebelmuggen: Eusimulium gr aureum. Langpootmuggen: Eriopterinae, Limnophila sp. Vedermuggen: Chaetocladius piper agg, Rheocricotopus gr atripes. Steenvliegen: Nemoura cinerea. Waterkevers: Agabus sp, Cyphon sp. Waterwantsen: Velia caprai.
Zeldzame soorten Gaasvliegen: Osmylus fulvicephalus. Vedermuggen: Rheocricotopus gr atripes.
205
ABIOTIEK Waterbodem: zand en fijne detritus. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: 10 - 25 cm. Stroomsnelheid: 10 - 30 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,5. Voedingsstoffen: matig - hoog. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Eppenbeek, Grensbeek (bovenloop bij Venlo).
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Gammarus pulex, Proasellus meridianus. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Vedermuggen: Apsectrotanypus trifascipennis, Macropelopia sp, Micropsectra sp. Muggen: Dicranota sp. Bloedzuigers: Glossiphonia complanata. Watermijten: Hydracarina.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Gammarus pulex, Proasellus meridianus. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Steenvliegen: Nemoura cinerea. Kokerjuffers: Chaetopteryx villosa, Potamophylax rotundipennis. Vedermuggen: Apsectrotanypus trifascipennis, Macropelopia sp. Muggen: Dicranota sp. Bloedzuigers: Glossiphonia complanata. Watermijten: Hydracarina. Slakken: Radix peregra.
Zeldzame soorten Kokerjuffers: Beraeodes minutus. Vedermuggen: Parachironomus sp ‘Kampen’. Muggen: Dixa dilatata.
Zd GESTUWDE
ZWAKZURE BOVEN-
LOPEN VAN HEUVELLAND- EN TERRASBEKEN
Karakterisering Smalle en diepe bovenlopen met een zwak verval en een snelle stroming. De locaties zijn beschaduwd. Een deel van de locaties ontvangt kwel en er vindt stuwing plaats. Het substraat bestaat voornamelijk uit zand en in mindere mate uit fijne detritus. Het betreft een soorten- en individuenrijke gemeenschap, waarin kreeftachtigen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: hoog
206
ABIOTIEK Waterbodem: zand, grove en fijne detritus. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 5 - 40 cm/s. Zuurgraad: pH 5,5 - 7,5. Voedingsstoffen: hoog. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Bosbeek (Meinweg).
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten
Ze ZWAKZURE
HALFNATUURLIJKE
BOVENLOOPJES VAN TERRASBEKEN
Karakterisering Het betreft zeer smalle tot smalle, ondiepe bovenloopjes met een sterk verval en een snelle stroming. De locaties zijn beschaduwd en hebben een natuurlijk en meanderend profiel. De locaties zijn matig begroeid. Het substraat bestaat uit zand, grove en fijne detritus en waterplanten. Het betreft een soortenrijke en matig individuenrijke gemeenschap, waarin steenvliegen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: hoog
Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemoura cinerea. Kokerjuffers: Plectrocnemia conspersa, Sericostoma personatum. Vedermuggen: Apsectrotanypus trifascipennis, Conchapelopia sp, Heterotanytarsus apicalis, Macropelopia sp. Slijkvliegen: Sialis fuliginosa.
Typerende soorten Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemoura cinerea. Libellen: Cordulegaster boltonii. Kokerjuffers: Halesus sp, Plectrocnemia conspersa, Sericostoma personatum. Vedermuggen: Heterotanytarsus apicalis. Langpootmuggen: Limnophila sp. Slijkvliegen: Sialis fuliginosa.
Zeldzame soorten Steenvliegen: Nemoura avicularis. Eendagsvliegen: Baetis niger. Kokerjuffers: Adicella reducta, Beraeodes minutus, Hydratophylax infumatus, Limnephilus binotatus, L. stigma, Micropterna lateralis. Waterkevers: Agabus congener. Waterwantsen: Corixa dentipes.
207
O HALFNATUURLIJKE
TERRAS- EN
HEUVELLANDBEKEN
Smalle tot bredere, matig diepe bovenen middenlopen met een zwak tot matig verval en een snelle tot zeer snelle stroming. De lopen vertonen peilfluctuaties, zijn soms meanderend met een natuurlijk profiel. Heel vaak ontvangt de loop effluent of overstortwater.
ABIOTIEK Waterbodem: vooral grind. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 50 cm. Stroomsnelheid: 20 - 70 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Aalsbeek, Kendel, Kingbeek, Lingsforterbeek, Putbeek, Kroonbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Gammarus pulex. Slakken: Potamopyrgus antipodarum. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Langpootmuggen: Dicranota sp. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Glossiphonia complanata. Watermijten: Hydracarina. Vedermuggen: Prodiamesa olivacea. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Gammarus pulex. Slakken: Potamopyrgus antipodarum. Vedermuggen: Apsectrotanypus trifascipennis. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Langpootmuggen: Dicranota sp. Watermijten: Hydracarina.
Zeldzame soorten Kokerjuffers: Apatania fimbriata, Beraeodes minutus, Chloromyia formosa, Limnephilus centralis, L. sparsus. Waterkevers: Hydraena assimilis, Ochthebius minimus. Vedermuggen: Metriocnemus inopinatus agg, Psectrocladius gr dilatatus, Rheocricotopus gr atripes.
Oa SNELSTROMENDE, HALFNATUURLIJKE TERRAS- EN HEUVELLANDBOVENLOPEN
Karakterisering Het betreft smalle, matig diepe bovenlopen met een zwak verval en een snelle stroming. De locaties zijn weinig begroeid. De lopen ontvangen soms kwel, soms zijn overstorten aanwezig. Het substraat bestaat vooral uit grind en waterplanten. Het betreft een soorten- en individuenrijke gemeenschap, waarin kreeftachtigen en slakken een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij hoog
208
ABIOTIEK Waterbodem: vooral zand, grind en stenen. Breedte: 2,5 - 15 m. Diepte: 20 - 100 cm. Stroomsnelheid: 30 - 100 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Roer, Swalm, Worm, Gelderns Kanaal, Tungelroyse beek (Leudal).
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
Od SNELSTROMENDE, HALFNATUURLIJKE TERRAS- EN HEUVELLANDBENEDENLOPEN
Karakterisering Brede, diepe benedenlopen met een zwak verval en een zeer snelle stroming. De lopen vertonen peilfluctuaties en hebben vaak een meanderend en natuurlijk profiel. Vaak ontvangt de loop effluent of overstortwater. Het substraat bestaat vooral uit zand, grind en stenen. Het betreft een soortenrijke en individuenrijke gemeenschap, waarin kriebelmuggen, vedermuggen en eendagsvliegen een belangrijke aandeel hebben en in mindere mate kokerjuffers en kreeftachtigen.
Ecologisch niveau: matig
Dominante soorten Kriebelmuggen: Boophthora erythrocephala. Vedermuggen: Conchapelopia sp, Micropsectra sp, Microtendipes gr chloris. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Kreeftachtigen: Asellus aquaticus, Gammarus pulex. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Helobdella stagnalis. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Kriebelmuggen: Boophthora erythrocephala, Wilhelmia equina. Vedermuggen: Cryptochironomus sp, Microtendipes gr chloris, Rheotanytarsus sp. Eendagsvliegen: Baetis fuscatus. Kokerjuffers: Hydropsyche angustipennis, H. pellucidula, Hydroptila sp. Bloedzuigers: Erpobdella testacea.
Zeldzame soorten Waterwantsen: Aphelocheirus aestivalis. Platwormen: Bdellocephala punctata. Vedermuggen: Cardiocladius capucinus, Microtendipes pedellus. Kokerjuffers: Ceraclea senilis, Hydropsyche exocellata, Lepidostoma hirtum, Limnephilus marmoratus, Paroecetis struckii. Libellen: Gomphus pulchellus.
209
H ALFNATUURLIJKE L AAGLANDBEKEN Onder ecologisch vrij goede, maar niet optimale, omstandigheden kunnen de meeste beken in het laagland tot de zogenaamde halfnatuurlijke laaglandbeken worden gerekend. Deze beken bezitten een vrij hoog ecologisch kwaliteitsniveau.
210
ABIOTIEK Waterbodem: organisch materiaal. Breedte: Diepte: <10 cm. Stroomsnelheid: 5 - 20 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Bronloop Elsbeek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
LSs HALFNATUURLIJKE LAAGLANDBEEKBRONNEN Karakterisering Bronnen met een vaak lage en diffuse afvoer en een redelijk groot oppervlak in een vlak of zwak hellend gebied. Door het geringe verschil in afvoer vormt zich een organisch pakket wat nagenoeg het hele brongebied bedekt. Dit pakket wordt weer doorstroomd met grondwater, waardoor er sprake is van een spons van organisch materiaal vol water. Het uittredende water heeft een vrij sterk wisselende temperatuur. Het water heeft een slechte tot matige zuurstofhuishouding. Het grondwater is bij uittreding kalkrijk en matig voedselrijk. De soorten die voorkomen zijn aangepast aan zuurstofarme, semi-aquatische en zure milieus. De dominerende soorten zijn steenvliegen, (veder)muggen en kreeftachtigen.
