BULLETIN
BEROEPSINSTITUUT
VAN HET
VAN ERKENDE
BOEKHOUDERS
EN
FISCALISTEN
FLASH
Editoriaal PACIOLI de permanente vorming die men aandachtig moet volgen, en niet louter om te voldoen aan aanwezigheidsvereisten. Ik denk aan de deontologie; een beoefenaar van een vrij beroep is geen handelaar. Ik denk aan de confraternele contacten tussen de leden van onze beroepen. Ik denk aan de naleving van de wetten, zoals het Wetboek van vennootschappen, de fiscale wetten of nog de wetten ter bestrijding van het witwassen. Ten slotte denk ik aan een gepaste en vrijwillige vorming van onze jongeren, zijnde stagiairs of jonge confraters. Om deze korte boodschap af te sluiten, wees fier een lid te zijn van uw Instituut. Het is de beste manier om uw beroep te versterken en om zowel het personeel van uw Instituut te ondersteunen als uw confraters die voor u hun toewijding tonen binnen de verschillende organen, zij het de Raad of de uitvoerende kamers. Ik dank uw Voorzitter om mij toegelaten te hebben de kolommen van de Pacioli te openen om u deze korte boodschap te richten. André KILESSE Voorzitter IBR
Uw Voorzitter heeft mij vriendelijk gevraagd om enkele woorden te richten tot uw beroep. Het is met plezier dat ik inga op dit verzoek. Als erkende boekhouders en fiscalisten, accountants, belastingconsulenten en bedrijfsrevisoren, maken wij deel uit van de “economische beroepen”. Welke zijn onze belangrijkste uitdagingen die wij samen moeten aangaan ? Ik denk allereerst aan het instandhouden van onze zelfregulering. Onze drie Instituten hebben de bevoegdheid en de plicht om het beroep te organiseren, namelijk de toegang (stage) organiseren, de ledenlijst bij te houden, de permanente vorming te verzekeren, toe te zien op de uitoefening van het beroep en zich ervan te vergewissen dat er al dan niet verwezen wordt naar tucht. Wij geven ons niet voldoende rekenschap van het geluk dat wij hebben om zelf de organisatie van ons beroep te beheersen. Wij beschikken uiteraard – en dat is normaal – over een extern toezicht dat verzekerd wordt door de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, maar het systeem ingericht door de wetgever is hoofdzakelijk dat van een “zelfregulering” (monitored self-regulation). Deze taak die toevertrouwd wordt door de wetgever aan de drie Instituten leidt uiteraard tot een ietwat bijzondere situatie vermits uw Instituut enerzijds uw “vakverbond” is en, anderzijds, een administratief gezag. Aan de ene kant, verwacht u dat u ondersteund zal zijn maar aan de andere kant, stelt u vast dat uw Instituut u verplichtingen oplegt. Zulke situatie kan u soms moeilijk lijken maar ik nodig u uit om uw confraters die hun toewijding hebben getoond in uw nationale Raad, te helpen en te steunen. Hun taak is niet gemakkelijk en wees ervan overtuigd dat de zelfregulering de beste manier is om een vrij beroep te organiseren. Een tweede uitdaging zal erin bestaan om onze nationale eenheid te behouden. Ik stel vast dat andere vrije beroepen uiteenvallen in regionale instituten en ik denk dat ze evengoed hun doeltreffendheid als hun representatief karakter verliezen. België moet één blijven indien het een rol wil blijven spelen in het Europees krachtenspel. Het ligt aan ons, op ons bescheiden niveau, om er het voorbeeld van te geven. Een derde uitdaging, en ik zal mij hier toe beperken, zal eruit bestaan goede beroepsbeoefenaars te zijn waarop de cliënten, alsook de derden, kunnen vertrouwen. Dit punt omvat verscheidene aspecten. Ik denk aan
P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
I
N
H
O
U
D
• Editoriaal PACIOLI
1
• belastingregeling van de vergoedingen die worden ontvangen ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte en krachtens een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” – 1ste deel 2
1
• Rubriek 07 : Goederen en waarden van derden gehouden door de onderneming
6
• Bijdrage voor het sociaal statuut der zelfstandigen
7
• BTW - Computer uitgerust met spellen aftrek van de voorbelasting
7
• Seminaries
7
• Contact
7
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4
Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 • Tweewekelijks • NL : P309340
Samen met deze Pacioli vinden de leden en stagiairs een uitnodiging voor het seminarie van vrijdag 19 november 2004 over “Het pensioen van de zelfstandige: Overleven of welzijn…..?” Dit seminarie wordt georganiseerd in samenwerking met Partena. Het thema zal, aan de hand van praktijkvoorbeelden, op een praktische manier worden toegelicht zodat het tegemoet komt aan uw professionele noden. Gelieve U zo snel mogelijk in te schrijven vermits het aantal plaatsen beperkt is. Wij rekenen op uw talrijke aanwezigheid.
Belastingregeling van de vergoedingen die worden ontvangen ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte en krachtens een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” – 1ste deel Situatie nr. 1: Mevrouw X is bankbediende. Sinds ze het slachtoffer is geworden van een ongeval op weg naar het werk, ontvangt zij vergoedingen wegens haar arbeidsongeschiktheid. Mevrouw X heeft echter twee maanden na het ongeval het werk hervat.
I. Welke schadeloosstelling? I.1. Schadeloosstelling op grond van de Arbeidsongevallenwet (of op grond van de Beroepsziektewet) 1.- De Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 vergoedt de arbeidsongeschiktheid. Het gaat erom de materiële schade te vergoeden die met deze ongeschiktheid overeenstemt en niet de lichamelijke invaliditeit of de aantasting van de fysieke integriteit. In dit opzicht is het van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen de periode van tijdelijke ongeschiktheid en die van de blijvende ongeschiktheid. Zolang de arbeidsongeschiktheid tijdelijk is, wordt zij geëvalueerd volgens de loonderving die door de werknemer wordt geleden en dit in vergelijking met het werk dat hij verrichtte vóór zijn ongeval1. Tijdens deze periode evolueert de toestand van de verwondingen van het slachtoffer of kan die evolueren. Het slachtoffer ontvangt “vergoedingen”. Wanneer de toestand van de verwondingen zich heeft gestabiliseerd, bepaalt de geneesheer de consolidatiedatum ervan. Indien het slachtoffer restverschijnselen overhoudt, bepaalt de geneesheer een graad van zogenaamde blijvende ongeschiktheid. Deze graad wordt bepaald volgens het verlies van het concurrentievermogen van de werknemer op de algemene arbeidsmarkt2. Hoewel een vermindering van de arbeidsgeschiktheid noodzakelijk is om een schadeloosstelling te verkrijgen; is het echter niet vereist dat deze arbeidsongeschiktheid leidt tot een daling van de beroepsinkomsten van het slachtoffer3. Het slachtoffer ontvangt dan “toelagen”.
