FNV BELASTINGWIJZER 2012 BELASTINGJAAR 2012
e 1 jaargang
Uitgave: Stichting FNV-pers in samenwerking met de Federatie Nederlandse Vakbeweging Naritaweg 10 Amsterdam Hoewel aan de inhoud van deze gids de meeste zorg is besteed, kunnen de samenstellers en de uitgever geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden hierin. Aan de teksten kunnen dus geen rechten worden ontleend.
1
TEN GELEIDE FNV: Laat geen geld liggen! Wil je geen geld laten liggen bij de belastingdienst? En zie jij ook zo op tegen de komst van die beruchte blauwe envelop op je deurmat? Maak dan gebruik van de FNV Belastingservice. Onze deskundigen helpen je gratis bij het invullen van het belastingformulier en zorgen dat je niet teveel belasting betaalt. Of nog beter, dat je geld terugkrijgt, als je daar recht op hebt. Ook dit jaar kunnen al onze FNV-leden gewoon weer terecht op 600 invulservicepunten in het land voor hulp bij het invullen van hun belastingformulier. Gratis! Dat bespaart je dus kosten van een belastingadviseur. Bijna 6000 vrijwilligers vullen samen per jaar zo'n 350.000 aangiftebiljetten en 100.000 toeslagen in. Daarmee is de FNV de grootste belastingadviseur van Nederland, en volgens onafhankelijke onderzoeken ook nog de beste. Dat is een groot compliment voor die duizenden vrijwilligers die deze service mogelijk maken. In 2013 verandert een aantal belastingregels. Sommige regels moeten nog worden goedgekeurd door het parlement. Bijvoorbeeld de regels voor het aftrekken van de hypotheekrente. Vanaf 1 januari 2013 heb je voor een nieuwe hypotheek of lening alleen nog recht op renteaftrek als je je hypotheek binnen 30 jaar geleidelijk aflost. Ook wordt er strenger gecontroleerd bij toeslagen en of je op tijd de wijzigingen in bijvoor- beeld je gezinssituatie en je inkomen doorgeeft. Vanaf 2013 moet je ook zogenaamde ‘belastingrente’ betalen als je teveel ontvangen toeslagen moet terugbetalen aan de belastingdienst. Uiteraard volgen wij de laatste belastingontwikkelingen nauw op de voet voor je. En houden wij je op de hoogte! Vanaf eind januari kun je de nieuwe Belastingwijzer 2013 op onze site www.fnv.nl/belastingservice raadplegen. De Belastingwijzer is de opvolger van de vertrouwde Belastinggids. De nieuwe wijzer is ingedeeld op thema’s. Ik wens alle leden, niet-leden en doe-het-zelvers die met deze belastingwijzer hun eigen belastingaangifte doen veel succes. Leuker kunnen wij het niet maken, maar wel makkelijker. Mocht je een vraag hebben, denk dan eens aan al die duizenden vrijwilligers van de FNV belastingservice. Zij zijn er echt om het jou gemakkelijker te maken. Lid worden kan natuurlijk altijd... Ton Heerts Voorzitter FNV in beweging
2
Beste lezer, Voor u ligt de eerste jaargang van de Belastingwijzer. Velen van u zullen zich afvragen waarom er gesleuteld heeft aan een belastinggids die in 36 jaargangen bijna geperfectioneerd was. Een belastinggids die een heleboel mensen van voor tot achter kende en waarvan de bladzijden aan het einde van het jaar vol zaten met ezelsoren, aantekeningen en gele Post-It. Dat is niet te overtreffen. Waarom dan de Belastingwijzer? Vorig jaar is het digitale platform gelanceerd. Een onderdeel daarvan is de Kennisbank. Het idee achter de Kennisbank was deze de functie van een papieren gids zou overnemen. Een digitale kennisbank heeft als voordeel dat wijzigingen in de wet- en regelgeving er direct in overgenomen kunnen worden. Een nadeel van een digitale kennisbank is dat je deze niet in je tas kan stoppen en bijvoor- beeld in de trein kan lezen. Er is dus voor gekozen om naast de Kennisbank ook een papieren kennisbank uit te geven. De indeling van de Kennisbank voor belastingjaar 2012 is veranderd ten opzichte van belastingjaar 2011. Er is voor gekozen om de informatie niet op volgorde van de vragen van het aangifteprogramma in te delen, zoals de Belastinggids, maar per thema. U kunt de thema’s herkennen aan de symbooltjes die er bij staan. Deze komen overeen met de symbolen in de Kennisbank. De informatie in de Kennisbank wordt geschreven volgens het principe van een artikel. De Belastingwijzer is een exacte kopie van de Kennisbank. Dat betekent dat de Belastingwijzer een bundel is van losse artikelen. De Belastingwijzer heeft een nieuwe naam en nieuwe kleur gekregen om aan te geven dat het een nieuwe uitgave betreft. De Belastingwijzer moet het opnemen tegen een begrip binnen en buiten de FNV Belastingservice en het zal dan ook enige tijd duren voordat deze de herinnering aan de Belastinggids kan vervagen. Niet alleen de Belastingwijzer heeft een verandering ondergaan. Ook de eindredactie van de Belastinggids heeft dit jaar afscheid genomen. Zij hebben jaren met toewijding en enthousiasme aan de Belastinggids gewerkt om deze op tijd af te leveren. De afgelopen maanden hebben wij veel aan hun gezamenlijke 29 jaar aan ervaring en kennis gehad. Wij wensen u veel plezier met de Belastingwijzer. Eindredactie
3
Inhoud FNV BELASTINGWIJZER 2012 BELASTINGJAAR 2012 TEN GELEIDE Over inkomstenbelasting en toeslagen 1-1 Wet inkomstenbelasting 2001 1-2 Box 1-werk en woning 1-3 Box 2-aanmerkelijk belang 1-4 Box 3-inkomen uit sparen en beleggen 1-5 Persoonsgebonden aftrek 1-6 De tarieven 1-7 De gecombineerde heffingskorting 1-8 Wanneer aangifte doen? 1-9 Uw persoonlijke gegevens 1-10 Rekeningnummer aangifte 1-11 De vooringevulde aangifte 1-12 Optimaliseren van de aangifte 1-13 Aandachtspunten bij het optimaliseren 1-14 Aanslaggrens 1-15 Toeslagen 2-1 Algemeen fiscaal partnerschap 2-2 Voorwaarden fiscaal partnerschap 2-3 Voldoen aan de voorwaarde voor fiscaal partnerschap 2-4 Schema fiscaal partnerschap 2-5 Begin en einde fiscaal partnerschap 2-6 Schema Begin en einde fiscaal partnerschap 2-7 Voljaars partnerschap 2-8 Verdeling inkomensbestanddelen fiscale partners 2-9 Heffingskortingen bij fiscaal partnerschap gedurende een deel van het jaar 2-10 Voorbeeld verdeling en twee partners in een kalenderjaar 2-101 Verdeling bijzondere situaties 2-10.2 Verdeling inkomensbestanddelen van een minderjarig kind 2-10.3 Verdeling: ieder een eigen woning na echtscheiding 2-10.4 Verdeling: box 3 na overlijden fiscale partner 2-11 Co-ouderschap 2-12 Algemeen 65 jaar 2-13 Effecten 65 jaar of ouder op de tarieven IB/PVV 2-14 Effecten 65 jaar en ouder op de gecombineerde heffingskorting 2-15 Gevolgen fiscaal partnerschap overlijden 2-16 Drempelinkomen bij overlijden fiscale partner 2-17 Box 3 en overlijden fiscale partner 4
2-18 3-1 3-2 3-2.1 3-2.2 3-3 3-3.1 3-4 3-4.1 3-4.2 3-4.3 3-5 3-6 3-7 3-7.1 3-8 3-9 3-9.1 3-9.2 3-9.3 3-9.4 3-9.5 3-9.6 4-1 4-1.1 4-1.2 4-1.3 4-2 4-2.1 4-2.2 4-2.3 4-2.4 4-3 4-4 4-5 4-5.1 4-5.2 4-6 4-6.1 4-6.2 4-6.3 4-6.4
Heffingskortingen en overlijden Inkomen uit arbeid Reizen naar het werk Reisaftrek openbaar vervoer Met de auto naar het werk Pensioen en uitkeringen Afkoopsommen pensioen en lijfrente Lijfrente-uitkering: afkoop en revisierente Afkoopsommen lijfrente van meer dan € 4.242 Belastbare lijfrente-uitkeringen berekenen: de (beperkte) saldomethode Saldoverklaring Inkomen uit het buitenland Vrijstellingen en verminderingen premie volksverzekeringen (PVV) Vrijstellingen en verminderingen Zorgverzekeringswet Werken bij een internationale organisatie Negatief loon Andere inkomsten Alimentatie Belastbaar deel kapitaalverzekering en andere inkomsten Vorderingen- en kasstelsel en fictieve dienstbetrekking Inkomsten uit overig werk Periodieke uitkeringen of toelagen Negatieve persoonsgebonden aftrek Eigenwoningregeling Eigen woning Woonvormen die ook onder de eigenwoning regeling vallen Bijzondere situaties eigenwoningregeling Inkomsten uit eigen woning Eigenwoningforfait WOZ-waarde Inkomsten uit tijdelijke verhuur eigen woning Voordeel uit kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning Eigenwoningschuld Eigenwoningschuld op 31 december Aftrekbare kosten eigen woning Aftrekbare rente en financieringskosten Periodieke betalingen voor erfpacht, opstal of beklemming Bijleenregeling Eigenwoningschuld Eigenwoningreserve Overwaarde/vervreemdingssaldo Aankoop nieuwe woning na verkoop oude woning 5
4-6.5 4-6.6 4-6.7 4-6.8 4-6.9 4-6.10 4-6.11 4-7 4-8 4-8.1 4-8.2 4-8.3 4-8.4 4-8.5 4-8.6 4-9 5-1 5-2 5-2.1 5-2.2 5-2.3 5-2.4 5-2.5 5-2.6 5-2.7 5-2.8 5-2.9 5-3 5-3.1 5-3.2 5-4 5-5 5-5.1 5-5.2 5-5.3 6-1 6-1.1 6-1.2 6-1.3 6-1.5 6-1.6 6-1.7 6-1.8
Bijzondere situaties bijleenregeling Voorbeelden bijleenregeling Voorbeeld 1: netto-verkoopopbrengst Voorbeeld 2: fiscale partners Voorbeeld 3: einde relatie Voorbeeld 4: partnerregeling Voorbeeld 5: goedkoper gaan wonen Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning Diverse onderwerpen in verband met eigen woning (vervallen) Echtscheiding en de woning Huurwoning kopen Koophuurwoning Herfinanciering 30-jaarsperiode Aftrek vanwege geen of geringe eigenwoning- schuld Vermogen Bezittingen Contant geld Spaar en banktegoeden Beleggingen Tweede woning Overige onroerende zaken Vorderingen Overige bezittingen Buitenlandse bezittingen Aangifte doen van buitenlandse bezittingen Schulden Schulden die in box 3 thuishoren Schulden die niet in box 3 thuis horen Schema Waarde van het totale vermogen van box 3 Voordeel uit sparen en beleggen Heffingsvrij vermogen Tabel Ouderentoeslag Vrijstellingen Persoonsgebonden aftrek Alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen aan de ex-partner Giften Kosten voor een rijksmonumentenpand Uitgaven levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar Tabel kosten levensonderhoud kinderen Specifieke zorgkosten Tabel Dieetkosten 6
6-1.9 6-1.10 6-1.11 6-1.12 6-1.14 6-1.15 6-1.16 6-2 6-2.1 6-2.2 6-2.3 7-1 7-1.1 7-2 7-3 7-3.1 7-3.2 7-3.3 7-4 7-5 7-6 7-7 8-1 8-2 8-3 8-4 8-5 9-1 9-2 9-2.1 9-2.2 9-2.3 9-2.4 9-2.5 9-2.6 9-2.7 9-2.8 9-3 9-3.1 9-3.2 9-4 9-4.1
Tabel Extra uitgaven voor kleding en beddengoed Tabel uitgaven voor reizen wegens regelmatig ziekenbezoek Tabel Drempel uitgaven extra gezinshulp Tabel Drempel uitgaven specifieke zorgkosten Uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten Restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren Voorbeeld verrekening persoongebonden aftrek Overige aftrekposten Eigen woning Uitgaven voor inkomensvoorzieningen Reisaftrek Algemene heffingskorting Uitbetaling algemene heffingskorting Arbeidskorting Kortingen voor ouders Alleenstaande-ouderkorting Inkomensafhankelijke combinatiekorting Ouderschapsverlofkorting Kortingen voor ouderen Jonggehandicaptenkorting Kortingen voor maatschappelijke beleggingen Tabel heffingskortingen 2012 Algemeen Loonheffing Ingehouden dividendbelasting Voorlopige aanslag IB/PVV 2012 en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2012 Bronheffing Soorten aangifte De uitnodiging tot het doen van aangifte Uitstel voor het doen van aangifte H-Opbouw aanslagnummer Definitieve aanslag Navorderingsaanslag Voorlopige aanslag Voorlopige aanslag lopend jaar algemeen Voorlopige terug te ontvangen aanslag lopend jaar Voorlopige te betalen aanslag lopend belastingjaar Betalen van aanslagen Rente Invordering Hoger beroep en cassatie Bezwaar 7
9-4.2 9-4.3 9-4.4 9-4.5 9-4.6 10-1 10-2 10-3 10-4 10-5 10-6 10-6.1 10-6.2 10-6.3 10-6.4 10-6.5 10-6.6 10-7 10-7.1 10-7.2 10-7.3 10-8 10-9 10-10 10-11 10-12 11-1 11-1.1 11-1.2 11-1.3 11-1.4 11-1.5 11-1.6 11-1.7 11-1.8 11-1.9 11-1.10 11-1.11 11-1.12 11-1.13 11-1.14 11-1.15
Pro-forma en massaal bezwaar Rechtstreeks beroep Beroep Ambtshalve herziening Klacht indienen Inkomen uit aanmerkelijk belang Middeling Voorbeelden middelingsregeling Indienen verzoek om middeling Vrijwilligersregeling Overgangsrecht kapitaalverzekeringen Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) Kapitaalverzekeringen van vóór 1 januari 1992 Kapitaalverzekeringen van 1 januari 1992 tot 14 september 1999 Kapitaalverzekeringen vanaf 14 september 1999 Berekening Tsz-regeling Mogelijkheid van herziening en uitbetaling van de tegemoetkoming specifieke zorgkosten Erfrecht Aanvaarden of verwerpen nalatenschap en onverdeelde boedel Het testamentaire erfrecht Het wettelijk erfrecht Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten Wet studiefinanciering 2012-2013 Algemeen zorgverzekeringswet Gegevens zorgverzekeringswet 2012 Loon zorgverzekeringswet Toeslagen algemeen 2012 Schema toeslagpartner Toeslagpartner Toetsingsinkomen Aanvraagtermijn toeslagen Wijzigen toeslagen Niet eens met beschikking toeslagen Betalingsregeling toeslagen Inkomensgrenzen toeslagen Zorgtoeslag Berekening zorgtoeslag Huurtoeslag Voorwaarden huurtoeslag Opbouw berekening huurtoeslag Onderdelen voor de berekening huurtoeslag Bijzondere situaties huurtoeslag 8
11-1.16 11-1.17 11-1.18 11-1.19 12-1 12-2 12-3 12-4 12-5 12-6 12-7 12-8 13-1 13-2
Kinderopvangtoeslag Voorwaarden kinderopvangtoeslag Berekening kinderopvangtoeslag Kindgebonden budget Wijzigingen inkomstenbelasting 2013 Wijzigingen Inkomstenbelasting en toeslagen Wijzigingen belastingjaar 2012 Wijzigingen kinderopvangtoeslag 2013 Wijzigingen huurtoeslag 2013 Wijzigingen toeslagen 2013 Wijzigingen zorgtoeslag 2013 Wijzigingen kindgebonden budget 2013 Berekening van het verzamelinkomen, drempelinkomen Tabel reisaftrek openbaar vervoer
9
Over inkomstenbelasting en toeslagen
10
1-1
Wet inkomstenbelasting 2001 In het belastingstelsel, Wet IB 2001, worden drie soorten inkomens onderscheiden. Er wordt met drie belastbare inkomens gewerkt. Deze drie inkomens zijn in drie boxen ondergebracht. Iedere box heeft een eigen tarief. De box waarin het belastbare inkomen uit werk en woning valt, heeft een progressief tarief en bestaat uit 4 schijven. De drie boxen zijn gesloten. Dat wil zeggen dat een negatief belastbaar inkomen van de ene box niet mag worden verrekend met een belastbaar inkomen van een andere box. Wel kunnen negatieve inkomsten binnen een box worden verrekend met positieve inkomsten van die box uit vorige of volgende jaren. Een uitzondering op het gesloten boxensysteem vormen de persoonsgebonden aftrekposten. Deze persoonsgebonden aftrek kan op het inkomen uit alle drie de boxen in mindering worden gebracht. De aftrek hangt namelijk samen met uw persoonlijke omstandigheden en niet met bepaalde inkomsten uit een box. Het resultaat in een box kan nooit negatief worden door de persoonsgebonden aftrekposten. Mocht er uiteindelijk nog een bedrag aan persoonsgebonden aftrekposten overblijven, dan kan dit onbeperkt naar volgende jaren worden doorgeschoven. Terugwenteling naar vorige jaren is niet mogelijk. Op de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die uit de drie boxen resulteert, wordt de gecombineerde heffingskorting in mindering gebracht. De heffingskorting is een korting op de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en wordt pas in mindering gebracht nadat de totaal verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van de drie boxen is berekend.
1-2
Box 1-werk en woning In box 1 valt het inkomen uit werk en woning. Bij inkomen uit werk wordt onderscheid gemaakt tussen inkomsten uit loondienst, zoals salaris, en inkomsten uit uitkeringen, zoals pensioen en AOW. Het belastbare inkomen uit werk en woning in box 1 bevat onder meer de volgende inkomens: – loon, fooien, ziektewetuitkeringen, tantièmes, enz.; – pensioenen, waaronder AOW-, Anw-uitkeringen en termijnen van lijfrenten; – prepensioenen, waaronder o.m. VUT-, SUM- en overbruggingsuitkeringen; – uitkeringen op grond van sociale verzekeringswetten, zoals WW, WAO, WIA, Waz, WAZO, Wajong, IOAW, IOW en bijstandsuitkeringen; – andere inkomsten die in principe onderworpen zijn aan loonheffing, zoals arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van de wet uitkeringen 11
– – – – –
vervolgingsslachtoffers 1940-1945, kostwinnersvergoedingen, uitkeringen verstrekt op grond van de buitengewone pensioenwetten; winst uit onderneming; inkomsten uit overig werk; periodieke uitkeringen en verstrekkingen (bijvoorbeeld alimentatie, overheidsbijdrage eigen woning); de eigen woning die hoofdverblijf is; negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Deze inkomens worden verminderd met: – aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld; – uitgaven voor inkomensvoorzieningen; – persoonsgebonden aftrek; – te verrekenen verliezen uit werk en woning. 1-3
Box 2-aanmerkelijk belang In box 2 wordt het inkomen uit aanmerkelijk belang belast. U hebt een aanmerkelijk belang als u alleen of samen met uw partner een belang heeft van 5% of meer in het aandelenkapitaal van een BV of NV, bijv. een directeurgrootaandeelhouder.
1-4
Box 3-inkomen uit sparen en beleggen Box 3 belast het inkomen uit sparen en beleggen. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen verminderd met een eventueel restant van de persoonsgebonden aftrek. Voor het bepalen van deze inkomsten worden niet de werkelijke inkomsten beoordeeld, maar het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op een forfaitair rendement van 4% over de waarde van het totale vermogen aan het begin van het kalenderjaar. De waarde van het totale vermogen is gelijk aan alle privébezittingen verminderd met alle privéschulden, voor zover deze bezittingen en schulden niet in box 1 of 2 vallen. Tot het privébezit wordt dus niet de eigen woning (hoofdverblijf) gerekend, omdat dit al in box 1 wordt belast. Deze vorm van belastingheffing noemen we de vermogensrendementsheffing. Roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt, hoeven niet tot het vermogen te worden gerekend. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een auto, boot, caravan, juwelen en huis- raad. Verder zijn sommige bezittingen vrijgesteld, zoals: – bos, natuurterreinen en landgoederen; – voorwerpen van kunst en wetenschap (tenzij deze als belegging is aangeschaft); – rechten uit uitvaartverzekeringen tot ten hoogste € 6.859; 12
–
–
– –
rechten op kapitaalsuitkering bij ongeval, ziekte of invaliditeit; contant geld, elektronisch geld, cadeaubonnen en dergelijke tot € 512 per persoon, resp. € 1.024 voor fiscale partners; op 31 december 2011 geblokkeerd spaartegoed uit de per 1 januari 2012 vervallen spaarloonregeling, tot ten hoogste € 17.025; tegoeden op de levenslooprekening hoeft u niet aan te geven bij de bezittingen; maatschappelijke beleggingen (groene en sociaal-ethische beleggingen) tot een gezamenlijk maximum van € 56.420, resp. € 112.840 voor fiscale partners; directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen tot ten hoogste € 56.420, resp. € 112.840 voor fiscale partners; op 14-09-1999 bestaande kapitaalverzekering tot ten hoogste € 123.428, resp. € 246.856 voor fiscale partners.
Voor de aftrek van schulden geldt dat de schulden die horen bij bezittingen waarvan de inkomsten in box 1 (bijvoorbeeld eigenwoningschuld) of box 2 vallen, niet kunnen worden afgetrokken in box 3. Alle overige schulden kunnen in beginsel wel worden afgetrokken met uitzondering van belasting- schulden. Een schuld wegens erfbelasting geldt echter wel als schuld in box 3. Verder moet rekening worden gehouden met een drempelbedrag van € 2.900 per persoon, € 5.800 voor fiscale partners. Alleen de schulden boven dit drempelbedrag mogen worden afgetrokken. U mag geen voordeel behalen door de schulden aan de ene partner en de drempel aan de andere partner toe te rekenen. Een bepaald gedeelte van het vermogen is vrijgesteld van de vermogensrendementsheffing. Voor iedere belastingplichtige geldt een heffingsvrij vermogen van € 21.139. Vanaf 2012 is de kindertoeslag voor minderjarige kinderen vervallen. Voor belastingplichtigen van 65 jaar en ouder bestaat er een ouderentoeslag. Deze ouderentoeslag is afhankelijk van de hoogte van het inkomen uit werk en woning vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Let erop dat dit niet gelijk is aan het drempelinkomen voor de persoonsgebonden aftrek, want daarin is het (gezamenlijke) voordeel uit sparen en beleggen van box 3 begrepen. De ouderentoeslag is € 13.992 of € 27.984 per persoon. 1-5
Persoonsgebonden aftrek Sommige aftrekposten zijn persoonsgebonden aftrekposten. Hieronder vallen: – betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen aan de ex-partner; – uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar; – uitgaven voor specifieke zorgkosten; – uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar en ouder; 13
A
– –
– – – –
studiekosten en andere scholingsuitgaven; giften; onderhoudskosten voor rijksmonumentenpanden; restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren.
De persoonsgebonden aftrek kan op het inkomen uit alle (drie) boxen in mindering worden gebracht. De aftrek hangt namelijk niet samen met bepaalde inkomsten uit een box, maar met uw persoonlijke omstandigheden. Wel vindt verrekening van de persoonsgebonden aftrek in een vaste volgorde plaats. Eerst wordt de persoonsgebonden aftrekpost in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning (box 1). Blijft er dan nog een bedrag over, dan vindt verrekening plaats met box 3 en pas daarna kan het resterende bedrag in mindering worden gebracht op het inkomen uit box 2. Het resultaat in een box kan nooit negatief worden door de persoonsgebonden aftrekposten. Mocht er uiteindelijk een bedrag overblijven, dan kan dit onbeperkt naar volgende jaren worden doorgeschoven. Terugwenteling naar vorige jaren is niet mogelijk. 1-6
De tarieven Het uitgangspunt voor het berekenen van de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is het belastbare inkomen. Er zijn drie belastbare inkomens: voor elke box één. Voor personen geboren in 1946 of later wordt de 2e schijf sinds 2011 niet meer volledig geïndexeerd, waardoor het inkomen sneller in de hogere 3e schijf valt. Het verschil in de verschuldigde IB/PVV met personen geboren vóór 1946 wordt de komende jaren steeds groter.
Schema tarieven 2012 Schijventarief 2012 voor mensen jonger dan 65 op 1 januari 2012 TARIEF BELASTING
+ PREMIE
TOTAAL
BELASTBAAR INKOMEN BELASTING EN PREMIES IN BOX 1
1e schijf 1,95% + 31,15% 2e schijf + 31,15% 10,80%
= 33,10% van € 18.945 = 41,95% van € 14.918
€ 6.270 € 6.258
3e schijf 42%
+-
= 42% van
€ 22.628
4e schijf 52%
+-
= 52% van
elke euro boven € 56.491
€ 33.863
€ 12.528 € 9.503
€ 56.491
€ 22.031
14
Schijventarief 2012 voor ouder dan 65 op 1 januari 2012, geboren in 1946 en later
TOTAAL
BELASTBAAR INKOMEN BELASTING EN PREMIES BOX 1
1e schijf 1,95% + 13,25% 2e schijf + 13,25% 10,80%
= 15,20% = 24,05%
€ 18.945 € 14.918
3e schijf 42%
+-
= 42%
€ 22.628
4e schijf 52%
+-
= 52%
elke euro boven € 56.491
€ 2.879 € 3.587 € 33.863
€ 6.466 € 9.503
€ 56.491
€ 15.969
Schijventarief 2012 voor ouder dan 65 op 1 januari 2012, geboren vóór 1946 TARIEF BELASTING
+ PREMIE TOTAAL
BELASTBAAR INKOMEN BELASTING EN PREMIES BOX 1
1e schijf 1,95% + 13,25% 2e schijf + 13,25% 10,80%
= 15,20% = 24,05%
€ 18.945 € 15.110
3e schijf 42%
+-
= 42%
€ 22.436
4e schijf 52%
+-
= 52%
elke euro boven € 56.491
€ 2.879 € 3.633 € 34.055 € 56.491
1-7
€ 6.512 € 9.423 € 15.935
De gecombineerde heffingskorting Als is berekend hoeveel inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over box 1, 2 en 3 verschuldigd is, mag u dit bedrag verminderen met diverse heffingskortingen. Onder heffingskortingen wordt verstaan een korting op het totaal berekende bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. U hebt recht op een of meer heffingskortingen, afhankelijk van uw situatie, leeftijd en/of samenlevingsverband. De gecombineerde heffingskorting bestaat uit een algemene heffingskorting en eventuele andere heffingskortingen. De gecombineerde heffingskorting bestaat uit: – algemene heffingskorting; – arbeidskorting; – doorwerkbonus; – inkomensafhankelijke combinatiekorting; – ouderschapsverlofkorting; 15
Over inkomstenbelasting en toeslagen
PREMIE
A
TARIEF BELASTING
– – – – – – –
alleenstaande-ouderkorting; jonggehandicaptenkorting; ouderenkorting; alleenstaande-ouderenkorting; levensloopverlofkorting; korting voor maatschappelijke beleggingen; korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.
We komen ook wel het begrip standaardheffingskorting tegen. Bij binnenlands belastingplichtigen is bij volledige premieplicht de gecombineerde heffingskorting gelijk aan de standaardheffingskorting. Verzamelinkomen Het verzamelinkomen is gelijk aan het totaal van de inkomens in de drie boxen. Verschillende socialezekerheidsregelingen en inkomensafhankelijke regelingen, waaronder toeslagen, verwijzen naar dit verzamelinkomen. 1-8
Wanneer aangifte doen? Ontvangt u van de Belastingdienst een uitnodiging tot het doen van aangifte, de zgn. aangiftebrief, dan moet u ook aangifte doen. Ook als u geen uitnodiging heeft ontvangen kan het zijn dat u aangifte moet doen. Als u een aangiftebrief hebt ontvangen, moet u aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en zorgverzekeringswet doen vóór de in de aangiftebrief genoemde datum, normaal gesproken is dat vóór 1 april 2013. U kunt het aangifteprogramma hiervoor downloaden van www.belasting- dienst.nl. De FNV-Belastingservice maakt gebruik van een aangepaste versie van dat aangifteprogramma voorzien van een FNV-codering. Ook als u een aangifte-biljet heeft aangevraagd, kunt u uw aangifte met het aangifteprogramma 2012 inzenden. Op de aangiftebrief zijn uw naam, adres- en woonplaatsgegevens, uw BSN/ sofinummer, uw geboortedatum en uw rekeningnummer voor teruggaaf al afgedrukt. Vanaf 1 maart 2013 kan er desgewenst gebruik worden gemaakt van een vooringevulde aangifte, de VIA. Enkele gegevens zijn dan vooringevuld, zoals inkomensgegevens, de WOZ-waarde van uw eigen woning(en), de betaalde hypotheekrente en de hypotheekschuld, de betaalde premies lijfrente, enkele heffingskortingen, de ingehouden dividendbelasting en het bedrag van de terug te ontvangen of te betalen voorlopige aanslag. Deze VIA kan alleen worden geopend en ondertekend met DigiD. De FNV-Belastingservice kan daarom geen gebruik maken van de VIA, omdat wij uitsluitend gebruik maken van de elektronische handtekeningcode. 16
Als u bijvoorbeeld inkomsten heeft waarover nog geen loonheffing is ingehouden of als u vermogen heeft in box 3 dat het heffingvrij vermogen overstijgt dan moet u ook aangifte doen. Zelfs als u geen uitnodiging heeft ontvangen van de Belastingdienst. 1-9
Uw persoonlijke gegevens Op de uitnodigingbrief staat een aantal persoonlijke gegevens. Sommige dient u in te vullen in de aangifte zoals het sofinummer, maar van andere zoals het rekeningnummer dient u te bevestigen dat deze correct is. Eén van de door de Belastingdienst afgedrukte gegevens is het BSN/sofinummer. Het BSN/sofinummer is voor u persoonlijk vastgesteld en u moet er vanuit gaan dat dit nummer juist is. Jaaropgaven e.d. moeten worden gecontroleerd op het juiste BSN/sofinummer. Verwisseling van uw gegevens met die van naamgenoten bij uw werkgever of uitkeringsinstantie leidt tot een onjuiste aangifte met alle bijkomende gevolgen. Als het BSN/sofinummer op uw jaaropgave(n) niet hetzelfde is als het BSN/sofinummer op uw aangiftebrief, stelt u zich dan in verbinding met uw werkgever of uitkeringsinstantie. Als meerdere gezinsleden met dezelfde voorletters en achternaam op hetzelfde adres wonen, moet aan de hand van BSN/sofinummer en geboorte- datum worden vastgesteld voor welk gezinslid aangifte, aanslagen en andere correspondentie bestemd zijn. Controleer op dezelfde wijze of de gegevens van uw echtgenoot juist zijn. Uw geboortedatum Dit spreekt voor zich. Het kan voorkomen dat er een geboortedatum staat voorgedrukt op bijv. 00001955. Dit betekent dat de juiste geboortedatum onbekend is. Bij de digitale aangifte wordt dit gelezen als 01071955. Uw rekeningnummer voor teruggaaf Als uw rekeningnummer voor teruggaaf bij de Belastingdienst bekend is, staat dit al vermeld. Is er geen of een foutief rekeningnummer vermeld, noteer dan het juiste rekeningnummer. Dit kan ernstige problemen voorkomen. Let vooral bij echtscheiding en beëindiging van een partnerschap op, dat een teruggaaf niet ongewild op het rekeningnummer van uw ex-partner wordt overgemaakt. Het rekeningnummer dat u hebt opgegeven voor de uitbetaling van de voorlopige teruggaaf, werd nog niet automatisch gebruikt voor andere belastingaanslagen of teruggaven. Met ingang van 2014 zal voor alle uitbetalingen van belastingen en toeslagen één rekeningnummer gebruikt gaan worden. 17
Telefoonnummers Hoewel hier de mogelijkheid wordt geboden om te vermelden onder welk telefoonnummer u bereikbaar bent, kunt u eventuele vragen beter schriftelijk beantwoorden. Hierdoor bent u in de gelegenheid rustig over de gestelde vraag na te denken en het antwoord te formuleren aan de hand van de gegevens waarover u beschikt. Maak altijd een kopie van uw reactie, waarmee ook uw eigen documentatie rond de aangifte compleet blijft. Ondertekening Door het ondertekenen van uw aangifte, verklaart u de vragen naar beste weten te hebben ingevuld. Ondertekening fiscale partner Bij digitale aangifte van fiscale partners verdient de aanbeveling om uw aangifte samen met de aangifte van de fiscale partner te doen. Hierdoor is het mogelijk de gevolgen van de verdeling van gezamenlijke inkomensbestand- delen en gezamenlijke grondslag sparen en beleggen meteen te zien. Let ook bij aangifte op papier op de ondertekening van u en bij gezamenlijke verzoeken ook van uw fiscale partner. 1-10
Rekeningnummer aangifte Op welke wijze u ook aangifte doet, controleer in alle gevallen goed of het rekeningnummer waarop de Belastingdienst een eventuele teruggaaf aan u mag overmaken, juist is. In de praktijk blijkt het enorm problematisch, en soms zelfs onmogelijk te zijn om geld dat op een onjuist rekeningnummer is over- gemaakt, alsnog te ontvangen, zeker als u zelf het rekeningnummer heeft geaccordeerd. Let vooral goed op in het jaar dat u gescheiden bent om te voorkomen dat er een teruggaaf ongewild op de rekening van uw ex-partner wordt overgemaakt. Het rekeningnummer wijzigen doet u met het formulier ‘Opgaaf rekeningnummer particulieren'. Dit formulier vindt u op de site van de Belastingdienst. In het aangifteprogramma 2012 wordt gevraagd om het IBAN-rekeningnummer. Dit is het International Bank Account Number. Per februari 2014 moet iedereen dit rekeningnummer gaan gebruiken. Het is een langer rekeningnummer dat voor een deel uit uw eigen rekeningnummer bestaat. Voor de belastingaangifte 2012 is het nog niet noodzakelijk dat u dit nummer opgeeft. Het aangifteprogramma accepteert ook het kortere huidige rekeningnummer. Bij de aanvraag voor de voorlopige aanslag 2014 moet wel het IBAN-rekeningnummer opgegeven worden.
1-11
De vooringevulde aangifte Een vooringevulde aangifte bevat een aantal gegevens, dat al bekend zijn bij de 18
Belastingdienst. Deze hoeft u dan niet meer zelf in te vullen maar u dient de gegevens wel te controleren. De gegevens die in de vooringevulde aangifte (VIA) voorkomen zijn het loon of uitkering, de WOZ-waarde van de woning, bankgegevens. U kunt iemand anders die uw aangifte voor u verzorgt, toegang verlenen tot uw vooringevulde gegevens. Hiertoe staat er een machtigingscode op de aangiftebrief. Met deze machtigingscode kan deze andere persoon samen met zijn eigen DigiD uw gegevens downloaden. Indien u geen aangiftebrief heeft ontvangen, dan kunt u een machtigingscode aanvragen via http:/machtigen.digid.nl. Hebt u geen DigiD, dan kunt u een machtigingscode aanvragen bij de DigiD Helpdesk op telefoonnummer 0800 0230435. Degene die de machtiging verleent, krijgt dan binnen 5 werkdagen een brief thuis waarin de machtigingscode staat. De VIA is pas per 1 maart 2013 beschikbaar. 1-12
Optimaliseren van de aangifte Bij het verzorgen van de aangifte van fiscale partners heeft u eerst alle individuele posten zoals loon, uitkering enz. verwerkt. Vervolgens hebt u de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van beide fiscale partners uitgerekend voor 100%. Als volgende stap moet u de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan de fiscale partners gaan toerekenen. Het toerekenen aan de fiscale partner met het hoogste inkomen hoeft niet het meest gunstige resultaat te geven. Er zijn veel factoren die een rol spelen. Om met de toerekening aan de fiscale partners tot een optimaal resultaat te komen, moet u rekening houden met de volgende factoren: – het tariefvoordeel van box 1; – het van toepassing zijn en de hoogte van de ouderentoeslag in box 3 is afhankelijk van inkomen uit werk en woning in box 1 vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek; – het van toepassing zijn van de ouderenkorting is afhankelijk van de hoogte van het verzamelinkomen; – het grensbedrag van € 45 voor een verplichte aanslag; – teruggavengrens van € 14; – berekening drempelinkomens, verzamelinkomen e.d.; – berekening toetsingsinkomen t.b.v. toepassing ouderentoeslag box 3; – berekening drempelinkomen voor specifieke zorgkosten en giften; – berekening verzamelinkomen. Het verzamelinkomen en het drempelinkomen voor specifieke zorgkosten resp. voor giften is mede afhankelijk van het voordeel uit aanmerkelijk belang (box 2), 19
maar box 2 wordt niet behandeld. Berekening drempelinkomen, verzamelinkomen e.d. OMSCHRIJVING Inkomsten uit loondienst
€
Inkomsten uit uitkeringen
€
Inkomsten uit (vroegere) buitenlandse dienstbetrekking
€
Inkomsten uit overig werk
€
Inkomsten uit alimentatie
€
Inkomsten uit periodieke uitkeringen
€
Overige inkomsten
€
Teruggekregen persoonsgebonden aftrek Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
€ € ...... +
Totaal
€
Reisaftrek
€
Aftrek vanwege geen of kleine eigenwoningschuld
€
Premies voor inkomensvoorzieningen
€ ......+
Totaal
€ ...... -/-
Verschil
€
Eigen woning die hoofdverblijf is
€ ...... +/-
Toetsing inkomen t.b.v. de ouderentoeslag box 3 Voordeel uit sparen en beleggen box 3
€
Drempelinkomen voor specifieke zorgkosten en giften Onderhoudsverplichtingen
€
€ ...... +
€
Kosten voor levensonderhoud van kinderen
€
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
€
Uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis
€
Studiekosten en scholingsuitgaven
€
Giften
€
Kwijtgescholden durfkapitaal
€
Kosten rijksmonumentenpanden
€ ......+
Totaal
€
Restant PGA over voorgaande jaren
€ ......+ 20
Totaal persoonsgebonden aftrek
€ ...... -/-
Verzamelinkomen
€
1-13
Aandachtspunten bij het optimaliseren Verdeling is mogelijk voor de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen. Bij het optimaliseren is een aantal factoren dat een rol kan spelen bij de verdeling tussen de fiscale partners. Tariefvoordeel box 1 Vanwege het mogelijke tariefvoordeel in box 1 is het veelal raadzaam de nietpersoonsgebonden aftrekposten op te voeren bij de fiscale partner van wie inkomen in een hogere schijf valt, en de niet-persoonsgebonden bijtelposten bij degene die in een lagere schijf valt. Inkomen uit sparen en beleggen box 3 Als er spaartegoeden e.d. zijn in box 3 boven de vrijstelling, zal daarover inkomstenbelasting moeten worden betaald. Ga in dit geval ook goed na of (een deel van) de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen wellicht aan een van de fiscale partners kan worden toegerekend, zodanig dat er een te betalen bedrag van € 45 of minder uit de berekening komt, waarna die aangifte op grond van de regels van de verplichte aanslag gevolgd zal worden door een nihilaanslag. Dividendbelasting Bij de toedeling mag ook de ingehouden dividendbelasting over de beide fiscale partners (VJP) worden verdeeld. Net als bij de te betalen belasting in box 3 is er bij de dividendbelasting geen sprake van een progressienadeel bij het toerekenen aan een van de fiscale partners. Ouderentoeslag box 3 Het recht op de ouderentoeslag is afhankelijk van de hoogte van het inkomen uit box 1 vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De ouderentoeslag is individueel en maakt onderdeel uit van het gezamenlijke heffingsvrije vermogen. Ouderentoeslag 2012
INKOMEN BOX 1 MEER DAN € 14.302 € 19.895
NIET MEER DAN € 14.302 € 19.895 -
OUDERENTOESLAG € 27.984 € 13.992 nihil
Het kan dus lonen om met de verdeling van gemeenschappelijke 21
inkomensbestanddelen het box 1-inkomen net beneden de grensbedragen te brengen. Houd er echter wel rekening mee dat er geen recht op ouderentoeslag bestaat als de grondslag voor de ouderentoeslag € 279.708 of meer per persoon, resp. € 559.416 voor fiscale partners bedraagt. Ouderenkorting U hebt recht op de ouderenkorting, een heffingskorting, als het verzamelinkomen niet hoger is dan € 35.450. Wellicht kunt u met behulp van (een deel van) de aftrekposten net onder deze grens komen, waardoor u recht krijgt op de ouderenkorting. Als uw fiscale partner jonger is dan 65 jaar, moet u wel in de gaten houden of het bedrag van de ouderenkorting opweegt tegen een evt. tariefnadeel als u de aftrekpost niet bij uw fiscale partner opvoert, maar bij uzelf. Als er vermogen is, kan ook de verdeling van box 3 verschil maken om net beneden de grens van € 35.450 te blijven. Hier is overigens geen sprake van tariefnadeel als de fiscale partner jonger is dan 65 jaar, het tarief is voor allen hetzelfde. 1-14
Aanslaggrens Bij het optimaliseren van de aangifte is het belangrijk te weten dat er een aanslaggrens bestaat die voor een te betalen aanslag € 45 is en voor een teruggave € 14. Aanslaggrens Een belangrijke regel is de regel van de wel of geen verplichte aanslag. Er wordt pas een aanslag opgelegd, als de aanslag meer dan € 45 bedraagt. Deze regel geldt ook als er een voorlopige teruggaaf is vastgesteld. Het kan lonen om een deel van de gemeenschappelijke inkomensbestand- delen en/of gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen zodanig te verdelen, dat een van de fiscale partners op een aanslag komt van € 45 of minder. Het is raadzaam om i.v.m. eventuele afrondingsverschillen de marge iets veiliger te houden door de aangifte op een bedrag van ten hoogste € 43 te laten uitkomen. In de praktijk zal het optimaliseren vooral voorkomen als een voorlopige teruggaaf iets te hoog was, waardoor de verschuldigde IB/PVV hoger is dan de ingehouden loonheffing en eventueel andere voorinhoudingen. Als dat € 45 of minder is, zal er een nihilaanslag volgen. Maar als het verschil meer dan € 45 is, kunt u proberen dit bedrag net onder de € 45 te brengen door bijv. een deel van een gemeenschappelijke aftrekpost aan deze persoon toe te rekenen. Ook dan zal er een nihilaanslag volgen.
22
Voorbeelden We geven enkele voorbeelden van aangiften die niet tot een verplichte aanslag leiden, zolang er niet meer dan € 45 op aanslag moet worden betaald. Er zal een nihilaanslag worden opgelegd. U hebt naast uw inkomsten uit loondienst een kleine uitkering; op beide inkomsten is de loonheffingskorting toegepast, maar het op aanslag te betalen bedrag is niet meer dan € 45. U krijgt een nihilaanslag. U hebt een voorlopige teruggaaf in verband met de eigen woning ontvangen, die net te hoog blijkt te zijn. Er volgt geen verplichte aanslag als het te betalen bedrag niet meer is dan € 45. U hebt als voorlopige teruggaaf alleenstaande-ouderkorting plus vermeerdering van de alleenstaande-ouderkorting aangevraagd. Uw inkomen blijkt aan het eind van het jaar echter lager dan vooraf geschat, waardoor de al ontvangen alleenstaande-ouderkorting te hoog blijkt te zijn geweest. Het bij te betalen bedrag is echter niet meer dan € 45. U krijgt een nihilaanslag. U hebt als minstverdiener bij voorlopige teruggaaf uitbetaling van de algemene heffingskorting gevraagd. Achteraf blijkt u meer te hebben verdiend dan vooraf ingeschat. Er volgt een nihilaanslag als het te betalen bedrag niet meer is dan € 45. Uw fiscale partner heeft geen inkomen en krijgt de algemene heffingskorting uitbetaald als voorlopige teruggaaf. U hebt spaartegoeden boven het heffingvrije vermogen. Er volgt een nihilaanslag als u het inkomen uit sparen en beleggen zodanig verdeelt, dat uw partner op een te betalen bedrag van niet meer dan € 45 uitkomt. Teruggavengrens € 14 Hoewel het niet zo’n spectaculair bedrag oplevert, kan het onder omstandigheden gunstiger zijn om net boven een terug te ontvangen bedrag van € 14 uit te komen. Een bedrag van € 14 of minder wordt immers niet terugbetaald door de Belastingdienst. 1-15
Toeslagen De Belastingdienst doet meer dan alleen het heffen en innen van belastingen. Ze keert ook inkomensafhankelijke toeslagen uit, die huishoudens kunnen krijgen voor de kosten van zorg, huur en kinderopvang. Daarnaast keert ze ook het kindgebonden budget uit. Een apart deel van de Belastingdienst, het onderdeel Belastingdienst/Toeslagen, verzorgt de uitvoering van deze toeslagen. Dit 23
onderdeel onderscheidt zich van de Belastingdienst door een eigen kleur in haar uitingen, nl. steenrood. In het jargon staat de 'blauwe kant' voor belastingen en de 'rode kant' voor toeslagen. Kijk voor meer informatie bij het thema toeslagen.
24
2-1
Algemeen fiscaal partnerschap Fiscaal partnerschap brengt met zich mee dat u en uw echtgenoot of partner bepaalde inkomsten en aftrekposten onderling mogen verdelen. Het gaat hierbij om het saldo eigen woning, persoonsgebonden aftrekposten (bijv. Betaalde alimentatie, uitgaven voor levensonderhoud van kinderen tot 21 jaar, uitgaven voor specifieke zorgkosten, uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar en ouder, studiekosten en andere scholingsuitgaven, uitgaven voor rijksmonumentenpanden, aftrekbare giften en restant persoonsgebonden aftrek) en het belastbare inkomen box 3. Posten die u niet kunt verdelen zijn: loon of uitkering e.d., ontvangen alimentatie en andere periodieke uitkeringen, reisaftrek, betaalde lijfrentepremie en andere uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Voor het verdelen van de inkomsten en aftrekposten moeten u en uw echtgenoot of partner dan wel het hele jaar fiscale partners zijn resp. voor voljaars partnerschap hebben gekozen. Ook voor de uitbetaling van de algemene heffingskorting is fiscaal partner- schap van belang. U kunt alleen de algemene heffingskorting uitbetaald krijgen als u een fiscale partner heeft die voldoende IB/PVV verschuldigd is en u ook aan de andere voorwaarden voldoet. Vanaf 2011 is de regeling fiscaal partnerschap ingrijpend gewijzigd. Voor gehuwden resp. geregistreerde partners is de belangrijkste verandering, dat het fiscaal partnerschap eindigt als er een verzoek tot echtscheiding of tot schei- ding van tafel en bed bij de rechtbank is ingediend en u niet meer op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA. Voor ongehuwde partners is de belangrijkste verandering dat u niet meer kunt kiezen voor fiscaal partnerschap. Aan de hand van objectieve criteria wordt bepaald of u fiscale partners bent of niet. Hierbij is een referentieperiode niet meer van belang. Zowel voor gehuwden als voor ongehuwde partners is wel de mogelijkheid gebleven om al dan niet voor voljaars partnerschap te kiezen als u slechts een deel van het jaar fiscaal partner was. Als u wilt kiezen voor voljaars partnerschap, is het raadzaam de gevolgen goed door te rekenen. Vanaf 2012 is het begrip fiscaal partnerschap uitgebreid met de situatie dat een kind van een van u beiden in het huishouden is en als u in 2011 al fiscaal- partner van elkaar was dit ook in 2012 bent.
25
2-2
Voorwaarden fiscaal partnerschap U bent in 2012 fiscale partners als u aan één van de volgende voorwaarden voldoet: – u bent getrouwd of – u bent geregistreerd partner of – u staat allebei op hetzelfde adres bij de GBA ingeschreven, u bent allebei meerderjarig en heeft een notarieel samenlevingscontract afgesloten – u staat allebei op hetzelfde adres bij de GBA ingeschreven en u voldoet aan één van de volgende voorwaarden: 1. u hebt samen een kind of één van u heeft een kind van de ander erkend of 2. u bent bij het pensioenfonds aangemeld als pensioenpartners of 3. u bent alle twee eigenaar van uw woning die u (toekomstig) hoofdverblijf is of 4. er staat een minderjarig kind van één van beide ingeschreven op het adres of 5. u was in het voorafgaande jaar fiscale partner van elkaar. Als er een kind van een van u beiden op hetzelfde woonadres staat ingeschreven, bent u geen fiscale partner van elkaar als u met een schriftelijke overeenkomst kunt aantonen dat u een deel van de woning van de ander heeft gehuurd of aan de ander heeft verhuurd. Gehuwden of geregistreerde partners blijven fiscale partners, ook als ze niet op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de GBA. Voor ongehuwd samenwonenden is de inschrijving bij de GBA op hetzelfde adres wel noodzakelijk. U kunt maar één fiscale partner hebben. Ook als u met meer dan één persoon aan de voorwaarden voldoet, mag u in beginsel niet kiezen wie u als fiscale partner wilt aanmerken, want in de wet staat een rangorderegeling. Dat wil zeggen dat fiscale partner degene is die als eerste in de opsomming voorkomt. Let op!! Als u samenwoont met uw kind of uw ouder, bent u alleen fiscale partners als u allebei 27 jaar of ouder bent op 31 december 2011. Het blijft noodzakelijk dat u dan wel aan één van de overige voorwaarden voldoet, zoals een gezamenlijke eigen woning of een notarieel samenlevingscontract. Om eenvoudig uit te vinden of er sprake is van fiscaal partnerschap gebruik dan het schema fiscaal partnerschap. En voor meer informatie kijk bij voldoen aan de voorwaarden voor fiscaal partnerschap. 26
2-3
Voldoen aan de voorwaarde voor fiscaal partnerschap Was u in 2012 getrouwd? Als u in het belastingjaar het gehele jaar of een deel daarvan gehuwd was, kiest u voor deze mogelijkheid. Beantwoord deze vraag ook met ja als u: – geregistreerd partner was; – een deel van het jaar getrouwd was; – niet meer op hetzelfde adres staat ingeschreven, maar in 2012 nog geen verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed bij de rechtbank heeft ingediend. Beantwoord deze vraag met nee als u: – in 2012 niet meer op hetzelfde adres staat ingeschreven en al vóór 2012 een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed bij de rechtbank heeft ingediend. Als u in de loop van 2012 bent getrouwd en voordien ook al op hetzelfde adres stond ingeschreven bij de GBA, dan bent u fiscale partners vanaf de datum van inschrijving bij de GBA. Stond u op 1 januari 2012 al samen op hetzelfde adres ingeschreven, dan bent u vanaf 1 januari 2012 fiscale partners. Als u in de loop van 2012 bent gescheiden, vult u bij de periode waarin u gehuwd was als einddatum in: de datum dat het verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed is ingediend bij de rechtbank. Woonde u in 2012 samen? Beantwoord deze vraag met ja als u met iemand op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA. Als u op hetzelfde adres staat ingeschreven als uw kind of uw ouder, beantwoordt u deze vraag alleen met ja als u beiden aan het begin van het kalenderjaar 27 jaar of ouder bent. Stond u een deel van 2012 op hetzelfde woonadres ingeschreven? Als u in het belastingjaar een deel van het jaar op hetzelfde woonadres stond ingeschreven bij de GBA, kiest u voor deze mogelijkheid. In het jaar van het huwelijk, van de registratie van het partnerschap of van ongehuwd gaan samenwonen, kan er op gezamenlijk verzoek voor worden gekozen het hele jaar als fiscale partner te worden aangemerkt. Dit geldt ook voor het jaar van beëindiging van de relatie, bijv. Door echtscheiding of overlijden. Dit heet kiezen voor voljaars partnerschap (VJP), een begrip dat u niet terugvindt in het aangifteprogramma. Hiervoor wordt in de aangifte de vraag gesteld: Kiest u ervoor om heel 2012 fiscale partners te zijn? 27
Indien u slechts een deel van het jaar elkaars fiscale partner bent en niet kiest om voor heel 2012 als elkaars fiscale partner (VJP) te worden beschouwd, dan mag u onderling geen inkomsten of aftrekposten verdelen. U hoeft niet aan een referentieperiode te voldoen om als fiscale partner te worden aangemerkt. Ook als u bijv. Maar 1 maand heeft samengewoond, bent u die periode fiscale partners, met de mogelijkheid om voor voljaars partnerschap te kiezen. Dat wil nog niet zeggen dat u daardoor ook voor uitbetaling van de algemene heffingskorting in aanmerking komt. Daarvoor geldt nl. wel een referentieperiode van 6 maanden. Ook bij andere heffingskortingen speelt de referentieperiode van 6 maanden nog een rol. Personen die buiten Nederland wonen (dus evt. een aangifte C ontvangen) en geen gebruik maken van het keuzerecht om behandeld te worden als binnenlands belastingplichtige, kunnen niet als fiscale partner worden behandeld. Let op!! Als u in de loop van het jaar bent getrouwd, en voor die tijd al ongehuwd samenwonend op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA, geldt u toch het gehele jaar als fiscale partners. In deze situatie is er dus geen sprake van dat u zelf kunt kiezen voor voljaars partnerschap. Als u in de loop van het jaar bent ingeschreven bij de GBA, bent u vanaf dat moment fiscale partners en kunt u wel zelf kiezen voor voljaars partnerschap. Voorbeeld: U bent getrouwd op 2 december 2012. Voor die tijd woonde u ongehuwd samen vanaf 1 augustus 2012. De inschrijving bij de GBA is echter pas op 15 september 2012 gedaan. U bent fiscale partners vanaf 15 september 2012. Wel kunt u nog kiezen voor voljaars partnerschap. Voldeed u in 2012 aan een of meer van de voorwaarden voor fiscaal partnerschap? Als u in 2012 ongehuwd samenwoonde, en u staat beiden op hetzelfde adres ingeschreven bij de GBA, dan bent u fiscale partners als u aan de voorwaarden voldoet. Er bestaat geen mogelijkheid meer om te kiezen voor fiscaal partnerschap; ook 28
Uw persoonlijke situatie
Let op!! Vanaf 2011 kunt u niet meer kiezen voor fiscaal partnerschap, maar nog wel voor voljaars partnerschap. Dit zijn twee verschillende begrippen. Indien u voor voljaars partnerschap kiest, dan mogen u en uw fiscale partner bepaalde inkomsten en aftrekposten onderling verdelen in elke verhouding die u wenst.
de referentieperiode speelt geen rol meer bij fiscaal partnerschap. Let op!! U kunt ook samenwonen met een andere gehuwde of ongehuwde als u nog officieel gehuwd bent met een ander, maar niet officieel bent gescheiden van uw echtgenoot. Ook al staat u niet langer met uw ex-echtgenoot ingeschreven op hetzelfde adres, dan is uw ex-echtgenoot waarvan u niet officieel gescheiden bent toch uw fiscale partner. Deze situatie met uw ex-echtgenoot voldoet aan de omschrijving duurzaam gescheiden leven, maar dit speelt geen rol meer bij de regeling fiscaal partnerschap. In een jaar 2 partners Er kan zich wel een situatie voordoen, dat u in een jaar 2 partners heeft gehad die als fiscale partner zouden kunnen worden aangewezen. Dit doet zich voor als u naast een periode met een huwelijkspartner ook nog een periode heeft gekend met een andere partner, al dan niet getrouwd. De situatie van 2 verschillende partners in een belastingjaar is niet op een (digitale) aangifte te verwerken. Voorbeeld: Wendy woonde begin van het jaar samen met Willem, met wie zij een notarieel samenlevingscontract had, en zij treedt in november in het huwelijk met Luuk. In deze situatie heeft Wendy dus 2 fiscale partners in een jaar. Wendy kan met een van deze fiscale partners voor het voljaars partnerschap kiezen. De andere partner kan nog van belang zijn voor heffingskortingen, bijv. uitbetaling van de algemene heffingskorting als u geen of een gering inkomen had. Als u met geen van beiden kiest voor voljaars partnerschap, dan geeft ieder zijn eigen inkomsten en aftrekposten aan.
29
2-4
Schema fiscaal partnerschap Hebt u een echtgenoot of geregistreerd partner? En u bent niet gescheiden van tafel en bed? nee
ja
→
Uw echtgenoot of geregistreerd partner is uw fiscaal partner.
nee
→
U hebt geen fiscaal partner.
ja
→
De meerderjarige huisgenoot met wie u een notarieel samenlevingscontract heeft, is uw fiscaal partner.
ja
→
De huisgenoot met wie u samen een kind hebt of van wie u het kind erkend hebt, is uw fiscaal partner.
ja
→
De huisgenoot die u hebt aangemeld voor uw pensioenregeling is uw fiscaal partner.
ja
→
De huisgenoot waarmee u samen uw (toekomstige) eigen woning hebt, is uw fiscaal partner.
ja
→
U bent fiscaal partner met de huisgenoot van wie een minderjarig kind is ingeschreven op uw woonadres.
ja
→
U bent ook in 2012 elkaars fiscaal partner.
↓ Staan er in 2012 behalve uzelf nog andere mensen ingeschreven op uw woonadres? ja ↓ Hebt u met één van uw meerderjarige huisgenoten een notarieel samenlevingscontradt afgesloten? nee ↓ Hebt u samen met één van uw huisgenoten een kind? Of hebt u een kind erkend van één van uw huisgenoten? nee ↓ Hebt u één van uw huisgenoten aangemeld bij uw pensioenregeling als uw parner? nee ↓ Hebt u samen het eigendom van uw (toekomstige) eigen woning? nee ↓ Hebt u of uw huisgenoot een minderjarig kind dat op hetzelfde woonadres als u beiden staat ingeschreven? * nee ↓ Was u in het voorafgaande jaar al fiscaal partner? nee ↓ U hebt geen fiscaal partner. 30
N.B. Ouders en kinderen kunnen alleen partner zijn als zij beiden 27 jaar of ouder zijn. * tenzij u met een schriftelijke overeenkomst kunt aantonen dat u een deel van de woning heeft gehuurd van de ander, of verhuurd aan de ander. 2-5
Begin en einde fiscaal partnerschap Als u in de loop van 2012 fiscale partner wordt van iemand, doordat u bijv. Samen een kind krijgt, dan begint uw fiscaal partnerschap in 2012 op het moment dat u allebei op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA. Voor 2012 en latere jaren blijft u dan wel fiscale partner van elkaar, tenzij u niet langer ingeschreven staat op hetzelfde woonadres in de GBA. Het fiscaal partnerschap eindigt: – als u getrouwd bent: vanaf het moment dat de advocaat het verzoek tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed heeft ingediend bij de rechtbank en u niet meer allebei op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA. – als u geregistreerd partner bent: vanaf het moment dat de beëindiging van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven bij de burgerlijke stand en u niet meer allebei op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA. – as u ongehuwd samenwoont: vanaf de datum van uitschrijving van het adres bij de GBA. – bj overlijden. Overlijden In het jaar van overlijden, bent u slechts een deel van het jaar fiscale partners, nl. tot de dag van overlijden. U kunt kiezen voor voljaars partnerschap, om de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen te kunnen verdelen. Duurzaam gescheiden Bij de regeling van het fiscaal partnerschap 2011 was het aanvankelijk de bedoeling om aan de situatie van duurzaam gescheiden leven geen betekenis meer toe te kennen voor de inkomstenbelasting. Van duurzaam gescheiden leven is sprake als u niet meer in gezinsverband met uw echtgenoot samenwoont, ieder een afzonderlijk leven leidt, en die situatie is niet tijdelijk bedoeld. Dat bleek in de praktijk tot ongewenste gevolgen te leiden, waardoor in een aantal gevallen de toestand van duurzaam gescheiden leven nog wel een rol speelt. Niet genoeg kan worden benadrukt, dat duurzaam gescheiden geen rol meer speelt in de regeling van fiscaal partnerschap. Daarnaast zijn er andere 31
regelingen, waarin de ongewenste gevolgen van het vervallen van het begrip duurzaam gescheiden, zijn gerepareerd. Duurzaam gescheiden speelt wel een rol in de volgende specifieke gevallen: – het recht op aftrek eigenwoningrente voor de vertrekkende partner in het kader van de echtscheidingsregeling geldt niet alleen voor de ex-partner, maar ook voor de duurzaam gescheiden partner. De termijn van 2 jaar gaat lopen op het moment van de duurzame scheiding. – als de vertrekkende partner een eigen woning koopt als hij duurzaam gescheiden is, maar nog wel fiscale partner is volgens de regels, zou er slechts voor één woning aftrek eigenwoningrente zijn voor de fiscale partners. Ook voor deze situatie is een uitzondering gemaakt: ook bij duurzaam gescheiden leven is voor beide woningen aftrek eigenwoningrente mogelijk. – betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen zijn niet alleen aftrekbaar als u gescheiden bent, maar ook als u duurzaam gescheiden leeft. Bedenk ook dat duurzaam gescheiden leven bij Toeslagen als criterium is blijven bestaan. Kijk hier voor het schema begin en einde fiscaal partnerschap. 2-6
Schema Begin en einde fiscaal partnerschap
Schema Fiscaal partnerschap 2012; begin en einde fiscaal partnerschap BEGIN OF EINDE FISCAAL PARTNERSCHAP Begin fiscaal partnerschap Uw persoonlijke situatie
Periode fiscale partner
Huwelijk/geregistreerd partnerschap U bent heel 2012 gehuwd of geregistreerd partner
heel 2012
U trouwt in de loop van 2012, of gaat een geregistreerd partnerschap aan. U staat daarvoor al vanaf de datum inschrijving GBA samen op hetzelfde adres ingeschreven U trouwt in de loop van 2012, of gaat een geregistreerd partnerschap aan. U staat daarvóór nog niet samen op vanaf datum huwelijk/geregistreerd partnerschap hetzelfde adres ingeschreven. Samenwonen U woont samen en bent volgens de regels fiscale partners van elkaar. U staat heel 2012 samen op hetzelfde adres ingeschreven.
heel 2012
U wordt in de loop van 2012 fiscale partners. U staat heel 2012 allebei op hetzelfde adres ingeschreven
heel 2012
32
U wordt in de loop van 2012 fiscale partners. U staat een vanaf datum inschrijving GBA deel van 2012 allebei op hetzelfde adres ingeschreven. Einde fiscaal partnerschap Persoonlijke situatie
Per wanneer geen fiscale partner meer?
Einde huwelijk/geregistreerd partnerschap U verzoekt om een scheiding of een scheiding van tafel en bed. U staat daarvóór al niet meer op hetzelfde vanaf datum indienen verzoek bij de rechtbank adres ingeschreven. U beëindigt het geregistreerd partnerschap. U staat vanaf datum beëindiging geregistreerd partner- schap daarvóór al niet meer ingeschreven op hetzelfde adres. bij de burgerlijke stand U verzoekt om een scheiding of u beëindigt uw geregistreerd partnerschap. U staat daarna nog enige tijd op hetzelfde adres ingeschreven.
vanaf datum uitschrijving adres bij GBA
Einde samenwonen U staat in de loop van 2012 niet meer op hetzelfde adres ingeschreven
2-7
vanaf datum uitschrijving bij GBA
Voljaars partnerschap Als een relatie begint of eindigt in de loop van het belastingjaar, heeft dit gevolgen voor diverse onderdelen. Een overlijden van een van de partners betekent ook dat de relatie is beëindigd op het moment van overlijden. Een vrije verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is niet mogelijk als men niet het hele jaar elkaars fiscale partner is. In die periode dat men niet elkaars fiscale partner is, zijn er namelijk ook geen gemeenschappelijke inkomensbestand- delen. Vrije verdeling is dus alleen mogelijk als men het hele jaar elkaars partner is of als u kiest voor voljaars partnerschap, d.w.z. u kiest ervoor om voor het hele jaar als fiscale partner te worden aangemerkt. De keuze voor VJP geldt niet als u of uw partner door emigratie of immigratie niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtig bent en ook niet kiest voor binnenlandse belastingplicht. Gevolgen van de keuze voor voljaars partnerschap De keuze tot voljaars partnerschap geldt alleen voor: – de vrije verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen; – de vrije verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van box 3, behalve bij een deel van het jaar binnenlandse belastingplicht, in geval van immigratie of emigratie; – het van toepassing zijn van het gezamenlijke heffingsvrije vermogen van box 3; – het van toepassing zijn van de (gezamenlijke) ouderentoeslag van box 3; – de persoonsgebonden aftrek. 33
Die keuze tot voljaars partnerschap heeft dus nadrukkelijk geen gevolgen voor: – de uitbetaling van de algemene heffingskorting; – de inkomensafhankelijke combinatiekorting; – de alleenstaande-ouderkorting. Hoe de heffingskortingen dan wel uitpakken bij fiscaal partnerschap gedurende een deel van het jaar, is niet eenvoudig. 2-8
Verdeling inkomensbestanddelen fiscale partners Er wordt uitgegaan van een individuele heffing. Fiscale partners (VJP) mogen echter zelf kiezen wie welk deel van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aangeeft. Voor zover u daarvoor niet zelf voor een onderlinge verhouding heeft gekozen, wijst de Belastingdienst ze voor de helft aan iedere partner toe. Bij de verdeling moet gebruik worden gemaakt van de eindbedragen, zoals de belastbare inkomsten uit eigen woning. Het gaat dan om het saldo van het eigenwoningforfait en de rente eigenwoningschuld. Het is namelijk niet mogelijk om het eigenwoningforfait aan de minstverdienende partner toe te wijzen en de aftrekbare rente eigenwoningschuld aan de meestverdienende partner. Ieder jaar kan voor een andere verdeling worden gekozen. Onder de vrij te verdelen inkomensbestanddelen en gezamenlijke grondslag sparen en beleggen vallen: – het saldo eigen woning verminderd met de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld (box 1); – de gezamenlijke bezittingen en schulden (box 3), uitgezonderd bij emigratie of immigratie; – de persoonsgebonden aftrek: 1. betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen aan de expartner; 2. uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar; 3. uitgaven voor specifieke zorgkosten; 4. uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar en ouder; 5. studiekosten en andere scholingsuitgaven; 6. giften; 7. onderhoudskosten voor rijksmonumentenpanden; 8. restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren. U mag de verdeling nog wijzigen totdat ook de laatste aanslag onherroepelijk vaststaat. Als dit betekent dat de aanslag die als eerste onherroepelijk is geworden, te laag is vastgesteld, dan beslist de Belastingdienst hierover binnen 6 34
weken na ontvangst van het verzoek tot wijziging van de verdeling. Een aanslag is onherroepelijk als de termijn voor bezwaar of beroep is verstreken. Als u procedeert tot de Hoge Raad, is wijziging van de verdeling toegestaan tot 6 weken na de uitspraak van de Hoge Raad. Als u er (bovendien) achterkomt dat u nog (een deel van) een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel bent vergeten, dan moet u eerst vaststellen, of enkele dan wel beide aanslagen van de fiscale partners onherroepelijk vaststaan. Staat een aanslag onherroepelijk vast, dan kunt u een verzoek tot ambtshalve herziening indienen voor degene van wie de aanslag al onherroepelijk vast- staat, voor het alsnog in aanmerking nemen van de vergeten post. Vervolgens kunt u de verdeling van de totale post wijzigen, zoals hiervoor omschreven. Staan beide aanslagen al onherroepelijk vast, dan kunt u ook een verzoek tot ambtshalve herziening indienen om de vergeten post alsnog in aanmerking te nemen, maar dan mag u alleen nog de vergeten post verdelen onder de beide fiscale partners (VJP). De verdeling die is toegepast in de aangiften zelf blijft ongewijzigd, het gaat dan alleen om de verdeling van de vergeten posten. Fiscaal partnerschap gedurende een deel van het jaar Als het fiscaal partnerschap niet het gehele jaar heeft geduurd, kunt u de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen niet naar keuze verdelen. Ieder doet dan individueel aangifte voor zijn eigen deel in de gemeenschappelijke posten. Zo wordt een eigen woning aangegeven naar ieders aandeel in het eigendom en in de eigenwoningschuld van de woning, meestal 50/50. Let er bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten op, dat er bij fiscaal partnerschap gedurende een deel van het jaar alleen uw eigen inkomen als drempel- inkomen geldt. Alleen als u kiest voor voljaars partnerschap geldt het gezamenlijke drempelinkomen. Ter verduidelijking ziet het voorbeeld verdeling en twee partners in een kalender- jaar. Voor een aantal bijzondere situaties hebben wij een extra uitleg opgenomen zie hiervoor verdeling bijzondere situaties. 2-9
Heffingskortingen bij fiscaal partnerschap gedurende een deel van het jaar Voor de uitbetaling van de algemene heffingskorting blijft de eis zowel voor gehuwden als voor ongehuwden dat het fiscaal partnerschap langer dan 6 maanden hebben geduurd. Een uitzondering geldt in het jaar van overlijden. Voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting kunt u voor de vraag komen te staan wie van de partners recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatie35
korting en op basis van welk inkomen. Voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt o.m. de eis dat er ten minste 6 maanden een kind tot uw huishouding behoort. Als de partners 6 maanden of langer een gezamenlijk huishouden met het kind voerden, komt de minstverdienende van de fiscale partners in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Voor de inkomenseis moet worden beoordeeld of u op jaarbasis minder inkomsten uit werk heeft dan uw fiscale partner. Had u echter minder dan 6 maanden een fiscale partner, dan wordt u beschouwd als alleenstaande ouder, waarbij niet wordt gekeken naar het inkomen van die fiscale partner. Als er meerdere kinderen in het gezin zijn, kan het zo geregeld zijn, dat na een (echt)scheiding ieder van de fiscale partners ten minste een kind op zijn adres laat inschrijven. Voor de alleenstaande-ouderkorting geldt o.m. de eis dat er langer dan 6 maanden een kind tot het huishouden van de alleenstaande ouder heeft behoord. Dat kan zich voordoen in combinatie met een huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen gedurende minder dan 6 maanden in de rest van het jaar. De keuze tot voljaars partnerschap staat hieraan niet in de weg. Voorbeeld: Frank en Chantal zijn gescheiden per 28 november. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 1 mei. Hun zoon Richard (10 jaar) blijft bij Chantal wonen. Op 1 mei is Frank al elders gaan wonen en heeft zich per die datum uitgeschreven bij de GBA. Frank heeft een inkomen uit dienstbetrekking van € 60.000 en Chantal € 10.000. Bij de aangifte willen zij kiezen voor voljaars partnerschap, omdat ze het saldo eigen woning graag bij Frank willen aangeven. Hoewel Frank zich al in mei heeft laten uitschrijven bij de GBA, mogen zij toch voor voljaars partnerschap kiezen. Hiervoor geldt immers geen referentieperiode. De keuze tot voljaars partnerschap heeft geen gevolgen voor de heffingskortingen. Frank heeft niet 6 maanden of langer een kind in zijn huishouden gehad, dus hij heeft geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Chantal wel. Zij voldoet aan de inkomenseis. Zij heeft ook recht op de alleenstaande-ouderkorting. Ook hier staat de keuze van voljaars partnerschap daaraan niet in de weg. Nu er is gekozen voor voljaars partnerschap wordt bij de uitgaven voor specifieke 36
zorgkosten als drempelinkomen wel van het gezamenlijke inkomen uitgegaan. De keuze tot voljaars partnerschap geldt immers wel voor de persoonsgebonden aftrek. Voor een voorbeeld wat betreft de algemene heffingskorting, kijk bij Voorbeeld verdeling twee partners in een kalenderjaar. 2-10
Voorbeeld verdeling en twee partners in een kalenderjaar Ans (dochter van 29 jaar) woont van 1 januari tot 15 juli samen met Bert (ouder). Zij hebben een notarieel samenlevingscontract. Ans en Bert voldoen aan alle voorwaarden voor het fiscaal partnerschap, want Ans is ouder dan 27 jaar en zij hebben een notarieel samenlevingscontract. Op 1 augustus treedt Ans in het huwelijk met Cor. Ans heeft geen inkomen. Algemene heffingskorting Ans en Bert zijn fiscale partners voor de periode 1 januari tot 15 juli. Omdat ze bovendien meer dan 6 maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, komt Ans in aanmerking voor de uitbetaling van de algemene heffingskorting, en deze uitbetaling geldt dan voor het hele jaar. Voor 2012 geldt dat Ans slechts recht heeft op uitbetaling van 73 2/3% van de algemene heffingskorting. Zij is niet geboren vóór 1963 en heeft geen kind jonger dan 6 jaar. De verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen Het verdelen van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen kan alleen als u gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of heeft gekozen voor voljaars partnerschap. Ans kan dit jaar in beginsel geen inkomensbestanddelen verdelen, niet met Bert en niet met Cor. Beiden zijn immers niet voljaars partner van Ans geweest. Ans kan kiezen of zij met Bert of met Cor het gehele jaar fiscale partner wil zijn. In ons voorbeeld brengt Ans samen met Cor die keus uit. Ans had ook met Bert die keus kunnen uitbrengen. De keuze van Ans en Cor om het gehele jaar elkaars voljaars partner te zijn, staat los van het fiscaal partnerschap van Ans en Bert. De keuze van Ans en Cor tot voljaars partner geldt alleen voor de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. Het huwelijk heeft korter dan 6 maanden geduurd, waardoor binnen deze relatie geen recht bestaat op uitbetaling van de algemene heffingskorting. De verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen De vrije verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen mag alleen als u het gehele jaar elkaars fiscale partner bent geweest of gekozen heeft voor voljaars partnerschap. Hier hebben Ans en Cor gekozen voor het voljaars partnerschap, dus mogen zij de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen vrij 37
verdelen. 2-10.1 Verdeling bijzondere situaties
Hier vindt u informatie over de volgende verdelingssituaties: – verdeling inkomensbestanddelen van een minderjarig kind; – verdeling eigen woning na echtscheiding; – verdeling box 3 na overlijden fiscale partner. 2-10.2 Verdeling inkomensbestanddelen van een minderjarig kind
Een minderjarig kind wordt zelfstandig belast voor zijn inkomsten. Een aantal inkomensbestanddelen wordt niet rechtstreeks bij het minderjarige kind belast, maar worden aan de ouder(s) toegerekend. Dit zijn: – de belastbare inkomsten uit eigen woning (box 1); – de waarde van het totale vermogen voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Als beide ouders het gezag over het kind uitoefenen worden de inkomensbestanddelen in gelijke delen aan de ouders toegerekend. De bezittingen en schulden worden samengevoegd met die van de ouders. 2-10.3 Verdeling: ieder een eigen woning na echtscheiding
Mark en Simone hebben samen 2 kinderen. Zij scheiden in maart en Simone laat zich uitschrijven bij de GBA. Mark blijft in de voormalig gezamenlijke eigen woning wonen en betaalt aan Simone haar deel van de overwaarde van de woning uit. Simone koopt in de loop van het jaar zelf een andere eigen woning, waarin zij met de beide kinderen gaat wonen. Simone betaalt de nieuwe eigen woning met de uitbetaalde overwaarde en aanvullend een hypothecaire lening. Zij heeft een zo laag inkomen, dat zij na toepassing van alle kindgerelateerde heffingskortingen geen voordeel meer heeft van de aftrekpost eigen woning. Vraag: Hoe wordt de aftrekpost eigen woning verwerkt? Antwoord: In beginsel mag men maar één eigen woning aangeven, maar dat geldt alleen voor fiscale partners. Vanaf het moment dat de echtgenoten duurzaam gescheiden zijn, mogen de gewezen partners ieder een eigen woning aangeven; het verzoek tot voljaars partnerschap verandert hier niets aan. Bij de aftrekpost eigen woning geldt bij wijze van uitzondering niet het moment van het einde van het fiscaal partnerschap door indiening van het echtscheidingsverzoek en uitschrijving bij de GBA, maar het moment van duurzaam gescheiden gaan leven. De voormalige partners kunnen dus na het moment van duurzame scheiding elk 38
een eigen woning in aanmerking nemen. Indien er wordt gekozen voor voljaars partnerschap, mag de aftrekpost eigen woning van Simone worden toegerekend aan Mark. In dat jaar staan er 2 eigen woningen in de aangifte vermeld. Hoewel Simone in dit voorbeeld zelf geen teruggaaf voor de rente en kosten van haar woning ontvangt vanwege een te laag inkomen, kunnen zij op deze manier in goed overleg een teruggaaf realiseren tegen het tarief waarin Mark valt. Ook als zij voor voljaars partnerschap kiest, blijft Simone recht houden op de van toepassing zijnde kindgerelateerde kortingen, zoals de alleenstaandeouderkorting, omdat het verzoek van voljaars partnerschap geen gevolgen heeft voor de heffingskortingen. 2-10.4 Verdeling: box 3 na overlijden fiscale partner
Als er in het jaar sprake is van overlijden van een fiscale partner, kan er ook worden gekozen voor voljaars partnerschap. Dat heeft dezelfde gevolgen als de keuze voor voljaars partnerschap bij huwelijk of (echt)scheiding. Er bestaat ook in geval van overlijden de vrije keuze voor de verdeling van de grondslag voordeel sparen en beleggen van box 3. Omdat de tijdsevenredige berekening van de belastingheffing bij de box 3 vermogen is vervallen, is er nl. geen voordeel meer te behalen met het toedelen van de box 3 vermogen aan de overleden fiscale partner. Voorbeeld: Hans en Fabiënne zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Hans is op 12 mei overleden. Fabiënne is zijn enige erfgenaam. Tot de gemeenschap van goederen behoren spaartegoeden van € 100.000 per 1 januari en € 110.000 per 12 mei en een vakantiewoning met een waarde van € 80.000, zowel op 1 januari als op 12 mei. Hans is niet het gehele jaar belastingplichtig. Maar voor de berekening van box 3 maakt dat geen verschil. Er is geen tijdsevenredige berekening meer. Als er wordt gekozen voor voljaars partnerschap mag worden uitgegaan van vrije verdeling van de waarde van het totale vermogen. Als niet wordt gekozen voor voljaars partnerschap geeft ieder zijn eigen bezittingen en schulden aan. Berekening voljaars partnerschap: De waarde van het totale vermogen bedraagt € 100.000 + € 80.000 = € 180.000. Dit wordt verminderd met het gezamenlijke heffingsvrije vermogen en mag dan naar vrije keuze worden verdeeld. Totaal is er 30% belasting verschuldigd over 4% van het vermogen na vermindering met het gezamenlijke heffingsvrije vermogen, ongeacht hoe de verdeling over beide partners plaatsvindt. Berekening geen voljaars partnerschap: Er moet worden uitgegaan van de juridische eigendomsverhouding, d.w.z. bij 39
ieder wordt zijn eigen vermogen aangegeven. Hans en Fabiënne zijn in gemeenschap van goederen getrouwd, dus zij zijn ieder eigenaar van 50% van hun gezamenlijke vermogen. De waarde van het totale vermogen van ieder is 50% van € 180.000 is € 90.000. Ieder heeft recht op zijn eigen heffingsvrije vermogen. En ieder is 30% belasting verschuldigd over 4% van het vermogen na de vermindering met het heffingsvrije vermogen. Of er in geval van overlijden inderdaad moet worden gekozen voor voljaars partnerschap hangt ook af van de mogelijkheid om de uitgaven voor specifieke zorgkosten al dan niet te kunnen toerekenen aan een van beiden. Wordt er immers niet voor voljaars partnerschap gekozen, dan heeft dit gevolgen voor het drempelinkomen. En u mag dan ook geen vrije verdeling meer toepassen van de inkomensbestanddelen 2-11
Co-ouderschap In geval van co-ouderschap kan een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoren. Het kind kan echter maar op één adres zijn ingeschreven in de GBA. Er gelden andere regels voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de aftrek voor levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar en voor de toeslagen. Toeslagen Met betrekking tot de huurtoeslag kan het kind als medebewoner meetellen in beide huishoudens, maar een eventueel inkomen van het kind - met inachtneming van het vrij te laten bedrag - telt bij beide huishoudens mee. Bij co-ouderschap kan alleen de ouder die aanvrager van de kinderbijslag van dat kind is, ook het kindgebonden budget aanvragen. Inkomensafhankelijke combinatiekorting Co-ouders kunnen bij een referentieperiode van ten minste 6 maanden beiden recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, in tegenstelling tot de andere kortingen, waar de referentieperiode meer dan 6 maanden is. Hier mag u 6 maanden lezen als 180 dagen en het kind moet doorgaans ten minste 3 dagen per week bij de co-ouder zijn. Bij co-ouderschap mag het kind ook ingeschreven staan op het adres van de coouder. Aftrek levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar Als de ouders gescheiden zijn en de kinderbijslag wordt betaald aan de ouder bij wie het kind woont, kan de andere ouder aftrek wegens levensonderhoud hebben. Hij heeft immers geen recht op de kinderbijslag, want deze wordt aan de ex-echtgenote uitbetaald. 40
In geval van co-ouderschap hebben beide ouders recht op de helft van de kinderbijslag. Voor zover de co-ouder zijn recht op kinderbijslag niet geldend kan maken – dat is dan voor 50% – heeft hij wel recht op 50% aftrek kosten voor levensonderhoud. In de praktijk blijkt dit trouwens een lastige oplossing. Als echter is afgesproken en aan de SVB doorgegeven dat de volledige kinderbijslag aan één van de ouders wordt uitbetaald, kan de andere ouder wel volledig recht hebben op aftrek levensonderhoud. 2-12
Algemeen 65 jaar Personen van 65 jaar en ouder nemen een speciale plek in in het belastingsysteem. Er zijn verschillen in de berekening van de belasting op het inkomen uit werk en woning en de verschillende heffingskortingen. Deze verschillen hebben te maken met het feit dat personen van 65 jaar en ouder geen premie meer hoeven af te dragen voor de AOW. Er wordt wel gewoon belasting geheven, net zoals de premies voor de Algemene Nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wel dienen te worden afgedragen. Daarnaast hebben personen van 65 jaar en ouder speciale faciliteiten, denk bijvoorbeeld aan de ouderentoeslag op het heffingvrije vermogen.
