financial services
De Pensioenwereld in 2013
kpmg.nl
De Pensioenwereld in 2013
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
2 De Pensioenwereld in 2013
Voorwoord De pensioensector verdient een compliment. De dynamiek in de sector is al jaren groot als gevolg van een cocktail van ontwikkelingen zoals een aanhoudende financiële crisis, ingrijpende wijzigingen in wet- en regelgeving, toezichthouders die zich steeds kritischer opstellen en maatschappelijke discussies over een andere inrichting van het pensioensysteem. In al die onrust hebben bestuurders dan ook een overvolle agenda met thema’s die concurreren om de aandacht. Deze uitgave van de Pensioenwereld laat zien dat die agenda ook in 2013 nog steeds overvol is. Er zijn tal van elementen die nopen tot actie en een aantal daarvan verdienen ook een hoge prioriteit. We zijn in deze uitgave traditioneel kritisch op wat er beter kan maar vinden – zoals gezegd – ook dat er veel is om trots op te zijn. Want veel pensioenfondsen hebben de afgelopen jaren een flinke professionalisering doorgemaakt en dat is een pluim waard in deze tijden waarin complexiteit en onvoorspelbaarheid niet meer bijzonder zijn maar eerder business as usual. Toch is er uiteraard geen enkele aanleiding om tevreden achterover te leunen. Eigenlijk is het maar goed dat er al een flinke professionalisering heeft plaatsgevonden, want daarmee zijn pensioenfondsen goed voorbereid op de wezenlijke vraagstukken die de komende jaren zullen opdoemen. Een daarvan is de implementatie van het pensioenakkoord die vraagt om goed doordachte keuzes en het voorbereiden van de organisatieprocessen en systemen op de wijzigingen die daaruit voortvloeien. Ook de komst van Solvency II voor pensioenfondsen is een belangrijk thema. Dit nieuwe toezichtkader verhoogt de druk op het systeem waarvan de fundamenten toch al kraken. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft afgelopen jaar met een wijziging in de parameters voor de rekenrente (de introductie van de zogeheten UFR) weliswaar wat acute druk van de ketel gehaald, het lijkt onvermijdelijk dat er in 2013 of de jaren daarna kortingen op de uitkeringen en opgebouwde rechten zullen plaatsvinden. Als dat gebeurt is het ook vrijwel zeker dat er weer een stevige maatschappelijke discussie zal plaatsvinden over (de toekomstvastheid van) het
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
De Pensioenwereld in 2013 3
pensioenstelsel. De gepensioneerden gaan het dan immers daadwerkelijk in de portemonnee voelen. Er wordt minder pensioeninkomen uitgekeerd. Ook de jongere generatie heeft dan pijn maar deze is er alleen nog maar op papier. De portemonnee wordt immers niet direct geraakt, alleen de aanspraken hebben eronder te lijden. Dit verschil met de gepensioneerden is er al jaren de oorzaak van dat deze generatie in de pensioendiscussie minder goed hoorbaar is. De ingesleten reflex is dan om pensioenfondsen ertoe aan te sporen de communicatie met hun deelnemers nog verder te verbeteren. Dat mag dan een zinnige gedachte zijn, het is ook duidelijk dat dit probleem niet alleen valt op te lossen met betere communicatie. Bovendien is het ook hier gepast om de sector een pluim te geven. Veel pensioenfondsen doen er namelijk alles aan om deze generatie te bereiken maar dat blijft een lastige uitdaging. Feitelijk vraagt deze uitdaging om meer dan een betere communicatie. Het begint eigenlijk al bij de opvoeding en het onderwijs van jongeren. Iedereen heeft de taak om zelf over de toekomst na te denken en welbewust keuzes te maken. De kunst van het vooruitdenken zou eigenlijk moeten worden geïntegreerd in onderwijsmodules. Dat kan bijdragen aan het activeren van de jongere generatie, een taak die we in elk geval niet alleen bij de pensioenfondsen mogen leggen. Ook dit jaar blijven er nog genoeg thema’s over om de tanden op stuk te bijten. In deze publicatie tillen we er weer een aantal uit. We wensen u veel leesplezier toe en gaan graag over deze thema’s met u in gesprek. Amstelveen, december 2012 Edward Snieder en Wim Teeuwissen Branchegroep Pensions
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
4 De Pensioenwereld in 2013
Inhoud Datakwaliteit
Communicatie
01 Quinto-P: Datakwaliteit
9
02 Wat de pensioenwereld
15
naar hoger plan door Data Governance
Risicomanagement 10 Code Governance op
73
11 Risicomanagement
79
12 De nieuwe
87
13 Solvency II voor
95
komst voor pensioenfondsen
Beleggingen 03 Insiders bij pensioen
23
04 Portefeuilletheorie nog
29
05 Heldere verantwoording
35
fondsen: een risico om rekening mee te houden
moderner na integratie ESG
vastgoedbeleggingen verdient professionalisering en transparantie
AG-Prognosetafel en de impact op pensioenfondsen
over renterisicobeheersing is een must
pensioenfondsen: geen reden tot paniek
41
bieden fiscale kansen voor pensioenfondsen
07 Omgeving verwacht
63
kostentransparantie
kan leren van Toyota
06 Investeringsstructuren
09 Hoog inzetten op
14 Introductie van de Ultimate
101
15 Zelfevaluaties bestuurders:
109
Forward Rate: methodiek lijkt robuust
49
maatschappelijke rol van pensioenfondsen
08 Hypotheken: een goed
55 beleggingsalternatief voor Nederlandse pensioenfondsen
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
schuw de zachte kanten niet
De Pensioenwereld in 2013 5
Uitbesteding & uitvoeringskosten
Pensioenregeling
16 Beheersing uitbestedings
117
17 ‘In control 2.0’: samen met
121
18 Grip op vermogens
131
19 Meerjarenbeleidsplan
139
relatie vraagt om redeneren vanuit gemeenschappelijk belang
24 Grote veranderingen in
175
25 2013: Werk aan de winkel
183
26 Een voorstel voor een
191
Bijlagen
197
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2012
199
Bijlage 2 247 KPMG-trendonderzoek 2012
wettelijk pensioenregime vergen gedegen voorbereiding
partners grip op risico’s krijgen
voor de pensioenwereld
herzien pensioenstelsel
beheerders vraagt om planmatige monitoring
dwingt pensioenfondsen vooruit te kijken
20 Due diligence bij
145
21 SEPA bij pensioenfondsen:
151
22 Pensioenfondsen en btw:
157
23 Bestand tegen een
163
overname/fusie van pensioenfondsen
aftellen naar 1 februari 2014
de rit in de achtbaan is nog niet ten einde
volgende crisis
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Colofon
252
6 De Pensioenwereld in 2012
Datakwaliteit 01 02
Quinto-P: Datakwaliteit naar hoger plan door Data Governance Wat de pensioenwereld kan leren van Toyota
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Het doorgronden van de klantbehoefte en deze wérkelijk centraal stellen worden meer dan ooit tevoren voorwaarden om succesvol te zijn”. Uit: Wat de pensioenwereld kan leren van Toyota
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
01
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Datakwaliteit 9
Quinto-P: Datakwaliteit naar hoger plan door Data Governance Auteurs: Frans Glorie en Egon Vennik
Het Quinto-P-onderzoek dat De Nederlandsche Bank in 2011 heeft uitgevoerd, heeft laten zien dat de datakwaliteit van pensioenadministraties niet altijd op orde is. Het gaat hier om een zeer belangrijk onderwerp. Immers, deelnemers moeten erop kunnen rekenen dat pensioen administratie foutloos gebeurt en dat zij de juiste pensioenrechten en -aanspraken hebben. Pensioenfondsbestuurders dienen dan ook kritisch te kijken naar de datakwaliteit van hun pensioenadministratie en de gehele interne beheersing van pensioenadministraties naar een hoger plan te brengen. Een aantal suggesties om uw zogenoemde ‘Data Governance’ te verhogen. In 2011 voerde De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek uit naar de kwaliteit van de administratie bij een aantal pensioenfondsen, het QuintoP-onderzoek, in vervolg op een eerder vergelijkbaar onderzoek bij de grootste pensioenverzekeraars. De resultaten tussen beide onderzoeken zijn vergelijkbaar: niet alle pensioenadministraties zijn volledig op orde, terwijl dat wel het uitgangspunt moet zijn. Elk fonds is door DNB gevraagd zijn datakwaliteit te beoordelen en dat is geen vrijblijvende kwestie. Vanuit de deelnemer bekeken staat er immers veel op het spel. Elk individu maakt een levensontwikkeling door met in iedere fase andere keuzes en andere financiële uitgaven. Sommige gebeurtenissen zijn een eigen keuze (zoals het kopen van een huis) of zijn met een redelijke mate van zekerheid in te schatten (het moment van pensionering). Op deze momenten is financiële planning belangrijk. Hiervoor is het noodzakelijk de huidige en toekomstige inkomsten en uitgaven te kennen. De pensioenrechten zijn in dat kader een belangrijke component. Het individu moet er dan zonder twijfel op kunnen vertrouwen dat de pensioenadministratie gegevens van hoge kwaliteit levert. Dat blijkt echter niet altijd het geval te zijn.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
10 De Pensioenwereld in 2013
Aanleiding Quinto-P DNB is van mening dat een kwalitatief hoogwaardige pensioenadministratie simpelweg een hygiënefactor is voor elke pensioenuitvoerder. De legitimatie om er gericht onderzoek naar te doen lag in artikel 143 van de Pensioenwet (PW) en artikel 18 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Hierin worden eisen gesteld omtrent een beheerste en integere bedrijfs voering, waaronder het inregelen van goede administratieve en boekhoud kundige procedures. De centrale vraag in het onderzoek was of deelnemers wel krijgen waar zij recht op hebben. Het op elk moment kennen van deze ‘rechten’ is steeds belangrijker in verband met een goede financiële planning van de deelnemer, zoals in het begin van dit artikel al is betoogd. Elk moment is in dit geval een ruim begrip. Hierbij kan gedacht worden aan het opstellen van de jaarlijkse uniforme pensioenoverzichten (UPO’s), evenals het raadplegen van het pensioenregister. Ook belangrijke levensmomenten zoals het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en scheiding zijn dergelijke waarheidsmomenten. Overigens gaat het bij de rechten van een deelnemer niet alleen om het vaststellen van de juistheid van deze rechten, maar ook om het volledigheidsaspect (zijn alle rechten meegenomen?). Normstelling voor datakwaliteit DNB constateerde dat de nagerekende deelnemeraanspraken bij een ruime meerderheid van de pensioenfondsen goed genoeg zijn. Een kleine helft daarvan is tot in detail narekenbaar juist en een ruime helft moet het op onderdelen hebben van een plausibele en goed onderbouwde juistheid. In dat laatste geval ontbreekt op onderdelen de noodzakelijke brondocumentatie om de juistheid volledig te staven. Niettemin resteert een aanmerkelijk aantal gevallen waarin er een verschil bestaat tussen de aanspraken volgens de administratie en een nauwkeurige berekening op basis van de bijbehorende brondocumentatie. Die verschillen zijn meestal echter relatief klein en evenwichtig gespreid in het voordeel of in het nadeel van de deelnemer.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Datakwaliteit 11
Het bestuur is in alle omstandigheden verantwoordelijk voor de datakwaliteit. Het zal zijn eigen normen moeten stellen en het begrip ‘goed’ moeten definiëren, onder meer afhankelijk van de belangen. DNB is daarbij heel strikt. In feite is geen afwijking acceptabel, een afronding in euro’s daargelaten. ISAE 3402-rapportages bieden in het algemeen te weinig houvast voor het afleiden van een normering. Deze rapportages zijn vaak gericht op het proces van mutatieverwerking, maar raken zelden aan de berekeningen van aanspraken. Dat geldt in vergelijkbare zin ook voor de rol van de accountant. In het kader van de jaarrekeningcontrole geeft de accountant een bepaalde mate van zekerheid bij de basisgegevens (waaronder meestal ook begrepen de aanspraken) om de certificerend actuaris in staat te stellen zijn rol te vervullen. Primair richten deze werkzaamheden zich op de financiële verslaggeving van het pensioenfonds en afwijkingen zijn binnen zekere grenzen acceptabel. Dit betekent dan ook dat het onderzoek naar de datakwaliteit niet hoeft te zijn gericht op absolute foutloosheid. Wij zijn van mening dat voor de datakwaliteit van de UPO’s de meest strikte normen moeten worden gehanteerd. Het bestuur heeft dan ook naar onze mening geen keuze in de normering. In de accountantscontrole wordt overigens wel gekeken of de data die zijn gebruikt voor de berekening van de pensioenverplichtingen overeenkomen met de data op de UPO’s. Dat is ingegeven door het feit dat onjuiste UPO’s kunnen leiden tot claims tegen het pensioenfonds en daarmee de dekkingsgraad kunnen aantasten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
12 De Pensioenwereld in 2013
Onze handreiking voor kwaliteitsverbetering op korte termijn Wat moet het bestuur met de bevindingen van het Quinto-P-project? Wij pleiten voor een aanpak waarbij op korte termijn kwaliteitsverbetering mogelijk is. Het lijkt daarbij zinvol om niet te veel hooi op de vork te nemen. Het narekenen van de individuele berekeningen heeft naar onze mening de voorkeur boven een focus op (algemene) beheersingsmaatregelen. Wij noemen de volgende suggesties: • Beperk het aantal recht-toe-recht-aan-berekeningen en richt je op de complexere berekeningen. • Leg logische (rekenkundige) verbanden (bijvoorbeeld ouderdomspensioen versus partnerpensioen) en check afwijkingen ten opzichte van een vooraf bepaalde norm. • Kies foutgevoelige aandachtsgebieden, zoals overgangsregelingen en arbeidsongeschiktheid. • Analyseer de klachten over de UPO’s. • Maak op ‘waarheidsmomenten’ de toets op foutloosheid van de aanspraken onderdeel van bestaande processen en introduceer kwantitatieve verantwoordingsrapportages. Het DNB-onderzoek heeft aangetoond dat het ontbreken van (originele) brondocumentatie een belemmering is om de foutloosheid van een aanspraak te bewijzen. Dit is logisch omdat een aanspraak over een periode van vele jaren terug moet worden uitgerekend. Als gevolg van bijvoorbeeld zoek geraakte stukken in een archief, de onleesbaarheid van computertapes en de overgang naar online invoer kan de brondocumentatie ontbreken. Ook bij de conversie naar nieuwe IT-systemen kan ervoor gekozen zijn om de historische basisgegevens niet over te zetten, maar bijvoorbeeld alleen de opgebouwde aanspraak op dat moment. Het is dan ook zinvol om een eenmalig onderzoek te doen om het verleden af te hechten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Datakwaliteit 13
Beheersing datakwaliteit op lange termijn Een Quinto-P-onderzoek moet er vooral toe leiden dat datakwaliteit periodiek op de agenda van pensioenfondsbesturen blijft staan, ook al omdat andere 1 initiatieven – zoals Solvency II – hogere eisen stellen aan de (continue) beheersing van de datakwaliteit. Het Quinto-P-traject is dan ook de opmaat voor verbetering van de interne beheersing rondom de pensioenadministratie. 2
Er is echter nog een lange weg te gaan, zo blijkt uit KPMG-onderzoek . Slechts iets meer dan de helft van de bestuurders is van mening dat datakwaliteit een onderdeel moet zijn van de ‘in control’-verklaring. Slechts ruim een kwart overweegt een harde norm voor datakwaliteit in te voeren. Deze lage scores zouden erop kunnen duiden dat bestuurders nog relatief onbekend zijn met het onderwerp. De tijd voor verandering is voor alle pensioenfondsbesturen nu echt aangebroken als het gaat om het verbeteren van datakwaliteit. Het is aan te bevelen om eerst enkele kleine stappen te zetten op korte termijn en daarna op lange termijn toe te werken naar een structureel hogere datakwaliteit.
1
2
In samenwerking met een verzekeraar heeft KPMG in het kader van Solvency II een model opgezet voor het doorvoeren van verbeteringen op het gebied van datakwaliteit. Dit model bestaat uit 6 lagen en 69 maatregelen. Zie artikel ‘Data governance bij een grote verzekeraar’ van A. de Waal en A.W.A. de Jonge, Compact 2012-2, blz. 11-17. KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
02
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Datakwaliteit 15
Wat de pensioenwereld kan leren van Toyota Auteurs: Joyce Groteclaes en Bart Pluymakers
De kwaliteit van de pensioenadministraties moet omhoog, zo vinden De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. Veel bestuurders en uitvoeringsorganisaties zijn zich daarvan bewust en zoeken naar de juiste aanpak om hier wat aan te doen. Pleisters plakken is niet afdoende, want er is meer continue duurzame verbetering nodig, waarbij de toegevoegde waarde voor de klant centraal staat. Het Toyotagedachtegoed – dat zich richt op continue verbetering en handelen vanuit klantperspectief – biedt aanknopingspunten. Zoals ook in het artikel ‘Quinto-P: Datakwaliteit naar hoger plan door Data Governance’ is aangegeven, concludeerde De Nederlandsche Bank (DNB) naar aanleiding van het Quinto-P-onderzoek dat de administraties van pensioen fondsen voor verbetering vatbaar zijn. Eerder kwam ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) tot vergelijkbare conclusies ten aanzien van de uniforme pensioenoverzichten (UPO’s) – de pensioenbrieven die miljoenen deelnemers 1 jaarlijks krijgen. Zij stelde vast dat bij 29 procent van de onderzochte pensioen fondsen die UPO’s niet klopten. De bevindingen van de AFM en DNB wekken terecht verwondering, want in de praktijk is er wel degelijk sprake van verschillende controles op de administratie. Hoe kunnen dan toch dit soort fouten erin blijven? De interne controles blijken te grofmazig om individuele fouten te corrigeren. De externe controles van bijvoorbeeld de actuaris of accountant hebben een andere focus, namelijk de juistheid van modellen en de getrouwheid van de jaarrekening, uitgaande van een bepaalde materialiteit.
1
AFM, ‘Rapport Juistheid UPO – Onderzoek naar de juistheid van de informatieverstrekking op het UPO 2008’, oktober 2010 (www.afm.nl/~/media/Files/rapport/2010/rapport-juistheid-upo.ashx).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
16 De Pensioenwereld in 2013
De benodigde kwaliteitsslag alsmede de toenemende concurrentie leiden tot een noodzaak tot veranderen. Met name voor wat betreft de uitvoering van DC-regelingen (Defined Contribution-pensioenregeling, een soort ‘simpele pensioenspaarpot’) neemt de concurrentie toe. Sinds 2011 kunnen werkgevers namelijk hun pensioenregelingen onderbrengen bij een premiepensioeninstelling (PPI). Een PPI levert een DC-pensioenregeling, verzekert geen risico’s en heeft een simpelere governance. De administraties van PPI’s zijn daardoor veel eenvoudiger, transparanter en goedkoper. PPI’s worden dus wel degelijk partijen om rekening mee te gaan houden. Ondanks dat de kosten van pensioen bij een fonds doorgaans nog lager zijn dan bij een verzekeraar, blijven ook deze partijen serieuze concurrenten. Zeker nu gerichte nichespelers de markt betreden met een scherp productaanbod en grote verzekeraars radicaal hun kostenstructuur verlagen om te kunnen blijven concurreren. Een mogelijke afschaffing van de verplichtstelling zou de concurrentiestrijd nog eens kunnen versterken, aangezien de keuzevrijheid van de uitvoerder dan enorm toeneemt. Pensioenfondsbestuurders beseffen veelal wel dat er wat moet veranderen. Veel besturen tonen ook een interne drive om zo goed mogelijk met andermans geld om te gaan. De klant moet centraal staan en de operatie moet zo efficiënt en foutloos mogelijk ingericht zijn. Maar hoe kunnen zij de gewenste verbetering het beste realiseren met hun uitvoerende partij? Het start bij het continu denken vanuit de toegevoegde waarde voor de klant. Wat wil de klant, hoe richt ik dit op de meest efficiënte manier in en hoe zorg ik voor een verankering van een continue verbeteringshouding in de organisatie? 2 Uit onderzoek door KPMG blijkt dat slechts de helft van de ondervraagde bestuurders aangeeft dat medewerkers het continu verbeteren van de eigen processen in grote mate als integraal onderdeel van hun dagelijkse werkzaamheden zien. De neiging is groot om te vluchten in ad-hocreparaties.