Ecologisch niveau: vrij hoog
Steenvliegen: Leuctra nigra, Nemoura dubitans. Vedermuggen: Trissopelopia longimana.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bittere veldkers, Gele zegge, Gewoon dikkopmos, Hangende zegge, Kale jonker, Paarbladig goudveil, Pellia, Schubzegge, Slanke zegge, Verspreidbladig goudveil.
211
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: < 1,5 m. Diepte: < 25 cm. Stroomsnelheid: 10 - 40 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: zeer hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Molenbeek van Lottum. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Kokerjuffers: Beraea pullata, Polycentropus flavomaculatus, Stenophylax sp, Notidobia ciliaris, Agapetus fuscipes.
Vedermuggen: Zavrelia sp, Paracladopelma camptolabis agg. Steenvliegen: Amphinemura standfussi. Muggen: Dixa dilatata. Waterkevers: Helophorus arvernicus. Watermijten: Arrenurus cylindratus, Sperchon glandulosus. Mosselen: Pisidium personatum. Libellen: Sympetrum pedemontanum. Langpootmuggen: Tipula lateralis, T. gr melanoceros.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bittere veldkers, Gele zegge, Gewoon dikkopmos, Hangende zegge, Kale jonker, Paarbladig goudveil, Pellia, Schubzegge, Slanke zegge, Verspreidbladige goudveil.
LSj HALFNATUURLIJKE LAAGLANDBEEKBOVENLOOPJES Karakterisering Permanent stromende loopjes als gevolg van redelijk constante voeding. De loopjes bevinden zich vaak in loofbos, veelal bron- of moerasbos en de oevers zijn bezet met els. Het betreft een matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat uit kokerjuffers, vedermuggen en steenvliegen. Plaatselijk komen Bermpjes voor.
Ecologisch niveau: vrij hoog
212
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: < 40 cm. Stroomsnelheid: 10 - 50 cm/s. Zuurgraad: pH 6,0 - 7,5. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: hoog. VOORBEELDEN IN LIMBURG Loobeek (Merselo), Lollebeek, Groote Molenbeek (bovenloop). KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Kokerjuffers: Beraea pullata, Limnephilus centralis,
LSb HALFNATUURLIJKE LAAGLANDBEEKBOVENLOPEN Karakterisering Permanente beek, als gevolg van een redelijk constante voeding. De lopen bevinden zich vaak in loofbos, soms bron- of moerasbos en zijn vaak volledig beschaduwd. De oevers zijn bezet met els. De beekloop is meanderend en kronkelend en het substraat bestaat vooral uit zand met veel organische structuren. Het betreft een matig voedselrijk milieu. De fauna is divers en bestaat o.a. uit kokerjuffers, vedermuggen en eendagsvliegen.
Ecologisch niveau: vrij hoog
Micropsectra lindrothi, Polycentropus flavomaculatus, Notidobia ciliaris, Tinodes waeneri. Vedermuggen: Chaetocladius gr vitellinus, Zavrelia sp, Paracladopelma camptolabis agg, Paracladius conversus, Cladotanytarsus mancus, Cricotopus trifasciatus. Eendagsvliegen: Ephemera danica, Ephemerella ignita, Baetis niger, B. muticus, B. scambus, B. fuscatus. Kriebelmuggen: Eusimulium aureum. Langpootmuggen: Tipula gr melanoceros. Libellen: Sympetrum pedemontanum, Calopteryx splendens. Watermijten: Arrenurus cylindratus, Lebertia insignis. Mosselen: Pisidium obtusale, P. pulchellum. Platwormen: Polycelis felina.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Bittere veldkers, Duizendknoopfonteinkruid, Groot bronkruid, Grote waterranonkel, Holpijp, Paarbladig goudveil, Witte waterkers.
KENMERKENDE VISSEN Beekprik, Bermpje.
213
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 2 - 5 m. Diepte: 20 - 70 cm. Stroomsnelheid: 10 - 50 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: laag - matig. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Tungelroysebeek, Roggelse beek. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Vedermuggen: Orthocladius (Eudactylocladius), Rheocircotopus gr effusus, Parachironomus nigritula, Paracladopelma camptolabis agg, Paracladius conversus, Polypedilum scalaenum, Paratanytarsus dissimilis, Cladotanytarsus mancus, Cricotopus trifasciatus. Kokerjuffers: Goera pilosa, Halesus radiatus/digitatus, Hydropsyche pellucidula, Notidobia ciliaris, Tinodes waeneri. Eendagsvliegen: Baetis fuscatus, Ephemerella ignita, Procloeon bifidum, Habroflebia fusca. Langpootmuggen: Tipula gr melanoceros. Kriebelmuggen: Eusimulium angustipes, Wilhelmia equina. Libellen: Somatochlora metallica. Watermijten: Arrenurus cylindratus, Lebertia insignis.
INDICATIEVE MACROFYTEN EN MOSSEN Aardvederkruid, Drijvend fonteinkruid, Gekroesd fonteinkruid, Gele plomp, Haarfonteinkruid, Rivierfonteinkruid, Vlottende waterranonkel.
KENMERKENDE VISSEN Beekprik, Bermpje, Kopvoorn, Kwabaal, Kroeskarper, Grote Modderkruiper, Kleine Modderkruiper, Vetje, Rivierprik, Serpeling, Vlagzalm.
LSm HALFNATUURLIJKE LAAGLANDBEEKMIDDENLOPEN Karakterisering De lopen bevinden zich vaak in loofbos met els, es, haagbeuk en eik. De beek is soms beschaduwd en de oevers zijn bezet met els en es. De beekloop is zwak meanderend en plaatselijk kronkelend. Het substraat bestaat vooral uit zand en plaatselijk komen waterplanten en organische structuren voor. Het betreft een matig voedselrijk tot voedselrijk milieu. De fauna is zeer divers en bestaat o.a. uit vedermuggen, kokerjuffers en eendagsvliegen.
Ecologisch niveau: vrij hoog
S TERK
BEKEN
BEÏNVLOEDDE
215
(Z EER ) B ELASTE
EN G ENORMALISEERDE BEKEN
Onder de huidige omstandigheden bezitten de meeste beken in het Laagland en Maasterrassen en een aantal beektrajecten in het Heuvelland een vrij lage ecologische kwaliteit.
216
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 50 cm. Stroomsnelheid: 30 - 90 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Huilbeek, Roode beek (Arcen), Eppenbeek (benedenloop).
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
Ob SNELSTROMENDE,
BELASTE
HALFNATUURLIJKE TERRAS- EN HEUVELLANDBOVENLOPEN
Dominante soorten Vedermuggen: Chironomus sp, Micropsectra sp, Odagmia gr ornata, Prodiamesa olivacea. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Kreeftachtigen: Gammarus pulex. Wormen: Tubificidae.
Karakterisering Smalle, matig diepe bovenlopen met een zwak tot matig verval en een snelle stroming. De locaties zijn halfbeschaduwd. De lopen vertonen peilfluctuaties, zijn vaak meanderend en vaak zijn overstorten aanwezig. Het substraat bestaat vooral uit zand. Het betreft een matig soorten- en matig individuenrijke gemeenschap, waarin vedermuggen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: matig
Typerende soorten Vedermuggen: Prodiamesa olivacea.
Zeldzame soorten Vedermuggen: Rheocricotopus gr atripes. Eendagsvliegen: Ephemera vulgata. Kokerjuffers: Limnephilus centralis.
217
ABIOTIEK Waterbodem: vooral zand, grof grind en stenen. Breedte: 2,5 - 10 m. Diepte: 25 - 75 cm. Stroomsnelheid: 30 - 100 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: zeer hoog. Gevoeligheid verontreiniging: zeer laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Jeker, Geldernskanaal, Rode beek (Brunssum), Roer, Worm, Swalm. KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Vedermuggen: Chironomus sp, Cricotopus bicinctus, Micropsectra sp, Odagmia gr ornata, Prodiamesa olivacea. Eendagsvliegen: Baetis vernus. Wormen: Tubificidae. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Helobdella stagnalis.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Proasellus coxalis. Vedermuggen: Brillia longifurca, Eukiefferiella claripennis agg, Cricotopus bicinctus, Paratrichocladius rufiventris. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata.
Zeldzame soorten Vedermuggen: Brillia flavifrons, Demeijerea rufipes, Rheocricotopus gr atripes.