2-13
Effecten 65 jaar of ouder op de tarieven IB/PVV Er is voor personen voor 65 jaar en ouder een ander tarief dan voor personen jonger dan 65 jaar. Daarnaast kijken we naar het tarief in het jaar dat men 65 jaar wordt. En eindigt de belastingplicht eerder dan op 31 december door overlijden of emigratie, dan worden de tarieven weer op een andere wijze herrekend. U bent het hele jaar 65 jaar of ouder Als u het hele jaar 65 jaar of ouder bent, geldt voor de 1e schijf een tarief van 15,20% en voor de 2e schijf een tarief van 24,05%. Dit bestaat uit 1,95% resp. 10,80% IB, vermeerderd met 1,10% voor de Anw en 12,15% voor de AWBZ. U betaalt geen premie AOW. Aangezien de 3e en 4e schijf (42% resp. 52%) alleen betrekking hebben op de IB, wijken de tarieven hier niet af van die voor personen onder de 65 jaar. Vanaf 2011 geldt voor personen geboren vóór 1946 een langere 2e schijf dan voor mensen geboren in 1946 of later. De lengte van de schijven kunt u aflezen in de onderstaande tabellen.
41
Schijventarief 2012 voor ouder dan 65 op 1 januari 2012, geboren in 1946 en later TARIEF BELASTING
PREMIE
TOTAAL
BELASTBAAR INKOMEN BOX 1
BELASTING EN PREMIES
1e schijf 1,95%
+ 13,25%
= 15,20%
€ 18.945
€ 2.879
2e schijf 10,80%
+ 13,25%
= 24,05%
€ 14.918
€ 3.587 € 33.863
3e schijf 42%
+-
= 42%
€ 22.628
€ 6.466 € 9.503
€ 56.491 4e schijf 52%
+-
= 52%
€ 15.969
elke euro boven € 56.491
Schijventarief 2012 voor ouder dan 65 op 1 januari 2012, geboren vóór 1946 TARIEF BELASTING
+ PREMIE
TOTAAL
BELASTBAAR INKOMEN BOX 1 BELASTING EN PREMIES
1e schijf 1,95%
+ 13,25%
= 15,20%
€ 18.945
2e schijf 10,80%
+ 13,25%
= 24,05%
€ 15.110
€ 2.879 € 3.633 € 34.055
3e schijf 42%
+-
= 42%
€ 22.436
€ 9.423 € 56.491
4e schijf 52%
+-
= 52%
€ 6.512
€ 15.935
elke euro boven € 56.491
U wordt in de loop van het belastingjaar 65 jaar Als u in de loop van het jaar 65 jaar bent geworden, gelden afwijkende tarieven, aangezien de AOW-premie niet meer wordt ingehouden vanaf de eerste dag van de maand waarin u 65 jaar bent. Dit leidt in het jaar dat u 65 jaar wordt, ook als u voordien geen inkomen had, tot herrekende percentages voor de gecombineerde heffing die u kunt aflezen in onderstaande tabel. Schijventarief in het jaar van 65 jaar worden IN 2012 WERD U 65 JAAR IN:
PERCENTAGE EERSTE SCHIJF ISDAN: PERCENTAGE TWEEDE SCHIJF IS DAN
januari
15,20
24,05
februari
16,69
25,54
maart
18,18
27,03
april
19,67
28,52
mei
21,16
30,01
juni
22,65
31,50
juli
24,15
33,00
augustus
25,64
34,49
september
27,13
35,98
oktober
28,62
37,47
november
30,11
38,96
december
31,60
40,45
42
Overlijden of emigratie in het jaar dat men 65 jaar wordt Het kan zijn dat er niet alleen een wijziging in de premieheffing optreedt doordat men 65 jaar wordt, maar ook in de belastingplicht, door overlijden of emigratie in dat jaar, maar ná de 65e verjaardag. De periode voor de tijdsevenredige herberekening is dan korter dan een jaar. Let op!! Als iemand overlijdt in het jaar dat hij 65 jaar wordt, maar vóór zijn 65e verjaardag, vindt geen tijdsevenredige verrekening plaats. Voor hem is dan het tarief verschuldigd voor personen tot 65 jaar. 2-14
Effecten 65 jaar en ouder op de gecombineerde heffingskorting Personen van 65 jaar en ouder zijn niet volledig premieplichtig en daarom dient voor hen de gecombineerde heffingskorting te worden berekend op basis van de gecombineerde heffingspercentages in de 1e en 2e schijf. De bepaling van de gecombineerde heffingskorting voor personen van 65 jaar en ouder gebeurt als volgt: – bepaal de voor u van toepassing zijnde standaardheffingskortingen; – bepaal de gecombineerde heffingskorting op basis van uw gecombineerde heffingspercentage in de 1e schijf; – controleer of de gecombineerde heffingskorting niet hoger is dan de gecombineerde inkomensheffing, tenzij er sprake is van een verhoging van de gecombineerde heffingskorting bij de minstverdienende partner. U bent het hele jaar 65 jaar of ouder De heffingskortingen worden herberekend op basis van het feit dat u in de 1e schijf niet hetzelfde gecombineerde heffingspercentage betaalt als personen die jonger zijn dan 65 jaar. Omdat u geen premie betaalt voor de AOW, die 17,90% bedraagt, worden vrijwel alle heffingskortingen verminderd met 17,90% / 33,10%. Het tarief van 33,10% is het totale heffingstarief in de 1e schijf voor personen van 65 jaar en jonger. Let op!! De verlaging geldt niet voor de ouderenkorting, de alleenstaandeouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor beleggingen in durfkapitaal. U wordt in de loop van het belastingjaar 65 jaar. Als u in de loop van het jaar 65 jaar wordt, kunt u de voor u geldende heffingskortingen (met uitzondering van de ouderenkorting, alleenstaandeouderenkorting en de kortingen voor maatschappelijke beleggingen en durfkapitaal) naar tijdsgelang omrekenen op basis van het aantal maanden van 43
het jaar dat u nog geen 65 jaar was plus het aantal maanden van het jaar dat u wel 65 jaar was. Voorbeeld: De algemene heffingskorting is € 2.033. Voor iemand die in mei 65 wordt, is de gecombineerde heffingskorting dan: 4/12 x € 2.033 + 8/12 x € 934 = € 1.301 De meest voorkomende heffingskorting bij ouderen die moet worden herberekend, de algemene heffingskorting, is dan als volgt. Algemene heffingskorting in jaar van 65 jaar worden IN 2012 WERD U 65 JAAR IN:
UW ALGEMENE HEFFINGSKORTING IS DAN:
januari
€ 934
februari
€ 1.026
maart
€ 1.118
april
€ 1.209
mei
€ 1.301
juni
€ 1.392
juli
€ 1.484
augustus
€ 1.576
september
€ 1.667
oktober
€ 1.759
november
€ 1.850
december
€ 1.942
Overlijden of emigratie in het jaar dat men 65 jaar wordt In het geval van overlijden of emigratie in het jaar dat men 65 jaar wordt - en na de verjaardag - wijzigen niet alleen de percentages in de eerste 2 schijven. Ook de algemene heffingskorting moet naar tijdsgelang worden herrekend. De ouderenkorting, alleenstaande-ouderenkorting en de kortingen voor maatschappelijke beleggingen en durfkapitaal blijven ongewijzigd. Er bestaat echter pas recht op de ouderenkorting enz. als het overlijden plaatsvindt na het 65 jaar worden en als aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Voorbeeld: Iemand is op 22 mei 65 jaar geworden en overlijdt op 16 oktober. Het gecombineerde heffingspercentage in de 1e schijf is 22,73%. De gecombineerde algemene heffingskorting is dan: 120/285 x € 2.033 + 165/285 x € 934 = € 1.397. 44
2-15
Gevolgen fiscaal partnerschap overlijden Vanaf 2011 is het begrip fiscaal partnerschap gewijzigd en bij overlijden kan dit gevolgen hebben. Ongehuwd samenwonenden moesten voorheen voldoen aan de voorwaarde dat de gezamenlijke huishouding langer dan 6 maanden had geduurd, voordat ze konden kiezen voor fiscaal partnerschap, met een uitzondering in geval van overlijden. Vanaf 2011 is er geen referentieperiode meer bij fiscaal partnerschap. Ook is voor ongehuwd samenwonenden de keuzemogelijkheid voor fiscaal partnerschap vervallen. Nu wordt er op basis van objectieve criteria bepaald of er sprake is van fiscaal partnerschap en wanneer het fiscale partnerschap begint en ophoudt te bestaan. Voor de inkomstenbelasting zijn ongehuwd samenwonenden met een notarieel samenlevingcontract, een gezamenlijk kind, een gezamenlijke eigen woning of een gezamenlijke pensioenregeling verplicht elkaars fiscale partner als zij in de GBA op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Vanaf 2012 zijn zij ook verplicht elkaars fiscale partner als ze in het voorafgaande jaar kwalificeerden als fiscale partners en nog steeds op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de GBA. En ook als ongehuwd samenwonenden met een kind van één van beiden op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de GBA. De keuzemogelijkheid voor al dan geen voljaars partnerschap blijft bestaan. Het is voor partners pas na afloop van het belastingjaar mogelijk een juiste keuze te maken voor al dan niet voljaars partnerschap en verdeling van de daarvoor in aanmerking komende posten. De inleverdatum van de aangifte F staat tegenwoordig meestal al op 1 april van het jaar volgend op het belasting- jaar. Indien dat niet het geval is, of u moet nog gegevens verzamelen, vraag dan tijdig uitstel aan. Vrije toerekening Voor de vrije toerekening van de inkomensbestanddelen moet aan de voorwaarde zijn voldaan, dat voor voljaars partnerschap is gekozen. Of dit voordeliger is dan het niet verzoeken om het voljaars partnerschap is mede afhankelijk van de eis dat de drempelinkomens bij de specifieke zorgkosten van de beide voljaars partner s bij elkaar moeten worden opgeteld. Als er geen verzoek tot voljaars partnerschap is ingediend, geldt alleen het eigen drempelinkomen.
2-16
Drempelinkomen bij overlijden fiscale partner Drempel giften Voor de bepaling van de drempel bij aftrekbare giften, moeten de drempelinkomens van beide fiscale partners bij elkaar worden opgeteld, maar dit geldt alleen als het fiscaal partnerschap het gehele jaar heeft geduurd. Is er in 45
geval van overlijden verzocht om het voljaars partnerschap, dan moeten ook de gezamenlijke drempelinkomens worden gehanteerd. Bij niet-voljaars partnerschap geldt alleen het eigen drempelinkomen. Drempel specifieke zorgkosten Voor de drempel specifieke zorgkosten moeten de drempelinkomens van beide fiscale partners bij elkaar worden opgeteld, maar dit geldt alleen als het fiscaal partnerschap het gehele jaar heeft geduurd. Is er in geval van overlijden verzocht om het voljaars partnerschap, dan moeten ook de gezamenlijke drempelinkomens worden gehanteerd. Bij niet-voljaars partnerschap geldt alleen het eigen drempelinkomen. De vraag bij wie de uitgaven voor specifieke zorgkosten moeten worden opgevoerd is afhankelijk van de situatie of er voljaars partnerschap is gekozen, of dat er slechts sprake is van fiscaal partnerschap. Rekent u vooral goed door of er wel moet worden verzocht om het voljaars partnerschap of dat moet worden volstaan met fiscaal partnerschap gedurende de periode samen. Vanaf 2011 kunnen ongehuwd samenwonenden niet meer kiezen voor fiscaal partnerschap en zij worden daarmee gelijk behandeld als gehuwden en geregistreerde partners voor wie deze keuze voorheen al niet bestond. Wel moet de keuze tot voljaars partnerschap nog worden overwogen. Bij voljaars partnerschap krijgt u het voordeel dat u de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen kunt verdelen onder de beide fiscale partners, maar voor de drempels moet dan wel het gezamenlijke drempelinkomen worden gehanteerd. Let op!! Aftrek van overlijdenskosten is niet mogelijk. 2-17
Box 3 en overlijden fiscale partner In geval van overlijden blijft de vrije verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van box 1 en de aftrekposten gewoon mogelijk, onder voorwaarde dat men kiest voor voljaars partnerschap. Deze mogelijkheid geldt vanaf 2011 ook voor de grondslag sparen en beleggen van box 3. Voorheen gold voor de overledene een tijdsevenredige berekening van het forfaitaire percentage van 4%, maar vanaf 2011 bestaat dit niet meer. Voor zowel de overledene als de achtergebleven partner geldt als peildatum 1 januari. Als niet wordt gekozen voor voljaars partnerschap geeft ieder bij box 3 aan wat juridisch van hem is. Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen is dat voor ieder 50% van de bezittingen en de schulden. Bij huwelijkse voorwaarden zal 46
men moeten volgen wat daarin is vastgelegd. Ieder heeft dan zijn eigen heffingsvrije vermogen en evt. zijn eigen ouderentoeslag. Heffingsvrij vermogen en ouderentoeslag In geval van overlijden heeft ieder zijn eigen heffingsvrije vermogen en evt. zijn eigen ouderentoeslag. Is echter gekozen voor voljaars partnerschap, dan geldt een gezamenlijk heffingsvrij vermogen. 2-18
Heffingskortingen en overlijden In geval van het overlijden van uw fiscale partner is dat emotioneel en in het dagelijkse bestaan uiteraard al een buitengewoon ingrijpende kwestie. Daarnaast krijgt u ook nog te maken met de financiële afwikkeling. Wij beperken ons in dit artikel tot de veranderingen in de heffingskortingen. Verder moet u nog denken aan erfbelasting, het aanvragen van Anw, evt. huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget, kwijtschelding, enz. Uitbetaling van de algemene heffingskorting De algemene heffingskorting is ten hoogste het bedrag dat aan IB/PVV door de meestverdiener verschuldigd is met een maximum van € 2.033 (65+: € 934). De fiscale partner die de algemene heffingskorting niet of niet geheel kan benutten wegens het ontbreken van inkomen (of weinig inkomen heeft), kan de algemene heffingskorting laten uitbetalen. Voorwaarde hiervoor is echter wel dat diens fiscale partner voldoende IB/PVV is verschuldigd (na aftrek van zijn heffingskortingen). Bovendien geldt vanaf 2009 dat de uitbetaling van de algemene heffingskorting in bepaalde gevallen wordt afgebouwd, waardoor het maximum in 2012 € 1.762 of € 1.491 kan zijn. Ook is bij de uitbetaling van de algemene heffingskorting krachtens het hoofdregel vereist dat zij langer dan 6 maanden in het kalenderjaar elkaars fiscale partner zijn; dit geldt zowel voor gehuwden als voor ongehuwd samenwonenden. Als aan deze 6-maandseis niet wordt voldaan alleen wegens overlijden van de fiscale partner, dan kan er toch recht blijven bestaan op uitbetaling van de algemene heffingskorting. De eis dat er voldoende IB/PVV is verschuldigd door de overledene, blijft bestaan. Bij een overlijden van de meestverdiener vroeg in het jaar kan de eis dat er voldoende IB/PVV is verschuldigd door de overledene, de uitbetaling in de weg staan. Het is echter zeer waarschijnlijk dat de achtergebleven partner door eigen inkomsten na de overlijdensdatum (bijv. Anw, bijstand, loon) zelf recht krijgt op de algemene heffingskorting. 47
Vanaf het moment dat de minstverdiener eigen inkomsten gaat genieten, moet een eventuele voorlopige teruggaaf i.v.m. de uitbetaling van de algemene heffingskorting daarom worden stopgezet. Het kan ook gebeuren dat de overledene van meestverdiener minstverdiener wordt en op grond van de door de achtergebleven partner betaalde IB/PVV de algemene heffingskorting van de overledene wel geldend kan worden gemaakt. De uitbetaling van de algemene heffingskorting van de overleden fiscale partner wordt niet tijdsevenredig herrekend. De Belastingdienst zal het initiatief nemen om de resterende termijnen in één keer aan de achtergebleven fiscale partner uit te betalen. Inkomensafhankelijke combinatiekorting Bij de inkomensafhankelijke combinatiekorting is een vereiste dat het kind 6 maanden of langer tot het huishouden behoort. Als aan deze 6-maandsver- eiste niet kan worden voldaan uitsluitend ten gevolge van het overlijden van het kind of van de ouder, blijft er toch recht bestaan op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Let wel op dat het inkomensvereiste blijft bestaan. Overlijdt de ouder bijv. vroeg in het jaar, waardoor er minder dan € 4.814 inkomen uit loondienst is genoten, dan wordt hij wel geacht te voldoen aan het 6-maandsvereiste. Als het inkomen te laag is, bestaat er echter toch geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Alleenstaande-ouderkorting De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de alleenstaande ouder die een huishouding voert uitsluitend met kinderen van wie het jongste kind op 1 januari jonger is dan 18 jaar dat in belangrijke mate door u worden onder- houden en op uw woonadres staan ingeschreven, als u meer dan 6 maanden geen fiscale partner had. Overlijdt uw partner in de tweede helft van het jaar, dan ontstaat er voor het lopende jaar geen recht op de alleenstaande-ouderkorting. Uiteraard kan dat recht op 1 januari daaropvolgend wel ontstaan, als u tenminste in dat komende jaar niet een andere partner treft die uw fiscale partner zal zijn resp. uw gehuwde of geregistreerde partner waarbij de periode als alleenstaande ouder korter is dan 6 maanden. Het enkele verzoek tot voljaars partnerschap staat de alleenstaandeouderkorting niet in de weg, het gaat om de werkelijke referentieperiode. De combinatie alleenstaande-ouderkorting en ongehuwd fiscaal partnerschap in één jaar kan wel voorkomen, omdat er niet langer een referentieperiode van langer dan 6 maanden is vereist voor fiscaal partnerschap voor ongehuwd samenwonenden. Dit gaat uiteraard niet op, als in de periode na het overlijden niet aan de voorwaarden van de alleenstaande-ouderkorting wordt voldaan. U gaat bijv. na het overlijden van uw man bij uw alleenstaande moeder wonen. 48
Ouderenkorting Er bestaat recht op de ouderenkorting als de belastingplichtige aan het eind van het kalenderjaar of aan het einde van de belastingplicht 65 jaar of ouder is en het verzamelinkomen niet meer is dan € 35.450. Bij een overlijden in de loop van het jaar wordt de ouderenkorting niet tijdsevenredig herleid. In het jaar van 65 jaar worden wordt de ouderenkorting ook niet tijdsevenredig herleid. Er kan zich wel een bijzonderheid voordoen in het jaar van 65 jaar worden, nl. als de belastingplichtige in datzelfde jaar overlijdt. Vindt het overlijden plaats vóór de 65e verjaardag, dan bestaat er geheel geen recht op de ouderenkorting, omdat belastingplichtige bij einde belastingplicht niet 65 jaar of ouder was. Bij overlijden na de 65e verjaardag bestaat recht op de gehele ouderenkorting. Alleenstaande-ouderenkorting De alleenstaande-ouderenkorting geldt voor de achterblijvende partner die op enig moment in het belastingjaar recht op een AOW-uitkering voor alleenstaanden of voor alleenstaande ouder heeft. Als iemand op 24 december is overleden, krijgt de achterblijvende partner in 2012 recht op een AOW-uitkering voor alleenstaanden met ingang van de eerste dag van de overlijdensmaand, dus met ingang van 1 december.
49
Inkomen We behandelen in dit thema inkomsten uit werk, pensioenen en uitkeringen, lijfrente-uitkeringen, inkomen uit het buitenland, negatief loon en andere inkomsten zoals alimentatie, afkoop van pensioenen en lijfrentes, resultaat uit overige werkzaamheden. U vult in de aangifte uitsluitend uw eigen inkomsten in. Alle inkomsten op naam van uw partner worden bij hem of haar zelf belast. Uw partner moet deze zelf in zijn of haar aangifte opgeven. 3-1
Inkomen uit arbeid Onder arbeidsinkomen verstaan we inkomen waar loonheffing op wordt ingehouden, maar ook winst uit onderneming en inkomsten uit overige werkzaamheden vallen hieronder. Het inkomen uit arbeid heeft invloed op de hoogte van diverse arbeidsgerelateerde heffingskortingen zoals de arbeidskorting, de doorwerkbonus, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de vermeerdering van de alleenstaande-ouderkorting. Inkomsten uit uitkeringen geven geen recht op de hierboven genoemde heffingskortingen, vandaar het belang deze twee soorten inkomsten goed te scheiden in de aangifte. Als er op een jaaropgaaf geen arbeidskorting staat vermeld, kan het bijvoorbeeld gaan om inkomsten uit uitkeringen. Vermeld dat soort inkomsten dan bij de vraag AOW, pensioen, lijfrente, bijstand en andere uitkeringen of afkoopsommen die onder de loonheffing vielen. U neemt de gegevens van de jaaropgave(n) over op de aangifte. In de daar- voor bestemde kolom vermeldt u de op het loon ingehouden loonheffing. Bij deze vraag vermeldt u de volgende inkomsten uit loondienst: – loon (inclusief vakantiegeld, privégebruik auto van de werkgever, ziekengeld, gratificaties, enz.); – ziekengeld ontvangen van een uitkeringsinstantie, dus zonder tussen- komst van de werkgever; – stagevergoedingen (tenzij deze rechtstreeks aan de opleidingsinstelling worden betaald); – inkomsten uit Wet Arbeid en Zorg (WAZO); – uitkeringen krachtens art. 61 WW: WW-uitkeringen wegens faillissement, surseance van betaling of betalingsonmacht van de werkgever (NB hier geen reguliere WW-uitkering wegens werkloosheid invullen, deze hoort bij ‘uitkeringen’); – terugbetaald loon (voor zover niet in de jaaropgaaf verwerkt).
50
Totaal verrekende arbeidskorting De door de werkgever toegepaste arbeidskorting staat op de jaaropgaaf vermeld. Indien u meerdere werkgevers heeft gehad, telt u de toegepaste arbeidskortingen bij elkaar op en vult u het totaalbedrag hier in. Fooien Soms heeft een werkgever al rekening gehouden met het ontvangen van fooien. De fooien zijn dan al verwerkt in de jaaropgaaf. Hebt u minder fooien ontvangen dan waarmee uw werkgever rekening hield, dan kunt u het verschil als negatief loon aangeven. Hebt u echter meer fooien ontvangen, dan moet u bij deze vraag het bedrag aan meer ontvangen fooien alsnog vermelden. Over dit meerdere moet u nog Inkomstenbelasting, Premie volksverzekeringen (IB/ PVV) en eventueel nog inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) betalen. Geeft u minder fooien aan dan gebruikelijk is in de branche, hou dan een goede administratie bij om de afwijking te kunnen verklaren. 3-2 ·Reizen naar het werk U mag op uw inkomen een bedrag in mindering brengen voor reiskosten als u met het openbaar vervoer naar uw werk gaat en voldoet aan een aantal voorwaarden. Als u voor uw woon-werkverkeer gebruik maakt van eigen vervoer is er geen aftrek mogelijk. Wel is een belastingvrije vergoeding door uw werkgever mogelijk. Als u carpoolt, heeft u geen recht op aftrek. Uw werkgever mag de chauffeur wel een bepaald bedrag onbelast vergoeden. 3-2.1
Reisaftrek openbaar vervoer
Reist u op eigen kosten met het openbaar vervoer naar uw werk? Dan hebt u waarschijnlijk recht op reisaftrek openbaar vervoer. De reisaftrek is maximaal € 2.036, o.a. afhankelijk van hoe ver en hoe vaak u reist met het openbaar vervoer. Als u van uw werkgever een vergoeding voor deze reiskosten ontving, dan moet u deze vergoeding eerst aftrekken van de reisaftrek waar u volgens de tabel recht op heeft. Is de vergoeding hoger dan de aftrek, dan heeft u geen reisaftrek openbaar vervoer. U mag een vast bedrag aftrekken voor de reiskosten van het openbaar vervoer als u voldoet aan de volgende voorwaarden: – de enkelreisafstand van uw woning naar uw werk met het openbaar vervoer is meer dan 10 kilometer; – u reist regelmatig van uw woning naar uw werk(plek); met regelmatig wordt bedoeld ten minste eenmaal in de week of in een kalenderjaar op ten minste 40 dagen naar dezelfde arbeidsplaats (in dit laatste geval heeft u ook voor het hele jaar recht op de aftrek voor 1 dag per week); – u reist binnen 24 uur heen en terug; – u hebt een openbaarvervoerverklaring (verkrijgbaar bij het openbaarver51
voerbedrijf en voor studenten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in Groningen, of u heeft bij gebruik van losse kaarten een reisverklaring van uw werkgever. In de tabel reisaftrek openbaar vervoer vindt u de exacte bedragen. U moet uw openbaarvervoerverklaring of reisverklaring met de losse kaarten bewaren voor een eventuele controle van de Belastingdienst. Bij een ov-chipkaart kunt u de overzichten van transacties met de ov-chipkaart gebruiken die door het vervoerbedrijf zijn gemaakt. U hoeft geen openbaarvervoerverklaring aan te vragen als u een NS-jaartrajectkaart, een NS-jaarkaart of een ov-jaarkaart had. De NS stuurt de ov-verklaring rechtstreeks naar de Belastingdienst. Let op! Het gaat om de afstand die u van uw woning naar uw werk met het openbaar vervoer aflegde. Extra loop-, fiets- of autokilometers tellen niet mee. Als u een gedeelte van het jaar met het openbaar vervoer naar uw werk reisde, neemt u een evenredig deel van het aftrekbedrag. Meerdere werkplekken Als u op verschillende dagen naar verschillende werkplekken reist, geldt de reisaftrek voor elke reis afzonderlijk. Als u naar de verschillende werkplekken op één en dezelfde dag reist, is de reisaftrek slechts van toepassing voor de werkplek waar u het meest naar toe reist. Gaat u naar alle werkplekken even vaak, dan neemt u de grootste reisafstand. Als u twee dienstbetrekkingen heeft, hoeft een te hoge vergoeding voor de reiskosten in de ene dienstbetrekking niet in mindering te worden gebracht op het aftrekbedrag van de andere dienstbetrekking. Studentenreisproduct Als u regelmatig naar uw werk reist en daarbij gebruik maakt van een studentenreisproduct, mag u uw reiskosten naar het werk gewoon aftrekken, mits u aan de genoemde voorwaarden reisaftrek voldoet. Uw werkgever verzorgde uw vervoer In principe is in dit geval geen reisaftrek mogelijk. Als u daarvoor echter een aanzienlijke bijdrage (ten minste 70% van de reisaftrek openbaar vervoer) aan uw werkgever betaalde, is er wel reisaftrek mogelijk. 3-2.2
Met de auto naar het werk
Met de eigen auto naar het werk Als u in loondienst bent, mag de werkgever u onbelast € 0,19 per kilometer aan reiskosten vergoeden. Deze vergoeding telt niet mee voor uw inkomen. Vergoedingen voor parkeergeld en tolgeld zijn niet belastingvrij. Mocht uw 52
werkgever meer vergoeden dan de € 0,19 per kilometer, dan is het meerdere dus belast. Dit is al verwerkt in de jaaropgave. Auto van de zaak De werkgever moet loonheffing inhouden over de fiscale bijtelling bij een auto van de zaak die ook privé wordt gebruikt. Over de bijtelling hoeft geen premie voor de werknemersverzekeringen worden betaald. Deze bijtelling is normaal gesproken in de jaaropgaaf verwerkt. De hoogte van de bijtelling hangt af van de milieubelasting van de auto. Een niet-zuinige auto kent een bijtelling van 25% van de catalogusprijs. Deze bijtelling wordt lager (tot 0%) naarmate de auto milieuvriendelijker is. De netto catalogusprijs is het bedrag dat door de importeur wordt berekend, verhoogd met btw en met het bpm-bedrag dat is vermeld op het kentekenbewijs. Als u aan uw werkgever een eigen bijdrage vergoedde voor het privégebruik, dan kunt u dat bedrag aftrekken van de bijtelling. Is de vergoeding meer dan de bijtelling, dan wordt de bijtelling 0. De bijtelling kan namelijk niet negatief worden. Als u met de auto hooguit 500 km per kalenderjaar privé rijdt, kunt u een Verklaring geen privégebruik auto aanvragen bij de Belastingdienst. Uw werkgever kan met deze verklaring de bijtelling achterwege laten. De Verklaring geen privégebruik auto kunt u via www.belastingdienst.nl downloaden. De verklaring heeft een looptijd van onbepaalde duur. U moet wel kunnen aantonen dat u met de auto niet meer dan 500 km privé heeft gereden. Dat kan bijvoorbeeld met een sluitende rittenregistratie. Als u dat niet kunt bewijzen, kan de Belastingdienst alsnog verschuldigde loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over de bijtelling naheffen. Als uw situatie wat betreft het privégebruik wijzigt, dan moet u dat zo spoedig mogelijk doorgeven aan de Belastingdienst zodat een eventuele verklaring kan worden aangepast. De Belastingdienst informeert uw werkgever over de verandering. Onterechte bijtelling Het kan achteraf blijken dat u niet meer dan 500 km privé heeft gereden terwijl uw werkgever de bijtelling wel heeft toegepast. U kunt dan in de aangifte uw fiscale jaarloon verminderen met het bedrag dat uw werkgever voor de bijtelling hanteerde. Correctie via loonheffing verdient dan de voorkeur. Een andere manier voor een correctie onterechte bijtelling auto is om in de aangifte de onterechte bijtelling als negatief loon op te voeren. De te veel ingehouden loonbelasting wordt dan verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting. U hebt geen verklaring nodig als: – uw werkgever een collectieve afspraak heeft gemaakt met de Belasting- dienst. U kunt dit navragen bij uw werkgever. 53
–
–
–
–
–
u rijdt in een bestelauto die u buiten werktijd niet kunt gebruiken, omdat de werknemer de bestelauto buiten werktijd op het afgesloten bedrijfster- rein plaatst, en dat controleerbaar is. u rijdt in een bestelauto en uw werkgever heeft aan u een schriftelijk verbod op privégebruik opgelegd. Uw werkgever oefent daarop voldoende controle uit en past een passende sanctie toe als het verbod niet wordt nageleefd. u rijdt door de aard van uw werk in een bestelauto doorlopend afwisselend samen met 1 of meer collega's en het is moeilijk vast te stellen of en aan wie de bestelauto voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. Het privégebruik wordt via een eindheffing bij uw werkgever belast. U kunt dit navragen bij uw werkgever. u rijdt in een bestelauto die (bijna) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Het gaat hier bijvoorbeeld om een auto die alleen een bestuurdersstoel heeft en waarvan de bevestigingspunten van de passagiersstoel zijn weggeslepen of dichtgelast. u rijdt in een auto die is ingericht, en als zodanig uiterlijk kenbaar is, om te worden gebruikt door de politie, door de brandweer, voor het vervoer van zieken en gewonden, voor het vervoer van stoffelijke overschotten, voor het vervoer van gevangenen, voor het vervoer van zieke of gewonde dieren of voor geldtransport. Bestelauto Als twee of meer werknemers een bestelauto doorlopend afwisselend gebruiken door de aard van het werk, kan het moeilijk zijn om de bijtelling voor privégebruik individueel toe te passen. Een voorbeeld is de situatie van een installatiebedrijf waarin de bestelauto op maandag en woensdag wordt gebruikt door werknemer A, op dinsdag door werknemer B en op donderdag en vrijdag door werknemer C. De werkgever moet dan eindheffing toepassen op het voordeel van het privégebruik. Deze eindheffing is een vast bedrag van € 300 per bestelauto op jaarbasis. Met ingang van 2012 is naast deze bestaande regeling voor bestelauto’s ingevoerd dat geen bijtelling plaatsvindt, indien uit een gezamenlijke verklaring van de werkgever en werknemer blijkt dat de bestelauto alleen zakelijk wordt gebruikt. Een rittenregistratie kan dan achterwege blijven. Uiteraard zal worden getoetst of de afspraak in de praktijk wordt nageleefd. De werkgever dient de Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto in namens de werk- nemer. Beiden krijgen een ontvangstbevestiging van de Belastingdienst. Als u al een Verklaring geen privégebruik auto heeft, moet u deze zelf intrekken op de dag waarop de werkgever namens u de Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto indient. Als twee of meer werknemers een bestelauto doorlopend afwisselend gebruiken door de aard van het werk, is er voor iedere werknemer een verklaring nodig. 54
Een voorbeeld is de situatie van een installatiebedrijf waarin de bestelauto op maandag en woensdag wordt gebruikt door werknemer A, op dinsdag door werknemer B en op donderdag en vrijdag door werknemer C. Als een werknemer gebruik maakt van meerdere bestelauto’s moet er voor deze werknemer een verklaring voor iedere auto worden ingediend. 3-3
Pensioen en uitkeringen AOW, pensioen, lijfrente, WAO, WIA, WW, Anw, bijstand en andere uitkeringen die onder de loonheffing vielen, zijn inkomsten uit uitkeringen waar in principe loonheffing op is ingehouden. Inkomsten uit deze uitkeringen geven geen recht op arbeidsgerelateerde heffingskortingen zoals de arbeidskorting, de doorwerkbonus, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de vermeerdering van de alleenstaande-ouderkorting. Inkomen uit loondienst beïnvloedt de toepassing en hoogte van deze heffingskortingen wel. Daarom is het belangrijk deze twee soorten inkomsten goed te scheiden in de aangifte. Als er op een jaaropgaaf geen arbeidskorting staat vermeld, dan gaat het waarschijnlijk om inkomsten uit uitkeringen. Het maakt niet uit wie de uitbetaling verzorgt. Met name bij de sociale verzekeringsuitkeringe regelen diverse uitkeringsinstanties de uitbetaling, zoals het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank, of de Gemeentelijke Sociale Dienst. Bij deze vraag vermeldt u de volgende inkomsten: – pensioen(en), uitkeringen wegens vervroegd uittreden (VUT, SUM, FLO); – wachtgelduitkeringen/overbruggingsuitkeringen; – AOW-uitkeringen; – Anw-uitkeringen; – terugbetaalde uitkeringen; – WW-uitkeringen; – Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO); – Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA); – Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong t/m 2009); – Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong vanaf 2010); – Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO); – Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV); – Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); – Wet inkomensvoorziening oudere werkloze werknemers (IOW); – Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); – de Toeslagenwet (TW); 55
–
– – –
bijstandsuitkeringen (WWB), echter alleen die uitkeringen die periodiek zijn en die worden verstrekt om in het dagelijkse levensonderhoud te voorzien (normbijstand); periodieke uitkeringen door invaliditeit, ziekte of ongeval, afkomstig van een verzekeraar, waarop loonheffing is ingehouden; opnamen uit de levensloopregeling als u geboren bent in 1950 of eerder; lijfrente-uitkeringen die door een in Nederland gevestigde verzekeringsmaatschappij zijn uitgekeerd, waarop loonheffing is ingehouden.
(Half)wezenuitkering/pensioen Een kind dat een wezenuitkering krachtens de Anw ontvangt, is bij hem of haar belast. De ouder of verzorger die een ongehuwde halfwees in zijn huis- houden verzorgt en daarvoor een halfwezenuitkering krachtens de Anw ontvangt, moet deze uitkering echter bij zijn eigen inkomen optellen. Daar- naast kan het zijn dat er recht bestaat op een (half)wezenpensioen krachtens een pensioenregeling via de werkgever van de overledene. Zo’n (half)wezen-pensioen wordt belast bij het kind. Aftrekbare kosten Voor inkomsten uit loondienst en uit uitkeringen kunt u geen kosten in mindering brengen. Er zijn echter enkele periodieke uitkeringen die moeten worden aangegeven bij deze vraag als inkomsten uit uitkeringen, waarop loonheffing wordt ingehouden, maar waarvan bepaalde kosten aftrekbaar zijn. Het gaat dan om kosten gemaakt om de uitkering te krijgen of te behouden, zoals advocaatkosten, telefoonkosten, portokosten, reiskosten en incassokosten. De voornaamste periodieke uitkeringen, waarvoor deze kosten aftrekbaar zijn: – bijstandsuitkeringen en vergelijkbare uitkeringen; – arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die niet uit loondienst voortvloeien; – uitkeringen aan verzets- en oorlogsslachtoffers; – lijfrentetermijnen aan meerderjarigen. In het aangifteprogramma is er niet in voorzien dat u deze kosten bij deze vraag kunt aftrekken. Daarom vult u deze kosten in bij de vraag Andere inkomsten onder Periodieke uitkeringen of afkoopsommen daarvan. 3-3.1
Afkoopsommen pensioen en lijfrente
U vermeldt bij deze vraag de afkoopsommen lijfrente en afkoopsommen pensioen die aan loonheffing zijn onderworpen, en wel uitsluitend die van uzelf. Vul eventuele afkoopsommen van pensioenen hier in. U betaalt geen revisierente over de afkoopsom van pensioen als de afkoop betrekking heeft op een pensioenuitkering die per jaar € 438,44 of minder zou zijn. NB De afkoopsommen pensioen tellen op eigen verzoek als zogeheten bijzonder 56
inkomen niet mee voor de huurtoeslag, maar wel voor de andere toeslagen. 3-4
Lijfrente-uitkering: afkoop en revisierente Afkoop Het is mogelijk de opbouw van lijfrentekapitaal vóór het einde van de looptijd te stoppen. U kunt een lijfrenteverzekering bijvoorbeeld premievrij maken. Het tot nog toe opgebouwde lijfrentekapitaal blijft dan gedurende de resterende looptijd staan bij de verzekeraar, u legt alleen geen nieuwe premie meer in. U kunt er ook voor kiezen om het tot nog toe opgebouwde lijfrentekapitaal in één keer te laten uitkeren. In dit laatste geval moet u dat aangeven bij uw inkomstenbelasting. Daarbij is het belangrijk dat u onderscheid maakt tussen afkoopsommen lijfrente van € 4.242 (vóór toepassing van de saldomethode) (pagina 77) of minder, en afkoopsommen lijfrente van meer dan € 4.242. Afkoopsommen van € 4.242 of minder vallen onder de zogeheten kleine afkoopregeling. Hiervoor geldt o.a. dat er geen revisierente (revisierente is een vergoeding voor het mislopen van rente en is 20% over de afkoopsom) over verschuldigd is. Dit soort afkoopsommen van € 4.242 of minder moeten apart worden aangegeven in de aangifte. De uitkeringsmaatschappij houdt loonheffing in op lijfrente-uitkeringen. Maatschappijen moeten ook loonheffing inhouden op afkoopsommen van lijfrenten en afkoopsommen van bepaalde andere periodieke uitkeringen (periodieke uitkeringen wegens invaliditeit, ziekte of ongeval). Eventueel te veel of te weinig ingehouden loonheffing op afkoopsommen, bijv. omdat er 52% is ingehouden terwijl u maar 42% verschuldigd bent gezien uw andere inkom- sten, wordt verrekend via uw aangifte. Let op!!Op de jaaropgaaf kan na toepassing van de saldoverklaring een bedrag staan van € 4.242 of minder, terwijl de afkoopsom zelf meer dan € 4.242 was. Het blijft dan een afkoop van meer dan € 4.242, waarover ook revisierente is verschuldigd. Als er geen loonheffing is ingehouden op de afkoopsom lijfrente, dan kan het gaan om bijv. Een pré-Bredeherwaarderingspolis. Hieronder wordt verstaan een lijfrentepolis met een koopsomstorting van vóór 1992 resp. een premiebetalende polis van vóór 16 oktober 1990. In dat geval moet de afkoopsom worden ingevuld bij Periodieke uitkeringen of afkoopsommen daarvan. Op deze pré-Bredeherwaarderingspolissen is geen revisierente verschuldigd. Revisierente Revisierente is een vergoeding voor het rentenadeel van de Belastingdienst, omdat in het verleden ten onrechte lijfrenteaftrek is genoten. Deze rente bedraagt in beginsel 20% van de waarde in het economische verkeer (de 57
afkoopsom) van de lijfrenteaanspraak, waardoor afkoop van een lijfrenteverzekering doorgaans een kostbare aangelegenheid wordt. Behalve IB/PVV is er revisierente verschuldigd over afkoopsommen boven de € 4.242. In het aangifteprogramma wordt daar rekening mee gehouden bij de vraag ‘afkoopsommen lijfrente die onder de loonheffing vielen en waarover revisierente betaald moet worden’. Wanneer u revisierente verschuldigd bent, dan vult u deze in bij ‘Bijzondere situaties'. Vermeld bij deze vraag het bedrag van de verschuldigde revisierente. Dat is 20% van het bedrag dat u hebt ingevuld bij de vraag Afkoopsommen lijfrente en afkoopsommen pensioen die onder de loonheffing vielen. U kunt dit bedrag van de verschuldigde revisierente verlagen door gebruik te maken van de tegenbewijsregeling: – u moet kunnen aantonen dat het bedrag aan heffingsrente dat u verschuldigd zou zijn bij navordering van 50% van de betaalde premies, lager is dan de revisierente; – tevens moet de datum waarop de lijfrenteovereenkomst is afgesloten, minder dan 10 jaar liggen vóór het jaar waarin de lijfrentepremie weer bij uw inkomen is opgeteld, dus lijfrenteverzekeringen afgesloten ná 31 december 2001. U kunt deze revisierente berekenen met het programma rekenhulp revisie- rente op www.belastingdienst.nl. Afkoopsommen lijfrente van € 4.242 of minder Neem de bedragen van de jaaropgaaf over van afkoopsommen van lijfrentepolissen waarvan de waarde € 4.242 of minder is. Deze afkoopsommen vallen onder de kleineafkoopregeling. Dit wordt gezien als een uitkeringstermijn. Hierop wordt loonheffing ingehouden volgens de tabel bijzondere beloningen. Er is geen revisierente verschuldigd. 3-4.1
Afkoopsommen lijfrente van meer dan € 4.242
Neem de bedragen van de jaaropgaaf over van afkoopsommen van lijfrentepolissen waarvan de waarde meer is dan € 4.242, ook als het bedrag waarop loonheffing is ingehouden lager is dan € 4.242 na toepassing van de saldoverklaring. Op deze grotere afkoopsommen wordt 52% loonheffing ingehouden. Over deze afkoopsommen moet u revisierente (in beginsel 20% van het uit te keren bedrag) betalen. Omdat er voor afkoopsommen lijfrente van meer dan € 4.242 maar voor 2 afkoopsommen ruimte is, kan het voorkomen, dat u met ruimtegebrek te kampen krijgt. U lost dat op door voor afkoopsommen van lijfrenten op de eerste 58
regel de hoogste afkoopsom te vermelden. Het totaal van de overige afkoopsommen vult u op de tweede regel in. 3-4.2
Belastbare lijfrente-uitkeringen berekenen: de (beperkte) saldomethode
Lijfrente-uitkeringen zijn belast in box 1. Hebt u tijdens de opbouwfase al uw lijfrentepremies afgetrokken? Dan vallen de uitkeringen volledig in box 1. Hebt u de premies destijds niet afgetrokken of kon u ze niet aftrekken omdat u niet genoeg jaarruimte of reserveringsruimte had, dan kunt u deze alsnog verrekenen met de uitkering in box 1 (salderen). Als de premie niet allemaal in aftrek zijn gebracht wordt gekeken naar de hoogte van de betaalde premies en de uitkering. Zijn de niet afgetrokken premies hoger dan de uitkering zal er geen belasting worden geheven. Is de uitkering hoger dan de niet afgetrokken premies zal het meerdere worden belast. Voor premies die zijn betaald op of ná 1 januari 2010 geldt echter een maximum. Aan nietafgetrokken premies mag u met maximaal € 2.269 per persoon per jaar rekening houden. De niet afgetrokken premies betaald vóór 1 januari 2010 kunt u volledig salderen met de uitkering. De uitkeringsmaatschappij houdt normaliter loonheffing in over de gehele uitkering, zonder rekening te houden met eerder al dan niet afgetrokken premies. Hebt u eerder uw lijfrentepremies niet of niet volledig afgetrokken, dan kunt u de uitkeringsmaatschappij verzoeken de saldomethode toe te passen. Dat wil zeggen dat de uitkeerder rekening houdt met de niet afgetrokken premies. De uitkeringsmaatschappij kan dat alleen doen als ze een verklaring heeft van de Belastingdienst waarin het bedrag staat vermeld dat u niet heeft afgetrokken. Deze zogeheten saldoverklaring kunt u aanvragen bij de Belastingdienst. Bij de aanvraag moet u zelf alle gegevens aanleveren om te bewijzen dat u de premies niet heeft afgetrokken. Bewaar alle gegevens rondom uw lijfrenteverzekering dus goed. 3-4.3
Saldoverklaring
Als u tijdens de looptijd van een lijfrenteverzekering niet alle betaalde premies heeft afgetrokken, dan kan daarmee rekening worden gehouden bij het berekenen van de belasting die u moet betalen. U hoeft dan pas belasting te betalen als de afkoopsom of de uitkering hoger is dan het bedrag van de nietafgetrokken premies. Dit heet de saldomethode. U moet zelf aantonen dat u betaalde premies niet of niet volledig hebt afgetrokken. Bij de inhouding van loonheffing op lijfrente-uitkeringen kan de verzekeringsmaatschappij al rekening houden met de saldomethode. U dient hiervoor een brief van de Belastingdienst te overleggen, waarin het door u nietafgetrokken bedrag staat. Die brief heet een saldoverklaring. Als er inderdaad 59
loonheffing is ingehouden door de verzekeringsmaatschappij terwijl er na inlevering van de saldoverklaring rekening is gehouden met de saldomethode, dan neemt u de bedragen op de jaaropgaaf over in de aangifte. Als u bij de afkoop geen rekening heeft laten houden met de niet-afgetrokken premies, dan kunt u in de aangifte van de afkoopsom het bedrag van de jaaropgaaf verminderen met de niet-afgetrokken premies. Als het bedrag van de niet-afgetrokken premies hoger is dan het bedrag van de afkoopsom in de jaaropgaaf, vul dan € 0 in. De ingehouden loonheffing neemt u wel ongewijzigd over uit de jaaropgaaf. Sinds 2010 wordt bij het berekenen van de belasting die u moet betalen in de saldomethode rekening gehouden met maximaal € 2.269 per jaar aan nietafgetrokken premies. Niet-afgetrokken premies van de jaren tot en met 2009 kunt u nog volledig salderen. 3-5
Inkomen uit het buitenland Mensen die in Nederland wonen zijn binnenlands belastingplichtig. Het totale inkomen, ook inkomen dat uit het buitenland komt, van een binnenlands belastingplichtige is in Nederland belast. U moet buitenlands inkomen aangeven in de Nederlandse inkomstenbelasting. Het gaat dan om het bruto bedrag. Het kan zijn dat over buitenlands inkomen al premies en belastingen zijn ingehouden. Om dubbele belasting te voorkomen, heeft u in dit geval meestal recht op vermindering van de Nederlandse inkomstenbelasting. NB. Het gaat dan om de inkomstenbelasting, en niet op de premie volksverzekeringen (AOW, Anw, AWBZ, Zvw). Premies voor sociale verzekeringen die recht geven op uitkeringen bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid die de buitenlandse werkgever heeft ingehouden, vormen negatief loon en zijn dus aftrekbaar. De werkgeversbijdrage voor een ziektekostenverzekering is echter niet aftrekbaar. Nederland heeft met een groot aantal landen verdragen gesloten ter voorkoming van dubbele belasting. Op de site van de Belastingdienst kunt u deze landen terugvinden. In het aangifteprogramma staan landcodes vermeld die u in de aangifte kunt gebruiken. Voor mensen met een inkomen uit België en Duitsland bestaan speciale regelingen. Raadpleeg hiervoor een specialist. Loon, pensioenen en uitkeringen uit het buitenland Bent u in het buitenland in loondienst en wordt er geen Nederlandse loonbelasting op het loon geheven, dan moet u dit in Nederland aangeven. In de aangifte moet u deze inkomsten vermelden op twee plaatsen namelijk in box 1 onder de vraag loon, pensioen en uitkeringen uit het buitenland (vermeld ook naam en adres van uw buitenlandse werkgever(s)) en ook onder vrijstellingen en verminderingen bij de vraag aftrek om dubbele belasting te voorkomen.
60
3-6
Vrijstellingen en verminderingen premie volksverzekeringen (PVV) Het kan zijn dat iemand die in Nederland woont, niet verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen (AOW, Anw, AWBZ). Dat is het geval als u: – minimaal drie maanden achtereenvolgend buiten Nederland werkte en de werkgever niet in Nederland gevestigd is; – als u bij een internationale organisatie werkt of een uitkering van die organisatie ontvangt; – als u een uitkering ontvangt krachtens een buitenlandse regeling betreffende sociale zekerheid. Aan dit laatste geval zijn aanvullende voorwaarden verbonden. Als u een deel van het jaar verzekerd was, vermeldt u de periode en het inkomen gedurende die periode bij de desbetreffende vragen. Was u gedurende een periode niet verzekerd, dan vermeldt u het inkomen en die periode bij die betreffende vraag. Hier geldt overigens dat, indien u niet premieplichtig bent voor PVV, u ook geen recht heeft op het PVV-deel in de heffingskortingen. Heffingskortingen waar u eventueel recht op heeft zullen daardoor lager uitvallen. Voor vrijstelling premie AWBZ dient u een verzoek te richten aan het College voor Zorgverzekeringen om een verklaring af te geven, waaruit blijkt dat u medische zorg voor rekening van een verdragsland ontvangt en dat u in Nederland niet verzekerd was krachtens de Zorgverzekeringswet. Vul deze vraag niet in als u actief militair was.
3-7
Vrijstellingen en verminderingen Zorgverzekeringswet Als u zowel in Nederland als in het buitenland verplicht verzekerd was voor ziektekosten, kunt u vermindering van het bijdrage-inkomen verzoeken over (het deel van) de inkomsten waarvoor u in het buitenland verplicht verzekerd was voor ziektekosten. Als u in het belastingjaar in Nederland woonde en uw werkgever was in het buitenland gevestigd, dan is het mogelijk dat er geen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is ingehouden. In dat geval bent u alsnog 5,0% inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. U vult hier in de buitenlandse inkomsten uit loondienst waarover geen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden. Bij de vraag Had u inkomen dat niet onder de Nederlandse sociale verzekering viel, vult u vervolgens ‘nee’ in. Als u buitenlandse inkomsten uit uitkeringen had, dan is daar meestal geen premie voor een buitenlandse wettelijke regeling van ziektekosten op ingehouden. In dat geval krijgt u een (voorlopige) aanslag voor de verschuldigde bijdrage Zvw. Heeft uw uitkeringsinstantie de premie van een buitenlandse wettelijke regeling van ziektekosten wel ingehouden, vul dan die buitenlandse 61
inkomsten uit vroegere dienstbetrekking hier in. Dit staat op de jaaropgaaf vermeld. Zo vraagt u om correctie van het bijdrage-inkomen Zvw. 3-7.1
Werken bij een internationale organisatie
Als u voor een internationale organisatie werkte, kan het zijn dat uw loon is vrijgesteld van belasting in Nederland. Werkte u voor bijvoorbeeld: – de Europese Unie; – de Verenigde Naties; – de NAVO; – het Internationaal Gerechtshof; – het Europees Octrooibureau; – ESA/Estec dan hoeft u deze inkomsten niet aan te geven bij de vraag Loon, pensioen en uitkeringen uit het buitenland. De inkomsten vermeldt u bij de vraag Vrijgestelde inkomsten als werknemer bij een internationale organisatie. Deze inkomsten tellen niet mee bij het berekenen van de inkomstenbelasting. Ze tellen wel mee voor het bepalen van bijvoorbeeld: – uw drempel voor de aftrek van specifieke zorgkosten en giften; – uw inkomen voor het bepalen van het recht op heffingskortingen, zoals de arbeidskorting; – het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag. EU-pensioen Als u pensioen ontving van de Europese Unie, dan is dit pensioen vrijgesteld van belasting in Nederland. Pensioen van andere internationale organisaties dan de EU zijn niet vrijgesteld. Die pensioenen vult u in bij Loon, pensioen en uitkeringen uit het buitenland.
C
VN-militair Als u als VN-militair was uitgezonden en deel uitmaakte van een stabilisatie- macht onder leiding van de NAVO is uw inkomen wel belast. Het is onduidelijk of de kostenvergoeding van de VN belast is. 3-8
Negatief loon In de belastingaangifte is sprake van negatief loon als u te veel loon of uitkering heeft ontvangen en dit moet terugbetalen. De terugbetaling kan op verschillende manieren verrekend worden: – uw werkgever of uitkeringsinstantie heeft het te veel ontvangen in hetzelfde jaar verrekend. Dit is ook verwerkt in uw jaaropgaaf. – u betaalde zelf het te veel ontvangen inkomen terug. In dit geval kunt u belasting terugvragen via de aangifte. In het geval van loon of ziektewet62
uitkering vermeldt u het terugbetaalde bij ‘loon en ziektewetuitkeringen’. Zet een minteken voor het bedrag. In het geval van pensioen, bijstand of een andere uitkering vermeldt u het bedrag, met een minteken ervoor, bij ‘AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen en afkoopsommen die onder de loonheffing vielen’. Enkele voorbeelden van negatief loon uit loondienst zijn: – boetes, u door de werkgever opgelegd, wegens te laat komen, het veroorzaken van schade, het schenden van een concurrentiebeding of het niet tijdig ontruimen van de dienstwoning; – terugbetaling van belaste studiekostenvergoedingen, bijv. Omdat u de studie niet afmaakte of de dienstbetrekking vroegtijdig beëindigde; als u een onbelaste vergoeding voor studiekosten moet terugbetalen aan uw werkgever, dient u dit op te voeren bij de vraag Studiekosten en andere scholingsuitgaven; – het bedrag dat u minder aan fooien ontving dan het bedrag dat door uw werkgever tot uw loon is gerekend; – door u zelf betaalde pensioenpremie aan het pensioenfonds, bijv. Na een reorganisatie. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden; – ten onrechte op het loon bijgeteld privégebruik auto van de werkgever omdat achteraf is gebleken dat u aantoonbaar minder dan 500 km privé heeft gereden. Enkele voorbeelden van negatief loon uit uitkeringen zijn: – terugbetaalde sociale verzekeringsuitkeringen; – terugbetaalde bijstand. Als een uitkering op grond van de WWB achteraf wordt omgezet in een ziektewetuitkering, is goedgekeurd dat de WWB als negatief loon wordt aangemerkt in het jaar dat de vervangende ziektewetuitkering is ontvangen, om progressienadeel te voorkomen. Let op! De correctie van de bijtelling van de auto van de werkgever wordt bij voorkeur verwerkt via de loonheffing, maar als dat niet is gebeurd, kan het altijd nog via negatief loon in de sfeer van de inkomstenbelasting. 3-9
Andere inkomsten Naast inkomen uit loondienst of uit uitkeringen kunt u inkomen hebben uit bijvoorbeeld alimentatie, studietoelagen uit een studiefonds, resultaat uit overige werkzaamheden en overige inkomsten.
3-9.1
Alimentatie
Als u alimentatie ontvangt van uw ex-partner (ook in het geval van duurzaam 63
gescheiden leven is er sprake van alimentatie) is het van belang goed te scheiden welk bedrag van die alimentatie voor u is en welk bedrag voor uw eventuele kinderen. Alleen de alimentatie voor uzelf is belast en moet u aangeven in de aangifte. Bedragen ontvangen voor het levensonderhoud zijn onbelast en hoeft u niet aan te geven. Betaalde of genoten onderhoudsbijdragen voor kinderen kunnen wel invloed hebben op het recht van de Algemene Kinderbijslagwet of op de aftrekmogelijkheid voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Hebt u incidenteel extra bedragen gekregen voor uw levensonderhoud, los van de afgesproken alimentatie, dan moet u ook die bedragen aangeven. Ontving u al voor 2006 alimentatie, dan bent u over deze inkomsten geen bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) verschuldigd. Ging de alimentatie lopen vanaf of ná 1 januari 2006, dan bent u bijdrage Zvw verschuldigd. Loopt uw uitkering na echtscheiding via de Gemeentelijke Sociale Dienst, dan wordt er door de sociale dienst loonheffing ingehouden op de partneralimentatie. Het bedrag op de jaaropgaaf van de sociale dienst betreft dan zowel de bijstand als de partneralimentatie. U geeft dit bedrag aan bij de vraag AOW, pensioen, lijfrente, bijstand en andere uitkeringen of afkoopsommen die onder de loonheffing vielen. U geeft de partneralimentatie in dat geval niet nog een keer bij de vraag ontvangen alimentatie aan. Krijgt u alimentatie in natura, woont u bijvoorbeeld gratis in de huurwoning van uw ex-partner, dan is de door hem/haar betaalde huur ook alimentatie. Woont u in de koopwoning die (mede) eigendom is van uw ex-partner, dan zult u het eigenwoningforfait moeten aangeven (zie het schema genotsrechten bij het thema Koopwoning). Afkoop van alimentatie In het geval dat alimentatieverplichtingen in één keer worden afgekocht is de afkoopsom belast. De ontvangen afkoopsom moet u vermelden als alimentatie. Voor uw ex-partner is de afkoopsom een aftrekpost. Ontvangt pensioen ex-partner. Als er bij echtscheiding pensioenverevening heeft plaatsgevonden en dit is tijdig gemeld bij het pensioenfonds van uw ex-partner, dan zal het pensioenfonds bij het ingaan van het pensioen de pensioenuitkering rechtstreeks aan u betalen. In dit geval vermeldt u het ontvangen bedrag bij de vraag AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen of afkoopsommen die onder de loonheffing vielen. Is de pensioenverevening niet tijdig gemeld aan het pensioenfonds, dan zal uw expartner het volledige pensioen ontvangen van het pensioenfonds, en daarvan het deel dat u toekomt aan u uitbetalen. In dat geval dient u de inkomsten aan te geven bij de vraag Ontvangen alimentatie. Wordt het deel van de pensioenrechten door het pensioenfonds rechtstreek aan 64
u uitgekeerd dan vult u het bedrag in bij uitkeringen. Krijgt u de pensioenrechten via de ex-partner uitbetaald dan komen de inkomsten bij ontvangen alimentatie. Kosten ten behoeve van alimentatie Het (proces)kosten die u maakt om alimentatie te krijgen, te houden of te verhogen, kunt u aftrekken van de door u ontvangen alimentatie. Let op, het gaat hier alleen om de kosten rondom alimentatie. In het geval van bijvoorbeeld echtscheiding zult u dus nota’s moeten splitsen in kosten ten behoeve van het verkrijgen van alimentatie en andere kosten. 3-9.2
Belastbaar deel kapitaalverzekering en andere inkomsten
U moet bij deze vraag het rentebestanddeel in de kapitaalverzekering aangeven als u een kapitaalverzekering had die: – in het belastingjaar is uitgekeerd en – niet was omgezet in een Kapitaalverzekering Eigen Woning en – niet voldeed aan de voorwaarden om in box 3 te zijn geplaatst (bijv. betaling tegen koopsom, niet voldaan aan de bandbreedte-eis of niet voldoende jaren premiebetaling) en – dateerde van ná 1 januari 1992. Voorbeeld In verband met echtscheiding wordt een kapitaalverzekering afgekocht terwijl er nog geen 15 jaar premie is betaald. De uitkering bedraagt € 50.000 en er is inmiddels € 40.000 premie betaald. U geeft het rentebestanddeel van € 10.000 aan. Ook als de uitkering geheel was vrijgesteld, moet u de in 2012 gebruikte vrijstelling invullen. Als u of uw minderjarige kinderen in 2012 rente heeft ontvangen over een periode gelegen vóór 1 januari 2001 en die doorloopt in het jaar 2001 e.v., dan moet u het rentebedrag splitsen. U geeft hier als overige inkomsten alleen het deel van de rente aan dat gaat over de periode vóór 1 januari 2001. Er is geen rentevrijstelling meer en eventuele kosten mag u niet aftrekken van uw inkomsten. 3-9.3 ·Vorderingen- en kasstelsel en fictieve dienstbetrekking
Vorderingenstelstel Als u inkomsten heeft uit overig werk hoeft u geen boekhouding bij te houden. Uiteraard blijft u verplicht de Belastingdienst desgevraagd inlichtingen te verstrekken betreffende uw opbrengsten en kosten. U kunt (voor zover van toepassing) volstaan met het bijhouden van: 65
–
– –
een overzicht van facturen en betalingsbewijzen die achteraf eventueel nodig zijn om de zakelijkheid van de in aftrek gebrachte kosten te kunnen beoordelen; rekeningoverzichten van het betalingsverkeer per bank; een overzicht van het (werk)opdrachten en offertes.
Voor de berekening van inkomsten uit overig werk wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de fiscale behandeling van winst uit onderneming (winstsysteem). Dit houdt in dat alle voor- en nadelen die voortvloeien uit deze werkzaamheden tot het resultaat behoren. Belastingvrije vergoedingen zijn niet mogelijk en ook vermogenswinsten op vermogen(sbestanddelen) zijn belast. Wel mag u alle werkelijk gemaakte kosten in aftrek brengen, zolang u de regelingen en beperkingen zoals die gelden bij de winstbepaling van ondernemers maar in acht neemt. Overigens zijn een aantal bepalingen uit het winstregime niet van toepassing verklaard op de bepaling van de inkomsten uit overig werk, zoals bijv. de investeringsaftrek, de oudedagsreserve, de zelfstandigenaftrek en de meewerkaftrek. Keuze voor het winstsysteem heeft tevens tot gevolg dat een boekhouding/ administratie op basis van het vorderingenstelsel moet worden gevoerd, waardoor opbrengsten en kosten moeten worden verantwoord in het jaar waarin ze ontstaan. Als u bijvoorbeeld in drie jaar in opdracht een boek schrijft, waar- voor u na beëindiging van de werkzaamheden wordt betaald, dan moet u de inkomsten die u hiervoor ontvangt over de drie jaar verdelen naar rato van de voortgang van het boek. De aansluiting die is gezocht bij de regels voor de winstbepaling van ondernemers heeft tevens consequenties bij de beëindiging van de inkomsten uit overig werk, hetzij vrijwillig, hetzij door bijvoorbeeld overlijden. In dit geval wordt u geadviseerd contact op te nemen met een instructeur van de FNVBelastingservice, die overigens ook kan adviseren voor deze materie een professionele boekhouder te raadplegen. Kasstelsel Bij het kasstelsel wordt de winst bepaald door het saldo van de per kas of bank ontvangen bedragen en andere baten enerzijds en het saldo van de per kas of bank betaalde uitgaven en lasten anderzijds. Voorbeelden: – een declaratie geldt pas op het moment van bijschrijving op de bank of de ontvangst per kas; – per kas betaalde (zakelijke) kantoorartikelen gelden direct per betalingsdatum; 66
– –
– –
bij aankoop van handelsvoorraad wordt deze bij betaling in aftrek op het resultaat gebracht; de aanschafkosten van duurzame bedrijfsmiddelen kunnen niet ineens ten laste van het resultaat worden gebracht. Hierover moet worden afgeschreven; het opnemen of terugbetalen van een lening vormt geen bate of last: betaalde rente vormt op het moment van betaling wel een last; bij langlopende werkzaamheden kunt u de kosten aftrekken op het moment van betalen; de verkoopopbrengst wordt pas belast in het jaar van ontvangst.
Het kasstelsel mag worden toegepast wanneer het persoonlijk verrichten van werkzaamheden of diensten centraal staat en verder: – zijn de werkzaamheden van bescheiden omvang en – er doen zich van jaar tot jaar geen grote verschillen voor in de omvang van vorderingen en schulden. Als voorbeeld van inkomsten uit overig werk, waarvoor u periodiek nagenoeg vaste betalingen ontvangt, moet u denken aan alfahulpen, gastouders, hulpen van PGB-houders en overblijfmoeders. Fictieve dienstbetrekking Het is mogelijk dat u met uw opdrachtgever bent overeengekomen dat deze loonheffing inhoudt over uw inkomsten, de zogenoemde fictieve dienstbetrekking of opting-in. Dit wordt ook wel het kiezen voor het loonbelastingsysteem genoemd. In dat geval geeft u uw inkomsten niet bij deze vraag aan, maar bij de vraag Loon en ziektewetuitkeringen. U kunt uw onkosten dan niet aftrekken van uw inkomsten, maar uw opdrachtgever kan u wel belastingvrije vergoedingen verstrekken. 3-9.4
Inkomsten uit overig werk
Met overig werk (ook wel resultaat overige werkzaamheden genoemd) wordt bedoeld het “verrichten van enige vorm van arbeid in het economische verkeer, dat is gericht op het behalen van een geldelijk voordeel en niet is aan te merken als winst uit onderneming of als inkomsten uit loondienst." Inkomsten uit overig werk zijn bijv.: – alfahulp; – gastouder van een gastouderbureau; – hulpen van PGB-houders; – klussen voor derden, bijv. schilderen of schoonmaken; – het geven van cursussen of bijlessen; – het schrijven van artikelen en boeken; 67
– het houden van lezingen; – voor incidentele adviezen; – lid van een gemeenteraad; – het houden van kostgangers; – artiest of beroepssporter. U hoeft niet als inkomen aan te geven: – gewonnen prijzen uit lotto, staatsloterij of andere kansspelen; – ontvangen bedragen uit erfenis of schenking. Deze bedragen kunnen uiteraard wel gevolgen hebben voor box 3. De door u ontvangen bedragen voor het uitvoeren van deze werkzaamheden geeft u op onder de rubriek opbrengsten uit overig werkzaamheden. Hieronder vallen dus ook overeengekomen vergoedingen voor door u gemaakte onkosten zoals bijv. reiskosten, vakliteratuur. Ook de waarde van cadeaubonnen die u hebt ontvangen moeten hier worden aangegeven. Tegen deze opbrengsten staan ook kosten en lasten. In principe mag u alle door u gemaakte kosten uit hoofde van de werkzaam- heden in aftrek brengen. Er zijn wel enige beperkingen zoals deze ook gelden voor ondernemers. De belangrijkste bepalingen voor aftrekbare kosten en lasten zijn: – u mag door u betaalde verkeersboetes niet in aftrek brengen; – u mag geen dividend- en kansspelbelasting aftrekken; – u mag algemene kosten zoals voedsel, representatie, congressen e.d. slechts voor 73,5% in aftrek brengen (tenzij uw werkzaamheid gericht is op het vervaardigen of verhandelen van dergelijke goederen of diensten); – u mag de kosten van een werkruimte in aftrek brengen als deze een zelfstandig gedeelte van de woning vormt (eigen opgang of ingang en voorzieningen, bijv. sanitair) en als u niet elders over een werkruimte beschikt. Ten minste 30% van het inkomen moet in de werkruimte zijn verdiend. Wanneer ook elders over een werkruimte kan worden beschikt, moet ten minste 70% van het inkomen in de werkruimte zijn verdiend. Maximaal aftrekbaar is 4% van de waarde van de werkruimte (bij huur een evenredig deel van de huur) en een deel van de kosten die huurders ook zelf zouden moeten betalen; – een vergoeding voor uw meewerkende partner als de vergoeding lager is dan € 5.000 mag u niet aftrekken (deze hoeft de vergoeding dan ook niet aan te geven); – geheven loonheffing en inkomensafhankelijke bijdragen zorgverzekeringswet zijn niet aftrekbaar; – kosten voor de persoonlijke verzorging mag u niet in aftrek brengen; – de aanschaf- of voortbrengingskosten van duurzame bedrijfsmiddelen mogen tot ten hoogste 20% per 12 maanden ten laste van het resultaat worden gebracht. Over deze bedrijfsmiddelen moet worden afgeschreven. 68
–
Uitzondering vormen de bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaf- of voortbrengingskosten minder bedragen dan € 450, deze mogen ineens ten laste van het resultaat worden gebracht; voor het gebruik van uw privévervoermiddel mag u een bedrag van € 0,19 per kilometer aftrekken. Het maakt daarbij niet uit welk vervoer- middel u hebt gebruikt.
Artiesten of beroepssporters Was u artiest of beroepssporter en is er loonheffing ingehouden, dan zijn er twee mogelijkheden: – allereerst kunt u in (fictieve) dienstbetrekking zijn geweest. In dat geval vermeldt u uw loon en de ingehouden loonheffing bij de vraag Loon en ziektewetuitkeringen. – in het andere geval is de artiesten- of beroepssportersregeling van toepassing en vult u uw inkomsten in bij deze vraag, inclusief de inkomsten op grond van de kleinevergoedingsregeling of de kostenvergoedingsbeschikking zonder inhouding van loonbelasting. U mag dan de werkelijke kosten aftrekken. Pleegzorgvergoeding Ontvangt u een vergoeding voor pleegzorg zijn deze vergoedingen gedefiscaliseerd. Inkomsten voor kinderopvang door gastouder Vaak is er tussen grootouder(s) en ouders een regeling getroffen om in aanmerking te kunnen komen voor kinderopvangtoeslag. Hiervoor is noodzakelijk dat de oppas als gastouder staat ingeschreven bij een bureau voor erkende kinderopvang, een gastouderbureau. De ouders betalen de gastouder(s) een bedrag voor kinderopvang. Deze vergoeding moet door de gastouder(s) als opbrengsten uit overig werk worden aangegeven. Als er inkomsten zijn als gastouder kan er mogelijk ook sprake zijn van aftrekbare kosten. Als u inkomsten heeft als gastouder kunnen zakelijke kosten in mindering worden gebracht op de inkomsten. Bij aftrekbare kosten met je denken aan: – speelgoed en knutselspullen speciaal gekocht voor de opvangkinderen; – de kosten van een bankrekening die u uitsluitend gebruikt voor de kinderopvang; – inschrijfkosten betaald aan het gastouderbureau; – de kosten die samenhangen met het voldoen van de deskundigheidseisen; – gesprekskosten telefoon, bijv. met de ouders van de opvangkinderen en met het gastouderbureau; – kosten voor de persoonlijke verzorging van de opvangkinderen; – een vast bedrag van € 0,19 per zakelijk gereden kilometer. Hierbij maakt het geen verschil welk vervoermiddel u gebruikt; 69
– kosten voor drank en voeding van de opvangkinderen; – grote zakelijke uitgaven moet u afschrijven over een periode van vijf jaar. Hierbij moet u denken aan uitgaven van € 450 of meer. Voorbeeld Speciaal voor de kinderopvang koopt u een bakfiets voor € 1.500. Deze bakfiets gebruikt u niet privé. De afschrijving bedraagt dan € 300 per jaar (€ 1.500/5 jaar). Naast deze afschrijving mag u niet nog eens € 0,19 per zake- lijk gereden kilometer met de bakfiets in mindering brengen. Uitsluitend de werkelijke kosten zijn aftrekbaar. Als ouders bijv. voeding en drinken aan het kind meegeven, kunt u geen kosten voor voeding e.d. meer opvoeren. Uitsluiten als richtlijn geven we onderstaande bedragen. Bedenk dat u de opgevoerde kosten zult moeten kunnen aantonen. Richtlijnen kosten op basis van 2 oppasdagen per week, kosten per maand: – voeding (€ 2,00 per gehele dag) € 16,00 per kind per maand; – schoonmaakkosten € 12,50 per maand; – bewassingskosten € 17,00 per maand. Niet aftrekbare kosten De meeste gastouders verzorgen de opvang van kinderen in hun eigen (huur)woning. Er is dan geen sprake van een werkruimte. Daarom zijn de kosten van een niet-zelfstandige werkruimte en de inrichting daarvan niet aftrekbaar. Denk hierbij aan een deel van de huur, de kosten van aanschaf van een bank, een kinderstoel of box. Ook de kosten van water, gas en elektra zijn niet aftrekbaar. Let op! Een gebruiksvergoeding voor privébezittingen (geen vervoermiddelen) die u zakelijk gebruikt zijn in aftrek beperkt tot een bedrag dat u als bezittingen moet aangeven in box 3. Hierbij hoeft u geen rekening te houden met het heffingsvrije vermogen. Voorbeeld U gebruikt uw televisie en dvd-speler ook voor de opvang. Dan kunt u hier- voor geen gebruikersvergoeding aftrekken omdat u de waarde van de televisie en dvd-speler niet hoeft aan te geven als bezitting in box 3. Dit geldt overigens voor alle roerende zaken in eigen gebruik. Kostgangers U had kostgangers als u een kamer verhuurde en voor de huurder ook de kamer schoon hield, het beddengoed verschoonde en/of maaltijden verzorgde. In dat geval zijn er twee mogelijkheden voor het aangeven van de inkomsten. In beginsel geeft u het totale bedrag, inclusief de huur, dat u van de kostgangers ontving op als inkomsten uit overig werk. Als u partner de kostgangers 70
verzorgde, dan geeft uw partner de inkomsten op als inkomsten uit overig werk. Echter, als het gedeelte van de vergoeding dat betrekking heeft op de huur, inclusief de vergoeding voor het gebruik van het meubilair, de energie en dergelijke niet hoger was dan € 4.410, dan zou dit, indien er sprake is van een eigen woning, in beginsel vallen onder de vraag Eigen woning. Tot € 4.410 is dit bedrag echter vrijgesteld als u voldeed aan de voorwaarden voor de vrij- stelling voor kamerverhuur. De vergoeding die u (of uw partner) ontving voor het schoonmaken en de maaltijden geeft u (of uw partner) wel op als inkomsten uit overig werk. Arbeidsbeloning partner Indien u meewerkt in de onderneming van uw partner zonder dat u in loondienst bent, dan is de ontvangen vergoeding belast als inkomsten uit overig werk. Echter, als de totale beloning lager is dan € 5.000, dan mag u de partner vergoeding niet aftrekken van de winst en hoeft u deze ook niet aan te geven. 3-9.5
Periodieke uitkeringen of toelagen
Periodieke overheidsbijdragen voor de eigen woning (o.a. premiewoning) Als u jaarlijks een subsidie ontvangt voor uw eigen woning, is deze subsidie belast. Deze inkomsten moet u dus aangeven. U geeft de bedragen aan die u in het onderhavige belastingjaar heeft ontvangen. Het moet gaan om periodieke bedragen. Hebt u een eenmalig bedrag ontvangen, bijvoorbeeld een eenmalige subsidie, dan is dat bedrag onbelast en hoeft u dat ook niet aan te geven. Als u samen met iemand anders eigenaar bent, dan moet u de subsidie naar eigendomsverhouding opgeven. Periodieke uitkeringen i.v.m. invaliditeit, ziekte of ongeval Hier vermeldt u periodieke uitkeringen i.v.m. invaliditeit, ziekte of ongeval waarop geen loonheffing is ingehouden. Uitkeringen waar wel loonheffing op is ingehouden vermeldt u bij de vraag AOW, pensioen, lijfrente, bijstand en andere uitkeringen of afkoopsommen die onder de loonheffing vielen. Mocht u een uitkering ontvangen van een verzekering die gekoppeld is aan een lening, bijvoorbeeld de hypotheeklening, dan mag u de betaalde premie aftrekken van de uitkering. Dit kan alleen als de premie destijds niet aftrekbaar was omdat bijvoorbeeld de geldverstrekker de begunstigde was. Overige periodieke uitkeringen, verstrekkingen, afkoopsommen U vermeldt hier periodieke uitkeringen zoals: – periodieke studietoelagen (geen Wet Studiefinanciering); – lijfrente-uitkeringen die niet onder de loonheffing vielen; – uitkeringen van lijfrenteverzekeringen die u hebt afgesloten bij een verzekeraar in het buitenland; 71
–
periodieke uitkeringen i.v.m. arbeidsinkomsten die u hebt gederfd of zou derven; – uitkeringen als schadeloosstelling wegens het derven van inkomsten of als bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Deze uitkeringen zijn belast volgens de saldomethode. U bent belasting verschuldigd als u meer ontvangt dan u aan premies heeft betaald. Periodieke studietoelagen Als u studeert aan een MBO, HBO of universiteit, krijgt u een bedrag op grond van de Wet op de studiefinanciering (WSF). Deze uitkering kan bestaan uit een basisbeurs en een studentenreisproduct. Daarnaast kunt u recht hebben op een aanvullende beurs en/of lening. Deze studiebeurs, die u ontvangt op basis van de WSF, hoeft u niet aan te geven. Ook een studietoelage uit een afstudeerfonds, die u ontvangt omdat u door bijzondere omstandigheden de studievoortgangseis niet heeft gehaald, is niet belast. Mocht u van de universiteit een uitkering krijgen omdat u een bestuursfunctie vervult, dan hoeft u ook die uitkering niet aan te geven. Alle andere studiebeurzen op uw naam moet u wel aangeven, tenzij duidelijk sprake is van een eenmalige studiebeurs of van een tegemoetkoming studiekosten. Beurzen van particuliere instellingen geeft u bij deze vraag aan. Andere periodieke studietoelagen zoals uitkeringen uit een auditoren- of afstudeerfonds geeft u eveneens voor het volledige bedrag aan. Door u ontvangen studiekostentegemoetkomingen voor uw minderjarige kind(eren) zijn onbelast. Moet u, door gewijzigde financiële omstandigheden, gedeelten van een al ter beschikking gestelde beurs terugbetalen, dan geeft u de terugbetaling aan als negatief inkomen, mits u de beurs eerder als inkomen heeft opgegeven. Aftrekbare kosten De kosten, die u hebt gemaakt om één of meerdere van de hier genoemde uitkeringen te ontvangen of te behouden, kunt u hier vermelden. Het gaat dan om bijvoorbeeld advocaatkosten, telefoonkosten, portokosten, reiskosten, incassokosten. Het totale bedrag aan periodieke uitkeringen, verminderd met de aftrekbare kosten, kan negatief zijn. 3-9.6
Negatieve persoonsgebonden aftrek
Het gaat er bij deze vraag om, of u of uw fiscale partner in het belastingjaar vergoedingen of terugbetalingen heeft gekregen ter zake van persoonsgebonden aftrekposten die u of uw fiscale partner in het voorgaand belastingjaar of eerder heeft afgetrokken. Het gaat hierbij om: – door de rechter lager vastgestelde en door uw ex-partner terugbetaalde 72
alimentatie; uiteindelijk toegekende en ontvangen subsidie voor de onderhoudskosten van een rijksmonumentenwoning; – alsnog door de zorgverzekeraar vergoede ziektekosten; – studiekosten die uw werkgever achteraf alsnog aan u hebt vergoed. – terugontvangen bedrag wegens een herroepen of ontbonden schenking, incl. de verhoging culturele giften. Als u dergelijke vergoedingen of terugbetalingen in het belastingjaar heeft ontvangen, dan moet u het ontvangen bedragen hier als negatieve persoonsgebonden aftrek vermelden. U hoeft niet meer bij te tellen dan u eerder heeft afgetrokken. De fiscale partner die het bedrag eerder heeft afgetrokken, moet het terugontvangen bedrag zelf aangeven. Als u inmiddels geen fiscale partners meer bent bijv. door echtscheiding, dan moet degene die het bedrag heeft terugontvangen dit aangeven. –
73
Eigen woning Dit is het thema dat betrekking heeft op de eigen woning 4-1
Eigenwoningregeling Onder de eigenwoningregeling vallen de volgende onderwerpen: – eigen woning; – woonvormen die ook onder de eigenwoningregeling vallen; – bijzondere situaties eigenwoningregeling.