Situatie nr. 2: De heer Y is aannemer. Hij is het slachtoffer van een ongeval terwijl hij op een bouwplaats aan het werk is. Er worden hem vergoedingen betaald op basis van een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” dat hij heeft afgesloten. Hij heeft de betaalde premies als beroepskosten afgetrokken. Ten gevolge van dit ongeval zal de heer Y zijn werk niet kunnen hervatten. Situatie nr. 3: De heer Z is werknemer-schrijnwerker. Ten gevolge van een ongeval waarvan hij tijdens zijn werk het slachtoffer werd, ontvangt hij vergoedingen op grond van de Arbeidsongevallenwet. Kort na het ongeval begint hij opnieuw te werken, maar hij kan niet langer dezelfde functie uitoefenen. Zijn de ontvangen vergoedingen belastbaar en zo ja, tegen welk tarief? Dat is het onderwerp van de volgende commentaar. Het is niet onze bedoeling om volledig te zijn, maar de lezer een overzicht te geven van de evolutie en de huidige stand van de wetgeving, de rechtspraak en de rechtsleer inzake de belasting van de vergoedingen die worden toegekend zowel op grond van de Arbeidsongevallenwet of op basis van de Beroepsziektewet (de rechtspraak neemt bij beide hetzelfde standpunt in) als overeenkomstig een verzekeringscontract van het type “gewaarborgd inkomen”. Na een korte beschrijving van de vergoedingsregelingen analyseren wij het probleem van de eventuele belasting op de betaalde pensioenen, renten en uitkeringen.
I.2. Schadeloosstelling op grond van een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” 2.- Het systeem van de verzekering “gewaarborgd inkomen” voorziet in de tegemoetkoming van de verzekeraar ten bate van de verzekerde wanneer, volgens de polis, diens invaliditeit in zijnen hoofde een economische ongeschiktheid van veranderlijke omvang meebrengt. Tijdens de periode van ongeschiktheid ontvangt het slachtoffer een rente. De periode van tijdelijke ongeschiktheid moet opnieuw worden onderscheiden van de periode van blijvende ongeschiktheid. 3.- Deze verzekeringen hebben nu eens een schadevergoedend karakter, dan weer een forfaitair karakter. In het eerste geval beogen zij de inkomstenderving goed te maken die door de verzekerde is geleden4. In het tweede geval voorzien zij in de toekenning van een forfaitaire vergoeding in geval van lichamelijke invaliditeit of in geval van economische ongeschiktheid. Het is bijgevolg niet noodzakelijk dat de invaliditeit of de ongeschiktheid leidt tot een vermindering van de inkomsten van het slachtoffer. De schadeloosstelling wordt bepaald zonder rekening te houden met het bedrag van de inkomsten die door de verzekerde worden ontvangen. Het spreekt echter vanzelf dat hoewel dergelijke vergoedingen juridisch niet beogen de inkomstenderving in hoofde van de verzekerde te herstellen, zij economisch toch een dergelijke uitwerking kunnen hebben5… De verzekeringspolissen worden echter vaak vaag opgesteld en zij verwijzen zowel naar het begrip ‘invaliditeit’ als naar dat van ‘ongeschiktheid’6. Het is niet altijd gemakkelijk uit te maken of de schadeloosstelling een forfaitair dan wel een schadevergoedend karakter heeft.
Onze uiteenzetting is als volgt opgebouwd: I. Welke schadeloosstelling? I.1. Schadeloosstelling op grond van de Arbeidsongevallenwet (of op grond van de Beroepsziektewet) I.2. Schadeloosstelling op grond van een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” II. Belasting op de ontvangen vergoedingen in geval van tijdelijke ongeschiktheid III. Belasting op de ontvangen vergoedingen in geval van blijvende ongeschiktheid III.1. Schadeloosstelling op grond van de Arbeidsongevallenwet (of op grond van de Beroepsziektewet) A. Situatie vóór het arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998 B. Arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998 C. Reacties op het arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998 D. Wet van 19 juli 2000 tot wijziging van de artikelen 34, § 1, en 39 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 III.2. Vergoedingen toegekend op grond van een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” A. Administratief en jurisprudentieel standpunt vóór het arrest van het Arbitragehof van 10 oktober 2001 B. Het arrest van het Arbitragehof van 10 oktober 2001 IV. BESLUIT
1 2 3 4 5 6
Zie. artikelen 22 en 23 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Zie. VAN GOSSUM, L., Les accidents du travail, 6ème éd., de Boeck en Larcier, Brussel, 2002, pp. 111 en v. Zie DAVID, S., Responsabilité civile et risque professionnel, Larcier, Brussel, 1958, p. 129. Zie Artikel 39 van de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. Zie HICK, P.-P. en DORTHU, P., Régime de taxation de l’assurance revenu garanti, C&FP, april 2002, p. 206 en p. 215. Zie HICK, P.-P. en DORTHU, P., op. cit., p. 206.
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4
2
P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
II. Belasting op de ontvangen vergoedingen in geval van tijdelijke ongeschiktheid
III. Belasting op de ontvangen vergoedingen in geval van blijvende ongeschiktheid
4.- Tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid worden de vergoedingen die het volledige of gedeeltelijke herstel van inkomsten vormen op dezelfde manier behandeld als de belastbare beroepsinkomsten. Dit geldt voor de verschillende categorieën van beroepsinkomsten7: - Winst: artikel 25, 6°, b van het W.I.B./92; - Baten: artikel 27, 4°, b van het W.I.B./92; - Winst en baten van een voordien uitgeoefende beroepswerkzaamheid: artikel 28, 3°, b van het W.I.B./92; - De bezoldigingen van de werknemers: artikel 31, lid 2, 4° van het W.I.B./92; - De bezoldigingen van de bedrijfsleiders: artikel 32, lid 2, 2° van het W.I.B./92. Opdat deze zogenaamde “vervangingsinkomsten” kunnen worden belast, moeten twee voorwaarden zijn vervuld. Enerzijds moet de belastingplichtige een reële derving van beroepsinkomsten hebben geleden en anderzijds moet de vergoeding tot doel hebben deze inkomstenderving goed te maken8. Het doet er weinig toe of de vergoedingen worden betaald overeenkomstig de sociale wetgeving of een gelijkaardig wettelijk of reglementair statuut, door de werkgever of door een sociaal fonds al dan niet krachtens een collectieve overeenkomst, door een verzekeringsonderneming of door een derde in geval van een ongeval dat aanleiding geeft tot een schadeloosstelling op grond van het gemene recht van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid9.