2
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Datakwaliteit 17
Wat is Lean? Lean (Engels voor ‘slank’) is een mensgedreven managementfilosofie en een manier van werken waarin de klant centraal staat. In een Lean organisatie richt alles en iedereen zich continu op het creëren van waarde en het elimineren van verspillingen, knelpunten en variatie uit processen. Onbalans in de operatie
8 verspilingen
Variatie (Mura) • Minimaliseer variatie en voorkom fouten
Mens en cultuur • • • •
Gedrag Leiderschap Continu verbeteren Vaardigheden ontwikkelen
Verspilling (Muda)
LEAN SIX SIGMA Principes
• • • • • • • •
Transport Inventory (voorraad) Motion (beweging) Waiting (wachten) Over Processing Over Production Defects (fouten) Skills (vaardigheden)
• Elimineer verspilling en verhoog waarde voor de klant
Overbelasting (Muri)
• Gedragsverandering
Overbelasting • Knelpunten • Beperkingen • Identificeer en verwijder knelpunten
Figuur 1: Lean Six Sigma principes
Er is een meer fundamentele benadering nodig. In dat verband is het zinnig om de uitgangspunten van het Lean-denken erbij te betrekken. Dit gedachtegoed is vanaf de jaren ‘30 van de vorige eeuw door Toyota ontwikkeld om continue verbeteringen in de organisatie en haar processen door te voeren. Ook bij de overheid, in de gezondheidszorg en bij banken en verzekeraars wordt Lean gebruikt om structureel processen te verbeteren, kosten te verlagen en klanttevredenheid te verhogen. Volgens ons kunnen óók pensioenuitvoerings organisaties hier veel bij winnen. Een pensioenuitvoeringsorganisatie is immers voor een deel ook een procesorganisatie, een ‘fabriek’ met soms miljoenen dezelfde verrichtingen. Als je aan de basis van zo’n proceslijn iets kunt verbeteren, levert dat over de hele linie heel veel op.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
18 De Pensioenwereld in 2013
Het principe van Lean is dat je niet wacht met verbeteren tot problemen zich voordoen, maar dat je continu verbetert. Dit speelt op twee vlakken: Ten eerste gaat het om hygiëne voor de klant. Zoals ook DNB concludeerde, is de betrouwbaarheid van de administratie een hygiënefactor. Hier moet gelden: minder dan 100 procent is onacceptabel. Daarnaast zijn snelheid en voorspelbaarheid essentiële basisvoorwaarden. Pensioenuitvoeringsorganisaties zullen dus aan de slag moeten met het elimineren van verspillingen in hun processen waardoor lange doorlooptijden, onvoorspelbare prestaties en fouten tot het verleden behoren. Hoe dit te vertalen naar de praktijk van een uitvoeringsorganisatie? Te denken valt aan het verminderen van werkvoorraden en achterstanden van mutaties door de (fysieke) verplaatsing van documenten en het aantal overdrachts momenten te verkleinen, en door bijvoorbeeld de klant zelf digitaal mutaties te laten doorvoeren waar mogelijk. Een ander verbetergebied betreft de kwaliteit en voorspelbaarheid van de input waardoor het aantal uitzonderingen en de hoeveelheid herstelwerk sterk verminderen. In enkele gevallen is het proces rondom de behandeling van uitzonderingen te standaardiseren. Een ander voorbeeld waar winst te behalen valt, is het rationaliseren van de controles op de uitvoering. Hiermee kan een optimalisatieslag bereikt worden in de doorlooptijd en kwaliteit van de bijbehorende processen, maar ook in de rapportering en de kosten hiervan. Ervaring leert namelijk dat opeenvolgende controlestappen in een proces veelal resulteren in een lagere eindkwaliteit dan een beperkter aantal daadwerkelijk effectieve controles. De ISAE 3402-rapporten kunnen hierdoor korter en bondiger worden, terwijl er meer toegevoegde waarde wordt geboden voor de klant (in plaats van dat deze rapporten met name als verantwoordingsdocument gezien worden). Bij het oplossen van geconstateerde tekortkomingen is het essentieel om de grondoorzaken daarvan te identificeren en daarmee een probleem structureel uit de wereld te helpen. Zeker in een omgeving als pensioenuitvoering, waarin fouten in de output lastig detecteerbaar en vaak pas op de lange termijn zichtbaar zijn. Door zo veel mogelijk te sturen op de input en het proces in plaats van alleen op de output, kan worden ingegrepen voordat pensioen gerechtigden dan wel werkgevers met onaangename verrassingen worden geconfronteerd.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Datakwaliteit 19
Ten tweede gaat het om de toegevoegde waarde voor de klant. Ook hier is het devies: continu verbeteren en heel goed blijven luisteren naar de ‘voice of the customer’. Dit is iets nieuws in de pensioenwereld. Het wordt juist nu relevant aangezien er volop discussies zijn over veranderingen in pensioencontracten, dekkingen en aanspraken. De deelnemers krijgen steeds meer te kiezen. ‘Wie betaalt, bepaalt’ oftewel de klant bepaalt wat waarde is en daarmee wat de prestatie en output (het product) zou moeten zijn van de processen van pensioenuitvoeringsorganisaties. De klant mag ervan uitgaan dat het proces volledig op orde is. Het gaat er dus om het proces te standaardiseren, niet het product. Het doorgronden van de klantbehoefte en deze wérkelijk centraal stellen worden meer dan ooit tevoren voorwaarden om succesvol te zijn. Tot slot De pensioensector is sterk in beweging. In Australië kiezen werknemers al hun eigen pensioenfonds. De pensioenfondsen maken reclame op tv om deelnemers te werven met kwaliteit, voorwaarden en service. Zo ver is het in Nederland (nog) niet. Maar het gaat wellicht wel die kant uit en juist daarom is het essentieel dat pensioenfondsen hun ‘fabriek’ perfect op orde krijgen. Ze moeten dan ook niet (alleen) inzetten op het oplossen van de door DNB en de AFM gesignaleerde problemen, maar een continue, duurzame kwaliteitsverbetering doorvoeren. Er staat wat op het spel.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
20 De Pensioenwereld in 2012
Beleggingen 03 04 05 06 07 08
Insiders bij pensioenfondsen: een risico om rekening mee te houden Portefeuilletheorie nog moderner na integratie ESG Heldere verantwoording over renterisicobeheersing is een must Investeringsstructuren bieden fiscale kansen voor pensioenfondsen Omgeving verwacht maatschappelijke rol van pensioenfondsen Hypotheken: een goed beleggingsalternatief voor Nederlandse pensioenfondsen
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Een pensioenfonds dat zijn maatschappelijke rol in het hele beleggingsproces goed weet in te vullen bouwt daarmee stelselmatig aan het maatschappelijk vertrouwen”. Uit: Omgeving verwacht maatschappelijke rol van pensioenfondsen
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
03
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 23
Insiders bij pensioenfondsen: een risico om rekening mee te houden Auteur: Tim Langelaar
Elk pensioenfonds staat voor de taak om het intern toezicht op voor wetenschap1 te regelen. De praktische consequenties hiervan voor pensioenfondsen zijn groot en pensioenfondsen passen deze verplichting soms niet of verkeerd toe. Dit wordt onder andere veroorzaakt door onbekendheid met de wettelijke regels, de risico’s en variërende invulling van het vermogensbeheer en dus insiderschap. Deze drie onderwerpen vormen de rode draad in dit artikel. Wettelijk kader Sinds 1992 stelde de toentertijd van kracht zijnde Wet toezicht effectenverkeer misbruik van voorwetenschap strafbaar, wat bij financiële instellingen onder meer heeft geleid tot het inregelen van compliance. Om de integriteit van de financiële instellingen en markten beter te waarborgen zijn deze regels verder ontwikkeld. Onder de wettelijke regeling valt ook het opstellen van beleid over voorwetenschap, privébeleggingstransacties door individuen, beheersen 2 van belangenverstrengeling op het gebied van beleggingstransacties en het 3 hebben van adequate controlemechanismen . Om aan deze wettelijke regeling te voldoen dienen pensioenfondsen over een gedragscode voor privébeleggingstransacties te beschikken, welke onder andere het volgende dient te omvatten: • Regels voor alle verbonden personen van het pensioenfonds die beschikking hebben over voorwetenschap4 en aanvullende regels voor insiders. 1
2 3 4
Voorwetenschap wordt in artikel 5:53 lid 1 Wet op het financieel toezicht (Wft) gedefinieerd als “bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling waarop de financiële instrumenten betrekking hebben of omtrent de handel in deze financiële instrumenten, welke informatie niet openbaar is gemaakt en waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de financiële instrumenten of op de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten”. De wet spreekt van transacties in financiële instrumenten, welke in artikel 1:1 van de Wft worden gedefinieerd. Zie artikel 5:68 Wft. Artikel 24 Besluit Marktmisbruik Wft omschrijft deze groep als “verbonden personen, die direct of indirect bij transacties van het pensioenfonds in financiële instrumenten zijn betrokken, dan wel anderszins uit hoofde van hun werkzaamheden, beroep of functie over voorwetenschap beschikken of kunnen beschikken”.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
24 De Pensioenwereld in 2013
De wetgever heeft een aantal personen al aangewezen als insider5, waar alleen van afgeweken kan worden als uit een analyse blijkt dat zij niet (regelmatig) (kunnen) beschikken over voorwetenschap, dit onderbouwd is en periodiek op actualiteit wordt getoetst. • Procedures die voorzien in het aanwijzen van insiders. Van belang is immers dat op elk moment duidelijk is wie als insider is aangewezen en welke criteria daarvoor worden gehandhaafd. • De bepaling dat iedere vermenging van zakelijke en privébelangen (en de schijn daarvan) ten aanzien van beleggingstransacties wordt vermeden. • De plicht voor insiders om de door hen verrichte privétransacties te melden conform de wijze en voorschriften zoals deze in de gedragscode zijn opgenomen. Voor pensioenfondsen geldt de verplichting tot het beschikken over een gedragscode voor privébeleggingstransacties pas als zij een gekwalificeerde deelneming houden in een uitgevende instelling of de transacties het afgelopen kalenderjaar 20 miljoen euro of meer hebben bedragen. Een verdere beperking wordt gegeven door transacties uit te sluiten van deze ondergrens, zoals transacties in obligaties van overheden en transacties waarvan het beheer is overgedragen. Voor dat laatste geldt wel de voorwaarde dat het pensioenfonds geen invloed heeft op de fondsselectie of op afzonderlijke transacties. Vooral deze uitzondering creëert veel verwarring. Door de invoering van ‘principle based’ regelgeving komt er een grotere vrijheid, maar ook een grotere eigen verantwoordelijkheid bij de pensioenfondsen te liggen voor de invulling en uitvoering van deze regeling. Toch blijven de risico’s met betrekking tot voorwetenschap en belangenconflicten ook met een uitbesteed vermogensbeheer bestaan en zijn ze niet uit te sluiten met een dergelijke ondergrens. Risico’s Zoals aangegeven wordt van insiders aangenomen dat zij (kunnen) beschikken over voorwetenschap en dat dit risico’s met zich meebrengt. Het is ook wettelijk verboden om gebruik te maken van voorwetenschap. Indien insiders dat toch doen en dit wordt bekend, dan levert dit over het algemeen publieke 5
Zie artikel 25 Besluit Marktmisbruik Wft.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 25
verontwaardiging op en kan dit leiden tot reputatieschade, ook in gevallen dat er geen sprake is van misbruik maar wel de schijn daarvan bestaat. Het is dus van belang ook de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Als uit een onderzoek van een toezichthouder blijkt dat het beleid of de controlemechanismen van het pensioenfonds niet aanwezig zijn of slecht hebben gefunctioneerd, dan kan de toezichthouder sancties opleggen variërend van publicaties tot aanwijzingen, dwangsommen en boetes. Het kan ook zijn dat andere partijen door misbruik van voorwetenschap schade hebben opgelopen. De mogelijke risico’s van insiders liggen dus op het gebied van sancties, reputatie-, juridische en financiële schade. Inrichting vermogensbeheer Naast de onbekendheid met het wettelijk kader en de risico’s speelt ook de inrichting van het vermogensbeheer een rol in de invulling en uitvoering van regels rondom voorwetenschap. De risico’s hangen sterk samen met de wijze waarop het vermogensbeheer is geregeld en dus ook met het inzicht in portefeuille en transacties. Hierna passen we dit toe op drie situaties, namelijk pensioenfondsen die het vermogensbeheer volledig hebben uitbesteed, pensioenfondsen met een pensioenbureau die het vermogensbeheer hebben uitbesteed en pensioenfondsen die zelf het vermogensbeheer uitvoeren. Volledige uitbesteding Bij volledige uitbesteding aan een uitvoeringsorganisatie en/of vermogens beheerder zullen de risico’s die pensioenfondsen lopen met betrekking tot voorwetenschap in het algemeen gering zijn. In principe bestaat er in dat geval vooraf weinig invloed op de door de vermogensbeheerder uitgevoerde transacties. Pensioenfondsen kunnen er hierdoor onterecht van uitgaan dat het (interne) toezicht op voorwetenschap niet voor hen bedoeld is. Toch kunnen er ook in deze situatie nog steeds voorwetenschap en/of belangenconflicten optreden. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) constateert immers dat, hoewel het vermogensbeheer is uitbesteed, in meer of mindere mate door instellingen (bij monde van bestuurders of beleggingscommissies) nog steeds invloed 6 wordt uitgeoefend op het beleggingsbeleid . Veelal is de mate van invloed
6
Zie het antwoord van de AFM op de veelgestelde vraag ‘Wat zijn de risico’s omtrent uitbesteding van vermogensbeheer?’ op www.afm.nl/nl/professionals/diensten/veelgestelde-vragen/effecten-typisch-gedragstoezicht.aspx?pagnr=1.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
26 De Pensioenwereld in 2013
vastgelegd in een mandaat of beheerovereenkomst en kan afhankelijk van de inhoud hiervan voorwetenschap een rol spelen. Een voorbeeld daarvan is de situatie dat een bestuurslid invloed uitoefent op het beleggingsbeleid door middel van instructies aan de vermogensbeheerder. Als hij dan vlak voor een grote transactie in de portefeuille een privébeleggingstransactie uitvoert in hetzelfde fonds en daarmee een winst boekt komt zowel het bestuurslid als het pensioenfonds in een slecht daglicht te staan. Pensioenfonds met pensioenbureau Als een pensioenfonds over een pensioenbureau beschikt nemen de risico’s toe ten opzichte van de eerdere situatie. Het pensioenbureau oefent vaker een strakkere controle en meer sturing uit ten aanzien van het vermogensbeheer. In dit voorbeeld kan het risico zich voordoen als er real-life inzicht is in de portefeuille, orders of beleggingstransacties van het pensioenfonds. In dit geval wordt het voor de directeur van het pensioenbureau, die in dezelfde situatie terecht komt als het bestuurslid uit het voorbeeld hiervoor, al een stuk moeilijker om aan te tonen dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Eigen vermogensbeheer Een pensioenfonds met eigen vermogensbeheer loopt de grootste risico’s voor wat betreft voorwetenschap. Het fonds heeft zelf het beheer over de portefeuille en beïnvloedt de samenstelling daarvan direct. Alle personen die binnen dit fonds inzage hebben in de samenstelling van de portefeuille of daar invloed op kunnen uitoefenen beschikken over voorwetenschap. Het samenvallen van transacties van het pensioenfonds met transacties van een individu zal in dit geval zeer moeilijk te verklaren zijn. Het risico op schade is dan ook aanzienlijk. Beheersmaatregelen Door ‘principle based’ regelgeving worden pensioenfondsen in de gelegenheid gesteld om de maatregelen te treffen die passen bij de aard en de organisatie van hun activiteiten. Van belang is niet zozeer dat een pensioenfonds voor elk risico of aandachtspunt een voorgeschreven aanpak volgt, maar dat het zich bewust is van die risico’s of aandachtspunten en dat het handelt en zo nodig maatregelen treft naar zijn eigen bevindingen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 27
Voor wat betreft de beheersingsmaatregelen dienen pensioenfondsen alert te zijn op de (mogelijke) aanwezigheid van koersgevoelige informatie binnen hun organisatie. Er moet dus een beleid zijn, gebaseerd op een analyse van de aanwezigheid van koersgevoelige informatie binnen de instelling, op basis waarvan de instelling en de aan de instelling verbonden personen weten welke risico’s zij lopen, welke restricties er zijn en hoe (niet) te handelen. De compliance officer ziet toe op de naleving van dit beleid, vaak door de privébeleggingstransacties van alle insiders te analyseren. De lijst met insiders dient periodiek dan wel structureel bijgehouden te worden, zodat wijzigingen in de samenstelling van het pensioenfonds (in- en uitdiensttreding, functiewijziging e.d.) en inrichting vermogensbeheer (meer of minder zicht op transacties) in de lijst worden verwerkt. Tot slot speelt ook bewustwording een grote rol. Overtredingen signaleren is namelijk één ding, maar een oude brandweerwijsheid leert dat voorkomen beter is dan blussen. Tot slot De in dit artikel genoemde risico’s gelden niet alleen voor pensioenfondsen die aan de wettelijke criteria voor het opstellen van een gedragscode voor privébeleggingstransacties voldoen, maar ook voor de overige pensioenfondsen. De onbekendheid met de wettelijke regels en risico’s en variërende invulling van het vermogensbeheer leiden echter tot het niet of verkeerd toepassen van het voorgeschreven interne toezicht op voorwetenschap. Er is geen eenvoudig succesrecept om dit op te lossen. Ieder pensioenfonds zou aan de hand van zijn profiel de aanwezigheid van koersgevoelige informatie moeten analyseren, vaststellen en monitoren en dus ook wie er als insiders aangemerkt dienen te worden. Aansluitend dienen passende maatregelen getroffen te worden die specifiek zien op het profiel van het fonds. De beheersingsmaatregelen worden meestal als onplezierig ervaren door de administratieve rompslomp en verplichte afgifte van privégegevens. Van belang om te beseffen is dat het pensioenfonds afhankelijk is van de informatie die de insider verschaft. Juist daarom is het zinnig om in te zetten op transparantie, communicatie en betere bewustwording van de regels en risico’s. Dit heeft minstens evenveel of zelfs meer waarde bij het tegengaan van de risico’s die samenhangen met voorwetenschap.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
04
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 29
Portefeuilletheorie nog moderner na integratie ESG Auteurs: Erik van Dijk en Roel Menken
Steeds vaker kijken pensioenfondsen bij hun beleggingsbeleid niet alleen naar risico en rendement in financieel opzicht, maar ook in maatschappelijk opzicht. Zij vragen zich af in hoeverre het gevoerde beleggingsbeleid in positieve of negatieve zin bijdraagt aan het oplossen van economisch, ecologisch en sociaal relevante thema’s. Veel pensioenfondsen zoeken nog naar een passende en werkbare wijze om hier invulling aan te geven, waarbij de grootste uitdaging is om de portefeuille zowel vanuit rendementrisicoperspectief als vanuit maatschappelijk perspectief te optimaliseren. Veel pensioenfondsen beschikken over een verantwoord beleggingsbeleid waarin ze bedrijven uitsluiten op basis van moreel-ethische overwegingen, actief aandeelhouderschap nastreven en inzetten op thematische beleggingen, zoals schone energie of microfinanciering. Dit beleid is echter in feite een tussenstap op weg naar het einddoel. Waar het echt om gaat is dat een pensioenfonds ESG-factoren (Environmental, Social en Governance) integreert in het gehele beleggingsproces en daarmee streeft naar een balans tussen de economische waarde en de ecologische en sociale impact van de portefeuille. De meeste beleggers delen de opvatting dat de integratie van ESG-factoren in beleggingsbeslissingen op lange termijn leidt tot stabielere en betere resultaten. Op korte termijn is dat echter nog niet voldoende zichtbaar in beleggingsprestaties. Veel voordelen van verantwoord ondernemen worden door bedrijven pas op langere termijn ervaren en de maatschappelijke kosten van minder verantwoord gedrag komen nu nog in beperkte mate ten laste van de bedrijfsresultaten. Dit komt doordat het ‘de vervuiler betaalt’-principe voor de meeste ESG-effecten niet of slechts in zeer beperkte mate van toepassing is. Bovendien is het onzeker of de markt ook op langere termijn efficiënt genoeg zal zijn om daadwerkelijk een eerlijke prijs tot stand te laten komen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
30 De Pensioenwereld in 2013
De ecologische en sociale impact van een beleggingsportefeuille is echter op de lange termijn wel degelijk relevant voor de deelnemers van pensioenfondsen en behoort daarmee evengoed tot de fiduciaire verantwoordelijkheid van de fonds bestuurders. In welke mate mag een pensioenfonds dan sturen op ESG en tot op welke hoogte is verantwoord beleggen een geaccepteerde kostenpost met het oog op het langetermijnbelang? Moderne portefeuilletheorie en ESG De kosten-batenanalyse van ESG-integratie kan worden afgeleid met een kleine aanpassing van de bekende moderne portefeuilletheorie van Markowitz. De moderne portefeuilletheorie stelt dat het verwachte rendement van een portfeuille ten opzichte van het risicoprofiel kan worden geoptimaliseerd door de aan individuele beleggingen gerelateerde specifieke risico’s door diversificatie te elimineren. Het verwachte rendement van een portefeuille is vervolgens uit te drukken als functie van het systematische, marktgedreven risico middels de correlatiecoëfficiënt beta:
1)
E(Ri) = Rf + beta [ E(Rm) – Rf ]
Het optimaliseren van ESG-factoren dan wel het minimaliseren van negatieve externe effecten van een portefeuille is niet geheel in lijn met het optimaliseren van het rendement-risicoprofiel van die portefeuille. Met deze externe effecten houdt de moderne portefeuille immers geen rekening. Een optimale portefeuille in financieel en sociaal en ecologisch opzicht is daardoor veelal suboptimaal in termen van de moderne portefeuilletheorie, omdat het belegbare universum, en daarmee de mogelijkheid tot diversifiëren, verder wordt beperkt naarmate additionele ESG-criteria worden toegevoegd. Een interessante vraag is uiteraard wat er gebeurt met het verwachte rendementrisicoprofiel naarmate een sterker ESG-filter op de portefeuille wordt gezet. Deze verandering weerspiegelt de verwachte prijs die het pensioenfonds moet betalen voor het gevoerde ESG-beleid. Deze prijs is nul indien ESG een goed filter vormt in de beleggingsanalyse en negatief indien ESG-integratie slechts een kostenpost is of zelfs optimale diversificatie verhindert.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 31
De term gamma bepaalt feitelijk welke prijs betaald mag worden voor het sturen op de ecologische en sociale impact van de portefeuille1. Het vaststellen van de maximale prijs die een fonds bereid is te betalen kan gebeuren in samenspraak met de deelnemers, bijvoorbeeld middels een actieve deelnemersconsultatie.
Wat gebeurt er met het verwachte rendement als we dit risicoprofiel corrigeren voor ESG-factoren? We herschrijven de formule van de moderne portefeuilletheorie als volgt: 2)
gamma = E(Rm | ESG) – E(Rm)
3)
E(Ri) = Rf + beta [ E(Rm | ESG) – Rf ] – beta gamma
4)
E(Ri | ESG) = Rf + beta [ E(Rm | ESG) – Rf ]
Het vaststellen van de maximale prijs geeft tevens richting aan de aard van het ESG-filter. Het ESG-filter is immers subjectief: de invulling ervan wordt bepaald door het pensioenfonds. Men kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de slechtste risico’s op basis van een ESG-Rating voor beleggingen uit te sluiten, te streven naar een gewogen gemiddelde ESG-Rating van de portefeuille of beleggen in ‘best in class’ portefeuilles. Hoe strenger het filter, hoe groter de mogelijke impact op het rendement. Anderzijds kan in de beleggingsanalyse alleen worden gekeken of ESG-factoren door de markt zijn ingeprijsd, waarbij de ecologische en sociale impact op zich niet als criterium geldt.