4-1.1
Eigen woning
Een eigen woning van u en/of uw fiscale partner, is de woning die tot hoofdverblijf dient voor u of personen die tot uw huishouding behoren, anders dan tijdelijk. Een eigen woning wil zeggen dat alle voordelen (genot van bewoning) en alle kosten en lasten in zijn geheel voor uw rekening komen. We praten dus in box 1 niet over een tweede woning, bijv. Weekendhuis of vakantiebungalow, maar alleen over de woning die u tot hoofdverblijf dient. Wat onder hoofdverblijf moet worden verstaan is afhankelijk van de feiten en omstandigheden die bepalen waar het centrum van uw maatschappelijke, sociale en economische belangen ligt. Hierbij moet worden gedacht aan omstandigheden als: – in welke gemeente bent u ingeschreven? – waar wordt de vrije tijd doorgebracht? – waar gaan de kinderen naar school? Het hebben van een eigen woning als hoofdverblijf kan zowel voor- als nadelen hebben. Immers, over de waarde van de woning moet u belasting betalen. Aan de hand van de door de gemeente bepaalde WOZ-waarde, moet u het eigenwoningforfait bepalen en dit bij uw inkomen optellen. Over de (hypotheek)rente en bepaalde andere kosten kunt u echter geheel of gedeeltelijke belastingvermindering krijgen. Deze worden van uw inkomen afgetrokken. Let op!! U kunt maar één woning tegelijk als hoofdverblijf hebben. Een woning die wel het eigendom, maar niet het hoofdverblijf van u en/of uw fiscale partner was, geeft u aan in box 3 bij de vraag Bezittingen. Als u in het gehele jaar een fiscale partner had, kunt u samen met deze partner in beginsel slechts één woning als hoofdverblijf hebben. Vanaf 2011 zijn er nieuwe regels rond fiscaal partnerschap, die ingrijpende gevolgen zouden hebben voor 74
de regel dat fiscale partners slechts één woning als hoofdverblijf kunnen hebben. Zolang er geen verzoek tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, blijven echtgenoten immers fiscale partners en zou slechts één van beiden de eigen woning in box 1 mogen opvoeren. De ander zou dan geen aftrek eigenwoningrente kunnen hebben. Speciaal voor deze situatie geldt dat bij duurzaam gescheiden leven de echtgenoten toch als ex-partners worden beschouwd. Als zij beiden een eigen woning hebben, kunnen zij hierdoor toch ieder deze woning in box 1 opvoeren. Andere uitzonderingen op de regel dat fiscale partners slechts één woning tegelijk als hoofdverblijf kunnen hebben, zijn genoemd in de verhuisregeling: u verhuisde naar een andere woning en uw vorige woning is nog niet verkocht. Of u hebt al een andere woning gekocht, maar u bent er nog niet in gaan wonen. 4-1.2
Woonvormen die ook onder de eigenwoning regeling vallen
Voor enkele woonvormen en aanhorigheden is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden deze fiscaal als (deel van de) eigen woning mogen worden beschouwd. Een coöperatieve flatvereniging of een vereniging van eigenaren. Als de woning u ter beschikking staat krachtens een recht van lidmaatschap van een coöperatieve flatvereniging of van een vereniging van eigenaren is ook de eigenwoningregeling van toepassing. Een woonboot of een woonwagen. Een woonboot of woonwagen kan ook als eigen woning worden aangemerkt. Daarbij gelden aanvullende voorwaarden: – een woonboot moet een vaste ligplaats hebben (incidentele verplaatsingen voor bijvoorbeeld onderzoek en onderhoud vormen geen inbreuk op het criterium “vaste ligplaats”); – een woonwagen moet duurzaam op een daarvoor bestemde vaste standplaats staan. Een recreatiewoning. Er kan discussie ontstaan over de vraag of een recreatiewoning, al dan niet op eigen grond, onder de eigenwoningregeling valt. Uit feiten en omstandigheden zal moeten blijken dat de recreatiewoning uw hoofdverblijf is, en dit staat los van de vraag of u al dan niet staat ingeschreven in de gemeente. U kunt hierbij aan het volgende denken: – alle correspondentie is aan dit adres gericht; – de energienota van de recreatiewoning is beduidend hoger dan bij uitsluitend recreatief gebruik is te verwachten; – het adres waarop u wel bij een gemeente staat ingeschreven, is een 75
–
(huur)woning waarbij uit de energienota e.d. blijkt dat daar nauwelijks energie is verbruikt; u kunt aantonen dat het adres waarop u staat ingeschreven bij een gemeente, alleen maar een postadres is;
Indien u hebt kunnen aantonen dat de recreatiewoning uw hoofdverblijf is, valt deze onder de eigenwoningregeling, waarmee u o.m. de eigenwoningrente in box 1 in mindering kunt brengen. Woning in vruchtgebruik. Een woning waarvan iemand het vruchtgebruik heeft, kan maar in één situatie meetellen als eigen woning, nl. als iemand het vruchtgebruik heeft krachtens erfrecht (bijvoorbeeld bij een testament op de langstlevende) telt de woning als eigen woning. Dit geldt ook als u de begunstigde bent van een langstlevendentestament. Indien de nalatenschap niet binnen 2 jaar na datum overlijden is afgewikkeld, vervalt de eigenwoningregeling. In alle andere gevallen van vruchtgebruik van een woning kan de woning niet meetellen als eigen woning. In deze gevallen moet u de waarde van het vruchtgebruik aangeven in box 3. Betaalde (hypotheek)rente is dan niet aftrekbaar. Garageboxen. Onder een eigen woning wordt verstaan een gebouw met de daarbij behorende aanhorigheden voor zover dat u of personen die tot uw huishouding behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Er zijn regels om te kunnen beoordelen of een garagebox kan worden aangemerkt als een aanhorigheid. Voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden: – de garagebox hoort bij de woning. Dit moet blijken uit diverse omstandigheden, zoals de afstand van de box tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit de woning of de tuin van de woning. Belangrijk is ook of de garagebox met de woning zich in een bouwblok of in hetzelfde wooncomplex bevindt; – de garagebox is in gebruik bij het woonhuis, en – de garagebox is dienstbaar aan het woonhuis. Als de garagebox volgens deze voorwaarden niet tot de eigen woning behoort, is het een bezitting in box 3. Herleven aftrek eigenwoningrente na tijdelijke verhuur. Normaal gesproken gaat de voormalige eigen woning die wordt verhuurd, vanaf het moment van verhuur naar box 3. De woning kan niet meer terugkomen in box 1, behalve als de woning weer uw hoofdverblijf wordt. Vanaf 1 januari 2010 herleeft de eigenwoningregeling na verhuur van een voormalige eigen woning. De eigenwoningrente kan dan nog worden afgetrokken tot ten hoogste 3 jaar na het kalenderjaar waarin de woning is 76
verlaten. Ook voor situaties waarin de verhuur al vóór 1 januari 2010 is begonnen, maar de termijn voor het verkrijgen van eigenwoningrenteaftrek voor de te koop staande woning bij niet-verhuren nog niet is verstreken, herleeft de eigenwoningrenteaftrek voor de voormalige eigen woning. U moet dan wel akkoord gaan met het terugdraaien van eerder afgegeven beschikkingen met betrekking tot de overgang naar box 3 van de voormalig te koop staande eigen woning. Deze maatregel geldt voor de jaren 2010 tot en met 2012. 4-1.3
Bijzondere situaties eigenwoningregeling
Er zijn enkele uitzonderingen op de regel dat de eigen woning uw hoofdverblijf moet zijn om onder de eigenwoningregeling te kunnen vallen. In sommige gevallen valt de woning die niet uw hoofdverblijf is, toch onder de eigenwoningregeling. Het gaat om de volgende situaties: – u verhuisde naar een andere woning en de oude woning is nog niet verkocht, de verhuisregeling; – er is een nieuwe woning, maar u bent er nog niet gaan wonen, bijv. omdat de woning nog in aanbouw is, de verhuisregeling; – u verliet uw eigen woning, maar uw vroegere fiscale partner bleef in de woning wonen, de scheidingsregeling; – u was opgenomen in een AWBZ-instelling; – u was tijdelijk uitgezonden of overgeplaatst. Verhuisregeling U hebt een nieuwe woning gekocht of een huis dat nog moet worden gebouwd. Er kunnen zich dan verschillende situaties voordoen: – Er is een nieuwe woning in aanbouw, maar de woning is nog niet betrokken. U mag de gekochte woning als deze leeg staat of in aanbouw is, in de aangifteperiode voor de rente en kosten van geldleningen meetellen als eigen woning die hoofdverblijf is zolang de woning naar verwachting bestemd is om u in het kalenderjaar of in een van de daar- opvolgende 3 jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Dat betekent dat in 2012 recht op aftrek eigenwoningrente bestaat voor een leegstaande woning die uiterlijk in 2015 de eigen woning zal worden. Deze termijn van 3 jaar mag u ieder jaar opnieuw beoordelen, m.a.w. kan ieder jaar opnieuw ingaan. Deze periode van 3 jaar geldt ook voor het overbruggingskrediet. - zolang u voor de nieuwe woning niet ingeschreven staat bij de GBA, is het eigenwoningforfait voor de nieuwe woning nihil. – De nieuwe woning is al betrokken, maar de oude woning is nog niet verkocht. U mag de oude woning, in het kalenderjaar dat de woning komt leeg te staan tot ten hoogste 3 daaropvolgende jaren, voor de rente en kosten van de eigenwoningschuld meetellen als eigen woning die hoofd77
–
verblijf is. Wel moet de woning daadwerkelijk te koop zijn aangeboden en de woning moet sinds het aanbieden tot verkoop leeg staan. U hebt een nieuwe woning gekocht, maar deze weer te koop gezet. Voor deze woning geldt toch de eigenwoningregeling voor het jaar waarin de woning is gekocht en de eventueel daaropvolgende 3 jaar. Voorwaarde is wel, dat het aanvankelijk de bedoeling was om in deze nieuwe woning te gaan wonen. Ook moet de woning leeg zijn en te koop staan.
Let op!! Waar hier wordt gesproken van een periode van 3 jaar is dat een tijdelijke verruiming van 2 naar 3 jaar, welke verruiming eindigt eind 2013. De verruiming is o.a. van belang als u in 2010 een woning heeft gekocht en de vorige woning nog niet heeft verkocht. De termijn van het lopende kalenderjaar en de daaropvolgende 3 jaren wordt strikt toegepast. Is de woning naar verwachting niet beschikbaar als eigen woning binnen die periode, dan zijn de rente en kosten van de eigenwoningschuld pas aftrekbaar vanaf het moment dat de woning naar verwachting wel binnen de termijn beschikbaar is. Tot die tijd vallen de waarde van de woning en de schuld in box 3. Scheidingsregeling U en uw fiscale partner gaan uit elkaar. U hebt de eigen woning verlaten en uw gewezen fiscale partner is in de woning blijven wonen, terwijl (een deel van) de kosten en lasten nog voor uw rekening komen. U mag de woning dan in het belastingjaar nog meetellen als eigen woning die hoofdverblijf is, tot maxi- maal 2 jaar na het verlaten van de woning. U geeft dan uw aandeel van het eigenwoningforfait aan. Tevens mag u de door u betaalde aftrekbare bedragen in aftrek brengen, zoals de rente van de eigenwoningschuld, erfpacht, enz. Vanaf 2011 zijn er nieuwe regels rond fiscaal partnerschap, die ingrijpende gevolgen zouden hebben voor de regel dat alleen ex-partners de scheidingsregeling kunnen toepassen. Zolang er geen verzoek tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, blijven zij immers fiscale partners. Speciaal voor deze situatie geldt dat bij duurzaam gescheiden leven de echtgenoten toch als ex- partners worden beschouwd. Hierdoor kan de vertrekkende partner krachtens de echtscheidingsregeling de woning toch meetellen als eigen woning vanaf het moment van duurzaam gescheiden gaan leven. Let op!! Indien de woning en de bijbehorende eigenwoningschuld aan de een wordt toegewezen en het woongenot bij wijze van alimentatie aan het ander wordt verstrekt, is er voor geen van beiden sprake van een eigen woning. Het woongenot bij de alimentatieontvanger is geen eigen woning omdat deze geen eigendom heeft. Bij de alimentatiebetaler is er geen sprake van een eigen 78
woning, omdat de woning hem niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. Hierdoor vallen zowel de woning als de (hypotheek)schuld voor de alimentatiebetaler in box 3. Bij de alimentatieontvanger wordt vervolgens het woongenot als ontvangen periodieke uitkering belast bij de vraag alimentatie of afkoopsommen (pagina 83) daarvan. De alimentatiebetaler mag dan bij de vraag Betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen het woongenot opvoeren als aftrekbare onderhoudsverplichting. Voor de berekening gebruikt u de WOZ- waarde, want het berekende eigenwoningforfait is het bedrag dat moet worden vermeld bij deze vragen. Tijdelijk uitgezonden of overgeplaatst Indien u tijdelijk uitgezonden of overgeplaatst bent, dan is onder bepaalde voorwaarden toch de eigenwoningregeling van toepassing. Dat betekent dat u in die periode toch de hypotheekrente nog mag aftrekken. U mag in die periode niet nog een andere eigen woning (box 1) hebben. Voorwaarde is bovendien dat de woning voor het vertrek ten minste een jaar hoofdverblijf van u en/of uw fiscale partner was en dat u de woning tijdens de afwezigheid niet door een ander laat bewonen. Een uitzondering is het verblijf van de eigen kinderen. Zij mogen wel in de woning blijven wonen. Zij moeten dan wel jonger dan 27 jaar zijn en direct voorafgaand aan de uitzending tot het huishouden hebben behoord. Als u aan al deze voorwaarden voldoet, kunt u verzoeken de eigenwoningregeling te mogen toepassen. Hieraan is geen maximale termijn verbonden. Het forfaitpercentage wordt echter 1,0% van de WOZ-waarde, indien deze niet hoger is dan € 1.040.000. Is de WOZ-waarde hoger dan € 1.040.000, dan bedraagt het eigenwoningforfait € 10.400 vermeerderd met 1,55% van de waarde boven € 1.040.000. U was opgenomen in een AWBZ-instelling U moet hierbij denken aan een alleenstaande die opgenomen is in bijv. een verzorgingstehuis of een verpleegtehuis. Omdat uw woning dan niet meer uw hoofdverblijf is, zou de eigenwoningregeling niet meer van toepassing mogen zijn. Ook dan is nog ten hoogste 2 jaar toch de eigenwoningregeling van toepassing, te rekenen vanaf de dag van de opname. Daarna moet de woning naar box 3. Als het niet om een alleenstaande gaat maar om fiscale partners, zal de andere partner doorgaans in de eigen woning blijven wonen. Dan blijft de eigenwoningregeling van toepassing, ook al duurt de opname langer dan 2 jaar. U blijft als fiscale partners aangemerkt, tenzij u de Belastingdienst laat weten dat niet meer te willen. De regeling geldt alleen voor de periode dat voor één van u 79
beiden geen andere persoon uw fiscale partner was. Als u het fiscale partnerschap laat bestaan, kunt u het saldo van deze vraag vrij aan elkaar toerekenen. 4-2
Inkomsten uit eigen woning De inkomsten uit eigen woning bestaat uit de volgende onderdelen: – eigenwoningforfait; – inkomsten uit tijdelijke verhuur eigen woning; – voordeel uit kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrecht.
4-2.1
Eigenwoningforfait
Het eigenwoningforfait is een percentage van de WOZ-waarde van de woning. In de tabel eigenwoningforfait staat welk percentage u moet toepassen. Het eigenwoningforfait geldt voor een heel jaar. Bij een kortere periode neemt u het evenredige deel: u deelt het aantal dagen door het werkelijke aantal dagen van het jaar. Eigenwoningforfait 2012 WAARDE VAN DE WONING€ Meer dan
tot en met
forfaitpercentage
-
€ 12.500
0,00%
€ 12.500
€ 25.000
0,20%
€ 25.000
€ 50.000
0,35%
€ 50.000
€ 75.000
0,45%
€ 75.000
€ 1.040.000
0,60%
€ 1.040.000
-
€ 6.240 vermeerderd met 1,30% van de eigenwoningwaarde boven € 1.040.000
Voorbeeld U hebt op 1 mei 2012 een nieuwe woning gekocht (overdracht bij de notaris heeft plaatsgevonden), maar pas op 1 augustus 2012 bent u verhuisd naar de nieuwe woning en heeft u de adreswijziging per die datum doorgegeven bij de GBA. U geeft dan het eigenwoningforfait van de oude woning aan voor 213/366 x het percentage van de WOZ-waarde volgens de Tabel eigenwoningforfait. Voor de nieuwe woning geeft u aan 153/366 x het percentage van de WOZ-waarde. Hebt u een eigen woning samen met een ander, die niet uw fiscale partner was of niet uw voljaars partner, dan geeft u slechts dat deel van het eigenwoningforfait aan dat betrekking heeft op uw aandeel in het eigendom. Als rente en kosten van eigenwoningschuld geeft u het deel aan dat overeenkomt met uw aandeel in de eigenwoningschuld. 80
Informatie over welke WOZ-waarde u nodig heeft en wat u moet doen als u deze niet heeft vindt u bij WOZ-waarde. 4-2.2
WOZ-waarde
U gebruikt de WOZ-waarde (Wet waardering onroerende zaken) van de eigen woning. Deze heeft u begin 2012 ontvangen in de vorm van een beschikking van de gemeente waarin u woont. Het betreft de waarde per peildatum 1 januari 2011. Deze waarde is een jaar geldig. Vermeld ook postcode en huisnummer van de woning(en). Is er sprake van eventuele bijgebouwen, zoals garage, schuren e.d., die afzonderlijk op de WOZ-beschikking staan of waarvoor u een aparte WOZbeschikking ontvangen heeft, tel dan de WOZ-waarden bij elkaar op. U hebt nog geen WOZ-beschikking. Betreft uw woning een nieuwbouwwoning waarvoor de gemeente nog geen waarde heeft vastgesteld, dan moet u zelf de waarde schatten. U moet daarbij uitgaan van de waarde per 1 januari 2011 bij vrije verkoop. Zodra de WOZbeschikking binnen is, kunt u alsnog een correctie vragen bij de Belastingdienst. Het komt voor, dat bij een woning in aanbouw een WOZ-beschikking wordt afgegeven die alleen betrekking heeft op de grond of op de gedeeltelijk afgebouwde woning. Dit is dan toch de waarde die u voor uw aangifte mag gebruiken tot het moment dat u een nieuwe WOZ-beschikking heeft ontvangen. U hebt bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Als er al een uitspraak is, neemt u de gecorrigeerde waarde. Is er nog geen nieuwe waarde vastgesteld, neem dan de waarde van de WOZ-beschikking. Zodra de nieuwe WOZ-beschikking binnen is, kunt u alsnog een correctie vragen bij de Belastingdienst. U krijgt geen (WOZ-)beschikking. Er wordt niet of niet altijd een (WOZ-)beschikking afgegeven, bijvoorbeeld als uw woning in het buitenland staat, of als het een woonboot of woonwagen betreft. U moet dan uitgaan van de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2011 (dit is de vrije verkoopwaarde). Als u voor een woonboot een beschikking heeft ontvangen voor de roerendewoonruimtebelasting, dan moet u deze waarde gebruiken. 4-2.3
Inkomsten uit tijdelijke verhuur eigen woning
Er is sprake van tijdelijke verhuur, indien de verhuur voor bepaalde tijd is aangegaan. Dit hoeft geen kwestie van weken of maanden te zijn. Gaat u echter voor onbepaalde tijd (een gedeelte van) uw woning verhuren, dan is er sprake 81
van permanente verhuur. Bij tijdelijke verhuur kunnen zich twee situaties voordoen: – tijdelijke verhuur van de gehele eigen woning; – tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning. Tijdelijke verhuur van de hele eigen woning. Bij tijdelijke verhuur van de gehele eigen woning dient 70% van de ontvangen huur te worden aangegeven. Over deze periode moet ook het eigenwoningforfait worden bijgeteld. Over de verhuurperiode kunt u de rente van de eigenwoningschuld en de betaling voor erfpacht van de eigen woning gewoon aftrekken. Kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de verhuur, kunt u in mindering brengen op de ontvangen huur, die u moet aangeven. U moet hierbij denken aan: –·kosten van gas-, elektriciteits- en waterverbruik door de huurder; – aan de huurder verleende service, bijv. schoonmaak en wassen door een bedrijf; – advertenties en provisie. Als u een vergoeding kreeg voor deze kosten, dan hoort ook die vergoeding bij de ontvangen huur. Onderhoudskosten, afschrijvingskosten en vaste lasten mag u niet in mindering brengen op de ontvangen huur. Tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning. Wanneer u een gedeelte van de eigen woning verhuurde, dan is het eigenwoningforfait en de (hypotheek)renteaftrek toch van toepassing op de gehele woning, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: – het ontvangen huurbedrag (inclusief eventuele vergoeding voor het gebruik van meubilair, energie, enz.) bedraagt niet meer dan € 4.410; – het verhuurde gedeelte vormt geen zelfstandige woning; – het verhuurde gedeelte maakt dus deel uit van de eigen woning; – huurder en verhuurder waren tijdens de gehele huurperiode ingeschreven bij de gemeente op het adres van de woning; – de verhuur is niet van korte duur; verhuur per seizoen of per week valt niet onder de vrijstelling. Wanneer u voldoet aan al deze voorwaarden, dan maakt u gebruik van de kamerverhuurvrijstelling. De ontvangen huur hoeft u niet aan te geven. Wordt aan een van deze voorwaarden niet voldaan, dan kunt u geen gebruik maken van de kamerverhuurvrijstelling, en moet u de waarde van het gedeelte van de woning, dat wordt verhuurd en een evenredig deel van de eigenwoningschuld hiervoor aangeven in box 3. De (hypotheek)rente voor het verhuurde deel kan dan niet worden afgetrokken. 82
Voorbeeld. Van een woning wordt de zolderverdieping (25% van het woon- oppervlak) tijdelijk verhuurd voor € 5.000 per jaar. De WOZ-waarde van de woning bedraagt € 180.000 terwijl de woning in het economische verkeer € 200.000 waard is. De hypotheekschuld bedraagt € 90.000 en er wordt per jaar € 6.300 hypotheekrente betaald. De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing, omdat de ontvangen huur meer bedraagt dan € 4.410. In box 1 wordt aftrekbare bedrag en de eigenwoning schuld: Eigenwoningforfait 75% x 0,60% x € 180.000 = Betaalde hypotheekrente 75% x € 6.300 = Aftrekbaar bedrag eigen woning De eigenwoning schuld bedraagt 75% x € 90.000 =
€ 810 € 4.725 € 3.915 € 67.500
In box 3 wordt bij de vraag Overige onroerende zaken uitgegaan van de WOZwaarde van de verhuurde etage, zijnde 25% x € 180.000 = € 45.000. Bij de schulden komt 25% x € 90.000 = € 22.500, nog te verminderen met de schuldendrempel. Dit bedrag moet nog worden gecorrigeerd met de leegwaarderatio. Omdat de ontvangen jaarhuur (€ 5.000) meer bedraagt dan 4% van de WOZ-waarde (€ 45.000) is de leegwaarderatio volgens de tabel 85% en wordt de waarde van het verhuurde gedeelte voor box 3 gesteld op 85% van € 45.000 = € 38.250. De huurinkomsten zijn dus niet als zodanig belast. Daarvoor wordt het verhuurde gedeelte in de heffingsgrondslag van box 3 betrokken. Van tijdelijke verhuur is alleen sprake als het hoofdverblijf niet wordt verplaatst, bijv. als u uw woning verhuurde tijdens vakantie of een (kort) verblijf in het buitenland. Verhuurt u echter voor onbepaalde tijd (een deel van) uw woning, dan is er sprake van permanente verhuur.
4-2.4
Voordeel uit kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning
Belastbaar deel van een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht eigen woning (BEW). Er komt een moment dat de eigenwoningschuld moet worden afgelost. Hiervoor wordt meestal een kapitaalverzekering gesloten, waarmee u een kapitaal opbouwt voor de aflossing van de schuld. Een kapitaalverzekering valt in beginsel in box 3. Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, kan het een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) worden, die in box 1 valt. Een KEW is alleen mogelijk bij een verzekeringsmaatschappij. In 2009 is het banksparen geïntroduceerd. U kunt daarmee nu ook bij een bank of een 83
beleggingsinstelling op een geblokkeerde rekening een bedrag sparen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De fiscale voorwaarden en vrijstellingen zijn hetzelfde als bij de KEW (zie hierna). Er zijn twee vormen van banksparen: een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW). De voorwaarden en vrijstellingen van de KEW zijn van overeenkomstige toepassing op de SEW en de BEW. De algemene voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) zijn: – de verzekering moet zijn afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij. – in de verzekering moet zijn vastgelegd dat het gaat om de aflossing van de eigenwoningschuld; het is niet nodig dat het adres met zoveel woorden in de polis staat vermeld, de zgn. KEW-clausule. – er moet minimaal 15 jaar, of tot overlijden van de verzekerde, jaarlijks premie worden betaald binnen een bandbreedte van 1:10. – de polis moet recht geven op een eenmalige uitkering bij leven of over- lijden van de verzekeringnemer of zijn echtgenoot, of degene waarmee hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. – de woning waarvoor u de kapitaalverzekering heeft afgesloten, is uw eigen woning; het mag ook de eigen woning zijn van uw echtgenoot of van degene met wie u ongehuwd samenwoont. Als de verzekering aan alle voorwaarden voldoet, is de kapitaalverzekering eigen woning niet belast gedurende de looptijd van de verzekering. Voor de uitkering (dit is betaalde premie en rentebestanddeel samen) uit een KEW kunnen de volgende vrijstellingen van toepassing zijn: – bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling ten hoogste € 34.900; – bij 20 jaar of meer premiebetaling ten hoogste € 154.000. Voor deze vrijstelling KEW gelden nog enkele voorwaarden: – de vrijstelling geldt per persoon. U en uw fiscale partner hebben beiden recht op de vrijstelling als u beiden begunstigde bent op de polis; – de uitkering moet gebruikt zijn als aflossing op de eigenwoningschuld; door deze eis kan de vrijstelling nooit hoger zijn dan de hypotheekschuld op het moment van de uitkering, wat een belangrijke beperking van de vrijstelling kan betekenen; als de schuld van box 1 naar box 3 is verhuisd, kan de aflossing van de schuld met de KEW onbelast plaats- vinden; – de vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 154.000 per persoon gedurende zijn gehele leven. Als u een deel van de vrijstelling niet heeft benut, kunt u dit later alsnog benutten. Hieronder valt ook het gedeblokkeerde deel van een SEW of BEW. Het rentebestanddeel wordt in de volgende gevallen volledig belast: 84
– – – – – –
als de verzekering niet meer voldoet aan de voorwaarden (zie hiervoor); bij afkoop of vervreemding van de verzekering; als de verzekering gedeeltelijk tot uitkering komt; als de looptijd van de verzekering korter dan 15 jaar is geweest; als er niet is voldaan aan de bandbreedte-eis; bij emigratie.
In deze gevallen is de saldomethode van toepassing, zijnde: Uitkeringsbedrag -/betaalde premies = ontvangen rente (rentebestanddeel). De aldus berekende rente vormt de belastbare rente en moet bij deze vraag worden aangegeven; over deze rente is dan volgens progressief tarief belasting verschuldigd. In het geval de uitkering hoger is dan de vrijstelling, is belasting verschuldigd over het rentebestanddeel van het meerdere. Bedenk hierbij dat de vrijstelling nooit meer kan zijn dan de hypotheekschuld. Belaste rente bereken je als volgt: (uitkering-/- vrijstelling)/uitkering x rente bestanddeel = belaste rente Voorbeeld. U hebt een Kapitaalverzekering Eigen Woning waarvoor u 20 jaar premie heeft betaald van € 4.000 per jaar, totaal € 80.000. De verzekering komt tot een uitkering van € 140.000. De hypotheekschuld bedraagt op dat moment € 110.000. Er geldt dan voor € 110.000 vrijstelling en voor € 30.000 geldt geen vrijstelling. Het rentebestanddeel is € 140.000 -/- € 80.000 = € 60.000. Het belaste rentebestanddeel is: (€ 140.000 -/- € 110.000)/ € 140.000 x € 60.000 = € 12.857 Als u bij het belastbaar deel van een uitkering uit een KEW gebruik heeft gemaakt van een vrijstelling voor een uitkering uit een KEW, een SEW of een BEW, vul dan de in het belastingjaar gebruikte vrijstelling in. Er komt een moment dat de KEW tot uitkering komt. Dat kan zijn als de loop- tijd van de verzekering van ten hoogste 30 jaar is verstreken, maar ook in geval van eerder overlijden. Krachtens de KEW-clausule moet de uitkering worden aangewend voor aflossing van de eigenwoningschuld. Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, is de uitkering onbelast. Er geldt nl. een vrijstelling die slechts eenmaal in het leven kan worden benut. Een ongebruikt deel kan nog voor een eventueel in de toekomst te sluiten KEW worden gebruikt. Om te registreren hoeveel van de vrijstelling u hebt verbruikt, moet u bij deze vraag aangeven of en zo ja, tot welk bedrag u in het belastingjaar gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling.
85
Voorbeeld. Henk en Emmie zijn gehuwd. Zij hebben een eigen woning waarop een eigenwoningschuld rust van € 200.000. Ten gevolge van het overlijden op 16 november 2012 van Emmie komt er een KEW tot uitkering, te weten € 180.000. De uitkering is lager dan de vrijstelling van maximaal € 154.000 per persoon, derhalve € 308.000 voor hen beiden, en is ook lager dan de eigenwoningschuld. De uitkering is daarmee volledig vrijgesteld. U benut eerst de gehele vrijstelling van de overledene, omdat een onbenut deel bij een overledene verloren gaat; het restant wordt in mindering gebracht op de vrijstelling van het achtergebleven partner. Bij deze vraag vermeldt u derhalve € 154.000 bij Emmie en bij Henk vermeldt u € 180.000 -/- € 154.000 = € 26.000. Henk houdt in zijn leven nog een vrijstelling over van € 154.000 -/- € 26.000 = € 128.000, welk bedrag door toekomstige indexeringen van de vrijstelling nog wel hoger kan worden. 4-3
Eigenwoningschuld Wat behoort tot de eigenwoningschuld? Als hoofdregel geldt, dat schulden die zijn aangegaan in verband met aankoop, onderhoud of verbouwing van de eigen woning, in aanmerking worden genomen als eigenwoningschuld. Dit is ook het bedrag waarover de rente aftrekbaar is in box 1. De volgende kosten voor de verwerving van de eigen woning behoren als hoofdregel tot de eigenwoningschuld: – de aankoopprijs; – de notariskosten met betrekking tot het opmaken van de transportakte; - de makelaarskosten met betrekking tot de aankoop; – de overdrachtsbelasting; – de btw, als het gaat om een nieuw pand of als het gaat om vernieuwbouw, dat zijn zeer grote verbouwingen waardoor eigenlijk sprake is van een nieuw gebouw en – de in de koopsom begrepen vergoedingen aan de bouwer/projectontwikkelaar; – de kosten voor een bankgarantie. Naast de kosten voor de verwerving van de eigen woning, kunnen er kosten worden gemaakt voor de geldleningen. Kosten van geldleningen vallen niet onder kosten voor de verwerving van de eigen woning. Meegefinancierde kosten van geldleningen kunnen wel deel uitmaken van de eigenwoningschuld. We onderscheiden 3 groepen kosten: – kosten in verband met de verwerving van de eigen woning (stenen) – kosten in verband met geldleningen (lenen) – overige kosten 86
Kijk voor meer informatie bij bepaling aftrekbare rente en kosten. 4-4
Eigenwoningschuld op 31 december Hier vermeldt u het bedrag van de eigenwoningschuld, dit zijn de schulden aangegaan ter verwerving, verbetering en/of onderhoud van de eigen woning of voor de afkoop van de erfpachtcanon. Het kan zijn dat het (hypotheek)bedrag beperkt is door enerzijds de bijlenregeling en/of anderzijds doordat (een deel van) het (hypotheek)bedrag is aangewend voor andere doeleinden dan de eigen woning (bijv. aankoop van een auto, stoffering van de woning, aflossing consumptieve kredieten). Dat deel van het (hypotheek)bedrag kunt u dan als schuld in box 3 noteren. Uitzondering. Als u en/of uw fiscale partner een hypotheek op de woning had afgesloten vóór 1 januari 1996, dan kunt u de totale schuld hier vermelden, ook al heeft u de geldlening destijds niet (geheel) gebruikt voor de aankoop, verbouwing en/of het onderhoud van de eigen woning. Voorwaarden zijn dat de hypotheek nog steeds op dezelfde woning rust, dat het hypotheekbedrag niet is verhoogd en dat de woning dit jaar het hoofdverblijf van u en/of uw fiscale partner was. Sommige gemeenten hebben de mogelijkheid geboden gebruik te maken van een starterlening: de Starterslening van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn). Een starterlening is een aanvullende lening op een hypotheek, bedoeld voor diegene, die voor het eerst een huis wil kopen maar daarvoor op basis van zijn inkomen geen hypotheek kan krijgen, en die huur- ruimte achterlaat. De eerste jaren betaalt u geen rente en aflossing. Tel deze schuld wel vanaf het begin op bij de eigenwoningschuld. Ook in 2013 zullen deze startersleningen nog aangemerkt worden als een eigenwoningschuld.
4-5
Aftrekbare kosten eigen woning Naast inkomsten uit eigen woning zijn er ook kosten die aftrekbaar zijn. De bekendste van de aftrekbare kosten is de (hypotheek)rente aftrek. Maar we kennen daarnaast nog meer kosten. De aftrekbare kosten eigen woning die worden onderscheiden zijn: – aftrekbare rente en financieringskosten; – periodieke betalingen voor erfpacht, opstal of beklemming. Deze kosten brengt u in mindering op de inkomsten eigen woning. Wordt het bedrag negatief dan is het saldo van deze inkomsten en aftrekposten aftrek- baar 87
in box 1. Is het saldo positief dan komt u in aanmerking voor de aftrek vanwege geen of geringe eigenwoningschuld. Voor meer informatie hier over kijk dan bij aftrek vanwege geen of geringe eigenwoningschuld. 4-5.1
Aftrekbare rente en financieringskosten
Om te bepalen welke rente en kosten aftrekbaar zijn van de inkomsten eigen woning worden in dit onderwerp de volgende onderdelen belicht: – bepalen aftrekbare rente en kosten; – financiering van verbouwingen; – splitsing van (hypothecaire) schuld, rente en kosten; – aflossingen op gemengde leningen; – ouders die voor hun kinderen een lening afsluiten; – herbesteding van een geleend bedrag; – vooruitbetaalde rente. Bepaling aftrekbare rente en kosten Bij de bepaling welke kosten wel en welke kosten niet aftrekbaar zijn, is het vaak een goed hulpmiddel om te zien of het gaat om kosten van de stenen of van het lenen. Kosten van de stenen zijn niet aftrekbaar, kosten van het lenen wel. Zo zijn de kosten van een verbouwing niet aftrekbaar, wel de kosten van de hypotheek die voor de verbouwing wordt gesloten. Ook een notarisrekening is goed leesbaar als men dit verschil voor ogen houdt. Kosten van het lenen zijn bijv. de notariskosten i.v.m. de hypotheekakte. Kosten van de stenen zijn bijv. de kosten van de makelaar. Kosten van het lenen mogen worden meegefinancierd en vormen dus eigenwoningschuld. De rente die u daarover betaalt, is aftrekbare rente. Het moet gaan om geldleningen die betrekking hebben op de woning zelf of de aanhorigheden, bijv. keuken, badkamer, tuinaanleg en tuinonderhoud, dit zijn onroerende zaken. Niet aftrekbaar is rente op (het deel van) een lening voor roerende zaken of huurderslasten, bijv. inboedel, parket, behang of gordijnen. Ook binnen- schilderwerk valt hieronder. Bij twijfel, bijv. bij een zonnepaneleninstallatie, moet worden beoordeeld of de aankoop onroerend is geworden doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Er zijn enkele regelingen die de aftrek van rente van eigenwoningschuld beperken. – met ingang van 2001 is rente van eigenwoningschuld nog maar 30 jaar aftrekbaar. Zie voor meer informatie diverse onderwerpen de30jaarsperiode. – met ingang van 2004 is de bijleenregeling van kracht. Als u de overwaarde 88
van een verkochte eigen woning niet of niet helemaal gebruikt om de nieuwe woning te financieren, mag u voor dat deel de rente over de nieuwe lening niet helemaal aftrekken. Zie voor meer informatie de bijleenregeling. – als u een (hypothecaire) geldlening aangaat voor aankoop, onderhoud en/of verbouwing van de eigen woning, moet u kunnen aantonen dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de geldlening en de besteding aan de eigen woning. Indien de lening deels voor andere doeleinden is bestemd, zult u een splitsing moeten aanbrengen. De (hypothecaire) schuld moet worden gesplitst in een deel eigenwoningschuld (box 1) en een deel hypotheekschuld i.v.m. andere doeleinden (box 3). Ook de aftrekbare rente en kosten i.v.m. de eigen woning enerzijds en de niet- aftrekbare rente en kosten i.v.m. andere doeleinden anderzijds moeten worden gesplitst in dezelfde verhouding. Zie voor meer informatie splitsing van (hypothecaire) schuld, rente en kosten. – indien de lening is aangegaan voor verwerving, onderhoud of verbouwing van de eigen woning, maar de besteding van het geleende bedrag wordt in de tijd gespreid, is vaak minder goed het rechtstreekse verband te zien tussen de geldlening en de besteding ervan voor de eigen woning. Zie voor meer informatiefinanciering van verbouwingen. – op het moment van het aangaan van de lening, moet het geld bedoeld zijn voor de verwerving, dit onderhoud of deze verbouwing, het moet dus ook steeds daarvoor beschikbaar staan. Dit is het oogmerkvereiste. – betaalde rente en financieringskosten van een (hypothecaire) geldlening verschuldigd over een lening die is aangegaan tussen fiscale partners/ huisgenoten is van aftrek uitgesloten. Er is een uitzondering. Zie voor meer informatie de mede eigenaar is niet uw fiscale partner. Voor voorbeelden van aftrekbare en niet aftrekbare kosten eigen woning, zie aldaar. Ook is er een schema waar de belangrijkste aftrekbare kosten op een rij staan. Ze zijn onderverdeeld in: – schema aankoop eigen woning, nieuwbouw; – schema aankoop eigen woning, bestaande bouw; – schema overige situaties (bijv. oversluiten). Voorbeelden aftrekbare kosten geldlening – rente en kosten van (hypothecaire) geldleningen (niet betaald aan partner of huisgenoot, tenzij de uitzondering van toepassing is); eventueel ontvangen depotrente moet u in mindering brengen op de aftrekbare rente, maar de depotrente van de eerste 6 maanden van een verbouwingsdepot blijft hier buiten beschouwing; – rente van schulden voor afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming; 89
–
– – – – – – – – –
– – – –
– –
–
rente over leningen die u bent aangegaan ter financiering van de kosten die samenhangen met de aankoop, het onderhoud en/of de verbouwing van de woning, dus ook doorlopend krediet, persoonlijke lening, leasecontracten voor bijv. keuken- en/of badkamerinrichting, kunststofkozijnen, c.v.installaties; rente over meegefinancierde kosten van de geldlening, bijv. taxatie, notariskosten en afsluitprovisie; bemiddelingskosten van de hypotheekaanvraag, dat zijn kosten van een hypotheekadvies, indien de lening daadwerkelijk wordt gesloten; boeterente; vooruitbetaalde rente, tot maximaal 6 maanden in het nieuwe jaar; de rente van het overbruggingskrediet; taxatiekosten (alleen voor het verkrijgen van een geldlening voor de aankoop, verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning); de kosten van de aanvraag van Nationale Hypotheek Garantie; notariskosten en kadastrale rechten voor de hypotheekakte (niet de koopakte), inclusief het afzonderlijk vermelde btw-bedrag; afsluit- en verlengingsprovisie, maximaal 1,5 % van de schulden en niet meer dan € 3.630 per belastingplichtige; als u meer afsluitprovisie betaalde, mag u de rest tijdens de looptijd van de lening in gelijke delen aftrekken; als u evt. retourprovisie heeft ontvangen van de hypotheekadviseur, dan moet u dat op de kosten in mindering brengen; bereidstellingsprovisie (dit is een vergoeding aan de bank voor het verlengen van de hypotheekofferte); kosten van de royementsakte; rente over voorgefinancierde rijksbijdrage eigen woning (dit zit veelal al verwerkt in de jaaropgave van de hypotheekverstrekker); bouwrente en wel alleen dat gedeelte, dat in rekening wordt gebracht nadat de koopovereenkomst is gesloten; bouwrente die is ontstaan vóór het tekenen van de (voorlopige) koopovereenkomst behoort tot de koopsom en is niet aftrekbaar; kosten voor renteverlaging bij waardestijging eigen woning: de lening wordt in dit geval niet overgesloten, alleen het rentepercentage wordt aangepast; boete bij aflossing van budgethypotheek; bij een budgethypotheek wordt een lagere hypotheekrente betaald in ruil voor bepaalde voor- waarden: bijv. een boete bij (gedeeltelijke) aflossing; als de boete een vast bedrag is en niet afgeleid is van de rentevaste periode is dit aftrekbaar als kosten van geldlening; kosten van telefonische overboekingen.
Een groot deel van deze kosten zijn extra toegelicht kijk hiervoor bij toelichting aftrekbare kosten. 90
Toelichting aftrekbare kosten eigen woning Kosten i.v.m. de verwerving van de eigen woning zijn zelf niet aftrekbaar, maar indien u deze kosten financiert, is de rente van de geldleningen wel aftrekbaar. Notariskosten i.v.m. transportakte Notariskosten die geen verband houden met het aangaan van schulden ter zake van de eigen woning zijn niet aftrekbaar, bijv. van de akte van eigendomsoverdracht. Meegefinancierde notariskosten die direct samenhangen met de aanschaf van de eigen woning worden gekwalificeerd als eigenwoningschuld. De rente over deze meegefinancierde notariskosten is aftrekbaar. Is deze directe samenhang er niet, dan komt de desbetreffende schuld in mindering op de rendementsgrondslag van box 3. Makelaarskosten Makelaarskosten, andere dan taxatiekosten ten behoeve van het aangaan van eigen-woningschuld, zijn niet aftrekbaar, omdat ze geen verband houden met het aangaan van schulden ter zake van de eigen woning. Meegefinancierde makelaarskosten die direct samenhangen met de aanschaf van de eigen woning worden gekwalificeerd als eigenwoningschuld. De rente over deze meegefinancierde makelaarskosten is aftrekbaar. Is deze directe samenhang er niet, dan komt de desbetreffende schuld in box 3. Overdrachtsbelasting (bij bestaande woningen) Overdrachtsbelasting is onderdeel van de kostprijs en is daarom niet aftrekbaar. Meegefinancierde overdrachtsbelasting kan gekwalificeerd worden als een eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook rente over meegefinancierde overdrachtsbelasting aftrekbaar is. Btw (bij nieuwbouwwoningen). Btw is onderdeel van de kostprijs en is daarom niet aftrekbaar. Meegefinancierde btw kan gekwalificeerd worden als een eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook rente over meegefinancierde btw aftrekbaar is. Grondrente en bouwrente Grondrente en bouwrente die zijn berekend over de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de koop/aannemingsovereenkomst behoren tot de koopsom van de woning en zijn dus niet aftrekbaar. Grondrente en bouwrente die zijn berekend over de periode na het tijdstip van totstandkoming van de koop/aanneemovereenkomst zijn wel aftrekbaar, voor zover het een eigen woning betreft. Gefinancierde grond- en bouwrente kunnen in beginsel niet gekwalificeerd worden als een eigenwoningschuld. Er is echter goedgekeurd, dat ter zake van de 91
eigen woning, waarbij de aankoopdatum van de eigen woning vóór 1 januari 2001 ligt, meegefinancierde grondrente en bouwrente wel tot een eigenwoningschuld leidt. Dit betekent dat ook rente over meegefinancierde grond- en bouwrente in dat geval aftrekbaar is. Rechten van erfpacht, opstal of beklemming Periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning zijn aftrekbaar. Schulden aangegaan ter afkoop van erfpacht, opstal of beklemming kunnen gekwalificeerd worden als een eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook renten over deze schulden aftrekbaar zijn. Kosten voor een bankgarantie Wanneer u een woning heeft gekocht, moet vaak na de koop een eerste aanbetaling van (meestal) 10% worden voldaan. U kunt echter ook overeenkomen, dat voor dit bedrag een bankgarantie wordt afgegeven. De kosten voor een dergelijk bankgarantie zijn niet aftrekbaar, omdat ze geen verband houden met het aangaan van schulden ter zake van de eigen woning. Meegefinancierde kosten voor een bankgarantie behoren tot de aankoopkosten van de woning en kunnen daarom gekwalificeerd worden als eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook de rente over deze meegefinancierde kosten voor een bankgarantie aftrekbaar is. Toelichting aftrekbare kosten in verband met geldleningen De eigenwoningschuld mag worden verhoogd met de kosten die verband houden met de geldleningen. Notariskosten i.v.m. de hypotheekakte Notariskosten i.v.m. de hypotheekakte zijn aftrekbaar, voor zover dit verband houden met het aangaan van eigenwoningschuld. Meegefinancierde notariskosten i.v.m. de hypotheekakte kunnen gekwalificeerd worden als een eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook rente over meegefinancierde notariskosten i.v.m. de hypotheekakte aftrekbaar is. Afsluitprovisie Afsluitprovisie is aftrekbaar, voor zover dit verband houdt met het aangaan van eigenwoningschuld. Meegefinancierde afsluitprovisie kan gekwalificeerd worden als een eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook rente over meegefinancierde afsluitprovisie aftrekbaar is. Voor de aftrekbaarheid van afsluitprovisie moet wel aan bepaalde voor- waarden zijn voldaan. De voorwaarden hiervoor zijn: – de woning moet u in het kalenderjaar van verwerving of de 2 daaropvolgende jaren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf dienen; 92
– –
de afsluitprovisies mogen niet meer bedragen dan 1,5% van het bedrag van de aangegane schulden, en de afsluitprovisies mogen tezamen bovendien niet meer dan € 3.630 per belastingplichtige bedragen.
Wordt niet aan deze voorwaarden voldaan, dan is de afsluitprovisie niet aftrekbaar, resp. beperkt tot 1,5% van de lening met een maximum van € 3.630 per fiscale partner. Het restant kunt u tijdens de looptijd van de lening in gelijke delen aftrekken. Soms krijgt u achteraf een deel van de betaalde afsluitprovisie terug van de hypotheekbemiddelaar. Deze heet retourprovisie. De ontvangen retourprovisie vermindert de aftrek van afsluitprovisie. Als de retourprovisie betrekking heeft op zowel de geldlening als een afgesloten kapitaalverzekering, moet de retourprovisie naar evenredigheid worden toegerekend aan de geldlening. Taxatiekosten i.v.m. het verkrijgen van de hypotheek Taxatiekosten i.v.m. het verkrijgen van de hypotheek zijn aftrekbaar voor zover dit verband houden met het aangaan van eigenwoningschuld. Meegefinancierde taxatiekosten kunnen gekwalificeerd worden als eigenwoningschuld. Dit betekent dat ook de rente over meegefinancierde taxatiekosten aftrekbaar is. Borgstellingsprovisie De kosten, die gemaakt worden voor het verwerven van een borgstelling zijn kosten van de eigenwoningschuld en daarom aftrekbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor de borgtochtprovisie, die de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen in rekening brengt in verband met de Nationale Hypotheekgarantie. Wanneer ouders borg staan voor de door het kind afgesloten eigenwoningschuld, kan dat leiden tot een borgstellingsprovisie. Door het kind aan zijn ouders betaalde borgstellingsprovisie vormt voor het kind een aftrekpost. Ook de rente over de meegefinancierde borgstellingsprovisie is aftrekbaar. Kosten bouwkundig rapport In sommige gevallen is voor de Nationale Hypotheek Garantie een bouwkundig rapport vereist. Ook de kosten van een bouwkundig rapport in verband met de aanvraag van de Nationale Hypotheek Garantie zijn kosten in verband met de aankoop, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Ook de rente over de meegefinancierde kosten van het bouwkundig rapport is aftrekbaar. De kosten van een schaderapport zelf, voor een onderzoek naar de noodzaak tot reparatie of in verband met eventuele verkoop zijn geen kosten van de eigenwoningschuld. 93
Toelichting overige kosten Hierna volgt een aantal kosten, dat als overige kosten gekwalificeerd kan worden. Boeterente Er kan sprake zijn van reële boeterente, dat wil zeggen rente wegens bijvoorbeeld vervroegde aflossing. Reële boeterente is aftrekbaar. Echter, meegefinancierde boeterente leidt niet tot een eigenwoningschuld. Boeterente houdt geen direct verband met het aangaan van eigenwoningschuld. Dit betekent dat rente over meegefinancierde boeterente niet aftrekbaar is. De desbetreffende schuld komt in box 3.
Depotrente Depotrente komt vooral voor bij nieuwbouwwoningen. Een deel van het geleende geld wordt geplaatst in een depot van waaruit de te betalen bouwtermijnen worden voldaan. Op het in depot gehouden bedrag wordt een rentevergoeding gegeven die (bijna) gelijk is aan de op de schuld verschuldigde rente. In beginsel behoren het depot en de daarmee samenhangende schuld tot de grondslag van box 3. Er is echter goedgekeurd, dat de betaalde en ontvangen rente gedurende 2 jaar na ondertekening van de koop/aanneemovereenkomst of na de levering van de eigen woning bij de notaris indien de lening dan pas wordt afgesloten, als volgt wordt behandeld. De rente over de eigenwoningschuld leidt tot de aftrek van eigenwoningrente in box 1. Op de aftrekbare rente moet u in mindering brengen de rente die wordt ontvangen op het depotsaldo. In zoverre drukt de betaalde rente immers niet. Uiteraard dient te zijn voldaan aan de overige vereisten die voor de toepassing van de eigenwoningregeling gelden. Indien binnen de genoemde termijn van 2 jaar blijkt dat het depot niet meer is bestemd om te dienen voor de betaling van de aanschaf van de eigen woning, eindigt de hiervoor weergegeven behandeling op dat tijdstip en gaat het depot naar box 3. Voorbeeld niet aftrekbare kosten eigen woning – kosten van de koopakte van de woning; – overdrachtsbelasting; – de kosten van onderhoud en verbetering zelf; – rente over leningen tussen fiscale partners en/of huisgenoten, tenzij de uitzondering van toepassing is; – rente over schulden ontstaan bij de verdeling van de nalatenschap; – rente over leningen die u bent aangegaan om de rente en kosten te betalen 94
– –
– – – – – – – – –
–
– – –
–
voor (hypothecaire) geldleningen die niet direct samenhangen met de aankoop, het onderhoud en/of de verbouwing van de woning; rente over extra geleend geld om daarmee de woonlasten gedurende de eerste jaren te drukken; rente over dat gedeelte van u (hypothecaire) geldleningen, die is ontstaan bij het oversluiten van uw eigenwoningschuld na 1 januari 2001 ter verkrijging van een beter rentepercentage. Bijv. het verhogen van uw hypotheekschuld met de verschuldigde boeterente, de notaris- en taxatiekosten enz.; makelaarsprovisie; kosten voor een bankgarantie; gemeentelijke belastingen; onroerendezaakbelasting; de kosten van een garantiecertificaat voor een nieuwbouwwoning; de premie van glas- en/of opstalverzekering; de kosten van een energielabel; de eventueel berekende btw over deze posten; rente over meegefinancierde bouwrente (die betrekking heeft op de periode na het sluiten van de koopovereenkomst) leidt niet tot renteaftrek in box 1. Let op: de bouwrente zelf is wel aftrekbaar; rente over meegefinancierde rente, bijv. omdat bij het oversluiten van de (hypothecaire) geldlening via de notaris een aantal dagen rente wordt betaald, die niet uit eigen middelen wordt voldaan; kosten van een hypotheekadvies, indien dit niet leidt tot afsluiten van de lening; annuleringskosten lening; indien besloten wordt tot een andere lening, moeten voor de eerste lening annuleringskosten worden betaald; rente over meegefinancierde (eenmalige) premie van bijv. arbeidsongeschiktheidsverzekering of werkloosheidsverzekering, die onder verschillende namen wordt aangeboden, o.a. als woonlastenverzekering. rente over een lening voor roerende zaken of voor de financiering van huurderslasten. Bijvoorbeeld: vloerbedekking, parket, inboedel en gordijnen.
Let op!! Rente van geldleningen is wel aftrekbaar, maar niet de aflossingen of bij een spaar- of levenhypotheek de premie voor de levensverzekering. Toelichting op enkele punten: Rente over rente Hiermee wordt bedoeld de rente op de schuld die wordt aangegaan om de rente van de schulden aangegaan ter verwerving van de eigen woning te financieren (rente over de jaarlijks bijgefinancierde hypotheekrente). Het bedrag dat wordt bijgeleend en bijgeschreven bij de hoofdsom om de verschuldigde hypothecaire rente te betalen, wordt niet als eigenwoningschuld in aanmerking genomen. Ter zake van de rente over de rente vindt geen renteaftrek in box 1 plaats. 95
Meegefinancierde rente tijdens de bouw in depot Het komt ook voor dat de verschuldigde rente tijdens de bouwperiode wordt meegefinancierd. Het kan gaan om bouw- of grondrente, maar ook om hypotheekrente. Hierdoor wordt de hypotheekschuld dus hoger. De verschuldigde rente over dit extra bedrag is niet aftrekbaar in box 1. Ook een gedeelte van het over dit extra geleende bedrag verschuldigde bedrag aan afsluitprovisie en notariskosten is niet aftrekbaar. Omdat over dit extra geleende bedrag in het depot ook weer depotrente ontvangen wordt, moet deze ook verrekend worden. Voorbeeld. Koop/aanneemsom in 2012 € 300.000. Rente tijdens bouw hierover € 30.000. In totaal wordt dus geleend € 330.000. Aan het einde van het belastingjaar bedraagt het saldo van het depot € 200.000. In het belastingjaar is aan rente betaald € 22.000, en aan depotrente ontvangen € 15.000. De afsluitprovisie en notariskosten bedroegen € 3.630. De berekening wordt als volgt: de verhouding woning t.o.v. renteverplichting is 300.000/330.000 = 10/11. Dit wordt als volgt in de aangifte verwerkt: Box 1: De betaalde rente is € 22.000 (betaald) – € 15.000 (ontvangen) = € 7.000. Hiervan is 10/11 deel aftrekbare eigenwoningrente. Dit is 10/11 x € 7.000 = € 6.364. De aftrekbare kosten van geldlening zijn 10/11 x € 3.630 = € 3.300 Box 3: Tot de waarde van het totale vermogen op 1 januari daaropvolgend behoort: Bezitting: 1/11 van het bouwdepot, groot € 200.000 = € 18.181. Schuld: 1/11 van de schuld, groot € 330.000 = € 30.000. Premies verzekeringen Premies van verzekeringen, bijv. de KEW, zijn niet aftrekbaar. Premies die het risico van arbeidsongeschiktheid dekken, geeft u aan bij de vraag Uitgaven voor lijfrenten, periodieke uitkeringen of andere inkomensvoorzieningen. Renten van schulden aangegaan ter zake van de meegefinancierde premies voor de KEW zijn niet aftrekbaar. Ook niet van financiering van premies die het risico van arbeidsongeschiktheid of werkloosheid dekken (woonlastenverzekering). Financiering van verbouwingen Omdat het bij verbouwingen doorgaans om relatief geringe leningen gaat en de betalingen dikwijls zeer gespreid plaatsvinden, zou een complete financiële administratie moeten worden bijgehouden om aan te tonen dat het geld voor de verbouwing is en daarvoor ook beschikbaar is. En soms wordt de lening na de (aanvang van de) verbouwing aangegaan. 96
Het volgende is goedgekeurd. In geval van financiering achteraf: als de lening is aangegaan binnen 6 maanden ná de aanvang van de verbouwing wordt er geacht voldaan te zijn aan het oogmerkvereiste voor de in die periode gedane verbouwingskosten. In geval van financiering vooraf: gedurende een periode van 6 maanden ná het afsluiten van de lening komen de rente en de financieringskosten van de lening steeds volledig in aftrek, ongeacht of en in hoeverre daaruit betalingen zijn gedaan. Vanzelfsprekend moet wel kunnen worden aangetoond dat de gelden van deze lening voor de verbouwing bestemd zijn/ waren. Bij een verbouwing hoeft de ontvangen depotrente gedurende de eerste 6 maanden niet te worden gesaldeerd met de betaalde rente. De eerste 6 maanden is de betaalde rente in dit geval geheel aftrekbaar. Na deze periode van 6 maanden: – moet u de betaalde en de ontvangen rente gedurende ten hoogste 1,5 jaar na de periode van 6 maanden - salderen én moet u dit saldo als eigenwoningrente (box 1) in aftrek brengen, als een depot is gevormd d.w.z. u maakt gebruik van een rekening die speciaal voor het onderhoud en/of de verbouwing is geopend (depotvariant) of – komt de betaalde rente pas in aftrek nadat de kosten van het onderhoud en/of de verbouwing daadwerkelijk zijn gemaakt; tot die tijd vormt de lening een box 3-schuld (niet-depotvariant). Het bedrag van (hypothecaire) geldleningen dat na bovenvermelde beperkingen resteert, is de eigenwoningschuld die u bij deze vraag moet vermelden. Een restant van de lening behoort na de verbouwingsperiode of na 6 maanden tot box 3. De Belastingdienst corrigeert in deze gevallen een evenredig deel van de kosten van geldleningen, indien nodig via navordering. Splitsing van (hypothecaire) schuld, rente en kosten De aftrek van rente en financieringskosten voor de eigen woning kan worden beperkt door het feit, dat de (hypothecaire) lening niet helemaal is aangewend voor de aankoop, het onderhoud of de verbouwing van de eigen woning. M.a.w. wanneer er meer geleend is dan fiscaal toegestaan, beperkt dit de aftrekmogelijkheden. Er moet dan een hypotheeksplitsing gemaakt worden. D.w.z. een splitsing van de (hypotheek)schuld in het gedeelte, dat betrekking heeft op de eigen woning, dit is de eigenwoningschuld, en in een overig gedeelte, dit is eventueel een schuld in box 3. De eigenwoningschuld moet vervolgens worden uitgedrukt in een percentage van de (hypotheek)schuld. De aftrekbare rente en financieringskosten mogen dan ook slechts voor dit percentage, tot 2 cijfers achter de komma, in aanmerking genomen worden. Voorbeeld. Katja heeft haar woning in 2011 verkocht en zij koopt op 1 januari 2012 een 97
andere woning voor € 250.000. De eigenwoningreserve is nihil. Omdat zij ook de bijkomende kosten wil financieren, sluit zij een hypotheek af van € 300.000. De bijkomende kosten zijn als volgt: – de overdrachtsbelasting is € 5.000; – de notariskosten voor de levering van de woning € 1.000; – de notariskosten voor de hypotheekakte € 1.200; – de afsluitprovisie € 3.000; – de taxatiekosten voor het verkrijgen van de hypotheek € 450; – de in 2012 betaalde hypotheekrente € 14.000. Vraag: Wat mag nu als eigenwoningschuld worden gekwalificeerd en welk bedrag komt in mindering op het eigenwoningforfait bij de vraag over de eigen woning? Antwoord: Voor de aanschaf van de woning is nodig: € 250.000 + € 5.000 + € 1.000 = € 256.000. Katja mag dit bedrag verhogen met de financieringskosten (naar verhouding), die betrekking hebben op de eigen woning. Om het juiste percentage van de aftrekbare kosten te berekenen, halen we eerst de financieringskosten € 1.200 + € 3.000 + € 450 = € 4.650 uit de totale lening: € 300.000 – € 4.650 = € 295.350. Het percentage bedraagt 256.000/295.350 = 86,68%. Dit percentage rondt u rekenkundig af op 2 cijfers achter de komma. De financieringskosten telt mee voor 86,68% x € 4.650) = € 4.031. De eigenwoningschuld bedraagt dan € 256.000 + € 4.031 = € 260.031. Notariskosten voor de hypotheekakte Afsluitprovisie Taxatiekosten Betaalde hypotheekrente
86,68% x € 1.200 = x € 86,86% 86,86% x € 86,86% x €
€ 1.0 € € €
In mindering te brengen als rente en kosten. € 16.165,82. Dit mag worden afgerond in voordeel van de belastingplichtige dus € 16.166 is aftrekbaar. Voor eenvoudige gevallen kunt u gebruik maken van de rekenhulpen verkoop en aankoop eigen woning. In de volgende gevallen kan geen gebruik worden gemaakt van de reken- hulpen verkoop en aankoop eigen woning: – er bestaat nog een eigenwoningreserve van een vorige eigen woning; – er heeft een echtscheiding in de loop van het belastingjaar plaatsgevonden en een van de partners wordt uitgekocht; – er is een verschil in aandeel van de eigenaren tussen de eigenwoningschuld en het eigendom van de eigen woning; – er wordt een overbruggingskrediet afgelost; – er wordt een extra aflossing gedaan; – de oude eigen woning wordt in de loop van het jaar verkocht, nadat de 98
nieuwe eigen woning al is gekocht. Indien deze laatste situatie zich voordoet, brengt dit ook nog een andere bijzonderheid met zich mee. Op het moment van verkoop kan pas de overwaarde en dus de eigenwoningreserve worden bepaald. Tot die tijd zijn de kosten voor de nieuwe eigen woning aftrekbaar zonder rekening te houden met de bijleenregeling. Wel zult u moeten beoordelen of er een splitsing van de aftrekbare kosten moet worden gemaakt omdat er meer is geleend dan fiscaal is toegestaan. Dit doet zich bijv. voor als er ook een bedrag voor consumptieve doeleinden is geleend. Na verkoop van de oude eigen woning is pas bekend hoe hoog de eigenwoningreserve is en dus ook hoe hoog de beperking van de aftrekbaarheid is. In deze situatie moet u twee hypotheeksplitsingen maken: één vanaf het moment dat de nieuwe eigen woning is gekocht en één vanaf het moment dat de oude eigen woning is verkocht. Het komt natuurlijk vaak voor dat deze twee momenten niet in één belastingjaar vallen. In deze situaties moet gebruik gemaakt worden van het uitgebreide hypotheeksplitsingsprogramma. Dit kan het best gedaan worden door iemand die hierin gespecialiseerd is. Er is nu ook een regeling getroffen om voormalige eigenwoningbezitters met een restschuld tegemoet te komen. Een restschuld ontstaat, wanneer de opbrengst van de woning lager is dan de eigenwoningschuld. Een restschuld, die is ontstaan tussen 29 oktober 2012 en 31 december 2017 is nog voor maximaal 10 jaar aftrekbaar in box 1. Deze regeling eindigt dus op 31 december 2027. Aflossingen op gemengde (hypothecaire) geldleningen Van gemengde (hypothecaire) geldleningen is sprake wanneer de (hypothecaire) geldleningen voor meerdere doeleinden is aangegaan. Bijvoorbeeld voor de eigen woning en daarnaast voor consumptieve doeleinden. Het gedeelte van de (hypothecaire) geldleningen dat toeziet op de eigen woning valt als eigenwoningschuld in box 1, terwijl het gedeelte dat betrekking heeft op consumptieve doeleinden in box 3 valt. Voorbeeld. U hebt een (hypothecaire) geldlening afgesloten voor € 50.000. Een bedrag van € 30.000 heeft u besteed aan onderhoud en verbouwing van de eigen woning en het restant, € 20.000, heeft u besteed aan de aanschaf van een nieuwe auto. Het bedrag van € 30.000 valt als eigenwoningschuld in box 1 en het bedrag van € 20.000, het consumptieve gedeelte, valt in box 3. De verhouding eigen woning/consumptief van de (hypothecaire) geldlening bedraagt 60/40. Als u aflost op een dergelijke gemengde lening, mag u kiezen aan welk deel van de (hypothecaire) lening u de aflossing toerekent. De mede-eigenaar is niet uw fiscale partner resp. niet het gehele jaar 99
Als u samen met een ander een eigen woning heeft zonder elkaars fiscale partner (VJP) te zijn, mag u slechts die rente over en kosten van eigenwoningschuld aftrekken, die betrekking hebben op het aandeel dat u hebt in de schuld. Let op!! Als u berekent hoeveel rente en kosten u mag aftrekken, gaat u uit van uw aandeel in de schuld. Dat aandeel kan een ander percentage zijn dan het aandeel in het eigendom. Ouders en kinderen Ouders kunnen hoofdelijk aansprakelijk zijn of medeschuldenaar voor de eigenwoningschuld van hun kind(eren), maar zonder eigenaar van de woning te zijn. Voor de ouders is de lening geen eigenwoningschuld. De lening kan pas een eigenwoningschuld zijn als ze die zelf zijn aangegaan voor verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning. Voorbeeld. Een kind koopt een eigen woning en is hiervoor een eigenwoning- schuld aangegaan. Zijn ouders, die elders wonen, zijn hoofdelijk aansprakelijk of medeschuldenaar voor die eigenwoningschuld. De ouders betalen de rente aan de bank. Voor de ouders is de rentebetaling niet aan te merken als eigenwoningrente. De woning waarop de rentebetaling betrekking heeft, is immers niet hun eigen woning. De betaling door de ouders leidt op dat moment in principe tot renteaftrek bij het kind. Voorwaarde is dan wel dat de ouders de betaalde rente verhalen bij het kind. Blijft dit achterwege, dan is renteaftrek bij het kind dus niet mogelijk. Renteaftrek bij het kind is ook mogelijk als de renteschuld aan de ouders wordt voldaan uit een schenking van de ouders. Die schenking mag dan geen kwijtschelding inhouden. Let op!! Betaalde rente en financieringskosten van een (hypothecaire) geldlening verschuldigd over een lening die is aangegaan tussen fiscale partners/ huisgenoten is van aftrek uitgesloten. Een uitzondering, onder voorwaarden, hierop vormt de verstrekte (hypothecaire) geldlening van bijvoorbeeld ouders aan een nog thuiswonend kind ten behoeve van een woning in aanbouw/ aangekochte bestaande woning. Voorwaarde is, dat de ouders geen gezamenlijke huishouding gaan voeren met het kind in zijn nieuwe eigen woning. Herbesteding van een geleend bedrag Soms hebt u al een consumptieve lening, maar wilt u dat geld bij nader inzien gaan gebruiken voor bijv. een verbouwing van de woning. Bij herbesteding van bijv. een box 3-lening voor aankoop, verbetering of onderhoud van de woning is dan eigenlijk niet voldaan aan het oogmerkvereiste. Volgens de regels zou men dan zo’n consumptieve lening moeten aflossen om vervolgens meteen een nieuwe lening te kunnen afsluiten, die wel aan het oogmerkver- eiste voldoet. Dit is een ongewenst effect. Daarom is goedgekeurd, dat in dit geval een box 3100
lening ook kan kwalificeren als eigenwoningschuld en daarom kan verhuizen naar box 1, als er sprake is van directe herbesteding aan aankoop, verbetering of onderhoud. Voorbeeld. Ivo koopt een nieuwe eigen woning. De verwervingskosten zijn € 200.000. Hij sluit een lening af van € 200.000. Geschat wordt dat de oude woning bij verkoop € 180.000 zal opleveren. De eigenwoningschuld van de oude woning was € 150.000. Bij verkoop brengt de woning meer op dan gedacht: € 190.000. De overwaarde is dus € 190.000 – € 150.000 = € 40.000. Door de bijleenregeling wordt de eigenwoningschuld van de nieuwe eigen woning € 200.000 - € 40.000 = € 160.000. Het restant van de lening (€ 40.000) gaat naar box 3. Omdat de verkoop van de oude eigen woning meer heeft opgebracht dan verwacht, wil Ivo een gedeelte van de extra opbrengst gebruiken voor de aankoop van een nieuwe keuken van € 10.000. Hij gebruikt hiervoor € 10.000 van de afgesloten lening. Hij herbesteedt de lening dus direct voor de eigen woning. In dit geval is sprake van herbesteding aan dezelfde eigen woning. Goedgekeurd is dat de herbestede lening wordt aangemerkt als lening voor onderhoud of verbetering van de nieuwe woning. Dat gedeelte verhuist dus weer naar box 1. Vooruitbetaalde rente Als u in 2012 rente en/of kosten van uw eigenwoningschuld heeft vooruitbetaald, is deze vooruitbetaalde rente aftrekbaar in 2012, indien zij betrekking heeft op een periode die uiterlijk op 30 juni 2013 eindigt. Als de vooruitbetaling echter betrekking heeft op een periode die na 30 juni 2013 eindigt, geldt er een bijzondere regel. U mag dan van het totaal van de vooruitbetaalde rente en kosten in 2012 slechts het deel dat betrekking heeft op 2012, in aanmerking nemen voor de berekening van uw renteaftrek. Hierbij telt een deel van een kalendermaand als volle maand. De meer betaalde rente wordt doorgeschoven en komt voor gelijke delen voor aftrek in aanmerking in de resterende jaren waarop de vooruitbetaling betrekking heeft. Een deel van het jaar telt hierbij als vol jaar. Voorbeeld. U hebt op 12 september 2012 € 3.000 rente vooruitbetaald op een lening eigenwoningschuld voor onderhoud aan uw eigen woning; deze lening heeft een vijfjarige looptijd tot 12 september 2017. U kunt in 2012 slechts aftrekken € 200 (4/60 x € 3.000). Van het restant van € 2.800 kunt u telkens € 560 (€ 2.800: 5) aftrekken in de jaren 2013 t/m 2017. Let op!! Uitsluitend voor de vraag aftrek vanwege geen of geringe eigenwoningschuld (pagina 145) geldt, dat bij vooruitbetaalde rente alleen rekening wordt gehouden met de op het belastingjaar betrekking hebbende rente. 101
Schema aftrekbare kosten eigenwoning
Schema aankoop eigen woning, nieuwbouw
SOORT KOSTEN
ZIJN DE KOSTEN ZELF AFTREKBAAR?
IS DE RENTE VAN DE GELDLENING AFTREKBAAR?
Grond- en (bouw)rente voor tot stand komen koopaannemingsovereenkomst
Nee
Ja
Grond- en (bouw)rente na tot stand komen koopaannemingsovereenkomst Btw voor de eigen woning
Ja, mits de woning binnen 2 jaar als Nee eigen woning dient Nee
Ja
Kosten bankgarantie
Nee
Ja
Kosten transportakte
Nee
Ja
Kosten hypotheekakte
Ja
Ja
Afsluitprovisie
Ja. let op max.
Ja
Bemiddelingskosten hypotheekaanvraag
Ja
Ja+
Bereidstellingsprovisie
Ja
Ja
Taxatiekosten in verband met hypotheek
Ja
Ja
(Eerste) storting in pot VvE/onderhoudspot
Nee
Nee *
Aanleg tuin
Nee
Ja **
Verhuiskosten
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Nee
Kosten nationale hypotheekgarantie Aan SWEW betaalde borgtochtprovisie en kosten bouwkundig rapport i.v.m. Kosten verhoogde inschrijving hypotheek Boete rente bij aflossing oude eigenwoningschuld * totdat onderhoud/ verbouwing plaatsvindt. ** mits onderhoud/ verbouwing
102
Schema aankoop eigen woning, bestaande bouw SOORT KOSTEN
ZIJN DE KOSTEN ZELF AFTREKBAAR?
IS DE RENTE VAN DE GELDLENING AFTREKBAAR?
Overdrachtsbelasting
Nee
Ja
Makelaarscourtage
Nee
Ja
Kosten voor een bankgarantie
Nee
Ja
Kosten van de transportakte
Nee
Ja
Kosten van de hypotheekakte
Ja
Ja
Afsluitprovisie
Ja, let op max.
Ja
Bemiddelingskosten hypotheekaanvraag
Ja
Ja
Bereidstellingsprovisie
Ja
Ja
Taxatiekosten i.v.m. hypotheek
Ja
Ja
(Eerste) storting in pot VvE/onderhoudsdepot Aanleg tuin
Nee
Nee*
Nee
ja **
Verhuiskosten
Nee
Nee
Kosten Nationale Hypotheek Ja Garantie (NHG) Aan SWEW betaalde borgtochtJa provisie en kosten bouwkundig rapport i.v.m. aanvraag Nationale Hypotheek Garantie Kosten verhoogde inschrijving Nee hypotheek
Ja
Boeterente bij aflossing oude eigenwoningschuld * totdat onderhoud/verbouwing plaatsvindt
Nee
Ja
Ja
Nee
** mits onderhoud/ verbouwing
103
Schema aftrekbare kosten overige situaties SOORT KOSTEN
ZIJN DEKOSTEN AFTREKBAAR?
Kosten hypotheekakte
Ja
IS RENTE VAN DE GELDLENING AFTREKBAAR? Nee
Afsluitprovisie
Ja, let op max.
Nee
Afsluitkosten indien tevens oude lening inclusief boeterente wordt Ja afgelost Bemiddelingskosten Ja hypotheekaanvraag
Nee Nee
Bereidstellingsprovisie
Ja
Nee
Taxatiekosten i.v.m. hypotheek
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Nee
Nee
Ja
Nee
Kosten Nationale Hypotheek Garantie Aan SWEW betaalde borgtochtprovisie en kosten bouwkundig rapport i.v.m aanvraag NHG Kosten verhoogde inschrijving hypotheek Boeterente bij aflossing oude eigenwoningschuld
4-5.2
Periodieke betalingen voor erfpacht, opstal of beklemming
Als uw woning is gebouwd op grond die niet uw eigendom is, betaalt u misschien periodiek een bedrag aan de eigenaar als vergoeding voor het gebruik van de grond waarop uw woning staat. Deze periodieke betalingen vergoedingen voor erfpacht, opstal of beklemming en kunnen in aftrek worden gebracht als aftrekbare kosten eigen woning. Niet aftrekbaar zijn: – de premie voor de opstalverzekering; – de premie vaneen kapitaalverzekering; – afkoopsommen van periodieke betalingen voor het recht van erfpacht, opstal of beklemming; – erfpachtcanon als u de grond onder uw woning verkoopt. Als u voor de betaling van deze afkoopsom van de periodieke betalingen voor het recht van erfpacht, opstal of beklemming geld (al dan niet via een hypotheek) heeft geleend, is de betaalde rente wel aftrekbaar. 4-6
Bijleenregeling Als u in 2012 uw eigen woning heeft verkocht en een andere woning heeft gekocht, kan dat gevolgen hebben voor uw (hypotheek)renteaftrek. 104
Meestal is de verkoopopbrengst van de oude woning hoger dan de schuld die nog op de woning rust; de woning heeft dan overwaarde. Als u deze overwaarde niet of niet helemaal gebruikt voor de aankoop, de verbetering of het onderhoud van de woning, of de afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming van uw nieuwe woning, kunt u weliswaar een hogere lening hiervoor afsluiten, maar mag u op grond van de bijleenregeling niet alle rente en financieringskosten over deze lening aftrekken. U mag alleen de rente en financieringskosten over het deel van de lening aftrekken dat hoger is dan de overwaarde van uw oude woning. Als opbrengst van de woning geldt de netto-verkoopopbrengst, d.w.z. dat de kosten van de verkoop (bijv. makelaarscourtage voor de verkoop, taxatiekosten) in mindering mogen worden gebracht op de opbrengst bij verkoop. Deze netto-verkoopopbrengst is dan de overwaarde van de woning. In het aangifteprogramma worden bij verkoop en/of aankoop enkele vragen gesteld die erop gericht zijn om de eigenwoningreserve vast te stellen. Daarnaast is het raadzaam om wijzigingen in de eigenwoningreserve zelf bij te houden. Immers zolang er een eigenwoningreserve is, mogen de rente en financieringskosten van een volgende lening of verhoging van een lening niet in mindering worden gebracht totdat de eigenwoningreserve nihil is. Om dit goed te kunnen berekenen is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de volgende onderwerpen: – het begrip eigenwoningschuld; – het begrip overwaarde en eigenwoningreserve; – bijzondere situaties bijleenregeling. 4-6.1
Eigenwoningschuld
Eigenwoningschuld: het totale bedrag van de schulden aangegaan voor de eigen woning, waarvan de rente en financieringskosten aftrekbaar zijn in box 1, maar ten hoogste het totaal van: – de aankoopsom; – de aankoopkosten; – meegefinancierde financieringskosten; – verbetering of onderhoud van de eigen woning; – afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming; verminderd met: – de eigenwoningreserve; –·de schenking door een ouder aan een kind voor de aankoop van een woning, waarvoor de verhoogde vrijstelling schenkbelasting geldt. De schuld moet dus worden verminderd met de eigenwoningreserve, hoe je deze berekent kun je lezen bij eigenwoningreserve en overwaarde. 105
Eigenwoningschuld als een andere woning is gekocht voordat de oude woning is verkocht. Het kan voorkomen dat u een nieuwe woning heeft gekocht voordat de oude is verkocht. Op grond van de verhuisregeling kunnen dan zowel de oude woning als de nieuwe woning onder de eigenwoningregeling vallen gedurende het kalenderjaar en de 3 daaropvolgende jaren. Let op!! De termijn van de verhuisregeling is verlengd van 2 naar 3 jaar en deze verlenging duurt tot en met 2013. Dus iemand die in 2010 zijn woning te koop had gezet, kon zijn eigenwoningrente nog aftrekken tot en met 2012. Zolang de verhuisregeling van toepassing is, heeft u nog niets te maken met de bijleenregeling. Pas als de oude woning is verkocht of niet langer een eigen woning is in box 1, is de bijleenregeling van toepassing. Op dat moment wordt de overwaarde bepaald en omgezet in een eigenwoningreserve. De eigenwoningschuld wordt na toepassing van de bijleenregeling pas definitief vastgesteld. Het kan zijn dat na de verkoop van de oude woning de hypotheekrente van de nieuwe woning wordt beperkt door de regels van de bijleenregeling of door een vroegere hypotheeksplitsing. De rente en de kosten van de geldlening voor de financiering van de woning zijn in beginsel volledig aftrekbaar totdat de oude woning is verkocht. Als u in de tussenliggende periode een overbruggingskrediet heeft afgesloten voor de financiering van de nieuwe woning, mag u de rente op deze lening als betaalde eigenwoningrente in aanmerking nemen. Hieronder valt niet (het deel van) het krediet dat u voor consumptieve doeleinden gebruikt. Als bij verkoop van de oude woning meer overwaarde wordt gerealiseerd dan vooraf was ingeschat, kan blijken dat u voor de nieuwe woning meer heeft geleend dan krachtens de bijleenregeling is toegestaan. Het deel van de (hypothecaire) geldlening, dat nodig is voor de eigen woning valt in box 1, het overige valt in box 3. Als u aflost op deze lening, mag u de aflossing toerekenen aan box 3. Besluit u niet af te lossen, dan blijft het meerdere in box 3 en is de betaalde hypotheekrente voor dat deel niet aftrekbaar. Eigenwoningschuld als u niet (meteen) een andere woning koopt. Als u de eigen woning verkoopt en daarna een huurwoning betrekt of naar het buitenland vertrekt, heeft u niet langer een eigenwoningschuld. De overwaarde van de verkochte eigen woning wordt dan toegevoegd aan de eigenwoningreserve. Na 3 jaar vervalt deze reserve. Als u echter binnen 3 jaar na de verkoop weer een eigen woning koopt, telt de eigenwoningreserve van de oude eigen woning alsnog mee bij het bepalen van de maximale renteaftrek. 4-6.2
Eigenwoningreserve
Als u in de laatste 3 jaar een eigen woning verkocht, kunt u geconfronteerd zijn met een eigenwoningreserve of een restant eigenwoningreserve, ongeacht of u weer een nieuwe eigen woning heeft gekocht. Noteer voor uzelf de 106
eigenwoningreserve per 1 januari. Wellicht is deze eigenwoningreserve in 2012 afgenomen door kosten van onderhoud en/of verbouwing of door een (gedeeltelijke) aflossing van de eigenwoningschuld. Deze kosten komen in mindering op de eigenwoningreserve per 31 december. De eigenwoningreserve neemt af, echter niet verder dan tot nihil, in de volgende gevallen: – het geld wordt gebruikt bij de aankoop van de nieuwe woning; zie aankoop van een nieuwe woning na verkoop oude woning (pagina 130) – aflossingen op de eigenwoningschuld; – kosten van verbouwing, onderhoud, afkoop recht van opstal of erfpacht; – de eigenwoningreserve vervalt na 3 jaar; – overlijden. Aflossing in 2012 op de eigenwoningschuld van de nieuwe woning. Een aflossing op de eigenwoningschuld mag de eigenwoningreserve doen verminderen. Kosten voor onderhoud of verbouwing van de eigen woning. Indien u kosten voor onderhoud en/of verbouwing heeft gemaakt voor de nieuwe woning, kan dit in mindering worden gebracht op de eigenwoningreserve als die er is. Als er geen eigenwoningreserve (meer) is, kan voor de kosten van onderhoud en/of verbouwing een eigenwoningschuld worden aangegaan. U zult dat voor uzelf moeten bijhouden, want in de aangifte wordt de stand van de eigenwoningreserve niet gevraagd of bijgehouden. Voor onderhoud en/of verbouwing van de nieuwe woning kunt u een (hypothecaire) geldlening sluiten. De rente op deze schuld is alleen aftrekbaar indien en voor zover er geen eigenwoningreserve meer over was. Indien achteraf blijkt dat een schuld ten onrechte als eigenwoningschuld is aangemerkt, dan herleeft in zoverre de eigenwoningreserve. De eigenwoningreserve vervalt na 3 jaar Voorbeelden. – De eigenwoningreserve is ontstaan op 1 juli 2009. De eigenwoningreserve vervalt per 1 juli 2012. – De eigenwoningreserve is ontstaan op 5 maart 2012. De eigenwoningreserve vervalt per 5 maart 2015. Heeft er geen van bovenstaande situaties plaats gevonden of hebben deze ervoor gezorgd dat de eigenwoningreserve wel is afgenomen maar niet geheel is op gebruikt dan heeft u op 31 december nog steeds een eigenwoningreserve. Deze zal pas verdwijnen als bovengenoemde situaties van toepassing zijn in het jaar daaropvolgend. 107
Het is ook mogelijk dat u een negatief eigenwoningreserve heeft. Een negatieve eigenwoningreserve kan ontstaan als u uw woning verkoopt voor een lager bedrag dan de eigenwoningschuld die nog op de woning rust of als u een boete betaalt voor de ontbinding van een koopovereenkomst. Een negatieve eigenwoningreserve leidt niet tot extra aftrekmogelijkheden, maar kan worden verrekend met een eventueel in de toekomst te behalen positieve overwaarde. De Belastingdienst deelt op verzoek door middel van een beschikking de stand van de eigenwoningreserve per 31 december van het belastingjaar mee. Tegen deze beschikking is bezwaar mogelijk. 4-6.3
Overwaarde/vervreemdingssaldo
Als u een woning verkoopt dan kan er sprake zijn van overwaarde. Deze overwaarde is de verkoopprijs van de eigen woning verminderd met de verkoopkosten en de eigenwoningschuld van de eigen woning. Is de verkoopprijs verminderd met de verkoopkosten lager dan de eigenwoningschuld dan is er sprake van een negatief eigenwoningreserve. Verkoopprijs van de verkochte woning min de verkoopkosten. Als verkoopprijs van de verkochte woning neemt u de opbrengst bij de verkoop. Let er op dat de eventuele verkoopopbrengst van roerende zaken niet onder de verkoopprijs van de woning kan vallen. Op de verkoopprijs mag u de verkoopkosten in mindering brengen. Als verkoopkosten van de woning moet u denken aan: – makelaarskosten voor de verkoop; – kosten voor taxatie die is gemaakt om de juiste verkoopprijs te laten bepalen. Niet de taxatie die door de bank wordt gevraagd ten behoeve van de te verstrekken hypothecaire lening; – de kosten van de energielabel; – notariskosten in verband met de overdracht. Anti-speculatiebeding. Als u aan de gemeente, aan het Rijk of aan een woningcorporatie bij verkoop van uw eigen woning een bedrag moet betalen wegens een anti-speculatiebeding, mag u dit in mindering brengen op de overwaarde. Bedenk hierbij wel dat een restschuld ontstaan na 28 oktober 2012 aftrekbaar kan zijn. Eigenwoningschuld voor de verkochte woning. De eigenwoningschuld is het bedrag van de (hypothecaire) schulden op de verkochte woning, maar alleen die schulden die in verband staan met de eigen woning. Het kan zijn dat die schuld lager is dan de totale (hypothecaire) geldlening i.v.m. het feit dat de geldlening ook voor andere doeleinden is gebruikt dan de woning. Er is dan een hypotheeksplitsing gemaakt. 108
Als u de overwaarde heeft berekend, kunnen de volgende situaties zich voordoen: – u koopt gelijk een nieuwe woning; – u gaat naar een huurwoning of naar het buitenland. 4-6.4
Aankoop nieuwe woning na verkoop oude woning
Als u een nieuwe woning koopt nadat uw oude is verkocht dan moet bij berekening van de eigenwoningschuld rekening worden gehouden met de overwaarde/eigenwoning reserve die u hebt behaald bij de verkoop van uw oude woningen. Die moeten in mindering worden gebracht op de aankoopprijs van de nieuwe woning. Aankoopprijs van de gekochte woning, inclusief de aankoopkosten. Als aankoopprijs van de gekochte woning (in de bijleenregeling) neemt u het bedrag waarvoor u de woning heeft gekocht. Dit betekent dat u naast de aankoopprijs van de woning ook de aankoopkosten die u hebt gemaakt om de woning te kunnen kopen bij de aankoopprijs optelt om de juiste aankoop- prijs te kunnen bepalen. Bij een nieuwbouwwoning bestaat de aankoopprijs uit: – de koop-/aanneemsom; – de koopsom van de grond; – de bouwrente uit de periode vóór het sluiten van de koopovereenkomst; – het meer- en minderwerk; – de uitgaven gedaan buiten de aannemer, zoals straatwerk en tuinaanleg. Bij een bestaande woning neemt u voor de aankoopprijs het zuivere aankoopbedrag zonder evt. overgenomen roerende zaken. Als aankoopkosten van de gekochte woning (in de bijleenregeling) kunt u denken aan: – makelaarskosten; – notariskosten i.v.m. de eigendomsakte (niet van de geldlening); – betaalde overdrachtsbelasting bij bestaande bouw; – inschrijving van de eigendomsakte in het kadaster (niet van de geldlening); – taxatiekosten (niet voor de geldlening); – kosten bankgarantie; – overige kosten. Voor de duidelijkheid wordt vermeld, dat de taxatie op verzoek van de bank evenals de notariskosten i.v.m. de (hypothecaire) lening wel aftrekbare kosten van (hypothecaire) lening kunnen vormen, maar niet meetellen als aankoopkosten van de woning voor de bijleenregeling.