Oc ZEER
SNELSTROMENDE, HALF-
NATUURLIJKE TERRAS- EN HEUVELLANDMIDDEN- EN BENEDENLOPEN
Karakterisering Bredere tot brede, matig diepe tot diepe, midden- en benedenlopen met een zwak tot matig verval en een zeer snelle stroming. De lopen vertonen peilfluctuaties, zijn vaak meanderend met een natuurlijk profiel. Heel vaak ontvangt de loop effluent of overstortwater. Het substraat bestaat vooral uit zand, grof grind en stenen. Het betreft een soortenrijke en matig individuenrijke gemeenschap, waarin kreeftachtigen, vedermuggen en wormen een belangrijke rol spelen.
Ecologisch niveau: vrij laag
218
G GENORMALISEERDE
LAAGLAND- EN
TERRASBEKEN
Smalle tot bredere, matig diepe tot diepe boven- en middenlopen met een zwak verval en een matige stroming. De locaties zijn matig begroeid. Het water is zwak zuur tot neutraal. De lopen worden onderhouden en zijn soms gestuwd.
Ga GENORMALISEERDE
VEEN-
LOPEN
Karakterisering Smalle, matig diepe bovenlopen met een zwak verval en een matige stroming. De locaties zijn weinig begroeid. Een deel van de locaties vertoont sterke peilfluctuaties, inundeert en wordt onderhouden. Het substraat bestaat vooral uit zand en in minder mate slib. Het betreft een matig soorten- en individuenrijke gemeenschap, waarin vedermuggen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij laag
ABIOTIEK Waterbodem: zand en in mindere mate slib. Breedte: 1 - 3 m. Diepte: 10 - 50 cm. Stroomsnelheid: < 40 cm/s. Zuurgraad: pH 6,0 - 7,5. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Groote Molenbeek (benedenloop), Loobeek (middenloop), Aa.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Vedermuggen: Chironomus sp, Macropelopia sp, Psectrotanypus varius. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Vedermuggen: Chironomus sp, Macropelopia sp, Psectrotanypus varius. Waterwantsen: Sigara nigrolineata. Waterkevers: Agabus sp larve, Hydroporus sp.
Zeldzame soorten Waterkevers: Agabus congener, Hydroporus melanarius, H. nigrita. Vedermuggen: Psectrocladius gr dilatatus.
219
ABIOTIEK Waterbodem: slib en zand. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 50 cm. Stroomsnelheid: < 30 cm/s. Zuurgraad: pH 6,0 - 7,5. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Aa, Afwateringskanaal, Langven, Rietbeek, Vliet.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Slakken: Radix peregra. Vedermuggen: Chironomus sp, Psectrotanypus varius. Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Waterkevers: Hydroporus palustris. Mosselen: Pisidium sp. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Vedermuggen: Psectrotanypus varius. Waterkevers: Haliplus ruficollis, Hydroporus palustris. Waterwantsen: Hesperocorixa sahlbergi. Mosselen: Pisidium sp.
Zeldzame soorten Waterkevers: Agabus uliginosus, Coelambus impressopunctatus, Enochrus testaceus, Helophorus avernicus, H. granularis, H. strigifrons, Hydraena riparia, Stictotarsus duodecimpustulatus. Vedermuggen: Hydrobaenus pilipes, Psectrocladius gr dilatatus.
Gb GENORMALISEERDE
LAAG-
LANDLOPEN
Karakterisering Het betreft smalle, matig diepe bovenlopen met een zwak verval en een langzame stroming. De locaties zijn weinig begroeid. Het water is zwak zuur. De lopen worden onderhouden. Het substraat bestaat vooral uit slib, zand en waterplanten. Het betreft een soortenrijke en matig individuenrijke gemeenschap, waarin slakken en vedermuggen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij laag
220
ABIOTIEK Waterbodem: slib en zand. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 75 cm. Stroomsnelheid: < 40 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: zeer hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Uffelsebeek, Everlosebeek, Groote Molenbeek, Itterbeek, Thornerbeek.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
Gc STERK
BELASTE GENORMALI-
SEERDE LAAGLANDLOPEN
Karakterisering Smalle tot bredere, matig diepe tot diepe bovenlopen met een zwak verval en een matige stroming. De locaties zijn weinig begroeid. De lopen worden onderhouden en het peil kan fluctueren. Het substraat bestaat vooral uit slib, zand en waterplanten. Het betreft een matig soortenrijke en individuenrijke gemeenschap, waarin vedermuggen en wormen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: laag
Dominante soorten Vedermuggen: Chironomus sp, Cricotopus gr sylvestris, Micropsectra sp, Prodiamesa olivacea, Psectrotanypus varius. Wormen: Tubificidae. Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Bloedzuigers: Helobdella stagnalis.
Typerende soorten Vedermuggen: Chironomus sp, Cricotopus gr sylvestris, Procladius sp, Prodiamesa olivacea, Psectrotanypus varius. Wormen: Tubificidae.
Zeldzame soorten Waterkevers: Cymbiodyta marginella, Ochtebius pusillus. Wapenvliegen: Oplodontha viridula. Vedermuggen: Paratendipes gr nudisquama, Psectrocladius gr dilatatus. Waterwantsen: Sigara longipalis.
221
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 50 cm. Stroomsnelheid: < 40 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Heukelomse beek, Meilossing, Tielebeek, Vlootbeek, Horsterbeek, Oude Graaf.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Gammarus pulex, G. roeselii. Slakken: Radix peregra. Watermijten: Hydracarina. Waterkevers: Haliplus lineatocollis, H. ruficollis. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Glossiphonia complanata. Slijkvliegen: Sialis lutaria. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Gammarus pulex, G. roeselii. Slakken: Anisus vortex, Physa fontinalis, Planorbis planorbis. Watermijten: Hydracarina. Waterkevers: Gyrinus substriatus, Haliplus lineatocollis, H. ruficollis, H. wehnkei, Nebrioporus depressus elegans. Kokerjuffers: Limnephilus lunatus. Slijkvliegen: Sialis lutaria.
Zeldzame soorten Vedermuggen: Cryptotendipes holsatus, Psectrocladius gr dilatatus. Eendagsvliegen: Ephemera vulgata. Waterkevers: Gyrinus marinus, Hydrochus ignicollis. Langpootmuggen: Phalacrocera replicata. Waterwantsen: Sigara fossarum, S. hellensi. Kokerjuffers: Tinodes pallidulus.
Gd GESTUWDE
GENORMALISEERDE
BOVENLOPEN VAN LAAGLAND- EN TERRASBEKEN
Karakterisering Smalle, matig diepe bovenlopen met een zwak verval en een matige stroming. De lopen vallen soms droog. Het water is zwak zuur tot neutraal. De lopen worden onderhouden en vaak gestuwd. Het substraat bestaat vooral uit zand en waterplanten. Het betreft een soortenrijke en individuenrijke gemeenschap, waarin kreeftachtigen, slakken en watermijten een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: matig
222
ABIOTIEK Waterbodem: vooral slib en zand. Breedte: 1 - 5 m. Diepte: 10 - 75 cm. Stroomsnelheid: < 40 cm/s. Zuurgraad: pH 6,5 - 7,5. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: matig. VOORBEELDEN IN LIMBURG Eckeltsebeek, Groote Molenbeek, Tungelroyse beek, Oostrumse beek.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA
Ge MATIG
BELASTE GENORMALI-
SEERDE BOVEN- EN MIDDENLOPEN VAN LAAGLANDBEKEN
Karakterisering Smalle tot bredere, matig diepe tot diepe boven- en middenlopen met een zwak verval en een matige stroming. De locaties zijn matig begroeid. De lopen worden onderhouden en soms gestuwd, soms wordt water ingelaten of vindt inundatie plaats. Het substraat bestaat vooral uit slib, zand en waterplanten. Het betreft een soortenrijke en individuenrijke gemeenschap, waarin kreeftachtigen, slakken en vedermuggen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij laag
Dominante soorten Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Slakken: Radix peregra, Valvata piscinalis. Vedermuggen: Chironomus sp. Eendagsvliegen: Cloeon dipterum. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Glossiphonia complanata, Helobdella stagnalis. Wantsen: Sigara striata. Mosselen: Sphaerium sp. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Slakken: Anisus vortex, Bathyomphalus contortus, Bithynia tentaculata, Lymnaea stagnalis, Planorbarius corneus, Radix peregra, Valvata piscinalis, Physa fontinalis, Gyraulus albus, Lymnaea stagnalis. Eendagsvliegen: Cloeon dipterum. Waterwantsen: Sigara striata, S. falleni.
Zeldzame soorten Slakken: Armiger crista. Libellen: Crocothemis erythraea. Vedermuggen: Einfeldia gr insolita, Parachironomus gr vitiosus, Polypedium scalaenum, Psectrocladius gr dilatatus, Rheocricotopus gr atripes. Wantsen: Gerris argentatus, Gerris lateralis. Waterkevers: Dryops griseus, Gyrinus marinus, Haliplus confinis, Hydaticus seminiger, Hydroporus striola. Wapenvliegen: Oplodonta viridula.