1
De prijs voor moreel-ethische uitsluitingen is daarbij feitelijk irrelevant, maar iedere verdere beperking van de universe als gevolg van screening of ESG-integratie kan worden gekwantificeerd in termen van gamma. De mate waarin deze beperkingen kunnen worden doorgevoerd zonder dat gamma toeneemt, bepaalt de effectiviteit van ESG als een goed filter voor selectie van beleggingen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
32 De Pensioenwereld in 2013
Mogelijk interessant kwantitatief vervolgonderzoek in dit kader is het vast stellen van het verwachte rendement van de marktportefeuille of leidende indices gecorrigeerd voor bepaalde ESG-factoren. Dergelijk onderzoek zou het eenvoudig vaststellen van het gewenste filter door pensioenfondsen zeer faciliteren. Sturen op gamma en het maatschappelijk rendement van de portefeuille Pensioenfondsen hebben als langetermijnbelegger direct te maken met de consequenties van niet-duurzame economische, ecologische of sociale ontwikkelingen voor de toekomstige waarde van de beleggingen. Meer nu betekent mogelijk minder later. Duurzaamheidbeleid is daarmee ook volgens de recent gewijzigde Pensioenwet onderdeel van het risicobeleid van ieder pensioenfonds. Nu ESG-data in toenemende mate beschikbaar komt, is een kwantitatieve benadering van ESG-risico’s steeds beter mogelijk. Daarbij is het van belang dat fondsen gaan kijken naar de effectiviteit van het gevoerde beleid en niet naar de inspanning: ESG-risico’s kunnen op portefeuilleniveau in kwantitatieve indicatoren worden uitgedrukt. Welk effect heeft de gekozen ESG-strategie op de samenstelling van de portefeuille? Wat is de ecologische en sociale impact van de portefeuille feitelijk? Uit het KPMG-onderzoek2 blijkt dat ruim 80 procent van de pensioenfondsen in de aansturing van de vermogensbeheerder nog geen rekening houdt met het maatschappelijk rendement van de portefeuille.
2
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 33
Consequent sturen op ESG-factoren vereist een integrale risicoaanpak in lijn met de COSO-richtlijnen3. Dit betekent het definiëren van de risicobereidheid op het gebied van ESG-risico’s, vaststellen van de risicotolerantie en het consistent identificeren, beoordelen, controleren en rapporteren van ESGrisico’s in de portefeuille. Deze aanpak kan vervolgens worden gekoppeld aan de prijs die voor sturen op ESG-risico’s moet worden betaald. Meer risicobereidheid leidt mogelijk tot een hoger rendement en vice versa. Sturen op ESG-risico’s wijkt daarmee niet af van sturen op financiële risico’s. Door zowel de kosten als de resultaten van verantwoord beleggen te kwantificeren, krijgen pensioenfondsen houvast in het budgetteren van verantwoord beleggen en ontstaat er een goede basis voor dialoog met de deelnemers. Dit stelt, gezien het langetermijnbelang van een goed evenwicht tussen economische waarde en ecologische en sociale impact van beleggingsportefeuilles, pensioenfondsen in staat hun fiduciaire verantwoordelijkheid goed onderbouwd breder in te vullen.
3
Aanbevelingen en richtlijnen ten aanzien van het gehele interne beheersingssysteem, opgesteld door The Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
05
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 35
Heldere verantwoording over renterisicobeheersing is een must Auteurs: Wilfred Kevelam en Peter Smit
Hoe gevoelig is de dekkingsgraad van een pensioenfonds voor rente veranderingen? Die vraag is de afgelopen jaren zeer relevant geworden doordat de dekkingsgraden sterk onder druk staan. Niet alleen bestuurders willen grip op deze complexe materie, ook andere stakeholders willen in de jaarrekening inzicht in de wijze waarop het renterisico wordt beheerst. Om dat goed te doen is een integrale benadering nodig van beleid, uitvoering en verantwoording. Een eerste aanzet tot verbetering. Renteontwikkelingen hebben een grote invloed op de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Het renterisico heeft dan ook veel aandacht gekregen bij de introductie van het Financieel Toetsingskader (FTK) in 2007. Pensioenfondsen moesten na de introductie daarvan hun beleggingen waarderen op marktwaarde en hun pensioenverplichtingen contant maken tegen de marktrente. Een economisch reeds bestaande mismatch in rentegevoeligheid tussen beleggingen en verplichtingen kwam daarmee ook tot uitdrukking in de verslaggeving en het toezicht. Mede als gevolg van de lage rente – die druk zet op de dekkingsgraden – willen veel pensioenfondsen het renterisico reduceren. Het economische klimaat in de afgelopen jaren heeft blootgelegd hoe complex het is om invulling te geven aan dit beleid van renteafdekking en welke eisen dit stelt aan de beheersomgeving. Pensioenfondsen zijn daarom op zoek naar handvatten om meer grip te krijgen op deze complexe materie.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
36 De Pensioenwereld in 2013
Dat begint bij een gestructureerde beleidsvorming. Daarbij is van belang dat het bestuur zelf op onafhankelijke wijze tot een visie komt, al kan men zich uiteraard laten bijstaan door externe specialisten als fiduciair managers, overlay managers en/of vermogensbeheerders. Bij de beleidsvorming spelen onder meer de volgende vragen een rol: • Wat is de risicohouding van het bestuur ten aanzien van het renterisico op de verplichtingen? Welk deel van het renterisico op de verplichtingen wil het bestuur afdekken, mede in relatie tot andere aspecten van het beleggingsbeleid en de eisen vanuit het FTK? In welke mate wenst het bestuur tevens te sturen op zijn reële ambities? • Is het renterisicoafdekkingsbeleid gebaseerd op een gedegen kwantitatieve analyse? Is de robuustheid van de gehanteerde aannames in voldoende mate getest? Zijn er renteniveaus waarop het bestuur de mate en wijze van renteafdekking wil bijstellen? Hoe verloopt het proces van tussentijdse bijsturing van de rentehedge? • Hoe is de governance rondom het renteafdekkingsbeleid ingericht? Wie is waarvoor verantwoordelijk? Op welke wijze vindt besluitvorming plaats? Welke procedures gelden er rondom het renteafdekkingsbeleid? • Met welke frequentie of op welke momenten stelt het bestuur de mate van renteafdekking bij en is dit gegeven de gekozen afdekkingsstrategie ook mogelijk? In geval van specifieke gebeurtenissen kan gedacht worden aan de introductie van de Ultimate Forward Rate (UFR), of een bepaalde omvang van wijzigingen in het deelnemersbestand. Is in zo’n geval ook vastgelegd op welke termijn bijstelling plaats dient te vinden en bestaan hiertoe mogelijkheden? • Middels welke instrumenten wil het bestuur de verplichtingen afdekken (langlopende obligaties, swaps, swaptions, inflation linked swaps)? Vindt bij de keuze voor het instrument een integrale afweging van hieruit voortvloeiende risico’s plaats? Op welke wijze worden liquiditeits-, concentratie- of tegenpartijrisico’s beheerst? Wat is het beleid ten aanzien van collateral management?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 37
Een goede uitwerking en vastlegging van het beleid, de governance en de beheersing is de basis voor grip op de uitvoering. Naast de genoemde vragen zijn er nog twee andere aspecten die expliciete aandacht verdienen. Ten eerste de effecten van de verschillen in timing van ingaande en uitgaande cashflows en ten tweede de verschillen in rentecurves tussen de beleggingen en de verplichtingen ingegeven door de recent geïntroduceerde UFR. Uitvoering Veel pensioenfondsen worstelen met de vraag hoe ze het beleid rondom rente risico kunnen operationaliseren, zodat het meer wordt dan een papieren exercitie. Omdat de uitvoering in samenspraak tussen verschillende partijen (bestuur, BAC uitvoeringsorganisatie, fiduciair manager, overlay manager en/of vermogens beheerder) plaatsvindt, is het belangrijk om de governance rondom de uit voering en de monitoring van het renteafdekkingsbeleid expliciet vast te leggen. Bij dit alles geldt ook dat (achteraf) aantoonbaar moet zijn dat de gemaakte afspraken worden nageleefd en dat onafhankelijke oordeelsvorming van het bestuur is gewaarborgd. Wanneer een pensioenfonds bijvoorbeeld het beleid heeft om de (wijze van) renteafdekking aan te passen bij veranderingen van de rente of de dekkingsgraad, dienen de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en procedures goed te zijn vastgesteld. Dit betreft onder meer: • Wie heeft de monitorende functie ten aanzien van de ontwikkeling van de rente en de dekkingsgraad? • Wie is initiator (opdrachtgever) voor het aanpassen van de renteafdekking? • Op welke wijze en op basis van welke analyses en documentatie vindt besluitvorming plaats? • Binnen welke termijn na besluitvorming moet de aanpassing van de rentehedge zijn doorgevoerd? • Hoe wordt deze aanpassing vastgelegd en teruggekoppeld?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
38 De Pensioenwereld in 2013
Verantwoording Bij een goed renteafdekkingsbeleid hoort ook een heldere verantwoording. Dit aspect verdient een prominente plek in het bestuursverslag en de jaarrekening want er staat veel op het spel. Renterisico is sterk bepalend voor de ontwikkeling van de dekkingsgraad en krijgt daarmee veel aandacht van gebruikers van de jaarrekening. De aspecten beleid, uitvoering en verantwoording over posities dienen ook als leidraad voor een goede toelichting in het jaarverslag te worden gehanteerd. RJ 610 Pensioenfondsen eist in dit verband een toelichting op het gekozen beleid. De praktijk laat zien dat hier verbetering mogelijk is, aangezien achterliggende overwegingen en argumenten voor het gekozen beleid – belangrijke informatie voor gebruikers van de jaarrekening – vaak niet worden gedeeld. Voor wat betreft de uitvoering is het zaak om in het jaarverslag zo specifiek mogelijk te zijn over de verantwoordelijkheden voor verschillende aspecten van de uitvoering van het beleid. Daarnaast dient beschreven te worden hoe het bestuur monitort dat het beleid adequaat wordt uitgevoerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan welke informatiestromen er periodiek over aspecten van de renteafdekking plaatsvinden. Ook is het waardevol om te beschrijven hoe het bestuur heeft gehandeld bij belangrijke specifieke gebeurtenissen. Denk hierbij aan de introductie van de UFR en de mogelijke gevolgen van een overgang naar central clearing van derivatentransacties. Een pensioenfonds dat met een goed beleid adequaat grip krijgt op het rente risico kan zich daarover ook kwantitatief verantwoorden in de jaarrekening. Deze toelichting kan vanuit het perspectief van het pensioenfondsbestuur worden opgesteld zodat er sprake is van to the point informatie die efficiënt tot stand komt. Als er sprake is van een informatieverplichting op dit punt kan dit aanleiding zijn de interne informatievoorziening, de wijze van sturing of zelfs de vastlegging van het beleid te heroverwegen. Het gaat hier immers om belangrijke onderdelen van de informatiebehoefte van gebruikers van de jaarrekening. Deze verdienen dan ook een prominente plaats op de agenda van het bestuur.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 39
Daarnaast is er nog een specifiek punt dat meer aandacht verdient in de praktijk van de verslaggeving: de gevoeligheidsanalyses. Deze maken inzichtelijk wat de financiële impact is van mogelijke renteontwikkelingen op de dekkingsgraad. Daarnaast is het van belang inzicht te bieden in de potentiële ontwikkeling van de onderpandspositie en de daarmee samenhangende liquiditeitspositie van het pensioenfonds onder verschillende scenario’s. Tot slot De afgelopen jaren is gebleken hoe belangrijk de beheersing van renterisico is voor pensioenfondsen. Veel pensioenfondsen staan voor de uitdaging om het beleid nader aan te scherpen en daarmee ook de basis te leggen voor een betere verantwoording over de omgang met renterisico. Door de interne en externe informatievoorziening op elkaar aan te laten sluiten en daarin gebruik te maken van tabellen, figuren en gevoeligheidsanalyses ontstaat goed inzicht in de mate waarin het fonds blootstaat aan renterisico. Juist in de huidige tijd is dat essentiële informatie.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
06
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 41
Investeringsstructuren bieden fiscale kansen voor pensioenfondsen Auteurs: Dirk Brouwers en Erwin Nijkeuter
De fiscaliteit vormt in toenemende mate een risico voor het rendement op – voornamelijk buitenlandse – investeringen van pensioenfondsen. Er doen zich dan ook fiscale kansen voor om dit rendement te verhogen. Pensioenfondsen kunnen fiscale en administratieve obstakels overwinnen door gebruik te maken van de fiscale faciliteiten in verschillende landen of door het beperken van belastingheffing via investeringsvehikels. Uit het KPMG-onderzoek1 blijkt dat pensioenfondsen bij het nemen van belangrijke investeringsbeslissingen nagenoeg geen aandacht schenken aan de fiscale gevolgen daarvan. Het loont dus de moeite om bij het opzetten van een investeringsstructuur goed te analyseren hoe de fiscale gevolgen kunnen worden geoptimaliseerd. Pensioenfondsen staan al jaren onder druk om hun beleggingsrendementen te verhogen en daarmee hun dekkingsgraad te verbeteren. Een van de mogelijkheden daarbij is om de fiscale lasten – binnen de bestaande weten regelgeving – zo laag mogelijk te houden. Terwijl de financiële sector inmiddels een wereld is zonder geografische grenzen, vormt de fiscaliteit in toenemende mate een potentieel risico voor het rendement op voornamelijk buitenlandse investeringen. In verband met de kredietcrisis zien veel overheden zich genoodzaakt de (bron)belastingen te verhogen. Een voorbeeld van een nieuwe potentiële fiscale bedreiging voor Nederlandse pensioenfondsen is de financiële transactiebelasting (FTT) – dit ondanks de inzet van de Nederlandse regering voor een vrijstelling van deze belasting voor pensioenfondsen.
1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
42 De Pensioenwereld in 2013
Voor Nederlandse pensioenfondsen geldt dat zij in Nederland zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting. De logica daarachter is dat zij naar hun aard geen winst voor zichzelf maken, maar dat zij deze winst ten goede laten komen aan uitkeringsgerechtigden in de vorm van lagere premies dan wel hogere uitkeringen voor de oude dag. Deze fiscale vrijstelling zorgt er mede voor dat pensioenfondsen vaak relatief weinig aandacht hebben voor belastingheffing over beleggingsinkomsten. In het buitenland of in samenwerkingsverbanden met andere investeerders geldt deze vrijstelling echter niet automatisch. De vrijstelling van belastingheffing en de afwezigheid van fiscale aangifte verplichtingen in binnen- en buitenland (ook wel compliance genoemd) is daarom niet vanzelfsprekend. Hierna bespreken wij kort enkele belangrijke onderwerpen in dit verband. Vennootschapsbelasting Binnenlandse investeringen Belastingheffing over beleggingsinkomsten is altijd een aandachtspunt als pensioenfondsen en vennootschapsbelastingplichtige lichamen gezamenlijk participeren in een project of beleggingsfonds. In theorie zou er dan geen vennootschapsbelasting moeten drukken op het deel van het rendement waartoe het pensioenfonds economisch gerechtigd is, maar slechts op het rendement van de participanten die wel vennootschapsbelastingplichtig zijn. De realiteit is vaak dat de belastinglast die wordt veroorzaakt door de deelname van de belastingplichtige participant wordt verdeeld over alle participanten. Veel pensioenfondsen zijn zich daarvan niet bewust. In deze structuren is het van groot belang ervoor te zorgen dat de vennootschapsbelastingdruk effectief ten laste komt van het rendement van de belastingplichtige participant en niet (deels) ook ten laste van het rendement van het vrijgestelde pensioenfonds. Daarnaast is het zaak te beoordelen of het voordeel van fiscale faciliteiten op een gezamenlijke investering wel gelijkmatig wordt verdeeld over de belastingplichtige en de niet-belastingplichtige participant.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 43
Buitenlandse investeringen In het buitenland kent men veelal fiscale vrijstellingen voor pensioenfondsen die lijken op de Nederlandse vrijstellingen. Toch blijkt het in de praktijk vaak lastig voor Nederlandse pensioenfondsen met beleggingen in het buitenland om met succes een beroep te doen op de daar geldende vrijstellingen voor pensioenfondsen. Veel landen eisen dan namelijk dat een pensioenfonds voldoet aan alle lokale (buitenlandse) wet- en regelgeving voor pensioenfondsen. Een voorbeeld maakt duidelijk wat dit voor gevolgen heeft. Een Nederlands pensioenfonds dat investeert in het Verenigd Koninkrijk kan alleen maar profiteren van de Britse belastingvrijstelling als zijn interne organisatie en zijn Nederlandse pensioenregelingen kwalificeren onder de Britse regels voor pensioenfondsen. Indien dat niet het geval is, kan het pensioenfonds in het Verenigd Koninkrijk vennootschapsbelasting zijn verschuldigd over inkomsten uit investeringen aldaar. Het is voor pensioenfondsen vaak erg ingewikkeld en bewerkelijk om te voldoen aan de buitenlandse wet- en regelgeving. Het legt daarom een groot beslag op de administratieve afdeling van het pensioenfonds en dit groeit als men te maken krijgt met meerdere landen. Dit aspect remt Nederlandse pensioenfondsen bij hun investeringen in het buitenland. Het Europese Hof van Justitie heeft onlangs een aantal arresten gewezen waaruit blijkt dat grensoverschrijdende investeringen van pensioenfondsen niet mogen worden belemmerd. De praktische uitwerking van deze rechtspraak laat in veel landen echter nog op zich wachten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
44 De Pensioenwereld in 2013
Het voorkomen van belastingheffing in het buitenland zonder beroep op een vrijstelling Het is in de praktijk vaak mogelijk een structuur op te zetten waarbij belasting heffing wordt vermeden zonder een beroep te doen op een dergelijke fiscale vrijstelling. Een van de mogelijkheden daartoe is het gebruik van een investeringsvehikel, hierna ‘feeder’ genoemd. Hieronder is een voorbeeld van een vereenvoudigde structuur met een feeder schematisch weergegeven.
Pensioenfonds ‘X’
Lening u/g (100)
NL
Rente (10)
Land A
Feeder ‘Y’
Verwerving o/g (100)
Land B
Onroerend goed Figuur 1: Feederstructuur
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Rendement (10)
Beleggingen 45
Het Nederlandse pensioenfonds X (X) wil investeren in een onroerende zaak in land B. Indien het direct investeert in dit vastgoed is het in land B belastingplichtig voor de netto-inkomsten uit het onroerend goed. De in land B geheven belasting kan X in Nederland niet verrekenen of terugvragen. In plaats van direct te investeren in de onroerende zaak in land B richt pensioenfonds X dochtervennootschap Y op (Y). Deze feeder, Y, is gevestigd in land A. Pensioenfonds X verstrekt een lening aan Y, die het geleende geld investeert in de onroerende zaak in land B. Een belangrijk aspect van deze structuur is dat de feeder geen winst maakt als gevolg van de aan pensioenfonds X verschuldigde rente en dat hij daardoor geen vennootschapsbelasting is verschuldigd. Een beroep op de fiscale vrijstelling voor pensioenfondsen door X in land B is in deze structuur niet nodig. Het rendement op de investering in land B wordt door pensioen fonds X genoten in de vorm van rente op de lening aan Y. In Nederland is pensioenfonds X vrijgesteld van vennootschapsbelasting, waardoor het over deze renteopbrengst geen belasting is verschuldigd. Fiscale aandachtspunten bij dit soort structuren zijn onder andere de selectie van het land waar Y is gevestigd, het voldoen aan de vestigingsplaatsvereisten (‘substance’) van Y in land A, de eventuele bronheffing op rente en huur inkomsten in land A (zie hierna) en de renteaftrekbeperkende maatregelen in land A. Daarnaast is de heffing op eventuele winst bij verkoop van de onroerende zaak in zowel land A als land B van belang.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
46 De Pensioenwereld in 2013
Bronheffingen In veel landen worden op bepaalde inkomensstromen bronheffingen geheven. Nederland kent uitsluitend een bronheffing op dividenden (dividendbelasting), maar in het buitenland bestaan vaak ook bronheffingen op rente, royalty’s of huurinkomsten. Het risico voor Nederlandse pensioenfondsen met buitenlandse investeringen wordt naar verwachting in de toekomst groter. In verschillende landen zijn voorstellen ingediend om bronheffingen te verhogen vanwege de crisis. Voor de ontvanger van het inkomen vormt de ingehouden bronheffing in de meeste gevallen een voorheffing op de verschuldigde vennootschapsbelasting. Nederlandse pensioenfondsen zijn echter niet vennootschapsbelastingplichtig en het gevolg is dat deze bronheffing het nettorendement op de investering verlaagt. Het vermijden van bronheffingen In sommige gevallen is het mogelijk om bronheffingen te vermijden, bijvoorbeeld in een land waar – net als in Nederland – wel een bronheffing op dividend bestaat, maar niet op rente. In dat geval kan het aantrekkelijk zijn een financieringsinstrument te kiezen dat in het desbetreffende land als lening kwalificeert in plaats van als eigen vermogen. Een voorbeeld is een lening met een winstafhankelijke rente: er wordt dan in veel gevallen geen bronheffing ingehouden. Fiscale compliance Er zijn twee typen complianceverplichtingen: de eenmalige en de jaarlijks terugkerende. De eenmalige verplichtingen – die vaak spelen ten tijde van het opzetten van een investeringsstructuur – zijn doorgaans bewerkelijk. Het gaat hierbij om fiscale registraties en inschrijvingen, het aanvragen van vergunningen en het indienen van (ruling)verzoeken bij de overheid. Met betrekking tot de kosten van deze fiscale compliance is het van belang om vooraf te bekijken hoe deze kosten kunnen worden beperkt. In ieder geval is het raadzaam deze kosten mee te nemen in de berekening van het geprognosticeerde rendement op de investering.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 47
De jaarlijks terugkerende complianceverplichtingen, zoals de indiening van belastingaangiften en de opgaaf van gegevens en verzoeken om teruggaaf van bronheffing, kunnen een behoorlijk beslag leggen op de administratieve afdeling van een pensioenfonds. Vooral investeringsstructuren met daarin fiscaal transparante investeringsvehikels kunnen leiden tot ingewikkelde fiscale complianceverplichtingen. Ook hier is het zaak om goed te bekijken hoe aan deze verplichtingen kan worden voldaan, met een minimaal beslag op interne middelen en mensen. Tot slot In het algemeen is er bij pensioenfondsen weinig aandacht voor de fiscale gevolgen van hun investeringen. De fiscale risico’s voor het rendement op deze investeringen zijn groot, vooral waar het gaat om internationale investeringen. Er zijn verschillende mogelijkheden om de belastingheffing met de juiste structurering van investeringen te minimaliseren. Door reeds bij het opzetten van een investeringsstructuur rekening te houden met bronheffingen kunnen deze vaak worden vermeden. Ook fiscale complianceverplichtingen kunnen een behoorlijke last vormen, zowel in financieel als in organisatorisch opzicht. Ook hierbij benadrukken wij dat het belangrijk is om goed te analyseren hoe deze last kan worden beperkt.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
07
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 49
Omgeving verwacht maatschappelijke rol van pensioenfondsen Auteurs: Lars Kurznack en Catharine van Wijmen
Pensioenfondsen kunnen via hun activiteiten invloed uitoefenen op maat schappelijke thema’s als klimaatverandering en diverse stakeholders – onder andere De Nederlandsche Bank, werkgeversorganisaties en politici – vragen om een verdere invulling van deze maatschappelijke rol. Ook het normenkader verandert: het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet geeft expliciet aan prestaties te verwachten van pensioenfondsen op het terrein van maatschappelijke thema’s. Een analyse van hoe pensioen fondsen deze rol (verder) kunnen invullen. Pensioenfondsen benadrukken vaak dat zij er in de eerste plaats zijn voor goed en toekomstbestendig beheer van de pensioenen van hun deelnemers: het nakomen van hun fiduciaire plicht. Er is echter steeds vaker de roep vanuit de samenleving richting pensioenfondsen om een bredere maatschappelijke rol te vervullen. Die signalen komen onder andere van toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) bij monde van directeur Joanne Kellermann. Relevant in dit verband is verder een onderzoek van DNB waaruit blijkt dat pensioenfondsen onvoldoende inzicht hebben in maatschappelijke risico’s van 1 innovatieve beleggingen als duurzame bosbouw en microkredieten . Dit is een oproep aan pensioenfondsen om, onder andere, de ketenverantwoordelijkheid beter in te vullen. Ook de wetgever spreekt de pensioenfondsen aan. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, stelt eisen aan prestaties op het terrein van maatschappelijke thema’s. In het wetsvoorstel wordt expliciet aangegeven dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag dient te vermelden op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. 1
Zie www.toezicht.dnb.nl/binaries/Brief%20Resultaten%20DNB%20onderzoeken%20innovatieve%20beleggingen_tcm50-226201.pdf
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
50 De Pensioenwereld in 2013
Er zijn ook een aantal vrijwillige codes en initiatieven die oproepen tot meer maatschappelijke verantwoordelijkheid/zelfregulering. Zo geven de United Nations Principles for Responsible Investment steeds striktere standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen. Ook in de media komt de maatschappelijke rol van pensioenfondsen regelmatig 2 ter sprake. Volgens het televisieprogramma Zembla zouden pensioenfondsen met speculatieve beleggingen in grondstoffen grondstofprijzen opdrijven ten koste van de ontwikkelingslanden. Dit is volgens de pensioenfederatie geen juiste voorstelling van zaken en zij geeft aan dat pensioenfondsen ‘hun maat schappelijke rol serieus nemen‘, onder meer door hun beleid ten aanzien van 3 maatschappelijk verantwoord beleggen . Daarentegen geeft de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling in de jaarlijkse benchmark ‘Verantwoord Beleggen’ aan dat de Nederlandse pensioensector weliswaar vooruitgang boekt op het gebied van beleid, implementatie en rapportage van verantwoord beleggen, maar dat er ook ruimte voor verbetering is, bijvoorbeeld met betrekking tot het systematisch integreren van milieu, sociale en 4 governancefactoren in hun beleggingsportfolio . Ten slotte zijn er ook de verwachtingen van deelnemers. Zij verwachten van hun pensioenfondsen dat ze maatschappelijk verantwoord beleggen, zelfs als dit ten koste zou gaan van wat rendement, zo stelt de Stichting Natuur & Milieu 5 in een onderzoek . Het onderzoek laat zien dat deelnemers maatschappelijk verantwoord beleggen belangrijker vinden dan een maximaal rendement (70 procent versus 43 procent). Verder bleek dat 86 procent van de deelnemers vindt dat pensioenfondsen het perspectief meer op de langere termijn moet richten bij hun beleggingen.