109
4-6.5
Bijzondere situaties bijleenregeling
Onder bijzondere situaties bij de bijleenregeling kunt u informatie vinden over de volgende onderwerpen: – ontbinding koopovereenkomst – hen ontstaan fiscaal partnerschap – partnerregeling – gevolgen van echtscheiding of verbreken van een relatie – andere wijze van verkrijging eigen woning – fictieve vervreemding Ontbinding koopovereenkomst Een contractuele boete vanwege de ontbinding van de koopovereenkomst kan voor de bijleenregeling worden aangemerkt als een negatief vervreemdingssaldo, maar alleen als voldaan is aan de volgende voorwaarden: – de woning was bestemd voor bewoning en kwalificeerde als eigen woning; – de aankoop is niet doorgegaan door omstandigheden die niet konden worden voorzien bij de ondertekening van de overeenkomst. Hier kan bijv. worden gedacht aan een ernstige ziekte die wordt geconstateerd na het tekenen van de koopovereenkomst. Als de boete kan worden aangemerkt als een negatief vervreemdingssaldo, dan vermindert dit een eventuele positieve eigenwoningreserve. De contractuele boete zelf is niet aftrekbaar. Ontstaan fiscaal partnerschap Als u gaat trouwen, huwelijksvoorwaarden wijzigt of een geregistreerd partnerschap aangaat, geldt dat voor de bijleenregeling niet als verwerving van een woning (bijv. u trouwt met een partner die zelf al een eigen woning heeft). Het ontstaan van fiscaal partnerschap bij ongehuwd samenwonenden heeft geen gevolgen voor de bijleenregeling. Partnerregeling De eigenwoningregeling is in principe persoonlijk. Maar als er eigenwoningreserve ontstaat bij de verkoop van een gezamenlijk bewoonde eigen woning, moet hiermee rekening worden gehouden bij een volgende gezamenlijk bewoonde eigen woning, ongeacht wie van beiden het eigendom van die woningen heeft. D.w.z. dat de totale eigenwoningreserve van fiscale partners wordt samengevoegd en in mindering wordt gebracht op de eigenwoningschuld. Zolang de fiscale partners de woning gezamenlijk bewonen, geldt dat er rekening moet worden gehouden met de eigenwoningreserve van de partner. Vanaf het moment dat die partner vertrekt, behoeft geen rekening meer te worden gehouden met de eigenwoningreserve van de vertrekkende partner. Met andere 110
woorden: een partner vertrekt met zijn eigenwoningreserve. De partnerregeling geldt echter alleen als: – de partners eerst hebben samengewoond in een eigen woning; – bij verkoop van die woning overwaarde is behaald; – partners een nieuwe eigen woning voor gezamenlijke bewoning verwerven. Indien aan een van de voorwaarden niet wordt voldaan, geldt de eigen woningreserve slechts ten aanzien van uw eigen deel van de woning. Gevolgen echtscheiding of verbreken van de relatie Bij het einde van de relatie (gehuwd of ongehuwd) wordt een evt. eigenwoningreserve verdeeld naar de verhouding van het eigendom. In geval van een huwelijk in gemeenschap van goederen is de verdeling 50/50. Bij huwelijkse voorwaarden of bij ongehuwden geldt de verhouding in de eigendomsakte resp. de hypotheekakte. Als een woning eigendom is van één van de partners, kan bij verkoop van de woning alleen die partner overwaarde behalen. Soms is er in de huwelijkse voorwaarden een verrekeningsbeding opgenomen op grond waarvan de overwaarde toch 50/50 moet worden verdeeld (dus de overwaarde komt voor een deel ook toe aan de partner die geen eigenaar is). De partners kunnen bij het einde van de relatie dan op gezamenlijk verzoek de eigenwoningreserve verdelen naar de mate waarin zij feitelijk gerechtigd zijn tot de overwaarde van de eigen woning. Als de vertrekkende partner wordt uitgekocht, wordt de over- waarde die deze partner ontvangt, aangemerkt als zijn eigenwoningreserve. Andere wijzen van verkrijging van de eigen woning U kunt een eigen woning verkrijgen door aankoop, maar ook doordat u de woning als schenking krijgt, een tweede woning uw hoofdverblijf wordt of een woning van het ondernemingsvermogen wordt overgebracht naar privévermogen. Als hierbij een (zakelijke) prijs ontbreekt, geldt de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van de notariële akte (bestaande woning) of de koop-/aannemingsovereenkomst (nieuwbouw). Als de schuld hoger is dan de waarde van de woning min de eigenwoningreserve, is het meerdere een schuld in box 3. Fictieve vervreemding U kunt de eigen woning verkopen, maar ook schenken. De eigen woning kan een tweede woning worden (in ieder geval na afloop van de termijn uit de verhuisregeling van het lopende kalenderjaar en de 2 daaropvolgende jaren, tijdelijk tot eind 2012 verlengd naar 3 jaar) of u besluit de woning niet te verkopen, maar te verhuren. De woning verhuist dan van box 1 naar box 3. In al deze gevallen van fictieve vervreemding is de bijleenregeling van kracht. Hierbij geldt de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van de vervreemding, welke waarde u eventueel kunt laten taxeren. 111
Van fictieve vervreemding is ook sprake wanneer de woning afbrandt en/of gesloopt wordt. In deze gevallen moet de woning vóór de brand of sloop wel als eigen woning hebben gediend. Toch leidt een dergelijk geval van verloren gaan niet tot een eigenwoningreserve, mits de her- of nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plek waar de gesloopte of afgebrande woning stond. De eigenwoningschuld mag net zo hoog zijn als vóór de brand of sloop vermeerderd met de kosten van de bouw en kosten veroorzaakt door de brand minus de tegemoetkomingen, bijv. de schadevergoeding van de verzekeraar. Blijkt de eigen- woningschuld nadien toch hoger te zijn, dan moet over de meerdere rekening gehouden worden met een eventuele nog aanwezige eigenwoningreserve. Ook de overdracht van het bloot eigendom of het vruchtgebruik van de eigen woning is een vervreemding. In een dergelijk geval wordt de eigen woning fictief geheel vervreemd. De waarde van de fictief vervreemde woning valt dan niet langer in box 1, maar gaat naar box 3. 4-6.6
Voorbeelden bijleenregeling
Om de bijleenregeling te verduidelijken zijn er enkele voorbeelden m.b.t. de bijleenregeling gemaakt. Tenzij anders vermeld, zijn in de voorbeelden alle aankoop- en verkoopbedragen van woningen inclusief de kosten. – Voorbeeld 1 netto-verkoopopbrengst – Voorbeeld 2 fiscale partners – Voorbeeld 3 einde relatie – Voorbeeld 4 partnerregeling – Voorbeeld 5 goedkoper gaan wonen
4-6.7
Voorbeeld 1: netto-verkoopopbrengst
Albert heeft een eigen woning waarop een eigenwoningschuld rust van € 200.000 en hij besluit een andere woning te kopen. De nieuwe woning kost € 325.000. Albert verkoopt zijn oude woning voor € 265.000, waarbij de makelaarskosten € 4.800 bedragen en voor de verplichte energielabel is € 200 betaald. De kosten voor de nieuwe woning zijn: – notariskosten voor de levering van de woning € 1.000. – notariskosten voor de hypotheekakte € 1.100. – afsluitprovisie € 3.000. – taxatiekosten voor het verkrijgen van de hypotheek € 400. – makelaarskosten € 4.500. – overdrachtsbelasting € 6.500. 112
Vraag: Wat kan Albert maximaal lenen als hij de hypotheekrente volledig aftrekbaar wil hebben, met andere woorden: hoe hoog is de eigenwoning- schuld maximaal? Aankoopprijs van de nieuwe woning
€ 325.000
Notariskosten levering woning
€ 1.000
Makelaarskosten
€ 4.500
Overdrachtsbelasting
€ 6.500 +
Aankoopkosten nieuwe woning
€ 12.000 +
Aankoopsom van de nieuwe woning
€ 337.000
Verkoopprijs verkochte woning
€ 265.000
Makelaarskosten
€ 4.800
Energielabel
€ 200
Verkoopkosten
€ 5.000 -
Netto opbrengst van de verkochte woning
€ 260.000
Af: eigenwoningschuld van de verkochte woning
€ 200.000 -
Overwaarde
€ 60.000
Lening voor aankoop nieuwe woning
€ 277.000
Dit bedrag mag nog wel worden verhoogd met de financieringskosten, t.w. € 400 + € 1.100 + € 3.000 = € 4.500. De maximaal toegestane eigenwoningschuld bedraagt incl. de financieringskosten dan € 277.000 + € 4.500 = € 281.500. Met andere woorden: als Albert alle rente aftrekbaar wil laten zijn, mag hij een hypotheek van € 281.500 sluiten. Toelichting. Kosten i.v.m. de verkoop van de woning mogen in mindering worden gebracht op de opbrengst. Notariskosten i.v.m. de hypotheekakte, de afsluitprovisie en de genoemde taxatiekosten zijn geen kosten i.v.m. de aankoop van de woning. Voor de duidelijkheid: de notariskosten i.v.m. de hypotheekakte, de afsluitprovisie en de genoemde taxatiekosten zijn financieringskosten die ook voor niet-starters mogen worden meegefinancierd, waar- door de rente voor dit deel van de financiering aftrekbaar is; deze financieringskosten zelf zijn bovendien aftrekbare kosten van geldleningen. 4-6.8
Voorbeeld 2: fiscale partners
Joke en Walter hebben ieder een eigen woning. Het huis van Joke is € 215.000 waard en er rust een eigenwoningschuld op van € 190.000. De woning van Walter is € 230.000 waard en er rust ook een eigenwoningschuld op van € 190.000. Ze krijgen een relatie en willen gezamenlijk een nieuwe woning kopen, waarvan zij beiden gelijkelijk eigenaar zijn. De nieuw te kopen woning zal € 113
360.000 kosten, inclusief de kosten. Ze sluiten een hypotheek van € 360.000, eveneens 50/50. Vraag: Is de rente volledig aftrekbaar? Antwoord: Walter en Joke worden ieder voor 50% eigenaar van de woning, dus wordt de aankoopprijs per persoon € 180.000. Voorbeeld fiscale partners Joke Voor Joke Opbrengst vorige woning
€ 215.000
Eigenwoningschuld
€ 190.000-
Overwaarde
€ 25.000
Deze overwaarde moet Joke inzetten voor de nieuwe woning. Haar nieuwe eigenwoningschuld kan dus maximaal bedragen € 180.000 – € 25.000 = € 155.000. Voorbeeld fiscale partners Walter Voor Walter Opbrengst vorige woning
€ 230.000
Eigenwoningschuld
€ 190.000-
Overwaarde
€ 40.000
Deze overwaarde moet Walter inzetten voor de nieuwe woning. Zijn nieuwe eigenwoningschuld kan dus maximaal bedragen € 180.000 – € 40.000 = € 140.000. Voor de nieuwe woning van € 360.000 kan de eigenwoningschuld samen maximaal bedragen: € 155.000 + € 140.000 = € 295.000. De partnerregeling is niet van toepassing, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat ze eerst gezamenlijk een eigen woning hebben bewoond. 4-6.9
Voorbeeld 3: einde relatie
In maart 2010 verkoopt Jack zijn eigen woning voor € 180.000. Er rust een eigenwoningschuld op die woning van € 130.000. Hij gaat nl. bij Kim wonen, die een huurwoning heeft. In april 2011 trouwen Jack en Kim in gemeenschap van goederen. Jack heeft als spaartegoed een bedrag van € 50.000 dat hij bij de verkoop van zijn woning heeft overgehouden. Het huwelijk strandt en in mei 2012 eindigt het fiscaal partnerschap. Vraag: Wat zijn de fiscale consequenties ten aanzien van de eigenwoningreserve? Antwoord: 114
Voorbeeld einde relatie Verkoopprijs van de verkochte woning
€ 180.000
Af: eigenwoningschuld
€ 130.000-
Overwaarde
€ 50.000
Deze overwaarde wordt aan de eigenwoningreserve van Jack toegevoegd. Jack en Kim kunnen een gezamenlijk verzoek doen voor een 50/50 verdeling van de eigenwoningreserve, bijv. omdat zij ieder voor € 25.000 gerechtigd zijn tot het saldo van het spaartegoed, zijnde de overwaarde van de verkochte woning van Jack en zij het samen redelijk vinden in deze situatie ook de eigenwoningreserve 50/50 te verdelen. Dit is ongeacht of het spaartegoed op het moment van echtscheiding nog bestaat. 4-6.10
Voorbeeld 4: partnerregeling
Fiscale partners Martin en Yvonne bewonen samen een eigen woning. Deze eigen woning is 100% eigendom van Martin. Martin verkoopt de woning voor € 125.000. Er rust een eigenwoningschuld op van € 50.000. Yvonne koopt een nieuwe woning; de woning is voor 100% haar eigendom en ze gaan er samen in wonen. Yvonne financiert de aankoopprijs van € 220.000 volledig hypothecair. Vraag: Wat is de maximale lening voor de aankoop van de nieuwe woning (de eigenwoningschuld)? Voorbeeld partnerregeling Verkoopprijs van de verkochte woning
€ 125.000
Eigenwoningschuld
€ 50.000 -
Overwaarde
€ 75.000
Aankoopprijs van de nieuwe woning
€ 220.000
Af: eigenwoningreserve Martin
€ 75.000 -
Maximale lening voor aankoop nieuwe woning
€ 145.000
De resterende schuld van € 75.000 op de nieuwe woning gaat naar box 3. Toelichting. Er wordt aan alle vereisten voor de partnerregeling voldaan: ze komen uit een gezamenlijk bewoonde eigen woning, gaan naar een andere gezamenlijk bewoonde eigen woning en er is overwaarde behaald bij de verkoop van de eigen woning. Op grond van de partnerregeling moet de eigenwoningreserve van Martin in mindering worden gebracht op de eigenwoningschuld van Yvonne op de nieuwe eigen woning. Stel, na ruim een jaar vertrekt Martin uit de woning. Het vertrek van Martin heeft 115
tot gevolg dat de verlaging van de eigenwoningschuld van Yvonne vervalt. Met andere woorden: Martin vertrekt samen met zijn eigenwoningreserve. De box 3schuld van € 75.000 kwalificeert vanaf het vertrek van Martin als eigenwoningschuld in box 1, zodat de rente over de volledige schuld ad € 220.000 aftrekbaar wordt. De eigenwoningreserve van Martin vervalt 3 jaar na het ontstaan ervan. De eigenwoningreserve blijft ondanks de verlaging op grond van de partnerregeling staan voor Martin. Als Martin na zijn vertrek bij Yvonne, maar binnen 3 jaar na de verkoop van de oude woning, weer een nieuwe eigen woning koopt, moet hij de eigenwoningreserve op zijn eigenwoningschuld in mindering brengen.
4-6.11
Voorbeeld 5: goedkoper gaan wonen
Ben heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld van € 120.000, die hij verkoopt voor e 200.000. Vervolgens koopt hij een nieuwe eigen woning voor € 75.000. Ben financiert de nieuwe woning volledig met een hypotheek. Na een half jaar gaat Ben deze woning verbouwen voor € 90.000, welke verbouwing hij volledig met een hypotheek financiert. Vragen: 1. Wat zal de eigenwoningschuld zijn van de nieuwe eigen woning? Met andere woorden: van hoeveel hypotheekschuld zal de rente aftrekbaar zijn als eigenwoningrente? De eigen woning schuld is € 0. 2. Hoeveel bedraagt de eigenwoningreserve na de aankoop van de nieuwe eigen woning? De eigenwoningreserve na aankoop eigen woning is € 5.000 Toelichting. Verkoopprijs woning
€ 200.000
Eigenwoningschuld oude woning
€120.000-
Overwaarde (eigenwoningreserve)
€ 80.000
Aankoopwaarde nieuwe woning
€ 75.000-
Nog over als eigen woningreserve
€ 5.000
De goedkoperwonenregeling is vervallen. De overwaarde moet dus worden aangewend voor de nieuwe woning. Aangezien de woning minder kost dan het bedrag van de overwaarde is er geen eigenwoningschuld mogelijk. Er blijft zelf nog een eigenwoning reserve van € 5.000 staan omdat de overwaarde lager is dan de aankoopprijs van de nieuwe woning. 3. Hoeveel bedraagt de eigenwoningschuld na de verbouwing? 116
De eigenwoningschuld na verbouwing is € 85.000 (€ 90.000- € 5.000) Toelichting Op de kosten van de verbouwing moet eerst de eigenwoningreserve van € 5.000 in mindering worden gebracht. De eigenwoningreserve is daarna nihil. Het restant van € 85.000 mag hij opvoeren als eigenwoningschuld. 4-7
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning Als het saldo groter is dan € 0, is het saldo een inkomstenpost in de aangifte. Als het saldo negatief is, is het een aftrekpost. Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning dat u zelf aangeeft. Als de fiscale partner (VJP) een deel van het bedrag bij deze vraag in zijn eigen aangifte wil aangeven, vermeldt u hier alleen uw deel. Hierbij is belangrijk, dat alleen het saldo van het eigenwoningforfait en de hypotheekrente enz. is te verdelen onder de fiscale partners (VJP). De losse onderdelen zijn niet vrij toe te rekenen. Als u het gehele saldo aan een van de fiscale partners (VJP) toerekent, moet de andere fiscale partner (VJP) op zijn aangifte € 0 invullen.
4-8
Diverse onderwerpen in verband met eigen woning Hier vindt u informatie over de onderstaande onderwerpen: – echtscheiding en de woning – huurwoning kopen – koophuurwoning – herfinanciering – 30-jaars periode
4-8.1
(vervallen)
4-8.2
Echtscheiding en de woning
Indien u na echtscheiding in de eigen woning blijft wonen, maar wel uw expartner zijn helft van de woning moet vergoeden (dit wordt ook wel het uitkopen van de ex-partner genoemd), koopt u zijn helft van de woning. Betaalde rente en kosten in verband met de (hypothecaire) geldlening voor de aankoop van die helft van de woning is volgens de normale regels aftrekbaar. Tot de datum van inschrijving van het echtscheidingsconvenant in de daartoe bestemde registers bent u gezamenlijk eigenaar, en is de boedel nog niet verdeeld. Pas na die datum kan een lening worden behandeld als een eigenwoninglening. 4-8.3
Huurwoning kopen 117
De eigenwoningregeling bij aankoop van de door u gehuurde woning is alleen van toepassing als de koper meer dan 50% belang heeft bij de waardeontwikkeling van deze woning. Ook als er geen belang is, is er fiscaal geen sprake van een eigen woning. Dit doet zich voor als u bij verkoop de waarde in het economische verkeer terug krijgt, maar niet meer dan de aankoopprijs. De kosten van financiering van deze woning worden dan beschouwd als consumptieve rente en zijn dus niet aftrekbaar. U kunt wel de schuld vermelden in box 3 en uiteraard ook de waarde van de woning. Kopers die een dergelijke woning vóór 1 januari 2003 kochten, moesten toen met de Belastingdienst steeds een afspraak maken. Die afspraak blijft onver- kort van kracht zolang men in de woning blijft wonen. 4-8.4
Koophuurwoning
Een koophuurwoning is een woning die iemand ter beschikking staat op grond van de eigendom van de binnenkant, terwijl hij het casco en de ondergrond huurt van degene van wie hij de binnenkant heeft gekocht. Zulke woningen vielen voor de belastingherziening van 2001 onder het huurwaardeforfait, tegenwoordig vallen ze in box 3. Er is echter een overgangsregeling getroffen als de koophuurwoning al in uw bezit was vóór januari 2001. Dergelijke woningen worden nog tot 1 januari 2031 als eigen woning beschouwd, waarop het eigenwoningforfait van toepassing is en, belangrijker nog, de rente van de eigenwoningschuld aftrekbaar is. Maar niet het volledige eigenwoningforfait wordt toegerekend. De berekeningswijze is als volgt. Voor het eigenwoningforfait wordt uitgegaan alsof de woning geheel eigendom was. Dus de volledige WOZ-waarde x het normale percentage. Over de uitkomst hiervan moet 35% worden aangegeven als eigenwoningforfait. Voorbeeld. WOZ-waarde volledige woning € 200.000. Eigenwoningforfait volgens de tabel is dan 0,60%, is € 1.200. Hierover moet als eigenwoningforfait worden aangegeven 35%, wordt dan € 420. Uiteraard mag wel 100% van de betaalde rente en kosten van de noodzakelijke eigenwoningschuld in aftrek worden gebracht. 4-8.5
Herfinanciering
Bij herfinanciering van de eigen woning is de nieuwe lening alleen ook een eigenwoningschuld als de oorspronkelijke lening wordt afgelost uit de nieuwe lening. Bij het vervangen van de lening is dat vanzelfsprekend. Bij het omzetten van de nieuwe lening (bij een andere financier) is dus alleen sprake van herfinanciering als de oude lening direct wordt afgelost met de nieuwe lening. In dat geval is het oorzakelijk verband met de oorspronkelijke kosten van verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning blijven bestaan. 118
4-8.6
30-jaarsperiode
De renteaftrek is in tijd beperkt tot 30 jaar. We bezien de hypotheekrenteaftrek zelf, evenals de samenhang met de KEW. Hypotheekrenteaftrek. In de Wet IB 2001 is een maximering aangebracht in de periode waarover renteaftrek in box 1 mogelijk is. Voor de renteaftrek is de 30-jaarsperiode ingevoerd. U krijgt 30 jaar de tijd om voldoende vermogen op te bouwen om de lening geheel af te lossen. Is de lening na 30 jaar nog niet afgelost, dan is de rente niet langer aftrekbaar. De lening gaat dan als schuld naar box 3. Voor op 1 januari 2001 bestaande leningen gaat de 30-jaarsperiode vanaf deze datum in. De daadwerkelijke aftrekbeperking zal pas in 2031 ontstaan. De 30-jaarsperiode geldt in beginsel voor elk fiscaal leningdeel afzonderlijk. Wordt een lening vervangen door een nieuwe lening die hoger is dan de vorige, dan begint voor het meerdere een nieuwe 30-jaarsperiode te lopen. De 30-jaarsperiode stopt wanneer de lening op enig moment geheel wordt afgelost. Zodra de lening geheel wordt afgelost, wordt de 30-jaarsperiode opgeschort. Als u nadien een nieuwe lening aangaat, loopt de oorspronkelijke 30-jaarsperiode vanaf dat moment weer verder voor de restantduur van de 30jaarsperiode. Wordt de lening tussentijds gedeeltelijk afgelost, dan wordt de 30-jaarsperiode niet stopgezet. Bij een nieuwbouwwoning kan zich de vraag voordoen op welk moment de 30jaars-periode begint. Veelal wordt de hypotheek eerder afgesloten dan het moment dat de woning wordt opgeleverd. De hypotheek wordt dan in depot gestort. De 30-jaars-periode begint te lopen op het moment dat de rente van de eigenwoningschuld in box 1 in aftrek wordt gebracht. De in aanmerking te nemen aftrekbare eigenwoningrente gebeurt op het niveau van de individuele belastingplichtige. Dit betekent, dat in geval van fiscaal partnerschap de termijn van renteaftrek niet twee keer 30 jaar bedraagt. Bepalend hiervoor is de aanwezigheid van de eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld vervalt na 30 jaar en de schuld schuift dan eventueel naar box 3. Het is dan niet van belang, dat bijvoorbeeld alleen de man 30 jaar lang de eigenwoningrente heeft afgetrokken. Dit komt namelijk door de keuze van verdeling. Voorbeeld 1. Piet en Greet gaan na 7 jaar scheiden. Piet heeft tot dan toe steeds alle eigenwoningrente toegerekend gekregen. Dit leidt niet tot een nieuwe termijn van 30 jaar bij Greet. Beiden kunnen in het vervolg bij een nieuwe eigen woning nog 23 jaar de hypotheekrente in mindering brengen. Ook hier is niet van belang wie de rente steeds heeft afgetrokken, maar wel de aanwezigheid van een 119
eigenwoningschuld. De maximale renteaftrek blijft beperkt tot 30 jaar. Voorbeeld 2. Chris woont in een eigen woning en gaat in de loop van 2012 trouwen. Hij heeft op dat moment al 8 jaar lang rente betaald en ook afgetrokken. Indien er in de eigenwoningschuld geen verandering optreedt, blijft ook nu de renteaftrek mogelijk voor de resterende 22 jaar. Dit geldt ook voor zijn nieuwe fiscale partner. Wanneer zij echter in 2012 een aandeel neemt in de eigen woning en de eigenwoningschuld, dan ontstaat er voor haar een termijn van 30 jaar (vooropgesteld dat ze in het verleden nooit een eigenwoningschuld heeft gehad). In alle situaties is niet van belang wie de eigenwoningrente in mindering heeft gebracht op zijn inkomen, maar wel de aanwezigheid van een eigenwoningschuld. Deze aanwezigheid kan ten hoogste 30 jaar duren. De KEW en de 30-jaarsperiode. In het vorige punt hebben we gezien dat u 30 jaar de tijd heeft om voldoende vermogen op te bouwen voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Een van de mogelijkheden om dit vermogen op te bouwen is de kapitaalverzekering. De 30jaarseis zien we terug in de KEW, dit is de kapitaalverzekering die wordt gekoppeld aan de eigen woning. Na 30 jaar looptijd komt de KEW in ieder geval fictief tot uitkering. Voor bestaande kapitaalverzekeringen die per 1 januari 2001 tot KEW werden omgevormd, wordt de 30-jaarsperiode gerekend vanaf de oorspronkelijke ingangsdatum. Liep de kapitaalverzekering op 1 januari 2001 al geruime tijd, dan kan het einde van deze 30-jaarsperiode snel worden bereikt. Een KEW is bij uitkering onbelast als deze ten minste 20 jaar heeft gelopen en wordt gebruikt voor de aflossing van de eigenwoning- schuld. Is de schuld van box 1 verhuisd naar box 3, dan is de KEW bij aflossing van een spaarhypotheek ook onbelast. Ook als de hypothecaire lening langer dan 30 jaar geleden gesloten is. De aftrek van de eigenwoningrente wordt dus beperkt als een vrijgestelde uitkering uit een KEW is ontvangen. Hetzelfde geldt voor een spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht eigen woning (BEW). Die aftrekbeperking cumuleert niet met de aftrekbeperking van de 30-jaarstermijn. Voorbeeld. Een eigenwoningschuld bedraagt op 1 januari 2001 € 100.000. De schuld is op 1 juli 2020 verhoogd tot € 250.000 wegens een verbouwing van € 150.000. Voor die verhoging gaat een nieuwe 30-jaarstermijn lopen. Op 1 juli 2025 keert de KEW een bedrag uit van € 100.000. De uitkering wordt gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld is dan nog € 150.000. Op 1 januari 2031 loopt de 30-jaarstermijn af voor de schuld, die op 1 januari 2001 bestond. Er is geen cumulatie met de toegepaste vrijstelling van de 120
kapitaalverzekering. De eigenwoningschuld op 1 januari 2031 is € 150.000 tot 1 juli 2050. Met de afschaffing van de goedkoperwonenregeling in 2010, zou dit gevolgen kunnen hebben voor mensen met een spaarhypotheek. De uitkering uit een KEW zou veel sneller hoger zijn dan de eigenwoningschuld, waardoor het rentebestanddeel belast zou gaan worden. Dit is een ongewenst effect. Daarom is goedgekeurd, dat de rentecomponent in de KEW ook onbelast blijft als de eigenwoningschuld wordt afgelost met een uitkering uit de KEW, die nog niet de looptijd van 20 jaar heeft bereikt. 4-9
Aftrek vanwege geen of geringe eigenwoning- schuld Had u in 2012 een eigen woning die uw hoofdverblijf was, waarop u weinig of geen aftrekbare rente eigenwoningschuld heeft, dan komt u mogelijk in aanmerking voor de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld. De regeling beoogt dat er geen bijtelling behoeft plaats te vinden voor de eigen woning als er geen eigenwoningschuld of slechts een kleine eigenwoningschuld op de woning rust. In de gevallen dat het saldo van het eigenwoningforfait verminderd met de aftrekbare kosten positief is, bestaat er recht op een aftrekpost die gelijk is aan de hoogte van het positieve saldo. Het drempelinkomen voor de specifieke zorgkosten en voor de giften gaat uit van het verzamelinkomen vóór de persoonsgebonden aftrek, d.w.z. dat de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld ook dit drempelinkomen beïnvloedt. Aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld Het saldo van de bijtelling eigen woning wordt bepaald door het eigenwoningforfait verminderd met de aftrekbare kosten. Hieronder worden verstaan de rente en kosten van de eigenwoningschuld, de rente van schuld aangegaan voor de afkoop van de erfpacht en de betaalde erfpacht zelf. Bij fiscale partners (VJP) moeten de inkomsten en de aftrekposten van de eigen woning worden samengevoegd ter bepaling van de hoogte van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. De aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld moet in dezelfde verhouding worden verdeeld als het saldo eigen woning. Voorbeeld. Eigenwoningforfait
€ 1.300
Aftrekbare (hypotheek) rente en kosten
€ 900 -
121
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning
€ 400
Aftrek vanwege geen of een geringe eigenwoningschuld
€ 400
Let op!! Als u een bedrag wegens periodieke betalingen voor erfpacht heeft aangegeven, moet dit bedrag net als betaalde (hypotheek)rente van de eigenwoningschuld worden gesaldeerd met het eigenwoningforfait. Aan de andere kant blijven een belastbaar deel uit een kapitaalverzekering eigen woning en/of inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning incl. de aftrekbare kosten die betrekking heeft op de verhuurperiode, buiten de berekening voor de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld. Deze inkomsten kunnen per saldo wel tot een bijtelling leiden. Verschuldigde rente en kosten betaald in een ander jaar. Als u eigenwoningrente over het eerste halfjaar 2012 heeft vooruitbetaald in 2011, is deze betaalde rente aftrekbaar in 2011. Voor de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld zou er echter een onbedoeld voordeel behaald kunnen worden. Daarom moeten de vooruitbetaalde rente en kosten voor de toepassing van de regeling aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld worden toegerekend aan het jaar 2012. Ook als u in 2013 eigenwoningrente over 2012 rente achteraf betaalt, moet u dit voor de aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld toerekenen aan het jaar 2012. Voorbeeld. Paul heeft een eigen woning. De eigenwoningrente over 2012 bedraagt totaal € 2.000. Paul heeft de rente van € 1.000 voor het eerste halfjaar 2012 al betaald in 2011. Daardoor kon hij die betaalde rente in zijn aangifte 2011 al als aftrekpost opvoeren. In 2012 resteert er een aftrekpost van € 1.000 betaalde eigenwoningrente over het tweede halfjaar. Als het eigenwoningforfait € 1.600 bedraagt, zou Paul gebruik kunnen maken van de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld voor € 1.600 – € 1.000 = € 600. Dat is een onbedoeld effect van deze regeling. Uitsluitend voor deze regeling moet de vooruitbetaalde rente toch worden toegerekend aan 2012, waardoor Paul toch niet in aanmerking komt voor de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld. De aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld moet worden gecorrigeerd volgens de berekening: Eigenwoningforfait 2012
€ 1.600
Aftrekpost eigen woning 2012
€ 1.000
In 2011 vooruitbetaalde rente en kosten voor 2012
€ 1.000 122
In 2013 achteraf betaalde rente en kosten voor 2012
€ .........
Personeelkorting 2012
€ ......... + € 2.000
In 2012 achteraf betaalde rente en kosten over 2011
€ .........
In 2012 vooruitbetaalde rente en kosten over 2012
€ ......... -
Correctie totaal
€ 2.000 -
Aftrek wegens een f kleine eigenwoningschuld (vul bij negatief getal € 0 in)
€0
In het aangifteprogramma komen de vragen over de eventuele correctie in voorkomende gevallen op uw scherm. Personeelslening Als u bij uw werkgever een lagere rente op uw hypotheek hoeft te betalen dan de gebruikelijke rente, dan is dat rentevoordeel niet aftrekbaar als betaalde eigenwoningrente. Dit geldt ook als u bij uw werkgever een voordeel heeft bij de kosten, bijv. een lagere afsluitprovisie. Deze korting op uw personeelslening kan echter een onbedoeld effect hebben bij de regeling aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld. Daarom moet u uitsluitend voor de toepassing van deze regeling toch rekening houden met dit voordeel Voorbeeld. Wil werkt bij een grote bank. Haar hypotheek heeft zij bij haar werkgever afgesloten. Op deze personeelslening betaalt zij een lagere rente dan gebruikelijk. In plaats van € 5.000 hypotheekrente betaalt zij slechts € 3.000. Als het eigen- woningforfait van haar woning € 3.800 bedraagt, zou Wil aanspraak kunnen maken op € 3.800 – € 3.000 = € 800 aftrek vanwege geen of een kleine eigen- woningschuld. Dit is een onbedoeld voordeel. Uitsluitend voor deze regeling moet worden uitgegaan van de rente vóór toepassing van de rentekorting. In dit voorbeeld is er dan geen aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld. Voor de duidelijkheid: als betaalde hypotheekrente mag alleen de werkelijk betaalde rente als aftrekpost worden opgevoerd bij de aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld.
123
Vermogen 5-1
Vermogen Hebt u spaartegoeden of andere bezittingen, houd er dan rekening mee dat u over de waarde van deze bezittingen belasting moet betalen. De totale waarde van uw vermogen, dit zijn u bezittingen verminderd met uw schulden, worden belast in box 3. In dit thema komt aan de orde welke bezittingen en schulden thuis horen in box 3, en tevens hoe u de belasting berekent. De belastingheffing over het vermogen werkt als volgt. Bezittingen van u, uw fiscale partner en/of minderjarige kinderen, die niet in box 1 of 2 worden belast, moet u opgeven in box 3. Hierbij tellen ook uw bezittingen mee die u en het buitenland heeft. Voor de berekening van de belasting wordt uitgegaan van één peildatum, namelijk 1 januari, en een forfaitair rendement van 4%. Dit rendement gaat pas een rol spelen als de waarde van het totale vermogen hoger is dan het heffingsvrije vermogen. Het heffingsvrije vermogen is € 21.139 per persoon. Voor uw minderjarige kinderen geldt met ingang van 1 januari 2012 geen extra vrijstelling meer. Voor mensen die 65 jaar en ouder zijn, kan een recht bestaan op en verhoging van dit heffingsvrije bedrag. Kijk voor meer informatie bij het kopje ouderentoeslag. Het bedrag waarover u belasting moet betalen in box 3 kan ook nog worden verlaagd met persoonsgebonden aftrekposten, die niet op het inkomen in box 1 in mindering zijn gebracht, omdat daar geen inkomen is of omdat dit te laag was om alles te verrekenen. Voor de berekening van het belastbaar inkomen uit box 3 kijkt u onder het kopje voordeel uit sparen en beleggen.
5-2
Bezittingen De basis van de heffing in box 3 is de waarde van het totale vermogen: de bezittingen verminderd met de schulden. Bij bezittingen moet u denken aan spaartegoeden, beleggingen, maar ook aan een vakantiewoning in het buitenland. In beginsel moet iedereen zijn eigen bezittingen vermelden. Als er sprake is van fiscaal partnerschap geeft men het totaal van de bezittingen op van beide partners. Bezittingen van minderjarige kinderen tellen mee bij hun ouders. Bezittingen die worden belast in box 3 zijn: contant geld, bank- en spaartegoeden, beleggingen, tweede woningen en andere onroerende zaken, overige bezittingen, vorderingen en hieronder vallen dus ook de bezittingen in het buitenland. In het algemeen geldt dat u de waarde in het economische verkeer dient te gebruiken, maar hierop zijn enkele uitzonderingen. 124
Belangrijk om te weten is wel dat roerende zaken die uitsluitend voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt, niet tot de bezittingen in box 3 behoren. Dat houdt dus in dat roerende zaken zoals, juwelen, boten, caravans, auto’s, schilderijen en uw inboedel niet hoeven te worden opgegeven in box 3. Hiervoor geldt een uitzondering. Als u een roerende zaak hoofdzakelijk (meer dan 70%) als een belegging heeft gekocht, dan behoort het wel tot uw bezittingen in box 3. De bewijslast of dit aan de orde is ligt bij de Belastingdienst. 5-2.1
Contant geld
Contant geld behoort ook tot uw bezittingen. Onder contant geld wordt niet alleen het geld, dat u cash in bijvoorbeeld uw portefeuille heeft, verstaan. Hieronder vallen ook het saldo op uw chipknip, cadeaubonnen en buitenlander valuta welke u nog niet heeft omgewisseld. Voor deze categorie bezittingen geldt een aparte vrijstelling van € 512 per persoon. Deze vrijstelling geldt voor de belastingplichtige en eventueel zijn fiscale partner. Voor minderjarige kinderen geldt geen aparte vrijstelling. 5-2.2
Spaar en banktegoeden
Onder spaar- en banktegoeden worden niet alleen de tegoeden op uw spaarrekening bedoeld. Het gaat om de tegoeden op alle bankrekeningen, dus ook op de betaalrekening. Tegoeden op een spaarloonrekening en tegoeden op een levenslooprekening vormen een uitzondering op deze regel. Voor de eerste categorie geldt een vrijstelling van € 17.025 per persoon, mits het gaat om een op 31 december 2011 geblokkeerde rekening. Het bedrag dat boven deze vrijstelling uitkomt, geeft u wel op als spaartegoed. De spaarloonregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Het tegoed kon per 1 januari vrijvallen, en in dat geval telt het altijd mee als spaartegoed. Is er gekozen voor de overgangsregeling en staat het tegoed nog op de geblokkeerde rekening, dan geldt de vrijstelling nog steeds. Een tegoed op een levenslooprekening hoeft u niet aan te geven. Het wordt belast in box 1 op het moment dat het tegoed vrijkomt. De rente die op de peildatum 1 januari wordt uitgekeerd, wordt ook tot het tegoed in box 3 gerekend. Lopende rentetermijnen van maximaal 1 jaar hoeven niet herleid te worden. Dit houdt in als uw rente bijgeschreven wordt op 1 april, deze niet meetelt op de peildatum van 1 januari. Hebt u spaartegoeden waarbij u minder vaak dan 1 maal per jaar rente ontvangt, dan moet u de rente wel herleiden. U moet dan het spaartegoed inclusief de tot die datum opgebouwde rente aangeven. Het komt wel eens voor dat rond de peildatum sprake is van verkoop en aankoop 125
van een woning. Het geld dat u ontvangen heeft voor de verkochte woning dat op uw rekening staat, behoort tot u spaar- en banktegoeden. Hiervoor geldt geen vrijstelling of uitzondering. Wanneer een bank failliet gaat loopt u het risico dat uw spaartegoed verloren gaat. Dan vult u als waarde van u spaartegoed € 0 in. Valt het tegoed onder het garantiestelsel maar u hebt nog geen uitkering hiervan gekregen, dan vult u het bedrag ter grootte van uw vordering onder het Nederlandse depositogarantiestelsel in bij overige bezittingen onder de noemer vorderingen. 5-2.3
Beleggingen
Onder beleggingen vallen niet alleen aandelen, maar op deze plek komen ook de beleggingshypotheek, de maatschappelijke beleggingen en andere soorten beleggingen aan bod. Van aandelen e.d. moet ook de waarde in het economische verkeer worden aangegeven. Voor de peildatum 1 januari is dit voor AEXgenoteerde effecten de slotnotering die staat vermeld in de Officiële Prijscourant, uitgegeven door AEX-Data Services, die geldt voor 31 december daaraan voorafgaand. Let er op dat de bank vaak wel 15% dividendbelasting heeft ingehouden. U mag deze dividendbelasting als voorheffing verwerken bij de vraag "ingehouden dividendbelasting". Naast aandelen die aan de beurs zijn genoteerd, bestaan er ook incourante aandelen, zonder notering. Vaak zullen deze worden aangehouden in pakketten van 5% of meer van het geplaatste aandelenkapitaal. Deze behoren dan tot een aanmerkelijk belang (box 2). Gaat het om pakketten van minder dan 5% van het geplaatste kapitaal, dan geldt de waarde in het economische verkeer, dit is bijna altijd de rendementswaarde. De rendementswaarde is de waarde die het aandeel ontleent aan de dividenden die daarop plegen te worden uitgekeerd. Als u aandelen met geleend geld heeft gefinancierd (bekend zijn de aandelenleaseconstructies), moet u de waarde van de aandelen aangeven bij beleggingen. De resterende schuld moet u aangeven als schuld in box 3. Denk aan de schuldendrempel van € 2.900 per persoon. U mag hier de waarde van de aandelen en de hoogte van de schuld niet salderen, want dan zou u de schuldendrempel kunnen omzeilen. Beleggingshypotheek Bijzondere aandacht verdient een beleggingshypotheek. Allereerst moet u vaststellen om wat voor vorm van beleggingshypotheek het gaat. Er zijn 2 mogelijkheden: – er worden aandelen gekocht met het doel dat deze aandelen zodanig in waarde stijgen, dat de waarde van de aandelen voldoende zal zijn om de hypotheekschuld in de toekomst (bijv. na 30 jaar) af te lossen. De aankoop 126
–
van die aandelen kan gefinancierd zijn met de hypothecaire lening, m.a.w. met de hypotheeklening worden zowel een woning als aandelen gekocht. In deze situatie geeft u de waarde van het aandelenpakket aan bij beleggingen. Het deel van de hypotheek waarmee de aandelen zijn gekocht is een schuld in box 3, waardoor de hypotheekrente over dit deel niet kan worden afgetrokken; er wordt een kapitaalverzekering gesloten, waarvan de betaalde premie wordt belegd in aandelen. Ook hier is het de bedoeling dat de waarde op de einddatum van de verzekering voldoende is om de hypotheekschuld af te lossen. Als u deze constructie tegenkomt is het de vraag of het gaat om een Kapitaalverzekering Eigen Woning of niet. De KEW valt in box 1. Is de kapitaalverzekering echter niet gekoppeld aan de eigen woning, dan moet de waarde van de kapitaalverzekering na aftrek van eventuele vrij- stellingen in box 3 worden aangegeven bij Overige bezittingen, onder- deel nietvrijgestelde deel kapitaalverzekeringen. De verzekeringsmaatschappij dient de waarde jaarlijks bekend te maken.
Maatschappelijke beleggingen en directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen. Voor zowel maatschappelijke beleggingen als voor directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen bestaat een vrijstelling van € 56.420 per persoon. In geval van voljaars partnerschap of als daarvoor is gekozen, wordt de gezamenlijke vrijstelling € 112.840. Hoewel vrijgesteld in box 3, moet u de maatschappelijke beleggingen wel in zijn geheel vermelden om de extra heffingskorting geldend te kunnen maken. Hebt u zowel maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal dan geldt de vrijstelling voor beide groepen apart. 5-2.4
Tweede woning
Bij tweede woning moet u denken aan vakantiewoningen zowel in Nederland als in het buitenland. Als de tweede woning in Nederland is gelegen, wordt deze woning gewaardeerd op de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2011. Voor tweede woningen in het buitenland geldt de waarde in het economische verkeer, dit is meestal de waarde in onbewoonde staat. Als er sprake is van erfpacht, mag hier nog de waarde van de erfpachtcanon af; deze wordt gesteld op 17 x de erfpachtcanon. Niet onder tweede woning valt de woning die u in afwachting van verkoop verhuurt in de tweejaarsperiode (tijdelijk verruimd naar 3 jaar). Die woning moet worden aangegeven bij overige onroerende zaken. Als de tweede woning op enig 127
moment als hoofdverblijf gaat dienen, verhuist de woning naar box 1, waarna er ook aftrek van de eigenwoningrente mogelijk wordt. 5-2.5
Overige onroerende zaken
Bij overige onroerende zaken kunt u denken aan woningen die u verhuurt, kavels bouwgrond, garages of moestuinen die niet bij de eigen woning behoren, omdat ze bijv. (te) ver van de eigen woning af staan. Indien u (mede-)eigenaar bent van een vakantiewoning of -appartement in het kader van timesharing, dient u uw aandeel in het eigendom hier aan te geven. Voor overige onroerende zaken geldt de waarde in het economische verkeer. Voor woningen in box 3, waarvoor een WOZ-waarde is vastgesteld, dient u echter uit te gaan van de WOZ-waarde met als waardepeildatum 1 januari 2011. Er wordt een correctiefactor toegepast bij woningen die belast zijn met erfpacht en woningen die u verhuurt. Als u een woning heeft waar erfpacht op rust, dan corrigeert u de waarde van de woning met 17 x de erfpachtcanon. De waarde van deze erfpachtcanon kunt u in mindering brengen op de waarde van de woning. Hebt u een woning waarvan de WOZ-waarde bekend is, dan moet u deze waarde gebruiken. Verhuurde woningen zijn vaak minder waard, de WOZ- waarde wordt dan verminderd naar de waarde van de verhuurde staat. Deze vermindering kan alleen van toepassing zijn als sprake is van huurbescherming. Er is geen huurbescherming als de huur een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, zoals bij vakantiewoningen. Let op dat er bij tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandswet ook geen huurbescherming bestaat. Dit gebeurt onder andere bij de volgende categorieën woonruimte: – woningen die in de verkoop staan nadat iemand in een andere woning is gaan wonen; – woningen bestemd voor sloop of renovatie; – woonruimte in een gebouw voor groepsgewijze huisvesting, verzorging of verpleging. De waarde van de verhuurde staat is afhankelijk van de jaarhuur in combinatie met de WOZ-waarde, en wordt uitgedrukt in een zogenoemde leegwaarde- ratio. Daarbij wordt de jaarlijkse huur gesteld op 12 x de kale huur van de eerste maand dat de woning in 2012 wordt verhuurd.
128
Leegwaarderatio verhuurde woning 2012
JAARLIJKSE HUUR ALS % VAN DE WOZ-WAARDE meer dan
maar niet meer dan
leegwaarderatio
0,0%
1,0%
50%
1,0%
1,5%
54%
1,5%
2,0%
58%
2,0%
2,5%
63%
2,5%
3,0%
67%
3,0%
3,5%
72%
3,5%
4,0%
76%
4,0%
5,0%
81%
5,0%
-
85%
De jaarlijkse huur wordt gesteld op 12 x de kale huur van de eerste maand in het belastingjaar dat de woning werd verhuurd. Bijvoorbeeld: een jaarhuur van € 4.000 bij een WOZ-waarde van € 200.000 geeft een huurpercentage van 2%. Bij dit percentage hoort volgens de tabel een leegwaarderatio van 68%. De waarde in verhuurde staat is 68% x € 200.000 = € 136.000. Als de huur onzakelijk is, dat wil zeggen veel te hoog of veel te laag, wordt altijd 72% van de WOZ-waarde genomen. Voor de waardering van verpachte grond gelden andere regels, waarop we verder niet ingaan. 5-2.6
Vorderingen
Vorderingen zijn bijvoorbeeld rechten op geld omdat u iets verkocht heeft, maar het geld nog niet ontvangen heeft. Maar ook geld dat u hebt geleend aan kinderen is een vordering die u moet opgeven in box 3. Onder vorderingen valt ook een vordering op grond van het Nederlandse depositogarantiestelsel die wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank. U kunt een beroep op dit stelsel doen als de instelling waar u een betaal-, spaar- of depositorekening heeft lopen niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Uw bank- of spaartegoeden van deze instelling stelt u op nihil. De vordering die u hebt via het garantiestelsel, zet u neer bij overige bezittingen onder vorderingen. Let hierbij wel op dat er een maximaal bedrag is van € 100.000 dat u kunt terugvorderen per persoon/per instelling. Als u een vordering heeft op de Belastingdienst omdat u geld terugverwacht hoeft u deze niet op te geven. Hetzelfde geldt voor verlofspaarregelingen. 129
Bij verrijkingen krachtens erfrecht gelden speciale regels. Het erfrecht gaat uit van een zodanige verdeling van de nalatenschap dat de langstlevende (stief)ouder alle goederen en schulden krijgt toebedeeld. De kinderen krijgen daartegenover als erfgenaam een niet-opeisbare geldvordering op die langstlevende ouder en die vordering is even groot als hun erfdeel. Pas bij overlijden, hertrouwen of faillissement van de langstlevende ouder is de vordering opeisbaar. Voor de kinderen is geregeld dat de niet-opeisbare vordering niet in box 3 hoeft worden opgevoerd. Voor de langstlevende ouder is de schuld aan de kinderen daarom ook geen schuld in box 3. Waren de ouders niet getrouwd, dan gelden voor de vrijstelling extra voorwaarden. De ouders moeten dan: – ten minste de laatste zes maanden voor het overlijden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd; – op hetzelfde adres staan ingeschreven; – notarieel voor elkaar een zorgplicht hebben geregeld, bijvoorbeeld in een notarieel samenlevingscontract. 5-2.7
Overige bezittingen
Onder overige bezittingen horen: – niet-vrijgesteld deel kapitaalverzekering; – rechten op periodieke uitkeringen; – roerende zaken die u verhuurde of als belegging aanhoudt; – kunstvoorwerpen die u als belegging heeft; – genotsrechten (vruchtgebruik); – bloot eigendom van een pand of woning. Vanaf 2012 niet het blote eigendom van een woning die geldt als eigen woning van degene die van die woning het vruchtgebruik krachtens erfrecht heeft; – aandeel van de appartementseigenaar in fondsen van de VvE; – uw aandeel in de bezittingen van een onverdeelde boedel; – krachtens erfrecht verkregen auteursrecht of octrooirecht. Voor alle bovengenoemde bezittingen geldt de waarde in het economisch verkeer. Voor informatie over het berekenen van de waarde in het economisch verkeer voor vruchtgebruik en bloot eigendom kijkt u bij genotsrechten. Een lijfrente geeft recht op een periodieke uitkering. Met ingang van 2009 komt de lijfrente niet meer voor in box 3. Op het moment dat deze tot uitkering komt, wordt deze belast in box 1. Dit geldt met ingang van 2010 ook voor lijfrenten die voor de Brede-herwaardering zijn afgesloten. Soms zijn er rechten op periodieke uitkeringen die niet in box 1 kunnen vallen, dit komt voor als premies voor een dergelijke uitkering niet aftrekbaar zijn. Deze rechten horen thuis in box 3. U geeft hiervoor de waarde in het economisch verkeer op. 130
Genotsrechten Er is sprake van genotsrecht als u wel het genotsrecht bezit, maar niet het juridische eigendom. U kunt hierbij denken aan vruchtgebruik van een woning. Hebt u wel het eigendom maar niet het recht op gebruik, dan is er sprake van bloot eigendom. De waarde van het blote eigendom plus de waarde van het vruchtgebruik is samen de waarde van het volle eigendom. Zowel het genotsrecht als het bloot eigendom vertegenwoordigt een waarde. Gaat het om een woning, dan moet er gerekend worden met de WOZ-waarde. De eigenaar geeft de waarde van het blote eigendom aan bij overige bezittingen, en degene die het genotsrecht heeft, het vruchtgebruik, met uitzondering van vruchtgebruik krachtens erfrecht verkregen. Voor de waardering van de genotsrechten zijn in de wet (forfaitaire) rekenregels vastgesteld. De waarde van een genotsrecht is afhankelijk van: – de te verwachten jaarlijkse voordelen van het genot; – de looptijd; – de rekenrente. De waarde van het genotsrecht van een woning wordt als volgt berekend: de WOZ-waarde van de woning x 4% x de leeftijdsafhankelijke factor. Het bloot eigendom is dan de WOZ-waarde minus het genotsrecht. Waarderingsfactor vruchtgebruik 2012 LEEFTIJD GENOTSGERECHTIGDE IN JAREN van
tot en met
factor
-
19
22
20
24
22
25
29
21
30
34
20
35
39
19
40
44
18
45
49
16
50
54
15
55
59
13
60
64
11
65
69
9
70
74
8
75
79
6
80
84
4
85
89
3
90
94
2
95
-
1 131
Let op: is het vruchtgebruik afhankelijk van het leven van een vrouw, dan geldt er een leeftijdsterugtelling van 5 jaar. Een vruchtgebruik kan ook afhankelijk zijn van 2 of meer personen. Ook dan moet u de gekapitaliseerde waarde aangeven door jaarlijks een bedrag te vermenigvuldigen met een gecorrigeerde factor. Voor deze correctie zijn twee mogelijkheden: – het genotsrecht vervalt bij overlijden van de langstlevende; hier neemt u de leeftijd van de jongste van deze personen verminderd met 10 jaar; – het genotsrecht vervalt bij overlijden van de eerststervende; hier neemt u de leeftijd van de oudste van deze personen vermeerderd met 5 jaar. De bovenstaande berekening geldt dus ook voor ouders die hun huis aan hun kinderen hebben verkocht met recht van vruchtgebruik. Met ingang van 2001 vallen zij niet meer onder de eigenwoningregeling. Aan de eigenwoningregeling wordt wel voldaan als het genotsrecht krachtens erfrecht is verkregen. De blote eigenaar hoeft vanaf 2012 de waarde van het blote eigendom niet meer aan te geven in box 3. Zijn genotrechten verleend tegen een zakelijke vergoeding die regelmatig wordt voldaan, dan is de waarde van het genotsrecht nihil. Maar wordt er geen zakelijk vergoeding ontvangen bijvoorbeeld omdat ouders een huis verhuren aan hun kinderen tegen geen of te weinig huur, dan moeten het genotsrecht en bloot eigendom worden berekend. Kijk hier voor het schema genotsrechten. Schema genotsrechten SITUATIE
BLOOT EIGENAAR
GENOTSGERECHTIGDE
Wettelijk vruchtgenot i.g.v. ouder Inkomen uit sparen en beleggen minderjarig kind wordt toegekend aan de ouder die het gezag over het kind uit- oefent. I.g.v 2 ouders geeft in beginsel ieder 50% aan (bij fiscaal voljaars partnerschap vrije toerekening) Alimentatie als genotsrecht: A. Y blijft wonen in de woning die 100% eigendom van X is. - tot 2 jr. na (echt)scheiding resp. duurzaam gescheiden gaan leven - daarna onroerende zaak waarop genotrecht rust
box 1: Ew-regeling box 1: EWFF is als betaalde alimentatie aftrekbaar box 3: WOZ -/- EWS box 1: als betaalde alimentatie aftrekbaar
box 1: geen EW-regeling box 1: EWFF is als ontvangen alimentatie belast box 3: waarde genotsrecht nihil box 1: als ontvangen alimentatie belast
B. Idem, maar woning is 50/50 eigendom van Y en X.
132
- tot 2 jr. na (echt)scheiding resp. box 1: Ew-regeling (50%) box 1: duurzaam gescheiden gaan EWFF (50%) is als betaalde leven alimentatie aftrekbaar box 3: 50% - daarna voor 50% onroerende zaak WEV -/- hyp. schuld waarop genotrecht rust box 1: deze 50% als betaalde alimentatie aftrekbaar
box 1: EW-regeling (voor 50%) box 1: EWFF (50%) is als ontvangen alimentatie belast box 1: EW-regeling (voor 50%) box 1: andere 50% is als ontvangen alimentatie belast
(Verhuursituaties: A. Zakelijke vergoeding B. geen zakelijke vergoeding
box 3: WOZ ontvangen huur is onbelast
box 3: waarde bloot eigendom is belast, d.i. WOZ -/- waarde genotsrecht c. uitz: vruchtgebruik op basis van box 3: waarde bloot eigendom is erfrecht onbelast
box 3: waarde genotrecht is nihil box 3: waarde genotrecht is belast
box 1: EW-regeling
EW= eigen woning EWFF= eigenwoningforfait (zonder de eigenwoningschuld) EWS= eigenwoning- schuld WEV= waarde in het economisch verkeer
Niet-vrijgesteld deel kapitaalverzekeringen Met de invoering van de Wet IB 2001 is er een belangrijke wijziging gekomen met betrekking tot kapitaalverzekeringen. Een kapitaalverzekering is een verzekering die op een bepaald moment een bedrag ineens uitkeert. Hiervoor wordt aantal jaren premie betaald. Alles wat de uitkering meer bedraagt dan er aan premie is betaald, is rente. Dat rentebestanddeel was vóór 2001 onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van belastingheffing. Met ingang van 2001 is dat niet langer het geval voor kapitaalverzekeringen die zijn afgesloten op of ná 14 september 1999. Het rentebestanddeel is niet langer vrijgesteld. De kapitaalverzekering vertegenwoordigt een waarde die stijgt naarmate u langer premie betaalt. Die waarde valt nu onder de vermogensrendementsheffing van box 3. Daarom zal de verzekeringsmaatschappij u jaarlijks de waarde van de kapitaalverzekering doorgeven. Er is wel een belangrijke uitzondering als een kapitaalverzekering is gekoppeld aan de eigen woning. Deze kapitaalverzekering, ook wel de Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) genoemd, valt in box 1. Bij uitkering geldt een fikse vrijstelling mits er aan alle voorwaarden is voldaan. Ook voor kapitaalverzekeringen die zijn afgesloten om een uitvaart te financieren geldt een vrijstelling van € 6.859 per verzekerde. Deze vrijstellingen gelden ook voor bankspaarvarianten, waarbij gespaard wordt op een geblokkeerde rekening. Alle op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen die niet naar een Kapitaalverzekering Eigen Woning zijn omgevormd, vallen dus in box 3, maar voor deze al bestaande verzekeringen is overgangsrecht van toepassing. Deze kapitaalverzekeringen zijn vrijgesteld tot een bedrag van € 123.428 per persoon. 133
Wilt u meer weten over het overgangsrecht bij kapitaalverzekeringen, kijk dan bij Bijzondere onderwerpen. 5-2.8
Buitenlandse bezittingen
Als u spaartegoeden, aandelen e.d in het buitenland heeft, dient u de tegoeden resp. de waarde bij de desbetreffende vragen op te voeren. Als (de inkomsten uit) deze bezittingen in het buitenland al zijn belast, kunt u in veel gevallen aftrek om dubbele belasting te voorkomen vragen. Van een tweede woning in het buitenland, bijv. een vakantiewoning, dient u de waarde in het economische verkeer op de peildatum aan te geven. Spaartegoeden e.d. in landen waarvoor de EU-spaarrenterichtlijn geldt. Op grond van de Europese Spaarrenterichtlijn verstrekken banken e.d. aan hun overheid gegevens over rente die zij hebben betaald aan inwoners van Nederland, welke informatie wordt doorgegeven aan de Nederlandse Belastingdienst. U moet onderscheid maken tussen landen die op basis van de richtlijn gegevens uitwisselen en landen die geen gegevens uitwisselen, maar in plaats daarvan bronheffing inhouden over de uitbetaalde rente. Voor waardering van onroerende zaken geldt de waarde in het economisch verkeer. 5-2.9
Aangifte doen van buitenlandse bezittingen
Aangifte in geval van gegevensuitwisseling De volgende landen wisselen gegevens uit: Aruba, België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Montserrat, Nederland, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Bij gegevensuitwisseling gaat het om bijv.: – rente op bankrekeningen; – rente op obligaties; – rente op geldleningen; – rente op een depot bij een verzekeringsmaatschappij waaruit u de premie voor een kapitaalverzekering betaalt. Als u bank- en spaartegoeden, obligaties e.d. bezit, dan vult u de waarde van deze bezittingen in bij de diverse onderdelen van de vraag Bezittingen. Geef bij deze vraag de totale waarde op de peildatum 1 januari aan. Aangifte in geval van bronheffing Landen e.d. die bronheffing toepassen, zijn Andorra, de Britse Maagdeneilanden, Curaçao, Guernsey, Jersey, Liechtenstein, Luxemburg, het eiland Man, 134
Monaco, Oostenrijk, San Marino, Sint Maarten, de Turks- en Caicosei-landen en Zwitserland. De bronheffing wordt als voorheffing verrekend met uw inkomstenbelasting door invulling van de bronheffing bij de vraag Bronheffing ingehouden op spaarrente op basis van de Europese spaarrenterichtlijn. Kreeg u rente uit een land dat niet in de lijst voorkomt, dan vult u de rente en bronheffing in bij de vraag Aftrek om dubbele belasting te voorkomen. Inkeerregeling Als u buitenlands vermogen niet of niet juist aangeeft, wordt dit gezien al een misdrijf. Als u vrijwillig alsnog de volledige informatie aan de Belastingdienst verstrekt, kunt u gebruik maken van de inkeerregeling. Deze regeling wordt niet door de FNV-Belastingservice behandeld. 5-3
Schulden In box 3 gaat het om de waarde van het totale vermogen. Dit zijn de bezittingen verminderd met de schulden. Niet alle schulden kunnen in mindering worden gebracht op het vermogen, er is sprake van een rangorderegeling en een drempel. De rangorderegeling houdt in dat als een schuld thuis hoort in box 1 (denk hierbij aan een hypotheek die is afgesloten voor de aankoop van een woning) of in box 2, dan mag het niet worden meegenomen in box 3. Als een schuld wel in box 3 komt, mag wel het hele bedrag van de schuld in mindering worden gebracht, maar er geldt een drempel van € 2.900 per persoon. Pas de schulden boven dit bedrag kunt u aftrekken van uw bezittingen. Deze drempel verdubbelt als er sprake is van een fiscale partner en wordt dan € 5.800. Deze bedragen worden niet in mindering gebracht op de bezittingen.
5-3.1
Schulden die in box 3 thuishoren
Bij schulden die in box 3 thuishoren, kun je denken aan: – consumptief krediet; – rood staan bij de bank; – schulden voor financiering vakantiewoning; – studieschulden; – leningen waarmee u de aankoop van aandelen heeft gefinancierd (aandelenlease); – schuld bij postorderbedrijf; – achterstallige huur- of energienota's; – erfbelasting inclusief heffingsrente; – verder alle schulden die u niet in box 1 en 2 tegenkomt; – het deel van de hypotheek dat geen eigenwoningschuld is. 135
Deze schulden verminderen de waarde van de bezittingen, en dus het inkomen uit sparen en beleggen. Houdt wel rekening met de schulden- drempel (€ 2.900 per persoon). 5-3.2
Schulden die niet in box 3 thuis horen
Bijna alle schulden die niet in box 1 of 2 horen mogen in box 3 in mindering gebracht worden op de bezittingen. Hierop bestaan enkele uitzonderingen: – de overbedelingsschuld, dit is een niet-opeisbare schuld die de langstlevende ouder aan de kinderen heeft. Dit geldt vanaf 2003 ook voor zaken waarop vruchtgebruik t.b.v. de achtergebleven ouder rust, doordat het kind zijn wilsrecht op de hertrouwende ouder of stiefouder heeft uitgeoefend. Wilsrechten zijn rechten die kinderen kunnen uitoefenen om het juridische eigendom te krijgen van bijvoorbeeld bepaalde sieraden van een overleden ouder. Het vruchtgebruik blijft dan bij de langstlevende echtgenoot. Meer informatie bij Bijzondere onderwerpen. belastingschulden kunnen niet worden opgevoerd tenzij het gaat om erfbelasting, inclusief heffingsrente. Deze mag wel als schuld worden opgevoerd. 5-4
Schema Waarde van het totale vermogen van box 3
SOORT BEZITTING
01-01
Bank- en spaartegoeden
...
Aandelen, obligaties e.d.
...
Contant geld en vorderingen
...
Tweede woning
...
Overige onroerende zaken
...
Niet-vrijgesteld deel kapitaalverzekeringen Rechten op periodieke uitkeringen
...
Overige bezittingen
... +
...
Totaal bezittingen
...
Schulden
...
Af: drempel
... -
Totaal schulden
... -
Waarde van het totale vermogen op 01-01
...
136
5-5
Voordeel uit sparen en beleggen Als u de waarde van het totale vermogen (de bezittingen verminderd met de schulden) heeft berekend, kunt u uw voordeel uit sparen en beleggen uitrekenen. Bij deze berekening moet u nog rekening houden met het heffingsvrij vermogen en eventuele vrijstellingen. Schematisch gaat de berekening als volgt:
Schema berekening voordeel uit sparen en beleggen * WAARDE VAN HET VERMOGEN OP 01-01
€ ........
Af: Heffingsvrij vermogen van uzelf en eventuele fiscale partner
€ ........
Ouderentoeslag van uzelf
€ ........
Ouderentoeslag van uw fiscale partner Totaal heffingsvrij vermogen
€ ........ + € ........ -
Grondslag voordeel uit sparen en beleggen
€ ........
Te berekenen 4%
0,04 x
Voordeel uit sparen en beleggen
€ ........
* waarbij het vermogen op 01-01 kan worden berekend aan de hand van het schema totale waarde van het vermogen. De waarde van het totale vermogen zijn de bezittingen verminderd met de schulden. De grondslag uit sparen en beleggen is de waarde van het totale vermogen verminderd met het totale heffingsvrij vermogen. De grondslag uit sparen en beleggen vermenigvuldigt u met 4%, en dat levert het voordeel uit sparen en beleggen op. Tot en met 2010 was er bij overlijden sprake van tijdsevenredige berekening van het vermogen. Dit is per 1 januari 2011 vervallen omdat er sinds die datum nog maar 1 peildatum geldt, namelijk 1 januari. Als men in jaar van overlijden dus kiest om het hele jaar gezien te worden als elkaars fiscale partners is vrije toerekening van box 3 mogelijk. Het bedrag van voordeel uit sparen en beleggen is het bedrag dat bij berekening van de drempels voor de specifieke zorgkosten en giften in aanmerking genomen moet worden. Het voordeel uit sparen en beleggen zal meestal ook gelijk zijn aan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Indien de persoonsgebonden aftrek niet (volledig) in box 1 afgetrokken kan worden, zou het inkomen uit sparen 137
en beleggen nog verminderd kunnen worden met het restant persoonsgebonden aftrek, dat nog openstaat. 5-5.1
Heffingsvrij vermogen
Er wordt pas belasting geheven over het vermogen dat hoger is dan het heffingsvrij vermogen. Dat houdt dus in dat een deel van uw vermogen is vrijgesteld en dat u alleen belasting betaalt over het meerdere boven uw heffingsvrij vermogen. Het heffingsvrij vermogen is opgebouwd uit verschillende onderdelen. Iedere meerderjarige belastingplichtige heeft recht op een heffingsvrij vermogen van € 21.139. Dit bedrag wordt verdubbeld als u het hele jaar elkaars fiscale partner bent of kiest voor VJP. Tot en met het jaar 2011 bestond er een kindertoeslag, deze in met ingang van 1 januari 2012 vervallen. Ouderentoeslag Bent u op 31 december 2012, of bij einde van de belastingplicht, 65 jaar of ouder dan heeft u mogelijk recht op een verhoging van het heffingvrij vermogen (de zogeheten ouderentoeslag). De voorwaarden hiervoor zijn dat de waarde van het totale vermogen na aftrek van het heffingsvrij vermogen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek niet meer bedraagt dan € 279.708 per persoon, en het inkomen in box 1 voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek niet hoger is dan € 19.895. De hoogte van deze ouderentoeslag hangt af van het inkomen vóór aftrek van persoonsgebonden aftrek in box 1. Bij een inkomen tot € 14.302 is er recht op een toeslag van € 27.984. Bij een inkomen tussen de € 14.302 en € 19.895 is er recht op een toeslag van € 13.992. Is het inkomen hoger dan € 19.895, dan is de toeslag nihil. En ook bij de ouderentoeslag geldt dat per persoon wordt gekeken of er recht op de toeslag bestaat. Is er sprake van fiscaal partnerschap in heel 2012, dan kan dit onderling worden verdeeld.
5-5.2
Tabel Ouderentoeslag INKOMEN BOX 1 MEER DAN
NIET MEER DAN
OUDERENTOESLAG
-
€ 14.302
€ 27.984
€ 14.302
€ 19.895
€ 13.992 138
€ 19.895
-
nihil
In deze tabel kunt u de hoogte van de ouderentoeslag aflezen met de daarbij behorende inkomensgrenzen van box 1. Voor u deze tabel gebruikt moet u eerst nagaan of het vermogen na aftrek van het heffingsvrije vermogen niet hoger is dan € 279.708 per persoon. 5-5.3
Vrijstellingen
In box 3 gelden verschillende vrijstellingen. De ene zult u vaker tegenkomen dan de andere. We kennen onder andere vrijstellingen voor contant geld, bos- en natuurterreinen, spaarloonregelingen. Let op dat het gaat om vrijstellingen van zaken die wel in box 3 thuishoren. Bestanddelen die al in box 1 of 2 zijn opgenomen komen niet meer voor in box 3. En bedenk hierbij ook dat roerende zaken voor eigen gebruik niet tot de bezittingen behoren en daardoor ook niet onder vrijstellingen voorkomen. Er zijn de volgende vrijstellingen: – bos, natuurterreinen en landgoederen. Bos- en natuurterreinen en landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet 1928 zijn vrijgesteld. Hierbij gaat het alleen om onbebouwde delen. Bebouwde delen kunnen tot box 1 behoren als het gaat om een eigen woning. En anders als Overige onroerende zaken als het geen eigen woning betreft; – voorwerpen van kunst en wetenschap. Voorwerpen van kunst en wetenschap zijn vrijgesteld, behalve als het voorwerp niet in eigen gebruik is. Ook voorwerpen die zijn aangekocht als beleggingsobject zijn niet vrijgesteld. Een kunstverzameling of kunstvoorwerpen die aan musea zijn uitgeleend, zijn in beginsel vrijgesteld. Pas als de Belastingdienst aannemelijk maakt dat het gaat om een beleggingsobject dan vervalt de vrijstelling. Deze beleggingstoets is opgenomen om te voorkomen dat men de waarde van het totale vermogen kan verlagen; – rechten op roerende zaken krachtens erfrecht. Rechten op roerende zaken vallen wettelijk onder de systematiek van de rendementsheffing. Om dat roerende zaken voor eigen gebruik er niet onder vallen is er een aparte vrijstelling nodig om de rechten op roerende zaken ook niet te belasten; – rechten op uitvaartverzekeringen. Een uitvaartverzekering is een kapitaalverzekering en behoort tot de heffingsgrondslag van box 3. Voor uitvaartverzekeringen met een totaal bedrag van € 6.859 per persoon geldt een vrijstelling. Zijn er meerdere verzekeringen voor één persoon, dan moeten alle polissen bij elkaar worden opgeteld. De uitkering mag alleen gebruikt worden voor uzelf, uw fiscale partner of een bloed- of aanverwant. Bij deze vrijstelling geldt: komt het bedrag boven de vrijstelling uit, dan moet de waarde in zijn geheel worden opgenomen in box 3. Ook polissen die 139
– – –
–
– – –
recht geven op een uitvaart in natura en geblokkeerde bankspaarrekeningen met als doel de uitvaart te financieren vallen onder deze vrijstelling; rechten op kapitaalsuitkeringen bij ongeval, ziekte en invaliditeit. Deze zijn volledig vrijgesteld; contant geld. Hiervoor geldt een vrijstelling van € 512 per persoon; spaarloonregeling en levensloopregeling. Spaartegoeden, aandelen e.d. uit een spaarloonregeling zijn vrijgesteld tot ten hoogste € 17.025 per persoon. Door de afschaffing van de spaarloonregeling kan het tegoed vrijgevallen zijn, maar u mocht ook kiezen voor uitloop. Als u heeft gekozen voor uitloop, blijft de vrijstelling bestaan. Het tegoed wordt wel verminderd volgens de eerder geldende regels van vrijvallen tegoed. Het opgebouwde tegoed uit een levensloopregeling hoeft helemaal niet te worden aangegeven; kortlopende termijnen van inkomsten en verplichtingen. Door deze vrijstelling hoeft u voor een rente die bijv. op 1 oktober vervalt, niet te berekenen hoeveel rente er inmiddels op 31 december is aangegroeid. Het moet gaan om inkomsten en verplichtingen die betrekking hebben op een periode van 1 jaar of korter; kapitaalverzekeringen die u op of voor 14 september 1999 heeft afgesloten en waarvan de waarde minder is dan € 123.428 per persoon; maatschappelijke beleggingen; beleggingen in durfkapitaal.
Maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal Er is een vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen, en één voor beleggingen in durfkapitaal. De vrijstelling is € 56.420 per persoon. Als er het hele jaar een fiscale partner is kan deze vrijstelling worden verdubbeld. Hierbij geldt ook nog dat je zowel een vrijstelling kunt krijgen voor maatschappelijke beleg- gingen als ook voor beleggingen in durfkapitaal. De maatschappelijke beleggingen bestaan uit: – groene beleggingen. Dit zijn aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan aangewezen groenfondsen. Dit kunnen banken of instellingen zijn waarvan het doel en feitelijke werkzaamheid hoofdzakelijk (70% of meer) bestaan uit het financieren van of het beleggen van vermogen in milieuprojecten, zoals duurzame energieopwekking, biologische landbouw, hergebruik van afval, natuur- en bosbouwprojecten. – sociaal-ethische beleggingen. Dit zijn aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan aangewezen sociaal-ethische fondsen. Dit kunnen banken of instellingen zijn die zich voor ten minste 70% of meer bezig- houden met verstrekken van kredieten of het beleggen van vermogen in aangewezen sociaal-ethische fondsen. Dit kunnen projecten zijn in ontwikkelingslanden in het belang van voedselzekerheid en voedingsver- betering, sociale en culturele ontwikkeling of economische ontwikkeling. De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen is € 56.420 per persoon. 140
Beleggingen in durfkapitaal bestaan uit: – directe beleggingen in durfkapitaal. Dit is een geregistreerde achtergestelde lening verstrekt aan beginnende ondernemers of aan rechtspersonen die een onderneming beginnen. Deze zijn onder voorwaarden vrijgesteld. – indirecte beleggingen in durfkapitaal. Dit zijn geldleningen aan aandelen in of winstbewijzen van bepaalde aangewezen participatiemaatschap- pijen. – culturele beleggingen. Dit zijn beleggingen in aangewezen cultuurprojecten of cultuurfondsen. De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal bedraagt ook € 56.420 per persoon. Naast de vrijstelling is er ook nog recht op een extra heffingskorting.
141
Aftrekposten In dit thema kunt u informatie vinden over de persoongebonden aftrekposten. Voor de overige aftrekposten verwijzen wij u naar: – eigen woning; – uitgaven voor inkomensvoorzieningen; – reisaftrek. 6-1
Persoonsgebonden aftrek Een aantal soorten kosten kunt u aftrekken van uw inkomen, waardoor u uw belastbare inkomen verlaagt. Er zijn zogeheten persoonsgebonden aftrekposten en andere aftrekposten. Hoewel de naam anders doet vermoeden, kunnen fiscale partners persoonsgebonden aftrekposten onderling zo voordelig mogelijk verdelen. Ze kunnen dus naar keuze elke gewenste verhouding aanhouden, zolang het totaal van de aftrekposten bij beiden samen uitkomt op 100% (niet meer en niet minder). Maken fiscale partners geen keuze, dan worden de afzonderlijke aftrekposten voor 50% bij de ene partner en voor 50% bij de andere partner afgetrokken. De volgende uitgaven kunt u als persoonsgebonden aftrekposten opvoeren: – betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen aan de expartner; – uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar; – uitgaven voor specifieke zorgkosten; – uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder; – studiekosten en andere scholingsuitgaven; – giften; – kosten voor een rijksmonumentenpand; – restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren. De Belastingdienst kan om een schriftelijk bewijs van betalingen vragen. Bewaar daarom alle rekeningen en betalingsbewijzen goed. De kosten moet u daadwerkelijk in het onderhavige belastingjaar hebben betaald. Ging u in december naar de tandarts en betaalde u de rekening in januari van het volgende jaar, dan kunt u de kosten pas in het jaar van betaling aftrekken. Werden de kosten vergoed of hadden ze vergoed kunnen worden door bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij, dan mag u ze niet aftrekken. Ontvangt u in het volgende jaar een vergoeding voor kosten die u het afgelopen jaar maakte, dan moet u daar rekening mee houden bij de berekening van de uitgaven. Ook speelt voor de Belastingdienst mee dat u zich redelijker142
wijs gedwongen heeft gevoeld tot het doen van de uitgaven. Dit geldt alleen voor de volgende uitgaven: – uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar; – uitgaven voor specifieke zorgkosten; – uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder. Ondanks dat persoonsgebonden aftrekposten samenhangen met uw eigen persoonlijke situatie, mogen fiscale partners m.b.t. de aftrekposten ieder jaar opnieuw kiezen hoe ze deze onderling verdelen. Dit kan alleen als u het gehele jaar elkaars fiscale partner is, of heeft gekozen voor het voljaars partnerschap. De vrije verdeling tussen fiscale partners geldt niet als u slechts een gedeelte van het jaar een partner heeft gehad. 6-1.1
Alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen aan de ex-partner
Betalingen op grond van een zgn. dringende morele verplichting in verband met het betalen van het levensonderhoud van een ex-partner kunt u onder voorwaarden aftrekken in box 1. Onder onderhoudsverplichtingen verstaan we in het algemeen de periodieke en incidentele betalingen aan uw ex-echt- genoot of ex-partner, zoals alimentatie en de afkoop hiervan. De betaler mag deze kosten aftrekken en de ontvanger moet de bedragen als inkomsten opgeven, als belastbare periodieke uitkering. Het gaat hier zoals in de meeste gevallen niet alleen om de situaties waarin de rechter de echtscheiding heeft geformaliseerd, maar ook om de situaties waarin u en uw voormalige partner/echtgenoot duurzaam gescheiden leven. Ook al is duurzaam gescheiden leven vanaf 2011 niet meer van belang bij de regels rond het fiscaal partnerschap, deze aftrekpost blijft wel bestaan als u duurzaam gescheiden leeft. In de aangifte moet u de naam, adres, woonplaats en geboortedatum vermelden van degene aan wie u of uw fiscale partner alimentatie of andere onderhoudsverplichtingen heeft betaald. Als het adres onbekend is, vermeld dan bij straat en huisnummer: onbekend. Kosten voor het verkrijgen, behouden, verhogen van alimentatie zijn aftrek- baar voor degene die alimentatie ontvangt. Kosten voor het voorkomen, stop- zetten of verlagen van alimentatie (doorgaans aan de betalende partij) zijn niet aftrekbaar. Periodieke betalingen en andere onderhoudsverplichtingen Hier geeft u de alimentatie aan die u op grond van een rechterlijk vonnis moet voldoen. Ook de alimentatie die tussen de ex-partners (ook de echtgenoot of geregistreerd partner van wie u duurzaam gescheiden bent) onderling is geregeld, kunt u hier opgeven. Dat hoeft niet te blijken uit een schriftelijke 143
overeenkomst, maar kan ook uit bepaalde gedragingen blijken. Bijv. als de ene ex- partner een bedrag overmaakt en de andere ex-partner accepteert het bedrag door het niet terug te betalen. U kunt ook aanvullende losse bedragen opgeven, zoals huur en andere rekeningen voor uw ex-partner waarvoor u onderling bent overeengekomen dat u deze doorbetaalt, tenzij deze zijn verrekend in de boedelscheiding. Uitgaven voor kinderen zijn niet als alimentatie aftrekbaar. Ze kunnen wellicht in aftrek worden gebracht bij de aftrekpost voor de kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Eigen woning Indien u en uw ex-partner een eigen woning bewoonden op het moment dat u duurzaam gescheiden bent gaan wonen, heeft dat vergaande consequenties voor de berekening van uw aftrekbare onderhoudsverplichtingen. Zie daarvoor Eigen woning bij echtscheiding. Afkoopsom alimentatie Afkoopsommen van de periodieke alimentatieverplichtingen en pensioen- en lijfrenteverrekeningen zijn aftrekbaar. Doet u dit door de aankoop van een lijfrente door middel van de storting van een koopsom bij een verzekeringsmaatschappij, dan is de betaalde koopsom onder voorwaarden aftrekbaar. Dit mogen ook bedragen zijn, overgemaakt op een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. Een afkoopsom is alleen aftrekbaar na een echtscheiding, niet bij duurzaam gescheiden gaan leven of bij een scheiding van tafel en bed. Bij de ex-partner is de ontvangen afkoopsom in alle gevallen belast. Een afkoopsom kan gevolgen hebben voor de verrekening van het aftrekbare bedrag. Indien het inkomen in box 1 niet voldoende is voor de aftrekpost, zal immers eerst verrekening dienen plaats te vinden in de boxen 3 en 2, alvorens de aftrekpost als restant persoonsgebonden aftrekpost wordt doorgeschoven naar het volgende jaar. Dat kan nadelig zijn voor u, omdat de belastingtarieven in de boxen 3 en 2 lager kunnen zijn dan in box 1. Verrekening van pensioenrechten Bij scheiding maken ex-partners doorgaans afspraken over de verdeling van pensioenrechten. Als is afgesproken dat het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar een deel van het pensioen van de ene ex-partner rechtstreeks over- maakt naar de rekening van de andere ex-partner, kan de 'gevende' ex-partner dat deel niet aftrekken als alimentatie. Keert de pensioenuitvoerder het volledige pensioen uit aan de pensioengerechtigde en maakt deze zelf een bedrag over aan zijn/haar ex-partner aan pensioenverevening, dan kan hij/zij dit deel aftrekken als alimentatie. De 144
ontvangende partij moet dit opgeven als alimentatie. Ook betalingen ter verrekening van lijfrenterechten en andere inkomensvoorzieningen zijn bij deze vraag aftrekbaar. Betaling in de vorm van een lijfrente- premie is aan voorwaarden verbonden, zoals ook onder afkoopsom alimentatie is vermeld. Ook hier mag het een bedrag zijn, dat is overgemaakt op een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. Bijstand aan uw ex-partner die de Sociale Dienst op u heeft verhaald Vermeld het totaal van de bedragen die de gemeente op u heeft verhaald voor de bijstandsuitkering aan uw ex-partner. De uitspraak van de rechter is bepalend. Indien de Sociale Dienst één bedrag verhaalt op de ex-partner en de splitsing ouder-kind niet bekend is, mag het gehele bedrag worden afgetrokken. 6-1.2
Giften
Geeft u wel eens geld of goederen aan een goed doel of een instelling? Dan doet u een gift. Bij giften is er een onderscheid tussen: – gewone giften; – periodieke giften. Drempelinkomen specifieke zorgkosten en gewone giften van uzelf U kunt het totaal van de specifieke zorgkosten en gewone giften aftrekken. Dit totaal moet u echter eerst verminderen met een drempel waarvan de hoogte afhankelijk is van uw zogeheten drempelinkomen. Dit drempelinkomen voor specifieke zorgkosten en gewone giften is het totaal van de inkomsten en aftrekposten uit box 1, 2 en 3, maar zonder de persoonsgebonden aftrek. Drempelinkomen van u en uw fiscale partner Bij fiscale partners is het uitgangspunt het gezamenlijke drempelinkomen voor persoonsgebonden aftrek als u het hele jaar fiscaal partner bent geweest of heeft gekozen voor het voljaars partnerschap. Tabel drempelinkomen specifieke zorgkosten In de onderstaande tabel staan de bedragen en percentages die u moet aftrekken van uw specifieke zorgkosten. Er geldt geen maximum voor de drempel. Omvang in aanmerking te nemen giften. Het totaal van de gewone giften wordt verminderd met: 1% van uw drempelinkomen, met een minimum van € 60. Het totale aftrekbare bedrag van de gewone giften mag niet hoger zijn dan 10% van uw gezamenlijke drempelinkomen voor persoongebonden aftrek. 145
Doet u giften aan culturele instellingen mag u het bedrag van deze giften verhogen met 25% van het gegeven bedrag, met een maximum van € 1.250. De maximale aftrek van 10% van het drempelinkomen wordt voor deze giften verhoogd met het bedrag van de verhoging met een maximum van € 1.250. Gewone giften Voor het aftrekken van gewone giften gelden de volgende voorwaarden: – u doet de giften aan een instelling die bij de Belastingdienst is geregistreerd als een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Een ANBI moet gevestigd zijn in een EU-lidstaat, Aruba, Curaçao, Sint Maarten, op de BES-eilanden of een ander aangewezen land. Met ingang van 2012 zijn er naast de bekende ANBI's ook culturele ANBI's. Dit zijn ANBI’s die actief zijn in de beeldende kunst, bouwkunst en erfgoed (musea, archieven, archeologie, monumentenzorg), dans, film, letteren, muziek, popmuziek en (muziek)theater. Hieronder vallen bijvoorbeeld theatergroepen, schouwburgen, bibliotheken, filmhuizen, poppodia, letterenfestivals, filmfestivals, architectuurcentra, presentatie-instellingen en musea. Ook bepaalde verenigingen die het particulier belang overstijgen en instellingen die de cultuursector versterken, komen in aanmerking. Bijvoorbeeld kenniscentra cultuur en private cultuurfondsen. Doet u giften aan zo'n culturele ANBI wordt het bedrag van de gift verhoogd met 25% met een maximum van € 1.250. – vanaf 2012 kunt u een gift aan een steunstichting sociaal belang behartigende instelling (SBBI) aftrekken als een gewone gift. Een SBBI is een instelling die activiteiten ontplooit voor en met mensen. Het gaat om activiteiten waaraan een grote maatschappelijke waarde kan worden toegekend. Voorbeelden van SBBI's zijn zangkoren en dansgroepen, muzieken harmonieverenigingen, sportclubs, speeltuinen, personeelsverenigingen, ouderenverenigingen, lokale scoutingclubs, amateurtoneelverenigingen en theatergroepen. Een steunstichting SBBI is een speciale stichting die is opgericht om geld in te zamelen voor een jubileum van een SBBI op het gebied van sport en muziek. De steunstichting moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Zo’n stichting kan voor dat jubileum maxi- maal 1 kalenderjaar aangemerkt worden als een steunstichting SBBI. Alleen in dat jaar zijn de giften aan deze stichting aftrekbaar als gewone gift. – de instelling levert geen tegenprestatie voor de giften. Voorbeelden van een tegenprestatie zijn: u koopt bij een patiëntenvereniging een speciaal kookboek. U doet dan geen gift. U betaalt geld en als tegenprestatie krijgt u het boek. U koopt een lot bij een loterij. Daarvoor krijgt u een kans om geld te winnen. – u kunt met schriftelijke stukken, zoals bankafschriften of kwitanties, aantonen dat u de giften hebt gedaan. Geld dat u in een collectebus stopt en waarvan u geen bewijs heeft kunnen dus niet worden opgevoerd als gift. 146
– –
het totale bedrag van uw giften is meer dan het drempelbedrag. u mag voor deze giften in totaal niet meer aftrekken dan het maximum.