6.- Voordat het werd gewijzigd door de wet van 19 juli 2000, bepaalde artikel 34, § 1, 1° W.I.B./92 dat: “Pensioenen, renten en als zodanige geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend, pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid of die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken”. Dergelijke pensioenen, renten of toelagen zijn belastbaar krachtens artikel 23, § 1, 5° van het W.I.B./92. De vergoedingen die het gehele of gedeeltelijke herstel uitmaken van een bestendige derving van beroepsinkomsten worden beschouwd als vervangingsinkomsten en zij zijn als dusdanig belastbaar voor zover dezelfde voorwaarden vervuld zijn als die welke vereist zijn inzake tijdelijke ongeschiktheid16. In dit geval zijn zij eveneens onderworpen aan het progressieve tarief van de personenbelasting en genieten zij een speciale belastingvermindering krachtens de artikelen 146 tot 154 van het W.I.B./9217. Veroorzaken de vergoedingen die een bestendige derving van beroepsinkomsten herstellen nauwelijks problemen wat de belastbaarheid ervan betreft, dan gaat het er helemaal anders aan toe met de toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met een beroepswerkzaamheid. De administratie en de hoven en rechtbanken hebben, met steun van het Hof van Cassatie, via omzendbrieven en beslissingen aan deze bepaling een ruime interpretatie gegeven. In dit stadium van onze overwegingen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de belasting op de vergoedingen die aan de werknemer worden toegekend overeenkomstig de Arbeidsongevallenwet (of op grond van de Beroepsziektenwet) en die op de vergoedingen die worden toegekend in het kader van een verzekeringscontract van het type “gewaarborgd inkomen”.
5. Indien zij aan de voornoemde voorwaarden voldoen, worden de vervangingsinkomsten belast tegen het progressieve tarief van de personenbelasting. Er worden echter belastingverminderingen verleend op de belasting op deze inkomsten krachtens de artikelen 146 tot 154 van het W.I.B./92. Deze belastingverminderingen variëren naargelang de inkomsten uitsluitend of gedeeltelijk zijn samengesteld uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten10. Wanneer het belastbare inkomen een bepaalde som bedraagt, worden de verminderingen slechts verleend tot een derde, eventueel vermeerderd met een aanvullend deel11. Om het bedrag van de vermindering te bepalen, wanneer de aanslag wordt gevestigd in naam van de twee echtgenoten en die ieder inkomsten genieten, worden deze inkomsten gecumuleerd per soort en per categorie12. Bovendien is geen enkele belasting verschuldigd wanneer het inkomen uitsluitend is samengesteld uit vervangingsinkomsten en het totaal van deze inkomsten het maximumbedrag van de wettelijke werkeloosheidsuitkering niet overschrijdt13. Ondanks de eensgezinde benadering van de rechtspraak hebben bepaalde beslissingen in geval van een schadeloosstelling op grond van een verzekeringscontract “gewaarborgd inkomen” nagegaan of de belastingplichtige de verzekeringspremies al dan niet had afgetrokken. De wetteksten voorzien nochtans in geen voorwaarde betreffende de niet-aftrekbaarheid van de premies14. De belasting van de vergoedingen die worden ontvangen in geval van tijdelijke ongeschiktheid heeft nooit zoveel discussie ontlokt als die van de toelagen die worden betaald zodra de consolidatie is verkregen, ongetwijfeld om twee redenen: enerzijds is het verband tussen de arbeidsongeschiktheid en de inkomensderving vaak duidelijk en anderzijds leidt de tijdelijke ongeschiktheid doorgaans tot een verlies van inkomsten15.
III.1. Schadeloosstelling op grond van de Arbeidsongevallenwet (of op grond van de Beroepsziektenwet) A. Situatie vóór het arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998 7.- In een omzendbrief van 2 april 1986 gaf de administratie aan dat zij als belastbaar beschouwde de vergoedingen die overeenkomstig de Arbeidsongevallenwet werden toegekend, zonder dat diende te worden nagegaan of deze vergoedingen al dan niet beogen een reële derving van beroepsinkomsten te herstellen. Volgens de administratie stond het onomstotelijk vast dat dergelijke vergoedingen verbonden waren aan de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige. De administratie heeft later dit standpunt bevestigd in een omzendbrief van 11 juli 199719, na afloop van een diepgaand onderzoek van de materie: bleven onder meer hoe dan ook belastbaar, de vergoedingen verkregen inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten. De administratie stipte aan dat was geoordeeld dat in deze gevallen gezegde vergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden waren aan een beroepswerkzaamheid, zonder een onderscheid te maken of zij al dan niet een reële derving van beroepsinkomsten herstelden. 8.- Het Hof van Cassatie heeft meerdere arresten gewezen die de administratieve analyse bevestigden20. Als voorbeeld citeren wij de omstandigheden van de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest dat op 22 oktober 1992 werd gewezen21. De vraag die in het kwestieuze geval werd gesteld, was die van de al dan niet belastbaarheid van de vergoedingen die door het slachtoffer werden ontvangen ten gevolge van een verkeersongeval dat zich had voorgedaan in het kader van het privé-leven, zonder dat deze ook maar enige bezoldiging had gederfd. Hoewel er geen sprake was van een herstel van een inkomstenderving, was het Hof van beroep van Luik van mening dat het verband met de beroepswerkzaamheid in het kwestieuze geval was aangetoond en dat de vergoedingen bijgevolg moesten worden belast.
7 Zie PARENT, X., Le régime fiscal des indemnités pour incapacité de travail consécutives à une maladie ou un accident : la situation après la loi du 19 juli 2000, Act. Dr., 2000, p. 552. 8 Zie PARENT, X., op. cit., p. 552. 9 Zie PARENT, X., op. cit., p. 553. 10 Zie artikel 147, 1° en 2° van het W.I.B./92. 11 Zie artikel 152 van het W.I.B./92. 12 Zie artikel 151 van het W.I.B./92. 13 Zie artikel 154, 1° van het W.I.B./92. 14 Zie HICK, P.-P. en DORTHU, P., op. cit., p. 218. 15 Zie HICK, P.-P. en DORTHU, P., op. cit., p. 218. 16 Zie PARENT, X., op.cit., p. 554. 17 Zie hierboven, nr. 5. 18 Omz. Nr. Ci.RH.241/335.217 van 2 april 1986, Bull. Bel., 1986, nr. 650, p. 934. 19 Omz. Nr. Ci.RH.241/444.064 van 11 juli 1997, Bull. Bel., 1997, nr. 774, p. 1743. 20 Cass., 15 mei 1987, Pas., 1987, I, p. 1114; Cass., 13 januari 1989, Pas., I, p. 519; Cass., 26 maart 1991, Pas., 1991, I, p. 705; Cass., 27 november 1992, Pas., 1992, I, p. 1310. Zie. ook in de overheidssector, Cass., 14 mei 1992, Pas., I, p. 801; Cass., 22 oktober 1992, Pas.,1992, p.1191. 21 Cass., 22 oktober 1992, Pas.,1992, p.1191.