2 3 4 5
Uitzending d.d. vrijdag 23 december 2011. Zie www.pensioenfederatie.nl/actueel/nieuws/Pages/Zembla_plaatst_pensioensector_ten_onrechte_in_beklaagdenbank_268.aspx. VBDO, ‘Benchmark Responsible Investment by Pension Funds in the Netherlands in 2011’, 2011. Natuur & Milieu, ‘Motivaction-onderzoek deelnemers pensioenfondsen’, 2012.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 51
Hoe reageren pensioenfondsen? De omgeving stelt dus meer eisen aan de maatschappelijke rol van pensioen fondsen dan het maximaliseren van pensioenrendementen alleen. Hoe proberen pensioenfondsen aan het veranderende verwachtingspatroon te 6 voldoen? In het KPMG-onderzoek geeft slechts 23 procent aan van plan te zijn zijn maatschappelijke rol de komende drie jaar actiever in te vullen. Op de vraag wat pensioenfondsen onder hun maatschappelijke rol verstaan, noemt 100 procent het handelen in belang van de deelnemer en 94 procent zorgen voor transparantie in communicatie. Verder noemt 62 procent maatschappelijk verantwoord beleggen een belangrijke maatschappelijke rol en slechts 17 procent een bijdrage leveren aan maatschappelijke discussies. Deze onderzoeksresultaten in ogenschouw nemend, dreigt er dus een mismatch te ontstaan tussen de eisen en verwachtingen van de omgeving en de feitelijke (toekomstige) invulling van de maatschappelijke rol door pensioen fondsen. Dat terwijl een verdere invulling van de maatschappelijke rol juist een kans voor pensioenfondsen is om de relatie met belanghebbenden, waaronder deelnemers, verder te versterken en daarmee het maatschappelijk vertrouwen in de gehele sector uit te bouwen. Een belangrijke eerste stap is dat pensioenfondsen heel nadrukkelijk analyseren wat hun maatschappelijke rol is. Bij de ondernemingen waarin zij investeren is dat al heel gebruikelijk. Deze krijgen onder andere middels een dialoog met belanghebbenden scherp op het netvlies wat de maatschappelijke verwach tingen zijn. Pas als pensioenfondsen deze verwachting helder hebben kunnen ze hun maatschappelijke rol specifieker definiëren. Uitgangspunten zouden hierbij de missie/visie van het pensioenfonds en de wijze waarop het pensioen fonds een positieve impact op de maatschappij kan maken kunnen zijn.
6
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
52 De Pensioenwereld in 2013
Vertalen in concrete activiteiten Nadat het voor het pensioenfonds helder is welke maatschappelijke rol het wil spelen, is het zaak om deze rol te vertalen in concrete acties. Het beleggingsbeleid is een krachtig vehikel om de maatschappelijke rol vorm te geven. Hierbij is het nadrukkelijk van belang om verder te kijken dan het uitsluiten van gevoelige sectoren in de beleggingen. Zo is het uitsluiten van clustermunitie per 1 januari 2013 bij wet verplicht. Daarmee is met het niet investeren in bedrijven die clustermunitie produceren dan ook geen sprake van een maatschappelijke rol, maar simpelweg van het voldoen aan de wet. Het daadwerkelijk invullen van de maatschappelijke rol vraagt om een beleid, waar bij milieu-, sociale en governancefactoren systematisch worden geïntegreerd in beleggingsbeslissingen en -processen. Daarbij hoort ook actieve periodieke monitoring van externe vermogensbeheerder(s) op de uitvoering van dit beleid. Het betekent een duidelijk inzicht in en grip op de maatschappelijke impact van beleggingen van de portfolio. Bovendien kan een pensioenfonds besluiten een deel van zijn gelden te investeren in specifieke maatschappelijke beleggingen. Deze vorm van beleggen – impact investing – is erop gericht zowel financieel als maatschappelijk rendement te creëren, bijvoorbeeld door een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen, zoals goedkope huisvesting, duurzame energie- en watervoorziening en educatie. Het invullen van de maatschappelijke rol komt niet alleen terug in het beleggings beleid. Het gaat ook om het aansluiten bij de behoeften en belangen van de deelnemers bij de uitvoering van taken door het pensioenfonds, bijvoorbeeld op het gebied van transparantie, communicatie en informatie. Daarbij spelen onder meer de volgende vragen een rol: • Is bij deelnemers voldoende inzicht in de uitvoering (kostenstructuur) en resultaten door het pensioenfonds? • Zijn door het pensioenfonds de juiste prestatie-indicatoren gedefinieerd om voortgang te kunnen monitoren en te rapporteren aan de deelnemers? • Wordt er op een gewenste en effectieve wijze gecommuniceerd over de pensioentoekomst van deelnemers?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 53
• Hoe kunnen deelnemers verder worden betrokken bij de totstandkoming van beleid? • Kunnen pensioenfondsen bijdragen aan de financiële educatie van deelnemers? Tot slot bestaat de mogelijkheid voor pensioenfondsen om een actieve bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat over pensioengerelateerde thema’s als de vergrijzing en solidariteit tussen generaties, bijvoorbeeld door het uitvoeren van relevante onderzoeken op dit terrein. Tot slot Van pensioenfondsen wordt verwacht dat zij hun maatschappelijke rol nader invullen. Om dat goed te doen, is het nodig om eerst inzicht te krijgen in wat stakeholders verwachten en deze analyse vervolgens te vertalen naar concrete acties. Een maatschappelijke rol is hierbij nadrukkelijk meer dan het maximaliseren van pensioenrendement en een beleggingsbeleid waarin bepaalde beleggingen worden uitgesloten. Het gaat erom dat de maat schappelijke rol in het hele beleggingsproces – en ook in andere activiteiten zoals communicatie richting deelnemers – wordt meegenomen. Een pensioen fonds dat deze rol goed weet in te vullen bouwt daarmee stelselmatig aan het maatschappelijk vertrouwen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
08
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 55
Hypotheken: een goed beleggingsalternatief voor Nederlandse pensioenfondsen Auteur: Ferdinand Veenman
Nederlandse banken zitten in een spagaat. Ze willen hun klanten blijven bedienen maar zijn nauwelijks in staat om te voldoen aan de vraag naar hypothecaire leningen in combinatie met overige vormen van krediet verlening. Pensioenfondsen kunnen in principe de oplossing hiervoor bieden en daarmee een aantrekkelijk beleggingsalternatief aanboren. Zijn de beleggingspotten van pensioenfondsen de heilige graal om het probleem van de Nederlandse banken op te lossen? Een analyse vanuit verschillende perspectieven. Nederlandse banken beschikken in vergelijking met buitenlandse banken over minder spaargelden, onder andere als gevolg van een gereguleerd pensioensysteem in Nederland, waarbij de pensioenfondsen zo’n 85 tot 90 procent van hun beleggingen – vanuit de portefeuillegedachte – in het buitenland beleggen. Het resultaat is een funding gap bij de Nederlandse banken: het verschil tussen toevertrouwde middelen (o.a. spaargelden) en de uitgeleende gelden (zoals woninghypotheken en bedrijfsfinancieringen). De afhankelijkheid van Nederlandse banken van de internationale kapitaalmarkt is hierdoor inmiddels opgelopen tot zo’n 475 miljard euro. Deze funding gap is mede veroorzaakt door de banken zelf. In tijden van hoogconjunctuur verschaften zij ongebreideld hoge hypotheken aan consumenten (110 procent financiering van aanschafwaarde), met een hoge leverage (5 tot 6 keer het inkomen) en zonder aflossingsschema (100 procent aflossingsvrij). De uitstaande hypotheekschuld liep op van 160 miljard euro in 1998 naar 550 miljard euro in 2007. De fiscale prikkel van de aftrekbare hypotheekrente speelde een grote rol bij deze groei, evenals de sterke intermediairsector. De belangrijkste onderliggende oorzaak was echter dat
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
56 De Pensioenwereld in 2013
er mondiaal veel liquiditeiten in omloop waren, onder meer doordat banken extra leveragemogelijkheden konden creëren door grote leningportefeuilles ‘off balance’ te financieren. De problemen rond de subprime hypotheekmarkt zorgden voor de kink in de kabel van de goed geoliede machine. Dit was het begin van een totale ontrafeling van het bankenstelsel die door jarenlange onachtzaamheid met betrekking tot het risicoacceptatiebeleid in combinatie met ongekende (balans)groei van banken is uitgemond in een grote financiële crisis. Mondiaal werd de kapitalisatie- en liquiditeitspositie van banken op de proef gesteld en de eisen aan banken werden opgeschroefd om herhaling te voorkomen. Inmiddels bestaat er nieuwe wet- en regelgeving die bedoeld is om herhaling van een bankencrisis te voorkomen en op zijn minst de kosten voor een reddingsactie voor de belastingbetaler te beperken. KPMG heeft onlangs voor VNO/NCW geanalyseerd wat de stapelingseffecten van al deze nieuwe regels zijn voor de Nederlandse banken en hun dienstverlening. Hieruit blijkt dat op geconsolideerde basis de Nederlandse banken in de periode 2012-2015 (implementatieperiode van belangrijkste wet- en regelgeving) ongeveer 40 miljard euro meer kapitaal moeten aanhouden. Bovendien moet er voor het verlengen van langetermijnfinanciering die afloopt nog voor 50 miljard euro extra lange financiering worden aangetrokken, moet de vergoeding op leningen omhoog (0,80 tot 1 procent) en moeten de bankbalansen zo’n 200 miljard euro krimpen. Bij de discussie over de vraag of pensioenfondsen al dan niet moeten beleggen in hypotheken is het van belang om te begrijpen waarom banken moeilijk kunnen voldoen aan de vraag naar hypotheken. In dat kader is het relevant dat ze moeten voldoen aan de Net Stable Funding Ratio, een ratio die aangeeft of banken hun lange activa ook daadwerkelijk financieren met lange verplichtingen. De onderliggende gedachte bij deze verplichting is dat banken daardoor minder gevoelig worden voor fluctuaties in kortetermijn financieringsinstrumenten en daardoor meer dan voorheen een beroep zullen doen op financieringsinstrumenten met een lange looptijd. Als gevolg van een gebrek aan vertrouwen in banken onder beleggers, is dit maar in beperkte mate mogelijk. Als het al lukt, zijn de daaraan verbonden financieringslasten een stuk hoger dan de kosten waar men mee rekende toen de kredieten werden geprijsd. Vanuit hun natuurlijke transformatierol hebben banken historisch een mismatch tussen de kosten van aangetrokken gelden (zoals spaargeld) en de
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 57
uitgeleende gelden (die doorgaans een vaste rente kennen). Als de kosten voor het aantrekken van een mix van verschillende middelen significant stijgen, zoals we de laatste paar jaren hebben kunnen zien, zal dat niet alleen nadelige consequenties hebben voor de ‘pricing’ van nieuwe kredieten, maar ook voor de winstgevendheid van de bestaande portefeuille. Mocht het niet mogelijk zijn – of te duur – om voldoende langetermijn financiering aan te trekken, dan rest banken nog een andere optie: het verkopen van activa met een lange looptijd. Dit is de aanleiding voor de discussie over de vraag of pensioenfondsen hypotheekportefeuilles moeten overnemen. De belangrijkste overweging vanuit een pensioenfonds is de klassieke afweging over de verhouding tussen risico en rendement. Een eenvoudige analyse laat zien dat deze verhouding aantrekkelijk is te noemen. Een tienjaarsrente op een door de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) gegarandeerde hypotheek wordt nu aangeboden tegen een tarief van 4,45 procent, terwijl de risicovrije rentevoet voor zeven jaar (in verband met vervroegde aflossingen moet worden gerekend met een kortere verwachte looptijd) ligt op 1,18 procent. Er is dus sprake van een brutoverschil van 3,27 procent ten opzichte van het rendement op staatsobligaties met een vergelijkbare looptijd. Natuurlijk moet nog rekening worden gehouden met kosten voor beheer, vervroegd aflossingsrisico (dat nu eenmaal bij hypotheken hoort), debiteurenrisico en overige kosten. Daarnaast moet er ook een compensatie zijn voor het gebrek aan liquiditeit dat dit type activa kenmerkt versus staatsobligaties. Op basis van historisch gehanteerde aannames voor de genoemde risico’s, resteert er dan nog altijd ruim 2,5 procent marge bovenop het risicovrije rendement van een door Nederland uitgegeven staatsobligatie. Dit lijkt een zeer ruime vergoeding voor het gegeven dat hypotheken minder liquide zijn dan staatsobligaties. Tegelijkertijd biedt het beleggen in hypotheken met een lange rentevaste looptijd ook voordelen indien we de looptijd van de verplichtingen van pensioenfondsen in acht nemen (betere matching van beleggingsportefeuille met de verplichtingen). Zelfs indien we aannemen dat de kosten voor debiteurenverliezen zouden oplopen (wat in geval van een NHG-garantie geen verliezen tot gevolg zou hebben voor het pensioenfonds) lijkt deze additionele marge voor voldoende bescherming te zorgen. Ter indicatie: begin jaren tachtig van de vorige eeuw was er sprake van een historische piek in de debiteurenverliezen op hypotheken. Ook toen ging het ‘slechts’ om 30 basispunten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
58 De Pensioenwereld in 2013
Dan dient zich tot slot de vraag aan in welke vorm pensioenfondsen dan kiezen om te beleggen in hypotheken. Dit kan in een aantal varianten. Ten eerste zijn daar de bestaande beleggingsinstrumenten zoals securitisaties (residential mortgage-backed security, RMBS) en covered bonds. Voor beide producten bestaat een ontwikkelde markt alhoewel de liquiditeit van deze instrumenten door regelgeving (CRDIV en Solvency II) erg onder druk staat. Ook is het mogelijk om delen van de hypotheekportefeuilles van banken te kopen en die vervolgens door de banken te laten beheren (tegen een marktconforme vergoeding). Nog een ander alternatief is dat pensioenfondsen nieuwe hypotheekleningen van banken kopen of zelf direct hypotheekleningen aanbieden aan consumenten. Aan al deze varianten kleven voor- en nadelen. Het beleggen in securitisaties en covered bonds geeft de mogelijkheid om in producten met een hoge rating te beleggen, maar heeft als keerzijde dat er minder rendement valt te behalen. Het beleggen in hypotheekportefeuilles geeft de mogelijkheid om activa met een lange looptijd te vergaren (en met een hoge coupon) en dus een betere match, maar kent als keerzijde een lagere verhandelbaarheid. Daarnaast kan met dergelijke directe beleggingen vermeden worden dat grote derivatenposities worden opgebouwd.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Beleggingen 59
Tot slot Pensioenfondsen die in hypotheekportefeuilles stappen kunnen daarmee onder voorwaarden aantrekkelijke voordelen binnen bereik brengen voor alle betrokken partijen. Vanuit risico-rendementperspectief lijkt er een interessante casus te zijn voor participatie van de pensioenfondsen. In de Nederlandse hypotheekmarkt bestaan voldoende mogelijkheden voor goede oplossingen voor onder meer verstrekkingen en beheer. Dit geeft pensioenfondsen een goede positie in de onderhandelingen met banken. Als deze succesvol zijn kunnen pensioenfondsen rekenen op een langer en hoger stabiel rendement. Banken kunnen hun klanten goed blijven bedienen en hebben tegelijkertijd een oplossing om hun balans te verlichten. Hypotheken vormen een goed beleggingsalternatief voor Nederlandse pensioenfondsen als een en ander op de juiste manier wordt vormgegeven. Dit kan slechts indien alle betrokken partijen op een gestructureerde wijze met elkaar in dialoog gaan en men bereid is om daarbij out-of-the box te denken.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
60 De Pensioenwereld in 2012
Communicatie 09
Hoog inzetten op kostentransparantie
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Pensioenfondsen kunnen door het creëren van meer kostentransparantie voorkomen dat ze speelbal worden van discussies over kosten”. Uit: Hoog inzetten op kostentransparantie
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
09
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Communicatie 63
Hoog inzetten op kostentransparantie Auteurs: Robbert van de Griendt, René Mol en Dagmar Poelman
In de media is kritiek op de kostenstructuur van pensioenfondsen. Opmerkingen over hoge kosten en gebrek aan inzicht in kosten verschijnen met enige regelmaat in de krant. Pensioenfondsen zijn dan ook aan hun stand verplicht om, op zijn minst, een goed beeld te hebben van de uitvoeringskosten, zowel waar het gaat om de kosten van de administratie als waar het gaat om de kosten van de beleggingen. Bovendien dienen pensioenfondsen actief op zoek te gaan naar mogelijkheden voor kostenbesparingen. Ze moeten goed begrijpen welke zaken de kosten beïnvloeden en in de onderhandelingen met uitvoeringsorganisaties transparantie afdwingen. Pensioenfondsen zijn te duur. Dat is het beeld dat in de media wordt neergezet. Pensioenfondsen worden daarin met elkaar vergeleken, doorgaans met Kritieke Prestatie Indicatoren (KPI’s) zoals het percentage kosten ten opzichte van de premie-inkomsten. Dergelijke analyses gaan voorbij aan de complexiteit en verscheidenheid van pensioenfondsen, het aantal diensten dat zij aanbieden en het niveau daarvan. De genoemde KPI verdient bijvoorbeeld al nuancering, omdat ook aan niet-premiebetalende deelnemers (slapers) diensten worden geboden waar kosten mee zijn gemoeid. Daarmee zegt de verhouding tussen de kosten en de premie-inkomsten weinig zonder de context te kennen. De vraag of pensioenfondsen te duur zijn blijft natuurlijk relevant, maar het is minstens even belangrijk om vast te stellen wat de deelnemers er in waarde precies voor terugkrijgen. Dat wil zeggen: welke diensten staan er precies tegenover deze kosten (en tegen welke kwaliteit)?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
64 De Pensioenwereld in 2013
De enige manier om kosten en opbrengsten te beïnvloeden is het managen van de activiteiten die leiden tot kosten en opbrengsten. Toch blijkt uit KPMG-onderzoek1 dat 35 procent van de pensioenfondsen geen inzicht heeft in de kosten van onderliggende activiteiten (bijvoorbeeld waardeoverdrachten, overlijdensgevallen of echtscheidingen) uitgevoerd door hun pensioenuitvoeringsorganisatie. Productgerichte zienswijze biedt transparantie Deelnemers verdienen het om op een transparante wijze inzicht te krijgen in de kostenstructuur van een pensioenregeling. Dat betekent dat de aanbieder van pensioenproducten goed inzicht moet hebben in de kosten en de mogelijkheden om de kosten te beïnvloeden: Welke elementen in de dienstverlening zijn uiteindelijk bepalend voor de hoogte van de kosten? De beste manier om effectief te sturen op kosten is te redeneren vanuit de activiteiten die leiden tot kosten (‘cost drivers’) en opbrengsten (‘drivers of performance’). Een pensioenfonds dient daartoe bijvoorbeeld goed te weten welke handelingen er precies nodig zijn in geval van een echtscheiding of voor het verwerken van het overlijden van een deelnemer. Goede sturing begint dus met het in kaart brengen van de aangeboden diensten en onderliggende activiteiten van het pensioenfonds. De relatie tussen pensioenfondsen en uitvoeringsorganisaties is vergelijkbaar met de relatie tussen interne service providers, zoals een afdeling facilitaire zaken, en de business in grote organisaties. Ook hier is er vaak geen directe relatie tussen output en de prijs van de output. Door meer vanuit de producten te redeneren kan meer transparantie ontstaan. Een heldere definitie van producten en diensten is in deze stap naar meer transparantie essentieel en beperkt zich niet alleen tot het vaststellen van de output, maar ook tot het vaststellen van de kwaliteit van de dienstverlening. Denk hierbij aan afspraken over maximale verwerkingstijden en de bereikbaarheid van callcenters. In de SLA’s met uitvoeringsorganisaties zijn vaak op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de kwaliteit van de service, maar dit ‘productdenken’ is nieuw voor veel pensioenfondsen en uitvoeringsorganisaties.
