Focusgroep Regionaal - Beleid 14 september 2006 CUR, Gouda Aanwezig: Cees Steur (CS) – Waterschap Zeeuwse Eilanden, Birgitte van der Wateren (BW) – Hoogheemraadschap Rijnland, Kirsten Huizer (KH) - Hoogheemraadschap Delfland, Marieke van de graaf (MG) - Provincie Zuid-Holland, Maria van Tilburg (Maria, moderator) – IVM
Maria: Waar denk je aan bij verzilting? MG: Zout water. CS: Problemen voor zoetwatergebruikers, -voorziening, natuur. Een vraag die hierbij rijst is of je verzilting moet accepteren of de natuurdoelen bijstellen. Maria: Welk beleid is er van toepassing op verzilting? MG: De grondwaterwet – wanneer je een vergunning moet aanvragen voor het onttrekken van grondwater. Onttrekking beinvloedt het grondwatersysteem, waardoor dit weer van invloed is op de locaties waar wel/niet zout grondwater kwelt. 4e nota waterhuishouding geeft richtlijnen voor de kwaliteit van oppervlakte water (normen voor het chloridegehalte van oppervlaktewaterzijn over het algemeen 200 mg/l). Dit is afhankelijk het landgebruik in een gebied. Verder heeft de provincie Zuid-Holland eigen richtlijnen voor polderwater vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (BGWM). Dit gaat over beleidsvelden, grondwater en oppervlaktewater. Het verschilt per provincie. Daarin staan de richtlijnen voor de concentratie chloride in het oppervlaktewater per landgebruiktype. Maria: Kan een boer daar het waterschap op aanspreken? KH: Het zijn richtlijnen, want je bent afhankelijk van het water dat je kan aanvoeren. BW: Deze richtlijnen gebasseerd op het chloridegehalte waaronder er geen/weinig schade optreedt voor die functies. Mocht dat wel gebeuren, dan kan je het waterschap aansprakelijk voor stellen. CS: Dit is een inspanningsverplichting. In extreme situaties gaat dat soms te ver. Wat dat betreft wordt het gewoon geaccepteerd. KH: Er is naar mijn weten nog nooit een zaak van gemaakt. BW: In Boskoop is er heel veel discussie over, omdat die agrariers water willen met extreem lage chloridegehaltes. MG: In westland bij de glastuinbouw leeft deze discussie ook. CS: Deze functies zijn direct afhankelijk van de kwaliteit van het water, waardoor er veel discussie over is. Maria: Stel, er komt steeds meer verzilting, dus lage chlorideconcentraties zijn steeds moeilijker te handhaven door het waterschap. BW: Bij boskoop hebben ze regenwaterbassins. MG: Ook bij glastuinbouw.
BW: Hierdoor zijn de agrariers minder afhankelijk van het oppervlaktewater. CS: In zeeland is geen zoet water. Iedereen is aan deze situatie gewend. Iedereen past zich hieraan aan of zorgt voor zijn eigen zoetwatervoorziening middels opvangbassins of op sommige plekken zoetwaterleidingen voor de landbouw. Maria: Komen deze initiatieven vanuit de landbouw, en worden deze initiatieven vanuit het beleid ondersteund? BW: In Rijnland was altijd wel voldoende water, dus daar wen je aan. De verwachting is dat dat in toekomst minder wordt. De discussie hierover moet dus op gang worden gebracht. In Zeeland is de situatie heel anders. CS: Omdat er nooit zoet water beschikbaar was, wordt er ook niet over nagedacht. MG: Op de Zuid-Hollandse eilanden wordt wel zoet water aangevoerd, terwijl situatie vergelijkbaar is met zeeuwse eilanden. CS: Het verschil is of er voldoende zoet water in de buurt is om in te laten. In zeeland zijn geen zoet water putten beschikbaar voor toepassing in landbouw (CS). Onbetaalbaar als er zoet water met spuitlading gehaald moet worden. MG: In overleg met Hollandse Delta is het voorstel naar voren gekomen om de teelten te veranderen. De functie gaat veranderen tegen het systeem in; er treedt verzilting op maar tegelijkertijd beslissen de agrariers om gewassen te gaan verbouwen die water vragen met lagere chloridegehaltes. CS: Het is de vraag of de functie de mogelijkheden moet volgen, of pas je de waterhuishouding aan. Maria: Waar gaat dat heen? MG: Bepaalde functies worden afgeschreven. De discussie leeft of er eindeloos doorgespoeld moet blijven worden. Het doorspoelen bijvoorbeeld bepwerken. CS: De landbouw wil een garantie op goedkoop zoet water. In een droge zomer (2003) was een tekort aan zoet