P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
3
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4
In zijn arrest van 22 oktober 1992 vatte het Hof van Cassatie zijn standpunt samen ten opzichte van de belasting op de vergoedingen die werden toegekend op grond van de Arbeidsongevallenwet en op die welke werden toegekend ten gevolge van een ongeval in het privé-leven: “Overwegende dat uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 januari 1976 die, met haar artikel 19, artikel 32 bis aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen heeft toegevoegd (artikel 34 van het W.I.B./92 geworden), blijkt dat de wetgever met laatstgenoemde bepaling met name de sociale toelagen, de zogenaamde “vervangingsinkomsten”, heeft willen belasten, omdat zij in de regel bestemd zijn om de derving van beroepsinkomsten goed te maken; dat hun toekenning echter niet noodzakelijk verbonden is aan het bestaan van een reële derving van beroepsinkomsten; dat in dit geval de toelage, zoals de rente die verschuldigd is ten gevolge van een arbeidsongeval, evenzeer belastbaar is aangezien zij rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden is aan een beroepswerkzaamheid; Dat uit de vaststellingen van het arrest blijkt dat de vergoeding die de eiser geniet geen sociale toelage vormt die hem als vervangingsinkomen zou zijn toegekend; Overwegende dat overeenkomstig artikel 32 bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen deze vergoeding, om belastbaar te zijn, het herstel moet uitmaken van een bestendige derving van beroepsinkomsten; Dat het arrest vaststelt dat ten gevolge van het omstreden ongeval dat zich voordeed in zijn privé-leven de eiser wegens zijn invaliditeit geen enkele inkomstenvermindering heeft geleden” En door het arrest van het Hof van beroep van Luik te vernietigen, concludeert het Hof van Cassatie impliciet dat de door het slachtoffer verkregen vergoedingen niet belastbaar waren.
Het Arbitragehof verwijst naar de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 januari 1976 die de omstreden bepaling had ingevoerd in het W.I.B./1964 en stipt aan dat de wetgever een einde had willen maken aan de fiscale immuniteit van bepaalde vervangingsinkomsten. Door bij de belastbare inkomsten de pensioenen, renten en toelagen op te nemen die het herstel uitmaken van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten heeft de wetgever een relevante maatregel genomen ten opzichte van deze doelstelling. Het Hof verklaart echter dat niet één van de redenen die door de Ministerraad werden aangevoerd, de opname in de categorie van de belastbare inkomsten kan verantwoorden van de pensioenen, renten en toelagen die worden betaald ten gevolge van een ongeval dat als arbeidsongeval wordt erkend in de zin van de wet van 10 april 1971, zonder dat daarom afbreuk wordt gedaan aan de beroepsinkomsten van het slachtoffer. De schadeloosstelling waarop het slachtoffer recht heeft in deze veronderstelling heeft niet het karakter van een vervangingsinkomen. Het Arbitragehof besluit daaruit dat het slachtoffer in dit geval wordt gediscrimineerd ten opzichte van andere slachtoffers van een ongeval dat zich niet heeft voorgedaan op de weg naar het werk, noch op de arbeidsplaats aangezien deze zowel voor de vergoeding die verschuldigd is wegens het ongeval als voor de beroepsinkomsten die hij verondersteld wordt te zijn blijven ontvangen, onderworpen is aan de inkomstenbelasting Wanneer artikel 32 bis van het W.I.B./1964 (artikel 34 van het W.I.B./92 geworden) op deze manier wordt geïnterpreteerd, schendt het artikel 10 van de Grondwet. 11.- Uit de bewoordingen van het arrest van 9 december 1998 blijkt dat voor het Arbitragehof het doorslaggevende criterium om te besluiten tot de belastbaarheid van een vergoeding is dat zij het statuut heeft van een vervangingsinkomen. Hoewel dit arrest eigenlijk enkel betrekking heeft op de vergoedingen die zijn toegekend op grond van de Arbeidsongevallenwet bezit het bijgevolg toch een belangrijke principiële draagwijdte25. Is inzake sociale toelagen waarvan hier sprake het eerste criterium, vermeld in artikel 34 W.I.B./92 (rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid) niet langer van toepassing26? Anders zou het arbeidsvermogen van de belastingplichtige worden belast, wat het Arbitragehof in voornoemd arrest net had uitgesloten.
9.- De verschillende Hoven van beroep van het land hebben over het algemeen dezelfde rechtspraak gevolgd. Sommige van hen zijn echter tegen de stroom in gegaan22. In een zaak die werd voorgelegd aan het Hof van beroep van Antwerpen23 had een persoon die het slachtoffer van een arbeidsongeval was geweest, een vergoeding ontvangen op grond van de Arbeidsongevallenwet, zonder dat hij bezoldiging had gederfd. Het Hof van beroep was van oordeel dat een dergelijke vergoeding in feite een schade herstelde, namelijk de aantasting van het arbeidsvermogen en de werkkracht die het slachtoffer had geleden. Het Hof van beroep was van oordeel dat deze vergoeding geen beroepsinkomsten verving. Zij had betrekking op de bron van de inkomsten, namelijk de werkkracht en niet op de inkomsten zelf. Bijgevolg moest zij niet worden belast.
C. Reacties op het arrest van het Arbitragehof 9 december 1998 12.- Het arrest dat op 9 december 1998 door het Arbitragehof werd gewezen, heeft geen draagwijdte erga omnes, aangezien het is gewezen op grond van een prejudiciële vraag. Bovendien heeft het Hof besloten tot de ongrondwettelijkheid van de interpretatie van de wetsbepaling, zoals die werd verwoord en niet tot de ongrondwettelijkheid van de bepaling zelf27. Toch bleven de reacties niet uit. In antwoord op een parlementaire vraag die hem werd gesteld, verklaart de Minister van Financiën dat hij het arrest dat door het Arbitragehof werd gewezen, zal volgen en dat de desbetreffende wetteksten snel zullen worden gewijzigd28. Om deze reden publiceert de administratie in het Belgisch Staatsblad van 1 januari 2000 een "Bericht aan de werkgevers en verzekeringsinstellingen" waarmee de schuldenaars van pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen gelast worden niet langer bedrijfsvoorheffing in te houden wanneer dergelijke vergoedingen worden toegekend overeenkomstig de Arbeidsongevallenwet of de Beroepsziektenwet en zij geen inkomstenderving goedmaken29. De verzekeraars hebben zich ervan onthouden onmiddellijk gevolg te geven aan dit bericht, gelet op de moeilijkheid die zij ondervonden om uit te maken of er al dan niet sprake was van een inkomstenderving30.