Voorbeelden van gewone giften zijn: – kerkelijke bijdragen als: bijdragen voor evangelisatie, zending, kerkbalans of aan een bouwfonds, kerkelijke belasting, als hoofdelijke omslagen en andere periodieke bijdragen met een al of niet verplicht karakter, plaats- geld valt hier niet onder. Giften aan diaconie. Bijdragen rechtstreeks aan geestelijken verstrekt voor bijv. kerkelijk wijkwerk, lezen van missen enz. Betaalde bedragen voor huwelijksinzegening, doop en dergelijke bijzondere kerkelijke plechtigheden. – giften, maar ook donaties en contributies e.d. die met giften op één lijn staan, aan andere instellingen zoals: Nederlandse en/of Europese politieke partijen (binnen de EU), instellingen die werkzaam zijn op het gebied van ontwikkelingshulp, Rode Kruis, Amnesty International enz. De complete lijst van de door de Belastingdienst aangewezen instellingen kunt u vinden op www.belastingdienst.nl onder giften en dan het kopje programma ANBI opzoeken. De lijst van de Steunstichtingen SBBI vindt u op www.belastingdienst.nl onder het kopje Goede doelen. Doet u vrijwilligerswerk voor een ANBI? Als u aan bepaalde voorwaarden voldoet, mag u een bedrag aftrekken als een gewone gift. Bij de berekening van de gewone giften heeft u te maken met een drempelinkomen, drempels en maximale aftrekbare bedragen. Voorwaarden voor een steunstichting SBBI Om aangewezen te worden als steunstichting SBBI moet een stichting aan de volgende voorwaarden voldoen: – de door de steunstichting SBBI ondersteunde SBBI moet actief zijn op het gebied van sport of muziek. – de steunstichting SBBI moet opgericht zijn voor een eenmalige uitgave of investering bij een jubileum van de ondersteunde SBBI. – per jubileum van een SBBI kan maximaal 1 steunstichting SBBI worden aangemeld. – een steunstichting SBBI moet bij de geldinzameling duidelijk aangeven wat het doel van die inzameling is. – de steunstichting SBBI geeft het kalenderjaar aan waarin zij als steunstichting geld inzamelt. Bij de geldinzameling moet duidelijk zijn aangeven welk jaar dat is. – de steunstichting SBBI moet het ingezamelde geld in het kalenderjaar van het 147
– –
jubileum besteden, of in het kalenderjaar ervoor of erna. de steunstichting voldoet aan de gestelde administratieve verplichtingen. In de statuten staan minimaal de volgende gegevens: – het kalenderjaar waarin de stichting aangemerkt wil worden als steunstichting SBBI. – de naam, adresgegevens en het RSIN/fiscaal nummer van de ondersteunde SBBI voor sport of muziek. – het doel van de oprichting, namelijk uitsluitend het inzamelen van geld ter ondersteuning van een SBBI op het gebied van sport of muziek. – de besteding van het ingezamelde geld, namelijk een incidentele investering of een unieke uitgave ter gelegenheid van een jubileum van de SBBI. Het moet gaan om een jubileum van 5 jaar of een veelvoud daarvan. – een omschrijving van de investering of uitgave. – de toezegging dat, na opheffing van de steunstichting SBBI, het geld dat overblijft uitgekeerd wordt aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI).
Vrijwilligerswerk en giften Doet u vrijwilligerswerk voor een ANBI? Als u aan bepaalde voorwaarden voldoet, mag u een bedrag aftrekken als een gewone gift. Er zijn 2 situaties mogelijk: – u kunt een vrijwilligersvergoeding krijgen, maar ziet hiervan af. – u maakt kosten en krijgt hier geen vergoeding voor. U kunt een vrijwilligersvergoeding krijgen Krijgt u voor uw inzet voor een instelling een zogenoemde vrijwilligersvergoeding? Maar ziet u hiervan af? Dan mag u het bedrag van deze vergoeding aftrekken als een gewone gift. U moet dan wel kunnen aantonen dat u en de instelling aan de volgende voorwaarden voldoen: – de Belastingdienst heeft de instelling aangewezen als ANBI. – de instelling heeft een verklaring afgegeven dat u zich hebt ingezet als vrijwilliger. – de ANBI heeft een regeling getroffen waardoor u in aanmerking komt voor een vergoeding. – de financiële situatie van de ANBI is zo dat zij de vergoeding ook kan uitbetalen. – de ANBI heeft de bedoeling om de vergoeding daadwerkelijk uit te betalen. – u moet zelf kunnen bepalen dat u de vergoeding niet wilt ontvangen en aan de ANBI schenkt. U krijgt geen vergoeding voor kosten die u maakt Maakt u kosten voor een ANBI? Maar krijgt u deze kosten niet vergoed? Dan mag 148
u het bedrag van die kosten misschien aftrekken als gewone gift. Daarbij is van belang of u wel of geen vergoeding kunt krijgen voor deze kosten. U kunt een vergoeding krijgen voor gemaakte kosten Kunt u de gemaakte kosten declareren bij de ANBI, maar ziet u hiervan af? Dan doet u een gift. U mag deze gift aftrekken als een gewone gift. U moet wel kunnen aantonen dat u en de instelling aan de volgende voorwaarden voldoen: – de Belastingdienst heeft de instelling aangewezen als ANBI. – de instelling heeft een verklaring afgegeven dat u zich hebt ingezet als vrijwilliger. – de ANBI heeft een regeling getroffen waardoor u in aanmerking komt voor een vergoeding. – de financiële situatie van de ANBI is zo dat zij de vergoeding ook kan uitbetalen. – de ANBI heeft de bedoeling om de vergoeding daadwerkelijk uit te betalen. – u moet zelf kunnen bepalen dat u de vergoeding niet wilt ontvangen en aan de ANBI schenkt. De hoogte van de gewone gift is gelijk aan het bedrag dat u vergoed zou krijgen. Voor autokosten geldt een vast bedrag van € 0,19 per km. U kunt geen vergoeding krijgen voor gemaakte kosten Maakt u kosten die volgens maatschappelijke opvattingen vergoed horen te worden? Maar kunt u de gemaakte kosten niet vergoed krijgen door de slechte financiële situatie van de ANBI? Dan mag u deze kosten aftrekken als een gewone gift. Kosten die volgens maatschappelijke opvattingen vergoed horen te worden, zijn bijvoorbeeld: – reiskosten – portokosten – kosten voor enveloppen, papier of inkt – auto- en taxikosten (voor autokosten geldt een vast bedrag van € 0,19 voor taxikosten gelden de werkelijk uitgegeven bedragen). Periodieke giften Uw gift is een periodieke gift als: – u de gift hebt laten vastleggen bij een notaris; – u regelmatig (minstens 1 keer per jaar) bedragen overmaakt naar de instelling of vereniging die in de notariële akte wordt genoemd; – deze bedragen steeds (ongeveer) even hoog zijn; – u deze bedragen minimaal 5 jaar achter elkaar overmaakt. Het mag ook langer dan 5 jaar, maar de gift moet uiterlijk bij uw overlijden stoppen; – de instelling of vereniging u geen tegenprestatie levert voor de gift. 149
Periodieke gift aan een ANBI Een periodieke gift aan een ANBI is in zijn geheel aftrekbaar. Dit houdt in dat er voor deze soort giften dus geen drempel geldt. Periodieke gift aan een vereniging die geen ANBI is Doet u een periodieke gift aan een vereniging die geen ANBI is? Dan mag u die gift aftrekken als de vereniging voldoet aan de volgende voorwaarden: – de vereniging heeft minstens 25 leden. – de vereniging heeft volledige rechtsbevoegdheid. – de vereniging hoeft geen vennootschapsbelasting te betalen. – de vereniging is gevestigd in een EU-land, op St. Maarten, Curaçao, Aruba, de BES-eilanden of in een ander door de Belastingdienst aangewezen land. 6-1.3
Kosten voor een rijksmonumentenpand
Bent u eigenaar van een rijksmonumentenpand en bent u van plan werk te verrichten aan uw pand? Dan mag u kosten aftrekken voor het vervangen of repareren van onderdelen van uw rijksmonumentenpand als u voldoet aan de volgende voorwaarden: – u bent in 2012 de eigenaar van het pand. Het maakt daarbij niet uit of u in Nederland woont of daarbuiten. – het pand is ingeschreven in het Rijksmonumentenregister. – u betaalt de kosten in 2012. Economisch eigendom, zoals appartementsrecht Ook als u een appartementsrecht, recht van erfpacht of recht van opstal of een andere vorm van economisch eigendom hebt, mag u kosten voor een rijksmonumentenpand aftrekken. Voorwaarde is dat de waardeverandering van (uw aandeel in) het rijksmonumentenpand u voor meer dan de helft aangaat. De aftrek geldt niet voor: – gemeentelijke monumenten – provinciale monumenten – panden die deel uitmaken van een beschermd dorps- of stadsgezicht De aftrek van kosten voor monumentenpanden is per 1 januari 2012 veranderd. Vanaf deze datum is 80% van de onderhoudskosten die u maakt aftrekbaar. Er geldt geen drempel meer. 6-1.4
Welke kosten zijn aftrekbaar bij een momumentenpand U mag alleen kosten aftrekken voor het vervangen of repareren van onderdelen van uw rijksmonumentenpand. Het moet gaan om onderhoudskosten. Dat zijn werkzaamheden bedoeld om het pand in bruikbare staat te houden of te herstellen, waaronder achterstallig onderhoud. Het gaat dus niet om een 150
verbetering, zoals een uitbreiding van het pand. Eigenaarslasten en afschrijvingskosten zijn in 2012 dus niet meer aftrekbaar. Aftrekbare kosten Voorbeelden van aftrekbare onderhoudskosten zijn: – reparaties door een elektricien, loodgieter, metselaar, stukadoor en timmerman, – onderhoud of reparatie van een cv-installatie, boiler, geiser, schoorsteen en dergelijke. – buitenschilderwerk. – opstoppen en verdekken van rieten daken. – Niet-aftrekbare kosten Kosten voor verbeteringen of veranderingen mag u niet aftrekken. Niet aftrekbaar zijn bijvoorbeeld de kosten van: – de meerprijs bij het vervangen van een eenvoudige keuken door een luxe keuken – het opnieuw aanbrengen van een monumentaal element dat in de loop van de tijd is verdwenen, zoals een oude schouw of een glas-in-loodraam. – werkzaamheden die zo ingrijpend zijn, dat in feite een nieuw pand ontstaat, bijvoorbeeld als een bouwval geschikt wordt gemaakt voor bewoning. – verbouwingen aan het pand, waardoor de aard ervan verandert, bijvoorbeeld als u een pakhuis geschikt maakt voor bewoning. – eigenaarslasten, zoals onroerendezaakbelasting of rioolrechten. – afschrijvingen. – kosten waarvoor u een vergoeding van een schadeverzekering hebt gekregen of gaat krijgen. – financieringskosten voor aanschaf, onderhoud of verbetering van het pand en de kosten van opstal, erfpacht of beklemming (als u een erfelijk recht hebt op het gebruik van de grond van een ander). Deze kosten mag u aftrekken als kosten voor uw eigen woning bij de vraag 'Aftrekbare rente en financieringskosten eigen woning’ en bij de vraag ‘Periodieke betalingen voor erfpacht, opstal of beklemming in verband met uw eigen woning'. – kosten voor tuinonderhoud, behangen en binnenschilderwerk. Voor kosten voor tuinen die als afzonderlijk monument zijn ingeschreven in het Rijksmonumentenregister, is een aparte regeling. 6-1.5
Uitgaven levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar
Betaalde u kinderalimentatie of had u aan de andere kant kosten voor levensonderhoud van uw kinderen zijn deze misschien aftrekbaar. U moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen moet u per kwartaal 151
berekenen. Voorwaarde is wel dat het kind bij aanvang van het kwartaal jonger dan 21 jaar was (voorheen jonger dan 30 jaar). Per kind zijn er vaste aftrekbedragen (zonder toepassing van een drempelbedrag). De hoogte van het aftrekbedrag hangt af van de leeftijd van het kind en of het uit- of thuiswonend was. Als u recht had op kinderbijslag of uw kind recht had op studiefinanciering, is aftrek i.v.m. levensonderhoud niet mogelijk. Ook als de studiefinanciering niet of te laat is aangevraagd. Voor kinderen jonger dan 18 jaar bestaat in principe altijd en voor iedereen recht op kinderbijslag. Er zijn uitzonderingsgevallen, bijv. gemoedsbezwaarden en de Wet beperking export uitkeringen. Wat zijn uitgaven voor levensonderhoud? – voeding en kleding; – huur, kost en inwoning, verzekering, contributies; – schoolgelden, schoolboeken enz.; – sobere inrichting kamer/huis enz. Denk i.g.v. echtscheiding ook aan: – bezoekkosten (halen en brengen) of aan het kind betaalde ov-kosten; – kost en inwoning bij weekendbezoeken en vakanties; – (bijdragen aan) kledingkosten van de kinderen. Er is geen recht op aftrek indien: – recht bestaat op kinderbijslag of een vergelijkbare buitenlandse uitkering voor u of een persoon die tot uw huishouden behoort; – recht bestaat op een (voorwaardelijke) gift of studiebeurs volgens WSF (basisbeurs) of WTOS (een tegemoetkoming voor scholieren van 18 t/m 26 jaar) of een financiële ondersteuning vanuit bijvoorbeeld de universiteit wegens opgelopen studievertraging of een soortgelijke buitenlandse uitkering; – het kind een tegenprestatie leverde voor de uitgaven, bijv. door als thuiswonende het huishouden te doen; – voor het kind recht op kinderbijslag is uitgesloten wegens Wet Beperking export uitkeringen (Wet BEU). U moet zich redelijkerwijs gedwongen voelen de uitgaven te doen. En u moet zelf over voldoende middelen beschikken, in het algemeen over meer middelen dan uw kind. Aftrek is niet mogelijk als uw kind voldoende eigen inkomen of vermogen heeft om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, of als hij de mogelijkheden hiertoe onbenut laat (bijvoorbeeld door niet te gaan werken), tenzij hiervoor redelijke gronden zijn (bijvoorbeeld het volgen van een studie). Als het ondersteunde eigen vermogen heeft, zal er alleen een aftrekmogelijkheid bestaan als het voor hem/haar te bezwaarlijk is om op het vermogen in te teren. Het kind heeft bijvoorbeeld een bescheiden eigen woning die met hypotheek is belast. Een klein vermogen van het kind, bijv. het vermogen dat krachtens de Wet werk en bijstand wordt vrijgelaten, kan buiten beschouwing blijven. 152
Echtscheiding Als de ouders gescheiden zijn en de ouder bij wie het kind woont, ontvangt de kinderbijslag, dan kan de andere ouder aftrek wegens levensonderhoud hebben. Hij/zij heeft immers geen recht op de kinderbijslag, want deze wordt aan de expartner uitbetaald. Ingeval van co-ouderschap hebben beide ouders recht op de helft van de kinderbijslag. Voor zover de co-ouder zijn recht op kinderbijslag niet geldend kan maken – dat is voor 50% – heeft hij recht op 50% aftrek. Maar is afgesproken en aan de SVB doorgegeven dat de volledige kinderbijslag aan één van de ouders wordt uitbetaald, kan de andere ouder volledig recht hebben op aftrek. Studenten Heeft een student een zgn. nullening, d.w.z. dat de student na de voor hem geldende standaardstudieperiode € 0 leent, maar wel een studentenreisproduct heeft, dan kunnen ouders voor aftrek in aanmerking komen. Indien de student afziet van een aanvullende lening, staat dit aftrekt voor de ouders ook niet in de weg. Als hij/zij wel gaat lenen kan dit aftrekt levensonderhoud bij de ouders in de weg staan. 6-1.6
Tabel kosten levensonderhoud kinderen
Per kind bestaan vaste aftrekbedragen. De aftrek geldt per kwartaal, dus voor elk kwartaal kijkt u naar de situatie die voor u van toepassing is, met het bijbehorende bedrag. Levensonderhoud kinderen 2012 LEEFTIJD VAN HET KIND OP DE EERSTE DAG VAN HET KALENDERKWARTAAL tot 6 jaar
in belangrijke mate*
VASTE AFTREK PER KWARTAAL € 295
6 jaar of ouder, jonger dan 12 jaar
in belangrijke mate*
€ 355
12 jaar of ouder, jonger dan 18 jaar
in belangrijke mate*
€ 415
18 jaar of ouder, maar jonger dan 21 jaar
in belangrijke mate*
€ 355
18 jaar of ouder, maar jonger dan 21 jaar
grotendeels**
€ 710
18 jaar of ouder, maar jonger dan 21 jaar
geheel of nagenoeg geheel***
€ 1.065
MATE VAN ONDERHOUD
* In belangrijke mate: als u ten minste € 408 per kwartaal van de kosten van het levensonderhoud heeft betaald. ** Grotendeels: als u meer van 50% van de kosten van het levensonderhoud heeft betaald en ten minste € 710 per kwartaal 153
*** Nagenoeg geheel: als u meer dan 90% van de kosten van het levensonderhoud heeft betaald en ten minste € 1.065 per kwartaal en het kind is uitwonend. 6-1.7
Specifieke zorgkosten
Bij ziekte of invaliditeit kunt u maken hebben met zorgkosten. Sommige zorgkosten wordt niet vergoed door bijv. een zorgverzekering. Van bepaalde zorgkosten in de wet is omschreven dat u ze als aftrekpost mag opvoeren. Voor sommige zorgkosten geldt dat u ze mag verhogen met een bepaalde factor voordat u ze aftrekt. Voor andere zorgkosten geldt dat niet. De uitgaven moeten op u drukken. Voor zover u een vergoeding hebt gekregen of had kunnen krijgen, drukken de uitgaven niet en zijn ze niet aftrekbaar. Denk hierbij aan een vergoeding uit de (aanvullende) zorgverzekering, van de werkgever of bijzondere bijstand. Als u afziet van een dergelijke vergoeding, kunt u deze zorgkosten niet in uw aangifte als specifieke zorgkosten opvoeren. Kosten die onder de basisverzekering vallen, mag u niet aftrekken, ongeacht of u al dan niet een basisverzekering heeft. Kosten die onder een aanvullende verzekering vallen kunt u aftrekken mits ze voor uw eigen rekening komen. U kunt de uitgaven aftrekken in het jaar waarin u ze heeft betaald. Kosten die u in 2012 heeft betaald, kunt u dus aftrekken in de aangifte 2012. De algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten telt niet als vergoeding voor specifieke zorgkosten. U hoeft deze niet in mindering te brengen op uw uitgaven voor zorgkosten. De volgende kosten zijn aftrekbaar: – genees- en heelkundige hulp; – reiskosten in verband met regelmatig ziekenbezoek; – voorgeschreven medicijnen; – hulpmiddelen; – vervoer van een zieke of gehandicapte; – dieet op voorschrift van een arts of een diëtist; – extra kleding en beddengoed i.v.m. ziekte of invaliditeit; – aanpassing aan een woning op medisch voorschrift; – andere aanpassingen; – extra particuliere gezinshulp. Niet (meer) aftrekbaar zijn: – de premie voor de zorgverzekering, zowel de premie voor de basisverzekering als voor de aanvullende verzekeringen; – het eigen risico (zowel het verplichte als een vrijwillig eigen risico van de 154
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
– – – – – – – – –
basisverzekering); kosten van zorg die wettelijk onder de basisverzekering gedekt zijn, ook al heeft u geen basisverzekering; de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet; premies AWBZ; terugbetaalde zorgtoeslag; premies arbeidsongeschiktheidsverzekering (eventueel aftrekbaar als betaalde premie voor inkomensvoorzieningen); premies van levensverzekeringen e.d. ook al bent u wegens ziekte meer premie verschuldigd dan normaal; eigen bijdragen AWBZ; eigen bijdragen Wmo; eigen bijdragen voor persoonsgebonden budget of voor financiële tegemoetkoming AWBZ/Wmo; bevalling en kraamhulp; begrafenis en crematie; hulpmiddelen die het gezichtsvermogen ondersteunen, zoals brilmonturen, brillenglazen en contactlenzen, maar ook een tv-loep; ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen; adoptie; de huisapotheek; kosten voor ziekenbezoek zoals bloemen, lectuur, fruit enz.; voedingssupplementen, levertraan, vitamines, e.d. (deze dienen slechts om ziekte te voorkomen); maandverband, condooms enz.; telefoonkosten, ook niet die van een zieke of invalide; behandelingen om lichamelijke veranderingen door leefgewoonten, aanleg en het proces van ouder worden (kaalheid, vetophoping, rimpels e.d.) te camoufleren, tenzij deze veranderingen leiden tot psychische stoornissen of lichamelijke klachten (aanzienlijk overgewicht). Bij kaalhoofdigheid e.d. ten gevolge van een ziekte of gebruik van geneesmiddelen kunnen kosten wel als specifieke zorgkosten worden aangemerkt, als aan de voorwaarden is voldaan; kosten van een medisch noodzakelijke verhuizing; snellere slijtage van meubilair en vloerbedekking, bijv. door gebruik van een rolstoel; aangepaste vloerbedekking; kosten van een sportkeuring; kosten van keuring voor een rijbewijs; reiskosten naar een bedrijfsarts; reizen om gezondheidsredenen; uitgaven voor extra verwarming voor patiënten met bijv. MS of reuma; automatische transmissie in een auto, een massagestoel of een elektrisch 155
aangedreven fiets. 6-1.8
Tabel Dieetkosten
Ziektebeeld en aandoening Groeiachterstand bij kinderen Algemene symptomen
Ondervoeding Decubitus
Hartziekten
Decompensatio cordis, hartfalen
Infectieziekten
Aids
Luchtwegen
Chronische obstructieve longziekten (COPD) Dumping syndroom Chronische pancreatitis Cystic fibrosis
Coeliakie en ziekte van Dühring Maag-, darm- en leverziekten
Overige
Metabole ziekten
Sacharase isomaltase deficiëntie Hypercholesterolemie Fructose intolerantie Vetstofwisselingsstoornis
Soort dieet Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Natriumbeperkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Lactosebeperkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Glutenvrij Glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt Energieverrijkt (met vitaminepreparaat) Energieverrijkt Energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt (met of zonder vitaminepreparaat) Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en lactosebeperkt Sterk sacharosebeperkt in combinatie met (iso)maltosebeperkt Verzadigd-vetbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt Fructosebeperkt Vetbeperkt in combinatie met MCT-vet verrijkt
Vast bedrag € 850 € 600 € 850 € 600 € 850 € 100 € 850 € 850 € 600 € 100 € 850 € 850 € 600 € 1.300 € 1.400 € 650 € 600 € 1.350 € 850 € 1.000 € 2.700
€ 100 € 50 € 850 156
Nierziekten
Oncologie
Galactosemie Eiwitstofwisselingsstoornis (zoals PKU en hyperlysinemie) Nierziekten Chronische nierinsufficiëntie met hemodialyse Nefrotisch syndroom Oncologie
Voedselovergevoeligheid
Overige
Brandwonden Lymfe lekkage
Epilepsie
Galactosevrij
€ 50
Sterk eiwitbeperkt
€ 2.700
Natriumbeperkt Eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt Natriumbeperkt Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Energieverrijkt Koemelkeiwitvrij Soja-eiwitvrij Kippenei-eiwitvrij Lactosebeperkt/lactosevrij Tarwevrij Tarwevrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij en sojaeiwitvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij, soja-eiwit en tarwevrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij Koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij en tarwevrij Energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt Eiwitverrijkt in combinatie met sterk (LCT-) vetbeperkt en MCT verrijkt Sterk eiwitbeperkt en koolhydraat-beperkt in combinatie met vetverrijkt en MCT-vet verrijkt
€ 100 € 250 € 100 € 850 € 600 € 100 € 50 € 50 € 100 € 900 € 1.000 € 150 € 300 € 350
€ 1.150 € 1.300 € 1.300 € 850 € 1.100
€ 600
Opmerkingen bij de tabel: Als hetzelfde dieet meerdere keren in aanmerking komt, geldt het bedrag 1 keer. Als verschillende diëten in aanmerking komen bij het zelfde ziektebeeld of dezelfde aandoening, geldt elk bedrag. In het geval dat verschillende diëten gedeeltelijk in aanmerking komen bij hetzelfde ziektebeeld of dezelfde aandoening, geldt alleen het hoogste bedrag. Als de extra uitgaven niet gedurende het gehele kalenderjaar worden gedaan, bereken dan het bedrag naar tijdsevenredigheid. 157
6-1.9
Tabel Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
Extra uitgaven kleding en beddengoed 2012 EXTRA UITGAVEN T/M
AFTREK
EXTRA UITGAVEN BOVEN AFTREK
€ 620
€ 310
€ 620
6-1.10
€ 775
Tabel uitgaven voor reizen wegens regelmatig ziekenbezoek
METHODE VAN VERVOER auto (geen taxi) per kilometer
€ 0,19
op andere wijze
werkelijke kosten
6-1.11
Tabel Drempel uitgaven extra gezinshulp
VERZAMELINKOMEN MEER DAN -
MAAR NIET MEER DAN € 30.593
DREMPEL: % VAN VERZAMELINKOMEN VÓÓR TOEPASSING PERSOONSGEBONDEN AFTREK 0%
€ 30.593
€ 45.890
1%
€ 45.890
€ 61.181
2%
€ 61.181
-
3%
Bij voljaars partnerschap geldt dat de uitgaven voor gezinshulp moeten worden samengevoegd. Het gezamenlijk verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek is dan van toepassing. 6-1.12
Tabel Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
DREMPEL VOOR ONGEHUWDEN 2012 drempelinkomen meer dan
maar niet meer dan
drempel
-
€ 7.457
€ 125
€ 7.457
€ 39.618
1,65% van drempelinkomen
€ 39.618
-
€ 653 + 5,75% van het drempelinkomen over het meerdere boven € 39618
drempelinkomen meer dan
maar niet meer dan
drempel
-
€ 14.914
€ 250
Drempel voor partners 2012
158
€ 14.914
€ 39.618
1,65% van het (gezamenlijk) drempelinkomen
€ 39.618
-
€ 653 + 5,75% van het drempelinkomen over het meerdere boven € 39618
Wie specifieke zorgkosten kan aftrekken U kunt specifieke zorgkosten aftrekken die u heeft gedaan voor: – uzelf, uw fiscale partner en uw kinderen jonger dan 27 jaar; – tot uw huishouden behorende ernstig gehandicapten van 27 jaar of ouder. Ernstig gehandicapt is degene die aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-inrichting; – bij uzelf inwonende zorgafhankelijke ouders, broers en zusters. Zorgafhankelijk is de persoon die anders aangewezen zou zijn op beroepsmatige hulp of verzorging in verzorgings- of verpleeginrichting. De kosten van een kind jonger dan 27 jaar, of van een zorgafhankelijke broer, zus, ouder of van een ernstig gehandicapte kunt u aftrekken als u zich redelijkerwijs gedwongen voelde om deze uitgaven te doen en als zij financieel niet in staat waren deze kosten zelf te betalen. Fiscale partner Als u gedurende het belastingjaar geen fiscale partner had, trekt u uw specifieke zorgkosten van uw eigen inkomen af. Als drempelinkomen geldt alleen uw eigen drempelinkomen. Als u het gehele jaar een fiscale partner heeft of u heeft gekozen voor voljaars partnerschap, dan telt u de specifieke zorgkosten van u beiden bij elkaar op. De totale aftrek specifieke zorgkosten mag u toerekenen aan u en uw partner in iedere verhouding die u wenst. Als drempelinkomen geldt het gezamenlijke drempelinkomen. Hebt u een deel van het jaar een fiscale partner en u kiest niet voor voljaars partnerschap, dan voert ieder zijn eigen specifieke zorgkosten op. U heeft recht op aftrek van de uitgaven van de fiscale partner indien ze zijn gedaan in de periode van fiscaal partnerschap. Als drempelinkomen geldt uw eigen drempelinkomen. Degene met het laagste drempelinkomen heeft een betrekkelijk lage drempel, waardoor kosten eerder in aftrek komen. Deze partner mag tevens de uitgaven van zijn fiscale partner opvoeren voor zover de uitgaven zijn gedaan in de periode van het fiscaal partnerschap. Andersom kan natuurlijk ook: degene die het hoogste inkomen heeft, heeft weliswaar een hogere drempel, maar de aftrekpost kan wel in een hogere schijf vallen. Specifieke zorgkosten met verhogingsfactor Voor sommige specifieke zorgkosten geldt een verhogingsfactor. Dat betekent dat het totale aftrekbare bedrag met een bepaald percentage wordt 159
verhoogd. Alle specifieke zorgkosten van uzelf, uw fiscale partner en uw kinderen telt u bij elkaar op. Als u (gezamenlijk) drempelinkomen voor de specifieke zorgkosten niet hoger is dan € 34.055, kunt u een verhogingsfactor toepassen op deze zorgkosten. Verhogingsfactor Was u bij het begin van het kalenderjaar 65 jaar of ouder, dan is de verhogingsfactor 113%. U mag dus 113% van deze zorgkosten optellen bij het oorspronkelijke aftrekbedrag. Was u bij het begin van het kalenderjaar nog geen 65 jaar, dan de verhogingsfactor 40%. U mag het aftrekbedrag met 40% verhogen. Als bij fiscale partners één van beiden 65 jaar of ouder is, en de ander jonger dan 65 jaar, dan geldt voor beiden 113% als verhogingsfactor. Voor de volgende uitgaven mag u de verhogingsfactor toepassen: – voorgeschreven medicijnen; – hulpmiddelen; – uitgaven voor vervoer van een zieke of invalide, zoals reiskosten naar het ziekenhuis; – dieet op voorschrift van een arts of van een diëtist; – extra uitgaven voor kleding en beddengoed i.v.m. ziekte of invaliditeit; – aanpassing aan een woning; – andere aanpassingen; – extra particuliere gezinshulp. De uitgaven voor genees- en heelkundige hulp en de reiskosten regelmatig ziekenbezoek tellen niet mee voor deze verhoging. Drempelinkomen Aftrekbaar is het totaal van specifieke zorgkosten, dat u moet verminderen met een niet-aftrekbaar bedrag volgens de Tabel drempel specifieke zorgkosten. Dit niet-aftrekbare bedrag is afhankelijk van het drempelinkomen voor specifieke zorgkosten. Dat is het totaal van de inkomsten en aftrekposten uit box 1, 2 en 3, maar zonder de persoonsgebonden aftrek. Bij fiscale partners is het uitgangspunt het gezamenlijke drempelinkomen voor specifieke zorgkosten, mits u het gehele jaar fiscaal partner bent geweest of heeft gekozen voor voljaars partnerschap. In de tabel Drempel specifieke zorgkosten staan de bedragen en percentages die u in mindering moet brengen op de door u betaalde kosten voor specifieke zorgkosten. Medicijnen, hulpmiddelen, vervoer van een zieke Hebt u kosten gemaakt voor gebruik van medicijnen, hulpmiddelen of kosten gemaakt voor vervoer van een zieke, dan zijn deze onder voorwaarden aftrek160
baar als ziektekosten. Voorgeschreven medicijnen Kosten van medicijnen (farmaceutische middelen) die een arts heeft voorgeschreven en die door Nederlandse artsen als medicijnen worden beschouwd, zijn aftrekbaar. Ook homeopathische middelen kunnen hieronder vallen. De anticonceptiepil valt onder voorgeschreven medicijnen. Voor zover de kosten van medicijnen zijn verrekend met het eigen risico vallen, zijn deze niet aftrekbaar. Uitgaven voor voedingssupplementen zoals vitamines en mineralen zijn in het algemeen niet aftrekbaar. Alleen als het als geneesmiddel is aangemerkt en ook zodanig is gebruikt, is aftrek als geneesmiddel mogelijk. Ook is aftrek mogelijk als vitamines en mineralen op medisch voorschrift worden gebruikt in het kader van een therapie. Hulpmiddelen Hulpmiddelen zijn voorzieningen of apparaten die u in staat stellen de normale lichaamsfuncties uit te oefenen, wat zonder deze hulpmiddelen niet mogelijk zou zijn. Een medisch voorschrift is niet nodig. Hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen, zoals brillen, contactlenzen (incl. vloeistof), tv-loep zijn niet aftrekbaar. Ook het laseren van de ogen is niet aftrekbaar. Hulpmiddelen ter vervanging van het gezichtsvermogen, zoals een blindenstok, een blindengeleidehond en bepaalde aanpassingen aan een computer zijn aftrekbaar. Ook aftrekbaar als hulpmiddel zijn uitgaven voor aanpassingen van een auto of een woning, breukbanden, gehoorapparaten (incl. batterijen), invaliden- wagen, kunstgebitten, loopstok, medische korsetten, medische artikelen (bijv. bloeddrukmeter, koortsthermometer, precisieweegschaal), orthopedisch schoeisel, prothesen, rollator, steunzolen, traplift, alles inclusief elektriciteit, onderhoud, reparatie en verzekering van de hulpmiddelen. Bij kaalhoofdigheid van vrouwen (ook bij mannen op jeugdige leeftijd) kan een pruik worden gezien als een hulpmiddel indien sprake is van medische noodzaak, of als de kaalhoofdigheid een bijverschijnsel is van een ziekte of van geneesmiddelengebruik wegens een ziekte. Naast de kosten van aanschaf zijn ook de kosten van onderhoud aftrekbaar, onder verrekening van de kosten die u normaal aan haarverzorging uitgeeft. Een softwarepakket voor dyslexiepatiënten (bijv. Kurzweil) wordt gezien als hulpmiddel i.v.m. ziekte of handicap. U moet hier op afschrijven. Bij hulpmiddelen waarvoor een tweedehandsmarkt bestaat, moet u afschrijving in 5 jaar toepassen, rekening houdend met de restwaarde. Denk hierbij aan scootmobielen of sta-op-stoelen. Bij speciaal voor u aangepaste hulpmiddelen, 161
bijv. een aangemeten rolstoel, hoeft u geen afschrijving toe te passen. Uitgaven voor vervoer van een zieke of gehandicapte Hieronder vallen: – vervoerskosten naar dokter, ziekenhuis (ook voor controle) enz., inclusief die van de noodzakelijke begeleider (bij gebruik van een auto de km-prijs te bepalen aan de hand van de totale kosten en niet alleen de variabele), bijv. € 0,35 per km; ook parkeerkosten zijn aftrekbare kosten; – eventueel noodzakelijke overnachtingskosten tijdens dit vervoer, zoals een hotel, mogen worden gerekend als kosten van vervoer en zijn ook aftrekbaar; – als voor de reiskosten de auto van de werkgever wordt gebruikt, is aftrekbaar het evenredige deel van de bijtelling of van de vergoeding aan de werkgever als deze hoger is. Stel er zijn 20.000 km privé gereden, waarvan 1.000 km naar artsen. Dan is 1/20 deel van de bijtelling of van de evt. hogere vergoeding aftrekbaar; – de bijbetaling op de kosten van vervoer per ambulance of ander ziekenvervoer, ook per taxi; – extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit, als u aannemelijk kunt maken dat u door ziekte of invaliditeit hogere vervoerskosten had dan mensen die niet ziek of invalide zijn, maar die wel in financieel en maat- schappelijk opzicht met u vergelijkbaar zijn. Een concrete richtlijn is hier moeilijk te geven. Aftrekbaar zijn de totale autokosten (vaste plus variabele kosten), minus de besparing voor wat betreft de niet-medische ritten (= kosten openbaar vervoer). Indien u een vergoeding ontvangt, moet u dit verrekenen met de aftrek; – de kosten van een gehandicaptenparkeerkaart, inclusief evt. keuringskosten en de leges van een gehandicaptenparkeerplaats. Dieetkosten Indien u op voorschrift van een arts of diëtist een dieet volgt, brengt dit dieet extra kosten met zich mee. In de tabel dieetkosten staat welk bedrag bij welk dieet aftrekbaar is. Een kopie van het dieetvoorschrift moet u desgevraagd kunnen overleggen. Opmerkingen bij de dieetkosten: – komt het gevolgde dieet niet voor in de tabel dieetkosten: geen aftrek mogelijk; – diabetesdieet staat niet meer in de Tabel dieetkosten, aftrek is niet meer mogelijk; – bij een dieet gedurende een gedeelte van het jaar: aftrekbedrag naar werkelijke dagen per jaar; – bij het volgen van meer dan één dieet tegelijk door dezelfde persoon met verschillende typeringen binnen hetzelfde ziektebeeld: de vaste bedragen van alle gevolgde diëten zijn aftrekbaar; 162
–
–
bij het volgen van meer dan één dieet tegelijk door dezelfde persoon met hetzelfde ziektebeeld en deels dezelfde dieettypering: alleen het hoogste bedrag is aftrekbaar; voor zover bij meerdere diëten door een persoon op grond van verschillende ziektebeelden maar dezelfde dieettypering van toepassing is, is echter alleen het hoogste bedrag van toepassing. De extra uitgaven doen zich in dat geval immers ook slechts eenmaal voor.
Voorbeeld: U heeft een dieet voor voedselovergevoeligheid gevolgd, t.w. tarwevrij, en daarnaast koemelkeiwitvrij in combinatie met sojaeiwitvrij. Dit zijn diëten met verschillende typeringen binnen hetzelfde ziektebeeld, nl. voedselovergevoeligheid, dus u mag de vaste bedragen van beide gevolgde diëten opvoeren. Of u volgt een dieet voor voedselovergevoeligheid, t.w. tarwevrij, alsook voor koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij, sojaeiwitvrij en tarwevrij. Dit zijn diëten met deels dezelfde dieettyperingen binnen hetzelfde ziektebeeld, dus u mag alleen het hoogste bedrag opvoeren. Extra uitgaven kleding en beddengoed, uitgaven particuliere gezinshulp Kleding en beddengoed Als u door ziekte of invaliditeit extra uitgaven voor kleding en beddengoed (waaronder extra bewassingkosten) heeft gedaan, dan zijn deze onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Het bedrag dat men in mindering mag brengen is een vast bedrag, afhankelijk van de hoogte van de uitgaven. Zie voor de bedragen de tabel (pagina 188). De voorwaarden voor aftrek zijn: – de ziekte of invaliditeit moet ten minste één jaar hebben geduurd, of zal vermoedelijk ten minste één jaar duren; – de zieke of invalide moet tot uw huishouden behoren. Let op. De genoemde aftrekbare bedragen zijn: – per persoon; – op jaarbasis; – bij de toepassing gedurende een gedeelte van het jaar moet u de kosten herleiden naar een jaarbedrag en dat terugrekenen naar werkelijke dagen per jaar. De regeling kan gelden voor bijv. verstandelijk gehandicapten, lichamelijk gehandicapten (waaronder personen met een motorische of visuele handicap, incontinente personen en heel kleine of grote mensen), chronisch zieken (waaronder personen met een huidziekte en personen die reumakleding dragen en psychisch gehandicapten). Voor de toepassing van de lage aftrek hoeft u geen nadere specificaties en bewijsmiddelen te overleggen als de aard van de ziekte of invaliditeit bekend is, en uit algemene wetenschap of uit eerdere aangiftes bekend is dat de 163
desbetreffende ziekte of invaliditeit extra kosten voor kleding en beddengoed met zich meebrengt. Dit betekent niet dat deze aftrekpost zomaar mag worden opgevoerd. Er moet een relatie zijn tussen de extra kosten van kleding of beddengoed en de ziekte of invaliditeit. Voor de hoge aftrek moet u de extra kosten met gespecificeerde nota’s op verzoek kunnen aantonen. Uitgaven voor extra particuliere gezinshulp Als er i.v.m. ziekte of invaliditeit extra gezinshulp moet worden ingeschakeld, zijn de kosten aftrekbaar. Als het gaat om extra particulier ingeschakelde gezinshulp, voert u de kosten hier op. Als het gaat om gezinshulp via de Wmo kunt u de eigen bijdrage niet aftrekken. Voor partners die het gehele jaar elkaars fiscale partner zijn, of hebben gekozen voor voljaars partnerschap, geldt het gezamenlijke drempelinkomen. Zie hier de tabel uitgaven voor extra particuliere gezinshulp. Om voor aftrek van deze kosten in aanmerking te komen, moet u gedagtekende facturen kunnen overleggen, met daarop vermeld naam en adres van de gezinshulp. Tot een (gezamenlijk) drempelinkomen voor de specifieke zorgkosten van € 30.593 is er geen drempel. Alle uitgaven voor gezinshulp zijn dan aftrekbaar. Het komt vaak voor dat belastingplichtigen door familie uit de brand worden geholpen. Aan die familieleden worden maaltijden verstrekt en vaak reiskosten vergoed; beide zijn dan aftrekbaar, uiteraard rekening houdend met de drempel gezinshulp. De kosten van huishoudelijke hulp na het overlijden van de partner zijn niet aftrekbaar. Dat wil zeggen dat ze niet aftrekbaar zijn als er hulp is aangetrokken na het overlijden. Was de hulp al aanwezig in verband met ziekte of handicap, dan blijft er sprake van specifieke zorgkosten gedurende de maand van overlijden en de daaropvolgende drie maanden. Kosten die worden gemaakt om huishoudelijke hulp te vermijden, zoals het gebruik maken van diensten van familie, door de kinderen daar onder te brengen, het buitenshuis gaan eten enz., zijn niet aftrekbaar. Normbedragen maaltijden Er worden in geval van extra gezinshulp ook vaak maaltijden verstrekt, soms is de hulp intern, in andere gevallen worden kosten van reizen vergoed. Maaltijden, inwoning en evt. betaalde reiskosten zijn aftrekbaar. De normbedragen voor maaltijden zijn als volgt: – warme maaltijd € 4,30; – koffiemaaltijd € 2,25; – ontbijt € 2,25. Aanpassingen aan de woning 164
Als u aanpassingen aan uw woning aanbrengt wegens een functiebeperking, dan zijn de kosten daarvan aftrekbaar, mits de woningaanpassing op medisch voorschrift gebeurt. Denk bijv. aan het weghalen van drempels, aanpassen van het toilet e.d. De functiebeperking kan zowel een fysieke als een psychische oorzaak hebben. Ook een woonboot, woonwagen of aanhorigheid wordt als woning beschouwd. Het maakt niet uit of het hier aanpassing van een huurwoning of een eigen woning betreft. Bij huurwoningen moet de waardestijging eveneens in de berekening worden meegenomen. Als u een woning van een nieuwbouwproject tijdens de bouw laat aanpassen, zal er fiscaal eerder sprake zijn van aanpassing in verband met een functiebeperking, dan bij de bouw van een vrij ontworpen woning. De eigen bijdrage in de kosten is aftrekbaar. Ontvangt u een vergoeding voor de aanpassing, dan moet deze van de kosten worden afgetrokken. Ook moet u een eventuele waardestijging van de woning in de berekening meenemen, minus 10% van de drukkende kosten. Blijft deze waardestijging van de woning onder de 10% van de drukkende kosten, dan blijft de waardestijging buiten de berekening. U laat bijvoorbeeld op medische indicatie de badkamer, incl. toilet, aanpassen voor een bedrag van € 8.000. Van de gemeente ontvangt u hiervoor een vergoeding van € 2.000. De waardestijging van de eigen woning wordt geschat op € 3.000. – kosten woningaanpassing: € 8.000 – minus vergoeding: - € 2.000 – drukkende kosten voor u: € 6.000 – af: waardestijging van de woning: - € 3.000 – 10% van de drukkende kosten: - € 600 – verschil: € 2.400 – aftrekbare kosten woningaanpassing: € 3.600 Andere aanpassingen Andere aanpassingen dan die aan een woning kunt u onder voorwaarden ook aftrekken. Het moet gaan om zaken die hoofdzakelijk door zieke of gehandicapte personen worden gebruikt en die speciaal voor de ziekte of handicap zijn aangebracht, bijv. aanpassingen aan een auto. Niet aftrekbaar zijn: – extra huur voor een aangepaste woning; – extra energie- en verwarmingskosten van de woning voor patiënten met bijv. MS of reuma; – snellere slijtage van meubilair en vloerbedekking, bijv. door het gebruik van een rolstoel; – aangepaste vloerbedekking; –·verhuizing naar een verzorgingstehuis en de inrichting van de nieuwe 165
–
woonruimte; een telefoonabonnement en de gesprekskosten.
Specifieke zorgkosten zonder verhogingsfactor Voor 2 soorten zorgkosten kunt u alleen de werkelijke kosten aftrekken. Voor deze kosten geldt geen verhogingsfactor. Het gaat in dit geval om de kosten voor genees- en heelkundige hulp en de kosten van reiskosten in verband met regelmatig ziekenbezoek. Onder genees- en heelkundige hulp vallen de uitgaven voor: – rekeningen van huisartsen voor niet-verzekerde verrichtingen, specialisten, fysiotherapeuten, verloskundigen, inentingen enz.; – rekeningen van tandartsen (ook de schooltandarts), orthodontist, mondhygiënist enz.; – kosten voor paramedische behandelingen zoals de rekening van fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, logopedist, oefentherapeut, orthopedist, podotherapeut of een huidtherapeut; – kosten voor andere paramedische behandelingen, door of onder begeleiding van een arts, zoals revalidatie, massage, acupunctuur, homeopathie of chiropractie; – kosten van therapeutische activiteiten, bijv. zwemmen van gehandicapten op medisch voorschrift zijn aftrekbaar als er bijzondere begeleiding is in extra verwarmd water; bij het ontbreken van rechtstreekse (para)medische begeleiding is toch aftrek mogelijk als het gaat om door een arts voorgeschreven therapie onder omstandigheden waarin niet- zieke personen soortgelijke activiteiten niet plegen uit te oefenen; – de door een AWBZ-instelling aan een bewoner in rekening gebrachte extra kosten voor verpleging tijdens een vakantiereis; – kosten van een behandeling zoals sterilisatie, abortus, reageerbuisbevruchting, voorbehoedsmiddelen, plastische chirurgie zijn slechts aftrekbaar als zij in rechtstreeks verband staan met lichamelijke of psychische stoornissen; – contributie Diabetes Vereniging Nederland (DVN), omdat de activiteiten van deze vereniging voornamelijk bestaan uit medische hulp aan leden onder verantwoordelijkheid van gespecialiseerde artsen. Uitgaven voor ooglaserbehandelingen ter vervanging van een bril of contactlenzen zijn niet meer aftrekbaar. Kosten van genees- en heelkundige hulp kunt u aftrekken als de hulp wordt geboden door een naar Nederlandse begrippen bevoegde arts of op voorschrift en onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen bevoegde arts. Er is een uitzondering als het gaat om eerstelijns paramedische zorg waar- voor een verklaring door de paramedicus is afgegeven, maar waarvoor geen verwijsbrief door een arts nodig is. U kunt denken aan behandeling door een fysiotherapeut, 166
een diëtist, een ergotherapeut, een logopedist, een oefentherapeut, een orthopedist, een podotherapeut, een huidtherapeut of een mond- hygiënist. Voor paramedische behandelingen die niet tot de eerstelijnszorg behoren, zoals (sport)massages, blijft een verwijsbrief noodzakelijk om voor aftrek in aanmerking te komen. Reiskosten in verband met regelmatig ziekenbezoek Bij langdurige ziekte van een naaste maken mensen soms hoge kosten om de verpleegde regelmatig te kunnen bezoeken. Aftrekbaar zijn dan de reiskosten. Voor de auto geldt € 0,19 per gereden km. Dit is incl. parkeer- kosten e.d. Bij openbaar vervoer, taxi of vliegtuig gelden de werkelijke kosten. Niet aftrekbaar zijn de kosten van consumpties onderweg, bloemen, fruit, enz. Een eventuele vergoeding van de zorgverzekeraar voor deze reiskosten moet u wel verrekenen met de door u gemaakte kosten, ongeacht of u deze vergoeding bij uw verzekeraar claimt of niet. U kunt reiskosten aftrekken als u voldoet aan alle volgende voorwaarden: – de verpleegde behoorde bij het begin van de ziekte of invaliditeit tot hetzelfde huishouden als u of tot hetzelfde huishouden als waar uw fiscale partner toe behoorde en – er moet sprake zijn van ziekenbezoek (het bezoek aan bejaarde ouders valt hier dus niet onder) en – de verpleging duurde langer dan één maand (niet per se aaneengesloten) en – de verpleging geschiedde op een afstand van meer dan 10 km van uw huis en – er moet sprake zijn van regelmatige bezoeken. Ouders die met hun kinderen samenwonen, vormen samen een huishouden. Als een kind later zijn jeugdgehandicapte broer of zus bezoekt, bestaat er eveneens recht op aftrek reiskosten i.v.m. ziekenbezoek. Als er sprake is van verschillende verpleegperioden, mag u de perioden bij elkaar optellen – ook al is er niet één periode van langer dan één maand bij – als de opnames elkaar met korte onderbrekingen opvolgen (hoogstens 4 weken onderbreking) en u voor dezelfde ziekte wordt opgenomen. Zodra er een onderbreking van meer dan 4 weken is, moet(en) de volgende opname(s) weer voldoen aan het criterium van verpleging langer dan één maand (al dan niet aaneengesloten) en begint u weer opnieuw te tellen. De verpleging van de zieke hoeft niet plaats te vinden in een ziekenhuis, verzorgingstehuis, inrichting, of dergelijke. Ook ten aanzien van thuisverpleegden (vooral bij bezoek aan een jeugdgehandicapte broer of zus) kan van aftrek sprake zijn. Onder regelmatige bezoeken wordt verstaan: – bij een ziekte van kortere duur (natuurlijk langer dan een maand) doorgaans 167
–
minimaal één keer per week bezoeken; bij een ziekte van langere duur doorgaans tenminste eenmaal per maand bezoeken.
Tegemoetkoming specifieke zorgkosten (Tsz-regeling) Het kan zijn dat u een deel van uw specifieke zorgkosten niet kunt verzilveren, omdat u onvoldoende IB/PVV verschuldigd bent na aftrek van de eigen gecombineerde heffingskorting. In dat geval kunt u wellicht in aanmerking komen voor een tegemoetkoming krachtens de Tegemoetkomingsregeling specifieke zorgkosten (Tsz-regeling). Als u belastingaangifte heeft gedaan, bepaalt de Belastingdienst automatisch of, en zo ja, tot welk bedrag u in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. U kunt het bedrag waarop u krachtens deze regeling recht heeft, ook lezen in het scherm Overzicht van de aangifte. Het wordt als volgt berekend: 1. de verschuldigde inkomensheffing met aftrek van specifieke zorgkosten; 2. de gecombineerde heffingskorting; 3. de verschuldigde inkomensheffing zonder aftrek van specifieke zorgkosten. Het kleinste bedrag van 2 en 3 wordt verminderd met het bedrag bij 1. De tegemoetkoming is het verschil tussen 3 en 1 als 3 kleiner is dan 2, of het verschil tussen 2 en 1 als 3 groter is of gelijk aan 2. De Belastingdienst stelt de tegemoetkoming vast binnen 6 maanden nadat de aanslag IB/PVV van uzelf resp. van uzelf en uw fiscale partner onherroepelijk is geworden. Wanneer het te ontvangen bedrag € 15 of minder is, keert de Belastingdienst echter niets uit (dit is de doelmatigheidsgrens). De Belastingdienst keert een eventueel te ontvangen bedrag automatisch uit, u hoeft daarvoor niets te doen. Wilt u hier meer over weten ga dan naar Bijzondere onderwerpen en kijk bij de mogelijkheid van herziening en uitbetaling tegemoetkoming of de berekening van de Tsz-regeling. Studiekosten en andere scholingsuitgaven Als u uitgaven heeft gedaan voor het volgen van een studie zijn deze onder voorwaarden aftrekbaar. Studiekosten zijn aftrekbaar als deze zijn gemaakt: – voor het op peil houden van de kennis en vaardigheden die u nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomsten uit werk; – voor uw beroep of uw toekomstige beroep; – uitgaven voor procedures in het kader van Erkenning Verworven Competenties, zgn. EVC-procedures. De instantie die deze verklaring afgeeft moet wel erkend zijn door de overheid; – als er sprake is van een leertraject, d.w.z. het verwerven van kennis vindt 168
plaats onder toezicht of begeleiding. Uit bovenstaande volgt dus dat kosten gemaakt voor gemaakt voor studie uit liefhebberij, of studie waarvan niet aannemelijk is, dat de kennis productief kan worden gemaakt (bijv. blokfluitlessen) en kosten van een te algemeen gerichte studie (bijv. rijlessen in een personenauto of algemene computercursussen) niet tot aftrek van studiekosten kunnen leiden. De uitgaven voor de studie mogen zijn gedaan door u of uw fiscale partner. De kosten zijn aftrekbaar voor degene die de studie volgt. Mochten beide partners een studie volgen moeten wij ieder hun eigen aftrekpost berekenen. Bij de berekening van deze aftrekpost geldt een drempel van € 500, die dus ook voor elke partner apart moet worden afgetrokken van de totale kosten. De uiteindelijk aftrekpost studiekosten mag onderling verdeeld worden, mits er sprake is van voljaars partnerschap. Studiekosten die u heeft gedaan voor kinderen zijn dus ook niet aftrekbaar als studiekosten. Misschien komt u wel in aanmerking voor de aftrek uitgaven levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar. Bij de berekening van de aftrek studiekosten wordt een onderscheid gemaakt tussen een: – studie zonder studiefinanciering – studie met studiefinanciering Studie met studiefinanciering Studenten die recht hebben op studiefinanciering moeten bij het berekenen van hun studiekosten rekening houden met de ontvangen studiefinanciering. Bij het opvoeren van de kosten mag u dan niet zonder meer uitgaan van de werkelijk uitgegeven bedragen, maar wordt er uitgegaan van herrekende studiekosten. Deze herrekening vindt plaats omdat het les- of collegegeld vaak in 1 keer vooruit wordt betaald, terwijl een groot deel van deze kosten bestemd is voor maanden in het jaar volgend op de aangifte. De herrekende studiekosten bestaan uit: – het bedrag van het les- of collegegeld dat betrekking heeft op de studiemaanden van het belastingjaar; – het door u betaalde bedrag van andere aftrekbare studiekosten in deze maanden, zoals boeken en inschrijfgeld voor examens. Aan de hand van de normbedragen en de werkelijk betaalde kosten kijkt u welk van de onderstaande situaties op u van toepassing is: – de werkelijke kosten zijn minder dan 2 x de normbedragen in de tabel: aftrekbaar is het normbedrag verminderd met de ontvangen beurs en evt. eerder afgetrokken bedragen. – de werkelijke kosten zijn meer dan 2 x de normbedragen in de tabel; aftrekbaar zijn de werkelijke kosten verminderd met het normbedrag, de ontvangen beurs en evt. eerder afgetrokken bedragen. 169
Normbedragen studiekosten bij WSF 2012 PERIODE
BEDRAG MBO PER MAAND
BEDRAG HBO/WO PER MAAND
1 januari t/m 31 augustus 2005
€ 123,32
€ 174,81
1 september t/m 31 december 2005
€ 124,40
€ 176,48
1 januari t/m 31 augustus 2006
€ 124,93
€ 177,09
1 september t/m 31 december 2006
€ 126,10
€ 179,00
1 januari t/m 31 augustus 2007
€ 126,88
€ 179,90
1 september t/m 31 december 2007
€ 128,25
€ 182,17
1 januari t/m 31 augustus 2008
€ 129,25
€ 183,17
1 september t/m 31 december 2008
€ 130,75
€ 185,42
1 januari t/m 31 augustus 2009
€ 131,75
€ 186,42
1 september t/m 31 december 2009
€ 133,42
€ 191,00
1 januari t/m 31 augustus 2010
€ 134,41
€ 192,00
1 september t/m 31 december 2010
€ 135,92
€ 196,33
1 januari t/m 31 augustus 2011
€ 136,92
€ 197,33
1 september t/m 31 december 2011
€ 137,92
€ 200,75
1 januari t/m 31 augustus 2012
€ 137,92
€ 201,75
1 september t/m 31 december 2012
€ 139,75
€ 206,58
In het aangifteprogramma kunt u het soort onderwijs invullen en de periode waarin u met studiefinanciering studeerde het normbedrag komt vanzelf tevoorschijn. U moet dan zelf aangeven of de werkelijke kosten hoger zijn dan 2 x het normbedrag. Zijn de kosten lager dan hoeft u alleen nog de ontvangen studiefinanciering in te vullen, zijn de kosten hoger dan 2 x de normbedragen moet u ook de werkelijke kosten invullen. Bedragen Basisbeurs 2012 JAAR
MBO UITWONEND
2005
€ 214,42
MBO THUISWONEND HBO/WO UITWONENDHBO/WO THUISWONEND € 57,05 € 233,08 € 75,70
2006
€ 229,60
€ 70,73
€ 248,48
€ 89,24
2007
€ 233,53
€ 71,57
€ 252,73
€ 90,77
2008
€ 236,22
€ 72,39
€ 255,64
€ 91,81
2009
€ 240,02
€ 73,56
€ 259,76
€ 93,29
2010
€ 246,00
€ 75,39
€ 266,23
€ 95,61
2011
€ 246,00
€ 75,39
€ 266,23
€ 95,61
2012
€ 246,00
€ 75,39
€ 266,23
€ 95,91
170
Per jaar rekent u uit wat u als aftrekpost heeft voor de studiekosten. Maar net als bij een studie zonder studiefinanciering geldt ook hier een drempel van € 500 en een maximum van € 15.000. Dit maximum geldt niet tijdens de standaardstudieperiode; dit zijn ten hoogste 16 kalenderkwartalen ná het bereiken van de leeftijd van 18 jaar maar vóór de leeftijd van 30 jaar, waarin u het merendeel van uw tijd besteed aan het volgen van een opleiding met een zodanige studielast dat u daarnaast niet een volledige baan kunt hebben. U kunt deze periode zelfs aanwijzen. De periode hoeft niet aaneengesloten te zijn. Wilt u weten hoe de studiekosten na afloop van de studie nog komen moeten worden verwerkt. Kijk dan bij studie met studiefinanciering in vorige jaren. Wilt u de aftrek van studiekosten schematisch bekijken: schema aftrek studiekosten in het jaar 2012. Om te zien hoe je de studiekosten met normbedragen berekent kijk bij: voorbeeld van het berekenen van studiekosten met normbedragen. Schema aftrek studiekosten
Voorbeeld studiekosten met normbedragen Een thuiswonende WO-student is op 1 september 2012 met zijn studie begonnen, en heeft hiervoor een prestatiebeurs. Hij heeft zijn collegegeld van € 1.713 vooruitbetaald en ook zijn overige studiekosten (boeken enz.) van € 420. Omdat het collegegeld betrekking heeft op het gehele studiejaar 2012/2013 moeten de kosten eerst worden herrekend om te kunnen bepalen of de 171
werkelijke kosten lager zijn dan 2 x de normbedragen:
Collegegeld 4/12 x € 1.713
€ 571,00
Overige kosten (boeken enz.)
€ 420,00
Totaal werkelijke kosten
€ 991,00
2 x normbedragen: 2 x 4 mnd. x € 200,75 = € 1.606,00 De werkelijke kosten bedragen minder dan 2 x de normbedragen en dus is aftrekbaar het totaal van de normbedragen -/- de ontvangen beurs. Dus 4 x € 200,75 - 4 x € 95,61 = € 803,00 - € 382,44 = € 420,56. Omdat hier de drempel nog af moet van € 500 zal er geen aftrekpost zijn voor deze student. Studie met studiefinanciering in vorige jaren Als student heeft u ieder jaar uitgerekend wat de aftrekpost voor de studiekosten is. Ieder jaar is bij de berekening de ontvangen prestatiebeurs in mindering gebracht op de normbedragen of de werkelijke kosten. Na afloop van de studie krijgt u een beschikking van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of uw prestatiebeurs wordt omgezet in een gift. Dit is afhankelijk van de studieresultaten. Na het behalen van het diploma wordt de prestatiebeurs omgezet in een gift. Als u binnen 10 jaar na aanvang van de studie nog geen diploma heeft gehaald, dan moet de prestatiebeurs worden terugbetaald. De diplomatermijn duurt 10 jaar en begint te lopen de eerste maand dat u recht heeft op studiefinanciering. Als u geen diploma heeft gehaald, bijv. omdat u gestopt bent met uw studie, ontvangt u dus ook pas na 10 jaar bericht over terugbetaling. Daardoor is aftrek in het jaar van stoppen niet mogelijk het is namelijk nog niet duidelijk of de beurs wel of niet wordt omgezet in een gift. Als de prestatiebeurs wel wordt omgezet in een gift, is geen verdere aftrek mogelijk. Als de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift, is het jaar van de beschikking nog aftrek mogelijk. Welk bedrag alsnog aftrekbaar is, hangt af van de situatie: – als het totaal van de studiekosten hoger is dan 2 x het totaal van de normbedragen, is in dat jaar de prestatiebeurs die niet wordt omgezet in een gift alsnog aftrekbaar het totaal van de gekregen prestatiebeurzen; –· als het totaal van de normbedragen hoger is dan het totaal van de gekregen prestatiebeurzen, is in het jaar dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift alsnog aftrekbaar het totaal van de normbedragen min de studiekosten die eerder zijn afgetrokken; – als het totaal van de studiekosten niet hoger is dan het totaal van de 172
gekregen prestatiebeurzen, is in het jaar dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift alsnog aftrekbaar het totaal van de normbedragen. In het aangifteprogramma kunt u bij deze vraag invullen welk soort onderwijs u genoot, in welk jaar en de periode in dat jaar, waarna het normbedrag automatisch tevoorschijn komt. Vervolgens vermeldt u het totaal ontvangen definitieve lening in dat jaar, zonder rente, evenals de totaal ontvangt studiefinanciering in dat jaar. Het maximale aftrekbedrag van € 15.000 geldt niet in het jaar dat de prestatiebeurs wordt omgezet in een lening. Het maximum van € 15.000 wordt dan verhoogd met het bedrag aan scholingsuitgaven dat in eerdere jaren niet in aftrek kon worden gebracht omdat u een prestatiebeurs ontving. Nadat u de vraag heeft beantwoord of het om een dure studie ging of niet, verschijnt het aftrekbare bedrag, nl. het bedrag dat u niet eerder in mindering mocht brengen omdat u toen een prestatiebeurs ontving. Bij een uitwonende student zal veelal blijken, dat de normbedragen lager zijn dan de prestatiebeurs, waardoor er in het jaar van de gemaakte studiekosten geen aftrek mogelijk zal blijken. Wel zal de student in het jaar waarin duidelijk wordt dat de prestatiebeurs niet omgezet wordt in een gift, alsnog een bedrag volgens de hiervoor beschreven regels - verminderd met de drempel van € 500 kunnen aftrekken.
Schema aftrek studiekosten in jaar omzetting prestatiebeurs
173
Studie zonder studiefinanciering Studiekosten zijn aftrekbaar als deze worden gemaakt ter verwerving of behoud van inkomen. Het kan dus best zo zijn dat u een hele andere studie gaat volgen dan voor uw huidige werk nodig is. Als u geen recht heeft op studiefinanciering zijn de werkelijke kosten aftrekbaar, maar niet alle kosten die u maakt in verband met een studie zijn aftrekbaar. Voorbeelden van aftrekbare kosten zijn: – studieboeken, tijdschriften, dictaten, papier en schrijfgerei; – instrumenten en werkkleding (witte jassen bijv.); – collegegelden, lesgelden, inschrijfgelden, examengelden, bijlessen; – uitgaven voor zogenoemde EVC-procedures bij een erkende instantie; – afschrijving op waarde vaste goederen, bijvoorbeeld een pc die u in het kader van uw studie moet aanschaffen, een pc heeft een restwaarde van 10% en moet in 36 maanden worden afgeschreven. Een tweedehands- pc van tenminste 1 jaar oud wordt in 24 maanden afgeschreven; – de terugbetaling van een vrije studiekostenvergoeding aan de werkgever kan ook een studievergoeding zijn, die onder de werkkostenregeling valt. Stel u schaft een pc aan met een nieuwwaarde van € 1.500. De restwaarde bedraagt € 150 (= 10%). het restant van € 1.350 wordt in 36 maanden afgeschreven, dat is € 37,50 per maand. De feitelijke kosten voor aftrek zijn 174
afhankelijk van het aantal maanden dat de pc in gebruik is geweest, de datum van aanschaf van de pc en de veel van de studie. Naast de eerder genoemde aftrekbare kosten zijn er ook kosten die misschien wel gemaakt worden in het kader van de studie maar die niet aftrekbaar zijn. Voorbeelden van niet-aftrekbare kosten zijn: – rente voor studieschulden; – opslag op wettelijk collegegeld voor langstudeerders; – reis- en verblijfkosten, incl. studiereizen; – levensonderhoud (incl. eventuele maaltijden buitenshuis en andere consumpties); – kamerhuur; – huishoudelijke hulp, oppaskosten, crèchekosten; – verblijfkosten in conferentieoorden, verteringen tussen de lessen; – extra verlichting en verwarming; – werk- of studeerkamer (incl. inrichting); – behalen rijbewijs A en B. Voor berekening van de studiekosten kijkt u naar de kosten die in het kalenderjaar waarvoor u aangifte doet, zijn gemaakt. U telt alle kosten bij elkaar op en vermindert deze met een drempel van € 500. Toch zijn de kosten ook niet onbeperkt aftrekbaar, u kunt maximaal € 15.000 per jaar in aftrek brengen als studiekosten. 6-1.14
Uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten
Er bestaat recht op deze aftrek als u als ouder, broer, zus of door de rechter benoemde mentor uitgaven had voor een ernstig gehandicapte van 21 jaar of ouder, die doorgaans in een inrichting verblijft, maar in het weekeinde en tijdens de vakantie door u thuis wordt verzorgd. Als de ernstige gehandicapte zelf voldoende inkomen of vermogen had om de uitgaven te betalen, kunt u geen aftrek uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis krijgen. Bij fiscaal partnerschap over geheel 2012 kunnen fiscale partners het aftrek- bare bedrag van de uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van een ernstig gehandicapte van 21 jaar of ouder onderling verdelen.
Als er wel sprake is van fiscaal partnerschap, maar niet van voljaars partnerschap, en u voldoet beiden aan de voorwaarden voor aftrek voor dezelfde ernstig gehandicapte, is één van de volgende situaties op u van toepassing: – uw fiscale partner trekt voor dezelfde ernstig gehandicapte geen uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis af: u kunt de berekende aftrek geheel in aanmerking nemen; 175
– –
uw fiscale partner neemt voor dezelfde ernstig gehandicapte de berekende aftrek geheel in aanmerking: u kunt niets aftrekken; u en uw fiscale partner nemen voor dezelfde ernstig gehandicapte ieder de helft van de berekende aftrek in aanmerking: u vult de helft van het aantal dagen en van het totaal aantal kilometers in.
Aantal dagen dat de ernstige gehandicapte thuis verbleef U kunt een vast bedrag aftrekken voor de extra kosten van het verblijf thuis. De dagen waarop de ernstige gehandicapte wordt gehaald en weer wordt teruggebracht mag u meetellen. Per verblijfdag bij ouders/verzorgers mag u een vast bedrag van € 10 per dag berekenen. Totaal aantal gereden kilometers om de ernstige gehandicapte te halen en te brengen Voor aftrek van de kosten voor het vervoer geldt altijd het vastgestelde bedrag van € 0,19 per kilometer. De reisafstand wordt in alle gevallen gemeten over de afstand van de woning naar de instelling en weer terug. Ook al rijdt u een andere route, bijvoorbeeld omdat u op vakantie gaat. 6-1.15
Restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren
Als in voorgaande jaren niet alle persoongebonden aftrek verrekend kon worden met het inkomen van box 1, 3 of 2 is er sprake van een restant persoongebonden aftrek. Met de persoonsgebonden aftrekposten wordt het beginsel van het zogenoemde gesloten boxenstelsel doorbroken. Deze aftrekposten kunnen niet alleen in box 1 in mindering worden gebracht op het inkomen, maar ook op inkomen uit de andere boxen. Hierbij geldt wel dat het eerst wordt verrekend met het inkomen van box 1, dan inkomen box 3 en uiteindelijk met het inkomen uit box 2. De inkomens in de boxen kunnen nooit negatief worden door de persoonsgebonden aftrek. De aftrek verlaagt het inkomen nooit tot minder dan nihil. Is er niet genoeg inkomen om alle persoonsgebonden aftrek te verrekenen, dan zal het restant doorschuiven naar de volgende jaren. De doorschuiving is onbeperkt mogelijk. Je kunt deze aftrekpost niet terugwentelen naar voorgaande jaren. Is er in een lopend jaar sprake van persoonsgebonden aftrek en er is ook nog een restant van vorige jaren, dan wordt eerst de aftrek van het lopende jaar in aftrek genomen en als er dan nog inkomen over is wordt pas het restant van vorige jaren in aftrek gebracht. Let op!! Het kan gebeuren dat uw inkomen zo laag is dat u al geen belasting hoeft te betalen zonder de aftrek van de persoonsgebonden aftrekposten. Als u dan 176
persoonsgebonden aftrekposten heeft, verlaagt dat het inkomen nog verder, maar levert dit geen verder voordeel op. Dat wil echter niet zeggen dat u de persoonsgebonden aftrekpost dan als restant persoonsgebonden aftrek kan worden doorgeschoven naar het volgende jaar. Doorschuiven is pas van toepassing als de persoonsgebonden aftrek hoger is dan het inkomen. Het meerdere van de persoonsgebonden aftrek schuift door. 6-1.16
Voorbeeld verrekening persoongebonden aftrek
AOW + pensioen
€ 14.440
Speciefieke zorgkosten (na drempel) Belastbaar inkomen
€ 7.440 € 7.000
IB/PVV (65+) 15.20% Totaal IB/PVV
€ 1.064
Af: Algemene heffingskorting
€ 934
Ouderenkorting
€ 762
Aleenstaande ouderenkorting
€ 429
Totaal gecombineerde heffings€ 2.125 kortingen Maximaal in aanmerking te nemen
€ 1.064
Verschuldigde IB/PVV
€0
Ingehouden loonheffing
€ 205
Terug te ontvangen
€ 205
Het verschil tussen de heffingskorting en de verschuldigde belasting is op geen enkele wijze te corrigeren in andere belastingjaren. U kunt wel in aanmerking komen voor de Tegemoetkomingsregeling specifieke zorgkosten (Tsz-regeling). Als de persoongebonden aftrekpost hoger is dan het inkomen, ontstaat een restant persoonsgebonden aftrek uit vorige jaren. Dit komt omdat het inkomen door aftrek van de persoongebonden aftrek nooit lager kan worden dan nihil. Als het inkomen uit AOW en pensioen hetzelfde is, maar de aftrekpost geen € 7.000 maar € 14.685 bedraagt dan is er meer aftrek als inkomen en blijft er een restant over. Uitwerking Voorbeeld verrekening persoonsgebonden aftrek deel 2 177
AOW + pensioen
€ 14.440
Specifieke zorgkosten (na drempel)
€ 14.685
Belastbaar inkomen
€ 245
IB/PVV (65+) 15,20% Totaal IB/PVV
€0
Af: Algemene heffingskorting
€ 934
Ouderenkorting
€ 762
Aleenstaande ouderenkorting
€ 429
Totaal gecombineerde heffings- korting € 2.125 Maximaal in aanmerking te nemen
€0
Verschuldigde IB/PVV
€0
Ingehouden loonheffing (stel)
€ 205
Terug te ontvangen
€ 205
Het deel dat niet verrekend kan worden is het restant persoongebonden aftrek over vorige jaren. In dit geval € 245.
6-2
Overige aftrekposten Er bestaan naast de persoonsgebonden aftrekposten nog een aantal aftrekposten, te weten: – de aftrek voor inkomensvoorzieningen (zoals premies voor lijfrentes), – de reisaftrek openbaar vervoer en – de eigen woning. In tegenstelling tot de persoonsgebonden aftrekposten zijn de aftrek voor inkomensvoorzieningen en de reisaftrek niet onderling te verdelen met de fiscale partner. De aftrekpost eigen woning (rente en kosten) kunt u wel onderling verdelen. Deze drie aftrekposten verrekent u in box 1. Het persoonsgebonden aftrekposten echter kunnen ook in de andere twee boxen in aanmerking worden genomen als het inkomen in box 1 niet toereikend is.
6-2.1
Eigen woning
De eigen woning is een van de bekendste aftrekposten binnen de inkomsten belasting. Daarom hebben we hier ook een apart thema voor, wilt u informatie 178
over de aftrekpost eigen woning kijk onder het thema Eigen woning. 6-2.2
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Bepaalde uitgaven die u doet om uzelf of een ander te verzekeren van een inkomen, kunt u aftrekken. U kunt hierbij denken aan de premies of koopsom(men) die u betaalt voor een lijfrente of voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het gaat om de premies of koopsom die u vrijwillig betaalt aan een bank of verzekeraar. Deze mag u in box 1 aftrekken van uw inkom- sten. Aan de aftrek zijn voorwaarden verbonden. NB Het gaat hier niet om bijvoorbeeld de premies volksverzekeringen/werknemersverzekeringen die in de inkomstenbelasting en de loonheffing worden verwerkt. De uitgaven voor de volgende inkomensvoorzieningen zijn onder voorwaarden aftrekbaar: – uitgaven voor een oudedagslijfrente. Bij de oudedagslijfrente ontvangt u een lijfrente-uitkering tot uw overlijden. De uitkering mag op elk gewenst moment ingaan, maar niet later dan in het jaar dat u 70 jaar wordt; – uitgaven voor een nabestaandenlijfrente. Bij deze lijfrente ontvangen nabestaanden een lijfrente-uitkering als u of uw partner overlijdt; – uitgaven voor een tijdelijke oudedagslijfrente. Bij een tijdelijke oudedagslijfrente ontvangt u ten minste 5 jaar lang een lijfrente-uitkering die niet eerder ingaat dan in het jaar dat u 65 jaar wordt. Hij mag niet later ingaan dan in het jaar waarop u 70 jaar wordt. De lijfrente stopt op een vastgestelde datum, bijvoorbeeld wanneer u 80 jaar wordt. De jaarlijkse uitkering mag niet meer zijn dan € 20.953; – uitgaven voor een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht. De bedragen die u op deze rekening(en) heeft gestort, zijn onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als de premies die zijn betaald voor een lijfrentepolis voor de oude dag of voor nabestaanden. U moet ook hier een pensioentekort aantonen; – uitgaven voor lijfrentes van een meerderjarig invalide (klein)kind. Het gaat hier om premies voor lijfrenten, waarvan de uitkeringen toekomen aan de meerderjarige invalide kind of kleinkind. De premie is volledig aftrekbaar als de uitkering is bestemd voor levensonderhoud van het (klein)kind in overeenstemming met zijn plaats in de samenleving en als de uitkering eindigt uitsluitend bij het overlijden van het (klein)kind; – uitgaven voor periodieke uitkeringen bij invaliditeit, ziekte of ongeval (veelal premies voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen). Het gaat om premies voor vrijwillig afgesloten particuliere arbeidsongeschiktheidsver- zekeringen. Denk hierbij ook aan verzekeringen die zijn afgesloten in verband met de dekking van de ZW-aanvulling, voor zover de premie niet in uw jaaropgaaf is 179
–
verwerkt. Wordt deze verzekering door uw werkgever betaald, dan is deze in uw jaaropgaaf verwerkt. Kleine zelfstandigen sluiten dit soort verzekeringen vaak af om het wegvallen van inkomen door bijvoorbeeld ziekte op te vangen. Een dergelijke verzekering kent vaak zowel een uitbetaling ineens alsook een periodieke uitkering. Alleen de premie voor het periodieke gedeelte is aftrekbaar. Is de premie gekoppeld aan een lening, dan is hij in beginsel aftrekbaar. Is echter de geldver- strekker de begunstigde, dan is de premie niet aftrekbaar. uitgaven voor vrijwillige bijdragen Algemene nabestaandenwet. Premies om recht te blijven houden op een nabestaandenuitkering volgens de Anw zijn aftrekbaar. Het gaat om de situaties waarin het recht op een nabestaandenuitkering voor personen geboren in de periode 1 januari 1950 tot 1 juli 1956 geheel of gedeeltelijk verloren zou zijn gegaan door de vervanging van de Algemene weduwen- en wezen Wet door de Anw. Ook een vrijwillige bijdrage voor AOW-uitkering is aftrekbaar wegens onverzekerbaar overlijdensrisico.
Voorwaarden voor aftrek: – u moet de uitkering hebben verzekerd bij een door de wet toegelaten bank of verzekeraar. In artikel 3.126 van de Wet Inkomstenbelasting staan de voorwaarden vermeld. – daarnaast moet het gaan om door de verzekerde te ontvangen periodieke (bijvoorbeeld per maand, per kwartaal of per jaar) uitkeringen, dus niet om een eenmalige uitbetaling door de bank of verzekeraar. – In het geval van oudedagslijfrentes (tijdelijk of levenslang) moet er sprake zijn van een pensioentekort. Betaalde maar niet afgetrokken lijfrentepremies: de saldomethode Sinds 2010 vallen alle, dus ook de pré-Bredeherwaarderingspolis, lijfrenteuitkeringen in box 1. U betaalt op de einddatum over alle lijfrente-uitkeringen die u ontvangt, belasting in box 1, dus volgens het progressieve tarief. Hierop is een versoepeling aangebracht voor de premies die u hebt betaald, maar nog niet heeft afgetrokken. Op het moment dat u de lijfrente-uitkering ontvangt, kunt u de betaalde premies alsnog (gedeeltelijk) aftrekken van de uitkering. Die versoepeling gaat volgens de zogeheten saldomethode. Premies betaald tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2010 Voor de betaalde premies gedurende deze periode kunt u de niet-afgetrokken premie aftrekken van de ontvangen uitkering. Dit is de zogeheten onbeperkte saldomethode. U bent slechts IB/PVV verschuldigd over het bedrag dat u meer ontvangt dan u aan premies heeft betaald. Premies betaald vanaf 1 januari 2010 180
Voor de premies die vanaf dit moment zijn betaald geldt dat u slechts beperkt de betaalde premie kan verrekenen met de ontvangen uitkering. In de uitkeringsfase is er geen IB/PVV verschuldigd over niet-afgetrokken premies, maar met een maximum van € 2.269 per jaar per persoon. Voor lijfrentes van vóór 2001 geldt dit bedrag per afgesloten lijfrente per jaar. Zie ook: Belastbare lijfrente-uitkeringen berekenen. 6-2.3
Reisaftrek
Voor meer informatie over de reisaftrek verwijzen wij u naar het thema inkomen, naar reizen naar het werk.