water. Hierdoor komt verzilting langzamerhand overal op de agenda te staan. Het gevoel van urgentie is bij beleidsmakers nog beperkt. BW: Dat is afhankelijk op welk niveau je zit en in welk gebied. In de Haarlemmermeerpolder hebben de boeren besloten om bollen te gaan telen. Terwijl er veel zoute kwel is. Doordat de boeren dicht bij de inlaat van het boezemwater zitten is dit mogelijk. Echter, er ontstaat frictie tussen boeren en het waterschap; als boeren besluiten iets te gaan telen dan kan het waterschap dat niet tegengaan. En de boeren gaan er vanuit dat er voldoende zoet water van de juiste kwaliteit geleverd wordt. Maria: Je gaf net aan dat de urgentie verschilt per niveau en gebied. BW: Bij het waterschap begint de urgentie te komen, bij agrariers leeft het anders of misschien wel niet. Maria: Hoe leeft het bij bestuurders? MG: Waterschappen en provincies kijken voornamelijk naar ruimtelijke functies. In de bodemvisie die door de provincie Zuid-Holland is gemaakt staat dat verzilting een natuurlijk proces is, dat niet versterkt moet worden door ingrepen. Waar al verzilting is leeft de vraag: Moeten we eindeloos doorgaan met wat we doen, of moeten er functies aangepast worden?
BW: Uit de diepe polders komt zoute kwel, die geloosd wordt op de boezem. Hier kan een benedenstrooms gebied ook nadelige gevolgen van hebben doordat je het daar juist zoet wil hebben. Daardoor is het een verweven probleem. Maria: De gevolgen kunnen dus benedenstrooms ook voor problemen zorgen. Maria: Als je zelf bestuurder zou zijn, hoe zou je alles willen regelen. CS het is een diffuus en sluipend probleem. Het probleem wordt wel herkend, maar er zijn geen duidelijke oplossingen. Mensen zijn niet wachten op experimenten, tenzij er ruim voor vergoed wordt. Hierdoor is er geen potentie om er wat aan te doen. Bestuurders luisteren naar achterban; als de problemen niet genoemd worden dan komt het probleem niet op agenda. BW: Het is korte termijn vs lange termijn en de kosten die eraan verbonden zijn. Verzilting is niet het enige probleem. CS Er moet een onderscheidt gemaakt worden tussen intensieve en extensieve teelt. Bij intensieve teelt is er per oppervlakte meer te besteden, waardoor wateropvang een optie is. Bij akkerbouw is dat geen oplossing. Er is ook niet over nagedacht. Het is behelpen. BW: In Zeeland zijn veel hogere waaardes van het chloridegehalte. CS: Wat jullie brak noemen, noemen wij zoet. Het is van belang dat de zoete grondwaterbel is stand gehouden wordt. Daar is alles op gericht, omdat deze heel kwetsbaar is op sommige locaties. Met toenemende verzilting zou hij nog dunner kunnen worden. Dit gaat goed zolang er genoeg neerslag valt. Maria: Concluderend: Je hoeft het niet in het beleid op te nemen want het regelt zichzelf wel op een bepaalde manier? MG: Er is wel beleid met betrekking tot verzilting. CS: De teelten die zoet water nodig hebben moeten op een locatie komen waar zoet water aangevoerd kan worden. Maria: Zijn er insturmenten om hierin te sturen? MG: De provincie stelt streekplannen op, waarin aangegeven wordt welke functie waar moet komen. Vervolgens gaan de gemeenten met een bestemmingsplan aan de slag. Dit gaat op de schop; provincies gaan structuurvisies maken, maar de gemeentes hoeven de bestemmingsplannen niet meer te laten toetsen bij de provincie. KH: De provincie kan wel een functie toekennen, maar niet de teelt specificeren. MG: Glastuinbouw wordt wel heel expliciet genoemd. KH: De sturing vanuit de Ruimtelijke Ordening is er maar tot op bepaalde hoogte. MG: Glastuinbouw en boomteelt zijn de ‘Green Portals’. BW: De hele economie van een streek draait op hierom. MG: De akkerbouwers moeten minder afhankelijk worden van het water uit de sloot. Deels zal dit zichzelf sturen. KH: Je hebt hierin wel een communicerende rol, bijvoorbeeld dat de verzilting erger wordt. CS: Als waterschap kan je aangeven dat je de doelstellingen van zoet slootwater steeds minder goed kan waarmaken, en dat er alternatieven voor gevonden zullen moeten worden. BW: Hierin moeten beleidsvormers meedenken. CS: De grote bassins zijn een goed voorbeeld van zo’n aanpassing.