223
ABIOTIEK Waterbodem: zand. Breedte: 2 - 10 m. Diepte: 20 - 70 cm. Stroomsnelheid: 5 - 70 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Neerbeek, Anselderbeek, Groote Molenbeek (benedenloop).
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Vedermuggen: Chironomus sp, Cricotopus bicinctus, C. gr sylvestris. Wormen: Stylaria lacustris, Tubificidae. Bloedzuigers: Helobdella stagnalis.
Gf MATIG
BELASTE GENORMALI-
SEERDE MIDDEN- EN BENEDENLOPEN VAN LAAGLANDBEKEN
Karakteristieken Typerende soorten Vedermuggen: Cricotopus bicinctus, Dicrotendipes gr nervosus, Parachironomus gr arcuatus, Phaenopsectra sp, Polypedilum gr nubeculosum. Wormen: Stylaria lacustris. Bloedzuigers: Helobdella stagnalis. Wantsen: Sigara striata.
Zeldzame soorten Vedermuggen: Psectrocladius gr dilatatus, Rheocricotopus gr atripes, Brillia spec.
Bredere tot brede, diepe midden- en benedenlopen met een zwak verval en een matig tot snelle stroming. De locaties zijn weinig begroeid. De lopen worden onderhouden, vertonen peil fluctuaties en worden soms gestuwd, soms vindt inundatie plaats. Vaak ontvangt de loop effluent of overstortwater. In een deel van de lopen is nog een natuurlijk profiel en meandering aanwezig. Het substraat bestaat vooral uit zand en waterplanten en soms stenen. Het betreft een soortenrijke en matig individuenrijke gemeenschap, waarin kreeftachtigen, vedermuggen en wormen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij laag
224
ABIOTIEK Waterbodem: zand en fijne detritus. Breedte: 4 - 10 m. Diepte: 40 - 120 cm. Stroomsnelheid: 10 - 60 cm/s. Zuurgraad: pH 7,0 - 8,0. Voedingsstoffen: (zeer) hoog. Gevoeligheid verontreiniging: laag. VOORBEELDEN IN LIMBURG Helenavaart, Peelkanaal.
KENMERKENDE SOORTEN MACROFAUNA Dominante soorten
Gg GESTUWDE GENORMALISEERDE MIDDEN- EN BENEDENLOPEN VAN LAAGLANDBEKEN
Karakterisering Het betreft brede, diepe benedenlopen met een zwak verval en een matige tot snelle stroming. De locaties zijn matig begroeid. De lopen worden onderhouden en soms treedt inundatie op. De lopen zijn vaak gestuwd en er wordt water ingelaten. Het substraat bestaat vooral uit zand, waterplanten en fijne detritus. Het betreft een soortenrijke en matig individuenrijke gemeenschap, waarin eendagsvliegen, kreeftachtigen en vedermuggen een belangrijk aandeel hebben.
Ecologisch niveau: vrij laag
Eendagsvliegen: Caenis horaria, Cloeon dipterum. Kreeftachtigen: Asellus aquaticus. Vedermuggen: Cricotopus gr sylvestris, Microtendipes gr chloris, Polypedilum gr nubeculosum, Tanytarsus sp. Bloedzuigers: Erpobdella octoculata, Helobdella stagnalis. Watermijten: Hydracarina. Wormen: Tubificidae.
Typerende soorten Eendagsvliegen: Caenis horaria, Caenis luctuosa. Vedermuggen: Clinotanypus nervosus, Glyptotendipes sp, Microtendipes gr chloris, Tanytarsus sp. Kokerjuffers: Cyrnus flavidus, Mystacides nigra. Waterkevers: Laccophilus hyalinus. Bloedzuigers: Piscicola geometra.
Zeldzame soorten Slakken: Armiger crista. Platwormen: Bdellocephala punctata. Libellen: Brachytron pratense, Cercion lindenii, Erythromma viridulum. Wantsen: Gerris argentatus, Notonecta lutea. Vedermuggen: Psectrocladius gr dilatatus, Rheocricotopus gr atripes.
225
BIJLAGEN Overzicht beekherstelmaatregelen . . . . . . .226 Vertaaltabel natuurdoeltypen . . . . . . . . . . .228 Toelichting abiotische kenmerken . . . . . . .236 Literatuurlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .238 Lijst met betrokken instanties . . . . . . . . . .239 Beeldverantwoording . . . . . . . . . . . . . . . . .240
226
Overzicht belangrijkste maatregelen ten behoeve van herstel beken en beekdalen Bij beekherstel verdient een (duurzame) brongerichte en een stroomgebiedsgewijze aanpak verreweg de voorkeur. In gevallen waar dit niet mogelijk is kan gekozen worden voor (tijdelijke) effectgerichte maatregelen. De keuze voor de te nemen maatregelen hangt af van de aard en omvang van de problematiek, de beleidsintenties en bijbehorende instrumenten alsmede het draagvlak voor herstelmaatregelen. Maatregelen dienen altijd gebiedsgericht en in hun onderlinge samenhang gekozen te worden. Hieronder volgt een overzicht van mogelijke maatregelen. Verwijderen drainage/verhogen drainagebasis/profielverkleining
Het dempen van sloten en greppels en verlaging van de afvoercapaciteit van beekbovenlopen door verondieping zijn belangrijke maatregelen om water langer in het stroomgebied vast te houden. Hierdoor wordt de afvoer van regenwater naar de beken beperkt, de infiltratie bevorderd, de grondwatervoorraad vergroot en de grondwaterstand verhoogd. Deze maatregelen zullen met name in het dekzandgebied van Noord- en Midden-Limburg tevens op een natuurlijke wijze verdroging beperken. Wijzigen grondwateronttrekking
Verminderen, verplaatsen of opheffen van een grondwateronttrekking kan de gemiddelde grondwaterstand doen stijgen en leiden tot versterking van de kwelstromen, hetgeen de beekafvoer en de grondwaterstand in het beekdal ten goede komt, hetgeen noodzakelijk is voor herstel van de grondwaterafhankelijke vegetaties en daarbij behorende organismen. Brongerichte erosiemaatregelen/bosontwikkeling
De afvoer van hemelwater via oppervlakkige afstroming draagt in Zuid-Limburg sterk bij aan de afvoerpieken in de beken. Door verandering in het landgebruik op de hellingen en droogdalen, bijvoorbeeld door herbebossing, de aanleg van grasland en het herstel van graften, wordt water langer in het stroomgebied vastgehouden. Met name bos vertraagt de infiltratie en vlakt daarmee het afvoerpatroon van de beek af. Bevorderen infiltratie/afkoppeling verhard oppervlak
Door afkoppeling van de regenwaterafvoer van verhard oppervlak van het rioolstelsel en infiltratie in de bodem wordt het water uit bebouwd gebied langer vastgehouden. Het hemelwater wordt daartoe opgevangen in speciale bergings- en infiltratievoorzieningen. Op deze wijze wordt tevens een verbetering van de waterkwaliteit in de beken bereikt, doordat de overstortfrequentie van het rioolstelsel wordt beperkt. Hermeandering/extensivering beheer/herstel beekmorfologie
Hermeandering en extensivering van het onderhoud van de beken, waarbij ruimte is voor spontane vegetatieontwikkeling, de vorming van zandbanken en stroomkuilen en natuurlijke oevers via erosie- en sedimentatieprocessen, vormen een natuurlijke manier om de afvoer van water af te remmen en dragen in hoge mate bij aan het herstel van het ecologisch functioneren van de beken en beekdalen. Door vergroting van de weerstand in de beek door ontwikkeling van watervegetaties kunnen inundaties optreden en worden afvoerpieken afgevlakt. In de beek gevallen bomen kunnen dit proces aanzienlijk versterken. Door geleidelijk ophoging van de beekbodem worden de grondwaterstanden verhoogd en neemt de grondwaterberging toe. In een aantal stroomgebieden zijn de waterbodems van de waterlopen inmiddels dermate verontreinigd dat herinrichtingsmaatregelen gepaard dienen te gaan met saneringsmaatregelen.