1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Communicatie 65
Door heldere definities van de verschillende diensten te koppelen aan de prijs van deze diensten krijgen fondsen een beter begrip van wat het uitvoeren van een pensioenregeling moet kosten en aan welke knoppen gedraaid kan worden om de kosten te beïnvloeden. Een voorbeeld daarvan is een productencatalogus die de afnemer een beter beeld geeft van hetgeen waarvoor hij betaalt en welke elementen in het aanbod bepalend zijn voor de prijs. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar verplicht af te nemen services en optionele services en kunnen keuzes worden gemaakt over het hanteren van vaste bedragen of het doorbelasten van kosten op basis van afnamevolumes. Vaak zijn het met name de ‘extra’s’ (zoals additionele eisen met betrekking tot doorlooptijden of verzoeken om extra rapportages) die een grote impact hebben op de uiteindelijke prijs van het uitvoeren van diensten. Met dit inzicht kunnen pensioenfondsen bewuster keuzes maken met betrekking tot de invulling van de dienstverlening die zij afnemen van uitvoeringsorganisaties. Zo krijgen zij meer grip op de kosten. Productdenken in de praktijk Een pensioenfonds maakt kosten voor de uitvoering (administratie-, controleen advieskosten), kosten voor het vermogensbeheer en kosten voor het doen van beleggingstransacties. In figuur 1 is een beknopt overzicht opgenomen van de hoofdactiviteiten van een pensioenfonds. Elke hoofdactiviteit is daarbij weer onder te verdelen in verschillende processtappen.
Beheren producten
Administreren werkgevers
Administreren deelnemers
Verzorgen uitkering
Beheren vermogen
Verzorgen bestuursondersteuning Verzorgen rapportages Verzorgen financiële administratie Verzorgen IT-ondersteuning Verzorgen risk mangement en compliance
Figuur 1: High-level procesketen van een pensioenorganisatie
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Verstrekken services
66 De Pensioenwereld in 2013
Bij de uitvoering van deze processtappen worden verschillende producten/ diensten geleverd. Hieronder lichten we enkele processtappen uit het hoofd proces toe om het concept ‘productdenken’ verder toe te lichten. Onder de stap ‘Administreren deelnemers’ valt bijvoorbeeld de verwerking van de mutaties in de pensioenadministratie, zoals: • adreswijzigingen; • huwelijken en echtscheidingen; • overlijdensgevallen; • waardeoverdrachten; • versturen van startbrieven. Voor het doorvoeren van deze mutaties zijn met name de inrichting van de processen en de samenstelling van het deelnemersbestand bepalend voor de hoogte van de kosten. De manier waarop de uitvoeringsorganisatie haar processen en de IT-ondersteuning voor deze processen heeft ingeregeld (bijvoorbeeld de manier waarop de koppeling met de gemeentelijke basis administratie persoonsgegevens (GBA) systeemtechnisch is ingeregeld en de manier waarop de workflow is opgezet) is bepalend voor de kostprijs van het één keer doorvoeren van een mutatie. Hierop kan een pensioenfonds nauwelijks invloed uitoefenen. De samenstelling van het deelnemersbestand is van invloed op de regelmaat waarmee bepaalde mutaties voorkomen. Een fonds met jonge deelnemers kent bijvoorbeeld relatief minder overlijdens gevallen met bijbehorende handelingen. Een fonds in een sector met hoge arbeidsmobiliteit heeft te maken met relatief veel waardeoverdrachten. Bij de onderhandelingen met de uitvoeringsorganisatie is het aan te raden dergelijke karakteristieken in het achterhoofd te houden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Communicatie 67
In de stap ‘Verstrekken services’ zitten veel contactmomenten met deel nemers. Hierbij kan gedacht worden aan: • klachtafhandeling; • uniform pensioenoverzicht (UPO); • informatieverzoeken; • voorlichting. Achter deze producten zou een dienstverleningsconcept moeten zitten met uitgangspunten over de manier waarop men communiceert met deelnemers. Dit heeft veel invloed op de perceptie van de kwaliteit van de dienstverlening van een pensioenfonds aan zijn deelnemers. Het waarborgen van een tijdige reactie op informatieverzoeken en klachten heeft bijvoorbeeld een direct effect op de benodigde capaciteit op de afdelingen die deze handelingen uitvoeren, en dus op het kostenniveau. Daar tegenover staat dat een snelle afhandeling van deze handelingen een grote impact kan hebben op de manier waarop een deelnemer naar het pensioen fonds kijkt. Binnen het dienstverleningsconcept dient men ook goed na te denken over het medium dat men gebruikt. Denk hierbij aan een verschuiving van het communicatiekanaal callcenter naar het kanaal internet. Het is bijvoorbeeld mogelijk om UPO’s via een website beschikbaar te maken, of aanvullende tools te bieden om de behoefte aan aanvullend pensioen te berekenen. Het implementeren van deze tools kost geld, maar kan wel een goede reden zijn voor deelnemers om de hogere kosten te accepteren.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
68 De Pensioenwereld in 2013
Inzicht in samenhang van kosten en opbrengsten Het opzetten van een model dat de activiteiten die samenhangen met kosten en opbrengsten duidelijk maakt is essentieel. Een model dat is gebaseerd op Activity Based Costing (ABC) levert informatie over de koppeling tussen kosten, prestaties, output en specifieke kenmerken (bijvoorbeeld aantallen) en maakt de ‘drivers of performance’ inzichtelijk. Dergelijke modellen zijn geen doel op zich, maar een hulpmiddel om inzicht in de kosten te creëren en transparantie te kunnen bieden. Bovendien kunnen dergelijke modellen de aansturing verbeteren en handvatten bieden om meer economisch rationele beslissingen te nemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een (groot) deel van de ‘cost drivers’ niet door het pensioenfonds zelf is te beïnvloeden. Het bestuur van een fonds is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het beleid dat wordt bepaald door de sociale partners en/of de werkgevers. Factoren die het kostenniveau bepalen zijn onder andere: schaalgrootte, beleggingsbeleid, type pensioenfonds, complexiteit van de regeling en overgangsbepalingen en wet- en regelgeving2. Niettemin heeft een fonds voldoende mogelijkheden om de kosten te beïnvloeden. Het bestuur kiest bijvoorbeeld zelf het serviceniveau dat het richting deelnemers hanteert en heeft hierbij de vrijheid om verschillende aanvullende producten/diensten aan te bieden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanbieden van een pensioenplanner. De manier waarop met deelnemers wordt gecommuniceerd (persoonlijk of online) heeft ook direct impact op de kosten. Door transparant te zijn over de kostprijzen van verschillende opties kunnen fondsen hierin een betere afweging maken en hun keuzes richting deelnemers beargumenteren. Door goed te communiceren wordt dan ook duidelijk waarom de kosten wellicht hoger zijn dan bij andere pensioenfondsen. Zo zijn bijvoorbeeld hogere kosten voor een servicegericht pensioenfonds te rechtvaardigen wanneer deze worden vergeleken met de kosten van een pensioenfonds dat service aan deelnemers minder hoog op de agenda heeft staan.
2
De Pensioenfederatie besteedt veel aandacht aan de transparantie van kosten zoals in de publicaties ‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten 2011’ en ‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten Nadere Uitwerking kosten vermogensbeheer 2012’ en wijst hierin ook op factoren die de hoogte van de uitvoeringskosten bepalen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Communicatie 69
Tevens zouden pensioenfondsen na het verkrijgen van een dergelijke mate van diepgaand inzicht in de kosten, vanuit kostenperspectief een adviserende rol kunnen spelen in besprekingen over (nieuwe) regelingen en overgangs regelingen. Tot slot Het thema kostentransparantie zal waarschijnlijk hoog op de agenda blijven staan in de pensioenwereld. Zowel pensioenfondsen als uitvoeringsorganisaties moeten daarop anticiperen. Pensioenfondsen kunnen door het creëren van meer kostentransparantie voorkomen dat ze speelbal worden van discussies over kosten. Ze dienen hiertoe een goed beeld op te bouwen over de diensten die ze inkopen bij uitvoeringsorganisaties en de cost drivers van deze diensten. Daarmee kunnen pensioenfondsen beter inschatten hoe de karakteristieken van het deelnemersbestand en de regeling van invloed zijn op de kosten en de opties voor besparingen goed op een rij krijgen. Dit kan zowel helpen in de onderhandeling met de uitvoeringsorganisaties over het gewenste niveau van transparantie, als in de onderhandeling over de samenstelling van de prijs. Bij dit laatste kan worden gedacht aan een vast bedrag voor het voeren van de administratie of een prijs die mede is gebaseerd op variabele elementen zoals een prijs per verwerkte echtscheiding of waardeoverdracht. Kortom, pensioenfondsen moeten beter inzicht krijgen in de relaties tussen hun activiteiten en de daarmee gepaard gaande kosten zodat ze goed voorbereid zijn en de juiste strategische en commerciële keuzes maken.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
70 De Pensioenwereld in 2012
Risicomanagement 10 11 12 13 14 15
Code Governance op komst voor pensioenfondsen Risicomanagement vastgoedbeleggingen verdient professionalisering en transparantie De nieuwe AG-Prognosetafel en de impact op pensioenfondsen Solvency II voor pensioenfondsen: geen reden tot paniek Introductie van de Ultimate Forward Rate: methodiek lijkt robuust Zelfevaluaties bestuurders: schuw de zachte kanten niet
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Uit KPMG-onderzoek blijkt dat de meeste bestuurders verwachten dat de stijging in de levensverwachting de komende dertig jaar blijft voortduren. 18 procent van de bestuurders vindt het langlevenrisico zelfs belangrijker dan het beleggingsrisico”. Uit: De nieuwe AG-Prognosetafel en de impact op pensioenfondsen
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
10
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 73
Code Governance op komst voor pensioenfondsen Auteurs: Jorien van der Heijden en Jaklien Wotte
De hele financiële sector snakt naar meer vertrouwen en het verbeteren van de governance is daarbij een belangrijk thema. Ook pensioenfondsen zijn daar al enkele jaren nadrukkelijk mee bezig; het thema blijft in ontwikkeling. In navolging van de codes voor banken en verzekeraars wordt nu een Code Pensioenfondsen ontwikkeld. Een analyse van ervaringen met de Code Banken en de Code Verzekeraars en een blik in de toekomst kunnen u helpen bij het tijdig inspelen op de te verwachten invoering van deze Code. Governance is een belangrijk onderwerp voor pensioenfondsen en dat vertaalde zich in 2007, met de inwerkingtreding van de Pensioenwet, in specifieke eisen voor Pension Fund Governance. Het onderwerp wint in de aanhoudende financiële crisis aan belang en de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid (STAR) hebben inmiddels het initiatief genomen om een governancecode Pensioenfondsen (Code Pensioenfondsen) op te stellen en een Monitoring Commissie in te stellen, naar het voorbeeld van banken en verzekeraars1. Wat kunnen we leren van de ervaringen met de Code Banken en de Code Verzekeraars en de onderzoeken van de Monitoring Commissie? De Code Pensioenfondsen Al in mei 2010 deed de commissie-De Wit aanbevelingen voor het opstellen van een governancecode voor pensioenfondsen. Op 11 april 2012 hebben de Pensioenfederatie en de STAR de minister van Sociale Zaken en Werk gelegenheid per brief geïnformeerd over het initiatief tot het instellen van een Code Pensioenfondsen en de instelling van een Monitoring Commissie2. De Code zal van toepassing zijn op alle pensioenfondsen in Nederland en bouwt
1
2
De Code Banken is op 9 september 2009 vastgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en trad in werking op 1 januari 2010. De Governance Principes Verzekeraars (de Code Verzekeraars) is op 15 december 2010 vastgesteld door het Verbond van Verzekeraars en trad in werking op 1 januari 2011. Brief d.d. 11 april 2012 van de Pensioenfederatie en STAR aan minister Kamp, kenmerk B/12/6073/MH (www.stvda.nl).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
74 De Pensioenwereld in 2013
voort op bestaande stukken van de pensioenkoepels, zoals de Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur en nadere uitwerkingen van de Principes. Gebaseerd op de inhoud van deze brief, zal de Code Pensioenfondsen onder meer de volgende onderwerpen en thema’s bevatten: • Transparantie. • Verantwoording. • Financiële beheersing. • Diversiteit. • Deskundig en competent bestuur. • Verantwoord beleggen. Uitgaand van de ervaringen met de Code Banken en de Code Verzekeraars, kunnen we verwachten dat de Code Pensioenfondsen zal verlangen om de principes toe te passen en verantwoording hierover af te leggen in het jaarverslag volgens het zogenoemde pas-toe-of-leg-uit-beginsel: de instelling geeft bij afwijking van een principe een toelichting over deze afwijking (bijvoorbeeld de reden en de mate van afwijken en of er in de toekomst wel aan een principe zal worden voldaan). Evenals de andere Codes zal de Code Pensioenfondsen geënt zijn op het principe van zelfregulering. Dit houdt in dat in de beginperiode na de invoering van de code monitoring zal plaatsvinden door een Monitoring Commissie, maar dat de pensioenfondsen vervolgens zelf zorg zullen dragen voor een goede naleving en verantwoording. De rol van de Monitoring Commissies is om via tussenrapportages aanbevelingen te doen aan de sector voor implementatie en naleving. Het streven van de Tweede Kamer was om een concept-Code vóór het zomer reces gereed te hebben. Tot op heden is dit concept nog niet openbaar geworden. 3
De wenselijkheid van de Code en toezicht is gepeild via het KPMG-onderzoek . Maar liefst 80 procent van de ondervraagden geeft aan de invoering van een Code Pensioenfondsen een goed initiatief te vinden. Meer toezicht op pensioenfondsen wordt echter niet wenselijk geacht: maar liefst 86 procent van de ondervraagden geeft aan dit niet wenselijk te vinden. 3
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 75
Terugblik en te verwachten impact voor de pensioensector Vaststaat dat vandaag de dag belanghebbenden meer dan ooit verwachten dat het pensioenfondsbestuur transparant en integer optreedt, duidelijk communiceert, medezeggenschap biedt en verantwoording aflegt over de uitvoering van de pensioenregeling. Deze uitgangspunten kwamen in 2005 al 4 terug in de ‘Principes voor goed pensioenfondsbestuur ’ die in 2007 verankerd werden in de Pensioenwet. Uit onderzoek van de Sociaal-Economische Raad (SER) in 2009 bleek dat pensioenfondsen de implementatie van de principes goed hadden opgepakt, maar dat met name kleine fondsen moeite hadden met de inrichting van governance. Vooral het bemensen van verschillende organen kostte veel fondsen moeite. Daarnaast bleek ook dat er een overlap is in de taken van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. Nu, drie jaar later, is de aandacht voor governance groter dan ooit en de oproepen zijn serieuzer en ingrijpender dan voorheen. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft zich expliciet over toezicht en governance uitgelaten tijdens het pensioenseminar in september 2012. Toezicht gaat over het beheersen van risico’s en een goede governance is essentieel om de risico’s te beheersen en de kans op problemen te verkleinen, aldus DNB. In februari 2012 heeft de minister van Sociale Zaken een wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen ingediend bij de Tweede Kamer5. De te verwachten impact van de Code Pensioenfondsen is dat pensioen fondsen inzicht moeten geven in de implementatie van de principes binnen de organisatie. Alles nog steeds volgens het eerder genoemde pas-toe-of-leguit-beginsel, maar dat betekent dan ook dat bij afwijken een verklaring moet worden gegeven. De vraag is nog hoe de Code Pensioenfondsen om zal gaan met de principes over samenstelling en deskundigheid van het bestuur. Deze verschillen van de banken- en verzekeringssector door de verplichte vertegenwoordiging van werkgevers- en werknemerszijde in het bestuur. De vraag die pensioenfondsen zich bij het selecteren van bestuurders zullen moeten stellen is of er sprake is van een evenwichtig en competent bestuur met vertegenwoordiging van voldoende kennisniveau op het gebied van pensioenen en vermogensbeheer. In het KPMG-onderzoek is de mening over het deskundigheidsniveau van
4 5
Stichting van de Arbeid, ‘Principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance)’, 16 december 2005. Kamerstukken 33 182
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
76 De Pensioenwereld in 2013
bestuurders en leden van bestuursbureaus gepeild. Meer dan de helft van de ondervraagden geeft aan dat er voldoende deskundigheid in pensioenbesturen aanwezig is. Toch geeft 31 procent van de ondervraagden aan dat dit deskundigheidsniveau niet voldoende is. Een andere vraag is hoe de Code Pensioenfondsen om zal gaan met de principes over ‘klantbelang centraal’ en ‘productgoedkeuringsproces’ die een belangrijke plaats innemen bij de Code Banken en de Code Verzekeraars. Te verwachten is dat deze principes zich voor de pensioensector meer zullen richten op de transparante verantwoording aan de deelnemers, zoals een duidige en begrijpelijke communicatie over de pensioenopbouw, transparantie over het beleggingsbeleid en over de rendementen op het belegd vermogen. Hoe pensioenfondsbesturen zich kunnen voorbereiden op de Code Pensioenfondsen Met het oog op de ervaringen met de Code Banken en de Code Verzekeraars kunnen vrij concrete voorbereidingen worden getroffen om tijdig in te spelen op de implementatie van de Code Pensioenfondsen. Opgemerkt zij dat veel van deze activiteiten overlap zullen vertonen met verplichtingen vanuit bestaand toezicht, waardoor het bestuur in dat geval onderstaande (overigens niet limitatieve) opsomming meer als checklist kan gebruiken bij het verzamelen van uitgevoerde activiteiten. De volgende concrete voorbereidingen kunnen worden getroffen: • Vastlegging van de samenstelling van het bestuur en toezichtorganen, inclusief profielen van de individuele leden (bijvoorbeeld in een governance charter). • (Laten) uitvoeren van evaluaties naar het functioneren van het bestuur en toezichtorganen (ook evaluatie onder onafhankelijke begeleiding). • Zorg dragen dat alle bestuursleden de benodigde opleidingen en/of trainingen in het kader van permanente educatie volgen. • Concrete vastlegging van belangrijke besluitvorming in de bestuurs vergaderingen (bijvoorbeeld over de vastlegging van de risicobereidheid van het fonds of de besluitvorming aangaande de selectie of voordracht van een nieuw bestuurslid).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 77
• Inzicht verschaffen in de vaststelling, uitvoering, monitoring en waar nodig bijstelling van het algehele risicobeleid van de organisatie. Tevens dient inzicht te bestaan in de wijze waarop de toezichtorganen toezicht daarop uitoefenen. • Invoeren en beschrijven van de systematische controle door het bestuur op risicobeheersing. • Inzicht verschaffen in de wijze waarop het bestuur toezicht houdt op het beleggingsbeleid en verantwoording hierover aflegt aan het toezichtorgaan. Tot slot Het is nog niet duidelijk hoe de Code Pensioenfondsen eruit zal gaan zien. Weliswaar zijn er al inhoudsopgaven bekend, maar het valt te verwachten dat er nog veel discussie zal volgen met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemerszijde. Hierbij moet ook worden bedacht dat governance veel meer is dan het volgen van wet- en regelgeving. Niet voor niets kijkt DNB bij het onderwerp deskundigheid naar kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Naast het bestuur is het ook van belang dat er goed intern toezicht aanwezig is: dit vergroot het zelfsturend vermogen en verbetert de kwaliteit van het bestuur door tegenwicht te bieden aan het uitvoerend bestuur (‘counterveiling power’). De cultuur binnen het pensioenfonds is hierbij ook belangrijk: is de cultuur zodanig dat men problemen kan benoemen en bespreken? Durft het bestuur zichzelf een spiegel voor te houden? Tot slot zal de Code waarschijnlijk in elk geval leiden tot hogere eisen aan de verantwoording. Pensioenfondsbesturen kunnen zich voorbereiden door alvast zorgvuldig na te denken over thema’s die in de te verwachten Code Pensioenfondsen zullen terugkomen. Want het klinkt als een open deur; maar hoe tijdiger de voorbereiding, hoe beter de verantwoording onder verminderde tijdsdruk.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
11
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 79
Risicomanagement vastgoedbeleggingen verdient professionalisering en transparantie Auteurs: Sander Grünewald, Niels Heijstek en Tjerk Klompmaker
De rendementen van vastgoedbeleggingen staan onder druk en de vast goedsector lijdt al enige jaren onder veelal negatieve berichtgevingen. Toch kunnen vastgoedbeleggingen waarde toevoegen aan de beleggings portefeuille van een pensioenfonds in termen van rendement en risico 1 spreiding. Dit artikel laat zien hoe vastgoedbeleggers het vertrouwen van de pensioenfondsen kunnen herwinnen door een grondige invulling van risicomanagement. Risicomanagementraamwerk Historisch gezien ligt het rendement op vastgoed op de lange termijn tussen obligaties en aandelen; daarnaast zien veel pensioenfondsen vastgoed als een deels voor inflatie corrigerende belegging. De laatste jaren heeft de sector echter last van een negatief imago, waardedalingen, toenemende leegstand, een uitdagende markt voor (her)financiering en gedwongen liquidaties. Pensioenfondsen kijken dan ook nadrukkelijk naar hoe vastgoedbeleggers hun vastgoedportefeuille op orde hebben en hoe ze hun risicomanagement inrichten. Diverse initiatieven van brancheorganisaties en de (Europese) wetgever dragen bij aan een professionalisering van risicomanagement bij vastgoedbeleggers. Zo heeft de Vereniging van Institutionele Beleggers in 2 Vastgoed Nederland een visiedocument opgesteld en heeft de Europese wetgever regelgeving voor alternatieve beleggingsinstellingen geïntroduceerd: 3 de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFM-richtlijn) .