B. Arrest van het Arbitragehof van 9 december 199824 10.- Ten gevolge van een verkeersongeval dat zich voordeed op weg naar het werk wordt een vergoeding toegekend. De begunstigde ervan had ten gevolge van dit ongeval echter geen enkele inkomstenderving geleden. Het geschil wordt voor het Hof van beroep van Brussel gebracht, dat aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag stelt. Het Hof van beroep merkt op dat de vergoedingen die overeenkomstig de wetgeving op de arbeidsongevallen werden betaald tot herstel van een blijvende ongeschiktheid belastbaar zijn, zonder dat er in hoofde van het slachtoffer een inkomstenderving is geweest, terwijl zij dat niet zouden zijn indien zij waren verkregen door een andere belastingplichtige dan een werknemer of rechtstreeks zouden zijn betaald door de derde (of diens verzekeraar) die voor het ongeval aansprakelijk was. Vormde dit geen discriminatie in strijd met de artikelen 10 en 172 van de Grondwet, vooral omdat het slachtoffer van een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk niet kan kiezen tussen de toepassing van de Arbeidsongevallenwet en de gemeenrechtelijke rechtsvordering, hoewel het per slot van rekening de aansprakelijke derde (of diens verzekeraar) is die de last van de betaling van de vergoedingen draagt?
22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
D. Wet van 19 juli 2000 tot wijziging van de artikelen 34, § 1, en 39 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 199231. 13.- De aangekondigde wetgevende werkzaamheden worden finaal gerealiseerd op basis van een wetsvoorstel dat al in februari 1988 was ingediend
Zie PARENT, X., op.cit., pp. 558 en v. Antwerpen, 5 januari 1999, F.J.F., nr. 99/159. Arbitragehof., arrest nr. 132/98, 9 december 1998, B.S., 1999, p.8879-8881. Zie PARENT, X., op.cit., p. 565. Zie verder onder nummers 17 en 22. Zie PARENT, X., op.cit., p. 564. Zie Mondelinge Vraag, R. Demotte, 1 maart 1999, Kamer, Commissie voor de financiën en de begroting , Beknopt Verslag., C 754, 11. B.S., 1 januari 2000. DEGRUNE, L., Vers une détaxation à 90 %?, Act.Fisc., 2000, nr. 16, p. 2. B.S., 24 augustus 2000
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4
4
P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
door volksvertegenwoordiger Demotte. Op 19 juli 2000 wordt een wet uitgevaardigd die de artikelen 34 en 39 van het W.I.B./92 wijzigt Het eerste lid van artikel 34 W.I.B./92 wordt de 1e paragraaf, leden 1° en 1° bis van het nieuwe artikel 34 dat voortaan als volgt luidt: “Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend: 1°. pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid; 1°bis pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken; (…)”. 14.- Het nieuwe artikel 39, § 1, lid 1° van het W.I.B./92 bepaalt het volgende: “§ 1. De in artikel 34, § 1, 1°, vermelde pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten en als zodanig geldende toelagen, die zijn toegekend in geval van blijvende ongeschiktheid met toepassing van de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten, zijn vrijgesteld in de mate waarin ze geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken”. Deze nieuwe bepaling kadert in de precieze context van het arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998. Zij beperkt zich immers tot het geval van de vergoedingen die worden toegekend op grond van de Arbeidsongevallenwet en van de wet betreffende beroepsziekten. Zij verwoordt echter maar gebrekkig de bewoordingen van dit arrest, want zij neemt de vergoedingen die worden toegekend op grond van de Arbeidsongevallenwet op in de categorie van de vergoedingen die betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid en wijst vervolgens de belasting af bij gebrek aan inkomstenderving, terwijl het arrest van 9 december 1998 niet toestond dat artikel 43 van het W.I.B./92 werd geïnterpreteerd alsof het deze vergoedingen in deze categorie opnam32. Artikel 39, § 1, lid 2 van het W.I.B./92 vervolgt: “Worden inzonderheid geacht geen herstel uit te maken van een dergelijke derving, de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen vermeld in het vorige lid die zijn toegekend hetzij ingevolge een arbeidsongeval of een beroepsziekte die een invaliditeitsgraad tot gevolg hebben die niet meer bedraagt dan 20 %, hetzij als aanvulling op een rust- of overlevingspensioen.”. Het vermoeden dat door dit artikel wordt ingevoerd, is onweerlegbaar. Het is bijgevolg niet vatbaar voor een tegenbewijs. De wetgever is uitgegaan van de vooronderstelling dat indien het slachtoffer getroffen wordt door een invaliditeit van minder dan 20%, het geen beroepsinkomsten heeft gederfd. De betaalde vergoedingen moeten bijgevolg niet worden belast. De belastingplichtige moet geen enkel aanvullend bewijselement leveren. Tot slot bepaalt het 3e lid van artikel 39, § 1 van het W.I.B./92 het volgende: “In de gevallen die niet zijn bedoeld in het tweede lid, worden de in het eerste lid vermelde pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, behoudens tegenbewijs, geacht geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uit te maken ten belope van het deel dat overeenstemt met de totale vergoeding vermenigvuldigd met een breuk met als teller 20 % en met als noemer de invaliditeitsgraad uitgedrukt in procent.". Met andere woorden, wanneer de invaliditeitsgraad groter is dan 20% is de vrijstelling evenredig en degressief33. Het vermoeden dat door dit artikel wordt ingevoerd van zijn kant is weerlegbaar, dat wil zeggen vatbaar voor tegenbewijs. De belastingplichtige kan zodoende aantonen dat de ontvangen vergoeding geen inkomstenderving herstelt ten bedrage van een percentage dat hoger ligt dan datgene dat wordt verkregen op grond van de berekening die voortvloeit uit de wetsbepaling, zelfs