227
Ontwikkelen inundatiezone/herstel bufferzone
Reactivering van inundatiegebieden en het vertragen van de afvoer in deze overstromingsvlaktes zijn bij uitstek maatregelen die gecombineerd kunnen worden met de ontwikkeling van waardevolle natte beekdal-ecosystemen (moerassen, moerasbossen). Tevens kunnen deze maatregelen leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit doordat natuurlijke afbraak- en vastleggingsprocessen worden bevorderd. Met name in Noord- en Midden-Limburg is de waterbergende functie van inundatiegebieden door normalisaties vrijwel geheel verloren gegaan. Vergroten retentievermogen/stromende berging
Waterretentie wordt op een natuurlijke wijze vormgegeven door vrije meandering van beken in een verhoogde bedding, waarbij de stroomsnelheid wordt afgeremd en de afvoercapaciteit van de beken wordt beperkt. Hierdoor zullen de beken vaker buiten hun oevers treden. Door inundaties worden afvoerpieken opgevangen en de afvoergolf afgevlakt. Door in de inundatiegebieden tevens een natuurlijke begroeiing te laten ontstaan, neemt de ruwheid van het oppervlak en daarmee het waterremmende effect toe. Dit principe wordt ook wel stromende berging genoemd. In bepaalde gevallen is het mogelijk om erosie- en regenwaterbuffers aan te leggen. Deze buffers zijn een soort retentiebekkens die bij een afvoergolf met water worden gevuld, wat na het passeren van de golf weer geloosd kan worden op het oppervlaktewater. De erosiebuffers worden toegepast in ZuidLimburg om de oppervlakkige afstroming rond bebouwde gebieden tijdelijk op te vangen en zodoende de wateroverlast in woonkernen te beperken. Beperken riooloverstorten
Riooloverstorten werken onregelmatig en veroorzaken daardoor een enorme verstoring van het afvoerpatroon (afvoerpieken), de zuurstofhuishouding en het ecologisch functioneren. Door de aanleg van een verbeterd gescheiden rioolstelsel of de aanleg van bergbezinkbassins worden zowel de vuiluitworp als de piekafvoeren verminderd. Verbeteren RWZI’s
Lozingen van het afvalwater van een effluent van een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) leiden tot verontreiniging van het ontvangende oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen, meststoffen, micro-organismen, restslib en microverontreinigingen. Ter verdere bestrijding van waterverontreiniging kunnen RWZI’s uitgebreid worden met nageschakelde extra zuiveringsstappen en verdergaande zuiveringstechnieken. Verminderen meststoffentoevoer/ontwikkelen bufferzone
Bemesting van landbouwgronden in het stroomgebied veroorzaakt voedselverrijking van het gronden oppervlaktewater. Evenwichtsbemesting kan dit probleem verminderen. Een effectgerichte maatregel om de belasting van meststoffen te reduceren is het ontwikkelen van beekbegeleidende (spuiten mestvrije) bufferzones of helofytenfilters. In deze bufferzones en helofytenfilters worden meststoffen en bestrijdingsmiddelen ingevangen en vastgelegd. Verwijderen stuwen/opheffen vismigratiebelemmeringen
Stuwen zijn aangelegd voor het peilbeheer teneinde water te kunnen vasthouden in tijden van watertekort dan wel af te kunnen laten in tijden van waterovervloed. Stuwen vormen echter belangrijke obstakels voor de migratie van vis en andere waterorganismen. Een nader nadeel is dat door stuwen de stroomsnelheid drastisch wordt gereduceerd, met name in periodes met lage beekafvoeren. Een effectgerichte maatregel voor het passeerbaar maken van stuwen is de aanleg van vispassages.
228
Vertaaltabel Limburgse naar Landelijke natuurdoeltypen Onderstaande vertaaltabel geeft de relatie aan tussen de Limburgse natuurdoeltypen en de Landelijke natuurdoeltypen uit het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al. 2002). Bij de cursief afgedrukte natuurdoeltypen is deze de relatie minder duidelijk, geldt deze in een specifieke situatie of verdient nadere toelichting.
BOSSEN
A 1.1 A 1.2 A 1.3 A 1.4
A 1.5 A 1.6 A 1.7 A 1.8 A 1.9 A 1.10
Wintereiken-Beukenbos 3.56 Eikenhakhout en middenbos (beheervorm) 3.65 Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden Parelgras- Beukenbos 3.56 Eikenhakhout en middenbos (beheervorm) 3.65 Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden Bronbos 3.57 Elzen-essenhakhout en middenbos (beheervorm) 3.67 Bos van bron en beek Eiken-Haagbeukenbos 3.59 Eiken-haagbeukenhakhout en middenbos van zandgronden (beheervorm) 3.65 Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 3.68 Eiken-Haagbeukenbos van het Heuvelland 3.69 Eiken-Haagbeukenbos van zandgronden Berken-Zomereikenbos 3.56 Eikenhakhout en middenbos (beheervorm) 3.64 Bos van arme zandgronden Vogelkers-Essenbos 3.57 Elzen-essenhakhout en middenbos (beheervorm) 3.67 Bos van bron en beek Elzenbroekbos 3.57 Elzen-essenhakhout en middenbos (beheervorm) 3.62 Laagveenbos Berkenbroekbos 3.63 Hoogveenbos Essen-Iepenbos 3.61 Ooibos 3.66 Bos van voedselrijke, vochtige grond Zwarte populieren-Wilgenbos 3.61 Ooibos
STRUWELEN
A 2.1 A 2.2 A 2.3 A 2.4
Doornstruweel 3.52 Zoom, mantel en droog struweel van de hogere gronden 3.53 Zoom, mantel en droog struweel van het rivieren- en zeekleigebied Bremstruweel 3.52 Zoom, mantel en droog struweel van de hogere gronden Gagelstruweel 3.55 Wilgenstruweel Wilgenstruweel 3.55 Wilgenstruweel
229
A 2.5
Stroomdalwilgenstruweel 3.55 Wilgenstruweel
HEIDEN
A 3.1 A 3.2 A 3.3
Droge heide 3.45 Droge heide Vochtige heide 3.42 Natte heide Natte heide 3.42 Natte heide
HOOGVEEN
A4
Hoogveen 3.44 Levend hoogveen
GRASLANDEN
A 5.1 A 5.2 A 5.3
A 5.4
A 5.5.1
A 5.5.2
A 5.6 A 5.7.1 A 5.7.2 A 5.8 A 5.9 A 5.10
Kalkgrasland 3.36 Kalkgrasland Lössschraalgrasland 3.33 Droog schraalgrasland van de hogere gronden Heischraalgrasland 3.33 Droog schraalgrasland van de hogere gronden 3.42 Natte heide (in Hz) 3.45 Droge heide (in Hz) Zandschraalgrasland 3.33 Droog schraalgrasland van de hogere gronden 3.45 Droge heide (in Hz) 3.47 Zandverstuiving (alleen in Hz) Kamgrasweide 3.37 Bloemrijk grasland van het Heuvelland 3.38 Bloemrijk grasland van zand- en veengebied 3.39 Bloemrijk grasland van het rivieren- en kleigebied Glanshaverhooiland 3.37 Bloemrijk grasland van het Heuvelland 3.38 Bloemrijk grasland van zand- en veengebied 3.39 Bloemrijk grasland van het rivieren- en kleigebied Dotterbloemgrasland 3.30 Dotterbloemgrasland van beekdalen 3.31 Dotterbloemgrasland van veen en klei Kleine zeggengrasland 3.29 Nat schraalgrasland Nat kalkgrasland 3.29 Nat schraalgrasland Sikkelklaver-kruisdistelgrasland 3.39 Bloemrijk grasland van het rivieren- en kleigebied Inundatiegrasland 3.32 Nat matig voedselrijk grasland Vochtig kruidenrijk grasland 3.38 Bloemrijk grasland van zand- en veengebied 3.39 Bloemrijk grasland van het rivieren- en kleigebied
230
A 5.11
Droog kruidenrijk grasland 3.37 Bloemrijkgrasland van het Heuvelland 3.38 Bloemrijk grasland van zand- en veengebied 3.39 Bloemrijk grasland van het rivieren- en kleigebied
MOERASSEN
A 6.1 A 6.2 A 6.3 A 6.4 A 6.5
Kleine zeggenmoeras 3.24 Moeras 3.29 Nat schraalgrasland Kalkmoeras 3.24 Moeras Rietmoeras 3.24 Moeras Grote zeggenmoeras 3.24 Moeras Inundatiemoeras 3.16 Dynamisch rivierbegeleidend water 3.24 Moeras
RUIGTEN
A 7.1
A 7.2 A 7.3
Droge ruigte 3.36 Kalkgrasland 3.52 Zoom, mantel en droog struweel van de hogere gronden 3.53 Zoom, mantel en droog struweel van het rivieren- en zeekleigebied Vochtige ruigte 3.25 Natte strooiselruigte Verbindingsruigte -