KH: Uit de regionale verkenning zoetwatervoorziening blijkt dat deze bassins in een gemiddeld droog jaar al te klein zijn. Hierdoor blijft het probleem dat als de schaarste het grootst is, men toch weer afhankelijk is van het oppervlaktewater. BW: De vraag is waar het bedrijfsrisico begint. KH: Zeker als het aantal droge jaren toeneemt. CS: De vraag komt overeen met die bij wateroverlast speelt. Het waterschap heeft een inspanningsverplichting, maar uiteindelijk ligt het risico bij de ondernemer. Je kan het proberen te sturen via de ruimtelijke ordening, en geeft aan wat er gegarandeerd kan worden. KH: Het kwantificeren is heel lastig. BW: Rijk wil wel aan normen voor wateroverlast, maar niet voor tekorten. Aan wateroverlast wordt ook veel gerekend. CS: Dit komt ook doordat regionaal de verschillen erg groot zijn. Maria: Er is veel te doen om ruimtelijke ordeningen. Het is echter ook een soort waterverdelingsvraagstuk. Wordt dat gekoppeld aan de ruimtelijke ordening, doen zij daar iets mee? MG: er wordt wel gekeken naar wateroverlast. (WB21) CS: Er is wel een ruimteclaim voor wateroverlast, voor watertekort is er niet zoiets. WB: In het Nationaal bestuursakkoord Water staan ook normen voor wateroverlast, ruimteclaim en tijdsbestek voor watertekort en verzilting, net als voor wateroverlast. Het staat echter verstopt en is niet of nauwelijks uitgewerkt. Het watersysteem moet in 2015 op orde zijn; overlast, te kort en kwaliteit. CS: Slaat dat tekort alleen om aan de ecologie te voldoen of ook om het gebruik uit de sloot voor bedrijven te garanderen. Dat staat er niet expliciet bij. WB: Het is allemaal heel impliciet en verstopt, open voor interpretatie. Maria: Daardoor wordt het steeds meer naar beneden toe doorgeschoven. Hoe vager je bovenin blijft, hoe meer last er op lager niveau is. MG: De invulling vindt plaats op lager niveau, waterschap, provincies, overleggen enz. Maria: Ik wil graag jullie reactie op dit artikeltje. BW: Heel overdreven. MG: Het is afhanelijk van wat je er allemaal bij betrekt. Het gaat om het kostenaspect van het bestrijden van verzilting; er komt een omslagpunt CS; Het ecologisch aspect is ook van belang. De kwaliteit van het systeem moet constant gehouden worden door het jaar met betrekking tot het ecologische aspect. BW: Rijnland laat alleen zomers in voor zowel doorspoelen als kwaliteitshandhaving. De verzilting als gevolg van het inlaten van boezemwater is verwaarloosbaar in vergelijking tot de hoeveelheid nutrienten die de landbouw zelf toevoegt. Er izjn ideeen om het spoelen terug te brengen. De verzilting zal dan op andere manieren teruggedrongen moeten worden. Deze worden nu uitgewerkt, waarbij wordt gekeken naar de kosten technische kant. CS Normen van de KRW moeten worden aangepast aan het gebruik, niet andersom. Het wordt heel duur om aan die normen te voldoen bij de zoetwaterinlaat.