32 33 34
35 36 37 38 39 40
dat de schadeloosstelling helemaal geen inkomstenderving herstelt. Voor de belastingplichtige zal het echter niet gemakkelijk zijn om een dergelijk bewijs te leveren. Wanneer een gerechtelijke beslissing werd gewezen, bepaalt zij immers het invaliditeitspercentage en stelt een verdeling op tussen de compensatie van een invaliditeit en een inkomstenderving. Indien dit niet het geval is, kan de betalingsinstelling een attest uitreiken dat de belastingplichtige kan betwisten. In andere gevallen, indien de administratie over voldoende elementen beschikt om tot de al dan niet belasting van de vergoedingen te beslissen, zal de belastingplichtige dit bewijs niet moeten leveren34. Voor zover de situatie ongewijzigd blijft, zal het geleverde tegenbewijs geldig zijn voor de volgende jaren35. 15.- De hierboven aangehaalde regels zijn eveneens van toepassing ingeval het slachtoffer overlijdt. Zijn echtgenoot en/of zijn kinderen en/of zijn ouders ontvangen dan een vergoeding op grond van de Arbeidsongevallenwet of de Beroepsziektenwet36. Terwijl de vergoedingen die worden toegekend aan de kinderen en aan de ouders worden vastgesteld volgens een invaliditeitspercentage van niet meer dan 20%, stemmen die welke aan de langstlevende echtgenoot worden toegekend overeen met een invaliditeitsgraad van maximum 30%. Twee derde van deze vergoedingen worden geacht niet de inkomstenderving te herstellen. Wat het resterende derde betreft, was het de echtgenoot die moest aantonen dat deze ten gevolge van het ongeval of de ziekte geen inkomstenderving had geleden37. Om langdurige procedures en vruchteloze discussies te vermijden, heeft de administratie een rondzendbrief van 6 november 200138 goedgekeurd die deze problematiek behandelt. Daarin preciseert zij dat vanaf het aanslagjaar 2001 de renten die aan de langstlevende echtgenoot, de kinderen en de ouders in de voornoemde omstandigheden worden betaald, volledig zullen zijn vrijgesteld van belasting. 16.- Indien de vergoedingen op grond van de wettelijke criteria als belastbaar moeten worden beschouwd, zullen zij onderworpen zijn aan het progressieve tarief van de personenbelasting. Daarop zullen belastingverminderingen worden toegekend overeenkomstig de artikelen 146 tot 154 van het W.I.B./9239. 17.- Ondanks het opzienbarende arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998 en de wetswijzigingen die snel daarop zijn gevolgd, kan men in de administratieve commentaar van het W.I.B./92 nog altijd lezen dat overeenkomstig een constante rechtspraak de vergoedingen die worden beoogd in nr. 34/5 (met name de prestaties overeenkomstig de wet betreffende het herstel van de schade die voortvloeit uit arbeidsongevallen of beroepsziekten) pensioenen vormen die belastbaar zijn op grond van art. 34, § 1, 1 van het W.I.B./92, aangezien zij rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid, zonder dat een onderscheid moet worden gemaakt of zij al dan niet een reële derving van beroepsinkomsten herstellen. En de administratieve commentaar maakt melding van arresten die werden uitgesproken van 1985 tot 1996 betreffende het probleem van de belasting van vergoedingen die werden toegekend op grond van de Arbeidsongevallenwet, de Beroepsziektenwet en de wetten die deze materies regelen in de overheidssector, waarin de verschillende Hoven van het land hadden beslist tot de belastbaarheid van dergelijke toelagen, ook al was er geen sprake was van inkomstenderving, vanaf wanneer zij rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hadden op de beroepswerkzaamheid van de belastingplichtige. We kunnen alleen maar hopen dat het hier gaat om een vertraging in het wijzigen van de Commentaar, eerder dan om een administratieve wil om in artikel 34, § 1, 1° van het W.I.B./92 te allen prijzen een “belastende” draagwijdte te behouden40. Eind van het eerste deel. Adeline Römer Advocate aan de Balie van Luik, Elegis-Hannequart & Rasir
PARENT, X., op.cit., p. 567. Zie PARENT, X., op.cit., p. 568 Zie. MARISCAL, P. en NIESSEN, L., Chronique fiscale : Réparation d’une incapacité permanente – certaines indemnités sont maintenant présumées non imposables, C&FP, november 2000, p. 564. Zie Vraag nr. 441 van dhr. Jo Vandeurzen, V&A, Kamer, 29 januari 2001, p. 6880. Zie. X., Arbeidsongeval met dodelijke afloop : geen belasting, Fiscoloog., 2001, nr. 826, p. 7. Zie. X., op.cit. , Fiscoloog., 2001, nr. 826, p. 7. Omz. RH.241/543.986 van 6 november 2001, Bull.Bel., 2001, nr. 821, pp. 2650 en v. Zie hierboven nr. 5. Zie hierboven nr. 10 en verder nr. 22
P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
5
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4
Rubriek 07 : Goederen en waarden van derden gehouden door de onderneming 1. Definitie
4. Toelichting
Op deze rekening worden in afzonderlijke rekeningen geboekt : 1. 1. de gebruiksrechten op lange termijn betreffende goederen die aan derden toebehoren en de daartegenoverstaande verplichtingen, voorzover deze rechten en verplichtingen niet in de balans worden vermeld; 2. de goederen en waarden van derden die aan de onderneming in bewaring, in consignatie of in bewerking zijn gegeven, alsmede de daartegenover staande verplichtingen jegens deponenten en committenten; 3. de goederen en waarden die de onderneming uit anderen hoofde voor rekening of ten bate en op risico van derden onder zich houdt, alsmede de daartegenoverstaande verplichtingen.