1 2 3
Met vastgoedbeleggers worden de beleggingsinstellingen en -fondsen bedoeld die investeringen in vastgoed beheren voor onder meer de institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen. IVBN, ‘Het Risk Management van institutionele vastgoedbeleggers’, maart 2011. De Europese Commissie introduceert geharmoniseerde regelgeving in de vorm van een toezichtkader voor Alternative Investment Fund Managers (AIFM). Deze AIFM Directive (AIFMD) regelt het financieel toezicht voor beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en service providers en is van toepassing op alle beheerders van beleggingsinstellingen die niet kwalificeren als UCITS-beheerders.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
80 De Pensioenwereld in 2013
Op basis van onder meer de bovengenoemde initiatieven heeft KPMG een raamwerk opgesteld, en reeds veelvuldig toegepast in de praktijk, dat bijdraagt aan een beheerste bedrijfsvoering. Het onderstaande raamwerk kent vijf generieke bouwstenen die we hierna verder toelichten. We zullen op een tweetal bouwstenen nadrukkelijker ingaan, ‘Risicoprofiel en risicobereidheid’ en ‘Risicomanagementproces’, om de koppeling tussen de vastgoedbelegger en het pensioenfonds inzichtelijk te maken.
1. Context en strategische doelstellingen
2. Risicoprofiel en risicobereidheid
3. Risicogovernance
4. Risicomanagementproces
5. Risico-universum
Risicoprofiel
Drie verdedigingslinies
Proces
Entiteit
Risicobereidheid
Structuur organisatie
Identificeren
Conflicterende belangen
Meten
Definitie
Beheren
Kans/Impact
Monitoren
Meting en tolerantie
Risicomanagementfunctie
Risicobeschrijving
Beheersing
Rapportage
Figuur 1: Risicomanagementraamwerk
1. Context en strategische doelstellingen Professioneel risicomanagement heeft een directe link met de strategische doelstellingen van de vastgoedbelegger (en de onder beheer zijnde fondsen). Het risicoraamwerk begint dan ook met een zo concreet mogelijke beschrijving van strategische doelstellingen uitgewerkt in kritieke succesfactoren en prestatie-indicatoren.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 81
2. Risicoprofiel en risicobereidheid De tweede bouwsteen is het bepalen van het risicoprofiel en de risico bereidheid op basis van de strategische doelstellingen. Een risicoprofiel is een beschrijving van een verzameling risico’s die voor de vastgoedmanager relevant zijn gewogen op kans en impact. De risicobereidheid geeft aan in hoeverre een organisatie bereid is redelijkerwijs voorzienbare risico’s te accepteren. Deze bereidheid dient uitgewerkt te worden per risico in meetbare indicatoren en limieten, om deze later ook periodiek te kunnen monitoren. Hoewel de uitwerking van deze risico’s wordt beschreven in het onderdeel ‘Risicouniversum’, worden in dit onderdeel de risico’s geïdentificeerd op basis van de strategische doelstellingen. 4
In het KPMG-onderzoek is pensioenfondsbestuurders gevraagd wat zij de belangrijkste risico’s van hun vastgoedportefeuille vinden. In de onderstaande 5 grafieken is dit resultaat vergeleken met de risico’s die zijn genoemd in de 6 jaarverslagen van vastgoedbeleggers .
Vastgoedbeheerders: belangrijkste risico’s op basis van het jaarverslag Marktrisico
94%
Financieringsrisico
88%
Liquiditeits-/ tegenpartijrisico
50%
73%
Taxatierisico
29% 11%
Frauderisico
56% 0%
Marktrisico
Financieringsrisico
63%
Operationeel/ integriteitsrisico
Pensioenfondsbestuurders: belangrijkste risico’s met betrekking tot de vastgoedbeleggingen van het pensioenfonds
100%
9% 0%
50%
100%
Figuur 2: Risico’s van vastgoedbeleggingen vanuit het perspectief van de vastgoedbelegger en het pensioenfonds
4 5 6
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen. Pensioenfondsen die in het KPMG-onderzoek hebben aangegeven geen vastgoedbeleggingen te hebben, zijn in deze analyse niet meegenomen. Op basis van een analyse uitgevoerd door KPMG op de jaarverslagen van Nederlandse vastgoedbeleggers.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
82 De Pensioenwereld in 2013
7
De conclusie is dat ten aanzien van het belangrijkste risico, marktrisico , de pensioenfondsen en de vastgoedbeleggers dezelfde perceptie delen. De pensioenfondsen en de vastgoedbeleggers hebben verschillende percepties over de daaropvolgende risico’s. Bij de vastgoedbeleggers wordt veelal het (her)financieringsrisico genoemd, bij de pensioenfondsen benoemt slechts 11 procent van de ondervraagden dit risico. Dat wekt geen verbazing, want pensioenfondsen zijn immers vaak de financier. Anderzijds is er bij de meeste vastgoedportefeuilles sprake van geleend geld, waardoor dit risico ook in het vizier van het pensioenfonds zou moeten blijven. Onze aanbeveling is om de risicopercepties van beide partijen naast elkaar te leggen. Door transparantie te creëren, ontstaat begrip voor elkaars bedrijfsvoering en kunnen de pensioenfondsbestuurders een diepgaander inzicht in de vastgoedportefeuille onder beheer krijgen. 3. Risicogovernance De derde bouwsteen betreft een beschrijving van de risicomanagement verankering in de organisatie-inrichting als geheel en specifiek op het gebied van de risicomanagementfunctie. Hier wordt onder meer duidelijk hoe de (onafhankelijke) risicomanagementfunctie past binnen de eerste en tweede 8 verdedigingslinie van beheersing van de organisatie. De waarde van risico management kan pas tot zijn recht komen als taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk terugkomen in de reguliere processen. Indien conflicterende belangen bestaan binnen een bepaalde rol, dient dit te worden vastgelegd (een directe vereiste van de nieuwe AIFM-richtlijn).
7
8
Marktrisico is een breed begrip in de sector. In dit artikel wordt dit risico gedefinieerd als de kans dat externe risico’s in de sfeer van onverwachte bewegingen (op de middellange termijn) in marktfactoren zodanige gevolgen hebben voor prijzen en rendementen van beleggingsportefeuilles dat de daarmee beoogde risicorendementsdoelstellingen niet worden behaald, althans niet op overzienbare termijn (zie de tweede voetnoot, IVBN, 2011, o.b.v. IPE Real Estate 2010). Het renterisico wordt als een separaat risico beschouwd. Er worden drie verdedigingslinies gehanteerd om bij de inrichting van de organisatie de onafhankelijkheid van de risicomanagement- en compliancefunctie ten opzichte van de bedrijfsvoering te bewerkstelligen. De eerste linie bestaat uit het lijnmanagement, de tweede linie is de risicomanager die risico’s onafhankelijk van het lijnmanagement toetst en de derde linie is de internal audit-functie (of RvC) die een onafhankelijk oordeel geeft over het ontwerp en de effectiviteit van het risicomanagement.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 83
4. Risicomanagementproces Deze bouwsteen betreft een uitwerking van het risicomanagementproces inclusief de rapportages waarin risicomanagement voorkomt. Processtappen die veelal worden gehanteerd (en tevens terugkomen in de AIFM-richtlijn) zijn: (1) Identificeren, (2) Meten, (3) Managen, en (4) Monitoren. Bij het meten is het van belang om niet alleen historische indicatoren te gebruiken, maar ook om vooruit te kijken. Denk aan het gebruik van scenarioanalyses en stresstesten. Het risicomanagement is een dynamisch proces waarbij het raamwerk mini maal ieder jaar zal moeten worden geëvalueerd. Op basis van bijvoorbeeld ontwikkelingen in de vastgoedmarkt of de bedrijfsvoering kan het risicoprofiel van de vastgoedbeleggers wijzigen. Wij pleiten daarom voor een continu risicomanagementproces dat diep geworteld is in de bedrijfsvoering van de onderneming. Rapportages kunnen ingedeeld worden in interne rapportages, rapportages aan investeerders (zoals pensioenfondsen) en rapportages aan toezichthouders. Onze ervaring bij pensioenfondsen die beleggen in vastgoed is dat zij in toenemende mate rapportages verzoeken die een diepgaander inzicht in de portefeuille bieden. Dit hoeft niet altijd te leiden tot dikkere rapportages, maar wel tot betere risico-indicatoren, waar mogelijk afgezet tegen een normering. In beleggingsrapportages aan pensioenfondsen zijn deze diepgang en normering vaak onderbelicht. Deze diepgang kan bereikt worden door, bijvoorbeeld: • de mate van het gebruik van leverage, herfinancieringsbehoefte, aflopende leases en een indicator zoals de Weighted Average Lease Term9 toe te lichten; • verdelingen tussen gehanteerde strategieën, regio’s, omvang van posities (tegenpartijrisico), leegstand, verwachte huurprijs per m2 op basis van externe taxateurs versus werkelijkheid en sector (residential/commercial/retail) toe te lichten; en • door stresstesten uit te voeren en hierover te rapporteren, wat met de introductie van de AIFM-richtlijn ook een vereiste voor vastgoedbeleggers is.
9
Weighted Average Lease Term: gewogen gemiddelde looptijd van huurcontracten in de portefeuille.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
84 De Pensioenwereld in 2013
5. Risico-universum Stel voor alle geïdentificeerde risico’s heldere definities op, scoor de risico’s op kans en impact en beschrijf de wijze van meting en beheersing alsmede de verantwoordelijkheid voor het meten en beheersen. Zo ontstaan eenduidige, heldere en daardoor goed bruikbare risicokaarten. Dit helpt de vastgoedbelegger bij zijn beslissingen (bijvoorbeeld investerings- en/of fasevoorstellen) de risico’s op juiste en volledige wijze mee te nemen. Risicomanagementraamwerk alleen succesvol met goede inbedding Het managen van risico’s wordt ten onrechte niet altijd gezien als logisch onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. Risicomanagement moet niet alleen gericht zijn op het voldoen aan wet- en regelgeving. Het gaat erom dat het bijdraagt aan het in control zijn en daarmee ook aan het behalen van de strategische (business)doelstellingen. Het wordt daarmee integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Om dat voor elkaar te krijgen is eigenlijk een veranderproces nodig, waarbij alle geledingen van de organisatie steeds meer bewust worden gemaakt van de risico’s die de vastgoedbelegger loopt en hoe deze op een effectieve manier zijn te beheersen. Belangrijk hiertoe is onder meer het continu rapporteren over en het monitoren van risico’s, de voortdurende dialoog met de medewerkers en het inbedden van het risicoconcept in primaire processen. Ook het opnemen van het risicoprofiel en de risicobereidheid als standaardonderdeel van onder andere investeringsvoorstellen en rapportages aan beleggers draagt bij aan het creëren van risicomanagement dat daadwerkelijk waarde toevoegt. Tot slot kan het raamwerk ook een standaardhoofdstuk zijn in het jaarverslag om de uitgangspunten met betrekking tot dit onderwerp ook extern duidelijk te communiceren.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 85
Tot slot Naast een inhoudelijke beschrijving van het raamwerk, is binnen het raamwerk ook aandacht besteed aan de link tussen de perceptie van risicomanagement van de vastgoedbelegger én die van de pensioenfondsbestuurder. Dit biedt de pensioenfondsbestuurder inzicht in de overeenkomsten en hiaten tussen het risicomanagement van beide partijen. Vastgoedbeleggers kunnen hun risicomanagement op een structurele en pragmatische manier benaderen op basis van het beschreven risico managementraamwerk. Het raamwerk is echter geen doel op zich; het risicomanagement van een vastgoedbelegger blijft een dynamisch proces van continu openstaan voor nieuwe of veranderende risico’s. Het in dit artikel beschreven raamwerk kan de vastgoedbeleggers en pensioenfondsen helpen hun gezamenlijke doelstellingen te realiseren. Tevens biedt het raamwerk de vastgoedbelegger handvatten om te kunnen voldoen aan de komende wet- en regelgeving (AIFM-richtlijn). Er is meer en gestructureerd aandacht nodig voor risico’s (en het management daarvan) in de vastgoedportefeuille. De sector staat voor een verdere professionalisering van het risicomanagement. Belangrijk daarbij zijn een onafhankelijke inrichting en inbedding van de risicomanagementfunctie, inzicht en transparantie, een duurzame en robuuste organisatie en een dito proces, alsmede het genereren van sturingsmiddelen (waaronder vooruitblikkende rapportages). In dit artikel hebben wij getracht u handvatten te bieden om hier een start mee te kunnen maken.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
12
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 87
De nieuwe AG-Prognosetafel en de impact op pensioenfondsen Auteurs: Machiel Koper en Olivier Roodenburg
De levensverwachting van mensen stijgt. Pensioenfondsen moeten volgens een ‘best estimate’ hun pensioenverplichting op de balans waarderen en als gevolg daarvan rekening houden met de verbetering van de sterftetrend. Dat houdt voor veel pensioenfondsen in dat ze gebruik zullen maken van een nieuwe prognosetafel, hetgeen in de meeste gevallen een verhogend effect op de voorziening voor pensioenverplichtingen heeft. In de toekomst zullen mensen naar verwachting langer leven dan op basis van de geobserveerde sterfte in het verleden werd verwacht. Pensioenfondsen moeten sinds de introductie van de Pensioenwet per 1 januari 2007 rekening houden met deze verbeteringen in de toekomstige sterftetrend. Om hierop in te spelen gebruiken pensioenfondsen zogenaamde prognosetafels, waarbij de overlevingskansen afhankelijk zijn van het geboortejaar. Zo is op basis van de AG-Prognosetafel 2012-2062 de overlevingskans van een 65-jarige man in 2012 gelijk aan 98,8 procent en de overlevingskans van een 65-jarige man in 2062 gelijk aan 99,7 procent. Soorten prognosetafels in Nederland Welke mogelijkheden heeft een fonds om toekomstige verbeteringen in overlevingspatronen mee te nemen in het vaststellen van de voorzieningen? In de praktijk zijn er twee verschillende prognosetafels.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
88 De Pensioenwereld in 2013
1. Prognosetafels van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): Het CBS kijkt voor het vaststellen van prognosetafels naar de meest voorkomende doodsoorzaken in Nederland en berekent vervolgens op basis van een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van deze doodsoorzaken de verwachte toekomstige sterftekansen. 2. Prognosetafels van het Actuarieel Genootschap (AG): Het AG kijkt voor het vaststellen van prognosetafels naar geobserveerde sterfte in het verleden en trekt deze geobserveerde sterftetrend vervolgens door naar de toekomst. Bij deze methode wordt dus niet gekeken naar de oorzaken die ten grondslag liggen aan de sterfte, maar wordt er slechts uitgegaan van historische sterftepatronen. De AG-Prognosetafels Dit artikel gaat verder in op de tafels die door het AG zijn gepubliceerd. Het AG heeft vanaf 2007 drie prognosetafels gepubliceerd. De tafels worden achtereenvolgens besproken: • AG-Prognosetafel 2005-2050: Deze eerste prognosetafel (gepubliceerd in 2007) is vastgesteld op basis van sterftewaarnemingen na 1988. Sterfte waarnemingen van voor 1988 zijn niet meegenomen in de analyse, vanwege een trendbreuk in de data in dat jaar. De sterftetrend die na 1988 werd geobserveerd, wordt bij het vaststellen van de AG-Prognosetafel de langetermijntrend genoemd. • AG-Prognosetafel 2010-2060: De tweede prognosetafel (gepubliceerd in 2010) is vastgesteld op basis van meer recente sterftewaarnemingen van het CBS en de nieuwste inzichten met betrekking tot sterftetrends in Nederland. Destijds werd een nieuwe trendbreuk in de data ontdekt. In 2002 bleek er een aantoonbare significante wijziging te zijn waarmee rekening gehouden moest worden. Vanaf dat jaar daalden de sterftekansen in een versneld tempo. De geobserveerde sterftetrend na 2002 wordt bij het vaststellen van de AG-Prognosetafel de kortetermijntrend genoemd.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 89
• AG-Prognosetafel 2012-2062: Ten opzichte van de AG-Prognosetafel 2010-2060 is de toegepaste methode slechts in beperkte mate gewijzigd. Voor het vaststellen van de derde prognosetafel (2012) zijn met name sterfte waarnemingen over 2009, 2010 en 2011 toegevoegd. In deze drie jaren bleek de werkelijke sterfte hoger te zijn dan was voorzien met de AG-Prognosetafel 2010-2060. Toch zal de voorziening voor pensioenverplichtingen als de nieuwe tafel wordt toegepast stijgen. Deze tijdsinconsistentie voelt vreemd aan. Hieronder gaan we dieper in op het ontstaan ervan. Gestegen levensverwachting Uit een vergelijking van de AG-Prognosetafel 2010-2060 en de AG-Prognosetafel 2012-2062 blijkt dat de verwachte resterende levensduur is toegenomen, ondanks het toevoegen van hogere sterftecijfers voor 2009, 2010 en 2011. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Ook blijkt dat de levensverwachting van mannen meer stijgt dan die van vrouwen, waardoor de levensverwachting van mannen en die van vrouwen naar elkaar toe bewegen. Onderstaande tabel geeft de verwachte resterende levensduur voor mannen en vrouwen volgens beide tafels. AG 2010-2060
Mannen
Vrouwen
Leeftijd
2012
2037
2062
2012
2037
2062
0
85,5
85,8
85,9
87,3
87,5
87,6
25
60,5
61,0
61,0
62,3
62,7
62,7
45
39,7
41,1
41,3
41,8
42,7
42,9
65
19,9
21,9
22,3
22,7
23,7
23,9
85
5,5
5,9
6,3
6,9
7,4
7,8
AG 2012-2060
Mannen
Vrouwen
Leeftijd
2012
2037
2062
0
86,4
86,7
86,8
87,1
87,3
87,3
25
61,3
61,9
61,9
62,2
62,4
62,5
45
40,2
42,0
42,2
42,0
42,7
42,7
65
20,1
22,6
23,1
22,7
24,1
24,3
85
5,7
6,5
6,6
6,9
7,8
7,8
Tabel 1: Verwachte resterende levensduur
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
2012
2037
2062
90 De Pensioenwereld in 2013
Gevolgen voor de voorziening Veel pensioenfondsen zullen de nieuwe AG-Prognosetafel 2012-2062 gaan hanteren. Het is immers de tafel met de meest recente informatie over sterftetrends en daarmee de meest aangewezen AG-Prognosetafel om te voldoen aan artikel 126 in de Pensioenwet dat fondsen verplicht tot het vaststellen van toereikende technische voorzieningen. Zoals hiervoor uitgelegd, dalen de sterftekansen volgens de nieuwe tafel sterker dan volgens de vorige AG-Prognosetafel. Dit betekent dat een overstap naar de nieuwe tafel naar verwachting leidt tot een verhoging van de voorzieningen met ongeveer 1 procent. De precieze stijging hangt uiteraard wel af van de specifieke eigenschappen bij het pensioenfonds, zoals onder andere (1) de man-vrouwverhouding, (2) de verhouding tussen opbouw ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen en (3) de gemiddelde leeftijd. Kortetermijntrend ten opzichte van langetermijntrend Bij het vaststellen van de AG-Prognosetafels 2010-2060 en de AG-Prognosetafel 2012-2062 is aangenomen dat op korte termijn de sterftekansen sterker dalen dan op lange termijn. Als gevolg hiervan is in de beginperiode van de prognosetafel de kortetermijntrend leidend, hierna neemt de langetermijntrend de ontwikkeling in de sterftekansen weer over (zodanig dat aan het einde van prognoseperiode het effect van de kortetermijntrend niet meer waarneembaar is). De kortetermijntrend van de sterftekansen daalt sterker dan de langetermijn trend. Door het toevoegen van de waarnemingsdata 2009, 2010 en 2011 is de langetermijntrend van de sterftekansen sterker dalend in de AG-Prognosetafel 2012-2062 vergeleken met de AG-Prognosetafel 2010-2060. Dit wordt veroor zaakt doordat de toegevoegde geobserveerde sterftekansen (over 2009, 2010 en 2011) sterker zijn gedaald ten opzichte van wat is verondersteld in de langetermijntrend. Dit is in lijn met de verwachting (van de kortetermijntrend) dat in de periode 2009, 2010 en 2011 de sterftekansen sneller daalden dan op basis van de langetermijntrend werd verwacht.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 91
Dit is een verklaring voor de (tijds)inconsistentie dat verwachte sterftekansen dalen in de AG-Prognosetafel 2012-2062, ondanks het feit dat de gerealiseerde sterftekansen voor de jaren 2009, 2010 en 2011 hoger waren dan de verwachte sterftekansen zoals gepubliceerd in de AG-Prognosetafel 2010-2060. Toekomstige sterftetafel In de afgelopen jaren bleek het lastig te zijn om de ontwikkeling in de over levingskansen goed te voorspellen, hetgeen vaak tot grote verandering van de voorzieningen heeft geleid. Het is, mede bezien vanuit het oogpunt van risico management, van belang om inzicht te hebben in de onzekerheid van de voor spelling bij het maken van de overlevingstafel. In 2014 verwacht het AG daarom met een (stochastische) overlevingstafel te komen waarin ook de sterftekansen bij verschillende betrouwbaarheids intervallen zijn opgenomen (in tegenstelling tot de AG-Prognosetafel 2012-2062 waarin alleen de ‘best estimate’ is gegeven). Fondsspecifieke ervaringssterfte Fondsspecifieke ervaringssterfte is in dit kader ook van belang. Pensioen fondsen kunnen daartoe correctiefactoren toepassen als de eigen populatie qua sterfte verschilt van de algemene populatie waarop de tafel is gebaseerd. De Nederlandsche Bank (DNB) en het AG hebben respectievelijk een Good Practice-document en een leidraad opgesteld waarin aanbevelingen worden gegeven voor de hantering van fondsspecifieke ervaringssterfte. Aanbevelingen zijn onder andere dat de wijze van het vaststellen van de ervaringssterfte op transparante, robuuste en reproduceerbare wijze geschiedt. Daarnaast geeft het AG de aanbeveling om rekening te houden met de betrouwbaarheid van de dataset. Hierbij kan gedacht worden aan de vraag of de dataset voldoende sterftewaarnemingen bevat. Daarnaast geeft het AG aan dat er eventueel inzicht kan worden verschaft in de onzekerheid over de vaststelling van de correctiefactoren.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
92 De Pensioenwereld in 2013
Verwachtingen pensioenfondsbesturen 1 Uit het KPMG-onderzoek blijkt dat de meeste bestuurders verwachten dat de stijging in de levensverwachting de komende dertig jaar blijft voortduren. De bestuurders geven tevens aan het langlevenrisico een belangrijk risico te vinden, 18 procent van de bestuurders vindt het langlevenrisico zelfs belangrijker dan het beleggingsrisico. Tot slot In de nieuwe Prognosetafel 2012-2062 neemt de levensverwachting van zowel vrouwen als mannen toe, maar de sterftekansen zijn in beperkte mate gedaald. Dit betekent dat de voorzieningen voor pensioenverplichtingen van de pensioenfondsen met ongeveer 1 procent zullen stijgen, afhankelijk van de verhouding mannen en vrouwen in de deelnemerspopulatie, de verhouding tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen en de gemiddelde leeftijd van de deelnemers. Bij de overgang naar de nieuwe prognosetafel zal gecontroleerd moeten worden of de fondsspecifieke ervaringssterfte nog moet worden aangepast.