181
Heffingskortingen Heffingskortingen zijn kortingen op de verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen. Er bestaan diverse heffingskortingen, zoals de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de jonggehandicaptenkorting en de doorwerkbonus. Nadat in de aangifte inkomstenbelasting uw verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen zijn berekend, worden daar de heffingskortingen van afgetrokken waar u voor in aanmerking komt. Het merendeel van de heffingskortingen bestaat, net als de belastingtarieven, uit een belastingdeel (IB) en een premiedeel (AOW, Anw, AWBZ). Iemand die zowel inkomstenbelasting als premie volksverzekeringen verschuldigd is, heeft ook recht op de volledige, op hem of haar van toepassing zijnde heffingskortingen. Stel dat iemand niet premieplichtig is in Nederland omdat hij in het buiten- land werkt en daar premieplichtig is, dan krijgt hij bij aangifte in Nederland niet de volledige heffingskorting. Hij krijgt dan slechts de heffingskorting over het Indeel, hij betaalt immers ook geen premie volksverzekeringen. (Zie ook Vrijstellingen en verminderingen premie volksverzekeringen). Voor 65-plussers vallen een aantal heffingskortingen lager uit omdat voor hen de heffingskorting over het AOW-deel is komen te vervallen. Het totaal van de verschillende soorten heffingskortingen waar iemand recht op heeft, wordt ook wel de gecombineerde heffingskorting genoemd. Ook komt de term standaardheffingskorting voor. Dat is het gezamenlijk bedrag van de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen. Heffingskortingen zijn persoonlijk, u kunt ze dus niet overdragen aan uw fiscale partner. Sommige heffingskortingen worden in uw aangifte automatisch toegekend als u een inkomen heeft. Dit zijn bijvoorbeeld de algemene heffingskorting, de arbeidskorting (indien u inkomen uit tegenwoordige arbeid heeft), de doorwerkbonus (indien u 61 jaar of ouder bent op 1 januari 2012), en de ouderen- korting (indien u 65 jaar of ouder bent op 31 december 2012). Andere heffingskortingen komen bij de diverse specifieke vragen in de aangifte aan de orde. 7-1
Algemene heffingskorting Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting (AHK). Hebt u inkomen uit tegenwoordige of vroegere dienstbetrekking (bijvoorbeeld 182
loon, uitkering, pensioen), dan houdt uw werkgever of uitkeringsinstantie rekening met de algemene heffingskorting via de loonheffing. 65- plussers hebben een lager bedrag aan algemene heffingskorting omdat zij geen AOWpremie verschuldigd zijn. (zie Heffingskortingen voor een toelichting). Hebt u geen inkomen, maar uw fiscale partner wel, zie dan Uitbetaling algemene heffingskorting. Algemene heffingskorting bij 65 jaar worden Het komt voor dat de Belastingdienst in het jaar van 65 jaar worden te veel algemene heffingskorting uitkeert doordat in de voorlopige aanslag voor het gehele jaar nog wordt uitgegaan van het hogere AHK-bedrag van een 65- minner. Teveel uitgekeerde AHK moet u terugbetalen aan de Belastingdienst als u naast AOW ook overige inkomsten ontvangt. Als u alleen AOW ontvangt, hoeft u het teveel ontvangen algemene heffingskorting niet terug te betalen. 7-1.1
Uitbetaling algemene heffingskorting
Als één van beide fiscale partners geen of weinig inkomen heeft, en dus zijn of haar eigen heffingskortingen niet volledig kan benutten, kan hij of zij (een deel van) dat bedrag uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Voorwaarde van deze uitbetaling is wel dat de uw fiscale partner voldoende inkomen uit woning en werk heeft en voldoende belasting verschuldigde zodat er na aftrek van diens heffingskortingen nog voldoende verschuldigde IB/PVV (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) overblijft voor uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de niet of weinig verdiende partner. Een huishouden kan namelijk nooit meer ontvangen van de Belastingdienst dan het in totaal aan belastingen en premies is verschuldigd in een jaar. Afbouw uitbetaling De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt sinds 2009 in vijftien jaar afgebouwd met een afbouw van 6,67% per jaar. Dat houdt in dat in 2012 maximaal 73,33% van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner (€ 1.491).
Uitzonderingen afbouw – uitgezonderd van deze afbouw is de groep mensen die de heffingskorting niet volledig gebruikt en geboren is vóór 1 januari 1963. Voor deze groep blijft de uitbetaling op 100% gehandhaafd. – is de minstverdienende partner geboren tussen 1 januari 1963 en 31 december 1971, óf behoorde gedurende meer dan 6 maanden een kind tot zijn huishouden dat op 1 januari van het belastingjaar jonger is dan 6 jaar en 183
dat gedurende die periode op hetzelfde adres bij de GBA staat ingeschreven, dan ontvangt deze partner in 2012 ten hoogste 86,67% (€ 1.762) van de algemene heffingskorting. Meer dan zes maanden fiscale partner De niet of weinig verdiende partner komt in aanmerking voor uitbetaling van de algemene heffingskorting als er gedurende meer dan zes maanden sprake was van fiscaal partnerschap met een partner die voldoende inkomen heeft uit werk en woning. Als alleen door overlijden van de partner niet meer aan die referentieperiode kan worden voldaan, wordt de algemene heffingskorting toch volledig verleend mits de achterblijvende, partner genoeg belasting verschuldigd is. In aanmerking komen voor uitbetaling Om in aanmerking te komen voor uitbetaling van de algemene heffingskorting moet u een verzoek doen om een terug te krijgen voorlopige aanslag voor heffingskortingen. Als u geen voorlopige teruggaaf heeft ingediend, kunt u ook nog altijd door middel van de gewone aangifte IB aanspraak maken op uitbetaling van de algemene heffingskorting. Als u niet samen met uw fiscale partner aangifte doet, kan bij de uitbetaling - in de vorm van een voorlopige aanslag - geen rekening worden gehouden met de door uw fiscale partner verschuldigde belasting. Gevolg kan zijn dat bij de definitieve aanslag blijkt dat uw fiscale partner niet genoeg IB/PVV verschuldigd was en u dus niet in aanmerking kwam voor volledige (maar misschien slechts gedeeltelijke) uitbetaling van de algemene heffingskorting. U moet dan het teveel ontvangen bedrag terugbetalen. 7-2
Arbeidskorting U hebt recht op arbeidskorting als u inkomen heeft uit tegenwoordige dienstbetrekking (loondienst), uit winst uit onderneming of uit overig werk. Inkomen uit vroegere arbeid (AOW, WW-uitkering, lijfrente-uitkering of pensioen etc.) geeft dus geen recht op arbeidskorting. De arbeidskorting is afhankelijk van het inkomen en de leeftijd van de belastingplichtige. De hoogte van de toegepaste arbeidskorting staat vermeld op de jaaropgaaf van de werkgever. Het kan gebeuren dat de werkgever meer arbeidskorting heeft toegepast dan volgens de inkomstenbelasting van toepassing was. U mag dan in de aangifte de door de werkgever toegepaste arbeidskorting vermelden tot ten hoogste het maximum bedrag (zie tabel heffingskortingen (pagina 223)). Het bedrag van de arbeidskorting wordt bij een inkomen van meer dan € 45.181 verlaagd. De extra verhoging van de arbeidskorting voor mensen van 57 en ouder is per 2012 komen te vervallen. 184
Inkomsten uit overig werk Bent u geen werknemer en heeft u ook geen onderneming, dan vallen uw inkomsten onder inkomsten uit overig werk. De arbeidskorting is ook van toepassing op inkomsten uit overig werk. De Belastingdienst behandelt uw inkomen zoveel mogelijk als dat van winst uit onderneming. Dat houdt in dat u alle kosten voor zover toegestaan kunt aftrekken. Alle kostenvergoedingen moet u echter tot uw inkomen rekenen. 7-3
Kortingen voor ouders Als u kinderen heeft, kunt u in aanmerking komen voor diverse kindgerelateerde heffingskortingen. Zo zijn er de: – inkomensafhankelijke combinatiekorting; – alleenstaande-ouderkorting; – ouderschapsverlofkorting. Iedere heffingskorting heeft zijn eigen voorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld leeftijd, inkomen en periode dat het kind tot uw huishouding behoort.
7-3.1
Alleenstaande-ouderkorting
U hebt recht op een alleenstaande-ouderkorting als u aan de volgende voorwaarden voldoet: – u hebt meer dan 6 maanden geen fiscale partner en – u voert gedurende deze periode een huishouding uitsluitend met kinderen van wie het jongste kind op 1 januari jonger is dan 18 jaar – u onderhoudt in deze periode ten minste 1 kind dat tot uw huishouding behoort in belangrijke mate, of u krijgt kinderbijslag voor dit kind en – dit kind staat in deze periode op uw woonadres ingeschreven en – het kind had geen eigen inkomen of vermogen dat voldoende was om zelf van te leven, – uitsluitend met kinderen van wie het jongste kind op 1 januari jonger is dan 18 jaar Als het kind is geboren na 31 december 1995, wordt ervan uitgegaan dat aan het onderhoudsvereiste is voldaan en wordt niet gekeken naar eigen inkomen of vermogen van het kind. Vanaf 2011 is het noodzakelijk om vóór 1 juli het verzoek tot echtscheiding te hebben ingediend bij de rechtbank en een van de ouders te laten uitschrijven bij de GBA om bij een echtscheiding in aanmerking te kunnen komen voor de alleenstaande-ouderkorting. Als aan een van deze beide voorwaarden niet is voldaan, blijft immers het fiscaal partnerschap bestaan. De alleenstaandeouderkorting bedraagt € 947 (65+: € 436). 185
Vermeerdering alleenstaande-ouderkorting Alleenstaande werkende ouders kunnen ook in aanmerking komen voor de vermeerdering van de alleenstaande-ouderkorting. Om hiervoor in aanmerking te komen moet er een kind tot uw huishouden behoren dat op 1 januari 2012 jonger is dan 16. De vermeerdering van de alleenstaande-ouderkorting bedraagt maximaal € 1.319 (65+: maximaal € 606). Het bedrag van de alleenstaandeouderkorting staat als één bedrag bij de heffingskortingen in het aangifteprogramma genoemd, inclusief de vermeerdering. 7-3.2
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
De inkomensafhankelijke combinatiekorting is bedoeld voor ouders die werk en de zorg voor kinderen combineren. U hebt recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting als u aan de volgende voorwaarden voldoet: – u hebt inkomen uit werk en – u verdient daarmee meer dan € 4.814 en – u onderhoudt gedurende het belastingjaar ten minste zes maanden een kind dat tot uw huishouden behoort en – dat kind is op 1 januari van het belastingjaar jonger dan 12 jaar en – dat kind staat op hetzelfde adres als u (of de andere co-ouder) ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en – u had gedurende het belastingjaar geen fiscale partner of u was de minstverdienende partner. 7-3.3
Ouderschapsverlofkorting
Als u in 2012 gebruik maakt van ouderschapsverlof, kunt u in aanmerking komen voor de ouderschapsverlofkorting. U moet wel voldoen aan de volgende voorwaarden: – er moet sprake zijn van een terugval in loon in 2012 ten opzichte van 2011 en – u moet beschikken over een ouderschapsverlofverklaring van uw werkgever. Bewaar de ouderschapsverlofverklaring van uw werkgever, want de Belastingdienst kan er om vragen. De Belastingdienst berekent de ouderschapsverlofkorting door het aantal uren ouderschapsverlof te vermenigvuldigen met een minimum uurtarief, afhankelijk van het minimumloon. Dit uurtarief bedraagt in 2012 € 4,18 als u op 1 januari 2012 23 jaar of ouder bent. Als u jonger bent, gelden lagere uurtarieven. De ouderschapsverlofkorting kan niet hoger zijn dan de terugval in loon in 2012 t.o.v. het jaarloon in 2011. Daarom vermeldt u in de aangifte het bedrag aan terugval in loon. Als het ouderschapsverlof is begonnen vóór 2012, mag u de maximale ouderschapsverlofkorting ook bepalen door uw jaarloon 2012 in mindering te brengen op het jaarloon voorafgaand aan het jaar waarin het 186
ouderschapsverlof begon. 7-4
Kortingen voor ouderen Ouderenkorting Als u aan het einde van het belastingjaar 65 jaar of ouder bent, komt u in aanmerking voor de ouderenkorting op voorwaarde dat uw verzamelinkomen niet meer dan € 35.450 bedraagt. Alleenstaande ouderenkorting Een belastingplichtige heeft recht op de volledige alleenstaande ouderenkorting indien u in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een AOW-uitkering voor ongehuwden. Dit geldt ook indien u slechts een deel van het jaar daarvoor in aanmerking komt. Het kan gebeuren dat het aangifteprogramma door een programmafout geen rekening houdt met de alleenstaande ouderenkorting. Let er dan op dat dit in de voorlopige of definitieve aanslag wordt gecorrigeerd. Doorwerkbonus U hebt recht op de doorwerkbonus als u aan het begin van het belastingjaar 61 jaar of ouder bent.. Ook moet u een arbeidsinkomen hebben van minimaal € 9.295. De bonus geldt niet voor arbeidsinkomen boven de € 57.166. De hoogte is gemaximeerd en hangt af van uw leeftijd en uw arbeidsinkomen. Om de doorwerkbonus te gelde te kunnen maken zal u wel een aangifte inkomstenbelasting moeten doen.
7-5
Jonggehandicaptenkorting Als u gedurende het belastingjaar recht had op toekenning van een uitkering op grond van de wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) of recht heeft op een Wajong-ondersteuning, dan heeft u recht op de jonggehandicaptenkorting, op voorwaarde dat u geen recht heeft op de ouderenkorting. U bent jonggehandicapt als u ten minste 25% arbeidsongeschikt bent wanneer u 17 jaar wordt. U bent ook jonggehandicapt als u arbeidsongeschikt wordt tijdens een studie voordat u 30 jaar wordt, waardoor werken na uw studie onmogelijk is. U moet in het jaar voorafgaand aan de dag van uw arbeidsongeschiktheid ten minste 6 maanden hebben gestudeerd. Recht op de Wajong-uitkering of op Wajong-ondersteuning kan bestaan na 52 weken arbeidsongeschiktheid en niet eerder dan na het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Het recht vervalt op 65jarige leeftijd. U hoeft niet daadwerkelijk een Wajong-uitkering te ontvangen om recht te hebben op deze heffingskorting. Dat is bijvoorbeeld het geval als u inkomsten uit 187
loondienst heeft, of een andere uitkering krijgt. Ook als u gedeeltelijk recht heeft op een Wajong-uitkering komt u in aanmerking voor de jonggehandicaptenkorting. Mocht deze korting al in uw loon zijn verwerkt door uw werkgever, moet u bij de aangifte toch het hokje aanvinken om de jonggehandicaptenkorting in aanmerking te komen. 7-6
Kortingen voor maatschappelijke beleggingen Als u maatschappelijke beleggingen, beleggingen in cultuurfondsen of beleggingen in durfkapitaal hebt, dan is de waarde van deze beleggingen mogelijk tot een bepaald bedrag vrijgesteld van belasting. Ook is het mogelijk dat u recht heeft op een heffingskorting. Maatschappelijke beleggingen zijn bepaalde groene beleggingen (milieubescherming) en beleggingen in sociaal-ethische fondsen. Dit soort beleggingen is per persoon tot een bedrag van € 56.420 vrijgesteld, voor fiscale partners geldt een vrijstelling van € 112.840 in box 3. De heffingskorting voor maat- schappelijke beleggingen is 0,7% van de op peildatum in box 3 vrijgestelde bedragen van deze beleggingen. Beleggingen in durfkapitaal (zoals de zogeheten tante Agaath-leningen) en in culturele beleggingen zijn samen voor hetzelfde bedrag vrijgesteld in box 3 als maatschappelijke beleggingen. De heffingskorting voor beleggingen in durfkapitaal en in culturele beleggingen is 0,7% van de op peildatum in box 3 vrijgestelde bedragen van deze beleggingen.
7-7
Tabel heffingskortingen 2012
BESTANDDELEN
TOT 65 JAAR
65 JAAR EN OUDER
Algemene heffingskorting
€ 2.033
€ 934
-maximum
€ 1.611
€ 740
-vermindering max. arbeidskorting
€ 78
€ 35
Arbeidskorting max.
Doorwerkbonus max. -61 jaar op 01-01
€ 719
-62 jaar op 01-01
€ 2.873
-63 jaar op 01-01
€ 4.070
-64 jaar op 01-01
€ 958
-65 jaar op 01-01
€ 958
-66 jaar of ouder op 01-01
€ 479
Inkomensafhankelijke combinatiekorting max.
€ 2.133
Ouderschapsverlofkorting max.
50%
€ 980
188
Alleenstaande-ouderkorting -jongste kind tot 18 jaar
€ 947
€ 436
-verhoging bij kind tot 16 jaar max.
€ 1.319
€ 606
Jonggehandicaptenkorting
€ 708
Ouderenkorting
€ 762
Alleenstaande-ouderenkorting
€ 429
Levensloopverlofkorting
€ 205
Kortingen voor maatsch. beleggingen*
0,7%
0,7%
Kortingen voor directe beleggingen in durfkapitaal en 0,7% culturele beleggingen*
0,7%
* Van op peildatum in box 3 vrijgestelde bedragen
189
Te verrekenen bedragen 8-1
Algemeen Na berekening van het belastbare inkomen, verminderd met de heffingskortingen kunt u vaststellen hoeveel u aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd bent. Hierop komen nog in mindering: – de op uw loon ingehouden loonheffing; – de ingehouden dividendbelasting; – de ingehouden kansspelbelasting; – de ingehouden bronheffing; – de over 2012 betaalde voorlopige aanslagen; – het over 2012 ontvangen voorlopige teruggaven.
8-2
Loonheffing De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de heffing en inning van de loonheffingen. Deze loonheffingen bestaan uit: – de loonbelasting/premie volksverzekeringen (loonheffing); – de premies werknemersverzekeringen; – de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). In toenemende mate moeten de werkgever en werknemer samen onderhandelen over de vergoeding van de kosten die de werknemer moet maken om zijn werk te kunnen doen. De fiscus beperkt zich tot de vraag welk soort vergoeding en voor welk bedrag in dit soort zaken nog onbelast mag worden vergoed. Let wel, de fiscus bepaalt niet het maximum van het te betalen bedrag wat vaak wel wordt beweerd. Wat meer wordt afgesproken dan onbelast mag worden vergoed, is belast loon of een bovenmatige vergoeding (ook wel verkapt loon genoemd). Dit zit dan in de jaaropgave verwerkt; bij de aangifte hoeft u dat niet meer afzonderlijk te vermelden. Loonbelasting is, behalve eindheffing, vaak een voorheffing op de inkomstenbelasting. Of uiteindelijk verrekening zal plaatsvinden via een verplichte aanslag of een aanslag op verzoek, wordt elders beschreven. Opgaaf gegevens voor de loonheffingen De werkgever of uitkeringsinstantie moet meestal loonheffingen inhouden op uw loon of uitkering. Voor de inhouding moet de werkgever of uitkeringsinstantie 190
uw persoonlijke gegevens registreren. Het gaat om de volgende gegevens: naam met voorletter(s), geboortedatum, BSN/sofinummer, adres, postcode en woonplaats, woonland en regio als u niet in Nederland woont. Verder geeft u aan of u wilt dat uw werkgever de loonheffingskorting toepast. De gegevens voor de loonheffingen en het verzoek om de loonheffingskorting wel of niet toe te passen, moeten voorzien zijn van een datum en ondertekend zijn. Sinds het vervallen van de loonbelastingverklaring is dit vormvrij. U kunt hiervoor ook het formulier Opgaaf gegevens voor de loonheffingen gebruiken, dat u kunt downloaden van www.belastingdienst.nl. 8-3
Ingehouden dividendbelasting Als u inkomsten uit effecten heeft gehad, het zgn. dividend, wordt er op het uitgekeerde dividend 15% dividendbelasting ingehouden. Deze ingehouden dividendbelasting mag u als voorheffing verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De ingehouden dividendbelasting staat vermeld op de dividendopgave van de bank. Overigens kunt u de ingehouden dividendbelasting verdelen over u en uw fiscale partner, als u het gehele jaar elkaars fiscale partner bent geweest of daarom heeft verzocht. Let op!! Als u dividend kreeg op een lijfrentebeleggingsrecht, een beleggingsrecht eigen woning of een levensloopvoorziening, dan wordt de daarop ingehouden dividendbelasting niet verrekend met uw aanslag IB/PVV. De situatie van te verrekenen Nederlandse kansspelbelasting kan zich voor- doen als u in het belastingjaar een ondernemer was en er behoren kansspelinkomsten tot uw winst. Als een freelancer zijn zakelijke vermogen heeft ingezet bij een kansspel, dan behoort de eventueel behaalde prijs tot zijn belastbare inkomsten. Dividendbelasting ingehouden bij een minderjarig kind Als er dividendbelasting bij een minderjarig kind is ingehouden, dan wordt deze toegerekend aan de ouder die (een deel van) de waarde van het totale vermogen van het minderjarige kind moet aangeven.
8-4
Voorlopige aanslag IB/PVV 2012 en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2012 Als u bij deze vraag niets invult, of niet het juiste bedrag invult, heeft dat geen gevolgen voor de aanslag. De Belastingdienst gaat nl. uit van de bij haar bekende gegevens en houdt geen rekening met wat u zelf bij deze vraag heeft ingevuld. Het is wel van belang om deze vraag goed in te vullen teneinde te kunnen zien 191
hoeveel IB/PVV u moet betalen of terugkrijgt. Bij de verdeling van de diverse posten onder de fiscale partners kunt u dan optimaal gebruik maken van de grens voor de verplichte aanslag. Daarbij wordt immers uitgegaan van het bedrag na verrekening met de voorlopige teruggaaf. Hierbij gaat het voor het optimaliseren om een voorlopige teruggaaf, niet om een te betalen voorlopige aanslag. De te betalen voorlopige aanslag speelt immers geen rol bij het optimaliseren. Omdat de bedragen per maand niet allemaal precies hetzelfde hoeven te zijn in verband met afronding, moet u uitgaan van het bedrag op de voorlopige teruggaaf. Het maandbedrag vermenigvuldigen met het aantal maanden kan een aantal euro's verschil geven met de werkelijke voorlopige teruggaaf. Hier- door wordt het optimaal benutten van de verplichte-aanslaggrens moeilijker. Voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen Als u inkomen heeft dat niet aan loonheffing is onderworpen, kunt u van de Belastingdienst in de loop van 2012 al een voorlopige aanslag hebben gekregen. Het al op de voorlopige aanslag opgelegde bedrag kunt u invullen als al betaald bedrag. Als u aftrekposten heeft, kunt u in de loop van 2012 op voorlopige aanslag maandelijks een bedrag hebben gekregen bij wijze van voorschot. Dat al ontvangen bedrag moet uiteraard worden verrekend bij de aangifte 2012. U vult dan het al ontvangen bedrag in. Voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet U hebt deze voorlopige aanslag gekregen als u inkomsten heeft waarop geen loonheffing is ingehouden, bijv. Inkomsten uit overig werk of ontvangen alimentatie ingegaan ná 2005. 8-5
Bronheffing Een aantal landen houdt specifieke bronheffing in op de rente over die spaartegoeden, op grond van de EU-spaarrenterichtlijn. Deze specifieke bronheffing wordt niet ingehouden als u aan de uitbetalende instantie toestemming heeft gegeven om aan de Nederlandse belastingdienst door te geven welk bedrag aan rente is vergoed. Als u rente ontving waarop de bronheffing is ingehouden, wordt deze verrekend met uw aanslag IB/PVV. De bronheffing die is ingehouden staat meestal op de renteafrekening van de bank. Vul de ingehouden bronheffing op rente over buitenlandse spaartegoeden bij deze vraag in. De spaartegoeden zelf vult u in bij de vraag Bezittingen. Het gaat om rente op spaartegoeden in Andorra, Britse Maagden-eilanden, Curaçao, Guernsey, Isle of Man, Jersey, Liechtenstein, Luxemburg, Monaco, Oostenrijk, San Marino, Sint Maarten, Turks- en Caicoseilanden en Zwitserland. 192
Bankinstellingen uit andere landen geven aan de Nederlandse belastingdienst door welk rentebedrag aan de inwoners van Nederland is vergoed. In dat geval vult u niet deze vraag in, maar u vult dan de rente en bronheffing in bij de vraag Aftrek om dubbele belasting te voorkomen. Ook in dit geval vermeldt u wel de spaartegoeden bij de vraag Bezittingen. België Vanaf 1 januari 2010 is België overgestapt van bronheffing naar automatische uitwisseling van gegevens in het kader van de Europese spaarrenterichtlijn. Vanaf dat moment houden de in België gevestigde financiële instellingen bij uitbetaalde rente geen bedrag meer in aan de bron. In plaats hiervan moeten zij de gegevens over de uitbetaalde rente via de Belgische overheid rapporteren aan de Nederlandse overheid.
193
Van aangifte naar aanslag 9-1
Soorten aangifte Er zijn verschillende manieren om aangifte te doen. Welke manier gebruikt moet worden is afhankelijk van de situatie van de belastingplichtige. De aangifte De particuliere aangifte P kan nog op papier ingevuld worden. Deze kan aangevraagd worden door te bellen met de Belasting Telefoon (0800-0543). Bij emigratie of immigratie moet gebruik gemaakt worden van het aangifte- biljet M. Deze is alleen op papier te verkrijgen. Voor buitenlands belastingplichtigen is er de aangifte C. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van een aangifteprogramma. Voor de FNV is geen speciaal programma geschreven zodat het aangifteprogramma C vanaf de site van de Belastingdienst moet worden gedownload. Deze moet ondertekend worden met de DigiD-code. Bij het overlijden van belastingplichtige moet gebruik worden gemaakt van het Fbiljet. Deze wordt ondertekend door de erfgenamen. Bij het overlijden van belastingplichtige wordt de DigiD-code geblokkeerd. Dat betekent dat er geen aangifte gedaan kan worden met het gebruik van het aangifteprogramma. De digitale aangifte De FNV Belastingservice maakt gebruik van een speciaal digitaal aangifteprogramma dat ondertekend wordt met de elektronische handtekening. De elektronische handtekening is een vijf-cijferige code dat met een formulier bekend gemaakt is aan de Belastingdienst. Deze code blijft geldig totdat er een nieuwe code wordt opgegeven aan de Belastingdienst. Dit doet u door het insturen van het formulier Opgaaf elektronische handtekening. Het aangifteprogramma dat gedownload wordt van de website van de Belastingdienst maakt gebruik van de DigiD-code. Het aangifteprogramma rekent direct uit wat het verschuldigde bedrag is dat de belastingplichtige moet betalen of zal ontvangen. Niet in alle gevallen is de berekening van het aangifteprogramma correct. Als er bijvoorbeeld sprake is van: – een gedeelte van het jaar premieplichtig. U komt dan in aanmerking voor vrijstelling of vermindering van de premie volksverzekeringen; – inkomsten uit het buitenland waarvoor de aftrek om dubbele belasting te voorkomen geldt. Hoewel de berekening van het aangifteprogramma dan niet klopt zal de 194
Belastingdienst wel de juiste berekening toepassen. Als de aangifte verzonden is en het blijkt dat er wijzigingen of aanvullingen moeten worden doorgegeven dan kan dit door ná 24 uur opnieuw een aangifte in te sturen. De laatst ingestuurde aangifte wordt beschouwd als de juiste aangifte. Dit kan nog totdat er een definitieve aanslag is opgelegd. Ondernemers zijn verplicht om digitaal aangifte te doen. Bij de digitale aangifte moeten onder andere de jaarrekening, winst- en verliesrekening en de balans meegestuurd worden. Behandelingstermijn Als de aangifte vóór 1 april ontvangen is door de Belastingdienst dan kunt u er vanuit gaan dat u vóór 1 juli bericht ontvangt. Dit kan een voorlopige aanslag zijn maar het kan ook een brief zijn dat u geen voorlopige aanslag krijgt omdat de aangifte niet leidt tot een te betalen bedrag of tot een teruggave. Dan krijgt u alleen een definitieve aanslag. In 2012 is de Belastingdienst een proef gestart waarbij de voorlopige aanslag werd overgeslagen en er direct een definitieve aanslag werd opgelegd. Dit zorgt voor minder brieven van de Belastingdienst. 9-2
De uitnodiging tot het doen van aangifte De Belastingdienst stuurt elk jaar een uitnodigingsbrief naar mensen waarvan zij denken dat deze belasting moeten betalen of terugkrijgen. Er zijn echter ook situaties waarin de Belastingdienst geen uitnodigingsbrief stuurt of een brief waarin zij stellen dat iemand geen aangifte hoeft te doen omdat er waarschijnlijk geen belasting betaald hoeft te worden of geen recht op een terug- gave bestaat. Er is echter een aantal situaties waarbij de mogelijkheid bestaat dat u toch recht heeft op een teruggave: – bijbaantje. – een deel van het jaar gewerkt. – wisselend inkomen. – wijziging persoonlijke omstandigheden (huwelijk, echtscheiding, samenwonen, uit elkaar gaan, geboorte kind. Overlijden of emigratie). – doorwerkbonus. Voorwaarde is dat u bij aanvang van het kalenderjaar 61 jaar of ouder bent en een inkomen uit werk hebt dat meer is dan € 9.295 maar niet meer dan € 57.166. – ouderenkorting. Als u 65 jaar wordt heeft u recht op ouderenkorting mits uw verzamelinkomen lager is dan € 35.450. In principe houdt de SVB rekening met de ouderenkorting bij de berekening van loonheffing maar in sommige gevallen wordt er te weinig berekend. Dit kan voorkomen in het jaar dat u 65 jaar wordt of als u naast uw AOW een klein aanvullend pensioen ontvangt. 195
–
9-2.1
als uw inkomen lager is dan € 15.000 kan het zijn dat de arbeidskorting niet volledig verrekend is met de loonheffing.
Uitstel voor het doen van aangifte
Een uitnodiging tot het doen van aangifte is niet vrijblijvend. U bent verplicht om de aangifte voor de gestelde datum in te dienen. Als u meer tijd nodig heeft voor het invullen van de aangifte dan kunt u uitstel aanvragen. Uitstel aanvragen Het uitstel aanvragen voor het indienen van de aangifte kunt u schriftelijk doen. U stuurt het verzoek naar: Belastingdienst Postbus 2523 6401 DA Heerlen Het verzoek om uitstel kunt u ook telefonisch aanvragen. Hiervoor neemt u contact op met de Belasting Telefoon (0800-0543). Het verzoek moet gedaan worden voordat de inlevertermijn is verstreken. In principe is de termijn voor uitstel 5 maanden. Blokkeringsregeling Uitstel voor het doen van de aangifte wordt niet altijd verleend. Met ingang van belastingjaar 2012 wordt door de Belastingdienst ook gekeken of u in de drie voorgaande jaren wel op tijd uw aangifte heeft ingeleverd. Als blijkt dat u minstens twee van de drie jaren te laat was met het indienen dan krijgt u geen uitstel voor het indienen van de aangifte. U doet op tijd aangifte als de aangifte bij de Belastingdienst binnen is op de inleverdatum. Deze datum staat op de aangiftebrief of op de bevestiging van het uitstel. De termijn van herinnering en/of aanmaning wordt niet meegerekend voor het bepalen van tijdige aangifte voor de blokkeringsregeling. Als u te laat bent met het indienen van de aangifte kunt u een verzuim- of een vergrijpboete krijgen. Boete Als de aangifte niet op tijd bij de Belastingdienst binnen is dan kan er een boete opgelegd worden. Deze boete kan een verzuimboete en/of een vergrijpboete zijn. Verzuimboete Als de aangifte niet op tijd bij de Belastingdienst binnen is dan krijgt u eerst een herinnering. Als u daarna nog steeds geen aangifte heeft ingestuurd dan krijgt u 196
een aanmaning. Hierop staat een termijn vermeld waarbinnen de aangifte alsnog ingediend moet worden. Als er na het verstrijken van deze termijn nog steeds geen aangifte ingediend is dan zal de inspecteur een ambtshalve aanslag opleggen. In dat geval wordt er door de belastingdienst een schatting gemaakt van het bedrag waarover de belasting wordt berekend. Naast het opleggen van de ambtshalve aanslag krijgt u ook een verzuimboete opgelegd. De hoogte van de boete is afhankelijk van het aantal keer dat u de aangifte niet (op tijd) heeft ingediend en kan oplopen tot € 4.920. Sinds 2011 kan er ook een verzuimboete opgelegd worden als u de aanslag niet op tijd betaalt. Voor het betalen van de aanslag kunt u ook uitstel aanvragen. Vergrijpboete Als een aangifte niet, onjuist of onvolledig is ingediend en dat is met opzet gedaan dan kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen. Als er door opzet of grove schuld van belastingplichtige een aanslag wordt opgelegd die voor een te laag bedrag is vastgesteld of dat er op een andere manier te weinig belasting is geheven dan kan de inspecteur ook een vergrijpboete opleggen. Grove schuld betekent dat u redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat door uw gedrag te weinig belasting zou worden geheven. Dit kan ook ernstige slordigheid of nalatigheid betekenen. Bij opzet wordt de aanmerkelijke kans dat door het handelen of nalaten geen of te weinig belasting wordt geheven, willens en wetens aanvaard. Het verschil tussen grove schuld en opzet is niet heel groot. De hoogte van de vergrijpboete is afhankelijk van of het de eerste keer is of er sprake is van opzet of grove schuld, het feit en hoe ernstig het feit is. Als de aangifte op tijd verbeterd wordt dan zal er geen vergrijpboete opgelegd worden. Dat betekent dat dit moet zijn gebeurd voordat u redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de vergrijpboete opgelegd zou worden. Tegen een verzuim- of een vergrijpboete kan bezwaar gemaakt worden. FNV Belastingservice Degene die de aangifte invult voor een ander kan ook een boete opgelegd krijgen als de aangifte (opzettelijk) onjuist is ingediend. Voor de vrijwilligers van de FNV Belastingservice geldt dit ook. De inspecteur moet wel kunnen aantonen dat u bewust onjuiste gegevens heeft ingevuld. Als het lid te weinig gegevens heeft laten zien dan is een onjuiste aangifte niet bewust onjuist door de vrijwilliger ingevuld. 9-2.2
H-Opbouw aanslagnummer
Elke aanslag is voorzien van een kenmerk, het aanslag- of beschikkingsnummer. Aan dit aanslagnummer kunt u zien voor wie de aanslag bedoeld is, om welk 197
soort belasting of toeslag het gaat, of het gaat om een voorlopige of definitieve aanslag en op welk jaar de belasting betrekking heeft. Bij alle correspondentie (voor uitstel van betaling, bezwaar en beroep) moet dit aanslag- resp. beschikkingsnummer worden vermeld. Het aanslagnummer is als volgt opgebouwd: Codering aanslagnummer tot en met 2010 123456789
H
9
6
BSN/sofinummer
soort belasting of toeslag
laatste cijfer belastingjaar
voorlopige, definitieve of navorderingsaanslag
In 2011 zijn de aanslagnummers gewijzigd Vanaf dat belastingjaar is het aanslagnummer als volgt opgebouwd: Codering aanslagnummer vanaf 2011 123456789
H
0
0
01
BSN/sofinummer
soort belasting of toeslag
laatste cijfer belas- voorlopige, definitieve volgnummer tingjaar of navorderingsaanslag
Soort belasting In het aanslagnummer is het soort belasting verwerkt. Dit wordt aangeduid met een letter of een combinatie van letters. De meeste voorkomende zijn: – H=inkomstenbelasting – W=zorgverzekeringswet – T=toeslagen – TBU=tegemoetkoming buitengewone uitgaven (t/m 2009) – Tsz=tegemoetkoming specifieke zorgkosten (vanaf 2009) Belastingjaar Na het soort belasting staat een cijfer dat het belastingjaar aanduidt. Het gaat om het laatste cijfer van een jaar. Het 0 is 2010 maar kan ook 2000 betekenen. Op de aanslag zelf staat het belastingjaar voluit geschreven. Soort aanslag Uit het aanslagnummer is ook op te maken of het om een voorlopige, definitieve of navorderingsaanslag gaat. Vóór 2011 werd een voorlopige aanslag aangeduid met de cijfers 0 t/m 5, de definitieve aanslag met het cijfer 6 en de navorderingsaanslag met de cijfers 7 t/m 9. De aanslagnummers vanaf 2011 zijn veranderd. De voorlopige aanslag heeft altijd het cijfer 0, de definitieve aanslag 198
het cijfer 6 en de navorderingsaanslag het cijfer 9. Achter dit cijfer is een volgnummer geplaatst. Er kunnen nu 99 voorlopige aanslagen opgelegd worden terwijl dat vóór 2011 maar 6x kon. Voorbeeld 123.456.789H2.0.01 Dit is de eerste voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2012. Toeslagen Toeslagen werken met een ander systeem van coderen van de aanslagen. 123456789
T
BSN/ sofinummer
toeslagen laatste twee cijfers belastingjaar
12
3
6
01
controle getal
definitief
volgnummer soort toeslag
1
Aan de toeslagen zijn de volgende eindnummers verbonden: 1-kinderopvangtoeslag 2-huurtoeslag 3-zorgtoeslag 4-kindgebonden budget 9-2.3
Definitieve aanslag
Als u de aangifte heeft ingediend krijgt u in de meeste gevallen eerst een voorlopige aanslag. Daarna volgt de definitieve aanslag. Als de Belastingdienst uw aangifte in behandeling heeft genomen, kan het zijn dat er voor het beoordelen van uw aangifte aanvullende informatie aan u wordt gevraagd. Hiertoe stuurt de Belastingdienst u een brief met de onder- werpen waarover de informatie wordt gevraagd. Zo kan het zijn dat er een specificatie wordt verlangd, of bewijsstukken van de in aftrek gebrachte kosten, zoals kopieën van nota’s en afschriften van bank- en girorekeningen. Ook is het mogelijk dat bewijsstukken van genoten vergoedingen overgelegd dienen te worden. De reactie dient schriftelijk plaats te vinden voor de in de brief genoemde datum. Tevens is in de brief vermeld, dat als uit de gegevens blijkt dat er moet worden afgeweken van uw aangifte, u hiervan zo spoedig mogelijk bericht ontvangt. Als er niet hoeft te worden afgeweken, zal de aanslag worden opgelegd. Als de Belastingdienst het voornemen heeft om af te wijken ontvangt u een brief met daarin aangegeven op welke punten dit zal zijn. Bij elke afwijking geeft de Belastingdienst een motivatie. Hierna zal de aanslag worden opgelegd. Indien u het niet eens bent met de correctie bij de aanslag, dat dient u bezwaar tegen de aanslag aan te tekenen. Hiervoor geldt de bezwaarprocedure. 9-2.4
Navorderingsaanslag
Een eenmaal opgelegde definitieve aanslag kan niet door een tweede definitieve aanslag worden gevolgd. Wel kan de inspecteur, in bepaalde 199
omstandigheden, een navorderingsaanslag opleggen. Hij heeft hiertoe de gelegenheid gedurende 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld (evt. verlengd met het verleende uitstel). Navordering kan plaatsvinden indien de inspecteur een zogenaamd nieuw feit kan aanvoeren; dat is een feit dat de inspecteur niet bekend was en waar hij redelijkerwijs ook niet mee bekend kon zijn op het tijd- stip dat de (formele) belastingschuld door hem werd vastgesteld. Was het feit wel bekend, maar is het niet verwerkt in de aanslagregeling, dan is sprake van een ambtelijk verzuim. Een ambtelijk verzuim kan in beginsel niet door navordering worden hersteld. Indien echter de ontvangen aanslag bij u redelijker- wijs de indruk moet wekken dat deze niet kan berusten op een beslissing van de inspecteur maar het gevolg moet zijn van een vergissing, schrijfof typefout, is volgens de rechtspraak wél navordering mogelijk. De inspecteur heeft geen nieuw feit nodig als u met betrekking tot de te weinig geheven (na te vorderen) belasting te kwader trouw bent. Van kwade trouw is sprake wanneer aan de inspecteur opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt of opzettelijk relevante informatie is verzwegen. Ook in de volgende gevallen is voor het opleggen van een navorderingsaanslag geen nieuw feit vereist: – bij een onjuiste verrekening van voorlopige aanslagen, voorheffingen of voorlopige teruggaven; – bij een onvolkomen verdeling tussen partners van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen of van de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen; – als de belastingaanslag ten gevolge van een fout voor u redelijkerwijs kenbaar onjuist is vastgesteld dan wel achterwege is gebleven. Dat het redelijkerwijs kenbaar was wordt in ieder geval aangenomen als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de verschuldigde belasting bedraagt. Een ambtelijk verzuim kan, naast kwade trouw, ook in deze gevallen dus tot navordering leiden, tenzij dat in strijd zou komen met beginselen van behoor- lijk bestuur. Indien aan de niet- of minstverdienende fiscale partner de algemene heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend doordat de andere fiscale partner onvoldoende inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is verschuldigd, blijft het ook na de navorderingstermijn van 5 jaar voor de Belastingdienst mogelijk om een navorderingsaanslag op te leggen. Deze navordering blijft mogelijk tot 8 weken nadat de aanslag van die partner, of de beschikking of uitspraak waardoor de aanslag van de partner is verminderd, onherroepelijk is geworden. Aan de navordering gaat een mede- deling van de Belastingdienst vooraf over het voornemen tot navordering. U krijgt gelegenheid tot het geven van inlichtingen welke aanleiding kunnen zijn tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vergrijpboete behorende bij een dergelijke navordering. Als er bijv. navordering plaatsvindt omdat het saldo van een bankrekening is vergeten, dan mogen fiscale partners op gezamenlijk verzoek 200
alsnog de verdeling aanpassen. Het verzoek tot een andere verdeling is dan mogelijk totdat de navorderingsaanslag onherroepelijk vast- staat. De Belastingdienst mag de andere partner een navorderingsaanslag opleggen naar aanleiding van zijn eigen aangifte, als zijn aanslag te laag zou zijn vastgesteld door deze gewijzigde verdeling. Het bedrag dat wordt geheven bij een navorderingsaanslag wordt verhoogd met een percentage van maximaal 100% (boete). 9-2.5
Voorlopige aanslag
De voorlopige aanslag kan opgelegd worden over het lopende belastingjaar en over een afgelopen belastingjaar. Als u een aangifte heeft ingediend is het gebruikelijk dat de Belastingdienst eerst een voorlopige aanslag oplegt, binnen 3 maanden nadat u de aangifte heeft ingediend. Hierin wordt uw aangifte één op één gevolgd. Wel zal de Belastingdienst het juiste bedrag van een al ontvangen voorlopige teruggaaf hanteren, ook al heeft u niet aangegeven dat u een voorlopige teruggaaf heeft gehad of heeft u een verkeerd bedrag als voorlopige teruggaaf ingevuld. Een dergelijke voorlopige aanslag kan een teruggave zijn of een te betalen bedrag. Een aanslag met een te betalen bedrag moet binnen 6 weken na dagtekening van het aanslagbiljet betaald zijn. Let er overigens op dat aan een dergelijke voorlopige aanslag geen rechten kunnen worden ontleend ten aanzien van bijv. de toekenning van aftrekposten. Dit betekent, dat als bij de behandeling van uw aangifte aftrekposten worden geschrapt de definitieve aanslag alsnog, of wederom, een te betalen bedrag kan opleveren. 9-2.6·Voorlopige aanslag lopend jaar algemeen
Een voorlopige aanslag kan opgelegd worden over een afgelopen belasting- jaar maar ook over een lopend belastingjaar. Dit artikel gaat over de voorlopige aanslag over een lopend belastingjaar. U kunt verzoeken om een terug te krijgen voorlopige aanslag over 2013 voor de uitbetaling van de algemene heffingskorting of andere heffingskortingen, zoals de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting en bepaalde aftrekposten zoals; 1. reisaftrek openbaar vervoer; 2. premies voor lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen; 3. te betalen alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen; 4. negatieve inkomsten eigen woning; 5. de persoonsgebonden aftrek; 6. een restant persoonsgebonden aftrek; 7. de verliezen uit werk en woning uit voorafgaande kalenderjaren. Via een terug te krijgen voorlopige aanslag ontvangt u al in 2013 belasting terug van de Belastingdienst, in plaats van na afloop van het jaar. 201
Als u het VA 2013-programma gebruikt voor het aanvragen van een terug te krijgen voorlopige aanslag, kunnen de volgende situaties van toepassing zijn: – uw verzoek of wijziging is uiterlijk op 30 november 2012 door de Belastingdienst ontvangen. U krijgt dan het bedrag van de voorlopige aanslag in twaalf maandelijkse termijnen. Half januari 2013 krijgt u de eerste termijn uitbetaald. De uitbetaling gebeurt alleen in termijnen als het maandbedrag € 23 of meer is. Is het maandbedrag minder, dan wordt het bedrag in één keer uitbetaald. – uw verzoek of wijziging is op of ná 1 december 2012 door de Belastingdienst ontvangen, maar uiterlijk 30 november 2013. U krijgt dan het bedrag van de voorlopige aanslag uitbetaald in 2013. Het wordt dan verdeeld over het aantal resterende maanden. De uitbetaling gebeurt alleen in termijnen als het maandbedrag € 23 of meer is. Is het maandbedrag minder, dan wordt het bedrag in een keer uitbetaald. – uw verzoek of wijziging is op of ná 1 december 2013 door de Belastingdienst ontvangen, maar uiterlijk 1 mei 2014. U krijgt dan het bedrag van de voorlopige aanslag in één keer uitbetaald. U kunt een verzoek of een wijziging voor een voorlopige aanslag door middel van het VA 2013 programma insturen tot 1 april 2014, maar uiterlijk tot het moment dat u uw definitieve aangifte over 2013 doet. Als u verwacht een bedrag te moeten betalen, kunt u een aanvraag of wijziging indienen tot 1 mei 2014. 9-2.7
Voorlopige terug te ontvangen aanslag lopend jaar
Een voorlopige aanslag over een lopend jaar kan betekenen dat u belasting terugkrijgt of dat u belasting moet betalen. Met het verzoek om een teruggaaf kunt u de Belastingdienst vragen rekening te houden met bepaalde aftrekbare kosten. Als hoofdregel zal bij fiscale partners (VJP) een negatief bedrag het best kunnen worden toegerekend aan degene met het hoogste inkomen, maar kijk bij 65+ vooral wie het hoogste tarief betaalt. De definitieve keuze wordt echter pas bij de aangifte verlangd. Daarnaast kunt u ook enkele heffingskortingen aanvragen, nl. de werkbonus en de zgn. kindgerelateerde heffingskortingen, dit zijn de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaandeouderkorting. – u kunt de volgende verzoeken indienen: een verzoek tot terug te krijgen voorlopige aanslag als u nog niet eerder een terug te krijgen voorlopige aanslag voor het bedoelde jaar hebt ontvangen, al dan niet automatisch; – als u al een terug te krijgen voorlopige aanslag heeft ontvangen, dan kunt u deze stopzetten per 1 januari of per een latere datum; – een wijziging in uw persoonlijke situatie doorgeven, zonder gevolgen voor de hoogte van uw terug te krijgen voorlopige aanslag; – uw terug te krijgen voorlopige aanslag wijzigen. 202
Als u de door de Belastingdienst automatisch toegezonden terug te krijgen voorlopige aanslag met terugwerkende kracht stopzet per 1 januari 2013 en u hebt al bedragen ontvangen, krijgt u een nieuwe voorlopige aanslag waarop het terug te betalen bedrag staat vermeld. Het is verstandig om de hoogte van de terug te krijgen voorlopige aanslag aan de veilige kant te houden. U kunt dit bij een terug krijgen voorlopige aanslag i.v.m. aftrekposten bereiken door uw inkomen niet te hoog in te schatten of door een aftrekpost wat lager op te voeren dan u naar verwachting op uw aangifte zult kunnen aangeven. U kunt alleen een terug krijgen voorlopige aanslag voor de algemene heffingskorting krijgen onder de volgende voorwaarden: – uw eigen inkomen is lager dan € 6.000; – u hebt meer dan 6 maanden een fiscale partner (deze voorwaarde geldt niet in het jaar dat uw fiscale partner is overleden); – uw fiscale partner is voldoende belasting verschuldigd. 9-2.8
Voorlopige te betalen aanslag lopend belastingjaar
Een voorlopige aanslag kan opgelegd zijn voor een lopend belastingjaar maar ook voor een afgelopen belastingjaar. Dit artikel behandelt een te betalen voorlopige aanslag opgelegd over een lopend belastingjaar. Een te betalen voorlopige aanslag over het huidige, lopende belastingjaar wordt in principe automatisch opgelegd. Dit heet de EVA, de eerste voorlopige aanslag. De aanslag wordt opgelegd als over het voorafgaande jaar een (voorlopige of definitieve) aanslag is opgelegd waarop meer dan het bedrag voor een verplichte aanslag, daarom meer dan € 45 moet worden (bij)betaald. Als basis voor zo’n te betalen voorlopige aanslag worden de bedragen van de laatst opgelegde aanslag gebruikt, gecombineerd met de dit jaar geldende heffingskortingen en tarieven. Deze automatisch te betalen voorlopige aanslagen worden opgelegd in de maanden januari en februari. Als de voorlopige aanslag te hoog of te laag is berekend, bijv. door gewijzigde omstandigheden, dan kan verzocht worden om een nadere te betalen voorlopige aanslag op te leggen, die beter aansluit op de gewijzigde situatie. Dit verzoek wordt ingediend met behulp van het VA 2013-programma, dat u kunt downloaden via www.belastingdienst.nl. Hierop kunnen de actuele gegevens worden ingevuld. Een (nader) te betalen voorlopige aanslag wordt uiteraard verrekend met de (op een later tijdstip) opgelegde definitieve aanslag. Het bedrag van de (nader) voorlopige aanslag heeft geen invloed op het voorwaarden ten aanzien van het al of niet opleggen van een verplichte aanslag. Over het bedrag van een te betalen voorlopige aanslag over het lopende belastingjaar is pas heffingsrente belastingrente verschuldigd vanaf 1 juli van het 203
jaar volgend op het belastingjaar. Dit betekent dat er over een voorlopige aanslag op het lopende jaar geen belastingrente is verschuldigd. Afhankelijk van het percentage van de belastingrente, de hoogte van een mogelijke definitieve aanslag, de aanwezigheid van direct beschikbaar geld, enz. moet worden overwogen om te verzoeken tot het opleggen van een hogere, nadere te betalen voorlopige aanslag. U kunt dit doen tot 1 mei van het jaar volgend op het belastingjaar. 9-3
Betalen van aanslagen U kunt een bedrag verschuldigd zijn aan de Belastingdienst, maar de Belastingdienst kan u ook een bedrag verschuldigd zijn. De manier waarop er betaald moet worden is voor beide verschillend. Terug te ontvangen bedragen Bedragen die u terugontvangt, worden in het algemeen voor de dagtekening van het aanslagbiljet door de Centrale Betalingsadministratie te Apeldoorn aan u overgemaakt. Te betalen bedragen Betaling van aanslagen kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten: – per bank door overschrijving van uw rekening met gebruikmaking van bijgesloten of toegestuurde acceptgiro aan de Centrale Betalingsadministratie te Apeldoorn; – door storting op postagentschap met gebruikmaking van de acceptgiro; – door verrekening met terug te ontvangen bedragen, echter alleen op initiatief van de Belastingdienst; u ontvangt hiervan schriftelijk bericht van de Centrale Betalingsadministratie te Apeldoorn. Betaling van een voorlopige aanslag over het lopende belastingjaar Is het aanslagbiljet gedagtekend in het jaar, waarop de aanslag betrekking heeft (een te betalen voorlopige aanslag dus), dan kan de aanslag worden betaald in een aantal gelijke, maandelijkse termijnen en wel zoveel termijnen als het jaar nog maanden telt ná de dagtekening van de aanslag. De eerste termijn moet worden betaald in de eerste maand ná de dagtekening van de aanslag, d.w.z. voor de eerste vervaldag (= laatste dag van de maand). Op 31 december van het belastingjaar moet het gehele bedrag van de aanslag zijn betaald. Bijv: dagtekening aanslag 26 februari; betaling in 10 termijnen, vanaf eind maart. Betalingskorting Als een voorlopige aanslag over het lopende jaar in één keer wordt betaald, dan wordt een betalingskorting gegeven. De korting wordt berekend met het percentage van de invorderingsrente over de gemiddelde looptijd van de 204
resterende termijnen. Aangezien gedurende de rest van de looptijd van de termijnen gemiddeld de helft van de aanslag openstaat, wordt de betalingskorting hierover berekend. Voorwaarde voor het toekennen van de betalingskorting is dat het volledige bedrag van de aanslag op de eerste vervaldag is voldaan, ook als u een verzoek indient om (een deel van) het bedrag te verlagen. Wordt de aanslag in de loop van het jaar verminderd, dan wordt ook de betalingskorting over het bedrag van de vermindering teruggenomen. Betaling van aanslagen over al verstreken belastingjaren Is het aanslagbiljet gedagtekend na afloop van het jaar waarover de aanslag moet worden betaald, dan moet de aanslag uiterlijk binnen 6 weken ná de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet in zijn geheel zijn betaald. Deze datum van uiterlijke betaling is op het aanslagbiljet vermeld. Het kan in dit geval gaan om zowel voorlopige als definitieve aanslagen. Betaling van aanslagen over het lopende belastingjaar Op de voorlopige aanslag is vermeld op welke datum de eerste termijn en op welke datum de laatste termijn vervalt. De tweede, derde en volgende termijn vervallen telkens één maand later dan de vorige termijn. Op de laatste dag van iedere maand (de vervaldag) moet ten minste het bedrag van de vervallen termijnen zijn voldaan (meer mag ook). 9-3.1
Rente
De Belastingdienst hanteert twee vormen van rente; – belastingrente – invorderingsrente Heffingsrente (geldig tot en met 31 december 2012) De Belastingdienst vergoedt aan u heffingsrente als een aanslag wordt opgelegd waarbij u geld terugkrijgt. De te vergoede rente wordt berekend over het bedrag dat u terugkrijgt. U bent heffingsrente verschuldigd aan de Belastingdienst als een aanslag wordt opgelegd waarbij u moet betalen. De te betalen rente wordt berekend over het te betalen bedrag van de aanslag. De Belastingdienst moet binnen 3 maanden na indiening van een aangifte inkomstenbelasting een (voorlopige) aanslag opleggen om zodoende het bedrag aan heffingsrente voor u te beperken. Bij overschrijding van deze termijn mag de inspecteur vanaf dat moment geen heffingsrente meer in rekening brengen. Over het te betalen bedrag van een (nadere) voorlopige aanslag wordt rente berekend, beginnend op 1 januari van het jaar volgend op het belastingjaar. Dit geldt ook voor de definitieve aanslag. Om onnodige betaling van rente te voorkomen is het van belang, dat de voorlopige aanslag over het belastingjaar zelf zo nauwkeurig mogelijk wordt vastgesteld. De te vergoeden of te betalen heffingsrente wordt 205
berekend over de periode, die begint op 1 januari van het jaar volgend op het belastingjaar en die eindigt op de datum waarop de aanslag is gedagtekend, met inachtneming van bovengenoemde termijn van 3 maanden na het indienen van de aangifte. Heffingsrente wordt niet berekend over een eventuele boete die in het bedrag van de aanslag is begrepen. Het bedrag van de vergoede of te betalen heffingsrente vindt u terug op het aanslagbiljet en wordt automatisch berekend bij het vaststellen van de aanslag. Met vragen over (de hoogte van de) heffingsrente moet u zich wenden tot de Belastingdienst. Belastingrente (vanaf 1 januari 2013) Per 1 januari 2013 wordt er belastingrente berekend door de Belastingdienst. Voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting houdt de belastingrenteregeling in dat rente wordt berekend vanaf 1 juli van het jaar volgend op het kalenderjaar. Voor het belastingjaar 2012 dus vanaf 1 juli 2013. Dit betekent dat als u op tijd aangifte doet (vóór 1 april) en de Belastingdienst op tijd een aanslag oplegt (vóór 1 juli), er géén belastingrente wordt berekend. Invorderingsrente Invorderingsrente wordt berekend over alle aanslagen. De te betalen invorderingsrente wordt berekend over de periode die begint op de dag na het vervallen van de betalingstermijn(en) en eindigt op de dag voorafgaande aan die van de betaling. De Belastingdienst vergoedt aan u invorderingsrente als een al door u betaalde aanslag wordt herzien waardoor u geld terugontvangt. De te vergoeden invorderingsrente wordt berekend over het bedrag dat u terugkrijgt (maximaal het al op aanslag betaalde bedrag, en dus geen vergoeding van invorderingsrente als er uitstel van betaling is verleend). De te vergoeden invorderingsrente wordt berekend over de periode die begint op de eerste dag ná de vervaldatum van de vorige aanslag en die eindigt met de datum waarop de herziene aanslag is gedagtekend. De te betalen invorderingsrente wordt berekend over het bedrag dat u nog moet betalen, ongeacht het feit waarom u nog niet heeft betaald (dus ook bij uitstel van betaling). Betalingsregeling Als u een regeling afspreekt van bijvoorbeeld € 50 per maand en u betaalt ook € 50 per maand dan is de aflossing van de schuld lager dan € 50. Dit bedrag is namelijk inclusief de invorderingsrente. Bij elke betaling wordt eerst de rente berekend en het restant wordt afgelost op de openstaande vordering. Aan het einde van de betalingsregeling is het in de meeste gevallen zo dat er nog een restschuld overblijft. Als dag van betaling geldt de dag van bijschrijving op een rekening van de Centrale Betalingsadministratie te Apeldoorn. Wordt contant betaald dan geldt de datum van betaling aan de kas van het postagentschap als dag van betaling. Belangrijk is wel dat de door de Belastingdienst verstrekte acceptgiro wordt meegenomen. Het bedrag van de vergoede of te betalen invorderingsrente vindt 206
u niet terug op het aanslagbiljet. De invorderingsrente wordt schriftelijk aan u kenbaar gemaakt bijv. op de (nieuwe) acceptgiro die u ontvangt na betaling (van een termijn) van de aanslag of op uw bankrekeningoverzicht bij vergoede rente. Met vragen over invorderingsrente moet u zich wenden tot de invorderaar van het Belastingkantoor in uw regio. Kijk onder uitstel van betaling voor verdere informatie. 9-3.2
Invordering
Als na enige vervaldag achterstand in betaling ontstaat, wordt een aanmaning verzonden en als er dan nog niet betaald wordt een dwangbevel. Aanmaning De kosten hiervan bedragen € 7 voor een schuld tot € 454 of € 15 voor een schuld van € 454 of meer. Als u een aanmaning ontvangt, moet u binnen 14 dagen ná dagtekening van de aanmaning betalen. Tegen een aanmaning kunt u bezwaar maken. Dwangbevel Blijft ook na enkele aanmaningen betaling achterwege, dan zal de Belastingdienst een dwangbevel betekenen. De kosten voor de betekening van het dwangbevel zijn: – € 38 bij een belastingschuld tot € 90; – daarboven € 38 plus € 3 voor elke volle € 45 aan belastingschuld tot ten hoogste € 11.347. De kosten voor betekening van een dwangbevel worden jaarlijks in december aangepast. De hiervoor genoemde bedragen gelden vanaf 1 januari 2012. Versnelde invordering De Belastingdienst kan in een aantal gevallen overgaan tot directe inning van de aanslagen, zonder de betalingstermijn af te wachten. Dit is vooral het geval bij faillissement, emigratie (of er dreigt een situatie dat u het land gaat verlaten), dan wel als verhaalobjecten gaan verdwijnen. Overheidsvordering Als in verband met een belastingaanslag een aanmaning is verzonden en een dwangbevel is betekend en u uw belastingaanslag nog niet heeft betaald, kan een overheidsvordering worden gedaan. Dat houdt in dat de mogelijkheid bestaat tot het leggen van een vereenvoudigde vorm van derdenbeslag bij een bank. De bank wordt dan door de ontvanger van de Belastingdienst verplicht om geld van uw betaalrekening(en), niet van spaarrekeningen, over te maken naar de Belastingdienst. Op deze manier kan de Belastingdienst de invordering van relatief kleine belastingbedragen tot ten hoogste € 500 doel- matig innen. 207
Overheidsinvordering is niet toegestaan bij schuldsanering en in geval van uw faillissement. De overheidsvordering kan ook worden toegepast bij terugvordering van teveel ontvangen toeslag(en). Uitstel van betaling U hebt een belastingaanslag ontvangen en u wilt een betalingsregeling of uitstel van betaling aanvragen, omdat: – de hoogte van de aanslag wordt betwist door middel van een bezwaar- of beroepschrift; – binnen afzienbare tijd een teruggaaf IB/PVV wordt verwacht; – de aanslag niet op tijd kan worden betaald vanwege betalingsproblemen. U kunt op twee manieren uitstel van betaling vragen: telefonisch en schriftelijk. Als u voor een periode van 4 maanden na de eerste vervaldag uitstel wilt hebben, kunt u telefonisch uitstel vragen. Bel dan met de Belasting Telefoon 0800-0543. Voor uitstel van een korte periode gelden de volgende voorwaarden: – u bent geen ondernemer; – de belastingschuld is niet hoger dan € 20.000; – het gaat niet om een conserverende aanslag of een beschikking aansprakelijkheidstelling; – u hebt geen andere belastingaanslagen openstaan waarvoor u al een aanmaning of dwangbevel heeft ontvangen; – als u ondernemer bent geweest, heeft u geen omzet- of loonbelastingschuld openstaan. Voldoet u aan deze voorwaarden, dan krijgt u van de Belastingdienst uitstel van betaling voor een periode van 4 maanden, gerekend vanaf de datum waarop de belastingaanslag betaald had moeten zijn, de zogenaamde laatste vervaldag. Bij een telefonisch verzoek hoort u meestal direct of u gebruik kunt maken van de regeling. De Belastingdienst bevestigt u binnen 5 werkdagen schriftelijk de gemaakte afspraken. Wilt u een langere periode uitstel, dan moet u een schriftelijk verzoek indienen. U kunt dit doen met het formulier Verzoek betalingsregeling en uitstel van betaling en/of premie. Dit formulier kunt u bestellen bij de Belasting Telefoon of downloaden via www.belasting-dienst.nl. Van belang is dat uw verzoek bij de Belastingdienst binnen is voordat de betalingstermijn van uw belastingaanslag afloopt. U loopt anders het risico dat u een aanmaning of een dwangbevel ontvangt. Op het formulier kunt u zelf een voorstel doen voor de manier waarop u uw belastingaanslag wilt betalen. U kunt bijvoorbeeld in meerdere termijnen betalen of verzoeken om het bedrag in één keer over 5 maanden te betalen, omdat u dan een bedrag verwacht waarmee u de belastingaanslag in één keer kunt betalen. Voorwaarde is dat de belastingaanslag zo snel mogelijk moet zijn betaald. In ieder geval moet de belastingaanslag uiterlijk binnen 12 maanden betaald zijn. Uitstel voor een 208
periode van langer dan één jaar is niet mogelijk. Bij een schriftelijk verzoek wordt gekeken naar uw vermogen en uw inkomen. Hebt u genoeg eigen vermogen of inkomen, dan moet u dit gebruiken om het open- staande bedrag van de belastingaanslag te betalen. Om te beoordelen of u het openstaande bedrag kunt betalen, wordt uitgegaan van de financiële situatie van u en uw partner. Tevens wordt rekening gehouden met de noodzakelijke uitgaven zoals huur, hypotheek, en premie zorgverzekering. Daarnaast wordt rekening gehouden met kosten van levensonderhoud die volgens de bijstandsnorm nodig is. De Belastingdienst gaat ervan uit dat u 80% van het bedrag dat overblijft, kunt gebruiken om uw belastingschuld te betalen. Als u andere schuldeisers heeft die u ook afbetaalt dan dient deze aflossing aan de Belastingdienst te betalen. De Belastingdienst is preferente schuldeiser en gaat voor concurrente schuldeisers. Bij een schriftelijk ingediend verzoek, ontvangt u binnen 6 weken een brief van de Belastingdienst. Hierin staat aangegeven of uw verzoek is ingewilligd of afgewezen. Is uw verzoek afgewezen, dan moet u de aanslag binnen de betalingstermijn die is vermeld op het aanslagbiljet, betalen. Is de betalingstermijn verstreken, dan dient u per direct te betalen. Als een verzoek tot een betalingsregeling of uitstel van betaling is verleend, dan dient u rekening te houden met invorderingsrente. Deze wordt berekend vanaf de laatste vervaldag van de aanslag tot de datum waarop u deze betaalt. Bij uitstel van betaling loopt de renteberekening door. Uitstel van betaling kost dus geld. Voor de actuele rentestand kunt u kijken op de website van de Belastingdienst. Kwijtschelding Zijn uw persoonlijke en financiële omstandigheden zodanig, dat u ook na uitstel van betaling niet in staat zult zijn de aanslagen te betalen, dan kan worden geprobeerd om de nog te betalen bedragen geheel of gedeeltelijk te doen kwijtschelden. Kwijtschelding kan alleen worden gevraagd voor inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Kwijtschelding wordt niet verleend als u vermogend bent, d.w.z. u bezit banktegoeden, auto, garage, caravan, boot, effecten, een overwaarde op de eigen woning of als blijkt dat u andere schuldeisers wel betaalt. Bij de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding wordt gekeken naar uw “netto besteedbaar inkomen”. Dit is uw netto- inkomen plus het inkomen van uw echtgenoot (of partner en/of thuiswonende kinderen van 27 jaar of ouder) verminderd met een aantal uitgaven zoals de huur of hypotheekrente, premie zorgverzekering en hoge ziekte- en/ of invaliditeitskosten. Afhankelijk van uw woon-/gezinssituatie wordt vervolgens een voor u geldend “normbedrag” vastgesteld. Ligt uw netto besteedbaar inkomen onder of juist boven de grens van het voor u geldend normbedrag, dan kan volledige of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend. Als uitgangspunt voor de kwijtscheldingsnorm is gekozen voor een niveau dat ligt op 90% van het bijstandsniveau. Kwijtschelding wordt aangevraagd door middel van het formulier verzoek om kwijtschelding van belasting- en/of premieschuld 209
voor particulieren. Dit formulier is te verkrijgen en moet weer worden ingeleverd bij de Belastingdienst. Op dit formulier moeten gegevens over de financiële en persoonlijke omstandigheden worden vermeld. De Belastingdienst beslist over uw aanvraag. De beslissing wordt u medegedeeld door middel van een beschikking. Bij afwijzing van uw verzoek kunt u hiertegen beroep aantekenen bij de directeur van de Belastingdienst. Op het moment dat u de kwijtscheldingsaanvraag indient bij de Belastingdienst wordt automatisch uitstel van betaling verleend. Een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling is dus niet nodig. 9-4
Hoger beroep en cassatie Bent u het niet eens met de uitspraak van de rechtbank (mondelinge of schriftelijke uitspraak) kunt u in hoger beroep gaan bij de belastingkamer van het gerechtshof. Als u het niet eens met de uitspraak in hoger beroep dan kunt u cassatie indienen bij de Hoge Raad. Hoger beroep Het hoger beroep vormt: – Een mogelijkheid voor partijen om in eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen (herkansingsfunctie); – Een zekere kwaliteitscontrole op het werk van de rechter; – Een bevordering van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling. De zaken die bij het gerechtshof aanhangig worden gemaakt, worden in behandeling genomen door een meervoudige kamer. De meervoudige kamer kan de zaak verwijzen naar de enkelvoudige kamer wanneer zij van oordeel is dat de zaak door één rechter kan worden behandeld. Er zijn richtlijnen vastgesteld voor de behandeling van belastingzaken in hoger beroep. Als u elektronisch kenbaar maakt dat u in beroep wenst te gaan, wordt dat niet in behandeling genomen. U kunt wel hoger beroep indienen per fax. Als datum van binnenkomst geldt daarbij de dag waarop het eerste vel volgens de faxregistratie van de griffie is binnengekomen. De griffier moet binnen een week na het instellen van het hoger beroep een kennisgeving aan de wederpartij sturen, evenals binnen een week na binnenkomst van het beroepschrift een ontvangstbevestiging aan de indiener van het beroepschrift. Een beroepschrift dat bij de eerste leging op een werkdag in de brievenbus van het gerechtsgebouw wordt aangetroffen, wordt geacht te zijn ingediend op de direct voorafgaande werkdag. Als een belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde die niet advocaat is, moet er een schriftelijke machtiging bij het beroepschrift worden gevoegd. Cassatie Tegen de mondelinge of schriftelijke uitspraak van het gerechtshof kunt u binnen 210
6 weken beroep in cassatie aantekenen. Beroep in cassatie dient rechtstreeks bij de Hoge Raad aanhangig te worden gemaakt. Indien cassatie is ingesteld tegen een mondelinge uitspraak van het gerechtshof dan zal deze uitspraak, door het gerechtshof, binnen 6 weken worden vervangen door een schriftelijke uitspraak. Deze (schriftelijke) uitspraak wordt gelijktijdig aan alle partijen verzonden. Het beroep in cassatie wordt geacht tegen de schriftelijke uitspraak te zijn gericht. Griffierecht Voor de behandeling door de belastingkamer van de rechtbank en het gerechtshof is griffierecht verschuldigd, evenals bij beroep in cassatie. De bedragen zijn geïndexeerd en zullen dus van jaar tot jaar opnieuw worden vastgesteld. Het griffierecht is bij vooruitbetaling verschuldigd. Niet-tijdige betaling van het griffierecht leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring. Wanneer u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, krijgt u het griffierecht terug. De rechter kan ook het griffierecht op een lager bedrag vaststellen in verband met onvermogen. Het tarief voor het griffierecht bedraagt met ingang van 2012: – voor beroep bij de rechtbank € 42 – voor hoger beroep bij het gerechtshof € 115 – voor beroep in cassatie bij de Hoge Raad € 115 Terugwinning van rechten Het kan voorkomen, dat u door bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld verblijf in het buitenland, ernstige ziekte, de termijn niet in acht heeft kunnen nemen. In zo’n geval kunt u binnen 3 jaar na het verstrijken van de termijn de voorzitter van de belastingkamer van het gerechtshof om een nieuwe termijn verzoeken. Dat gemotiveerde verzoek moet ingediend worden bij de Belastingdienst, die dan eerst kan nagaan of de aanslag ambtshalve kan worden herzien. Tegen de beslissing van de voorzitter van de belastingkamer kunt u niet in beroep gaan. Bezwaar
Bent u het niet eens met de door de Belastingdienst opgelegde aanslagen of beschikkingen, dan kunt u hiertegen bezwaar maken. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn, omdat er correcties zijn aangebracht en van uw aangifte wordt afgeweken, waardoor hogere aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen worden opgelegd. Ook kan het zijn, dat er ten gevolge van het afwijken van uw aangifte, de door u zo zorgvuldig berekende optimale verdeling van de posten ineens niet meer zo optimaal blijkt te zijn. Ook dan kunt u bezwaar maken totdat de aanslagen van beide fiscale partners onherroepelijk vaststaan. Bezwaarschrift 211
I
9-4.1
Bezwaar maken kan schriftelijk of via internet (DigiD). U kunt hiervoor gebruikmaken van het formulier Bezwaar particulieren, dat u kunt downloaden bij www.belastingdienst.nl. Ook kunt u zelf een brief opstellen en versturen. In het bezwaarschrift dienen de volgende gegevens te worden vermeld: – datum; – naam, adres en woonplaats; – aanslagnummer; – tegen welk soort aanslag of beschikking u bezwaar maakt (bijv. IB/PVV, zorgtoeslag, e.d.); – het betreffende jaar; – en een omschrijving van het bezwaar in uw eigen bewoordingen. Een bezwaarschrift moet worden ingediend bij het kantoor van de Belastingdienst waaronder u valt. U kunt hiervan natuurlijk ook afzien. Bezwaar tegen de aanslag moet tijdig zijn ingediend, d.w.z. binnen 6 weken, welke termijn begint te lopen de dag ná dagtekening van de aanslag of het besluit. Bij verzending per post is de indiening tijdig als het bezwaar binnen 6 weken ter post is bezorgd en binnen 7 weken is ontvangen. Bij verzending per fax is de indiening tijdig als het bezwaar vóór 24.00 uur op de laatste dag van de bezwaartermijn is ontvangen. Is het bezwaarschrift niet op tijd bij de Belastingdienst binnen, dan wordt gezegd: ”het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard”, wat betekent, dat u geen bezwaar meer kunt maken. Uw bezwaar wordt eventueel ambtshalve wel in behandeling genomen, maar u hebt geen beroepsmogelijkheden. U kunt wel bezwaar maken tegen de nietontvankelijkheid van het bezwaar. Met betrekking tot binnengekomen bezwaarschriften wordt een ontvangstbevestiging door de Belastingdienst verstuurd. De Belastingdienst gaat de gronden na die in het bezwaarschrift staan en deelt u zijn beslissing gemotiveerd mee. Verzoek- en bezwaarschriften moeten, in beginsel, worden afgedaan binnen 6 weken ná de dagtekening van het bezwaarschrift. Indien niet binnen 6 weken op het bezwaarschrift kan worden beslist, ontvangt u een schriftelijk tussenbericht. Ten onrechte binnengekomen of foutief geadresseerde bezwaar- of beroepschriften worden door de Belastingdienst doorgezonden, maar kunnen niet- ontvankelijk worden verklaard. Bezwaarschriften dienen schriftelijk te worden ingetrokken ofwel de intrekking van het bezwaarschrift dient na een gesprek in het verslag daarvan te worden opgenomen. Opgemerkt moet nog worden dat eventueel ook (een) bezwaarschrift(en) voor de partner moet(en) worden ingediend als bezwaar wordt gemaakt tegen de aan uzelf opgelegde aanslag(en). Dit zal vooral het geval zijn als door de Belastingdienst zodanig van uw aangifte is afgeweken, dat ook wijzigingen ontstaan in het toerekenen van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen of de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen resp. de beoogde verdeling ervan onder de partners. 212
Een aanvulling op de aangifte kan worden ingediend wanneer tussen het doen van de aangifte en het opleggen van de aanslag(en) blijkt dat bijv. aftrek- posten zijn vergeten op te voeren. Na het opleggen van de aanslag(en) kan (uiteraard binnen de termijn van bezwaar) alsnog een en ander worden gecorrigeerd d.m.v. het indienen van een bezwaarschrift. Na de termijn van bezwaar kan dit natuurlijk ook nog door middel van een verzoek tot ambtshalve herziening van de aanslag, alleen verspeelt u dan alle verdere rechten, zoals de mogelijkheid tot het instellen van beroep. Het indienen van een bezwaarschrift heeft niet automatisch tot gevolg dat uitstel van betaling wordt verleend voor dat deel van de aanslag dat betwist wordt. Hiervoor moet een verzoek tot uitstel van betaling worden ingediend, voorzien van een berekening van het betwiste bedrag. Dit hoeft niet in een afzonderlijke brief. Voor het niet-betwiste deel wordt de betalingsplicht niet gestopt. Denk echter aan de rente die u wellicht moet gaan betalen. 9-4.2
Pro-forma en massaal bezwaar
Naast het bezwaarschrift waarin u gemotiveerd aangeeft waarom u bezwaar maakt tegen een aanslag of beslissing zijn er ook nog andere vormen van een bezwaar. Pro-forma bezwaar Komt u in tijdnood omdat de zaak nog niet goed is uitgezocht binnen de bezwaartermijn, dan kunt u een eenvoudig bezwaarschrift (pro-forma) indienen: “Ik maak bezwaar tegen de aan mij opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 20... aanslagnummer ... Ik zal op korte termijn mijn bezwaar nader toelichten”. Nadat de bezwaartermijn is verstreken kunt u dan alsnog met uw argumenten naar voren komen. U zult dit in beginsel binnen 4 weken moeten doen. Als de Belastingdienst dan nog niets van u hebt ontvangen, volgt binnen 1 week een herinnering, waarna u alsnog 2 weken de gelegenheid krijgt uw bezwaar toe te lichten. Hebt u na dit uitstel van 2 weken uw bezwaar niet toegelicht, dan loopt u het risico dat uw bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Massaal ingediende bezwaarschriften Als door een willekeurige belastingplichtige, bezwaar, beroep en tenslotte cassatie wordt aangetekend in principiële, belastingtechnische zaken (bijv. onder verwijzing naar het gelijkheidsbeginsel), dan geldt een uitspraak in dit soort kwesties voor iedereen, die zich in overeenkomstige omstandigheden bevindt. Bij nog in te leveren aangiftes kunnen de effecten van een dergelijke uitspraak 213
direct worden verwerkt in de aangifte. Is al aangifte gedaan en is nog geen aanslag opgelegd dan kan door middel van een eenvoudig briefje de aangifte nog worden aangepast. Is de aanslag al opgelegd dan rest slechts een bezwaarschrift, in te dienen binnen de vereiste termijn. Om grote hoeveelheden bezwaarschriften eenduidig af te handelen is de volgende richtlijn bekend gemaakt: – aan de indiener van het bezwaarschrift wordt gevraagd of hij kan instemmen met opschorting van de afhandeling van zijn bezwaarschrift tot na het moment waarop de Hoge Raad een uitspraak heeft gedaan in de onderhavige kwestie. – wil de indiener niet wachten tot de uitspraak van de Hoge Raad, dan worden zijn bezwaren afgewezen. De indiener zal dan in beroep (denk om het griffierecht) moeten gaan om zijn rechten veilig te stellen. – gaat de indiener akkoord met het uitstel van afhandeling van zijn bezwaarschrift, dan wordt uitstel van betaling verleend voor het bedrag, wat gemoeid is met de betreffende kwestie, tot de Hoge Raad zich heeft uitgesproken over de zaak. 9-4.3
Rechtstreeks beroep
Een beroep kan pas ingesteld worden als er eerst bezwaar is gemaakt. Er is een mogelijkheid waarbij de bezwaarprocedure overgeslagen kan worden. De mogelijkheid van rechtstreeks beroep is bedoeld voor relatief uitzonderlijke gevallen. De hoofdregel is en blijft dat de bezwaarschriftprocedure moet worden gevolgd alvorens in beroep kan worden gegaan bij de belastingrechter. Als de bezwaarfase echter geen daadwerkelijke toegevoegde waarde heeft, kunt u in uw bezwaarschrift verzoeken om rechtstreeks in beroep te mogen gaan. Dit doet zich voor: – als er in de primaire fase al een uitputtende gedachtewisseling heeft plaatsgevonden, of – als er over de vaststelling en interpretatie van de feiten geen verschil van mening bestaat, maar partijen een rechterlijke beslissing nodig hebben over een rechtsvraag. Of een zaak aan één van vorengenoemde criteria voldoet, moet door de inspecteur op een snelle en eenvoudige wijze kunnen worden beoordeeld. Als dat niet mogelijk is, zal rechtstreeks beroep zeer waarschijnlijk worden geweigerd. Het verzoek moet worden gedaan in het bezwaarschrift. De inspecteur moet, als hij met het verzoek instemt, het bezwaarschrift onverwijld door- sturen naar de bevoegde rechter. Het wordt dan omgezet naar een beroepschrift. U hoeft dan geen apart beroepschrift meer in te dienen. U bent wel griffierecht verschuldigd. Als het verzoek om rechtstreeks beroep wordt afgewezen, wordt de normale bezwaarschriftprocedure gevolgd. Die beslissing 214
moet uiterlijk tegelijkertijd met de uitnodiging voor de hoorzitting aan u bekend worden gemaakt. 9-4.4
Beroep
Als u het niet eens bent met de beslissing van de Belastingdienst naar aanleiding van uw bezwaar kunt u tegen deze beslissing beroep aantekenen bij de rechtbank. Het beroepschrift moet binnen 6 weken ná de dagtekening van de uitspraak op het bezwaarschrift zijn ingediend bij de belastingkamer van de bevoegde rechtbank. Welke dat is staat op de uitspraak van bezwaar die u van de Belastingdienst heeft gekregen. Sinds 1 oktober 2010 kan ook digitaal beroep worden ingesteld. Dit gaat via het digitaal loket op www.rechtspraak.nl. Hiervoor is een DigiD nodig. Het beroepschrift moet zijn gemotiveerd, voorzien zijn van een berekening en vergezeld gaan van de uitspraak van de Belasting- dienst. Op grond van het beroepschrift maakt de Belastingdienst haar antwoord (verweerschrift) en dient het geheel in bij de voorzitter van de belastingkamer. Deze kan, zonder dat er een nader onderzoek plaatsvindt, een uitspraak doen als: – het beroep niet ontvankelijk is (bijv. als het beroep te laat is ingediend); – het beroep niet gegrond is (het heeft, om welke reden dan ook, geen zin de rechtbank ermee te belasten, bijv. de reden van het verzoek berust op onzin); – het beroep gegrond is (de belastingplichtige staat duidelijk in het gelijk); – de Belastingdienst aan de bezwaren alsnog tegemoet gekomen is. Binnen een maand nadat de voorzitter van de belastingkamer zijn uitspraak heeft gedaan, kunt u of de Belastingdienst, verzet aantekenen tegen de uitspraak door te verzoeken gehoord te worden. De uitspraak van de voorzitter van de belastingkamer noemen we een beschikking. Wordt, na verzet, door de rechtbank bepaald dat het verzet is gegrond, dan vervalt de beschikking. Nu volgt de behandeling van het beroep door de rechtbank. We kennen een enkelvoudige belastingkamer (één raadsheer) en een meervoudige kamer (drie raadsheren). In alle gevallen komt een geschil binnen bij de enkelvoudige kamer. Die beslist, op grond van de ingewikkeldheid van een proces, of ze zelf uitspraak doet of dat de zaak doorverwezen wordt naar de meervoudige kamer. De rechtbank kan bepalen, afhankelijk van het feit of zij daar behoefte aan heeft, de partijen al dan niet op de zitting te horen. Indien zij dat niet wenst en beide partijen gaan ermee akkoord, dan vindt behandeling plaats zonder aanwezigheid der partijen. Een eventueel getuigenverhoor kan ook plaatsvinden vóór de behandeling door de rechtbank. Dat verhoor vindt plaats door de raadsheercommissaris. Indien er door de belastingkamer een beslissing van eenvoudige aard genomen wordt, kan zij direct of uiterlijk na 215
14 dagen mondeling uitspraak doen. Er wordt dan een proces-verbaal opgemaakt en dit wordt ter kennisname van alle partijen gebracht. Een schriftelijke uitspraak moet worden gedaan binnen 6 weken na de zitting. 9-4.5
Ambtshalve herziening
Gaat u niet op tijd in bezwaar of beroep of heeft u tot in hoogste instantie uw gelijk proberen te krijgen, dan staat de aanslag onherroepelijk vast. Toch is er nog een mogelijkheid om een dergelijk onherroepelijk vaststaande aanslag herzien te krijgen. U moet dan een goed gemotiveerd verzoek richten aan de Belastingdienst, daar wordt ambtshalve een beslissing genomen. Een dergelijk verzoek aan de Belastingdienst om een ambtshalve beslissing moet worden gedaan binnen 5 jaar na het einde van het jaar waarop de aanslag betrekking heeft. De teruggaaf moet meer dan € 11 bedragen. Binnen 8 weken dient er door de Belastingdienst beslist te zijn op uw verzoek. Als u het niet eens bent met de beslissing op verzoek, staat daartegen bezwaar en beroep open. 9-4.6
Klacht indienen
Als u een klacht wilt indienen over een ambtenaar van de Belastingdienst of over de Belastingdienst als organisatie dan kunt u dit schriftelijk of mondeling doen. Als u het niet eens bent een aanslag of een beslissing van de Belastingdienst dan moet u bezwaar maken, een beroepschrift indienen of in beroep gaan. Mondeling indienen Als de mondelinge klacht direct afgehandeld wordt dan krijgt u daarvan een schriftelijke bevestiging. Als u een klacht mondeling indient en er kan niet direct op gereageerd worden dan zal de klacht door de Belastingdienst op papier gezet en naar u opgestuurd worden. Als u het eens bent met de verwoording van de klacht dan kunt u deze ondertekend weer terugsturen en zal deze in behandeling genomen worden.