Er is geen bijzondere rubriek voorzien voor de inlichtingen die deze rekeningen "rechten en verplichtingen" vereisen. In de toelichting kan een vrije rubriek worden aangelegd. Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen GOEDEREN EN WAARDEN VAN DERDEN GEHOUDEN DOOR DE ONDERNEMING - Gebruiksrechten op onroerende goederen - Gebruiksrechten op installaties, machines - Gebruiksrechten op meubilair en rollend materieel - Recht van optie op geleasde goederen
2. Betrokken rekeningen 070 Gebruiksrechten op lange termijn 0700 Op terreinen en gebouwen 0701 Op installaties, machines en uitrusting 0702 Op meubilair en rollend materieel 071 Crediteuren wegens huurgelden en vergoedingen 072 Goederen en waarden door derden in bewaring, in consignatie of in bewerking gegeven 073 Committenten en deponenten van goederen en waarden 074 Goederen en waarden gehouden voor rekening of ten bate en voor risico van derden 075 Crediteuren wegens goederen en waarden gehouden voor rekening of ten bate en voor risico van derden
-
I P C F
A B B
Consignatie Goederen worden in consignatie geplaatst met het oog op de verkoop ervan door de onderneming. Goederen in bewerking Goederen, koopwaar worden naar de onderneming gezonden met het oog op bewerking, werk in onderaanneming, verpakking voor rekening van een derde eigenaar. 072 Goederen en waarden door derden in bewaring, in consignatie of in bewerking gegeven à 073 Committenten en deponenten van goederen en waarden
3.2. Leasing en soortgelijke rechten (rubriek III.D) Gebruiksrechten op lange termijn op bebouwde onroerende goederen waarover de onderneming beschikt op grond van erfpacht, opstal, leasing of soortgelijke overeenkomsten, wanneer de contractueel te storten termijnen, naast de rente en de kosten van de verrichting, ook de integrale wedersamenstelling dekken van het kapitaal dat de gever in het gebouw heeft geïnvesteerd. Huurcontracten op lange termijn, gewone huurcontracten, erfpacht- en opstalcontracten brengen voor de onderneming zware verplichtingen tot stand. Ze houden de verplichting in om de huur tot bij het verstrijken van het contract te betalen. Deze verplichting moet in de verplichtingenrekening 070 worden vastgesteld. Voorbeeld Leasingcontract betreffende bedrijfsmateriaal met een waarde (in kapitaal) van 250 000 EUR over 7 jaar. Residuwaarde in geval van aankoopoptie bij het verstrijken van het contract : 42 000 EUR De maandelijkse termijn wordt als volgt geboekt. 610 610 Leasing materiaal 410 Terug te vorderen BTW à 440 Leveranciers 0701 Gebruiksrechten op lange termijn op installaties, machines en uitrusting 250 000 à 0710 Credieteuren wegens huurgelden en vergoedingen 250 000 B I B F
bedrag
Bewaargeving heeft betrekking op roerende goederen. Het maakt het voorwerp uit van een overeenkomst te kosteloze titel. De bewaarnemer moet het ontvangen goed bewaren om het in natura terug te geven. In deze rubriek wordt de omgekeerde toestand van rubriek 04 "Goederen en waarden gehouden voor rekening of ten bate en op risico van derden" vastgesteld. De in bewaring gegeven goederen kunnen van uiteenlopende aard zijn : - opslag van koopwaar door derden in de lokalen van de onderneming; - bewaring van aan derden toebehorend materiaal met het oog op herstelling; - door een derde ter bewaring toevertrouwde effecten en waarden; - goederen geleverd op zicht door een leverancier.
3.1. Gebruiksrechten op lange termijn Alleen gebruiksrechten die niet op de balans voorkomen, mogen hier worden vermeld. De materiële vaste activa die onder rubriek III.A. van de balans worden vermeld, zijn de bebouwde en onbebouwde terreinen, de constructies daarop, evenals de inrichting daarvan. Worden eveneens onder die rubriek opgenomen, de andere zakelijke rechten die de onderneming bezit op een onroerend goed dat zij bestemd heeft om duurzaam te worden gebruikt voor de bedrijfsuitoefening wanneer de vergoedingen bij aanvang van het contract werden vooruitbetaald. Tot deze zakelijke rechten worden gerekend, mits de huur, de canon of de vergoeding bij de aanvang van het contract werden vooruitbetaald, huur, pacht, erfpacht, recht van opstal.
N ° 1 7 0
vervaldag
5. Bewaargeving
3. Toepassingen
P A C I O L I
code
6. (Vrije) toelichting RUBRIEK 07 RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
code
vervaldag
bedrag
GOEDEREN EN WAARDEN VAN DERDEN GEHOUDEN DOOR DE ONDERNEMING - Goederen gehouden - in bewaring - in consignatie - Goederen in bewaring gehouden voor bewerking - Goederen gehouden voor vervoer
Georges HONORE Lid stagecommissie BIBF
6
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4
Bijdrage voor het sociaal statuut der zelfstandigen Vennootschapsbijdrage in 2004 Het Koninklijk Besluit van 31 juli 2004 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1993 tot uitvoering van hoofdstuk II van titel III van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, met betrekking tot de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut, legt het bedrag van de vennootschapsbijdrage vast die vennootschappen in 2004 moeten storten aan het sociaal statuut van de zelfstandigen. De gewone bijdrage stijgt van 335 euro in 2003 naar 347,50 euro. Alle vennootschappen die in het voorlaatste afgesloten boekjaar een balanstotaal hadden van meer dan 520.000 euro, betalen nu voor het eerst een hogere bijdrage van 840 euro. Het KB van 31 juli 2004 treedt met terugwerkende kracht op 1 januari 2004 in werking. De bijdragen voor 2004 worden volgens de programmawet van 9 juli 2004 pas geïnd vanaf oktober 2004 en moeten eind december betaald zijn.
BTW - Computer uitgerust met spellen - aftrek van de voorbelasting 1. Probleemstelling
en diensten bestemd zijn voor privé-gebruik, of voor een ander gebruik dan de economische activiteit die het recht op aftrek doet ontstaan, moet de oorspronkelijke aftrek nadien worden geregulariseerd. Naargelang de toepassingssfeer kan de regularisering bestaan uit een herziening van de oorspronkelijke aftrek. In voorkomend geval kan de regularisering ook bestaan uit een uitgaande belastbare handeling (interne regularisatieverrichting zoals een verkoop aan zichzelf of een dienstverlening aan zichzelf). Bij de levering van een computer met een besturingssysteem dat ook spellen bevat, zou de BTW-administratie in principe van oordeel kunnen zijn dat de belastingplichtige niet de volledige BTW geheven van de aankoop van het informaticamateriaal mag aftrekken. Maar, zoals de Minister van de Federale Overheidsdienst Financiën verklaart, betreft dit een feitenkwestie die in het licht van het werkelijk gebruik van de computers dient te worden onderzocht. Tenzij bij klaarblijkelijk of op heterdaad vastgesteld gebruik van de computers voor andere doeleinden dan de economische activiteit waarvoor het recht op aftrek geldt, is het voor de Administratie geen prioriteit om in dergelijke gevallen het recht op aftrek van de belastingplichtige in vraag te stellen.
Computers werken met een besturingssysteem. Dat systeem bevat onder meer games. De vraag wordt gesteld of de volledige BTW-voorbelasting in aftrek kan worden gebracht. Zo ja, is deze aftrek definitief of moet deze aftrek later worden geregulariseerd ? De ambtenaren van Financiën schijnen nogal kleingeestig te doen voor wat betreft de volledige tenlasteneming en de ermee overeenstemmende aftrek van de BTW in verband met deze uitgaven. Om te weten waaraan ons te houden, verwijzen we naar het standpunt van de Minister.
2. Regels Voor de uitoefening van zijn recht op aftrek van de BTW-voorbelasting, volgt de belastingplichtige in principe de regels die van toepassing zijn op de aftrek van de beroepskosten en -uitgaven op het vlak van de heffing van de inkomstenbelastingen.. Maar onder bepaalde omstandigheden bepaalt de belastingplichtige zelf, onder controle van de Administratie, het gedeelte van de aftrekbare BTW. Wanneer de BTW in aftrek werd gebracht, terwijl de desbetreffende goederen
(P.V., Kamer, Gewone zitting, 1999-2000, p 4623).