BW: De KRW doet niets met zout water. Het kan best samengaan. Chloride en KRW heeft wel een link maar gaat meer om andere dingen. MG: Ecologische doelstellingen in hoofdwatergangen kan je niet waarmaken als het systeem last heeft van chlorideschommelingen. BW Het watersysteem is in principe zoet, muv enkele polders die een beetje brak zijn (2000 mg/l maximaal). Er zijn wat locaties die niet helemaal zoet zijn het hele jaar door, maar het overgrote deel wel. MG: De natuurlijke toestand is dan niet geheel zoet, maar dat maak je het omdat het landgebruik dat vraagt. De KRW wil juist de natuurlijke toestand hebben, dus niet verzoeting omdat de landgebruik dat wil. BW: Er moet gekeken worden wat de gevolgen zijn als je bijvoorbeeld de haarlemmermeerpolder brak laat worden, wat haalbaar is ivm de KRW, wat haalbaar is en wat dit betekent. MG: Er zullen grote economische belangen tegenover staan. CS: Als er daadwerkelijk een tekort zou zijn, dan moet je sommige gebieden opofferen. Deze gebieden zijn in Zeeland bijvoorbeeld natuurgebied geworden. Maria: Dat hebben jullie vanuit een praktische overweging bepaald. Dat wordt niet vanuit het beleid aangestuurd. Dat wordt niet als richtlijn neergelegd. CS: Dat is in het provicinaal waterhuishoudingsplan neergelegd. Maria: Een functie moet passen bij je waterhuishoudingssysteem. CS: Er is in kaart gebracht welke gebieden hier voor in aanmerking kwamen. Deze projecten vinden plaats in overleg met de provincie. En alles gebeurt op vrijwillige basis. Maria: In de vorige focusgroep droeg iemand aan dat landbouw economisch gezien niet grootste factor is in Nederland, maar als je het landschap zelf moet beheren kost je dat nog veel meer geld. MG Zit wat in. Je verdient er niets mee, maar je spaart een heleboel kosten uit. Moet uitgezocht worden. CS In Zeeland worden boeren als landschapsbeheerders gezien. Het is echter heel lastig om dit in geld uit te drukken. Maria: De kosten die uitgespaard worden bij het voorzien van zoet water gaan misschien weer zitten in het beheren van natuur. CS: Er moet gezocht worden naar een combinatie van functies zoals bijvoorbeeld recreatie. Maria: Naast natuur, agrariers en industrie (DSM), zijn er nog meer actoren die (in)direct baat/last hebben bij verzilting? MG: We hebben het nu steeds over oppervlakte water, maar er is natuurlijk ook grondwaterwinning, voor de drinkwatervoorziening en industrie. Het grensvlak tussen zoet en zout grondwater moet niet teveel gaan verplaatsen. De totale zoete grondwatervoorraad moet gelijk blijven. Maria: Gaat je voorkeur uit naar een mitigerende of adaptieve strategrie. MG: Verzilting is een natuurlijk proces, dus je moet wel aan adaptieve maatregelen. We kunnen wel beinvloeden, maar het kan niet eindeloos tegengehouden kunnen worden. Verzilting kan niet eindeloos voorkomen worden.
BW: Rijnland is bezig met een invenatrisatie van wat er mogelijk is. Reduceren door peilen opzetten om de verzilting terug te drukken, vertragen. De enige manier om het volledig te stoppen is door de boel onder water te zetten. Maria: Hoe denkt Zeeland hierover? CS: Het grootste deel is sterk geadapteerd, maar waar mitigerende maatregelen mogelijk zijn moet je die zeker overwegen. Waar het niet lukt moet er aangepast worden door bijvoorbeeld functies te wijzigen. Maria: welke maatregelen zijn er? BW: Van oudsher het doorspoelen, recentelijk het peilopzetten en de effecten hiervan. Tevens sinds kort aan het nadenken over het gebruik van wellen/ tegen wellen, lokaal of op grotere schaal. Het uitbreiden van de bassins. Het stimuleren van bepaalde teelten. Het uiteindelijke zal een mix van de verschillende maatregelen zijn. CS: In Zeeland zijn al jaren ideeen om een proef te doen met het peilopzetten vastgelegd in provinciale en waterschapsplannen. Je krijgt de partijen niet bijeen, omdat de agrariers er geen interesse in hebben. Ze verwachten er namelijk niet zoveel van. De percelen hebben dunne zoetwaterbellen, maar die blijven wel in stand. Er is meer last van droogtedan zoutschade. De dikkere zoetwaterbellen worden beschermd tegen teveel onttrekkingen. De proeven zijn gericht om doormiddel van peilopzet te zorgen dat de zoetwaterbel vergroot wordt. Het probleem is om een geschikte