Schriftelijk indienen Een schriftelijke klacht stuurt u naar de directeur van het belastingkantoor waarop de klacht betrekking heeft. U kunt op de website van de Belastingdienst een klachtenformulier downloaden. U kunt aangeven of u de klacht mondeling wil toelichten. De klacht zal binnen 6 weken afgehandeld worden. Als deze termijn niet haalbaar is dan zal u daarvan bericht krijgen met de reden en binnen welke termijn het wel afgehandeld zal zijn. Dwangsom De Belastingdienst moet binnen een bepaalde termijn een beslissing nemen op 216
een verzoek. Hebt u binnen de gestelde termijn geen reactie ontvangen dan kunt u de Belastingdienst in gebreke stellen. U geeft de Belastingdienst de mogelijkheid om binnen twee weken alsnog te reageren en u eist een dwangsom als u van de Belastingdienst binnen deze termijn alsnog geen reactie ontvangt. Het formulier dat u hiervoor kunt gebruiken vindt u op de website van de Belastingdienst. Na de klacht Als u het niet eens bent met de afhandeling van de klacht dan kunt u zich nog wenden tot: – de Nationale Ombudsman; – de Commissie voor Verzoekschriften en Burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal; – de Commissie voor Verzoekschriften en Burgerinitiatieven uit de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
217
Bijzondere onderwerpen In dit thema komen de onderstaande onderwerpen aanbod. – inkomen uit aanmerkelijk belang – middeling – overgangsrecht kapitaalverzekeringen – tegemoetkomingsregeling specifieke zorgkosten – wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten – wet studiefinanciering 2012-2013 – vrijwilligersregeling – erfrecht – loonheffingen 10-1
Inkomen uit aanmerkelijk belang Het inkomen uit aanmerkelijk belang is een aparte box in de aangifte, te weten box 2. Er is sprake van een aanmerkelijk belang als u, samen met uw fiscale partner direct of indirect ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal van een N.V., B.V. of een andere binnenlandse of buitenlandse vennootschap bezit of opties op ten minste dezelfde 5%. Ook het bezitten van winstbewijzen die betrekking hebben op ten minste 5% van de jaarwinst of op ten minste 5% van wat vrijkomt bij liquidatie van de vennootschap, of het stemrecht voor ten minste 5% in een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag leidt tot een aanmerkelijk belang. Als u te maken heeft met aanmerkelijk belang, adviseren wij u contact op te nemen met ter zake kundigen.
10-2
Middeling Indien uw inkomen van jaar tot jaar sterk in hoogte varieert kunt u gebruik maken van de middelingsregeling. De middelingsregeling geldt voor binnenlandse belastingplichtigen. Buitenlandse belastingplichtigen van wie het wereldinkomen na toepassing van de regeling om dubbele belasting te voorkomen, geheel of nagenoeg geheel (ten minste 90%) is onderworpen aan de Nederlandse loon- en inkomstenbelasting, worden voor de middeling ook beschouwd als binnenlands belastingplichtigen. Hierdoor kunnen ook zij in aanmerking komen voor de middelingsregeling, maar uiteraard alleen als ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Met behulp van de middelingsregeling kunt u uw inkomsten over een periode van 3 aaneengesloten belastingjaren (= middelingstijdvak) middelen. Hierdoor 218
wordt bereikt dat (delen van) het inkomen, die zonder middeling in bijv. de 42%of 52%- schijf zijn terecht gekomen, alsnog worden belast met het (lagere) percentage van de 1e, 2e of 3e schijf van de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen. Het jaar waarin u 65 jaar bent geworden, kan in een middelingstijdvak worden meegenomen. De middelingsteruggaaf wordt dan berekend alsof er in het gehele middelingstijdvak volledige premieplicht voor de AOW bestaat; m.a.w. zowel de geheven belasting als de herrekende belasting moet worden berekend alsof het schijventarief voor personen tot 65 jaar van toepassing is. Middeling wordt berekend op basis van de belastbare inkomens uit werk en woning van de betreffende jaren. Dit betekent dat alle inkomsten en aftrekposten in box 1 in de middeling worden betrokken. Box 3 blijft geheel buiten de middelingsberekening. Als u in enig jaar geen enkel inkomen heeft, kan dat jaar toch worden betrokken in het middelingstijdvak (bijv. sabbatical leave). Het jaar van overlijden kan niet in het middelingstijdvak worden betrokken. Wanneer een belastingjaar eenmaal betrokken is geweest bij een middelingstijdvak, dan kan dat belastingjaar niet nogmaals bij een nieuw tijdvak worden betrokken. 10-3
Voorbeelden middelingsregeling Hierna geven we twee voorbeelden voor middeling een voor iemand die jonger, resp. een voor iemand die ouder is dan 65 jaar. Voorbeeld 1. Middeling 2010/2012, jonger dan 65 jaar. Mevrouw A. de Jong, zij is jonger dan 65 jaar.
Voorbeeld 1 middelingsregeling jonger dan 65 jaar
Voor middeling
2010
2011
2012
Totaal
Belastbaar inkomen box 1
€ 10.000
€ 20.000
€ 60.000
€ 90.000
Geheven IB/PVV
€ 3.345
€ 6.721
€ 23.855
€ 33.921
Gemiddeld belastbaar inkomen is € 90.000/3 = € 30.000 Na middeling
2011
2012
Totaal
Herrekend belastbaar inkomen box € 30.000 1
2010
€ 30.000
€ 30.000
€ 90.000
Herrekende IB/PVV
€ 10.916
€ 10.908
€ 32.859
€ 11.035
Geheven belasting voor middeling € 33.921 219
Herrekende IB/PVV
€ 32.859 -
Verschil
€ 1.062
Drempel
€ 545-
Middelingsteruggaaf
€ 517
Voorbeeld 2. Middeling 2010/2012, ouder dan 65 jaar, geboren vóór 1946. De heer G. Out, hij is ouder dan 65 jaar. Voorbeeld 2 middelingsregeling ouder dan 65 jaar Voor middeling
2010
2011
2012
Totaal
Belastbaar inkomen box 1
€ 10.000
€ 10.000
€ 40.000
€ 60.000
Geheven IB/PVV
€ 1.555
€ 1.510
€ 9.008
€ 12.073
Gemiddeld belastbaar inkomen is € 60.000/3 = € 20.000 Na middeling
2011
2012
Totaal
Herrekend belastbaar inkomen box € 20.000 1
2010
€ 20.000
€ 20.000
€ 60.000
Herrekende IB/PVV
€ 3.142
€ 3.132
€ 9.535
€ 3.261
Geheven belasting voor middeling € 12.073 Herrekende IB/PVV
€ 9.535-
Verschil
€ 2.538
Drempel
€ 545-
Middelingsteruggaaf
€ 1.993
10-4
Indienen verzoek om middeling Middeling moet worden aangevraagd binnen een termijn van 36 maanden nadat alle aanslagen die betrekking hebben op het middelingstijdvak onherroepelijk (dus na de termijnen van bezwaar/beroep) zijn geworden. Een verzoek om middeling moet schriftelijk worden ingediend. Bij het verzoek moet een berekening van de teruggave worden gevoegd. De verzoeken om middeling voor tijdvakken vanaf 2006 kunnen nog steeds naar het eigen kantoor worden gestuurd, maar worden afgehandeld door kantoor Leeuwarden. Indien u denkt met een mogelijkheid tot middeling te maken te hebben, adviseren wij u zich in verbinding te stellen met een instructeur van de FNV-Belastingservice. Geen aanslag opgelegd Is er over enig jaar in het middelingstijdvak geen aanslag opgelegd, dan kunt u als “geheven belasting” uitgaan van de in dat jaar ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen, evt. vermeerderd met de betaalde dividend- belasting en vermeerderd met de daarbij in aanmerking genomen gecombineerde 220
heffingskorting. Herrekende belasting Al uw inkomensbestanddelen worden onderworpen aan het in dat desbetreffende jaar geldende tabeltarief. Het is dus mogelijk dat u voor elk jaar een ander tarief moet toepassen. Bij herrekende belasting en premie volksverzekeringen wordt geen rekening gehouden met de gecombineerde heffingskorting en de regels van de wel of geen verplichte aanslag. Ook bij de daadwerkelijk geheven belasting blijft de gecombineerde heffingskorting buiten beschouwing. Berekening en drempel U krijgt het verschil terug tussen: 1. de belasting die al over box 1 is geheven over de jaren van het middelingstijdvak en 2. de belasting die u verschuldigd zou zijn over de gemiddelde belastbare inkomens uit werk en woning. Van het verschil tussen 1 en 2 trekt u een drempelbedrag van € 545 af, het terug te ontvangen bedrag na de herberekening moet dus altijd hoger zijn dan € 545. Bijzonder tarief Is er bij de al geheven belasting rekening gehouden met een bijzonder tarief, dan vallen deze inkomensbestanddelen bij de berekening van de middeling onder het normale tabeltarief. 10-5
Vrijwilligersregeling Het begrip vrijwilliger is in de Wet op de loonbelasting opgenomen. Vergoedingen aan vrijwilligers zijn vrijgesteld voor de loonheffingen, indien wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden: – de vrijwilliger verricht werkzaamheden voor een organisatie of instelling, die niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of voor een sportorganisatie. – de werkzaamheden worden niet beroepsmatig verricht en er wordt geen marktconforme beloning ontvangen. – de vergoeding is inclusief de kostenvergoeding niet hoger dan € 150 per maand en € 1.500 per jaar. Om van vrijwilliger te kunnen spreken moet de ontvangen beloning niet in verhouding staan tot de aard van de verrichte werkzaamheden en de tijd die de werkzaamheden in beslag nemen. Het moet gaan om een niet-marktconforme beloning. Dit kan het geval zijn als de beloning niet meer bedraagt dan € 4,50 als 221
u 23 jaar of ouder bent, resp. € 2,50 voor vrijwilligers jonger dan 23 jaar. Als de uurbeloning hoger is dan dit bedrag, moet aannemelijk worden gemaakt dat er geen sprake is van een marktconforme beloning. Als aan al deze voorwaarden wordt voldaan, hoeft geen urenadministratie te worden bijgehouden. Is de vergoeding lager dan € 150 per maand of € 1.500 per jaar, dan hoeft er niet te worden getoetst of er sprake is van een dienstbetrekking. Voor de loonheffing (niet voor de premieheffing werknemersverzekeringen) is goedgekeurd dat de arbeidsverhouding niet als een dienstbetrekking wordt gezien. Dan moet de instelling wel d.m.v. het formulier Opgaaf van uitbetaalde bedragen aan derde (zgn. IB 47-kaart) opgaaf doen van de uitbetaalde bedragen. Een vrijwilliger die belangeloos arbeid verricht, heeft geen bron van inkomsten en is daarom niet onderworpen aan de forfaitaire km-vergoeding van € 0,19. Zolang uw kostenvergoeding niet hoger is dan uw werkelijke autokosten (ANWBnorm) wordt er dan ook niets bij u belast. Ook als u naast uw gewone werk vrijwilligerswerk verricht (bijv. gastspreker, inleider) en daarvoor uitsluitend uw werkelijke autokosten vergoed krijgt, wordt u niet belast boven de € 0,19 per km. Indien meer wordt vergoed dan de vrijgestelde bedragen, blijft dit toch onbelast als u het gehele bedrag kunt onderbouwen met nota’s. Zo niet, dan dient u het gehele bedrag aan te geven als inkomsten uit overig werk, waarop u de kosten in mindering kunt brengen. Giftenaftrek Het is mogelijk dat u voor giftenaftrek in aanmerking komt, als u vrijwilligerswerk doet bij een ANBI-instelling en afziet van vergoedingen van declarabele kosten of van een vrijwilligersvergoeding. De voorwaarden hiervoor kunt u vinden bij giftenaftrek, vrijwilligerswerk en giften. 10-6
Overgangsrecht kapitaalverzekeringen Hoofdregel is dat alle bestaande kapitaalverzekeringen naar box 3 gaan. Alleen kapitaalverzekeringen die zijn gekoppeld aan de eigen woning (de KEW) gaan naar box 1. Ook alle verzekeringen binnen de spaarhypotheken (dit is een hypotheek waarbij tegelijkertijd een kapitaalverzekering wordt gesloten, waarvan de uitkering wordt gebruikt om de hypotheek af te lossen) en gemengde verzekeringen gaan naar box 3. Deze kapitaalverzekeringen bij spaarhypotheken zijn vaak verpand, maar door deze verpandingsclausule wordt de polis nog geen KEW. Daarvoor moet de polis eerst worden aangepast aan de eisen van de KEW. Ingangsdatum van de verzekering De fiscale behandeling van een kapitaalverzekering hangt af van het moment 222
waarop de verzekering is gesloten, onder de voorwaarde dat het verzekerde bedrag sindsdien niet is verhoogd en de looptijd niet is verlengd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: – kapitaalverzekering eigen woning; – kapitaalverzekeringen van vóór 1 januari 1992; – kapitaalverzekeringen van 1 januari 1992 tot 14 september 1999; – kapitaalverzekeringen vanaf 14 september 1999. Als er 20 jaar premie is betaald geldt voor al deze kapitaalverzekeringen een extra (bezittings)vrijstelling van € 123.428 in box 3 en € 154.000 in box 1. Bij 15 jaar premiebetaling gelden lagere bedragen: box 3 € 28.134 i.p.v. € 123.428 en box 1 € 34.900 i.p.v. € 154.000. Voor fiscale partners (VJP) geldt een dubbele vrijstelling. Zie ook het schema overgangsrecht kapitaalverzekeringen. 10-6.1
Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW)
Vanaf 1 januari 2001 geldt er in box 1 een vrijstelling: de Kapitaalverzekering Eigen Woning. Deze vrijstelling kan zowel voor nieuwe als voor bestaande verzekeringen worden gebruikt. Tijdens de looptijd van de verzekering is geen IB/PVV verschuldigd. De uitkering is vrijgesteld tot € 154.000 per persoon (dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd), maar kan nooit hoger zijn dan het bedrag van de eigenwoningschuld op het moment van de uitkering. Let op!! Voor verzekeringen van vóór 14 september 1999 zal het in de meeste gevallen gunstiger zijn de verzekering in box 3 te laten, gezien de beperkingen die aan de KEW kleven, terwijl er in box 3 nog gebruik kan worden gemaakt van een forse vrijstelling.
10-6.2
Kapitaalverzekeringen van vóór 1 januari 1992
Voor deze kapitaalverzekeringen geldt een overgangsmaatregel. Er is een extra (bezittings)vrijstelling in box 3 tot een waarde van € 123.428 per persoon (niet geïndexeerd). Voor de waarde boven € 123.428 is vanaf 1 januari 2001, resp. zodra de waarde van de verzekering boven dat bedrag komt, vermogensrendementsheffing verschuldigd. De uitkering is vervolgens belastingvrij. U kunt naast de extra vrijstelling in box 3 ook volledig gebruik maken van de vrijstelling van € 154.000 per persoon in box 1 voor een kapitaalverzekering die u als Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) heeft aangemerkt. 10-6.3
Kapitaalverzekeringen van 1 januari 1992 tot 14 september 1999
Voor deze kapitaalverzekeringen geldt een overgangsmaatregel. Er is een extra 223
(bezittings)vrijstelling in box 3 tot een waarde van € 123.428 per persoon (niet geïndexeerd). Als de waarde van de verzekering op 31 december 2000 hoger is dan deze vrijstelling, wordt het aanwezige rentebestanddeel van het meerdere progressief belast in box 1, af te rekenen op de datum dat de verzekering tot uitkering komt. Voor de waarde boven € 123.428 is vanaf 1 januari 2001, resp. zodra de waarde van de verzekering boven dat bedrag komt, jaarlijks vermogensrendementsheffing verschuldigd. De uitkering is vervolgens belastingvrij: tot € 123.428 geldt er een uitkeringsvrijstelling bij wijze van overgangsrecht en boven € 123.428 is er al vermogensrendementsheffing betaald. Met het bedrag dat u aan uitkeringsvrijstelling in box 3 verbruikt, wordt de vrijstelling in box 1 voor een kapitaalverzekering die u als Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) heeft aangemerkt, verminderd. Dit heet de imputatieregeling. 10-6.4
Kapitaalverzekeringen vanaf 14 september 1999
Deze verzekeringen zijn vanaf 1 januari 2001 zonder een bijzondere vrijstelling in box 3 ingedeeld. Over de waarde wordt jaarlijks vermogensrendementsheffing geheven. De uitkering is te zijner tijd onbelast. 10-6.5 Berekening Tsz-regeling
De berekening van de Tsz-regeling is opgenomen in het aangifteprogramma, in het scherm Overzicht van de aangifte. Bij de Tsz-regeling wordt de gecombineerde inkomensheffing IB/PVV berekend met de aftrek specifieke zorgkosten en vergeleken met de berekening zonder specifieke zorgkosten. Bij de Tsz-regeling moet een drietal gegevens worden berekend: 1. Verschuldigde inkomensheffing met specifieke zorgkosten. 2. Gecombineerde heffingskorting. 3. Verschuldigde inkomensheffing zonder specifieke zorgkosten. Vervolgens wordt het kleinste bedrag van 2 en 3 verminderd met bedrag 1. Voorbeeld: De gecombineerde inkomensheffing IB/PVV met specifieke zorgkosten is als volgt: AOW + pensioen
€ 14.440
Specifieke zorgkosten (na drempel)
€ 7.440-
Belastbaar inkomen
€ 7.000 224
(65+)
15,20%
€ 1.063 (A)
Gecombineerde heffingskorting: Algemene heffingskorting
€ 934
Ouderenkorting
€ 762
Alleenstaande-ouderenkorting
€ 429 € 2.125 (B)
Verschuldigde inkomensheffing met aftrek specifieke zorgkosten (B-A)
€ 1.062 (D)
De gecombineerde inkomensheffing IB/PVV zonder specifieke zorgkosten zou zijn: Belastbaar inkomen
€ 14.440
(65+)
15.20%
€ 2.194 (C)
Gecombineerde heffingskorting (zie boven)
€ 2.125 (B)
Verschuldigde inkomensheffing zonder aftrek specifieke zorgkosten (C-B)
€ 69 (E)
Als E groter is dan 0 dan bij E 0 invullen. E wordt in dit voorbeeld dan € 0. De tegemoetkoming specifieke zorgkosten bedraagt D-E, is € 1.062-€ 0 = € 1.062.
10-6.6
Mogelijkheid van herziening en uitbetaling van de tegemoetkoming specifieke zorgkosten
Termijn waarbinnen de tegemoetkoming moet worden vastgesteld De Belastingdienst dient de tegemoetkoming vast te stellen binnen 6 maanden nadat de aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk is geworden. De bezwaaren beroepstermijnen zijn dan verstreken en de aanslag staat definitief vast. Wanneer er sprake is van fiscaal partnerschap stelt de Belastingdienst de tegemoetkoming vast binnen 6 maanden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting van u zelf als de aanslag inkomstenbelasting van uw fiscale partner onherroepelijk zijn geworden. Indien geen aanslag inkomsten- belasting over het kalenderjaar aan uw fiscale partner wordt opgelegd, is voor de termijn slechts bepalend het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting van uzelf onherroepelijk is geworden. Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing ingeval de aanspraak op de tegemoetkoming pas ontstaat als gevolg van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting of een ambtshalve vermindering. Mogelijkheden van herziening van de beschikking Herziening van de beschikking is mogelijk wanneer de aanslag (of de navorderingsaanslag inkomstenbelasting) waarop de Tossbeschikking is gebaseerd, wordt herzien en als gevolg daarvan blijkt dat de Tossbeschikking ten onrechte of tot een onjuist bedrag is vastgesteld. De herziening van de Tossbeschikking dient plaats te vinden binnen 6 maanden ná het tijdstip waarop de (nadere) navorderingsaanslag inkomstenbelasting onherroepelijk is geworden of binnen 6 maanden ná de dagtekening van de 225
beschikking van de ambtshalve vermindering, evt. ná die van beide fiscale partners. De Tsz-beschikking kan ook op andere gronden worden herzien, doordat bijv. een onjuiste berekening van de tegemoetkoming heeft plaatsgevonden of er een schrijf- of tikfout is ontstaan bij het afgeven van de beschikking. Deze herziening van de Tsz-beschikking kan plaatsvinden tot uiterlijk een jaar na de dagtekening van de Tsz-beschikking. Herziening blijft echter achterwege wanneer de Belastingdienst op het moment van vaststellen van de Tsz-beschikking bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de feiten die aanleiding geven tot herziening van de beschikking, tenzij blijkt dat u of uw fiscale partner te kwader trouw is. Als de eerste beschikking ten onrechte achterwege is gebleven, stelt de inspecteur deze beschikking alsnog vast binnen 8 weken nadat hij bekend is geworden met het feit dat de beschikking ten onrechte niet is afgegeven. Herziening blijft achterwege wanneer als gevolg van de herziening: – het terug te vorderen bedrag niet meer zou bedragen dan € 50, of – het uit te betalen bedrag niet meer zou bedragen dan € 15. Mogelijkheid van herziening en uitbetaling tegemoetkomingsregeling specifieke zorgkosten Er staat ook een mogelijkheid tot bezwaar en beroep open tegen deze beschikking. Bezwaar moet worden ingediend bij de Belastingdienst. Beroep moet worden ingesteld bij de bestuursrechter en niet bij de fiscale rechter aangezien de Tsz-regeling geen fiscale regeling is. Uitbetaling van de tegemoetkoming De uitbetaling van een tegemoetkoming zal plaatsvinden aan en terugvordering van een tegemoetkoming zal plaatsvinden van degene aan wie de beschikking is afgegeven. De tenaamstelling van de beschikking is dus bepalend. Bij een gezamenlijke aanspraak wordt de beschikking op naam gesteld van een van beide partners en de tegemoetkoming wordt overeenkomstig aan die persoon uitbetaald. Een uit te betalen Tsz-beschikking kan uitsluitend worden verrekend met een terugvordering van een tegemoetkoming specifieke zorgkosten. U hebt geen tegemoetkoming ontvangen Als u geen tegemoetkoming ontvangt, maar er wel uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking zijn genomen, kunt u een verzoek om toekenning van een tegemoetkoming specifieke zorgkosten indienen bij de inspecteur van de eenheid waaronder u valt. Dit verzoek kan niet eerder worden ingediend dan 7 maanden ná het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting onherroepelijk is 226
geworden. U kunt tot uiterlijk 8 weken ná het verstrijken van de genoemde termijn van 7 maanden een verzoek om toekenning van een tegemoetkoming indienen. Bij toewijzing van het verzoek stelt de inspecteur binnen 8 weken ná ontvangst van het verzoek een tegemoetkoming vast. Afwijzing van het verzoek vindt plaats bij een afzonderlijke beschikking. Ook tegen deze beschikking staat bezwaar en beroep open. Bij een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming specifieke zorgkosten geldt een termijn van 7 maanden ná het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting van u zelf en van uw fiscale partner onherroepelijk zijn geworden. Indien geen aanslag inkomstenbelasting over het kalenderjaar aan uw fiscale partner wordt opgelegd, is voor de termijn slechts bepalend het tijdstip waarop de aanslag inkomstenbelasting van u zelf onherroepelijk is geworden. Ingeval de aanspraak op de tegemoetkoming eerst ontstaat als gevolg van een navorderingsaanslag of een ambtshalve vermindering, is het bovenstaande van overeenkomstige toepassing. Ingeval herziening van de tegemoetkoming achterwege blijft, kunt u ook in dat geval zelf een verzoek indienen. Verzoek om ambtshalve toekenning Indien u om welke reden dan ook buiten de termijnen zoals genoemd in "U hebt geen tegemoetkoming ontvangen”, maar binnen een jaar na die termijnen een verzoek als daar bedoeld indient, kan de Belastingdienst dit verzoek alsnog ambtshalve in behandeling nemen. Tegen de ambtshalve beslissing van de Belastingdienst op een dergelijk verzoek is geen bezwaar of beroep mogelijk. 10-7
Erfrecht Als iemand overlijdt, moet er geregeld worden wat er met zijn nalatenschap zal gebeuren. De nalatenschap bestaat uit de bezittingen en de eventuele schulden. Als de overledene in gemeenschap van goederen was getrouwd, is 50% al eigendom van de langstlevende, de andere 50% vormt de nalatenschap. Als de overledene op huwelijkse voorwaarden was getrouwd, moet uit de huwelijkse voorwaarden blijken wie het eigendom heeft van de verschillende zaken. In de wet zijn regels neergelegd wie er recht heeft op de nalatenschap en voor welk deel. Dit heet het wettelijke erfrecht. Men kan van deze wettelijke regels afwijken door middel van een testament. Dan spreken we van testamentair erfrecht. Enige kennis hiervan is onontbeerlijk. We bespreken hier alleen de hoofdlijnen van het wettelijke en het testamentaire erfrecht. Als er sprake is van huwelijkse voorwaarden, aangetrouwde kinderen en/of een tweede huwelijk, kunt u wellicht bij de notaris opvragen hoe de nalatenschap verdeeld is.
10-7.1
Aanvaarden of verwerpen nalatenschap en onverdeelde boedel
Een erfgenaam kan de nalatenschap aanvaarden of verwerpen. Gedeeltelijke aanvaarding is niet mogelijk. Als de nalatenschap wordt aanvaard, moeten ook 227
de schulden worden betaald, zelfs als de schulden groter zijn dan de bezittingen. Als u twijfelt of er (grote) schulden zijn, is het verstandig om de nalatenschap te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, ook wel beneficiaire aanvaarding genoemd. Dit houdt in, dat u nooit meer schulden hoeft te betalen dan de waarde van de bezittingen. Het beneficiaire aanvaar- ding kunt u via de notaris regelen. Onverdeelde boedel Als u samen met een of meer anderen een erfenis krijgt, kan het zijn dat deze erfenis pas in een volgend kalenderjaar wordt verdeeld onder de erfgenamen. In de periode dat u samen met anderen recht had op de onverdeelde erfenis en de nalatenschap nog niet is verdeeld, is er sprake van een onverdeelde boedel. Ook bij echtscheiding kan er sprake zijn van een onverdeelde boedel. Er is daarom geen onverdeelde boedel als u enig erfgenaam bent, bij een testament waarin de langstlevende ouder de juridische eigendom krijgt (ouderlijke boedelverdeling) en bij wettelijke boedelverdeling krachtens het nieuwe erfrecht. De erfgenamen moeten ieder hun eigen deel van (de inkomsten uit) de onverdeelde boedel (positief of negatief) aangeven bij de vraag/vragen waar u ook de desbetreffende inkomsten van uzelf vermeldt. Zo geeft u van een spaarrekening die tot de onverdeelde boedel behoort uw deel daarvan als spaartegoed in box 3 aan. Het kan zijn dat na het overlijden (postuum) loon, gratificatie of een uitkering is uitbetaald. U geeft dan uw deel aan als inkomsten uit uitkeringen. Als het loon of de uitkering is vermeld in de jaaropgaaf van de overledene, kunt u er ook voor kiezen deze inkomsten te beschouwen als inkomsten van de overledene. Een erfenis bestaat uit lusten en lasten. De kosten die u maakte om tot verdeling te komen, zijn niet aftrekbaar, evenmin als de notariskosten en de erfbelasting. De te betalen erfbelasting kan evt. wel als schuld in box 3 worden opgevoerd. Is er sprake van een beheerder, dan zijn de kosten hiervoor wel aftrekbaar. U kunt deze beheerder, dat kan een notaris zijn, vragen om een opgave van de bedragen die u moet aangeven. 10-7.2
Het testamentaire erfrecht
Zoals eerder vermeld, kan er van de wettelijke regels worden afgeweken. Hiervoor moet u bij de notaris een testament laten opmaken. Er zijn vele vormen van testamenten mogelijk. We noemen hier 2 vormen, maar u dient zich te realiseren dat er op deze 2 basisvormen weer variaties mogelijk zijn. De vormen onderscheiden zich op de vraag naar wie het juridische eigendom van de goederen gaat. Dat kan los staan van de vraag wie het gebruik van de goederen krijgt. We kennen: – de ouderlijke boedelverdeling. 228
–
het vruchtgebruiktestament.
De ouderlijke boedelverdeling De ouderlijke boedelverdeling wordt ook wel het langstlevendentestament genoemd. Wel moet u erop bedacht zijn, dat mensen met een vruchtgebruiktestament dit zelf ook vaak een langstlevendentestament noemen. In de ouderlijke boedelverdeling staat dat alle bezittingen en schulden naar de langstlevende echtgenoot gaan. Het juridische eigendom komt bij de langstlevende echtgenoot terecht. De kinderen krijgen een geldvordering ter waarde van hun erfdeel, dat pas mag worden opgeëist nadat de langstlevende ouder is overleden. Deze vorm werd veel gekozen door mensen die hun testament bij de notaris lieten opmaken, en is uiteindelijk als wettelijk erfrecht gekozen vanaf 2003. De langstlevende echtgenoot is eigenaar, dus geeft de zaken, voor zover niet vrijgesteld, voortaan aan in box 3. De overbedelingsschuld blijft zowel voor de ouder als voor de kinderen buiten de belastingheffing van box 3. Het vruchtgebruiktestament Het juridische eigendom gaat naar de kinderen en de langstlevende ouder krijgt “slechts” het vruchtgebruik over de goederen. Het komt voor dat de langstlevende ouder ook een kindsdeel krijgt, maar dat hangt van de inhoud van het testament af. In het algemeen zal het juist de bedoeling zijn om alle juridische eigendom aan de kinderen over te dragen. De langstlevende ouder krijgt dit vruchtgebruik krachtens erfrecht. Bij een woning zal de langstlevende ouder het eigenwoningforfait mogen toepassen; over het eigen deel, omdat de langstlevende echtgenoot daarvan zelf de eigendom heeft, over het andere deel, omdat het vruchtgebruik over dat deel krachtens erfrecht is verkregen. De kinderen moeten wel de waarde van het bloot eigendom gaan aangeven in box 3. Deze waarde van de zgn. bloot eigendom is de WOZ-waarde verminderd met de waarde van het vruchtgebruik. De waarde van het vruchtgebruik wordt bepaald aan de hand van de tabel waarderingsfactor vruchtgebruik welk is te vinden onder genotsrechten. 10-7.3
Het wettelijk erfrecht
Met ingang van 1 januari 2003 is het wettelijke erfrecht gewijzigd. De echtgenoot die achterblijft, de langstlevende echtgenoot, blijft krachtens het nieuwe erfrecht financieel beter verzorgd achter dan krachtens het oude systeem en daarnaast zijn de rechten van de kinderen beperkt. Met ingang van 2010 is het basispartnerbegrip gewijzigd. Er zijn gemeenschappelijke partnercategorieën opgenomen, die van toepassing zijn op 229
de afzonderlijke belastingwetten. Het basispartnerbegrip omvat echtgenoten, geregistreerde partners en ongehuwden met een notarieel samenlevingscontract die in de GBA op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. In deze gevallen is sprake van een formele registratie, waaraan de wet de kwalificatie partner toekent. Ten behoeve van de erfbelasting dient er in het notariële samenlevingscontract wederzijdse zorgplicht te zijn opgenomen, tenzij de personen ten minste 5 jaar onafgebroken op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de GBA. Als de overledene een echtgenoot en kinderen nalaat, krijgt de langstlevende echtgenoot de nalatenschap. De kinderen krijgen hun erfdeel niet in handen, maar de waarde wordt in geld omgerekend. Dit vormt een schuld van de langstlevende echtgenoot aan de kinderen, die pas opeisbaar is bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot of bij hertrouwen van de achtergebleven partner. Krachtens de wet dragen deze vorderingen niet of nauwelijks rente. Het kan trouwens fiscaal wenselijk zijn een (hogere) rente te regelen via een testament. Deze schuld van de langstlevende echtgenoot aan de kinderen vormt een overbedelingsschuld. Normaal gesproken mag u een schuld in box 3 noteren en moet een vordering op iemand als bezitting worden aangegeven. Maar deze overbedelingsschuld blijft zowel voor de ouder als voor het kind buiten box 3. Met andere woorden: de langstlevende echtgenoot kan vermogensrendementsheffing verschuldigd zijn over het vermogen in de erfenis voor zover dat in box 3 valt, aangezien de overbedelingsschuld hiermee niet kan worden verrekend. Wilsrechten van de kinderen Als de langstlevende echtgenoot overlijdt, komen de goederen, inclusief de goederen van de als eerste overleden ouder, terecht bij de kinderen van deze langstlevende echtgenoot, dus soms bij kinderen uit een eerder huwelijk van de langstlevende echtgenoot. De “eigen” kinderen van de eerststervende kunnen een beroep doen op een wilsrecht. Zij krijgen dan wel de juridische eigendom van bijv. bepaalde sieraden of meubelstukken, maar de langstlevende echtgenoot behoudt het recht van vruchtgebruik. Bij testament kunnen de wilsrechten worden uitgebreid of beperkt. De legitieme portie van een kind De legitieme portie is dat deel van de nalatenschap waarop kinderen minimaal recht hebben. Dat minimum beperkt zich tot de helft van de waarde van het “normale” erfdeel (ook wel kindsdeel genoemd). Voorbeeld. U was getrouwd in gemeenschap van goederen. U laat bij u overlijden een echtgenote en 3 kinderen na. De echtgenote en de 3 kinderen hebben ieder recht op een kindsdeel. De nalatenschap bedraagt 50% van het totaal aan bezittingen en schulden van het echtpaar. De andere 50% is al eigendom van de 230
echtgenote. De legitieme portie bedraagt onder het nieuwe erfrecht 1/2 x 1/4 (het kindsdeel), dus 1/8 deel van de nalatenschap. 10-8
Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, de Wtcg is een regeling speciaal toegespitst op chronische zieken en gehandicapten. In deze wet zijn er 5 grotendeels automatische tegemoetkomingen voor mensen met ziektekosten, t.w.: – een fiscale regeling voor specifieke zorgkosten; – een jaarlijkse tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten; – korting op de eigen bijdrage AWBZ/Wmo; – compensatie voor ouderen; – compensatie voor arbeidsongeschikten via een jaarlijkse tegemoetkoming. Een fiscale regeling De fiscale regeling is uitgebreid omschreven in het onderdeel specifieke zorgkosten. Hier geven we de hoofdlijnen. In de fiscale regeling zijn aftrekbaar: – uitgaven voor genees- en heelkundige hulp; – extra particuliere gezinshulp; – extra uitgaven voor kleding en beddengoed; – dieet op voorschrift van een arts of diëtist; – hulpmiddelen; – reiskosten ziekenbezoek en vervoer zieken en gehandicapten. Niet aftrekbaar zijn o.a.: – de huisapotheek; – de eigen bijdrage AWBZ/Wmo; – de premie voor de (aanvullende) zorgverzekering; – uitgaven voor begrafenis en crematie, bevalling en kraamhulp; – uitgaven voor brillen, lenzen en ooglaserbehandelingen; – kosten van adoptie. Een jaarlijkse tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. Om in 2012 in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming over 2011 moet iemand voldoen aan een of meer van de volgende voorwaarden: – u of uw kind heeft in 2011 een geldige indicatie van CIZ of van Bureau Jeugdzorg voor ten minste 26 weken AWBZ-zorg in een instelling of aan huis; – u hebt in 2011 een geldige indicatie van de gemeente voor ten minste 26 weken hulp bij het huishouden in natura via de Wmo of met een persoonsgebonden budget; – u bent in 2010 behandeld in het ziekenhuis voor een ernstige chronische aandoening, met behandelingen als radiotherapie, chemotherapie, thuis231
– –
–
– –
beademing, neurologie of dialyse; het kan gaan om een poliklinische behandeling, een dagbehandeling of een opname; u bent in 2010 behandeld in of door een erkend revalidatiecentrum; u hebt in 2011 een geldige Wmo-indicatie van de gemeente voor gebruik van een rolstoel; het maakt geen verschil of het gaat om een rolstoel verkregen uit de Wmo of betaald vanuit een persoonsgebonden budget; u bent in 2011 18 jaar of ouder en u heeft vanwege bepaalde chronische aandoeningen of ziektebeelden fysio- of oefentherapie gekregen, die door de zorgverzekeraar vanuit de basisverzekering zijn vergoed; of u bent in 2011 jonger dan 18 jaar en u kreeg in 2011 én 2010 ten minste 9 behandelingen oefentherapie, die door de zorgverzekeraar vanuit de basisverzekering zijn vergoed; u hebt in 2011 intensief gebruik gemaakt van geneesmiddelen voor een bepaalde chronische aandoening. u hebt in 2010 of 2011 vergoeding van een bepaald hulpmiddel gekregen; het gebruik van sommige hulpmiddelen telt 1 jaar mee voor de Wtcg, de meeste hulpmiddelen tellen 3 jaar mee voor de Wtcg. U moet dan wel tevens voldoen aan de voorwaarde van gebruik van geneesmiddelen voor een bepaalde chronische aandoening of behandeling in het ziekenhuis voor een bepaalde chronische aandoening.
De tegemoetkoming betreft een automatische verstrekking, een aanvraag is niet nodig. De uitvoering gebeurt door het CAK. De tegemoetkoming is belastingvrij € 154 of € 360 per jaar voor mensen van 65 jaar en ouder gedurende het gehele jaar en € 308 of € 514 voor mensen jonger dan 65 jaar. In geval van overlijden in de loop van het jaar bestaat er geen recht op de tegemoetkoming. De tegemoetkoming 2011 is uitgekeerd vanaf november 2012. Toekenning is op basis van gegevens van het CAK, de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Korting op de eigen bijdrage AWBZ/Wmo Op de eigen bijdrage voor zorg met verblijf of zonder verblijf zijn maatregelen getroffen die ertoe hebben geleid dat de eigen bijdrage lager is dan voordat de Wtcg van kracht werd. Houders van een persoonsgebonden budget hebben extra budget gekregen.
Compensatie voor arbeidsongeschikten via een jaarlijkse tegemoetkoming De compensatie voor arbeidsongeschiktheid 2012 bedraagt € 342 netto. De uitvoering gebeurt door de UWV. De compensatie geldt alleen voor die mensen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het UWV en AWBZ verzekerd zijn. Het maakt niet uit of dat een 232
WAO-, WIA- (WGA- en IVA-), Wajong-uitkering of Wajong- arbeidsondersteuning is. De tegemoetkoming wordt jaarlijks automatisch uitgekeerd in het derde kwartaal van dat jaar. Inkomensgrenzen 2012 Tot en met tegemoetkomingsjaar 2011 werd bij de tegemoetkomingen Wtcg geen rekening gehouden met de financiële draagkracht. Voor de uitkering in 2013 over tegemoetkomingsjaar 2012 wordt de tegemoetkoming inkomensafhankelijk. De tegemoetkoming vervalt bij de volgende inkomensgrenzen, peiljaar 2010: – paren met een gezamenlijk inkomen van meer dan € 35.100; – alleenstaanden met een inkomen van meer dan € 24.570. 10-9
Wet studiefinanciering 2012-2013 Als u studeert, komt u mogelijk in aanmerking voor de Wet op de studiefinanciering (WSF). De WSF geldt voor degenen die staan ingeschreven bij een instelling voor hoger onderwijs (HBO of universiteit) of bij een school voor een beroepsopleiding (MBO). Om voor studiefinanciering in aanmerking te komen, moet de scholier (MBO) tussen de 18 en 30 jaar oud zijn bij aanvang van de studie. De student (HBO of universiteit) moet jonger zijn dan 30 jaar bij aanvang van de studie. Ouders ontvangen geen kinderbijslag meer als hun kind recht heeft op studiefinanciering. Voor het recht op studiefinanciering is in beginsel de Nederlandse nationaliteit vereist. Prestatiebeurs Studenten met een recht op studiefinanciering krijgen een prestatiebeurs, t.w. een basisbeurs en evt. een aanvullende beurs. Dit houdt in dat de studiefinanciering in eerste instantie als een lening wordt verstrekt. Bij voldoende studie- voortgang wordt deze lening omgezet in een echte beurs en de berekende rente kwijtgescholden. Basisbeurs Iedere studerende die onder de WSF valt, ontvangt maandelijks de basisbeurs. Deze bedraagt in het hoger onderwijs (HBO of universiteit) voor thuiswonende studerenden € 95,61 en voor uitwonende studerenden € 266,23 per maand. Voor 2013 zijn deze bedragen onveranderd. Studerenden in het middelbaar beroepsonderwijs ontvangen maandelijks € 75,39 als ze thuiswonend zijn en € 246,00 als ze uitwonend zijn. De basisbeurs is onafhankelijk van het inkomen of vermogen van de ouders. Voor 2013 zijn deze bedragen onveranderd. Afstudeerfondsen 233
Als er sprake is van studievertraging wegens bijzondere omstandigheden, kunt u eventueel in aanmerking komen voor een uitkering uit een afstudeerfonds. Dit is een fonds, ingesteld door universiteiten en Hbo-instellingen, waaruit uitkeringen worden gedaan ter vervanging van de officiële studiefinanciering. Het kan ook zijn, dat uit het afstudeerfonds een bedrag wordt overgemaakt aan de IBG, die dit vervolgens afboekt op de in een lening omgezette beurs. Berekende rente wordt kwijtgescholden. Studentenreisproduct Komt u in aanmerking voor studiefinanciering, dan komt u ook in aanmerking voor een studentenreisproduct die op de persoonlijke ov-chipkaart kan worden geladen: een weekkaart of een weekendkaart. Voor degenen die onder de prestatiebeurs vallen en de prestatienorm niet halen, vervalt ook het recht op een “gratis” studentenreisproduct. U moet dan € 91,17 plus rente betalen voor elke maand dat u het studentenreisproduct bezat. De boete voor onterecht bezit van de kaart i.v.m. beëindiging van de studie bedraagt € 68 per halve maand. Naast het bezit van een studentenreisproduct is het mogelijk om voor de forfaitaire reisaftrek of reiskostenvergoeding in aanmerking te komen als de studerende een baan heeft. Eigen inkomen van de studerende In 2012 mag maximaal € 13.362,53 worden bijverdiend zonder dat dit gevolgen heeft voor de studiefinanciering. Dit bedrag is het verzamelinkomen, of als er geen aangifte wordt gedaan, het belastbare loon. Deze bijverdiensten kunnen onder ander bestaan uit loon, wezenpensioen, het voordeel uit sparen en beleggen boven het heffingsvrije vermogen en de belaste inkomsten uit eigen woning. Buiten beschouwing blijven inkomsten waarvoor je geen aangifte hoeft te doen, zoals ouderlijke bijdragen, of ontvangen levensonderhoud van een van de ouders, zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget en kinderbijslag voor de kinderen van de studerende. Een aantal uitkeringen, dat wel onder het verzamelinkomen of het belastbare loon valt, telt niet mee voor de bijverdiensten. Zo blijven buiten beschouwing uitkeringen op grond van de WWB, de Toeslagenwet, de WIJ en ook van een Anw-uitkering telt een bedrag van € 309,40 (januari t/m juli) resp. € 311,23 (augustus t/m december 2012) per maand niet mee. Is er in 2012 meer dan € 13.362,53 bijverdiend, dan moet de studerende in 2012 het bedrag aan ontvangen studiefinanciering terugbetalen inclusief € 91,17 per maand dat van het studentenreisproduct gebruik is gemaakt, maar de terugbetaling is nooit meer dan het bedrag dat te veel is bijverdiend. Over het te veel verdiende geld is rente verschuldigd. Welk bedrag van de studiefinanciering is belast? 234
De basisbeurs, incl. de eventuele toelagen en de aanvullende beurs, zijn belastingvrij. De prestatiebeurs is een lening en dus belastingvrij, ook na kwijtschel- ding achteraf. Het studentenreisproduct is ook onbelast, evenals de ouderlijke bijdrage, tenzij deze in de vorm van een belastbare lijfrente wordt gegeven. Een eenmalige uitkering uit een afstudeerfonds is onbelast. Een reeks van uitkeringen is in het algemeen als periodieke uitkering belast. Aftrek van studiekosten Als u studiefinanciering krijgt, zijn niet uw werkelijke studiekosten aftrekbaar. De aftrek is beperkt tot normbedragen, behalve als de studiekosten hoger liggen dan 2x de normbedragen. Overigens moet de belastingvrije beurs nog van de normbedragen dan wel van de kosten worden afgehaald. En vervolgens moet de drempel van € 500 nog worden toegepast. Kijk voor een voorbeeld en de voorwaarden bij studie met studiefinanciering. Tegemoetkoming studiekosten WTOS scholieren. Scholieren van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering, kunnen een basistoelage ontvangen van € 103,77 (thuiswonende) € 241,93 (uitwonende). Afhankelijk van het soort onderwijs kan er een aanvullende toelage zijn voor schoolkosten en les/cursusgeld. Deze aanvullende toelage is afhankelijk van het inkomen van de ouders. Er is ook een tegemoetkoming in de studiekosten voor ouders van scholieren jonger dan 18 jaar, behalve voor scholieren in het reguliere voortgezet onderwijs. Soorten onderwijs waarvoor wel een tegemoetkoming mogelijk is: – vavo/particulier voortgezet onderwijs een tegemoetkoming van € 324,44; – beroepsonderwijs € 658,99. Als de leerling in de periode 2 juli tot en met 1 augustus 18 jaar wordt, bestaat recht op een tegemoetkoming in het lesgeld van € 1.065. In andere gevallen bestaat er voor ouders geen recht op een tegemoetkoming in het lesgeld. De tegemoetkoming voor scholieren jonger dan 18 jaar is afhankelijk van het belastbare inkomen van de ouder. De maximale tegemoetkomingen gelden bij een ouderlijk belastbaar inkomen in 2010 van minder dan € 34.807. Boven dit bedrag geldt er over het meerdere een kortingspercentage van 30% en dit is tevens afhankelijk van het aantal andere kinderen. Het eigen inkomen van de scholier heeft geen invloed op de tegemoetkoming WTOS. 235
Uitgebreide informatie is ook te vinden op www.ocwduo.nl. 10-10 Algemeen zorgverzekeringswet Vanaf 1 januari 2006 valt iedereen die in Nederland woont of werkt onder de Zorgverzekeringswet. Iedereen is verplicht een basisverzekering te sluiten, en daarop zijn aanvullingen mogelijk. Voor deze basisverzekering en eventuele aanvullende pakketten betaalt u premie aan uw zorgverzekeraar. Verzekerden tot 18 jaar betalen geen nominale premie voor de basisverzekering. Voor de aanvullende pakketten is voor personen tot 18 jaar soms wel premie verschuldigd. Naast de nominale premie betaalt u over uw loon of uitkering een inkomensafhankelijke bijdrage van 7,1% tot een bijdrage-inkomen van ten hoogste e 50.064, zodat ten hoogste € 3.554 inkomensafhankelijke bijdrage per persoon verschuldigd is. Over pensioen of een lijfrente-uitkering waarop loonheffing is ingehouden, wordt 5,0% inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden. Over inkomsten uit overig werk en ontvangen alimentatie die is ingegaan of gewijzigd in of na 2006 betaalt u 5,0% inkomensafhankelijke bijdrage. Dit wordt niet ingehouden op de inkomsten. U moet dit op aanslag aan de Belastingdienst betalen. Meestal zult u daarvoor al een voorlopige aanslag hebben gekregen. Een voorlopige aanslag blijft achterwege als u naast deze inkomsten ook loon, pensioen, of een uitkering ontvangt waarover al de maximale inkomensafhankelijke bijdrage wordt ingehouden. 10-11 Gegevens zorgverzekeringswet 2012 Als het totale bedrag van loon, uitkering en pensioen hoger is dan € 50.064, heeft u daarover al de voor u geldende maximale inkomensafhankelijke bijdrage betaald. Ook al hebt u daarnaast dan nog inkomsten uit overig werk, alimentatie of andere periodieke uitkeringen, dan hoeft u daarover geen bijdrage meer te betalen. Omdat het bijdrage-inkomen fors is verhoogd in 2012, kan het voorkomen dat u voorheen geen of weinig inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over bijv. ontvangen alimentatie van na 2006 hoefde te betalen, en dat u dit in 2012 wel moet betalen. Dit doet zich vooral voor als uw inkomsten uit werk in 2011 rond de grens van het bijdrage-inkomen viel, dat was € 33.427. Percentages – maximum bijdrage-inkomen Zorgverzekeringswet: € 50.064 – inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden op loon, uitkering, AOW; 7,1% 236
– – –
inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden op pensioen, lijfrente: 5,0% Inkomensafhankelijke bijdrage over inkomsten uit overig werk: 5,0% Inkomensafhankelijke bijdrage over alimentatie ingegaan na 2005: 5,0%
Meerdere inkomens samen meer dan € 50.064 Hebt u meerdere inkomens van samen meer dan € 50.064, dan wordt er te veel ingehouden. Dit komt doordat de werkgevers of de uitkeringsinstanties ieder voor zich een inkomensafhankelijke bijdrage inhouden. Het te veel betaalde over 2012 wordt in 2013 automatisch terugbetaald of verrekend. Voor mensen van 65 jaar en ouder is er echter een aparte regeling. Als u 65 jaar of ouder is en u had totaal meer dan € 50.064 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, dan kreeg u in augustus 2012 het teveel betaalde als voorschot terug. De Belastingdienst deed dat op basis van een geschat inkomen over 2011. In 2013 stelt de Belastingdienst het bedrag van uw terug- gaaf definitief vast. Dit gebeurt op basis van uw inkomensgegevens in 2012. Tegen de definitieve teruggaaf kunt u bezwaar maken. Over te hoog of te laag vastgestelde voorschotten over het belastingjaar 2012 berekent de Belastingdienst in 2013 belastingrente met ingang van 1 juli 2013. Er zijn diverse formulieren, waarmee u een voorschot bijdrage Zvw kunt aanvragen of aanpassen. Met het formulier Verzoek geen voorschot teruggaaf Zvw kunt u bezwaar maken tegen de ontvangst van een voorschot. Met het formulier Verzoek wijziging voorschot teruggaaf bijdrage Zvw kunt u tot 1 december van het belastingjaar een voorschot wijzigen nadat u het heeft ontvangen. Met het formulier Verzoek voorschot teruggaaf bijdrage Zvw kunt u tot 1 december van het belastingjaar een voorschot aanvragen als u het niet automatisch ontvangt. Meerdere inkomens en verschillende percentages Als u meerdere inkomens heeft, kan het zijn dat u verschillende percentages voor de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd bent. Naast uw inkomen uit loondienst (percentage 7,1%) heeft u bijv. recent vastgestelde alimentatie of inkomsten uit overig werk (percentage 5,0%). In dat geval wordt eerst het hogere percentage berekend over het bijbehorende inkomen, en daarna het lagere percentage over het bijbehorende inkomen. De maximumbijdrage kan dan lager zijn dan € 3.554. Percentages inkomensafhankelijke bijdrage ZVW
237
SITUATIE
BIJZONDERHEDEN
Alfahulp
PERCENTAGE
VERGOEDING
5,00%
neen
Alimentatie-ontvanger
ingegaan na 2005
5,00%
neen
Alimentatie-ontvanger
ingegaan voor 2006
0,00%
n.v.t.
7,10%
neen
AOW Bijstandsgerechtigd
65-
7,10%
ja
Bijstandgerechtigd
65+
5,00%
neen
Freelancer
5,00%
neen
Gemoedsbezwaard
n.v.t. *
ja **
Loondienst
7,10%
ja
Militair
n.v.t.
n.v.t.
7,10%
ja
Nabestaande
Anw-uitkering
Nabestaande
nabestaandenpensioen5,00%
neen
5,00%
neen
Pensioen Vervroegde uittreding
ingegaan na 2005
5,00%
neen
Vervroegde uittreding
ingegaan voor 2006 toen geen ZFW
5,00%
neen
Vervroegde uittreding
ingegaan voor 2006 toen7,10% wel ZFW
ja
WAO-Wia-WW
7,10%
ja
Zeevarende
0,00%
n.v.t.
* Gemoedsbezwaarde betalen een bijdragevervangende belasting die gelijk is aan het percentage dat ze zouden betalen als zij niet gemoedsbezwaard zouden zijn. ** Gemoedsbezwaarden hebben recht op vergoeding als zij op basis van hun looninkomsten ook recht op vergoeding zouden hebben als zij niet gemoedsbezwaar waren.
10-12
Loon zorgverzekeringswet Het loon voor de Zorgverzekeringswet staat op de jaaropgaaf. Vermeld bij meerdere jaaropgaven het totale bedrag loon Zvw. U was in 2012 actief militair of militair met buitengewoon verlof Als u militair in actieve dienst was of als militair buitengewoon verlof had met behoud van militaire inkomsten, dan regelde het ministerie van Defensie uw ziektekosten. U hoeft zich in die periode niet te verzekeren voor uw ziektekosten en u hoeft ook geen inkomensafhankelijke bijdrage te betalen. Als u nog andere inkomsten uit overige werkzaamheden had, of periodieke uitkeringen ontving, dan hoeft u daarover ook geen inkomensafhankelijke bijdrage te betalen. Uw gezinsleden moeten zich wel voor hun ziektekosten verzekeren. Als uw gezinsleden inkomen hebben, betalen zij daarover wel een inkomensafhankelijke bijdrage. 238
U ontving in 2012 alimentatie die u ook al voor 1 januari 2006 van dezelfde persoon kreeg Over ontvangen alimentatie bent u 5,0% inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Maar als u in 2005 ook al alimentatie ontving van dezelfde persoon, dan hoeft u geen inkomensafhankelijke bijdrage over de ontvangen alimentatie te betalen. Er is destijds bij het bepalen van de hoogte van de alimentatie immers geen rekening mee gehouden, dat hiervan 5,0% inkomensafhankelijke bijdrage zou moeten worden betaald. Vanaf 2006 had u daarmee wel rekening kunnen houden. Deze regeling is bedoeld als overgangsregeling en geldt voor een periode van 11 jaar. Buitenlands loon waarover de werkgever geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw heeft ingehouden Als u in het belastingjaar in Nederland woonde en uw werkgever was in het buitenland gevestigd, dan is het mogelijk dat er geen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden. In dat geval bent u 5,0% inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd. U vult hier in het buitenlandse inkomsten uit loondienst waarover geen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden. Buitenlands pensioen waarover geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is ingehouden Bij de vraag Had u inkomen dat niet onder de Nederlandse sociale verzekering viel, dient vervolgens nee te worden ingevuld. Inkomen over de periode dat u wel verzekerd was voor de Zvw maar waarover in Nederland geen premie verschuldigd was (correctie bijdrage-inkomen Zvw) Als u in 2012 buitenlandse inkomsten uit uitkeringen had, dan is daar meestal geen premie voor een buitenlandse wettelijke regeling van ziektekosten op ingehouden. In dat geval krijgt u een (voorlopige) aanslag voor de verschuldigde bijdrage Zvw. Ben uw uitkeringsinstantie de premie van een buitenlandse wettelijke regeling van ziektekosten wel ingehouden, vul dan die buitenlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking hier in. Dit staat op de jaaropgaaf vermeld. Zo vraagt u om correctie van het bijdrage-inkomen Zvw. Inkomen waarover u vermindering van inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vraagt (vermindering bijdrage-inkomen Zvw) Als u zowel in Nederland als in het buitenland verplicht verzekerd was voor ziektekosten, kunt u vermindering van het bijdrage-inkomen verzoeken over (het 239
deel van) de inkomsten waarvoor u in het buitenland verplicht verzekerd was voor ziektekosten. De grens voor een verplichte aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is € 45.
240
Toeslagen In dit thema vindt u informatie over toeslagen 2012 en 2013 11-1
Toeslagen algemeen 2012 De Belastingdienst doet meer dan alleen belastingen heffen en innen. Mensen met een huurhuis, kinderen of een zorgverzekering kunnen hiervoor misschien een bijdrage in de kosten krijgen. Deze inkomensafhankelijke bijdrage heet een toeslag. De Belastingdienst voert deze regelingen uit, onder andere omdat ze de inkomensgegevens van veel Nederlandse huishoudens al heeft. Voor de diverse inkomensafhankelijke regelingen zijn in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Awir, begrippen omschreven en procedures geregeld. Denk hierbij aan de beschrijving van het begrip partnerschap, dat voor de toeslagen anders is omschreven dan voor de inkomstenbelasting. Als procedures zijn er bijv. Regels voor de aanvraag, de uitbetaling, de terugvordering, bezwaar en beroep in de Awir omschreven. Een dergelijke wet heet een kaderwet. De inkomensgrondslagen en procedures zijn voor alle regelingen in de Awir gelijk. Meer informatie vindt u bij: – toeslagpartner; – toetsingsinkomen; – aanvragen toeslagen; – wijzigen toeslagen; – niet eens met de beschikking toeslagen; – betalingsregeling toeslagen. De wetgeving en het beleid rond de toeslagen zijn de verantwoordelijkheid van drie ministeries. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de huurtoeslag, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verantwoordelijk voor de zorgtoeslag en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. De uitvoering van de toeslagen is opgedragen aan de Belastingdienst, omdat zij de inkomensgegevens van veel Nederlandse huishoudens heeft. Hiervoor is een apart onderdeel van de Belastingdienst opgericht: Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst is herkenbaar aan de blauwe kleur en Belastingdienst/Toeslagen is te herkennen aan de steenrode kleur. Kijk voor meer informatie over de afzonderlijke regelingen bij: – zorgtoeslag 2012; 241
– – –
huurtoeslag 2012; kinderopvangtoeslag 2012; kindgebondenbudget 2012.
Kijk bij de tabel inkomensgrenzen toeslagen of er misschien nog recht bestaat op een toeslag. 11-1.1
Schema toeslagpartner
242
11-1.2
Toeslagpartner
Het begrip toeslagpartner is voor toeslagen wat het begrip fiscaal partnerschap voor de inkomstenbelasting is. Er zijn echter een aantal verschillen waardoor een toeslagpartner niet automatisch ook een fiscale partner is. Wie is uw toeslagpartner? – uw echtgenoot (niet duurzaam gescheiden levende) of – uw geregistreerde partner (niet duurzaam gescheiden levende) of – degene die op hetzelfde adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en: – uw fiscale partner is voor de inkomstenbelasting of – met wie u een notarieel samenlevingscontract afgesloten heeft of – samen met u een kind heeft of – u of uw partner heeft het kind van de ander erkend of – uw pensioenpartner is of met wie u samen een eigen woning heeft die dient als hoofdverblijf en u samen aansprakelijk bent voor de eigen woning schuld. Deze voorwaarden gelden ook als u samenwoont met u (klein)kinderen, (groot)ouders of broer of zus. De voorwaarden staan op volgorde van belangrijkheid. Als u met meer mensen in één huis woont en heeft u met één een kind en met de ander een eigen woning dan is uw toeslagpartner degene met wie u het kind heeft. Ook als u niet aan de bovenstaande voorwaarden voldoet er sprake zijn van een toeslagpartner als: – u langer dan 6 maanden onafgebroken met die persoon op hetzelfde adres staat ingeschreven; – u, in die periode, een gezamenlijke huishouding voert; – u allebei ouder dan 18 jaar bent. Deze laatste voorwaarden zijn niet van toepassing als u samenwoont met uw (klein)kinderen, (groot)ouders of broer of zus. Dit geldt zowel voor bloedverwant als aanverwant. Uw broer of zus (of schoonzus/zwager) is in dit geval alleen geen toeslagpartner gedurende de periode dat u beiden samen met uw ouder(s) op hetzelfde adres staat ingeschreven bij de GBA. Bij de huurtoeslag wordt gekeken naar uw toeslagpartner maar ook ander huisgenoten. Zoals (klein)kinderen, (groot)ouders, broer, zus of vrienden. Deze huisgenoten zijn voor de huurtoeslag medebewoners. Een onderhuurder is geen medebewoner, tenzij het gaat om een kind of een ouder van u of uw partner. Om te beoordelen of er een toeslagpartner is kunt u gebruik maken van het Schema toeslagpartner. Voorbeeld 243
Sander en Ina zijn beiden gescheiden van hun vorige partner. Zij zijn in 2011 gaan samenwonen, waarbij ook de 2 kinderen van Ina deel uitmaken van hun gezin. Er is verder geen notarieel samenlevingscontract, ook wordt niet aan de overige voorwaarden voldaan voor fiscaal partnerschap. Voor de inkomstenbelasting is er in 2012 geen fiscaal partnerschap. Voor de toeslagen gelden Sander en Ina echter wel als toeslagpartner, omdat zij meer dan 6 maanden een gezamenlijke huishouding voeren en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Aanvang of einde partnerschap of medebewonerschap Er wordt geen rekening gehouden met verandering in de aanwezigheid van een toeslag- partner of medebewoner in de kalendermaand waarin een partnerschap of medebewonerschap begint of eindigt. Bij de kinderopvangtoeslag wordt wel met delen van een maand gewerkt. Kind Een kind is degene die: – jonger is dan 18 jaar; – kind of (achter)kleinkind is van de aanvrager (of pleegkind); – in belangrijke mate wordt onderhouden door de aanvrager of zijn partner; – in de GBA op hetzelfde adres staat ingeschreven als de aanvrager. Co-ouderschap In geval van co-ouderschap kan een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoren. Hoewel het kind maar op één adres kan zijn ingeschreven in de GBA, kunnen in beginsel beide ouders in aanmerking komen voor toeslagen. Met betrekking tot de huurtoeslag kan het kind als medebewoner meetellen in beide huishoudens, maar een eventueel inkomen van het kind - met inachtneming van het vrij te laten bedrag - telt bij beide huishoudens mee. Bij co-ouderschap kan alleen de ouder die aanvrager van de kinderbijslag van dat kind is, ook het kindgebonden budget aanvragen. 11-1.3
Toetsingsinkomen
Het toetsingsinkomen kan op twee manieren berekend worden. Als u geen aangifte inkomstenbelasting doet dan neemt u uw inkomen van de jaaropgaaf over. Als u wel aangifte inkomstenbelasting doet dan is het uw verzamelinkomen. Tot het toetsingsinkomen behoort ook buitenlands inkomen dat niet in Nederland is belast en inkomen dat krachtens internationale regelingen is vrij- gesteld. Als u een toeslagpartner heeft dan moet u zijn of haar inkomen ook meenemen in de berekening voor de hoogte van het toetsingsinkomen. 244
Bij de huurtoeslag geldt dat het inkomen van de medebewoners ook van invloed is op het recht op huurtoeslag. Het inkomen van inwonende kinderen, die op 1 januari 2012 jonger zijn dan 23 jaar, telt alleen mee voor zover dat meer is dan € 4.527. Bij de berekening wordt rekening gehouden wordt met dit vrijgestelde bedrag en moet het volledige inkomen vermeld worden bij de aanvraag. Vermogenstoets Als u inkomstenbelasting betaalt over het voordeel uit sparen en beleggen (box 3), heeft u geen recht op huurtoeslag. Vrijstellingen voor de inkomstenbelasting voor groen beleggen gelden niet voor de huurtoeslag, dus de waarde van maatschappelijke beleggingen en durfkapitaal moet voor de vermogenstoets worden opgeteld bij het vermogen. Het toetsingsinkomen ter bepaling van de hoogte van de huurtoeslag wordt hierdoor echter niet beïnvloed. Bijzondere inkomenssituaties In de volgende gevallen zijn er speciale regelingen: – toeslag voor een deel van het jaar; – partner- of medebewonerschap gedurende een deel van het jaar; – overlijden. Toeslag voor een deel van het jaar Als iemand slechts een deel van het jaar recht heeft op een toeslag, wordt eerst de toeslag voor een vol jaar berekend uitgaande van het toetsingsinkomen van het gehele jaar. Vervolgens wordt die toeslag evenredig omgerekend naar het aantal maanden dat er recht bestaat op de toeslag. In geval van overlijden met een achterblijvende partner vindt geen herleiding van het inkomen plaats.
Partner- of medebewonerschap gedurende een deel van het jaar Volgens de hoofdregel wordt met veranderingen in de aanwezigheid van een partner of mede- bewoner geen rekening gehouden in de kalendermaand waarin het partnerschap of het medebewonerschap aanvangt of eindigt. Dit geldt niet voor de kinderopvangtoeslag. Voorbeeld. Op 15 maart laten Dylano en Esmae zich op hetzelfde adres inschrijven bij de GBA. Op 7 november laat Esmae zich weer uitschrijven. Volgens de hoofdregel wordt er met de partner rekening gehouden voor de maanden april tot en met november. 245
Wat het toetsingsinkomen betreft, wordt er bij de berekening van de toeslagen uitgegaan van een tijdsevenredige berekening: – tijdens de partnerperiode van het gezamenlijke toetsingsinkomen; – tijdens de niet-partnerperiode voor elke partner zijn eigen toetsingsinkomen. Overlijden Bij overlijden van een alleenstaande wordt het inkomen tot het moment van overlijden, herrekend naar een jaarbedrag. Maar als er sprake is van een achterblijvende partner, blijft deze herrekening achterwege. Let op!! Omdat het inkomen van de overledene niet wordt herleid naar een jaarinkomen als er een achterblijvende partner is, zal het toetsingsinkomen van de overledene veelal lager zijn dan in het voorafgaande jaar. Zeker als iemand vroeg in het jaar overlijdt, kan er eerder recht op toeslagen ontstaan, resp. zal de toeslag hoger kunnen zijn dan zonder overlijden het geval zou zijn geweest. 11-1.4
Aanvraagtermijn toeslagen
De aanvragen voor toeslagen die betrekking hebben op 2012 kunnen ingediend worden tot 1 september 2013. Er is een tweetal uitzonderingen op deze regel. Kinderopvangtoeslag Als u de kinderopvangtoeslag aanvraagt als het kind al op de opvang zit dan kunt u alleen toeslag krijgen vanaf de maand waarin u het aanvraagt en de maand voorafgaand. Voorbeeld Vanaf januari 2012 zit uw kind op de kinderopvang. U vraagt in april kinderopvangtoeslag aan. Dan krijgt u vanaf maart de kinderopvangtoeslag uitgekeerd. Voor de maanden januari en februari is er geen recht op de kinderopvangtoeslag en deze komen volledig voor eigen rekening. Uitstel voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting Als er uitstel is verleend door de Belastingdienst voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting dan geldt dit uitstel ook voor het aanvragen van de toeslagen. Voorbeeld U hebt uitstel gekregen voor de aangifte inkomstenbelasting 2012 tot 1 november 2013. Hierdoor krijgt u automatisch uitstel voor uw aanvraag zorgtoeslag tot 1 november 2013. Op 1 mei 2013 doet u aangifte inkomstenbelasting 246
2012. U kunt nog steeds tot 1 november 2013 zorgtoeslag aanvragen. Kindgebonden budget aanvragen is meestal niet nodig. De Belastingdienst gaat zelf na of u recht heeft op kindgebonden budget. Hoofdregel is dat degene die de kinderbijslag aanvraagt, ook het kindgebonden budget krijgt. De kinderbijslag wordt verzorgd door de SVB. Als de Belastingdienst in de loop van het jaar bericht krijgt van de SVB dat uw situatie is veranderd, gaat de Belastingdienst na of u recht heeft op kindgebonden budget. U ontvangt dan binnen 8 weken bericht van Belastingdienst/Toeslagen. Soms zijn er te weinig gegevens om automatisch te bepalen of u recht heeft op kindgebonden budget, dan moet u zelf het kindgebonden budget aanvragen. De betaling van het maandelijkse voorschot geschiedt op de 20e van iedere maand. Als dit op een zondag of een feestdag valt, vindt de uitbetaling plaats op de eerstvolgende werkdag. Een voorschot wordt in beginsel in twaalf maandelijkse termijnen uitbetaald. Maar als iemand de aanvraag pas in de loop van het jaar indient, bijv. in juli, dan worden de bedragen van de al verstreken maandelijkse termijnen tegelijkertijd met het eerste voorschotbedrag betaald, en de uitbetaling van de voorschotten van de overige maanden vindt plaats in de resterende periode van het jaar. Let op!! Bedragen worden bij toeslagen rekenkundig afgerond op hele euro’s. Bedragen van minder dan € 24 per jaar worden niet uitbetaald. 11-1.5
Wijzigen toeslagen
Wanneer uw aanvraag is verwerkt en u de eerste betaling heeft ontvangen, hoeft u niets meer te doen. De volgende jaren ontvangt u de toeslag automatisch. Indien er veranderingen zijn in uw persoonlijke situatie die invloed kunnen hebben op de hoogte van de toeslag, moet u deze wijzigingen direct doorgeven aan de Belastingdienst. Dit kunnen wijzigingen zijn in het inkomen, in de gezins- of leefsituatie. Bij een scheiding of het zelfstandig gaan wonen van een kind, moet dit ook worden doorgegeven. De ex-partner of het kind kan vervolgens eventueel zelf een toeslag aanvragen. Het doorgeven van de wijzigingen is het eenvoudigst door gebruik te maken van de wijzigingsprogramma’s op internet, maar u kunt ook een wijzigingsformulier aanvragen. Door veranderingen zo snel mogelijk door te geven voorkomt u dat u teveel ontvangen toeslag na afloop van het jaar moet terugbetalen. Wijzigingen die vóór de 15e van de maand worden doorgegeven, worden verwerkt in het bedrag dat de aanvrager de volgende maand aan toeslag ontvangt. 247
U kunt op elk moment aangeven dat u geen toeslag meer wilt ontvangen. De wijziging gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de wijziging is doorgegeven. U hoeft wijzigingen voor verschillende toeslagen maar één keer door te geven. Het maakt daarbij niet uit welk wijzigingsformulier toeslagen u gebruikt. Als u een gewijzigd inkomen doorgeeft voor bijv. de zorgtoeslag, geldt dat gewijzigde inkomen voor alle toeslagen. Het is verplicht om wijzigingen in het inkomen, gezins- of leefsituatie door te geven. Als u dit niet of niet tijdig doet, kan Belastingdienst/Toeslagen een eerder besluit over een toeslag herzien. Bij fraude of oneigenlijk gebruik kan een boete worden opgelegd. Let op!! Als u vanwege een hoger inkomen geen toeslag meer wilt ontvangen, kunt u de toeslag uiteraard stopzetten met terugwerkende kracht naar 1 januari van dat jaar. Het gevolg hiervan is, dat er ook geen toeslag zal worden uitbetaald als het inkomen achteraf gezien toch nog onder de grens voor uitbetaling van de toeslagen komt, bijv. door een hogere aftrekpost specifieke zorgkosten. U kunt overwegen om als wijziging door te geven een inkomen dat enkele duizenden euro’s hoger is dan de grens voor de toeslagen. U ontvangt dan een voorschotbeschikking van € 0, maar als achteraf het inkomen toch lager blijkt te zijn, zult u alsnog een definitieve beschikking voor de toeslag ontvangen. Houd er dan wel rekening mee dat u het daaropvolgende jaar niet automatisch een nieuwe voorschotbeschikking krijgt 11-1.6
Niet eens met beschikking toeslagen
De toeslagen worden betaald bij wijze van voorschot. Aan het begin van het daaropvolgende jaar beoordeelt de Belastingdienst aan de hand van het werkelijke inkomen op hoeveel toeslag u recht hebt en of aan alle voorwaarden is voldaan. U ontvangt dan een definitieve beschikking. Wanneer u de definitieve beschikking kunt verwachten hangt af van de vraag of u aangifte IB/PVV heeft gedaan: – als er geen aangifte IB/PVV wordt gedaan, wordt de definitieve beschikking voor de toeslagen uiterlijk 1 december volgend op het berekeningsjaar vastgesteld; – als er wel aangifte IB/PVV wordt gedaan, volgt de definitieve beschikking voor de toeslagen 8 weken nadat de aanslag is vastgesteld, resp. als er een toeslagpartner is, 8 weken na vaststelling van de laatste aanslag van de beide toeslagpartners. – als het toetsingsinkomen naderhand wijzigt, bijv. na bezwaar of beroep, dan moet de Belastingdienst/Toeslagen ook de definitieve beschikking voor de 248
toeslagen herzien. Dit kan tot 5 jaar na afloop van het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft. Bezwaar tegen een voorschotbeschikking U kunt binnen 6 weken na dagtekening van de beschikking schriftelijk bezwaar maken. Meestal kunt u bij een gewenste wijziging van een voorschotbeschikking bellen naar de Belasting Telefoon of bijv. Een wijziging in het toetsingsinkomen doorgeven. Daarvoor is geen bezwaar nodig. Situaties waarin een bezwaar tegen een voorschotbeschikking wel zinvol kan zijn: – als alle gegevens op de berekening kloppen, maar de berekening onjuist is. – als ten onrechte het toetsingsinkomen van een partner of een kind wordt meegerekend. Na ambtshalve vaststelling van het bedrag en/of het verminderen of stoppen van de toeslag, bijv. Naar aanleiding van een controle. Als u een verzoek wilt doen voor toepassing van een bijzondere situatie, dan kunt u het formulier Verzoek bijzondere situatie huurtoeslag gebruiken. U kunt dit downloaden van www.toeslagen.nl. Bezwaar tegen een definitieve beschikking Als u bezwaar wilt maken tegen een beschikking definitieve berekening, dan kunt u het formulier Bezwaar definitieve berekening toeslag gebruiken. U kunt dit downloaden van www.toeslagen.nl. Een bezwaar mag ook worden ingediend per brief. Ook bezwaar tegen een definitieve beschikking moet binnen 6 weken na dagtekening van de beschikking schriftelijk worden ingediend. Bij bezwaar wordt automatisch uitstel van betaling verleend. De volgende gegevens moeten in het bezwaarschrift staan: – naam, adres en telefoonnummer; – nummer van de beschikking waartegen bezwaar wordt gemaakt; – onderwerp waartegen bezwaar wordt gemaakt; – reden waarom bezwaar wordt gemaakt; – Bijlagen die het bezwaar onderbouwen, bijv. Een jaaropgaaf. Het bezwaarschrift moet worden gestuurd naar: Belastingdienst/Toeslagen Postbus 4510 6401 JA Heerlen Beroep Als u het niet eens bent met de beslissing op bezwaar, dan kan binnen 6 weken na dagtekening beroep worden aangetekend bij de rechtbank. Verrekening voorschot De Belastingdienst/Toeslagen kan de toeslagen onderling met elkaar verrekenen: 249
–
De definitieve beschikking van de toeslag van 2011 kan worden verrekend met de toeslag over 2012; – de te veel ontvangen huurtoeslag kan worden verrekend met te weinig ontvangen zorgtoeslag; – een teruggave van de inkomstenbelasting kan worden verrekend met te veel ontvangen huurtoeslag of zorgtoeslag. Een belastingschuld kan de Belastingdienst niet verrekenen met een te ontvangen bedrag aan toeslag. Meer informatie vindt u op www.toeslagen.nl. 11-1.7
Betalingsregeling toeslagen
Als u te veel toeslag hebt gekregen, krijgt u automatisch een bericht waarin staat hoeveel u terug moet betalen. Dit is de terugvorderingsbeschikking. U kunt het bedrag in 1 keer terugbetalen of kiezen voor een betalingsregeling. Bij de terugvorderingsbeschikking zit een acceptgiro waarmee u het bedrag in 1 keer kan terugbetalen. Kunt u niet in 1 keer terugbetalen? Dan zijn er 2 mogelijkheden: – Belastingdienst/Toeslagen verrekent het bedrag met uw huidige toeslag. – u betaalt maandelijks een bedrag. Een week na de terugvorderingsbeschikking krijgt u een brief met meer informatie over deze betalingsregelingen. In beide gevallen geldt dat u het bedrag binnen 2 jaar terugbetaald moet hebben. Als u de schuld laat verrekenen of maandelijks een bedrag terugbetaalt, moet u invorderingsrente betalen over het bedrag dat nog openstaat. Ook als u in 1 keer terugbetaalt maar na de uiterste betaaldatum betaalt, rekent Belastingdienst/Toeslagen invorderingsrente. Maandelijks bedrag U betaalt de toeslag terug in maandelijkse bedragen als u: – niet in 1 keer kan terugbetalen – de toeslag die u moet terugbetalen, niet meer krijgt – wel een andere toeslag krijgt, maar deze lager is dan € 20 per maand. U betaalt dan maandelijks minimaal € 20, zodat u de toeslag in 2 jaar hebt terugbetaald. Hoeveel u maandelijks terugbetaalt hangt af van het totaalbedrag en het aantal termijnen. In de brief over de betalingsmogelijkheden staat hoeveel u per maand moet betalen. U moet minder dan € 480 betalen Maak elke maand minimaal € 20 over, totdat u alles hebt terugbetaald. U moet meer dan € 480 betalen 250
Deel het bedrag dat u terug moet betalen door 24. Als u iedere maand dit bedrag overmaakt, hebt u na 2 jaar alles terugbetaald. Na elke betaling krijgt u een acceptgiro voor uw betaling van de volgende maand. En een overzicht waarin staat hoeveel u nog moet terugbetalen. U kunt op elk moment het openstaande bedrag in een keer terugbetalen of een extra betaling doen. Persoonlijke betalingsregeling Moet u toeslag terugbetalen, maar kunt u het maandbedrag echt niet betalen? In uitzonderlijke gevallen mag u een lager maandbedrag betalen. Vraag hiervoor een persoonlijke betalingsregeling aan. De Belastingdienst/ Toeslagen kijkt dan naar uw persoonlijke en financiële omstandigheden. Bij uw aanvraag voor de persoonlijke betalingsregeling geeft u door wat de inkomsten, uitgaven en bezittingen zijn van u en uw eventuele partner. Met die gegevens wordt bepaalt of u een lager maandbedrag mag betalen. Dit is uw betalingscapaciteit. Let op! Gelden 1 of meer van de volgende situaties voor u? Dan krijgt u géén betalingsregeling: – u kunt het bedrag in 24 maanden terugbetalen. U hebt een auto of motor. De waarde van de auto of motor is meer dan € 2.269 dagwaarde. Hebt u de auto nodig vanwege ziekte of invaliditeit? Dan geldt deze situatie niet voor u. – u hebt een koophuis en de waarde van het huis is hoger dan de hypotheek die u op het huis hebt (u hebt overwaarde). – de waarde van uw inboedel en bezittingen is meer dan € 2269. Bezittingen zijn bijvoorbeeld uw boot, caravan, vakantiehuisje, antiek of waardepapieren. – het terug te betalen bedrag is het gevolg van opzet of grove schuld van u of uw partner. U vraagt de persoonlijke betalingsregeling aan met het formulier Verzoek persoonlijke betalingsregeling. Dit formulier is te downloaden op www.toeslagen.nl 11-1.8 Inkomensgrenzen toeslagen
In de Tabel inkomensgrenzen toeslagen 2012 kunt u snel zien bij welke inkomens nog recht bestaat op bepaalde toeslagen. Als er een toeslagpartner is, moet u uitgaan van het gezamenlijke toetsingsinkomen. Inkomensgrenzen toeslagen 2012 251
zorgtoeslag alleenstaande zorgtoeslag partners kinderopvangtoeslag
VAST TOESLAG TOT (GEZ.) TOETSINGSINKOMEN € 20.079 € 20.079 € 18.546
TOESLAG IS NIHIL BIJ (GEZ.) TOETSINGSINKOMEN HOGER DAN € 35.059 € 51.691 geen max.
huurtoeslag alleenstaande <65 jaar alleenstaande >64 jaar medebewoners <65 jaar medewoners >64 jaar
€ 15.650 € 16.075 € 20.225 € 21.675
€ 22.025 € 20.675 € 29.900 € 28.225
kindgebonden budget
€ 28.897
maximaal kindgebonden budget neemt af met 7,6% van het inkomen meer dan € 28.897.
TOESLAG
11-1.9
Zorgtoeslag
De zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten voor de zorgverzekering. In dit artikel wordt de voorwaarden besproken om in aanmerking te komen voor de zorgtoeslag en hoe de toeslag wordt berekend. De voorwaarden voor zorgtoeslag zijn: – u bent 18 jaar of ouder. – u bent verplicht verzekerd voor de Zorgverzekeringswet en hebt een Zorgverzekering afgesloten. – uw inkomen is maximaal € 35.059 als alleenstaande of € 51.691 als u een Toeslagpartner heeft. – u en uw toeslagpartner hebben de Nederlandse nationaliteit of hebben een geldige verblijfsvergunning die recht geeft op toeslagen. Uitzonderingen: – kinderen: Voor kinderen onder de 18 jaar is de zorgverzekering gratis. Zij krijgen geen zorgtoeslag. Als ze 18 jaar worden kunnen ze zelf zorgtoeslag aanvragen. Dit kan vanaf de kalendermaand volgend op de maand waarin zij 18 jaar worden. – militairen, gedetineerden en gemoedsbezwaarden: Militairen, gedetineerden en gemoedsbezwaarden kunnen geen zorgtoeslag aanvragen. Zij tellen wel mee als toeslagpartner als hun partner wel in aanmerking komt voor de zorgtoeslag. De partner krijgt dan 50% van de zorgtoeslag uitgekeerd die normaal gesproken op basis van het gezamenlijke toetsingsinkomen zou worden uitgekeerd. – toeslagpartner en ten onrechte niet verzekerd: Als de toeslagpartner zich ten onrechte niet heeft verzekerd, dan heeft zowel de aanvrager als de partner geen recht op zorgtoeslag. De maximale zorgtoeslag voor een aanvrager zonder toeslagpartner is € 838 en 252
voor een aanvrager met toeslagpartner is € 1.742. Er bestaat geen recht op zorgtoeslag als het toetsingsinkomen hoger is dan € 35.059 voor een aanvrager zonder toeslagpartner en € 51.691 voor een aanvrager met een toeslagpartner. 11-1.10
Berekening zorgtoeslag
Bij de berekening van de zorgtoeslag wordt er gerekend met de normpremie en de standaardpremie.