WATEREN
A 8.1
A 8.2
A 8.3
A 8.4
Heuvellandbeek 3.1 Droogvallende bron en beek 3.2 Permanente bron 3.3 Snelstromende bovenloop 3.4 Snelstromende midden- en benedenloop 3.5 Snelstromend riviertje Terrasbeek 3.1 Droogvallende bron en beek 3.2 Permanente bron 3.3 Snelstromende bovenloop 3.4 Snelstromende midden- en benedenloop 3.5 Snelstromend riviertje Laaglandbeek 3.1 Droogvallende bron en beek 3.2 Permanente bron 3.6 Langzaam stromende bovenloop 3.7 Langzaam stromende middenloop 3.8 Langzaam stromend riviertje Rivier 3.9 Snelstromende rivier en nevengeul 3.10 Langzaamstromende rivier en nevengeul
231
A 8.5
A 8.6
Voedselarme plas 3.22 Zwak gebufferd ven (eventueel in combinatie met A 6.1 kleine zeggenmoeras en/of A 9.2.2 Pioniergemeenschappen op vochtig zand) 3.23 Zuur ven (eventueel in combinatie met A 2.3 Gagelstruweel en/of A 9.2.2 Pioniergemeenschappen op vochtig zand) Voedselrijke plas 3.14 Gebufferde poel en wiel 3.16 Voedselrijke plas 3.17 Geïsoleerde meander en petgat
PIONIERGEMEENSCHAPPEN
A 9.1 A 9.2.1
A 9.2.2 : A 9.3 A 9.4
Pioniergemeenschap op kalk 3.36 Kalkgrasland Pioniersgemeenschap op voedselrijk droog zand 3.33 Droog schraalgrasland van de hogere gronden 3.45 Droge heide 3.47 Zandverstuiving 3.49 Rivierduin en –strand Pioniergemeenschap op vochtig zand 3.29 Nat schraalgrasland 3.42 Natte heide Pioniergemeenschap op grind 3.49 Rivierduin en –strand Pioniergemeenschap op klei 3.49 Rivierduin en –strand 3.16 Dynamisch rivierbegeleidend water
KRUIDENRIJKE AKKERS
A 10.1 A 10.2 A 10.3
Kruidenrijke akker op kalkrijke bodem 3.50 Akker van basenrijke gronden Kruidenrijke akker op droog kalkarm zand 3.51 Akker van basenarme gronden Kruidenrijke akker op vochtige zware bodem 3.50 Akker van basenrijke gronden
232
Vertaaltabel Landelijke naar Limburgse natuurdoeltypen In de onderstaande vertaaltabel worden de natuurdoeltypen uit het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al. 2001) vertaald naar de Limburgse Natuurdoeltypen. Hierbij is uitgegaan van de natuurdoeltypen van de halfnatuurlijke landschappen zoals die omschreven zijn in hoofdstuk 4.3 van het landelijke handboek. In dit hoofdstuk staat ook aangegeven in welke fysisch geografische regio de natuurdoeltypen vallen. Limburg is onderverdeeld in drie Fysisch-Geografische regio’s: • de Hogere zandgronden (Hz); • het Rivierengebied (Ri); • het Heuvelland (Hl). Het gebied in de omgeving van Brunssum (Miocene zandgronden) wordt tot de fysisch-geografische regio Hogere zandgronden gerekend. Tot het Rivierengebied wordt het huidige stroomdal van de Maas en haar zijrivieren gerekend. Tot de fysisch-geografische regio Heuvelland behoren de ZuidLimburgse plateau-, helling- en beekdalgronden. Het overige deel van Limburg valt binnen de Hogere zandgronden. De relatie tussen de Limburgse natuurdoeltypen en de landelijke is niet altijd één op één. Indien de vertaling minder duidelijk is, staat dit aangegeven met een “–”.
STROMENDE WATEREN*)
Droogvallende bron en beek A 8.1 Heuvellandbeek A 8.2 Terrasbeek A 8.3 Laaglandbeek 3.2 Permanente bron A 8.1 Heuvellandbeek A 8.2 Terrasbeek A 8.3 Laaglandbeek 3.3 Snelstromende bovenloop A 8.1 Heuvellandbeek A 8.2 Terrasbeek A 8.3 Laaglandbeek 3.4 Snelstromende midden- en benedenloop A 8.1 Heuvellandbeek A 8.2 Terrasbeek A 8.3 Laaglandbeek 3.5 Snelstromend riviertje A 8.1 Heuvellandbeek A 8.2 Terrasbeek A 8.3 Laaglandbeek 3.6 Langzaam stromende bovenloop A 8.3 Laaglandbeek 3.7 Langzaam stromende middenloop A 8.3 Laaglandbeek 3.8 Langzaam stromend riviertje A 8.3 Laaglandbeek 3.9 Snelstromende rivier en nevengeul A 8.4 Rivier 3.10 Langzaam stromende rivier en nevengeul A 8.4 Rivier *) Voor verdere informatie zie de Waterstreefbeelden.
Hz
Ri
Hl
3.1
• • • • • • • • • • • • • • • • •
–
•
– • •
233
Hz
Ri
Hl
• •
• •
• •
•
•
STILSTAANDE WATEREN
3.14 3.15 3.16
3.17 3.19 3.21 3.22
3.23
Gebufferde poel en wiel A 8.6 Voedselrijke plassen (poel) B 6.4 Ecologisch waardevolle watergangen en poelen Gebufferde sloot B 6.4 Ecologisch waardevolle watergangen en poelen Dynamisch rivierbegeleidend water A 6.5 Inundatiemoeras A 8.6 Voedselrijke plas A 9.4 Pioniersgemeenschap op klei Geïsoleerde meander en petgat A 8.6 Voedselrijke plas Kanaal en vaart B 6.4 Ecologisch waardevolle watergangen en poelen Zwak gebufferde sloot B 6.4 Ecologisch waardevolle watergangen en poelen Zwak gebufferd ven A 8.5 Voedselarme plas Eventueel in combinatie met: A 6.1 Kleine zeggenmoeras A 9.2.2 Pioniergemeenschap op vochtig zand Zuur ven A 8.5 Voedselarme plas Eventueel in combinatie met: A 2.3 Gagelstruweel A 9.2.2 Pioniergemeenschap op vochtig zand
• • • • •
•
• • • • • • •
MOERASSEN
3.24
3.25
Moeras A 6.1 Kleine zeggenmoeras A 6.2 Kalkmoeras A 6.3 Rietmoeras A 6.4 Grote zeggenmoeras A 6.5 Inundatiemoeras Natte strooiselruigte A 7.2 Vochtige ruigte
•
•
• • •
• • •
– • • • •
•
•
•
GRASLANDEN
3.29
3.30 3.31 3.32 3.33
Nat schraalgrasland A 5.7.1 Kleine zeggengrasland A 5.7.2 Nat kalkgrasland A 6.1 Kleine zeggenmoeras A 9.2.1 Pioniergemeenschap op vochtig zand Dotterbloemgrasland van beekdalen A 5.6 Dotterbloemgrasland Dotterbloemgrasland van veen en klei A 5.6 Dotterbloemgrasland Nat matig voedselrijk grasland A 5.9 Inundatiegrasland Droog schraalgrasland van de hogere gronden A 5.2 Lössschraalgrasland A 5.3 Heischraal grasland A 5.4 Zandschraalgrasland A 9.2.1 Pioniergemeenschap op droog zand
• • •
• • •
•
• •
• • • •
• • • – –
234
3.36
3.37
3.38
3.39
Kalkgrasland A 5.1 Kalkgrasland A 7.1 Droge ruigte A 9.2 Pioniergemeenschap op kalk Bloemrijk grasland van het Heuvelland A 5.5.1 Kamgrasweide A 5.5.2 Glanshaverhooiland A 5.11 Droog kruidenrijk grasland Bloemrijk grasland van zand- en veengebied A 5.5.1 Kamgrasweide A 5.5.2 Glanshaverhooiland A 5.10 Vochtig kruidenrijk grasland A 5.11 Droog kruidenrijk grasland Bloemrijk grasland van het rivieren- en kleigebied A 5.5.1 Kamgrasweide A 5.5.2 Glanshaverhooiland A 5.8 Sikkelklaver-Kruisdistelgrasland A 5.10 Vochtig kruidenrijk grasland A 5.11 Droog kruidenrijk grasland
Hz
Ri
Hl
• • • • • – • • – – • • • – –
HEIDEN EN HOOGVEEN
3.42
3.44 3.45
Natte heide A 3.2 Vochtige heide A 3.3 Natte heide A 5.3 Heischraal grasland A 9.2.2 Pioniergemeenschap op vochtig zand Levend hoogveen A4 Hoogveen Droge heide A 3.1 Droge heide A 5.3 Heischraal grasland A 5.4 Zandschraalgrasland A 9.2.1 Pioniergemeenschap op droog zand
• • • • • • • • •
PIONIERGEMEENSCHAPPEN
3.47 3.49
3.50 3.51
Zandverstuiving A 5.4 Zandschraalgrasland A 9.2.1 Pioniergemeenschap op droog zand Rivierduin en -strand A 9.2.1 Pioniergemeenschap op voedselrijk droog zand A 9.3 Pioniergemeenschap op grind A 9.4 Pioniergemeenschap op klei Akker van basenrijke gronden A 10.1 Kruidenrijke akker op kalkrijke bodem A 10.3 Kruidenrijke akker op vochtige zware bodem Akker van basenarme gronden A 10.2 Kruidenrijke akker op droog kalkarm zand
• • • • • • • •
–
–
235
Hz
Ri
Hl
•
• • •
STRUWELEN EN BEHEERDE BOSSEN
3.52
3.53
3.55
3.56
3.57
3.59