1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 93
Vanuit het oogpunt van risicomanagement is het van belang om inzicht te krijgen in de onzekerheid van de voorspelling bij het maken van de overlevingstafel. Het AG speelt daarop in 2014 in met het publiceren van betrouwbaarheidsintervallen bij sterftekansen in de overlevingstafel. Met deze betrouwbaarheidsintervallen kan het risico als gevolg van het langer leven van deelnemers beter worden ingeschat.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
13
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 95
Solvency II voor pensioenfondsen: geen reden tot paniek Auteur: Alexander van Stee
Brussel maakt vaart met de invoering van een Solvency II-raamwerk voor pensioenfondsen. Dat leidt tot stevige discussies, onder andere over het onderwerp buffervorming. Leiden de Europese regels ertoe dat we moeten vrezen voor ons pensioenstelsel? De zorgen zijn begrijpelijk, maar verdienen wel een nuancering. Begin 2012 publiceerde de Europese Commissie een White Paper met plannen die het Europees pensioentoezicht in lijn moeten brengen met Solvency II, het toezichtkader voor verzekeraars binnen de EU. Concreet zou het daarbij gaan om een herziening (en flinke uitbreiding) van de IORP-directive, die van toepassing is voor pensioenfondsen binnen de EU. Context Solvency II De herziening van de IORP-directive omvat veel meer aspecten dan alleen maar toezichteisen, maar de beweging naar Solvency II trekt wel de meeste aandacht. Solvency II is het Europese toezichtkader voor verzekeraars in de EU dat – naar het zich nu nog laat aanzien – op 1 januari 2014 van kracht zal worden, maar er wordt al gesproken over verder uitstel. Het Solvency II-raamwerk rust op drie pijlers: heel kort gezegd schrijft de eerste pijler de kwantitatieve eisen voor (kapitaalbuffers), de tweede pijler beschrijft de eisen die aan risicomanagement en governance worden gesteld en de derde pijler gaat in op de rapportagevereisten. Onder de zogenoemde Holistic Balance Sheet (HBS)-benadering moeten alle activa en passiva van een verzekeraar marktconsistent worden gewaardeerd.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
96 De Pensioenwereld in 2013
Er is nog steeds veel discussie over de precieze invulling van de kapitaaleisen bij Solvency II en als gevolg van lobbywerk door verzekeraars en regeringen is de afgelopen jaren gesleuteld aan de parameters die uiteindelijk de hoogte bepalen van de aan te houden financiële buffers. Met zogenoemde Quantitative Impact Studies (QIS) is voor verzekeraars al berekend wat de impact van de voorstellen is op het eigen vermogen. De angel van de discussie is heel eenvoudig: meer buffers aanhouden betekent minder winst en verzekeraars willen niet dat het toezichtkader ertoe leidt dat Europese verzekeraars niet meer kunnen concurreren met verzekeraars die niet onder het Solvency II-regime vallen. Binnen de EU concurreren verzekeraars – althans in een aantal landen, waaronder Nederland – ook met pensioenfondsen. De lobby van de verzekeraars is dan ook voor een deel gericht op het bereiken van een gelijk speelveld (‘level playing field’) voor verzekeraars en pensioenfondsen. Met andere woorden: het toezicht voor verzekeraars (Solvency II) moet ook voor pensioenfondsen van toepassing zijn. Solvency II voor pensioenfondsen De European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA – de koepel van Europese toezichthouders) heeft ook een QIS aangekondigd die inzicht moet geven in de omvang van de impact van een Solvency II-regime op de financiële buffers van pensioenfondsen. Tussen half oktober en eind 2012 heeft een beperkt aantal pensioenfondsen al berekend hoe de financiële buffers eruit komen te zien volgens de technische specificaties van EIOPA. Effecten van huidig Solvency II-kader voor buffers Wat zou het betekenen als Solvency II, zoals het er nu ligt voor verzekeraars, op Nederlandse pensioenfondsen wordt toegepast? De zorgen van de pensioensector zijn vooral geconcentreerd op de hogere zekerheidsmaat onder Solvency II (van 99,5 procent versus 97,5 procent onder het huidige Financieel Toetsingskader (FTK)). De impact hiervan is inderdaad groot. Maar ook indien de zekerheidsmaat van 97,5 procent voor pensioenfondsen in stand blijft zullen de buffereisen toenemen. Dat komt doordat Solvency II rekening houdt met meer risico’s dan onder het FTK het geval is en doordat de diversificatievoordelen minder groot zijn. Zelfs bij een zekerheidsmaat van ‘slechts’ 97,5 procent – de huidige FTK-zekerheid dus – zullen sommige pensioenfondsen hun vereiste buffers met meer dan 20 procent zien stijgen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 97
De precieze impact is sterk afhankelijk van de specifieke kenmerken van het pensioenfonds. Ook de, onder Solvency II gehanteerde, andere waardering van voorzieningen heeft een negatief effect op de pensioenfondsbalans. Zo moeten bijvoorbeeld ook voorwaardelijke elementen (toeslagen) worden gewaardeerd en moet in de voorziening rekening worden gehouden met een risicomarge. Er is niet alleen maar sprake van negatieve effecten. Solvency II biedt – naar 1 de huidige stand van zaken – wat lucht ten aanzien van de rentecurve . Ook de zogenoemde ‘equity dampener’ (die ervoor zorgt dat in slechte tijden een lagere buffer voor risico op aandelen nodig is en in goede tijden een hogere) brengt verlichting. Deze (vooral politiek gedreven) modelaanpassingen van Solvency II zijn ook in de QIS-specificaties voor de pensioenfondsen opgenomen. Maatwerk Zowel de Europese Commissie als de EIOPA zegt aan te sturen op een maatwerkraamwerk voor pensioenfondsen, afgeleid van Solvency II, maar inspelend op specifieke kenmerken die pensioenfondsen onderscheiden van verzekeraars. Tijdens de consultatie van de QIS-specificaties was er kritiek dat er te veel rechtstreeks uit Solvency II is gekopieerd. De realiteit is echter dat er wel degelijk sprake is van een aantal zaken die als maatwerk voor de pensioensector zijn ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn: • Pensioenfondsen moeten niet alleen voorwaardelijke indexatie waarderen, maar kunnen ook de kortingsmogelijkheid waarderen. Beide kunnen gewaar deerd worden op basis van optietheorie en hebben een tegengesteld effect op het vermogen van een pensioenfonds. • Pensioenfondsen kunnen het ‘tekortabsorberend’ vermogen van de sponsor meenemen in de waardering. Ze kennen dan op de balans een waarde toe aan een bijstortingsverplichting door de sponsor.
1
Dit geldt zeker indien de veelbesproken ‘counter cyclical premium’ of de ‘matching adjustment’ (de facto een opslag op de risicovrije rente) overeind blijft.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
98 De Pensioenwereld in 2013
Niettemin wijst de eerste QIS voor pensioenfondsen in de richting van hogere buffereisen voor de Nederlandse pensioenfondsen. Dat kan ook eigenlijk niet anders. De financiële crisis heeft immers laten zien dat het FTKstandaardmodel geen goede reflectie opleverde van de risico’s van pensioen fondsen. De gewenste zekerheid van 97,5 procent was er in feite niet. De fundamentele vraag die voorligt is dus of we minder zekerheid accepteren of in plaats daarvan hogere buffers vormen om de gewenste zekerheid ook daadwerkelijk waar te kunnen maken. In dat licht bezien is het juist goed dat er een toezichtmodel komt dat de daadwerkelijke risico’s beter weerspiegelt. Dat verkleint de mismatch tussen verwachting en realisatie. Hoe nu verder? Vanuit Europa hebben vooral de pensioensectoren in de landen met een relatief grote tweede pijler, waaronder Nederland, veel kritiek geuit op de Europese voorstellen voor een ’Solvency II voor pensioenfondsen’. Ook de Haagse politiek heeft zich bezorgd getoond over de ontwikkelingen. Tegelijkertijd beweegt het FTK zich echter al in de richting van het Europese raamwerk, getuige de gewijzigde rentecurve gebaseerd op een (deels) aan Solvency II ontleende systematiek, en de contouren van het nieuwe FTK, waarin een aantal parameters is aangescherpt, al is het nog steeds op een zekerheidsmaat van 97,5 procent gebaseerd. Leiden de Europese regels ertoe dat we moeten vrezen voor ons pensioen stelsel? Indien Solvency II onverkort op pensioenfondsen wordt toegepast, wordt de (al bereikte) grens van betaalbaarheid inderdaad overschreden. Echter, enige nuancering van de onrust over de Europese voorstellen is op zijn plaats. Ten eerste zal de soep niet zo heet worden gegeten als zij wordt opgediend. Het traject voor verzekeraars heeft laten zien dat het een langdurig proces is en dat er gaandeweg flink wat water bij de wijn is gedaan als gevolg van de lobby van verzekeraars en politiek. Mogelijk zal dit bij de wijziging van de IORP-directive anders zijn, omdat er op pensioengebied veel grotere verschillen zijn tussen de belangen van de diverse EU-landen. Het afzwakken van de buffereisen staat bij een aantal Europese landen niet hoog op de agenda. Toch is ook niet te verwachten dat de huidige specificaties ongewijzigd hun weg naar de definitieve regelgeving zullen vinden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 99
Ten tweede kan gerust worden gesteld dat het risicomanagement van veel pensioenfondsen voor verbetering vatbaar was, en in een aantal gevallen nog steeds is. De conclusies uit de DNB-beleggingsonderzoeken en het rapport van de commissie-Frijns waren eensluidend over dit punt. De tweede pijler van Solvency II, in het bijzonder de ORSA (Own Risk and Solvency Assessment), kan ook pensioenfondsen helpen met de verankering van het risicobeheer en -beleid. Tot slot heeft Nederland op het gebied van pensioentoezicht een grote voor sprong op de andere EU-landen met een sterk ontwikkelde tweede pijler. Het FTK is conceptueel immers niet wezenlijk anders dan Solvency II (eerste pijler). De belangrijkste verschillen zitten in de invulling van de risico’s en de gekozen modelparameters. In plaats van het te vuur en te zwaard bestrijden van de Brusselse voorstellen, zou de pensioensector er beter aan doen zijn energie te steken in het beïnvloeden van de modelparameters om op die manier de scherpe kanten van de voorstellen af te schuren. Tot slot Europese deelnemers aan pensioenregelingen zijn gebaat bij een pensioen stelsel dat de verwachtingen kan waarmaken. Nederland heeft een sterk ontwikkelde pensioenmarkt en heeft bovendien als enige EU-land ervaring met een, in conceptuele zin, op Solvency II lijkend toezichtkader. Daarmee kan Nederland op pensioengebied een voortrekkersrol in Europa vervullen en een belangrijk stempel drukken op de komende Europese regelgeving voor pensioenfondsen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
14
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 101
Introductie van de Ultimate Forward Rate: methodiek lijkt robuust Auteurs: Jeroen Gielen en Alexander van Stee
Recent heeft De Nederlandsche Bank de methodiek voor het bepalen van de rekenrente voor pensioenfondsen aangepast. Dat leidde tot een discussie over de methode zelf en de te hanteren parameters. Een ruwe analyse in dit artikel laat zien dat de methode robuust lijkt. De dekkingsgraad is al langere tijd een belangrijke bron van zorg voor pensioen fondsen. Daar waar de hoogte van de dekkingsgraad vooral leidt tot zorgen over het korten van pensioenaanspraken, leidt de grote volatiliteit in de dekkingsgraad tot twijfels of de dekkingsgraad wel een juiste ‘thermometer’ is voor de ‘gezondheid’ van een fonds. Zoals vaak is geschreven, hebben de onderliggende rentes – de rentetermijnstructuur (RTS) – een grote invloed op de dekkingsgraad. Een lage rente leidt tot hoge verplichtingen en vice versa. Omdat de RTS rechtstreeks werd afgeleid uit marktgegevens (swaprentes), leidde een grote volatiliteit in de markt tot grote schommelingen in de verplichtingen en dekkingsgraad. Deze schommelingen lijken strijdig met de gedachte dat pensioenfondsen langetermijnverplichtingen hebben. Daarom introduceerde De Nederlandsche Bank (DNB) in december 2011 een driemaandsmiddeling, met als argument dat er sprake was van een uitzonderlijke markt die noopte tot aanpassingen. Het gewenste effect – een stabielere en hogere dekkingsgraad – bleef uit, omdat de swaprentes waarop de RTS gebaseerd was, voor langere tijd laag bleven. Naast de stabiliteit speelde de discussie of de swaprentes wel een goede maatstaf zijn voor alle looptijden van de RTS. Immers, voor lange looptijden is de liquiditeit laag. Ondanks deze discussiepunten geeft 66 procent van de 1 ondervraagde pensioenfondsbestuurders in het KPMG-onderzoek aan dat zij achter de invoering van de nieuwe methode staan.
1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
102 De Pensioenwereld in 2013
Ultimate Forward Rate Vanwege deze combinatie van instabiliteit en illiquiditeit bij lange looptijden introduceerde DNB in oktober 2012 een nieuwe methode die is ontleend aan de methode die verzekeraars moeten gebruiken binnen het nieuwe toezichtstelsel Solvency II. Uitgangspunt hierbij is dat dezelfde swap rates worden gebruikt als die voor de ‘oude’ RTS werden toegepast. Tot de looptijd van 20 jaar wordt nog steeds een driemaandsmiddeling toegepast op de swap rates uit de markt. Voor looptijden vanaf 21 jaar worden de rentes langzaam aangepast door deze te laten convergeren naar een bepaalde vaste waarde voor lange looptijden: de Ultimate Forward Rate (UFR). Vanaf 21 jaar wordt de éénjaarsrente (forward rate) geleidelijk gelijk gesteld aan deze UFR, waardoor de rentecurve langzaam naar deze waarde toe kruipt. Hoe langer de looptijd, hoe dichter de rentes toe kruipen naar die forward rate, vandaar de naam Ultimate Forward Rate. Het voert te ver om hier in te gaan op de details van de methode. Deze kunnen 2 gevonden worden op de website van DNB . Er bestaan fundamentele bezwaren tegen het gebruik van een UFR. Een aantal vooraanstaande hoogleraren van Nederlandse universiteiten beklaagden zich 3 over de kunstmatig hoge dekkingsgraden die dit zou opleveren . Daarnaast kan een UFR leiden tot verstoring van de markt, omdat veel partijen hun verplichtingen moeten afdekken met een beperkt aantal financiële instrumenten. De discussie over de conceptuele juistheid voeren wij in dit artikel niet. We beperken ons tot een analyse van de waarde van de UFR.
2 3
Zie www.toezicht.dnb.nl/5/18/50-226790.jsp Het Financieele Dagblad, ‘Noodzakelijke aanpassing van de nieuwe rekenrente voorkomt ongewenste bijeffecten’, 14 juli 2012.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 103
Waarde van de UFR Vanaf een looptijd van 20 jaar speelt de waarde van de UFR een belangrijke rol. Hierbij is aansluiting gezocht bij het toezichtstelsel voor verzekeraars, Solvency II, waarbij de waarde is vastgesteld op 4,2 procent. Deze waarde is gebaseerd op een inflatieverwachting van 2 procent en een reële rente van 2,2 procent. De overeenkomst met Solvency II betekent niet dat deze waarde niet ter discussie staat. Kijkend naar de markt lijkt deze waarde aan de hoge kant. Het Centraal Planbureau (CPB) concludeert hierover: “Een realistisch gekozen niveau van de lange rente ligt in de huidige situatie daarom eerder onder dan boven de 4%”4. Belangrijk is om op te merken dat de UFR bij de huidige marktrentes zorgt voor een verhoging van de curve. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de UFR zorgt voor een verlaging van de curve wanneer de marktrentes bij lange looptijden hoger liggen dan de UFR. De curve hangt af van meer parameters dan alleen de UFR; zo moet ook een keuze gemaakt worden met betrekking tot het laatste liquide datapunt (de 20 jaar vanaf wanneer de UFR een rol gaat spelen) en de snelheid van convergentie naar de UFR. Ook de vaststelling van deze parameters is niet onomstreden. In dit artikel zullen wij ons concentreren op de invloed van de hoogte van de UFR op de verplichtingen van een pensioenfonds.
4
Centraal Planbureau, ‘Aanpassing toezicht pensioenfondsen (septemberpakket)’, 24 september 2012.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
104 De Pensioenwereld in 2013
Verplichtingen Voor onze analyse gaan we uit van een fictief middelgroot pensioenfonds waarvan de verwachte kasstromen zijn weergegeven in figuur 1. De duratie van het fonds is ongeveer 20 jaar. Hiervoor is gekozen omdat de veranderde rentecurve voor een jong fonds relatief veel invloed heeft. De kasstromen worden contant gemaakt met de volgende rentecurves per eind september 2012: • RTS-oud – De originele RTS gebaseerd op de driemaandsmiddeling. • RTS-3,2 procent – Een nieuwe RTS op basis van een UFR van 3,2 procent. • RTS-4,2 procent – Een nieuwe RTS op basis van een UFR van 4,2 procent. • RTS-5,2 procent – Een nieuwe RTS op basis van een UFR van 5,2 procent. De curves zijn getoond als lijnen in de figuur. De onderste lijn is de RTS per eind september berekend volgends de oude methode (gebruikmakend van de driemaandsmiddeling). Daarboven liggen de curves volgens de nieuwe methode, met UFR’s van respectievelijk 3,2 procent, 4,2 procent en 5,2 procent (ook per eind september).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 105
4,5%
0,6% 0,5%
3,5%
Rente
3,0%
0,4%
2,5% 0,3%
2,0%
Kasstromen RTS-oud RTS-3,2% RTS-4,2% RTS-5,2%
1,5% 1,0% 0,5%
0,2% 0,1%
0,0%
Verplichtingen (EUR mlrd)
4,0%
0% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Looptijd
Figuur 1: Verwachte kasstromen ‘jong’ pensioenfonds
Voorziening Tabel 1 toont de voorziening van het fonds op basis van de verschillende rentecurves. De eerste kolom geeft aan welke curve gebruikt is voor de verdiscontering, de tweede kolom geeft de waarde van de verplichtingen volgens deze curve, de derde kolom geeft het verschil in verplichtingen ten opzichte van de nieuwe door DNB gebruikte curve (RTS-4,2 procent), en de laatste kolom geeft dit verschil uitgedrukt in procenten. RTS
Waarde verplichtingen (in EUR mlrd)
Verschil t.o.v. RTS-4,2% (in EUR mlrd)
Verschil t.o.v. RTS-4,2% (in %)
RTS-oud
11.577
n.v.t.*
n.v.t.*
RTS-3,2%
11.424
282
2,5
RTS-4,2%**
11.143
0
0,0
RTS-5,2%
10.885
-258
-2,3
* RTS-oud is opgenomen ter informatie maar maakt geen deel uit van de vergelijking, derhalve geen waarden ingevuld. ** Dit is de curve zoals DNB voorschrijft per 1 oktober 2012.