Normpremie De normpremie is afhankelijk van het inkomen. Het is een percentage van het drempelinkomen vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen, voor zover dat toetsingsinkomen meer is dan het drempelinkomen. Het drempellinkomen is € 20.079. Zonder toeslagpartner Drempelinkomen x 2,93% + (toetsingsinkomen-drempelinkomen) x 5,435% = normpremie. Met toeslagpartner Drempelinkomen x 5,53% + (gezamenlijk toetsingsinkomen-drempelinkomen) x 5,435% = normpremie. Standaardpremie De standaardpremie is € 1.426. Met een toeslagpartner is de standaardpremie € 2.852. Berekening zorgtoeslag Standaardpremie - normpremie = zorgtoeslag. Er bestaat geen recht op zorgtoeslag als het toetsingsinkomen hoger is dan € 35.059 voor een aanvrager zonder toeslagpartner en € 51.691 voor een aanvrager met een toeslagpartner. De maximale zorgtoeslag wordt uitgekeerd bij een toetsingsinkomen op of onder het drempelinkomen. Voor een aanvrager zonder toeslagpartner is dat € 838 en voor een aanvrager met toeslagpartner is die € 1.742. 11-1.11
Huurtoeslag
Als u in verhouding tot uw inkomen teveel moet besteden aan huur van een woning, kunt u een toeslag van de Belastingdienst krijgen, de huurtoeslag. 253
De jaarlijkse huurverhoging op 1 juli wordt pas achteraf verwerkt. Daarom krijgt u geen nieuwe voorschotbeschikking voor uw huurtoeslag gedurende het jaar. Na afloop van het jaar ontvangt u een definitieve berekening waarin rekening wordt gehouden met de huurverhoging. Als de verhuurder bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend is, dan wordt de nieuwe huurprijs per 1 juli bij uw verhuurder opgevraagd. U hoeft zelf niets te doen. Is uw verhuurder niet bekend, dan krijgt u als huurder een brief met een formulier waarmee u uw huurverhoging kunt doorgeven. 11-1.12 Voorwaarden huurtoeslag
Voor huurtoeslag gelden een aantal voorwaarden ten aanzien van: – uw persoonlijke situatie; – uw woning; – huurgrensoverschrijding; – uw financiële situatie. Uw persoonlijke situatie U moet voldoen aan de volgende voorwaarden: – u bent 18 jaar of ouder; – u en uw eventuele medebewoners hebben de Nederlandse nationaliteit of hebben een geldige verblijfsvergunning; – u, uw partner en uw eventuele medebewoners staan bij de GBA ingeschreven op het adres waarvoor huurtoeslag wordt aangevraagd. Als u zich binnen 5 werkdagen na de ingangsdatum van de huurovereenkomst laat inschrijven bij de GBA, wordt u geacht toch aan de voorwaarde van ingeschreven zijn te voldoen. De huurtoeslag gaat in op de 1e van een maand. Als de huurovereenkomst ingaat op 1 mei en u zich binnen 5 werkdagen na de ingangsdatum van de huurovereenkomst laat inschrijven bij de GBA, gaat de huurtoeslag in op 1 mei. In andere gevallen gaat de huurtoeslag in op de 1e dag van de volgende maand. Een minderjarige kan in de volgende gevallen ook zelf huurtoeslag krijgen: – de minderjarige heeft een kind; – beide ouders van de minderjarige zijn overleden; – de minderjarige is getrouwd of getrouwd; – de minderjarige is geregistreerd partner of geregistreerd partner geweest. Bij de huurtoeslag is ook de samenstelling van het huishouden van belang. Voor de inkomensgrens is van belang of u alleen bent of met meerdere personen, voor de aftoppingsgrens is het van belang of u met 3 of meer personen bent, en voor de huurgrensoverschrijding of u met 8 of meer personen bent. Ook de leeftijd speelt een rol, bijv. 65 jaar of ouder bij de inkomensgrens, maar 254
als u jonger bent dan 23 jaar kan dat ook een verschil in de voorwaarden betekenen. Uw woning Uw woning moet aan de volgende eisen voldoen: – u huurt een zelfstandige woning. Dit is een woonruimte met een eigen toegangsdeur, een eigen toilet en keuken. – uw huurlasten zijn niet te hoog of te laag. Dit is afhankelijk van uw situatie. De huur mag in ieder geval niet lager zijn dan € 215,50 en niet hoger dan € 664,66. Zijn u en uw eventuele partner jonger dan 23 jaar en heeft u geen inwonende kinderen, dan mag de huur niet hoger zijn dan € 366,37. Bepaalde servicekosten moet u in deze huurlasten meetellen. – uw woning is passend voor uw situatie. De woning mag bijvoorbeeld niet te ruim of te duur zijn. Als de gemeente de woning niet passend voor u vindt, krijgt u geen huurtoeslag. Huurtoeslag is in beginsel ook mogelijk bij een permanent bewoonde recreatiewoning en onder voorwaarden ook bij huur van een woonwagen. Bij het huren van een woonboot is geen huurtoeslag mogelijk. Huurgrensoverschrijding De huur mag meer bedragen, indien: – de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van ten minste 8 personen en uw huishouden uit 8 of meer personen bestaat; – iemand in uw huishouding gehandicapt is en u daarom in een aangepaste woning woont; – iemand in een voorafgaande maand voor dezelfde woning huurtoeslag ontving en de rekenhuur na stijging van de huur boven de maximale huurgrens uitkomt (“verworven recht”). Als u aanspraak maakt op huurtoeslag als er in uw huishouden sprake is van een gehandicapte in een woning met huurgrensoverschrijding, moeten er op verzoek van Belastingdienst/Toeslagen wel bepaalde bewijsstukken worden overgelegd. Uw financiële situatie Uw inkomen en uw vermogen mogen niet te hoog zijn. Er kan geen huurtoeslag worden toegekend als er sprake is van voordeel uit sparen en beleggen in box 3. De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen en beleggingen in durfkapitaal geldt niet voor de huurtoeslag. Welke inkomensgrenzen voor u gelden, is afhankelijk van uw situatie. Van een meerpersoonshuishouden is ook sprake als er (minderjarige) kinderen op uw adres staan ingeschreven. Om als ouderenhuishouden te worden aangemerkt, moet u op 1 januari 65 jaar of ouder is. Woont u niet alleen, dan moet de meestverdienende persoon op 1 255
januari 65 jaar of ouder zijn. Een onderhuurder en de personen die tot zijn huishouden behoren, tellen niet mee als medebewoner(s) in het huishouden van de aanvrager. Voorwaarden bij onderverhuur: Er moet een schriftelijke huurovereenkomst zijn overgelegd waaruit blijkt wanneer de onderhuur is ingegaan en wat precies is overeengekomen. Verder moet de overeenkomst door de hoofdbewoner en de onderhuurder zijn ondertekend en van een datum zijn voorzien. Een echtgenoot, geregistreerde partner of familielid in de eerste graad van de huurder, zijn toeslagpartner of een medebewoner wordt niet als onderhuurder, maar als medebewoner beschouwd. 11-1.13
Opbouw berekening huurtoeslag
De huurtoeslag is opgebouwd uit drie delen. Deze worden berekend met behulp van een aantal onderdelen. – kale huur + servicekosten – maximale huurgrens – rekeninkomen – soort huishouden – basishuur – kortingsgrens – aftoppingsgrens Opbouw huurtoeslag Onderdeel A: het deel van de rekenhuur die voor 100% vergoed wordt Bepaal het laagste bedrag van rekenhuur en kortingsgrens
€
Basishuur
-€
Huurtoeslag deel A
€
Is A negatief of € 0? neem dan € 0 Onderdeel B: het deel van de rekenhuur dat voor 65% vergoed wordt. Alleen invullen als de rekenhuur meer is dan € 366,67 Bepaal het laagste bedrag van rekenhuur en € aftoppingsgrens het hoogste bedrag van basishuur en kortingsgrens
-€
Huurtoeslag deel B
€
x 65% = €
Is B negatief of € 0? Neem dan € 0 Onderdeel C: het deel van de rekenhuur dat voor 40% vergoed wordt
256
Alleen invullen als de rekenhuur boven de aftoppingsgrens ligt en er sprake is van één van de volgende situaties -het gaat om een eenpersoonshuishouden -iemand in het huishouden is op de datum van berekening 65 jaar of ouder -de woning is aangepast vanwege een handicap rekenhuur
€
bepaal het hoogste bedrag van de basishuur en de aftoppingsgrens huurtoeslag deel C
+€ €
x 40%= €
Is C negatief of € 0? Neem dan € 0
Totaalbedrag huurtoeslag per maand: A+B+C 11-1.14
Onderdelen voor de berekening huurtoeslag
Hoeveel huurtoeslag u kunt krijgen hangt af van een aantal factoren. Rekenhuur De rekenhuur is de kale huur + servicekosten. Tot de servicekosten behoren alleen de energiekosten, kosten voor de huismeester, schoonmaakkosten en dienst- en recreatieruimten. Voor elk van deze vier onderdelen mag maximaal een bedrag van € 12 meegerekend worden. Maximale huurgrens Als de rekenhuur uitkomt boven de maximale huurgrens dan is er geen recht op huurtoeslag, tenzij de maximale huurgrens overschreden mag worden. Er zijn twee maximale huurgrenzen: – Voor huurders jonger dan 23 jaar is deze € 366,37. – Voor huurders van 23 jaar of ouder of jonger dan 23 jaar met een kind of jonger dan 23 jaar en gehandicapt is de huurgrens € 664,66. In drie situaties wordt wel huurtoeslag uitbetaald ook als de rekenhuur de maximale huurgrens overschrijdt: – een aangepaste woning vanwege een handicap. – een woning voor een huishouden van minimaal acht personen. – ’verworven recht'. Daarvan is sprake als u voor dezelfde woning huurtoeslag ontving in de voorafgaande maand maar na een stijging van de huur komt de rekenhuur boven de maximale huurgrens uit. Rekeninkomen Het rekeninkomen is het totaal van de toetsingsinkomens van alle leden van het huishouden: – aanvrager 257
– –
toeslagpartner medebewoners inclusief kinderen
Het inkomen van inwonende kinderen die op 1 januari 2012 jonger zijn dan 23 jaar, telt alleen mee voor zover dit meer is dan € 4.527 per persoon per jaar. Het inkomen van een onderhuurder en personen die tot het huishouden van de onderhuurder behoren, tellen niet mee voor het rekeninkomen. Soort huishouden Voor de huurtoeslag zijn er vier soorten huishoudens te onderscheiden: – eenpersoonshuishouden (op 1 januari 2012 jonger dan 65 jaar) – meerpersoonshuishouden (meer dan 1 persoon en het aandeel van in het rekeninkomen komt voor de helft of minder dan de helft van personen die op 1 januari 2012 65 jaar of ouder waren) – eenpersoonsouderenhuishouden (65 jaar of ouder op 1 januari 2012) – meerpersoonsouderenhuishouden (meer dan 1 persoon en het aandeel in het rekeninkomen komt voor meer dan de helft van personen die op 1 januari 2012 65 jaar of ouder waren) Basishuur De basishuur is het deel van de rekenhuur dat u zelf moet betalen. Bij een inkomen tot en met de minimuminkomensgrens geldt een minimumbasishuur. Anders wordt de basishuur berekend met de formule: Basishuur = (factor a x rekeninkomen)2+(factor b x rekeninkomen) + taakstellingsbedrag Basishuur EP
MP
EP 65+
MP 65+
Factor a
0,000000669608
0,000000379874
0,000001156839
0,000000657239
Factor b
0,002099550567
0,002050539445
-0,006463066381
-0,005330776637
Minimuminkomensgr€15.650 ens Doelgroepgrens €22.025
€20.225
€16.075
€21.675
€29.900
€20.675
€28.225
Taakstellingsbedrag €18,64
€18,64
€18,64
€18,64
Minimumnormhuur €196,86
€196,86
€195,04
€193,23
Minimumbasishuur €215,50
€215,50
€213,68
€211,87
parameters
Overige bedragen
Kortingsgrens De kortingsgrens is vastgesteld op € 366,37. Voor het deel van de rekenhuur dat 258
boven de basishuur en onder de kortinggrens ligt, krijgt u 100% vergoeding in de vorm van huurtoeslag. Aftoppingsgrens De aftoppingsgrens wordt bepaald door de omvang van het huishouden: – voor een huishouden van één of twee personen: € 524,37 – voor een huishouden van drie of meer personen: € 561,98 Voor het deel van de rekenhuur dat boven de kortingsgrens en onder de aftoppingsgrens ligt, krijgt u 65% vergoeding. Voor het deel van de rekenhuur dat boven de aftoppingsgrens uitkomt, is in sommige situaties 40% extra vergoeding mogelijk. 11-1.15
Bijzondere situaties huurtoeslag
Soms kunnen er nadelen optreden in de berekening van de huurtoeslag die niet bedoeld zijn. Om te voorkomen dat zich onredelijke situaties voordoen, zijn er bijzondere berekeningen in de volgende gevallen: – bijzonder inkomen; – bijzonder vermogen; – verzorging; – een aangepaste woning in verband met een handicap; – jonger dan 23 jaar en u hebben een handicap; – groot huishouden; – langdurig uit huis. Bijzonder inkomen Soms hoeft u een bepaald deel van het inkomen niet mee te tellen voor het vermogen huurtoeslag. Het gaat om o.a.: – een afkoopsom van een ouderdoms- of nabestaandenpensioen; – een nabetaling van inkomsten, loon of uitkering over voorgaande jaren; – een wezenuitkering aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger; – een afkoopsom op grond van de Liquidatiewet Ongevallenwetten; – een verhoging van uw Waz-, Wajong- of WAO/Wia-uitkering in verband met kosten voor oppas en verzorging. Bijzonder vermogen Soms hoeft u een bepaald deel van het vermogen niet mee te tellen voor de berekening van de vermogenstoets. Het toetsingsinkomen om de hoogte van de huurtoeslag te bepalen, wordt hierdoor niet gewijzigd. Het gaat om o.a.: – vermogen van een minderjarig kind waarover u, uw partner, uw medebewoners en uw kind niet kunnen beschikken of van een pleegkind; – smartengeld, vergoeding voor immateriële schade; 259
–
– –
–
–
schadevergoedingen die door de overheid, het Nederlandse Rode Kruis, of fabrikanten van farmaceutische producten zijn betaald aan hemofiliepatiënten die met het aidsvirus zijn besmet; vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, die zijn uitgekeerd aan de slachtoffers zelf; individuele uitkeringen in het kader van tegoeden Tweede Wereldoorlog aan leden van de Joodse, Sinti, Roma en Indische gemeenschappen door de Maror-stichtingen, stichting Het Gebaar, stichting Rechtsherstel Sinti en Roma- en Sjoa-stichtingen; tegemoetkomingen betaald aan getroffenen in verband met de Nieuwjaarsbrand Volendam op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit Nieuwjaarsbrand Volendam en de Regeling tegemoetkoming kosten Nieuwjaarsbrand Volendam II; uitkeringen uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DESpreparaten.
Wel kan het dan zo zijn dat het belastbare inkomen van box 3 door dit extra inkomen hoger wordt, zelfs boven de vrijstellingen uitkomt, waardoor er geen recht meer bestaat op huurtoeslag. Verzorging Als uw partner of medebewoner thuis wordt verzorgd, kan soms opname in een verpleeghuis of verzorgingstehuis worden voorkomen. In een dergelijk situatie kan de partner of de medebewoner (niet de aanvrager) buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de huurtoeslag en daarmee ook het inkomen en vermogen van deze persoon. Belastingdienst/Toeslagen bepaalt welke bewoner buiten beschouwing blijft, dit kan de verzorger zijn of degene die wordt verzorgd. Maar nooit de aanvrager van de huurtoeslag. Om aan te tonen dat er sprake is van een verzorgingssituatie moet een verklaring van het CIZ met de functie verblijf worden opgestuurd.
Een aangepaste woning in verband met een handicap Als de woning is aangepast vanwege een handicap van uzelf, uw toeslag- partner of medebewoner, mag de huur hoger zijn dan de huurgrens van € 664,66. Over het deel boven de huurgrens krijgt u echter geen huurtoeslag. Jonger dan 23 jaar en u hebben een handicap Als u jonger bent dan 23 jaar en u heeft wel een handicap, maar u heeft geen aangepaste woning, dan mag de huur hoger zijn dan de maximale huurgrens voor jongeren van € 366,37. De huur mag voor de huurtoeslag alleen hoger zijn dan € 664,66 als er wel sprake is van een aangepaste woning. 260
Groot huishouden Bij een huishouden van 8 of meer personen wordt meestal een groot huis bewoond. De huur mag dan hoger zijn dan de huurgrens van € 664,66. Over het deel boven de huurgrens krijgt u echter geen huurtoeslag. Langdurig uit huis Een huurder, de partner of medebewoner kan buiten beschouwing worden gelaten voor de berekening van de huurtoeslag als hij langer dan een jaar op een ander adres verblijft wegens een bijzondere omstandigheid, zoals verblijf in een verpleeghuis, in een psychiatrische inrichting of in de gevangenis. 11-1.16
Kinderopvangtoeslag
U kunt een tegemoetkoming in de kosten krijgen in de vorm van kinderopvangtoeslag als u werk en zorg combineert en als één of meerdere kinderen gebruikmaken van erkende kinderopvang. 11-1.17 Voorwaarden kinderopvangtoeslag
U kunt een tegemoetkoming in de kosten krijgen in de vorm van kinderopvangtoeslag als u werk en zorg combineert en een of meerdere kinderen gebruik maken van erkende kinderopvang. Voorwaarden voor kinderopvangtoeslag Om deze toeslag te kunnen krijgen, moet u voldoen aan de volgende voorwaarden: – u hebt 1 of meer inwonende kinderen die op uw woonadres staan ingeschreven. – u ontvangt voor deze kinderen kinderbijslag of een pleegouderbijdrage; of u draagt per kwartaal ten minste € 408 bij aan het levensonderhoud. – uw kind gaat naar een kinderopvanginstelling die bij de gemeente is geregistreerd. Dit kan een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of een gastouder via een gastouderbureau zijn. – u en eventueel uw toeslagpartner hebben inkomsten uit loondienst, winst uit onderneming of inkomsten uit overig werk, of u ontvangt van de gemeente of UWV een bijdrage op grond van de Wet kinderopvang. – het kind waarvoor u kinderopvangtoeslag vraagt, zit nog niet op het voortgezet onderwijs. – u of uw toeslagpartner betaalt de kosten voor kinderopvang. – u en eventueel uw toeslagpartner hebben de Nederlandse nationaliteit of een verblijfsvergunning die recht geeft op toeslagen. Soorten opvang 261
– dagopvang Dagopvang is voor kinderen die nog niet naar de basisschool gaan. Bijvoorbeeld een kinderdagverblijf of een crèche. De peuterspeelzaal valt hier niet onder. – buitenschoolse opvang (BSO) BSO is opvang voor schoolgaande kinderen. De opvang vindt plaats buiten de schooltijden en in de vakanties. Dit kan tot de 1e dag van de maand waarop de kinderen naar het voortgezet onderwijs gaan. Opvang tussen de middag (tussenschoolse opvang) valt hier niet onder. Uw kind kan niet tegelijkertijd beide soorten opvang krijgen. Uw kind gaat of naar de dagopvang, of naar de BSO. Voor beide opvangsoorten geldt dat u per kind voor maximaal 230 uur per maand kinderopvangtoeslag kunt krijgen. Geen erkende opvangvormen Voor de volgende vormen van kinderopvang krijgt u geen toeslag: – tussenschoolse opvang; – peuterspeelzaal; – opvang door vrienden en familie. Landelijk Register Kinderopvang (LRK) In het LRK worden alle kinderdagverblijven, organisaties voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en gastouders geregistreerd, die voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang. Ouders hebben vanaf 1 januari 2011 alleen recht op kinderopvangtoeslag als ze gebruik maken van kinderopvang die in het LRK geregistreerd is. In de aanvraag kinderopvangtoeslag moet het registratienummer LRK worden vermeld. U kunt dit vinden op www.landelijkregisterkinderopvang.nl. U kunt het registratienummer ook opvragen bij uw kinderopvanginstelling of gastouderbureau. Inkomsten voor kinderopvang door gastouder In de praktijk bieden de grootouders of andere mensen in de directe omgeving vaak aan om op de (klein)kinderen te passen. De ouders kunnen echter alleen voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen, als er sprake is van erkende kinderopvang. Als de oppas zich als gastouder laat inschrijven bij een gastouderbureau, is er toch sprake van erkende kinderopvang. Dit gastouderbureau rekent hiervoor een bijdrage. De inkomsten voor de gastouder(s) moeten worden aangegeven bij de vraag Inkomsten uit overig werk. Eventuele kosten kunnen hierop in mindering worden gebracht. Dit inkomen kan wel invloed hebben op de hoogte van de zorgtoeslag en de huurtoeslag van de gastouder(s) en in bepaalde gevallen ook op de uitbetaling van de algemene heffingskorting. Als de gastouder zelf recht heeft op kindgebonden budget, kan het inkomen als gastouder ook invloed hebben op 262
hun eigen kindgebonden budget. Verder moet de gastouder over dit inkomen wellicht nog 5% inkomensafhankelijke bijdrage Zvw betalen. De gastouder kan hiervoor een voorlopige aanslag ontvangen. 11-1.18
Berekening kinderopvangtoeslag
De hoogte van de kinderopvangtoeslag hangt af van twee factoren; – de kosten van kinderopvang; – het gezamenlijke toetsingsinkomen van de aanvraag en zijn eventuele toeslagpartner. Maximaal uurtarief Het uurtarief voor de kinderopvang is beperkt tot een maximaal bedrag. Als het werkelijke uurtarief hoger is dan het maximale tarief dan rekent u met het maximale uurtarief. Is het werkelijke uurtarief lager dan het maximale uurtarief dan rekent u met het werkelijke uurtarief. – dagopvang bij een kindercentrum: € 6,36 per uur – buitenschoolse opvang (bso) bij een kindercentrum: € 5,93 per uur – gastouderopvang (dagopvang en bso): € 5,09 per uur Opvanguren Het berekenen van de opvanguren gaat aan de hand van de gewerkte uren van de ouder die de minste uren werkt. Als het kind naar de dagopvang gaat dan worden deze gewerkte uren vermenigvuldigd met 140%. Als het kind naar de buitenschoolse opvang gaat worden de gewerkte uren vermenigvuldigd met 70%. Als het kind minder uren naar de opvang gaat dan worden de werkelijke uren genomen. Het maximaal aantal uren waarvoor kinderopvangtoeslag gekregen kan worden is 230 uur per maand per kind. Toetsingsinkomen Het toetsingsinkomen is uw verzamelinkomen als u aangifte inkomstenbelasting heeft ingevuld. Hebt u dit niet dan neemt u het jaarinkomen over van de jaaropgave die de werkgever of uitkeringinstantie verstrekt heeft. Als er sprake is van een toeslagpartner dan moet er gerekend worden met het gezamenlijke toetsingsinkomen. Overheidsbijdrage De hoogte van het toetsingsinkomen bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming van het Rijk. Deze tegemoetkoming wordt weergegeven als percentage van de kosten en verschilt van 57,4% tot 0,0% voor het eerste kind en van 60,0% tot 263
24,9% voor elk daaropvolgend kind. Onder het eerste kind wordt verstaan het kind dat de meeste uren kinderopvang geniet. Bij gelijke opvanguren is het 1e kind het kind met de laagste kosten. Kosten kinderopvang eerste kind x percentage eerste kind= overheidsbijdrage eerste kind. Werkgeversbijdrage De werkgeversbijdrage bedraagt 1/6 van de kosten van kinderopvang per kind per ouder. Alleenstaande ouders krijgen daarnaast nog een toeslag van 1/6 van de kosten van kinderopvang. 11-1.19
Kindgebonden budget
Kindgebonden budget is een bijdrage in de kosten voor kinderen tot 18 jaar. Het wordt verstrekt naast de kinderbijslag. De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen die jonger zijn dan 18 jaar en het aantal kinderen in het huishouden. Uitbetaling Iedereen die ervoor in aanmerking komt, krijgt de toeslag als maandelijks voorschot automatisch uitbetaald. U hoeft deze toeslag in beginsel dus niet aan te vragen. Soms zijn er te weinig gegevens bekend bij Belastingdienst/ Toeslagen. In dat geval kunt u het kindgebonden budget zelf aanvragen. De voorwaarden – u krijgt kinderbijslag; – is het kind 16 of 17 jaar en u krijgt geen kinderbijslag, dan moet u het kind in belangrijke mate onderhouden – u hebt de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning. Dit geldt ook voor uw toeslagpartner. Belangrijke mate onderhouden als het kind 16 of 17 jaar is In belangrijke mate onderhouden betekent dat u ten minste € 408 per kwartaal bijdraagt in de kosten voor levensonderhoud van uw kind. Maar dit betekent ook dat uw kind niet teveel mag bijverdienen. Een thuiswonend kind mag tot € 1.240 netto per kwartaal bijverdienen. Een uitwonend kind mag tot € 1.754 netto per kwartaal bijverdienen. Daarnaast mag uw kind tijdens de zomervakantie met vakantiewerk € 1.250 netto extra bijverdienen. U bent wel verplicht om een inkomen van uw kind van meer dan € 800 per kwartaal aan de SVB door te geven. Aanvrager 264
Degene die kinderbijslag krijgt, moet het kindgebonden budget aanvragen en ondertekenen. Bij co-ouderschap kan alleen de ouder die de kinderbijslag krijgt het kindgebonden budget ontvangen. Als u samen met een andere ouder een gezamenlijke huishouding (samengesteld gezin) heeft en allebei kinderbijslag ontvangt voor uw kinderen, kan maar een van beide ouders van dit huishouden het kindgebonden budget krijgen. U mag zelf kiezen wie het kindgebonden budget aanvraagt. Hoogte van het kindgebonden budget U kunt per jaar het maximale bedrag aan kindgebonden budget krijgen volgens een tabel. Dat bedrag krijgt u als het gezamenlijke toetsingsinkomen € 28.897 of minder is. Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van meer dan € 28.897 neemt het kindgebonden budget geleidelijk af naar nihil. De hoogte van het maximale gezamenlijke toetsingsinkomen is afhankelijk van het aantal kinderen. De afname bedraagt 7,6% over het gezamenlijke toetsingsinkomen boven € 28.897. Bedragen van minder dan € 24 per jaar worden niet uitbetaald. Er bestaat een verhoging van het kindgebonden budget voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar. De verhoging per kind van 12 tot en met 15 jaar bedraagt maximaal € 231. De verhoging per kind van 16 of 17 jaar bedraagt maximaal € 296. Veranderingen in de loop van het jaar Het recht op kindgebonden budget gaat in op de maand volgend op de maand waarin een kind is geboren. In verband met de eis dat er recht moet bestaan op kinderbijslag, mag eraan worden voorbijgegaan dat de kinderbijslag pas de 1e van het kwartaal volgend op de geboorte van een kind ingaat. Als het kind 18 jaar is geworden, eindigt het recht aan het eind van de maand waarin het kind 18 jaar wordt. Bij de verhoging van het Kgb in verband met de leeftijd van het kind gaat de verhoging ook in op de maand volgend op de maand dat het kind 12 jaar resp. 16 jaar is geworden. Bij een verandering in de loop van het jaar moet eerst worden berekend hoe hoog het kindgebonden budget op jaarbasis is, evt. met de verhoging i.v.m. de leeftijd, bij het (gezamenlijke) toetsingsinkomen van de ouders en daarna wordt pas de tijdsevenredige berekening gemaakt.
265
Wijzigingen
12-1
Wijzigingen inkomstenbelasting 2013 De wetgever heeft een aantal belastingregels gewijzigd. De Tweede Kamer is inmiddels akkoord met deze wijzigingen. Ten tijde van het ter perse gaan van deze Belastingwijzer was de Eerste Kamer nog niet akkoord gegaan met de wijzigingen. Voor het actuele overzicht van de wijzigingen in de inkomstenbelasting verwijzen wij u naar de Kennisbank. De voorgestelde wijzigingen zijn als volgt: Aftrek hypotheekrente – vanaf 1 januari 2013 hebt u voor een nieuwe hypotheek of lening alleen nog recht op renteaftrek bij een hypotheek of lening die u ten minste annuïtair aflost (maandelijks een vast bedrag), in maximaal 30 jaar. – hebt u na het verkopen van uw huis een restschuld? Dan kunt u voor die lening de rente maximaal 10 jaar aftrekken. Dit geldt voor een huis dat u verkoopt tussen 29 oktober 2012 en 31 december 2017, en alleen voor een lening die u hebt gebruikt voor uw eigen woning. – hebt u tijdelijk 2 woningen? Omdat 1 van deze woningen nog niet verkocht is, of omdat uw nieuwe woning nog in aanbouw is? Dan kunt u maximaal 3 jaar de rente aftrekken voor de woning waarin u niet woont. Scholingsuitgaven De aftrek van scholingsuitgaven (studiekosten) wordt beperkt tot de verplichte en noodzakelijke kosten van de opleiding. Ook is het drempelbedrag verlaagd van € 500 naar € 250. De berekening van aftrekbare studiekosten voor studenten met studiefinanciering wordt eenvoudiger. Ziektekosten Een aantal uitgaven voor ziektekosten is in 2013 uitgesloten van de aftrek voor specifieke zorgkosten. Denk aan kosten voor fertiliteitbehandelingen, bepaalde hulpmiddelen voor de mobiliteit (bijvoorbeeld de rollator) en bepaalde eigen bijdragen. Hogere AOW-leeftijd De AOW-leeftijd gaat op 1 januari 2013 met 1 maand omhoog. Dit heeft fiscale gevolgen voor bijvoorbeeld uw heffingskortingen en uw inkomensvoorzieningen.
266
Doorwerkbonus De huidige doorwerkbonus voor mensen die 61 jaar of ouder zijn, vervalt. Er komt wel een ‘werkbonus’ voor mensen met een laag inkomen uit werk (tussen € 17.000 en € 33.000), lopend van uw 60e tot uw 64e. Levensloopregeling en vitaliteitssparen Vanaf 1 januari 2013 zou de vitaliteitsspaarregeling worden ingevoerd in plaats van de levensloopregeling. In november 2012 is besloten dat vitaliteitssparen niet wordt ingevoerd. Er is wel een overgangsregeling voor mensen met een levensloop- of spaarloonregeling. Leeftijdsgrens extra belastingvrije schenking van 35 naar 40 jaar Jaarlijks mag u uw kind een bedrag belastingvrij schenken. Eenmalig mag u een verhoogd bedrag belastingvrij schenken. De leeftijdsgrens voor deze eenmalig verhoogde vrijstelling is verhoogd, en geldt vanaf 1 januari 2013 voor kinderen tussen de 18 en 40 jaar. Ook voor de aanvullende eenmalige verhoogde vrijstelling geldt nu een leeftijdsgrens van 40 jaar. Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) Vanaf 2013 houdt uw werkgever of uitkeringsinstantie geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw meer in. Maar hij betaalt deze bijdrage in de meeste gevallen rechtstreeks aan de Belastingdienst via een werkgeversheffing. U ontvangt daarom geen vergoeding meer voor de ingehouden bijdrage Zvw. Maatschappelijke beleggingen Voor maatschappelijke beleggingen, en voor durfkapitaal en culturele beleggingen vervalt de extra heffingskorting, en de vrijstelling in box 3. De heffingskorting en de vrijstelling voor groene beleggingen blijft wel bestaan. 12-2
Wijzigingen Inkomstenbelasting en toeslagen In de inkomstenbelasting en toeslagen hebben wijzigingen in de wetgeving plaatsgevonden. Inkomstenbelasting en toeslagen 2012 – fiscaal partnerschap – eigenwoningforfait – verlaging leeftijdsgrens kinderen bij levensonderhoud kinderen en aftrek tijdelijk verblijf thuis van kinderen – vervallen kindertoeslag box 3 – afbouwt uitbetaling algemene heffingskorting – verhoging arbeidskorting vervallen – wijzigingen alleenstaande-ouderkorting 267
– – – – –
afschaffen spaarloonregeling en overgangsregeling levensloop. nieuwe renteregeling Belastingdienst wijziging ingang AOW-uikering wijzigingen kinderopvangtoeslag werkkostenregeling
Toeslagen 2013 – vermogenstoets – minder huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag – meer kindgebonden budget tweede kind – wijziging huurtoeslag door verhoging AOW-gerechtigde leeftijd – verlaging maximale inkomensgrens zorgtoeslag 12-3
Wijzigingen belastingjaar 2012 Naast de diverse cijfermatige aanpassingen die ieder jaar plaatsvinden, o.a. ten gevolge van de inflatiecorrectie, zijn er voor 2012 de volgende belangrijke wijzigingen: – het begrip fiscaal partnerschap voor de inkomstenbelasting is uitgebreid met het criterium voor ongehuwd samenwonenden die samen met een kind van een van beiden op hetzelfde adres staan ingeschreven bij de GBA. – het percentage eigenwoningforfait is iets verhoogd. – zowel bij de aftrek levensonderhoud van kinderen als bij de aftrek uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van kinderen is de leeftijdsgrens verlaagd naar 21 jaar. – de kindertoeslag in box 3 is vervallen. – de uitbetaling van de algemene heffingskorting wordt in 3 jaar afgebouwd voor niet-werkende partners geboren tussen 1972 en 1963. Ook voor gezinnen met kinderen jonger dan 6 jaar wordt de regeling afgebouwd. – de verhoogde arbeidskorting voor werknemers van 57 jaar of ouder is vervallen. – bij de alleenstaande-ouderkorting is de leeftijdsgrens van 27 jaar naar 18 jaar gegaan. Hierbij is het recht op deze heffingskorting gekoppeld aan de leeftijd van het jongste kind. Voor de vermeerdering van de alleenstaandeouderkorting blijft de leeftijdsgrens 16 jaar. – de spaarloonregeling is afgeschaft en voor de levensloopregeling is een overgangsregeling. In plaats hiervan komt in 2013 vitaliteitssparen. – er is een nieuwe renteregeling. De heffingsrente heet belastingrente en de rente zal worden berekend met ingang van 1 juli volgend op het belastingjaar, voor de eerste keer is dat in 2013 over belastingjaar 2012. – met ingang van 2012 wordt de Wajong alleen toegankelijk voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. – met ingang van 1 april 2012 gaat de AOW-uitkering in op de dag van de 268
–
–
–
–
12-4
verjaardag. de heffingskortingen voor maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen) en durfkapitaal worden vanaf 2011 in 4 jaar afgebouwd. De vrijstellingen in box 3 zelf blijven bestaan. vanaf 2011 wordt van mensen met een inkomen boven de 2e schijf een houdbaarheidsbijdrage gevraagd om de oudedagsvoorziening in de toekomst betaalbaar te houden. Deze maatregel heeft vooral effect op mensen die 65 jaar of ouder zijn en geboren zijn in 1946 of later. De maximumgrens voor de 2e schijf is voor personen die op 1 januari 2012 65 jaar of ouder zijn € 33.485, voor personen geboren vóór 1946 € 33.436. Het verschil zal in de loop van de komende jaren groter worden. Iedereen die op 1 januari 2012 nog geen 65 jaar is, krijgt hier- door eerder met het tarief van de 3e schijf te maken. er is een vereenvoudiging van het stelsel van belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen in de loonbelasting door de introductie van de werkkostenregeling. De werkgever heeft nu nog de keuze welke regeling hij toepast. de kinderopvangtoeslag wordt gekoppeld aan het aantal gewerkte uren en de eigen bijdrage gaat omhoog.
Wijzigingen kinderopvangtoeslag 2013 Minder kinderopvangtoeslag De overheid gaat minder bijdragen aan de kosten voor kinderopvang. Voor het 1e kind krijgt u minder kinderopvangtoeslag. Het 1e kind is het kind met de meeste opvanguren. Dat hoeft niet uw oudste kind te zijn. Is uw (gezamenlijke) inkomen € 118.189 of hoger? Dan krijgt u geen kinderopvangtoeslag meer voor het 1e kind. Voor het 2e en volgende kind krijgt u nog wel kinderopvangtoeslag. Deze vergoedingen zijn hetzelfde als in 2012. Voor ouders met een gezamenlijk inkomen van € 17.230 of lager gaat de toeslag voor het 1e kind niet omlaag. Beperking kinderopvangtoeslag als u een traject naar werk, een opleiding of een inburgeringscursus volgt U krijgt in 2013 kinderopvangtoeslag voor het aantal maanden dat u een traject, een opleiding of een inburgeringscursus volgt. Voor deze maanden bouwt u uren voor kinderopvangtoeslag op, die u kunt gebruiken in 2013. Voor ieder kind per maand maximaal 230 uur: Volgt u een traject naar werk? Dan hebt u recht op kinderopvangtoeslag voor de maanden dat u daadwerkelijk dit traject volgt. Studeert u? Dan hebt u recht op kinderopvangtoeslag voor de maanden dat u staat ingeschreven bij een school of instelling. Volgt u een inburgeringscursus bij een gecertificeerde instelling? Dan hebt u 269
recht op kinderopvangtoeslag voor de maanden dat u de cursus volgt. Hebt u een partner? Dan moet u berekenen wie van u het minste aantal uren kinderopvang nodig heeft. U krijgt kinderopvangtoeslag voor dit aantal uren. Voorbeeld Uw kind gaat naar de dagopvang. U volgt een opleiding van 10 maanden. Hiermee zou u kinderopvangtoeslag kunnen krijgen voor 10 x 230 = 2.300 uur. Maar uw partner werkt 20 uur per week. Dan is de berekening op basis van deze uren 20 x 52 x 140% = 1.456 uur per jaar. U kunt jaarlijks kinderopvangtoeslag krijgen voor 1.456 uur. Deze 1.456 uur mag u over het jaar verspreiden. Ga uw kind minder uren per week naar de opvang? Dan gelden de opvanguren uit uw contract. Bijdrage voor de kinderopvang van gemeente of UWV Kreeg u tot nu toe van de gemeente of UWV een bijdrage in de kosten voor de kinderopvang? Voortaan krijgt u die bijdrage van Belastingdienst/Toeslagen, als onderdeel van de kinderopvangtoeslag. Inburgeringscursus bij een gecertificeerde instelling Start u in 2013 met een inburgeringscursus? Dan hebt u misschien recht op kinderopvangtoeslag. Een van de voorwaarden is dat u de cursus volgt bij een gecertificeerde instelling. U kunt dit controleren op www.blikopwerk.nl/inburgeren. 12-5
Wijzigingen huurtoeslag 2013 Minder huurtoeslag De overheid gaat minder bijdragen aan de kosten voor uw huur. U gaat zelf een groter deel van de huur betalen. De huurtoeslag wordt voor alle huishoudens € 8,80 per maand lager (€ 105,60 per jaar). AOW-leeftijd omhoog De leeftijd waarop u AOW krijgt, gaat vanaf 2013 geleidelijk omhoog. Wordt u in augustus 2013 65 jaar? Dan krijgt u AOW vanaf september. Dit heeft gevolgen voor uw inkomen en uw toeslag. Geef uw gewijzigde inkomen daarom op tijd door. Dan krijgt u het juiste toeslagbedrag. Woont u alleen en hebt u op 1 januari 2013 de AOW-leeftijd? Dan kunt u huurtoeslag krijgen als: – uw rekenhuur minimaal € 220,36 en maximaal € 681,02 per maand is – uw inkomen maximaal € 21.100 per jaar is – u niet meer dan een bepaald bedrag aan vermogen hebt Heeft de meest verdienende persoon in uw huishouden op 1 januari 2013 de AOW-leeftijd? Dan kunt u huurtoeslag krijgen als: 270
– – –
12-6
uw rekenhuur minimaal € 218,55 en maximaal € 681,02 per maand is het gezamenlijke inkomen maximaal € 28.725 per jaar is u, uw partner en medebewoners ieder niet meer dan een bepaald bedrag aan vermogen hebben.
Wijzigingen toeslagen 2013 Deze wijzigingen gelden voor alle toeslagen. Regels toeslagpartner gewijzigd De regels voor het hebben van een toeslagpartner veranderen. Ze worden grotendeels gelijk aan de regels voor fiscaal partnerschap. Dit kan gevolgen hebben voor uw toeslag(en). Een paar voorbeelden: – u woont ongehuwd samen met uw partner en 1 van u hebt een minder- jarig kind. Uw partner is dan uw toeslagpartner. – u woont met een aantal mensen in een studentenhuis. Was uw huisgenoot uw toeslagpartner, dan wordt hij nu uw medebewoner. – u hebt een verzoek bij de rechtbank ingediend voor scheiding van tafel en bed en u woont niet meer op hetzelfde adres. Dan bent u niet meer elkaars toeslagpartner. Toetsingsinkomen verandert Vanaf januari wordt uw loonstrook eenvoudiger door de Wet uniformering loonbegrip. Door deze wet verandert uw toetsingsinkomen. Dit kan gevolgen hebben voor uw toeslag(en). Belastingdienst/Toeslagen hebben de toetsingsinkomens zo veel mogelijk aangepast. Dat kon helaas niet in alle gevallen. Bijvoorbeeld als u zelfstandig ondernemer bent. Controleer daarom altijd uw toetsingsinkomen. Klopt dit niet? Geef dan een inkomenswijziging door. Ook rente bij terugbetalen definitieve berekening Belastingdienst/Toeslagen betaalt u rente als zij toeslagen nabetalen op grond van een definitieve berekening. Met ingang van 2013 moet u rente aan hen betalen als uit de definitieve berekening blijkt dat u toeslag moet terugbetalen. Geef wijzigingen daarom zo snel mogelijk door. Dan krijgt u de juiste toeslag. Dwangsom Met ingang van 2013 geldt de Wet dwangsom als Belastingdienst/Toeslagen niet op tijd een beslissing nemen. Hebt u vóór 1 januari 2015 geen definitieve berekening over 2013 gekregen? Dan kunt u een dwangsom eisen van Belastingdienst/Toeslagen.
271
Geef wijzigingen door Belastingdienst/Toeslagen gaat strenger controleren of de gegevens die u aan hen doorgeeft, juist zijn. Is dit niet het geval, dan kunnen zij u een boete opleggen. Verandert er iets in uw inkomen of situatie? Geef de wijzigingen dan binnen 4 weken aan hen door. 12-7
Wijzigingen zorgtoeslag 2013 Minder zorgtoeslag voor hogere inkomens De overheid gaat minder bijdragen aan de kosten voor uw zorgverzekering. Uw zorgtoeslag wordt daardoor lager. Hoe hoger uw inkomen, hoe meer u zelf moet betalen. Meer zorgtoeslag voor lagere inkomens Hebt u een laag inkomen? Dan gaat de zorgtoeslag omhoog. U krijgt € 115 per jaar erbij als compensatie voor de verhoging van het eigen risico. Maximale inkomensgrens verlaagd De maximale inkomensgrens voor zorgtoeslag is verlaagd. Bent u alleen? Dan krijgt u geen zorgtoeslag meer als uw inkomen hoger is dan € 30.939. Hebt u een partner? Dan mag uw inkomen samen maximaal € 42.438 zijn. Vermogen en geen recht op zorgtoeslag Hebt u of heeft uw partner vermogen, zoals spaargeld en beleggingen? U hebt geen recht op zorgtoeslag voor 2013 als uw vermogen op 1 januari 2013 groter was dan: – € 101.139 voor een alleenstaande – € 122.278 voor partners
12-8
Wijzigingen kindgebonden budget 2013 Meer kindgebonden budget voor 2e kind Hebt u een laag inkomen, dan krijgt u € 75 meer kindgebonden budget voor uw 2e kind. De bedragen voor de andere kinderen blijven gelijk. Het kindgebonden budget voor ouders met 2 kinderen wordt maximaal € 1.553 per jaar. Vermogen en geen recht op kindgebonden budget Hebt u of heeft uw partner vermogen, zoals spaargeld of beleggingen? U hebt geen recht op kindgebonden budget voor 2013 als uw vermogen op 1 januari 2013 groter was dan: – € 101.139 voor een alleenstaande (uw heffingsvrij vermogen uit box 3 + € 80.000) – € 122.278 voor partners (uw gezamenlijke heffingsvrij vermogen uit box 3 + € 80.000) 272
Uw kind woont in een ander land De kosten voor kinderen kunnen in een ander land lager zijn dan in Nederland. De verhouding tussen de kosten in beide landen noemen we de woonlandfactor. Deze bepaalt mede de hoogte van uw kindgebonden budget. U krijgt minder kindgebonden budget als uw kind in een land woont waar de kosten lager zijn.
273
Schema's en Tabellen 13-1
Berekening van het verzamelinkomen, drempelinkomen en toetsingsinkomen In de aangifte wordt bij een aantal onderdelen gebruik gemaakt van het verzamelinkomen en/of het drempelinkomen. Het verzamelinkomen is bijvoorbeeld van belang voor socialezekerheidsregelingen en inkomensafhankelijke regelingen zoals de studiefinanciering. Bij toeslagen kijkt de Belastingdienst weer naar het zogeheten toetsingsinkomen. En voor het berekenen van de drempels voor diverse (persoonsgebonden) aftrekposten gebruikt de Belastingdienst het drempelinkomen. Hieronder kunt u nalezen hoe deze inkomens zijn samen- gesteld.
274
Berekening drempelinkomen, verzamelinkomen e.d. OMSCHRIJVING Inkomsten uit loondienst
€
Inkomsten uit uitkeringen
€
Inkomsten uit (vroegere) buitenlandse dienstbetrekking
€
Inkomsten uit overig werk
€
Inkomsten uit alimentatie
€
Inkomsten uit periodieke uitkeringen
€
Overige inkomsten
€
Teruggekregen persoonsgebonden aftrek
€
Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
€ ...... +
Totaal
€
Reisaftrek
€
Aftrek vanwege geen of kleine eigenwoningschuld
€
Premies voor inkomensvoorzieningen
€ ......+
Totaal
€ ...... -/-
Verschil
€
Eigen woning die hoofdverblijf is
€ ...... +/-
Toetsing inkomen t.b.v. de ouderentoeslag box 3 Voordeel uit sparen en beleggen box 3
€
Drempelinkomen voor specifieke zorgkosten en giften
€
€ ...... +
Onderhoudsverplichtingen
€
Kosten voor levensonderhoud van kinderen
€
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
€
Uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis
€
Studiekosten en scholingsuitgaven
€
Giften
€
Kwijtgescholden durfkapitaal
€
Kosten rijksmonumentenpanden
€ ......+
Totaal
€
Restant PGA over voorgaande jaren
€ ......+
Totaal persoonsgebonden aftrek
€ ...... -/-
Verzamelinkomen
€
275
13-2
Tabel reisaftrek openbaar vervoer Bij een enkelreisafstand van meer dan 90 km per openbaar vervoer is de aftrek € 0,23 per kilometer reisafstand per gereisde dag. Het aftrekbedrag is maximaal € 2.036. Als u een deel van het jaar met het openbaar vervoer reisde, neemt u een evenredig deel van het aftrekbare bedrag uit de tabel, berekend naar werkelijke dagen per jaar.
Reisaftrek openbaar vervoer 2012 REISAFSTAND ENKELE REIS
BIJ REIZEN PER OV OP 4 OF MEER DAGEN PER WEEK reisaftrek per jaar
BIJ REIZEN PER OV 3 BIJ REIZEN PER OV 2 BIJ REIZEN PER OV 1 DAGEN PER WEEK DAGEN PER WEEK DAG PER WEEK reisaftrek per jaar
reisaftrek per jaar
reisaftrek per jaar
tot 10 km
€0
€0
€0
€0
10-15 km
€ 436
€ 327
€ 218
€ 109
15-20 km
€ 582
€ 436,50
€ 291
€ 145,50
20-30 km
€ 974
€ 730,50
€ 487
€ 243,50
30-40 km
€ 1.207
€ 905,25
€ 603,50
€ 301,75
40-50 km
€ 1.574
€ 1.180,50
€ 787
€ 393,50
50-60 km
€ 1.751
€ 1.313,25
€ 875,50
€ 437,75
60-70 km
€ 1.943
€ 1.457,25
€ 971,50
€ 485,75
70-80 km
€ 2.008
€ 1.506
€ 1.004
€ 502
80 km en verder
€ 2.036
€ 1.527
€ 1.018
€ 509
276
Verklarende Woordenlijst Algemene heffingskorting: Een heffingskorting waarop iedere belastingplichtige in beginsel recht heeft. Fiscale partners hebben ieder een eigen recht op de korting. Als één van de fiscale partners geen of weinig inkomsten heeft, kan hij (een deel van) het bedrag uitbetaald krijgen door de Belastingdienst, bijv. in de vorm van een terug te ontvangen voorlopige aanslag, mits voldoende IB/PVV door de andere partner is verschuldigd. Alimentatie: Vrijwillige of verplichte bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vroegere echtgenoot of geregistreerde partner na het uitspreken van de scheiding of van de echtgenoot of geregistreerde partner van wie u duurzaam gescheiden leeft Alleenstaande-ouderenkorting: Een heffingskorting voor degene die recht heeft op AOW voor alleenstaanden. Alleenstaande-ouderkorting: Een heffingskorting voor degene die meer dan 6 maanden geen fiscale partner heeft en in die periode een huishouden voerde met uitsluitend kinderen van wie het jongste kind jonger is dan 18 jaar en dat op hetzelfde adres staat ingeschreven en dat in belangrijke mate door hem werd onderhouden. Er bestaat recht op verhoging van de alleenstaande-ouderkorting voor degene die inkomsten uit werk heeft, en een kind dat bij aanvang van het kalenderjaar jonger was dan 16 jaar. Ambtshalve: Op initiatief van de ambtenaar van de Belastingdienst. ANBI: een ANBI is een uitsluitend of nagenoeg uitsluitend algemeen nut beogende instelling die als zodanig door de Belastingdienst is aangewezen. AOW-franchise: Het deel van het inkomen waarover geen pensioen of lijfrente behoeft te worden opgebouwd, omdat daarvoor op AOW-leeftijd AOWuitkeringen ingaan. Arbeidskorting: Een heffingskorting voor degene die met werk winst uit onderneming, loon, ziektewetuitkering of inkomsten uit overig werk geniet. Awir: De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is een kaderwet, waarin voor de diverse inkomensafhankelijke regelingen begrippen zijn omschreven en procedures zijn geregeld. 277
Bandbreedte: Om bij een kapitaalverzekering van vóór 14-09-1999 te mogen spreken van een onbelast rentebestanddeel moest er minimaal 15 jaar regelmatig verzekeringspremie zijn betaald binnen een verhouding van 1:10. De ruimte die deze verhouding toelaat, noemen we bandbreedte. Dat wil zeggen dat in de loop van de jaren de hoogste premie niet meer mag bedragen dan tienmaal de laagste premie. Voor kapitaalverzekeringen van vóór de Brede Herwaardering geldt een andere bandbreedte-eis. Voor verzekeringen gesloten na 31 december 2010 geldt geen bandbreedte-eis meer tenzij het gaat om een Kapitaalverzekering Eigen Woning. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen verminderd met een eventueel restant van de persoonsgebonden aftrek. Belastbaar loon: Het belastbare loon is het loon verminderd met de reisaftrek en evt. pensioenpremie, spaarloon en levensloopregeling, en vermeerderd met de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Belastbaar inkomen uit overig werk: Het gezamenlijke bedrag van de opbrengsten verminderd met de aftrekbare kosten en lasten uit een of meer werkzaamheden, die geen belastbare winst of belastbaar loon opleveren. Belastingdienst/Toeslagen: Een organisatieonderdeel van de Belasting- dienst, dat belast is met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van niet- fiscale inkomensafhankelijke regelingen, t.w. de zorgtoeslag, de huurtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag. Belastingjaar: Enig jaar van 1 januari t/m 31 december, waarover belasting wordt geheven. Belastingplichtige: Degene die inkomsten geniet, waarvan bij de wet is bepaald, dat hierover belasting is verschuldigd. De meeste Europese landen hebben een systeem waarbij inkomstenbelasting wordt geheven over het salaris, btw over goederen en diensten aan eindgebruikers, en belasting over de winst van een onderneming. Bemiddelingskosten: Kosten die u betaalt aan degene die voor u bemiddelt bij de totstandkoming van een hypotheek. Bereidstellingsprovisie: Vergoeding die u betaalt aan de bank voor het verlengen van de geldigheidsduur van een offerte voor een te verstrekken hypotheekbedrag tegen een bepaald rentepercentage. 278
Beschikking: Beslissing van de overheid in een specifiek geval. Bijleenregeling: Een regeling die de renteaftrek beperkt voor eigenwoningbezitters die hun eigen woning verkopen of op een andere manier vervreemden, doordat de verkoper geacht wordt de overwaarde aan te wenden voor de nieuwe eigen woning. Bloot eigenaar: U bent bloot eigenaar als op de onroerende zaak waarvan u eigenaar bent een beperkt recht is gevestigd ten behoeve van een derde bijv. het vruchtgebruik of het recht van gebruik. Bouwrente: Verschuldigde rente over het tijdens de bouw al opgenomen bedrag van de geldlening. Buitenlandse bronbelasting: Belastingen, die zijn betaald over bepaalde buitenlandse dividenden, rente, royalty’s e.d., in het land waarin deze dividenden, rente, royalty's e.d. werden uitbetaald. Buitenlandse loonbelasting: Dit zijn ingehouden belastingen op het loon die in een ander land dan Nederland zijn afgedragen aan de fiscus. Burgerservicenummer: Een uniek identificerend persoonsnummer dat iedereen krijgt, die staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens. Het burgerservicenummer is gelijk aan het sofinummer. Het BSN wordt overheidsbreed toegepast. Consumptieve rente: Alle betaalde rente anders dan i.v.m. de eigenwoningschuld. Culturele beleggingen: Aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan aangewezen cultuurfondsen. Cumulatief: Totaal van bedragen gedurende het belastingjaar. Depotrente: Rentevergoeding over het nog niet gebruikte bedrag van uw hypotheek, dat op een depotrekening is gezet, bijv. tijdens de bouwperiode. DigiD: Uw eigen inlogcode voor de hele overheid. Het is een gemeenschappelijk systeem waarmee de overheid op internet uw identiteit kan verifiëren. Disagio: Een vergoeding die wordt betaald om daarmee een korting te bewerkstelligen op het rentepercentage dat over de hoofdsom is verschuldigd. 279
Disagio komt ook voor in de vorm van een hypothecaire lening waarbij niet de hele hoofdsom wordt verstrekt in ruil voor een lager rentepercentage. Dividenden: Winstuitkering aan aandeelhouders van een onderneming. Wordt soms uitgekeerd in geld, soms in andere dividendbewijzen. Doorwerkbonus: Een heffingskorting voor degene die bij aanvang van het kalenderjaar 61 jaar of ouder is en die meer dan een bepaald bedrag aan inkomsten uit werk heeft. Drempelinkomen: Het inkomen waarover de drempels voor de diverse (persoonsgebonden) aftrekposten worden berekend. Het drempelinkomen bestaat uit het verzamelinkomen vóór aftrek van de persoonsgebonden aftrekposten. Durfkapitaalregeling: Speciale regeling voor personen die leningen verstrekken aan natuurlijk of rechtspersonen die beginnende ondernemers zijn. Het doel van de regeling is het bevorderen van werkgelegenheid door beginnende ondernemers in hun initiatieven te ondersteunen. Duurzaam gescheiden leven: Er is sprake van duurzaam gescheiden leven als de partners geen deel meer uitmaken van hetzelfde huishouden, ieder een afzonderlijk leven leiden en ten minste één van hen de verbreking van de relatie als definitief beschouwt. Vanaf 2011 heeft de situatie van duurzaam gescheiden leven geen betekenis meer voor de regeling fiscaalpartnerschap, behalve in een enkele met naam genoemde uitzondering. Echtscheiding: Bij een echtscheiding wordt het huwelijk ontbonden en bent u niet langer getrouwd. Alle juridische banden die echtgenoten hebben, worden verbroken. Eigen woning: Een eigen woning is een woning in eigendom die u hoofdverblijf is. Dit geldt voor de periode dat u ingeschreven staat bij de gemeentelijke basisadministratie. Eigenwoningforfait: Het aan de hand van een wettelijke tabel vastgestelde voordeel uit eigen woning dat bij het inkomen moet worden geteld. Dit bedrag is een percentage van de WOZ-waarde. Eigenwoningreserve: Het bedrag waarvoor bij aankoop van een nieuwe eigen woning geen eigenwoningschuld kan worden aangegaan. Met andere woorden: het bedrag dat "verplicht" voor de financiering van de nieuwe eigen woning geacht wordt te zijn aangewend. 280
Eigenwoningschuld: Het bedrag van de geldlening(en) voor de eigen woning waarover u de rente mag aftrekken in box 1. Het gaat om de (hypotheek)schuld die u bent aangegaan voor de aankoop, verbetering en onder- houd van de eigen woning, voor de kosten van financiering en voor de afkoop van erfpacht. De eigenwoningschuld kan worden beperkt door de over- waarde van een verkochte woning en door een schenking van de ouder(s) voor de aankoop van de woning op welke schenking de verhoogde vrijstelling voor de schenkbelasting is toegepast. Einde belastingplicht: Een datum in een bepaald belastingjaar, waarop de belastingplichtige overlijdt of emigreert. Energielabel: Bij bouw, verkoop of verhuur in woning- en utiliteitsbouw moet ieder gebouw voorzien zijn van een energieprestatiecertificaat. Het bijbehorende energielabel geeft de energiezuinigheid van de woning aan in vergelijking met andere woningen van hetzelfde type. Erfpachtcanon: Periodieke betaling voor de niet in eigendom zijnde grond waarop een wel in eigendom zijnde roerende of onroerende zaak aanwezig is. Extramurale zorg: Alle eigen bijdragen en betalingen die u doet in het kader van zorg, hulp en begeleiding indien u thuis wordt verpleegd. Fiscaal inkomen: Het inkomen dat op de jaaropgave is vermeld. Fiscaal Partner: Zie partnerregeling. Forfaitair bedrag: Vastgesteld bedrag, ongeacht het werkelijke individueel bestede bedrag. Forfaitair rendement: De omvang van het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% (forfaitair rendement) van de rendementsgrondslag aan het begin van een kalenderjaar, verminderd met het (gezamenlijke) heffingsvrije vermogen, de kindertoeslag en de (gezamenlijke) ouderentoeslag. Gecombineerde heffingskorting: De gecombineerde heffingskorting bestaat uit verschillende onderdelen: – de algemene heffingskorting; – de arbeidskorting; – de doorwerkbonus; – de inkomensafhankelijke combinatiekorting; – de (aanvulling op de) alleenstaande-ouderkorting; 281
– – – – – – –
ouderschapsverlofkorting; levensloopverlofkorting; de ouderenkorting; de alleenstaande-ouderenkorting; de jonggehandicaptenkorting; de korting voor maatschappelijke beleggingen; de korting voor beleggingen in durfkapitaal.
Gecombineerde loonheffingskorting: Gecombineerde heffingskorting voor de loonbelasting. Dit bestaat uit: – algemene heffingskorting; – arbeidskorting; – jonggehandicaptenkorting; – ouderenkorting; – alleenstaande-ouderenkorting; – levensloopverlofkorting. Genotsrechten: Er is sprake van een genotsrecht als iemand wel het genot van een goed heeft, maar niet het juridische eigendom. Dit omvat een breed scala aan persoonlijke en zakelijke (gebruiks-) rechten, bijv. het recht van vruchtgebruik, recht van bewoning. Geregistreerd partnerschap: Ongehuwd samenwonende partners kunnen zich als geregistreerd partners laten inschrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. Dit geregistreerd partnerschap heeft dezelfde fiscale gevolgen als het huwelijk. Grensarbeider: Wanneer u in Nederland woont en uw inkomen in enkel buurland verwerft, dan wordt u, als u aan bepaalde overige voorwaarden voldoet, aangeduid als grensarbeider. Groene beleggingen: Dit zijn beleggingen die het milieu, natuur- en bosbeleid ten goede komen zoals natuur- en landschapsontwikkeling, biologische landbouw, wind- en zonne-energieprojecten. Groene instellingen: Dit zijn banken of beleggingsinstellingen die voldoen aan door de overheid gestelde eisen en die voornamelijk vermogen beleggen of kredieten verstrekken ten behoeve van projecten in projecten die het milieu, waaronder natuur en bos, ten goede komen. Grondslag ouderentoeslag: Rendementsgrondslag verminderd met het heffingvrije vermogen, zonder ouderentoeslag. De grondslag ouderentoeslag is van belang om te bepalen of de ouderentoeslag van toepassing is. 282
Heffingskorting: De van toepassing zijnde heffingskortingen worden in mindering gebracht op de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volks- verzekering. Heffingvrij vermogen: Vermogen waarover in box 3 geen inkomstenbelasting behoeft te worden betaald. Bij de berekening van de rendementsgrond- slag is een bepaald gedeelte van het vermogen vrijgesteld. Elke binnenlandse belastingplichtige heeft recht op een heffingvrij vermogen. Huisgenoot: De persoon met wie u duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. Huurtoeslag: Een niet-fiscale inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van de huur van de woning. Indexering: Koppeling aan de ontwikkeling van lonen en prijzen. Inkomen uit werk: Het gezamenlijke bedrag van wat met werk is genoten als winst uit één of meer ondernemingen, loon, en inkomsten uit één of meer werkzaamheden overig werk, niet zijnde het beschikbaar stellen van vermogensbestanddelen. Dit wordt ook wel arbeidsinkomen genoemd. Inkomensafhankelijke combinatiekorting: Een heffingskorting voor werkende ouders met kinderen bij aanvang van het kalenderjaar jonger dan 12 jaar, die werk en zorg combineren. De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor degene die aan een bepaalde inkomenseis voldoet, geen fiscaal partner heeft, of wel een fiscale partner, maar dan minder inkomen uit werk heeft dan de partner. Inkomsten uit loondienst: Inkomsten die worden verworven door daadwerkelijk aan het arbeidsproces deel te nemen en hieraan gelijkgestelde inkomsten zoals ZW en uitkeringen krachtens art. 61 WW i.g.v. faillissement e.d. van de werkgever. Inkomsten uit uitkeringen: Inkomsten die worden verworven uit opgebouwde rechten tijdens loondienst of door het betalen van premies, zoals pensioenen, lijfrenten, WW, WAO, WIA, IVA, IOAW, IOW, IOAZ, Waz, WAZO, Wajong, AOW, Anw, VUT-uitkeringen, uitkeringen WWB (voorheen Algemene bijstandswet). Jaarruimte: Het bedrag dat in een bepaald jaar maximaal voor betaalde lijfrentepremies mag worden afgetrokken als en voor zover sprake is van een pensioentekort.
283
Jonggehandicapte: Degene die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is wanneer hij 17 jaar wordt of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt tijdens een studie voordat hij 30 jaar wordt, zonder eerst te hebben gewerkt. Jonggehandicaptenkorting: Een heffingskorting voor degene die recht heeft op een Wajong-uitkering. Kapitaalverzekering: Een levensverzekering die recht geeft op een uitkering van een kapitaal aan het einde van de looptijd of bij eerder overlijden. Dus geen levensverzekering die recht geeft op een periodieke uitkering, zoals een lijfrente. Kapitaalverzekering eigen woning: Een kapitaalverzekering die met de eigen woning verbonden is. Daartoe moet de polis aan een aantal wettelijke voorwaarden voldoen. Kinderbijslag: Belastingvrije toelage voor eigen, aangehuwde of pleegkinderen. Kinderopvangtoeslag: Een niet-fiscale inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Kindgebonden budget: Een niet-fiscale inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderen jonger dan 18 jaar waarvoor ook kinderbijslag wordt ontvangen. Voor kinderen van 16 en 17 jaar voor wie geen kinderbijslag wordt ontvangen, bestaat alleen recht op het kindgebonden budget als de ouders het kind in belangrijke mate onderhouden. De hoogte van het kindgebonden budget is mede afhankelijk van het aantal kinderen in een gezin waar- voor recht op kindgebonden budget bestaat. Leegwaarderatio: Een van de huurprijs afhankelijke factor voor de berekening van de waarde van een verhuurde woning in box 3. Levensloopverlofkorting: Een heffingskorting voor degene met een regulier opname van het levenslooptegoed. De levensloopkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, met een maximum per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Levensverzekering: Een verzekering gesloten in verband met het leven of de dood, met uitzondering van ongevallenverzekeringen. De bekendste vormen zijn de kapitaalverzekering - waaronder ook een begrafenisverzekering - en de lijfrenteverzekering.
284
Lijfrenteverzekering: Een lijfrente verzekering is een aanspraak op een vaste en gelijkmatige periodieke uitkering die uiterlijk eindigt bij overlijden. Vanaf 2009 is het ook mogelijk te sparen voor een lijfrente door stortingen op een geblokkeerde lijfrentespaarrekening (zgn. banksparen) of een lijfrentebeleggingsrecht. Deze stortingen zijn aftrekbaar onder dezelfde voorwaarden als premies betaald op een lijfrenteverzekering. Loon in natura: Een beloning anders dan in geld, die moet worden belast naar de waarde in het economisch verkeer, die ook genormeerd kan zijn. Het bedrag van de besparing moet worden bepaald aan de hand van het bestedingspatroon van personen die in dezelfde financiële en gezinsomstandigheden verkeren als u. Loontijdvak: Periode waarover het loon, salaris, e.d. wordt uitbetaald. Maatschappelijke beleggingen: Dit zijn beleggingen in een groenfonds of een sociaal-ethisch fonds. Mantelzorgcompliment: Onder voorwaarden kunnen mensen die een naaste langdurig verzorgen € 200 belastingvrij ontvangen op grond van de regeling waardering mantelzorgers. Middeling: Regeling waarbij sterk in hoogte variërende inkomsten uit box 1 over 3 aaneengesloten kalenderjaren gelijkmatig worden verdeeld. Navorderingsaanslag: Aanslag IB/PVV die wordt opgelegd na een te lage of ten onrechte vernietigde aanslag of na het ten onrechte niet opleggen van een aanslag bijv. als gevolg van een nieuw feit. Negatief loon: Betalingen uit of terugbetalingen van loon, uitkering of pensioenpremie, gebaseerd op wettelijke verplichtingen of op een bepaling in arbeidsvoorwaarden, voor zover al niet is verwerkt in de jaaropgave. Noemerinkomen: Het inkomen uit werk en woning, onder voorwaarden vermeerderd met de hierop in het jaar in mindering gebrachte uitgaven voor inkomensvoorzieningen en persoonsgebonden aftrek. Dit vormt de noemer van de breuk waarmee de aftrek elders belast wordt berekend. Nominale premie: Vast bedrag dat als premie voor zorgverzekering moet worden betaald aan de verzekeringsmaatschappij. Obligaties: Schuldbrieven, meestal met vaste rente.
285
Onderhoudseis: De mate waarin in het levensonderhoud moet worden bijgedragen om in aanmerking te komen voor aftrek levensonderhoud voor kinderen (maar ook bijv. kinderbijslag en kindgebonden budget). Het onderhoud van een eigen, aangehuwd of pleegkind dient in belangrijke mate, grotendeels of geheel dan wel nagenoeg geheel voor uw eigen rekening te komen. Onderverhuur: Het verhuren van (een gedeelte van) de zelf gehuurde woning. Onverdeelde boedel: Nog niet aan de rechthebbenden verdeeld vermogen (bijv. in geval van overlijden of echtscheiding). Openbaarvervoerverklaring: Verklaring van het openbaarvervoerbedrijf of de werkgever, dat en over welke afstand een werknemer voor de reizen van zijn woning naar zijn werk gebruikt heeft gemaakt van openbaar vervoer (voor de reisaftrek). Opting-in: De mogelijkheid om inkomsten uit overig werk fiscaal te laten behandelen alsof er sprake is van inkomen uit loondienst. Vereist is dat de opdrachtgever en degene die het werk verricht, samen bij de Belastingdienst melden dat zij de fiscale regels voor loon willen toepassen. Opting-in heeft geen gevolgen voor de werknemersverzekeringen. Ouderenkorting: Een heffingskorting voor degene die aan het eind van het belastingjaar de AOW-leeftijd heeft bereikt, met een inkomenstoets op het verzamelinkomen. Ouderentoeslag: De ouderentoeslag is een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 voor degene die aan het einde van het belastingjaar of de belastingplicht de AOW-leeftijd heeft bereikt. De hoogte van de ouderentoeslag is afhankelijk van het inkomen uit werk vóór de persoonsgebonden aftrek. Ouderschapsverlofkorting: Een heffingskorting voor degene die gebruik maakt van ouderschapsverlof. De ouderschapsverlofkorting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof te vermenigvuldigen met een minimum uurtarief afhankelijk van het (jeugd)minimumloon. Overbedeling: Als iemand bij verdeling van een boedel i.g.v. echtscheiding of overlijden, meer krijgt toebedeeld dan waarop hij recht heeft. Overwaarde: Het verschil tussen netto-verkoopopbrengst van de woning en de eigenwoningschuld voor die woning.
286
Partnerregeling: De regeling op basis waarvan aan de hand van bepaalde voorwaarden wordt vastgesteld of u al dan niet fiscaal partner bent van iemand, is in 2011 ingrijpend gewijzigd. Fiscaal partnerschap is onder meer van belang voor het verdelen van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van box 3. U bent in 2011 fiscale partners als u aan een van de volgende voorwaarden voldoet: – – –
– – – – – – –
u bent getrouwd of u bent geregistreerd partner of u staat allebei op hetzelfde adres bij de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven, u bent allebei meerderjarige en heeft een notarieel samenlevingscontract afgesloten of u staat allebei op hetzelfde adres bij de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven en voldoet aan een van de volgende voorwaarden: u hebt samen een kind of één van u hebt een kind van de ander erkend of u bent bij het pensioenfonds aangemeld als pensioenpartners of er is een kind van één van u beiden in het huishouden u bent alle twee eigenaar van uw woning die uw hoofdverblijf is, u was ook in 2011 al fiscale partner van elkaar.
Peildatum: Het tijdstip waarop feiten, waarden, saldi en dergelijke worden vastgesteld ten behoeve van de belastingheffing. Pensioenbreuk: Een in vergelijking met het totaal aantal dienstjaren tekort aan pensioenrechten, dat vooral ontstaat bij tussentijdse verandering van werkgever. Pensioentekort: De situatie dat de in het belastingjaar en de daaraan voorafgaande 7 jaar opgebouwde pensioenrechten door de wetgever niet voldoende worden geacht voor een adequate oudedagsvoorziening. Persoonlijke lening: Een geldlening, anders dan hypothecair. Meestal is dit bij een bank, maar iemand kan een persoonlijke lening ook bij een kredietmaatschappij of een familielid afsluiten. Persoonsgebonden aftrek: Het gezamenlijke bedrag van de persoonsgebonden aftrekposten die in het kalenderjaar op u drukken, verhoogd met het gedeelte van de persoonsgebonden aftrekposten dat in voorgaande jaren niet in aanmerking is genomen i.v.m. een negatief inkomen in het betreffende jaar.
287
Persoonsgebonden aftrekposten: De volgende uitgaven: – uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (bijv. alimentatie aan exechtgenoot); – kwijtgescholden durfkapitaal (vroeger Agaathlening); – uitgaven voor levensonderhoud van kinderen 21 jaar of jonger; – specifieke zorgkosten; – uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis ernstig gehandicapten van 21 jaar en ouder; – scholingsuitgaven; – giften; – kosten voor rijksmonumentenpanden; – restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren. Persoonsgebonden budget: Een vanuit de AWBZ, Wmo of GGZ toegekend bedrag teneinde zelf te kunnen voorzien in een noodzakelijke zorg of noodzakelijke aanschaf van hulpmiddelen i.g.v. lichamelijke of psychische klachten. Pleegkinderen: Kinderen die door anderen dan de biologische ouders als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed. Prestatiebeurs: Een studiebeurs die in eerste instantie wordt verstrekt als een rentedragende lening en die kan worden omgezet in een gift (beurs) als de studieprestaties voldoende zijn. Dit kan bestaan uit een basisbeurs plus evt. een aanvullende beurs. Recht van opstal: Recht om andermans grond te bebouwen en het gebouwde in economisch eigendom te hebben. Referentieperiode: Periode van zes maanden of meer, bepalend voor enkele regelingen. Reisafstand: Dit is de afstand tussen woning en werk gemeten langs de meest gebruikelijke weg per openbaar vervoer, voor zover voor die afstand geen vervoer vanwege inhoudingsplichtige plaatsvindt. Reisaftrek: De reisaftrekt geldt voor werknemers die regelmatig per openbaar vervoer heen en weer reizen tussen woning en werkplek en daarbij een bepaalde minimale afstand afleggen. Rendementsgrondslag: De rendementsgrondslag is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en de schulden op de peildatum.
288
Rentebestanddeel: Het verschil tussen de uitkering en het totaal van de betaalde premie(s) of de koopsom van een kapitaalverzekering. Renteloos voorschot: Een geldbedrag dat later moet worden terugbetaald en waarover geen rente verschuldigd is. Reserveringsruimte: Het niet-gebruikte deel van de jaarruimtes voor de lijfrentepremieaftrek uit de afgelopen zeven jaar, dat alsnog in aanmerking mag worden genomen. Retourprovisie: De korting die hypotheekbemiddelaars en andere tussenpersonen verlenen op de afsluitprovisie. Saldomethode: De wijze waarop een kapitaalverzekering in principe in de belastingheffing wordt betrokken: de kapitaaluitkering minus de afgetrokken premies (het saldo) is progressief belast. Dat saldo noemen we ook wel het rentebestanddeel in de kapitaaluitkering. Voor de kapitaalverzekering eigen woning geldt echter een vrijstelling. En voor kapitaalverzekeringen die al bestonden op 14 september 1999, geldt een vrijstelling krachtens overgangsrecht. Saldoverklaring: Een brief van de Belastingdienst waarin het bedrag aan nietafgetrokken lijfrentepremies is gemeld. Met deze saldoverklaring kan uw verzekeringsmaatschappij of bank bij inhouding van loonheffing op lijfrenteuitkeringen of bij afkoop lijfrente al rekening houden met de saldomethode. Scheiding van tafel en bed: Bij een scheiding van tafel en bed blijft u volgens de wet getrouwd, maar u bent wel uit elkaar. Door een scheiding van tafel en bed gelden bepaalde (huwelijkse) rechten en plichten niet meer. Fiscaal heeft dit wel dezelfde gevolgen als een echtscheiding. U kunt een scheiding van tafel en bed alleen aanvragen als u getrouwd bent. Bij een geregistreerd partnerschap is dat niet mogelijk. Om een scheiding van tafel en bed aan te vragen, heeft u een advocaat nodig. Alleen de kantonrechter kan de scheiding uitspreken. Schijventarief: Het tarief waarmee het belastbare inkomen van box 1 wordt belast. Per volgende schijf wordt een hoger belastingpercentage geheven, ook wel progressief tarief genoemd. Scholingsuitgaven: Uitgaven voor een door u zelf gevolgde opleiding of studie met het oog op het verwerven of behouden van inkomen uit werk en eigen woning.
289
Sociaal-ethische instellingen: Dit zijn banken of beleggingsinstellingen waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden 70% of meer bestaan uit het verstrekken van kredieten aan, dan wel beleggen in aangewezen sociaal-ethische projecten. Sofinummer: Het persoonlijke sociaal-fiscaal nummer waaronder u zowel bij de sociale verzekeringsinstellingen als bij de Belastingdienst staat geregistreerd. Specifieke zorgkosten: Een fiscale regeling toegespitst op chronisch zieken en gehandicapten, op grond van waarvan bepaalde niet-vergoede zorgkosten als aftrekpost in de aangifte kunnen worden vermeld. Stakingsuitkering: Hier wordt bedoeld een stakingsuitkering vanuit de vakbeweging. Standaardheffingskorting: Het gezamenlijke bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, de heffingskorting voor de algemene ouderdomswet, de heffingskorting voor de nabestaandenwet en de heffingskorting voor de algemene wet bijzondere ziektekosten. Bij volledige belastingplicht en premieplicht is de gecombineerde heffingskorting gelijk aan de standaardheffingskorting. Standaardpremie: In plaats van de nominale premie voor de basisverzekering tegen zorgkosten die verzekeringsmaatschappijen hun verzekerden in rekening brengen, geldt de standaardpremie voor de berekening van de zorg- toeslag. Dit is een door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgesteld bedrag. Starter: Degene die voor de eerste keer een eigen woning koopt of voor wie om een andere reden de bijleenregeling niet (meer) van toepassing is. Studiebeurs: Een door de overheid, particulier of bepaalde instelling verstrekt geldbedrag in de vorm van een gift, eventueel onder voorwaarden, in verband met volgen van onderwijs. Tegemoetkoming specifieke zorgkosten: Een niet-fiscale regeling op basis waarvan vooral chronisch zieken en gehandicapten met een laag inkomen en met hoge zorgkosten de aftrek specifieke zorgkosten kunnen verzilveren indien de aftrek niet of niet geheel krachtens de belastingaangifte zelf tot een teruggaaf kan leiden.
290
Time-sharing: Gedeeld eigendom van onroerende zaken of (een) complex(en) van onroerende zaken, waarvan de waarde evt. in box 3 dient te worden aangegeven. Toeslagpartner: Begrip ten behoeve van de diverse toeslagen op grond waarvan wordt bepaald met wie u een of meerdere toeslagen moet of kunt aanvragen. Dit kan afwijken van het basisbegrip partner in de Awir. Toetsingsinkomen: Indien u aangifte doet is het toetsingsinkomen voor de toeslagen gelijk aan het verzamelinkomen. Indien u geen aangifte doet is het toetsingsinkomen het totaal van het belastbare loon, pensioen en uitkeringen. Indien van toepassing komt daarbij eventuele buitenlandse inkomsten, of inkomen dat op grond van internationale regelingen is vrijgesteld. Er wordt uitgegaan van het actuele inkomen, d.w.z. het inkomen van het jaar waarop de toeslag betrekking heeft. Toetsniveau: Het toetsniveau van heffingskorting bedraagt 73 2/3% resp. - onder voorwaarden - 100% van de algemene heffingskorting vermeerderd met de voor u geldende arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlofkorting en levensloopkorting. De uitbetaling van de gecombineerde heffingskorting kan worden verhoogd tot dit toetsniveau. De verhoging bedraagt echter ten hoogste het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde heffingskorting. Verliezen (te verrekenen): Nog niet verrekende negatieve inkomsten uit voorgaande jaren. Vermogensrendementsheffing: De heffing van 4% op het forfaitaire rendement van het belaste vermogen. Verplichte aanslag: Aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een te betalen bedrag, die moet worden opgelegd omdat de verschuldigde IB/PVV de ingehouden voorheffingen met een bepaald bedrag over- treft. Van een verplichte aanslag kan ook sprake zijn bij de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Vervreemdingssaldo eigen woning: Het verschil tussen de nettoverkoopopbrengst van een eigen woning en de eigenwoningschuld met betrekking tot die verkoop. De netto-verkoopbrengst van een eigen woning is de verkoopopbrengst verminderd met de kosten ter zake van de verkoop, zoals makelaarscourtage.
291
Verzamelinkomen: Het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Voljaars partner s(schap)(VJP): Fiscale partners gedurende het gehele jaar. Indien u slechts een gedeelte van het jaar elkaars fiscale partner bent, kunt u onder voorwaarden verzoeken om fiscaal partnerschap gedurende het gehele kalenderjaar, van belang voor het verdelen van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van box 3. Voordeel uit sparen en beleggen: De omvang van het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op een forfaitair rendement van de rendementsgrondslag, na aftrek van het heffingsvrije vermogen. Voorheffingssaldo: Het saldo van de voorheffingen en de voorlopige teruggaven. Voorinhoudingen: De door de werkgever of uitkeringsinstantie op de door hen uitbetaalde bedragen ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen Voorlopige aanslag IB/PVV: Een te ontvangen of te betalen bedrag over het lopende jaar of na het doen van aangifte. Als u te veel of te weinig heeft ontvangen of betaald, wordt dat bij de definitieve aanslag verrekend. Vrijstelling om dubbele belasting te voorkomen: Berekening als in uw inkomen in box 1, 2 of 3 inkomsten zijn begrepen waarover Nederland op grond van internationale afspraken geen inkomstenbelasting heft. Vruchtgebruik: Een genotsrecht op basis van iemand het recht heeft bijv. Een huis te bewonen, zonder juridisch eigendom van dat huis te hebben. Wajong-uitkering: Een uitkering voor jonggehandicapten. Recht op uitkering bestaat na 52 weken wachttijd, niet eerder dan na het bereiken van de 18-jarige leeftijd bij ten minste 25% arbeidsongeschiktheid en vervalt op 65- jarige leeftijd. Sinds 2010 gaat het bij de nieuwe Wajong vooral om het recht op arbeidsondersteuning, zoals het vinden en behouden van werk. Werknemersspaarregeling: Geblokkeerde spaarrekening voor werknemers, die gebonden zijn aan bepaalde voorwaarden. Werkzaamheid: Het verrichten van enige vorm van arbeid in het economische verkeer, die gericht is op het behalen van geldelijk voordeel en niet is aan te merken als winst of als loon uit dienstbetrekking. 292
Wettelijk vruchtgenot: Het door de wet aan de ouders toegekend recht om te beschikken over de opbrengst van het vermogen van hun minderjarige kinderen. Woonboot/-wagen: Voor een woonboot/-wagen geldt de eigenwoningregeling. Onder woonboten/-wagens worden in het kader uitsluitend verstaan woonboten/-wagens die duurzaam aan een plaats gebonden zijn. Zorgtoeslag: Een niet-fiscale inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering. Zorgverzekering: Een verzekering tegen de kosten van (para)medische behandeling.
293