locatie te vinden. Dit lukt niet omdat er teveel scepsis is. MG: In Zuid-Holland is ook bodemdalingsproblematiek. Zo’n onderzoek zou gecombineerd kunnen worden. BW Bij een proef in de Noordplaspolder (een diepe polder) zijn de peilen een halve meter omhoog gebracht. Deze proef heeft een paar jaar gedraaid, waaruit bleek dat de kwel wel redelijk te beperken is. Maria: Zijn hier ook nadelige gevolgen aan verbonden? BW Niet voor de boeren omdat peilen in eerste instantie een eind onder maaiveld lagen. Het plan is om deze proef te verlengen. CS In zeeland wordt peilbeheersing toegepast; als wateroverlast dreigt dan wordt het peil omlaag gehaald, en in het voorjaar met droogte het peil omhoog halen om zo meer regenwater vast te houden. Het is dus niet gericht om kwel tegen te gaan. KH Bij Delfland staat het peil veel dichter bij maaiveld. Daardoor is peilopzet niet mogelijk. Maria: Voor jullie is dat dus geen oplossing. Maria: Kan een boer eisen stellen aan de waterkwaliteit? De Unie van Waterschappen verwees naar het GEGOR... KH Gewenst Grond opperverlaktewater Regime. Op den duur gebiedsgericht niet zoals peilbesluit nu wordt gemaakt maar ook andere aspecten meenemen zoals watertekort/verzilting. Maria: Het is een nieuw iets? Het wordt nog niet veel toegepast? CS Vroeger maakten de waterschappen peilbesluiten. In principe werd rekening gehouden met de gevolgen voor het grondwater, maar die werden niet expliciet gemaakt worden. Bij het GEGOR moet dat wel. De grond- en oppervlaktewaterpeilen worden
gekoppeld. Op basis van het gewenste en wat het nu is, wordt bepaald wat het optimum is. Dat wordt vastgelegd in het peilbesluit. Dat ligt officieel vast voor 10 jaar. Maria: Als je besluit om met flexibele peilen te werken, dan moet dat worden opgenomen in het peilbesluit. Een peilbesluit kan niet zomaar veranderd worden. CS Iedereen moet het er mee eens zijn. BW Er moet rekening gehouden worden met de belangen van veel verschillende partijen zoals boeren en natuur. Bij GEGOR is dit gewoon hetzelfde. KH Bij Delfland is het nog niet toegepast. Het gaat ook om de gegevens die je hebt. Je moet veel kennis hebben over zowel oppervlakte als en grondwater. Delfland is vnl. gericht op oppervlaktewater. Maar om een goed GEGOR op te stellen moet je kennis hebben van beide. Maria: Wie is er verantwoordelijk voor het grondwater? CS Dat is in beweging. BW Het gaat misschien naar de waterschappen. CS Het ligt nu bij de provincie, maar het is de bedoeling dat het bovenste oppervlaktewater naar de waterscahppen gaat. Het verschilt per provincie hoe snel dat gaat. KH In het grondwaterplan staat iets over de overdracht van deze zaken, maar de fincaniele kanten zijn daar niet in opgenomen. MG Het is een lastig iets omdat het bijvoorbeeld ook in stedelijk gebied zit. De provincie is ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van het diepe grondwater, maar niet voor de kwantiteit BW Het is onduidelijk wie verantwoordelijk is voor het ondiepe grondwater. Dat wordt dus over en weer geschoven. KH Er wordt wel over nagedacht. Maria: Zijn er nog meer voorbeelden van maatregelen? BW: Een tijdje terug werd er gesproken over hele grootschalige maatregelen zoals seizoensberging en aanvoerkanalen. Deze zijn afgeserveerd. KH: Het gaat dan meer om het hebben van zoet water voor gebruik, niet voor het tegengaan van verzilting. CS: Blauwalg is een probleem voor zoet water. Er wordt overwogen om bepaalde probleemgebieden zout te laten worden om zo de kwaliteit van het water te verbeteren. Er moet gekozen worden tussen zoet of zout water. Zoetwaterbekkens zijn niet altijd mogelijk (financieel gezien). Als er gebruikers zijn die hier in willen investeren is het wel een optie. Wellicht zijn groepsinitiatieven om kosten te dekken een optie. Maria: Als ik het goed begrepen heb wordt er wel met het onderwerp gespeeld, maar het is vooralsnog afwachten tot de problematiek urgenter wordt? KH Het is afwachten hoe groot het probleem wordt. Men heeft geen idee van de orde van grootte waarmee het toeneemt. BW Rijnland wil af van drastisch doorspoelen, ze wil minder inlaten. Door extra maatregelen is het de bedoeling om op hetzelfde niveau te blijven of een vertraging of reductie tot stand te brengen.