Seminaries 25/09/2004
Gent
25/09/2004
Universiteit Antwerpen (wilrijk)
Updating BTW Patrick Wille – prof. Fisc.Hogeschool, VUB en UG
LBAB
Sint-Katelijne-Waver
Boekhoudrecht: De toelichting bij de jaarrekening Jan Verhoeye, Accountant, Lid van de CBN
MAB
Boekhoudrecht: De toelichting bij de jaarrekening Jan Verhoeye, Accountant, Lid van de CBN
MAB
25/09/2004 26/09/2004
De partiële splitsing - Dhr. J. Van Wemmel, bedrijfsrevisor
Sint-Katelijne-Waver
BBAV - Tel : 09.377 87 88 - Fax : 09.378 06 67 Tel : 02/426.49.44 - Fax : 02/426.22.06 Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48 Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
28/09/2004
Brugge
Investerings- en financieringsbeslissing : financiële en fiscale aspecten Jean-Philippe Bonte, Vice-president Investment Banking, Luc Keuleneer, Directeur, Hoogleraar V.U.Amsterdam KVABB - Tel : 09.231 2101 - Fax : 09.231 2120
28/09/2004
Leuven
Onttrekking onroerend goed uit vennootschap Wim Vermeulen, Advocaat
30/09/2004 6 - 1 9
Aalst
S E P T E M B E R
Verkozen OR en CPBEW – Jan Raman, Jurist 2 0 0 4
7
KVABB - Tel : 09.231 2101 - Fax : 09.231 2120 ACC VER LBC-NVK - Tel : 03-2208753 - Fax : 03-2316664 P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
30/09/2004
Aalst
Verkozen OR en CPBEW – Jan Raman, Jurist
30/09/2004
Gent
Onttrekking onroerend goed uit vennootschap Wim Vermeulen, Advocaat
30/09/2004
ACC VER LBC-NVK - Tel : 03-2208753 - Fax : 03-2316664 KVABB Tel : 09.231 2101 - Fax : 09.231 2120
Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - Beginselen Douane- en accijsrecht + Plichtenleer – P. Van Vaeck, D. Bauwens
02/10/2004
Universiteit Antwerpen (wilrijk)
MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
Eenmalig bevrijdende aangifte Bart Coopman – advocaat, Balie Brussel
LBAB Tel : 0496/272.440 - Fax : 02/426.22.06
05/10/2004
Antwerpen
Internet Accountantsvereniging LBC-NVK Ivo Dierickx, MBA, Accountant
ACC VER LBC-NVK Tel : 03-2208753 - Fax : 03-2316664
07/10/2004
Kasterlee
Eenmalig bevrijdende aangifte Victor Dauginet, advocaat - docent
KBAB
07/10/2004
Tel : 014/41.61.46 - Fax : 014/71.02.67
Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - beginselen arbeidsrecht en sociaal recht J. De Graef
MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
07/10/2004
Elewijt-Zemst Grondige cursus IAS/IFRS – Prof. J. Verhoeye
MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
14/10/2004
Aalst
ACC VER LBC-NVK Tel : 03-2208753 - Fax : 03-2316664
14/10/2004
Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - Vennootschapsbelasting – D. Bauwens
16/10/2004
Universiteit Antwerpen (wilrijk)
19/10/2004
Elewijt
IAS – Herwig Opsomer, Bedrijfsrevisor
ACC VER LBC-NVK - Tel : 03-2208753 - Fax : 03-2316664
21/10/2004
Aalst
Fiscale amnestie – Guy Poppe, Advocaat
ACC VER LBC-NVK - Tel : 03-2208753 - Fax : 03-2316664
21/10/2004
Ruddervoorde Aansprakelijkheid bij ondernemingen in moeilijkheden Mr. Luc Stolle, Advocaat
BBB - Tel : 056/44 37 21 - Fax : 056/44 37 24
21/10/2004
Kasterlee
KBAB - Tel : 014/41.61.46 - Fax : 014/71.02.67
21/10/2004
Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - beginselen van registratieen successierecht – J. Ruysseveldt
MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
21/10/2004
Elewijt
Grondige Cursus IAS/IFRS – Prof. dr. E. De Lembre
MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
23/10/2004
Gent
Recente evoluties inzake vennootschapsbelasting Prof. J. Verhoeye
BBAV - Tel : 09.377 87 88 - Fax : 09.378 06 67
Wetgeving zelfstandigen Luc De Commines, Directeur
MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
Miskende vennootschappen & updating vennootschapsrecht LBAB Frank Hellemans – Advocaat, Prof. KUBrussel en Vlekho Tel : 0496/272.440 - Fax : 02/426.22.06
Algemene vergadering
23/10/2004
Sint-Katelijne-Waver
Kapitaalmutaties: vennootschapsrechterlijk en fiscaal Guy Poppe, Advocaat MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
24/10/2004
Sint-Katelijne-Waver
Kapitaalmutaties: vennootschapsrechterlijk en fiscaal Guy Poppe, Advocaat MAB - Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48
Contact ■ Advocaat met ervaring in uw sector zoekt samenwerking met boekhouders voor verdediging dossiers. Ward Van Loo, Guido Gezellestraat 12 A – 2630 Aartselaar.Web site: www.advodirect.com
■ Boekhoudkantoor in Gent zoekt bekwame bijstand in zijn dossiers. De voorkeur gaat uit naar een zelfstandige professional met een beperkt eigen cliënteel die over de tijd en de kwaliteit beschikt om de groei van het kantoor te ondersteunen. Alle vormen van samenwerking zijn bespreekbaar. Het kantoor beschikt over de benodigde logistiek, u hoeft daarin dus niet te investeren. U wordt zonder fout gecontacteerd nadat u uw gegevens heeft overgemaakt aan het BIBF onder referentie nummer 170/01
■ Boekhoudkantoor te Brussel zoekt tweetalige en dynamische boekhouder (m/v) voor het beheer van boekhouddossiers. Professionele ervaring gewenst. Schriftelijke sollicitatie verzenden naar: Johan De Bondt – Paul Lauterstraat 1, bus 1 – 1000 Brussel
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. V e r a n t w o o r d e l i j k e u i t g e v e r: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. - Legrandlaan 45, 1050 Brussel • Tel. 02 626 03 80 • Fax 02 626 03 90 • E-mail:
[email protected] • Url: www.bibf.be. R e d a c t i e : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, José PATTYN. A d v i e s r a a d : Professor P. MICHEL, Ecole d'Administration des Affaires de l'Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. P A C I O L I
N ° 1 7 0
B I B F
-
I P C F
8
6 - 1 9
S E P T E M B E R
2 0 0 4