Zoom, mantel en droog struweel van de hogere gronden A 2.1 Doornstruweel A 2.2 Bremstruweel A 7.1 Droge ruigte Zoom, mantel en droog struweel van het rivieren- en zeekleigebied A 2.1 Doornstruweel A 7.1 Droge ruigte Wilgenstruweel A 2.3 Gagelstruweel A 2.4 Wilgenstruweel A 2.5 Stroomdalwilgenstruweel Eikenhakhout en middenbos Beheersvorm bij bostypen aangetroffen in: A 1.1 Wintereiken-Beukenbos A 2.1 Parelgras-Beukenbos A 1.5 Berken-Zomereikenbos Elzen-essenhakhout en middenbos Beheersvorm bij bostypen aangetroffen in: A 1.3 Bronbos A 1.6 Vogelkers-Essenbos A 1.7 Elzenbroekbos Eiken-haagbeukenhakhout en middenbos van zandgronden Beheersvorm bij bostypen aangetroffen in: A 1.4 Eiken-haagbeukenbos
•
• • • •
•
• •
•
•
• • •
• • •
• • •
• • • • •
OPGAANDE BOSSEN
3.61 3.62 3.63 3.64 3.65
3.66 3.67 3.68 3.69
Ooibos A 1.9 Essen-iepenbos A 1.10 Zwarte populieren-Wilgenbos Laagveenbos A 1.7 Elzenbroekbos Hoogveenbos A 1.8 Berkenbroekbos Bos van arme zandgronden A 1.5 Berken-Zomereikenbos Eiken- en beukenbos van lemige zandgronden A 1.1 Wintereiken-Beukenbos A 1.2 Parelgras-Beukenbos A 1.4 Eiken-Haagbeukenbos Bos van voedselrijke, vochtige grond A 1.9 Essen-Iepenbos Bos van bron en beek A 1.3 Bronbos A 1.6 Vogelkers-Essenbos Eiken-haagbeukenbos van het Heuvelland A 1.4 Eiken-Haagbeukenbos Eiken-haagbeukenbos van zandgronden A 1.4 Eiken-Haagbeukenbos
• • •
•
•
• • •
• •
• • •
•
–
• • • •
• • •
•
236
Toelichting abiotische kenmerken Klasse-indeling abiotische randvoorwaarden natuurstreefbeelden
Bij de natuurstreefbeelden zijn abiotische kenmerken aangegeven, waarbij de volgende klassen gehanteerd zijn. Kwel Geeft aan of het natuurstreefbeeld afhankelijk is van kwel: 1= kwel vereist; 2= kwel vereist voor sommige vegetatietypen; 3= kwel mogelijk maar niet vereist. Grondwaterstand Geeft het (grond)waterstandstraject aan waarbinnen het natuurstreefbeeld voor kan komen, uitgedrukt in cm boven maaiveld: 1= < -80 cm; 2= -80 cm – -40 cm; 3= -40 – 0 cm; 4= 0 cm – 40 cm; 5= > 40 cm. Inundatie Geeft de inundatieduur aan waarbij het natuurstreefbeeld voor kan komen: 1= geen inundatie; 2= korte inundatie mogelijk (< 30%); 3= langdurige inundatie mogelijk (< 100%); 4= korte inundatie noodzakelijk (< 30%); 5= langdurige inundatie noodzakelijk (30-100%).
Zuurgraad Geeft het pH-traject aan waarbij het natuurstreefbeeld voor kan komen: (pH < 4,5); 1= zuur (pH 4,5 – 5,5); 2= matig zuur 3= zwak zuur (pH 5,5 – 6,5); 4= neutraal (pH 6,5 – 7,5); 5= basisch (pH > 7,5). Trofiegraad Geeft de voedselrijkdom aan waarbij het natuurstreefbeeld voor kan komen, uitgedrukt in biomassaproductie per jaar: 1= oligo- tot oligomesotroof (< 250 g/m2); 2= mesotroof (250 – 450 g/m2); 3= zwak eutroof (450 – 750 g/m2; 4= matig eutroof (750 – 1100 g/m2); 5= eutroof tot zeer eutroof (> 1100 g/m2).
237
Klasse-indeling abiotische randvoorwaarden waterstreefbeelden
Bij de waterstreefbeelden zijn abiotische gegevens aangegeven, waarbij de volgende klassen-indelingen voor de beken gehanteerd zijn. Ecologisch niveau Geeft de kwaliteit van het ecologisch functioneren van de beken aan: 1 = laag (kleur rood); (kleur oranje); 2 = vrij laag 3 = matig (kleur geel); 4 = vrij hoog (kleur groen); 5 = hoog (kleur blauw). Breedte Geeft de breedte van de beken aan: 1 = zeer smal (0 – 1 m); 2 = smal (1 – 3 m); 3 = breder (3 – 5 m); 4 = breed (> 5 m). Diepte Geeft de diepte van de beken aan: 1 = ondiep (< 20 cm); 2 = matig diep (20 – 40 cm); 3 = diep (> 40 cm). Stroomsnelheid Geeft de stroomsnelheid van de beken aan: 1 = langzaam (< 10 cm/s); 2 = matig (10 – 30 cm/s); 3 = snel (30 – 60 cm/s); 4 = zeer snel (> 60 cm/s).
Zuurgraad Geeft het pH-traject 1 = zwak zuur 2 = neutraal 3 = basisch
van het beekwater aan: (pH < 7); (pH 7 – 8); (pH > 8).
Voedingsstoffen Geeft de voedselrijkdom van het beekwater aan: 1 = zeer laag (t-P < 0,005 mg/l); 2 = laag (t-P 0,005 – 0,01 mg/l); 3 = matig (t-P 0,01 – 0,03 mg/l); 4 = hoog (t-P 0,03 – 0,1 mg/l); 5 = zeer hoog (t-P > 0,1 mg/l). Gevoeligheid verontreiniging Geeft de gevoeligheid aan van de levensgemeenschappen voor verontreiniging van het beekwater. De indeling is gebaseerd op expert-judgement. 1 = zeer laag; 2 = laag; 3 = matig; 4 = hoog; 5 = zeer hoog.
238
Literatuur
Provincie Limburg (2001): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds- en Beheersgebiedsplan MiddenLimburg-West & de Maasplassen. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 23 november 2001, Maastricht.
D. Bal, H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001): Handboek Natuurdoeltypen. Tweede, geheel herziene editie. Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2002/020. EC-LNV, Wageningen.
Provincie Limburg (2002): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds-, Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan Noord-Limburg-Oost. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 08 januari 2002, Maastricht.
(2002): Watersysteemverkenning Limburg. Haskoning Waterstreefbeelden en Watersysteemrapportage voor de beken in Limburg. Eindrapport. In opdracht van Provincie Limburg, Zuiveringschap Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei, Waterschap Roer en Overmaas & Dienst Landelijk Gebied. Royal Haskoning BV Water, Maastricht.
Provincie Limburg (2002): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds- en Beheersgebiedsplan NoordLimburg-West. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 12 maart 2002, Maastricht.
IWACO (2000): Waterstreefbeelden en Regionale Watersysteemverkenningen Provincie Limburg. Methodiek Watersysteemrapportage. In opdracht van Provincie Limburg, Zuiveringschap Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei & Waterschap Roer en Overmaas. IWACO, Adviesbureau voor water en milieu, Maastricht. IWACO (2001): OGOR Limburg. Eindrapport. In opdracht van de provincie Limburg. IWACO, Adviesbureau voor water en milieu, Maastricht. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1999): Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (SN). Besluit nr. TRCJZ/1999/13144 van 20 december 1999. Staatscourant van december 1999 nr. 252, Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1999): Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer 2000 (SAN). Besluit nr. TRCJZ/1999/13145 van 20 december 1999. Staatscourant van december 1999 nr. 252, Den Haag. Provincie Limburg (1999): Nota Natuur en Landschapsbeheer 2000-2010. Een kader voor samenwerking en tijdige realisatie van natuurdoelen. Provinciale Staten van de Provincie Limburg, 5 februari 1999, Maastricht. Provincie Limburg (1999): Uitvoeringsplan Nota Natuur en Landschapsbeheer 2000-2010. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 23 maart 1999, Maastricht. Provincie Limburg (2000): Natuur- en Beheersgebiedsplan Keer. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 12 december 2000, Maastricht. Provincie Limburg (2001): Natuur- en Beheersgebiedsplan Hamster. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 23 januari 2001, Maastricht. Provincie Limburg. Liefde voor Limburg. Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Deel 1 & 2. Provinciale Staten van Limburg, 29 juni 2001, Maastricht. Provincie Limburg (2001) : Handleiding Natuurdoeltypen Limburg. Tiende versie, juni 2001. Afdeling Groen, Provincie Limburg, Maastricht. Provincie Limburg (2001): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds-, Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan. Limburgs deel van de Peelvenen. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 23 november 2001, Maastricht.