KH Delfland neigt niet naar minder inlaten want de kwaliteit van het inlaatwater is beter dan er in het gebied aanwezig is. Zoals nu gaat gaat t goed. Het gaat om de verslechtering die je kan verwachten door bijvoorbeeld stopzetting van het inlaten, klimaatsverandering, het aanpassen van teelten. In het Kierbesluit is een garantie opgenomen voor de goede kwaliteit/kwantiteit van het inlaatwater afkomstig van de nieuwe haringvliet. Maria: Delfland erwachten dat het goed blijft gaan? MG Je bent op deze manier afhankelijk van de situatie buiten jullie beheersgebied dat het daar goed blijft gaan. KH De zaken zijn moelijk te kwantificeren, we zijn in de verkennende fase (probleemdefinitie) en kunnen ons beleid daar nog niet op aanpassen. Maria: Hoe speelt het bij de provincie? MG We zijn nu bezig om beter in vingers te krijgen hoe het systeem tussen grond- en oppervlaktewater werkt. De belangrijkste onderwerpen daarbij zijn; 1. Hoe kwetsbaar is het zoete grondwater? 2. Wat zijn de kosten en baten van de verschillende maatregelen (MKBA) 3. Normering oppervlaktewater (continue en piekbelasting) Moet herzien worden? 4. Diepe grondwater, systeemdynamiek en het verschuiven van zoet/zoutvlakken De provincie is bezig met een voorstudie om te kijken hoe deze onderwerpen in het beleid moeten worden opgenomen. Maria: Hoe zit dit bij het waterschap Zeeland? Is de discussie verhevigd? CS Bestaande zoetwaterlichamen in kreekruggen beschermen en dikker te laten worden dmv het reguleren van onttrekkingen en onderzoek hiernaar. Verzilting kan toenemen, maar het waterschap verwacht niet dat dat snel zal gebeuren. De precieze gevolgen zijn niet duidelijk. KH Wateroverlast is veel concreter. Het verziltingsverhaal is veel te breed. Maria: Als je zelf aan het hoofd van een organisatie zou staan, wat zou de eerste actie moeten zijn? BW Dat zijn eigenlijk 2 dingen: 1. onderzoek 2. communicatie met omgeving: bewustwording. Dit moet nog helemaal gestart worden door overleg met provincies en belangenbehartigers (agrariers). CS Daarvoor moet je eerst een duidelijk verhaal hebben. BW We hebben een aardig idee van welke kant hett op gaat, maar nu moeten er ideeen aangedragen worden hoe dat aangepakt moet worden. CS De ideeen moeten getest worden. BW Communicatie met de omgeving is heel belangrijk omdat het best ingrijpende maatregelen zijn die goedgekeurd moeten worden. Maria: Is een situatie zoals Boskoop 2003 bevordelijk voor de discussie omtrent verzilting, of komt die toch wel? BW Dat soort dingen helpen wel om de bewustwording omhoog te krijgen.
CS Als er problemen zijn dan kan je beleid/maatregelen doorvoeren. BW Maar de bewustwording ebt ook weer snel weg. Maria: Wat volgens jou het belangrijkste element binnen het verziltingsvraagstuk? CS: Meer duidelijkheid, meer cijfers, concreter. MG: Men gaat er vanuit dat de kwaliteit kostte wat hett kost gegarandeerd wordt. Maar men moet er aan wennen dat niet tot in de lengte van dagen de gevolgen kunstmatig onderdrukt kunnen worden. KH: Er moet duidelijkheid komen in de verantwoordelijkheid voor de watervoorziening door het waterschap en de agrarier (bedrijfsrisisco) BW: Er moet een goed verhaal zijn. De communicatie is heel hard nodig. BW: Droogte maakt het probleem zichtbaar. Maria: Is verzilting gelinkd aan droogte? BWP: Kwel en verzilting gebeurt het hele jaar door. Maar de last voor natuur en boer wordt duidelijk in een droge periode. KH En de watervoorziening droogt op, er is onvoldoende zoet water. CS Als t allemaal net iets slechter uitpakt dan we nu inschatten dan gaat het snel bergafwaarts. Er zijn teveel onzekere factoren. Samenvatting Maria: - Grondwaterwet raakt aan via de nota waterhuishouding daar zijn elementen in die daarmee temaken hebben ????? - Het BGWM (Beleidsplan Groen Water en Milieu van de provincie Zuid-Holland). is een provinciaal beleidsplan. Gaat niet specifiek over verzilting maar wel over elementen die daaraan raken. MG Zuid-Holland heeft ook het grondwaterplan, waar ook iets over verzilting in staat. - Er zijn wel kwaliteitsnormen genoemd (200 mg/l in de 4e nota) maar daar staat alleen een inspanninsverplichting tegenover. Daar kan geen claim op worden gelegd door agrariers. - KRW: Vrijblijvend, ecologische doelstellingen. Verzilting is geen hot item. MG Naast verziltende kwel zit daar ook fosfaat en nitraat bij. Dat zijn wel probleemstoffen voor KRW. CS De KRW dwingt je tot het maken van keuzes: een zoet of brakwater systeem. Daar moet je helder in zijn. Maria: die keuze ligt dan wel vast. MG Niet op slootniveau. CS Er worden waterlichamen aangewezen. Het ligt aan de schaal (kreekruggen ed vallen weg). Er hoort ook ecologie bij. Maria: Waterschappen spelen een belangrijke rol bij het vaststellen van die doelen. - Op nationaal niveau: In het Nationaal Bestuursakkoord Water zit verzilting verstopt/impliciet. Er zijn wel normen/afspraken voor overlast, maar voor tekorten willen beleidsmakers niet aan.
-
-
Rol Ruimtleijke ordening: Meer sturen om te kijken of bepaalde functies wel mogelijk zijn op die locaties. Mitigerend of adaptief: Beetje van beide. Je ontkomt er niet aan om je aan te passen door bijvoorbeeld het toepassen van andere teelten. Maar er kan ook nagedacht worden over bijvoorbeeld peilbeheersing. Dit is gebiedsafhankelijk, en er moet meer studie aan verricht worden. Actoren: Agrariers, natuur op ander niveau (kan ook kans zijn), industrie. Recreatie niet, hiervoor maakt het niet uit of het water zoet of zout is. Beleidsvorming: Verkennende fase, beleidsvoorbereidende fase, agendazetting. De prioriteit verschilt per niveau, bij de rijksoverheid is het probleem minder urgent dan lokaal en regionaal. Dit is eveneens gebiedsafhankelijk. Maatregelen: Doorspoelen, peilopzetten, bassins, teelt aanpassen
Maria: Ben ik nog iets vergeten? Ik ga uit van ‘Nee’ schudden. -EINDEObservatie -
-
-
-
-
Karakteristieken o M/V: 1/3 o jong/ oud: 28-45 o stille of meer dominante personen: Over het algemeen was de discussie vrij gelijkwaardig en kwam iedereen geregeld aan het woord. Weergeven van standpunten o Twijfelend: veel onzekerheid en zoekende naar de juiste oplossigen ook de regionale verschillen werden erg benadrukt o Emotioneel: nee o Onverschillig: nee Sfeer o Relaxed – gespannen: op de eerste vijf minuten na was de sfeer heel ontspannen. o Formeel – informeel: informeel o Open – gesloten: heel open, ook over de punten waar kennis nog gemist wordt. o Levendig – neutraal: neutraal Effect krantenartikel: veel ongeloof Groep intercatie o Hierarchie – gelijkheid: gelijkheid o Voor – tegenstanders: vooral open discussie o Rol van de moderator: redelijk sterk vanwege kleine groep en stilvallen van discussies o Centrale discussie – subdiscussies: Centraal Mate van interesse in verzilting: groot