Provincie Limburg (2002): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds- Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan Midden-Limburg-Oost. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 19 maart 2002, Maastricht. Provincie Limburg (2002): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds- Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan Zuid-Limburg-Noord. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 11 juni 2002, Maastricht. Provincie Limburg (2002): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds- Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan Zuid-Limburg-Zuid. Deel I Inleiding en Gebiedsbeschrijvingen. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 24 september 2002, Maastricht. Provincie Limburg (2002): Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap. Tevens Natuurgebieds- Landschapsgebieds- en Beheersgebiedsplan Zuid-Limburg-Zuid. Deel II Bijlagen en kaarten. Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg, 24 september 2002, Maastricht. P.F.M. Verdonschot, R.C. Nijboer & S.N. Jansen (2000): Ecologische typologie, ontwikkelingsreeksen en waterstreefbeelden. I: Ruwe indeling beektypen. Alterra-rapport 171.1. In opdracht van Provincie Limburg, Zuiveringschap Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei & Waterschap Roer en Overmaas. Alterra, Wageningen. P.F.M. Verdonschot, R.C. Nijboer, S.N. Jansen & M.W. van den Hoorn (2000): Ecologische typologie, ontwikkelingsreeksen en waterstreefbeelden. IIa: Ecologisch-typologische analyses. Alterra-rapport 171.2. In opdracht van Provincie Limburg, Zuiveringschap Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei & Waterschap Roer en Overmaas. Alterra, Wageningen. P.F.M. Verdonschot, R.C. Nijboer, S.N. Jansen & M.W. van den Hoorn (2000): Ecologische typologie, ontwikkelingsreeksen en waterstreefbeelden. IIb: Cenotypenbeschrijvingen. Alterra-rapport 171.3. In opdracht van Provincie Limburg, Zuiveringschap Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei & Waterschap Roer en Overmaas. Alterra, Wageningen. P.F.M. Verdonschot & R.C. Nijboer (2000): Ecologische typologie, ontwikkelingsreeksen en waterstreefbeelden. III: Referentiegemeenschappen. Alterra-rapport 171.4. In opdracht van Provincie Limburg, Zuiveringschap Limburg, Waterschap Peel en Maasvallei & Waterschap Roer en Overmaas. Alterra, Wageningen. P.F.M. Verdonschot (2000): Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren, deel 1 Bronnen. Alterra, Wageningen. P.F.M. Verdonschot (2000): Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren, deel 2 Beken. Alterra, Wageningen.
239
Instanties De volgende instanties zijn vertegenwoordigd geweest in de begeleidingscommissie van het Handboek Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg. Provincie Limburg Postbus 5700 6202 MA Maastricht telefoon 043-389 99 99 internetpagina www.limburg.nl Zuiveringschap Limburg Postbus 314 6040 AH Roermond telefoon 0475 - 39 44 44 internetpagina www.zl.nl Waterschap Peel en Maasvallei Postbus 3390 5902 RJ Venlo telefoon 077 - 389 11 11 internetpagina www.wpm.nl Waterschap Roer en Overmaas Postbus 185 6130 AD Sittard telefoon 046 - 420 57 00 internetpagina www.overmaas.nl Staatsbosbeheer Regio Limburg-Oost Brabant Postbus 103 6040 AC Roermond telefoon 0475 - 39 54 54 internetpagina www.staatsbosbeheer.nl
Natuurmonumenten Inspectie Brabant en Limburg Postbus 494 5600 AL Eindhoven telefoon 040 - 297 14 14 internetpagina www.natuurmonumenten.nl Limburgs Landschap Postbus 4301 5944 ZG Arcen telefoon 077 - 473 75 75 internetpagina www.limburgslandschap.nl Dienst Landelijk Gebied Postbus 1237 6040 KE Roermond telefoon 0475 - 356 756 internetpagina www.minlnv/lnv/algemeen/dlg.htm AREA Advies (voorheen LLTB Advies) Postbus 1257 6040 kg Roermond telefoon 0475 - 35 57 00 internetpagina www.area-advies.nl Natuurbalans/Limes-Divergens Postbus 31070 6503 CB Nijmegen telefoon 024 - 352 88 01 internetpagina www.natuurbalans.nl
240
Beeldverantwoording Fotografie
De nummers verwijzen naar de pagina’s (b = boven, o = onder, l = links, m = midden, r = rechts). Ronald Buskens: 35o, 164, 192o. Fred van den Brink: 6, 175b, 207b, 190b. Ben Crombaghs: 117o, 118m, 119o, 120o, 167o, 168b, 168o, 169o, 170, 178o, 179o, 180o, 181o, 189m, 190o, 192m, 194b, 197, 201b, 202b, 203b, 205b, 208b. Dienst Landelijk Gebied, Roermond: 224b. Martijn Dorenbosch: 57o, 151o, 152o, 206b. Remko van Ek: 62ol, 71m, 72m, 95ol, 106m, 121b, 121ol. Jack Geraedts: 17, 53, 56b, 56m, 57b, 57m, 58b, 58or, 61b, 62b, 67, 69b, 70b, 72b, 75, 77b, 77m, 79b, 81, 83b, 85, 87b, 88b, 89b, 90b, 91o, 94b, 96b, 96m, 97b, 98b, 99b, 101, 105b, 106b, 107b, 109, 112b, 113, 119b, 122b, 125b, 128b, 129b, 131, 133b, 133m, 135b, 138o, 139b, 142o, 143b, 143o, 144b, 145o, 146b, 150b, 151b, 152b, 156. Rob Gubbels: 166b. Dirk Heijkers: 188b, 189b, 190b, 191b, 210b, 211b, 216b, 218b, 219b, 220b, 223b. Roel Hoeve: 50o, 51, 112o. Paul van Hoof: 60o, 109o. Jos Hoogveld: 5, 28, 39o, 41, 88m, 103m, 176b, 177b, 178b, 180b, 185, 192b, 207b, 209, 212b, 213b, 221b, 222b. Stichting IKL: 16o, 142, 138b, 145b. Leon Jansen: 54. Steven Janssen: 135b, 139o. Vincent de Jong: omslag bl, 119m. Alexander Klink: 174, 180m, 224ol. René Krekels: omslag, omslag bm, 7, 9, 11, 19, 21, 26, 32, 43, 45, 56o, 58ol, 61o, 62or, 69o, 71b, 71o, 73o, 77o, 78o, 79o, 88o, 89ol, 92o, 93ol, 97o, 98o, 99o, 105o, 118b, 120b, 122o, 125o, 126b, 126o, 127b, 127o, 133o, 137, 144o, 146o, 149, 150o, 167m, 177m, 177o, 179b, 181b, 181m, 191m, 191o, 193b, 193m, 193o, 194o, 195b, 195o, 198o, 199m, 199o, 200m, 201o, 203o, 204o, 205m, 207m, 211o, 212o, 213ol, 213or, 216o, 218m, 220m, 222m, 224or. Karel Lemmens (Rana): 59ol, 63ol, 72o, 103o, 121or. Hetty Meertens: 50b, 73b. Boena van Noorden: 20o, 29. Bart Peters: 169b, 225. Bert Pex: 165m, 166m, 169m, 176m, 176o, 178m, 188o, 189o, 198m, 202o, 203m, 205o, 206m, 208o, 211m, 216m, 218o, 220o, 221o, 223o. Rijkswaterstaat-RIZA: 35b. Frans Schepers: 34. Ran Schols (Rana): 20b, 20m, 64or, 65or, 70o, 90o, 94o, 96o, 106o, 107o, 128o, 140o, 141o. Harry Tolkamp: 23o, 25, 115, 117, 157, 161, 165o, 166o, 168m, 169b, 175o, 198b, 199b, 206o, 212m. Peter Verbeek: omslag br, 10, 38, 60m, 63or, 64ol, 65ol, 69m, 70m, 78m, 79m, 83m, 83o, 87m, 87o, 89or, 90m, 93or, 95b, 95or, 97m, 103b, 105m, 107m, 111m, 117m, 118o, 120m, 122m, 125m, 128m, 129o, 134o, 135o, 140b, 179m, 182o, 190m, 210o. Piet Verdonschot: 208m, 217m, 217o, 219o, 222o. Guido Verschoor: 13, 23o, 31, 37, 42, 47, 59or, 63b, 64b, 65b, 91b, 92b, 104b, 104o, 111b, 112m, 123, 153o, 153b, 183o, 194m. Peter Voorn: 16b, 204o, 219m, 221m. Waterschap Roer en Overmaas: 165b, 167b, 182b, 183b, 200b, 204b, 217b. Zuiveringsschap Limburg: 200o, 201m, 207o. Illustraties Bureau Natuurbalans - Limes Divergens: 157, 163, 173, 186. Limburgs Landschap: 39b+m. Kees Nuijten: 22, 27, 30, 33. Provincie Limburg: 12, 14, 15, 21.