Tabel 1: Verplichtingen op basis van de verschillende rentecurves
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
106 De Pensioenwereld in 2013
Resultaten De verplichtingen vallen voor het fictieve fonds dus lager uit door de invoering van de nieuwe methode. Dat is logisch omdat in alle drie gevallen de betreffende UFR hoger is dan de marktrentes: een hogere rente leidt tot een lagere waarde van de verplichtingen. De invloed is echter relatief beperkt omdat de UFR pas na 20 jaar een rol gaat spelen. De invloed van de UFR wordt pas na 30 jaar significant, en omdat dit fictieve fonds een duratie heeft van ongeveer 20 jaar is de impact relatief gering. Voor een ouder fonds zou de impact nog kleiner zijn omdat de looptijd van de verplichtingen korter is, en de UFR vooral invloed heeft op de rente voor lange looptijden. Een daling van de verplichtingen is uiteraard goed voor de dekkingsgraad. De betekenis van de dekkingsgraad wordt wel anders, omdat de nieuwe RTS met UFR geen invloed heeft op de waarde van de beleggingen. Deze worden nog steeds op marktwaarde gewaardeerd, en niet met een kunstmatige (hoge) RTS. Deze asymmetrie is een extra reden om de parameters voor de RTS zorgvuldig vast te stellen. Deze zorgvuldigheid heeft ook te maken met de solidariteit tussen generaties. Een hogere UFR leidt tot een verhoging van de dekkingsgraad waardoor de pensioenen eerder kunnen worden geïndexeerd. Hierdoor bestaat het risico, wanneer deze kunstmatig hoge rente niet wordt vergezeld van hogere beleggingsresultaten, dat de pensioenpot leeg is wanneer de jongeren recht hebben op hun pensioen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 107
Tot slot Ondanks de vele bezwaren heeft DNB besloten een UFR te gebruiken bij het vaststellen van de RTS. Dit lijkt een goede oplossing voor de grote volatiliteit in de dekkingsgraden van de pensioenfondsen. DNB heeft besloten om een UFR van 4,2 procent te gebruiken. Er is veel gediscussieerd over de parameters voor de nieuwe RTS-methode, maar een analyse in dit artikel laat zien dat keuze voor een bepaalde UFR maar een beperkte invloed heeft op de voorziening. Een verandering van de UFR van 1 procent heeft een impact op de verplichtingen van ongeveer 2,5 procent. Daarmee lijkt de methode robuust. Ook al is de invloed beperkt, dat moet geen reden zijn om in de toekomst eenvoudigweg de gekozen waarde van 4,2 procent te handhaven. Het blijft belangrijk om de waarde van de UFR regelmatig tegen het licht te houden op basis van ontwikkelingen in de markt. Deze heeft immers een directe invloed op de waarde van de verplichtingen en daarmee op de dekkingsgraad. Indirect bepaalt de UFR dus of pensioenen wel of niet gekort moeten worden, en wanneer pensioenen zelfs weer geïndexeerd kunnen worden. Dergelijke belangrijke beslissingen dienen op basis van de juiste grondslagen genomen te worden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
15
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 109
Zelfevaluaties bestuurders: schuw de zachte kanten niet Auteurs: Bert Kempen en Susanne Koeman
De Pensioenwet verplicht besturen van pensioenfondsen tot het uitvoeren van een periodieke zelfevaluatie. Deze evaluaties richten zich zowel op kennis inhoudelijke thema’s als op de meer ‘zachte kanten’ van de bestuurdersrol. Alleen als ook dat laatste serieus wordt genomen draagt dit instrument bij aan de effectiviteit van het bestuur. Een extern adviseur kan daarbij een belangrijke rol spelen en desgewenst naar de rol van coach groeien. 1
De ‘Principes voor goed pensioenfondsbestuur’ van de Stichting van de Arbeid – ingebed in de wetgeving – stellen eisen aan de deskundigheid en het functioneren van het bestuur. Het bestuur moet voldoen aan alle deskundig heidseisen van De Nederlandsche Bank (DNB) en moet deskundigheidsplannen vaststellen om aan deze verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Daarnaast schrijven deze principes voor dat het bestuur een procedure vaststelt voor een periodieke evaluatie van het functioneren van het bestuur als geheel en van het functioneren van de individuele bestuursleden. DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hebben met de Beleidsregel deskundigheid 2011 nadere invulling gegeven aan het thema deskundigheid, door dit op te delen in kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Kennis heeft betrekking op wat de bestuurder weet, zoals kennis van beleggings producten of pensioenregelingen. Vaardigheden hebben te maken met wat de bestuurder kan en hoe dat kan worden ingezet om in bepaalde situaties benodigd gedrag te laten zien, zoals bij het voeren van onderhandelings gesprekken of bij besluitvorming. Professioneel gedrag omvat persoonlijke eigenschappen en gedragingen die de houding of stijl vormen van de bestuurder in de bestuurskamer. Om vaardigheden en professioneel gedrag te concretiseren noemen DNB en AFM als voorbeeld enkele competenties als authenticiteit, communicatieve vaardigheid, helikopterview en omgevingssensitiviteit. 1
Stichting van de Arbeid, ‘Principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance)’, 16 december 2005.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
110 De Pensioenwereld in 2013
De cyclus van een zelfevaluatie Een zelfevaluatie doorloopt een aantal stappen die in figuur 1 zijn weergegeven.
1 Verzamelen meningen en ervaringen
5
2
Verbeterd bestuur
Evaluatiebijeenkomst
4
3
Uitvoeren en monitoren actiepunten
Vaststellen actiepunten
Figuur 1: Een effectieve zelfevaluatie
1. Verzamelen meningen en ervaringen Zelfevaluaties beginnen met het verzamelen van meningen en ervaringen van de bestuursleden. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan het kennisniveau van de bestuursleden. 2. Evaluatiebijeenkomst: in de spiegel kijken In een bijeenkomst wordt de verzamelde informatie besproken. Het gaat er daarbij om dat bestuursleden zich open en constructief opstellen en daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in elkaars visies. In algemene zin geldt dat het vaak nuttig is om zaken te bespreken die door meerdere bestuursleden opgemerkt worden, of zaken waarover de meningen sterk uiteenlopen. De bijeenkomst duurt doorgaans tussen drie uur en een hele dag als er
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 111
‘groot onderhoud’ nodig is. De bijeenkomst kan geleid worden door de bestuursvoorzitter zelf of door een persoon die nauw betrokken is bij het bestuur. Het inzetten van een extern adviseur/facilitator draagt bij aan een sfeer waarin meer veiligheid wordt ervaren om tot de noodzakelijke diepte in de discussies te kunnen komen. Ook dienen hierover van tevoren afspraken te worden gemaakt. Te weinig diepgang verankert de bewustwording van verbeterpunten onvoldoende maar te veel kan tot onwenselijke of onbegrepen situaties leiden die een constructieve sfeer belemmeren. Daarom is het beter dat de voorzitter zelf als deelnemer kan participeren, hij kan zich dan vrijer uitspreken zonder dat noodzakelijke procesinterventies hem hierin belemmeren. 3. Vaststellen actiepunten De bijeenkomst leidt tot inzicht in de sterke kanten en in de minder goed ontwikkelde kanten van het bestuur en biedt daarmee de basis voor het opstellen van verbeterpunten en acties. Het beperken van de hoeveelheid actiepunten zal bijdragen aan voldoende focus. Het is ook belangrijk op dit moment al een eigenaar (of meerdere eigenaren) voor de actiepunten aan te wijzen die erop toezien dat er ook echt wat met de punten wordt gedaan. Daarnaast worden alvast zo veel mogelijk deadlines vastgesteld. 4. Uitvoeren en monitoren actiepunten Het uitvoeren en monitoren van de vastgestelde actiepunten is een van de meest kwetsbare stappen in de cyclus. Bestuurders moeten zelf de discipline hebben om met regelmaat aandacht te besteden aan de actiepunten, zodat de nieuw te verwerven vaardigheden en het nieuw te verwerven gedrag ‘in kunnen slijten’. Als dit niet serieus wordt gedaan, zal de evaluatie niet meer zijn dan een vrijblijvende ‘gezellige meeting’. 5. Verbeterd bestuur Bovenstaande actiepunten, mits goed uitgevoerd, zullen leiden tot een beter pensioenfondsbestuur. Bij de volgende periodieke evaluatie begint de cyclus opnieuw. In het jaarlijkse KPMG-onderzoek2 wordt dit bevestigd. Op de vraag in welke mate de zelfevaluaties aantoonbaar effect hebben op het functioneren van het bestuur van het pensioenfonds antwoordt 28 procent van de respondenten dat de zelfevaluaties in ‘grote mate’ effect hebben en ziet 54 procent van de respondenten in ‘kleine mate’ effect. Kortom: het werkt! 2
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
112 De Pensioenwereld in 2013
De praktijk Hoe wordt het bovenstaande in de praktijk toegepast? Het is duidelijk dat er een grote bereidheid is tot het invullen van de zelfevaluatie. Bij de pensioenfondsen waar we de evaluatie begeleiden is er ook veel enthousiasme. Natuurlijk is er soms enige schroom om open en helder het functioneren te beoordelen maar met de juiste begeleiding verdwijnt deze schroom en ontstaan er constructieve gesprekken waarin deelnemers zich kwetsbaar durven op te stellen. Dit geldt bijvoorbeeld bij een onderwerp als de bij pensioenfondsbestuurders aanwezige kennis. Naarmate het gesprek persoonlijker wordt en de nadruk verschuift van kennis naar gedrag en karaktereigenschappen, neemt de schroom toe en is het lastiger om onderliggende knelpunten bespreekbaar te maken. Vertrouwen versterken is daartoe essentieel, maar kan ook een levensgroot dilemma zijn. Immers, als vertrouwen een voorwaarde voor een goede discussie is, maar gebrek aan vertrouwen ook een probleem is, kan het erg ingewikkeld worden. Enerzijds kan men verstrikt raken in de inhoud en de wijze van discussie, wat het patroon van gebrek aan vertrouwen juist kan versterken. Anderzijds kan het gesprek er te veel door aan de oppervlakte blijven. Juist dan is de begeleiding van een goede externe adviseur van belang. Deze kan als facilitator het gesprek zo veilig begeleiden dat de knelpunten boven water komen en dat hierover een conflictoplossend gesprek gevoerd wordt. We zien te vaak in de praktijk dat de evaluatie begeleid wordt door een bestuurslid of een persoon die nauw bij het bestuur betrokken is. Het kan moeilijk zijn voor de gespreksleider om voldoende afstand te bewaren en objectief te blijven. In het ergste geval raakt hij/zij zelf te veel verstrikt in het evaluatieproces. Ook ten aanzien van het definiëren van actiepunten is een verschil zichtbaar tussen ‘harde’ en ‘zachte’ onderwerpen. Als actiepunten betrekking hebben op het vergaren van kennis kunnen deze vrij eenvoudig worden ingevuld met cursussen en studiedagen. Anders is het als actiepunten liggen op het vlak van vaardigheden en professioneel gedrag, de competenties, die veel moeilijker zijn te vertalen in concrete actiepunten. De essentie wordt niet altijd geraakt en het gevaar bestaat dat het bestuur de dag afsluit met het plan om een plan op te stellen. De praktijk laat zien dat de externe adviseur dit kan helpen te voorkomen door ook de zachte kant hard te maken. Vaak zien we dat de
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Risicomanagement 113
bewustwording en het accepteren van zachte aspecten al voldoende bron is voor verandering. Het vinden van de juiste vorm wordt dan gevoed door creativiteit en leidt tot bevrijdend enthousiasme in plaats van een ‘juk’. Het blijkt ook vaak moeilijk om deadlines en eigenaars toe te wijzen aan deze actiepunten. Bestuurders zijn vaak terughoudend. Dit heeft niet te maken met onwil. Het is eerder een gevolg van het feit dat deze ‘softe’ actiepunten vaak voortkomen uit meningen en gevoel en als gevolg daarvan vaak een wat onduidelijk karakter hebben. Was het al lastig om de softe actiepunten concreet te definiëren, nog moeilijker is het om ideeën te hebben over de uitvoering ervan. Tot slot Een effectieve zelfevaluatie vraagt van bestuurders dat zij adequaat aandacht besteden aan de uitvoering van de softe actiepunten. Dit kan voor een deel worden uitbesteed aan een extern adviseur/facilitator die dan kan groeien naar de rol van coach. Idealiter zou de jaarlijkse zelfevaluatie worden opgevolgd door twee aanvullende korte sessies gedurende het jaar. Door meerdere sessies in één jaar te houden wordt enerzijds bewustwording bij bestuursleden gestimuleerd, anderzijds kan de adviseur meer betrokken blijven bij de uitvoering van de actiepunten en hierover adviseren. Het begint met uitproberen, u zult zien dat het werkt!
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
114 De Pensioenwereld in 2012 2013
Uitbesteding & uitvoeringskosten 16 17 18 19 20 21 22 23
Beheersing uitbestedingsrelatie vraagt om redeneren vanuit gemeenschappelijk belang ‘In control 2.0’: samen met partners grip op risico’s krijgen Grip op vermogensbeheerders vraagt om planmatige monitoring Meerjarenbeleidsplan dwingt pensioenfondsen vooruit te kijken Due diligence bij overname/fusie van pensioenfondsen SEPA bij pensioenfondsen: aftellen naar 1 februari 2014 Pensioenfondsen en btw: de rit in de achtbaan is nog niet ten einde Bestand tegen een volgende crisis
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 115
“Een belangrijk onderdeel in de stap van ‘controle’ naar ‘regie’ is het inregelen van een systematische controlecyclus samen met de uitvoeringsorganisatie”. Uit: Grip op vermogensbeheerders vraagt om planmatige monitoring
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
16
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 117
Beheersing uitbestedingsrelatie vraagt om redeneren vanuit gemeenschappelijk belang Auteurs: Peter de Groot, Daniëlla Sichtman en Edward Snieder
Veel pensioenfondsen hebben een groot deel van hun taken uitbesteed aan uitvoeringsorganisaties. Dat vraagt om een goede beheersing en monitoring van de taken die voor hen uitgevoerd worden. Mede onder druk van toezichthouders is deze beheersing de afgelopen jaren stevig opgeschroefd. Het vervelende neveneffect hiervan is dat in sommige gevallen uitvoeringsorganisatie en pensioenfonds het gemeenschappelijk belang – en daarmee het belang van de deelnemer – uit het oog lijken te zijn verloren. Tijd voor bezinning, tijd voor een betere onderlinge verstandhouding. Dát een overgrote meerderheid van de pensioenfondsen de afgelopen decennia ervoor heeft gekozen veel taken, zoals bijvoorbeeld de pensioen administratie of het vermogensbeheer, uit te besteden aan uitvoerings organisaties, is verstandig en soms zelfs onvermijdelijk. Zowel ten aanzien van het vermogensbeheer als ten aanzien van de uitvoering van de pensioenregelingen is de complexiteit dermate groot geworden dat er specialistische expertise nodig is – en ook vaak omvangrijke investeringen in goede systemen nodig zijn – om deze taken naar behoren uit te voeren. Veel pensioenfondsen kunnen dat zelf niet opbrengen en laten het daarom over aan specialisten. In het begin was daar weinig (en in sommige gevallen te weinig) controle op en was de vrijheid van de uitvoeringsorganisatie groot. De laatste jaren is er op dat gebied veel veranderd. De wetgever stelt steeds meer eisen aan Pension Fund Governance, waaronder ook grip op uitbestedingsrelaties. De financiële crisis – in combinatie met de teruggelopen dekkingsgraden van pensioenfondsen – maakt dat de prestaties van de uitvoeringsorganisaties
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
118 De Pensioenwereld in 2013
nadrukkelijker dan vroeger onder het vergrootglas liggen. En toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) heeft zich nadrukkelijk uitgesproken over de rol die pensioenfondsbestuurders hebben ten aanzien van uitbesteed vermogensbeheer: de bestuurders kunnen niet weglopen voor hun verantwoordelijkheden in het geval van uitbesteding. Deze combinatie van factoren heeft ertoe geleid dat er flink is geïnvesteerd in een betere beheersing van uitbestede activiteiten. Uitingsvormen hiervan zijn onder meer Service Level Agreements (SLA’s) waarin dit aspect veel nadrukkelijker aan de orde komt en uitvoeringsorganisaties die Control Frameworks optuigen en op basis daarvan met assurancerapporten (ISAE 3402) laten zien aan de eisen te voldoen. De vraag is nu of partijen in de pensioenwereld niet wat te ver zijn door geschoten. Het heeft er alle schijn van dat zij nu vaak te veel de contracten en wetten naleven naar de letter en de geest minder goed op het netvlies hebben. Met andere woorden: zij passen de eisen niet principle-based toe maar rule-based. Dat lijkt onverstandig. Een goede controle en beheersing van uitbestede activiteiten is immers van belang, maar moet geen doel maar een middel zijn. Als betrokken partijen de legitimatie voor de maatregelen alleen zoeken in wet- en regelgeving is er iets mis, want de maatregelen moeten immers een doel dienen. Een doorgeslagen focus op strakke beheersing van uitbestedingsrelaties is niet alleen vervelend omdat dit druk zet op een soepele samenwerking tussen beide partijen, maar heeft ook voor de deelnemer consequenties. Het is immers onvermijdelijk dat deze situatie hogere kosten met zich meebrengt. En juist in deze tijd waarin de betaalbaarheid van pensioenen onder druk staat, is dat zeer ongewenst. Het is dus tijd voor een koerswijziging, waarbij de focus meer ligt op een goede samenwerking op weg naar een gezamenlijk doel en minder op een uitgebreid stelsel van controles. Het uitgangspunt daarbij is dat het gedeelde belang – in essentie: het creëren van optimale waarde voor de deelnemer van het fonds – centraal wordt gesteld in alles wat pensioenfonds en pensioenuitvoeringsorganisatie doen. In dat verband is een heel eenvoudig model van Simon Sinek behulpzaam. Het basismotto van Sinek is simpel: Start with Why. Het is tevens de titel van zijn boek waarin hij drie ‘Golden circles’ onderscheidt: What, How en Why. Veel organisaties weten eigenlijk alleen maar wat ze doen (What). De How-vraag – welk businessmodel, welke strategie – is ook nog wel te beantwoorden. Maar het wordt pas echt lastig zodra de
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 119
Why-vraag wordt gesteld. Heel weinig organisaties kunnen helder benoemen waarom ze de dingen doen die ze doen. Sinek betoogt dat bedrijven die dat wel kunnen de winnaars zijn. Dit denkmodel kan ook voor de pensioenwereld een goed startpunt zijn om de dialoog tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie (en andere stakeholders) te verbeteren. In die dialoog wordt dan niet alleen het gedeelde belang – de Why – behandeld, maar geven partijen elkaar ook inzicht in de eigen belangen, de competenties van de betrokkenen en de rollen en verantwoordelijkheden. Daardoor kan begrip ontstaan voor elkaars leefwereld en doelstellingen. En daarmee kan ook het onderliggende principe van een goede beheersing centraal worden gesteld, zodat minder naar de letter en meer naar de geest wordt gehandeld. De uitvoeringsorganisatie kan zich dan bijvoorbeeld nadrukkelijker realiseren dat uiteindelijk niet het fonds zijn klant is, maar de deelnemer. Alles wat in het werk wordt gesteld voor een goede informatievoorziening, een optimale verhouding tussen risico en rendement doet men dus niet voor het fonds, maar voor de deelnemer. En ook de beheersings- en controlemaatregelen zijn er uiteindelijk alleen voor de deelnemer. Als partijen het voor elkaar krijgen om elkaar daarin te vinden zullen ze elkaar niet langer in de wurggreep houden door te redeneren vanuit eigenbelang – en te focussen op verantwoording – en ontstaat er ruimte voor vertrouwen en een betere samenwerking. Ze hebben elkaar immers nodig om de deelnemer goed van dienst te zijn: it takes two to tango. Tot slot Hoe kunnen betrokken partijen invulling geven aan dit streven? In het artikel ‘‘In control 2.0’: samen met partners grip op risico’s krijgen’ wordt een handreiking gegeven voor de wijze waarop pensioenfonds en uitvoerings organisatie hier in praktische zin mee kunnen omgaan.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
17
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 121
‘In control 2.0’: samen met partners grip op risico’s krijgen Auteurs: Jacco van Kleef, Suzanne Stoof en Peter van Toledo
Toezichthouders verwachten van pensioenfondsen dat zij ‘in control’ zijn in een dynamische en complexe omgeving. Het gaat daarbij niet meer alleen om de beheersing van financiële risico’s, maar om een breed scala aan risico’s. Dat vraagt niet alleen om goede beheersmaatregelen maar ook – en vooral – om het samen met de uitvoeringsorganisatie ontwikkelen van een visie op risico’s. Deze doorontwikkeling van het control framework (‘in control 2.0’) bouwt dan ook nadrukkelijk voort op een goede dialoog tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisaties. Pensioenfondsen worden meer en meer aangesproken op hun verantwoorde lijkheid en dat leidt onder andere tot professionalisering van pensioenbureaus en soms ook tot het dupliceren van de stafafdeling van de uitvoeringsorganisaties. Pensioenfondsen trekken de teugels naar uitvoeringsorganisaties strakker aan en kijken kritisch naar de rapportages en prestaties. De meeste fondsen kiezen voor meer verantwoordingsrapportages en meer assurance bij deze rapportages. Zo zijn er service level agreements (SLA’s), vermogensbeheer- en mandaatovereenkomsten, SLA-rapportages, performancerapportages en Service Organisatie Controle (SOC)-rapporten (zoals ISAE 3402/COS 3000). Maar leidt dit er nu werkelijk toe dat pensioenfondsen beter in control zijn?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
122 De Pensioenwereld in 2013
In het KPMG-onderzoek1 geven pensioenfondsen aan dat SOC-rapportages voldoende bijdrage leveren aan de interne beheersing. Wat de inhoud, toegankelijkheid en vertaling naar de relevantie voor het pensioenfonds betreft, blijkt er ruimte te zijn voor verbetering. Zaken als compliance en integriteitbeleid worden gemist. De rapportages worden vooral ervaren als product voor de accountant. Hieruit blijkt dat er duidelijk behoefte bestaat aan toegankelijker rapportages en een bredere scope qua risico’s. Om te komen tot een betere aanpak – ‘in control 2.0’ – is het zaak om even een stap terug te doen en de verschillende belangen en de onderlinge relatie tussen de verschillende partijen te bekijken. Dialoog over de spanningsvelden Onze ervaring in andere branches leert dat uitbesteding en de beheersing van uitbestede processen succesvol is als partijen in een partnership met een gezamenlijk doel opereren. Vertrouwen in elkaar is daarbij essentieel en transparantie is een voorwaarde. Door de beperkte dialoog met de gebruikers (de pensioenfondsen) zijn SOCrapporten in het verleden vaak op basis van eigen inzichten van de uitvoerings organisatie opgesteld. Gelukkig vindt de dialoog tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie in toenemende mate plaats. Daarin is het van belang dat tegengestelde belangen worden (h)erkend. In de relatie tussen een pensioenfonds en zijn uitvoeringsorganisatie zorgen deze tegengestelde belangen voor een gezonde spanning. In figuur 1 hebben we ter illustratie een aantal belangrijke spanningsvelden tegenover elkaar gezet.
1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 123
Specifieke eisen Compliance Accountant (risico’s jaarrekening) In Control Statement Risico’s gebruikers (uniek) Transparantie Taken/verantwoordelijkheden fonds risicomanagement Proceskwaliteit (stapeling ISAE’s) Materialiteit fonds
Generieke processen en multiclient Behalen service levels Fonds (risicobeheersing) ISAE 3402 (contract) Generieke risico’s Imago en concurrentiepositie Taken/verantwoordelijkheden uitvoeringsorganisatie risicomanagement Inhoudelijke kwaliteit (DNB) Materialiteit uitvoeringsorganisatie
Figuur 1: Spanningsvelden van ‘in control’ in de relatie tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie
Ter illustratie: SOC-rapporten zijn veelal generiek ingericht en in het geval van ISAE 3402-rapporten, als meest voorkomende vorm, hoofdzakelijk gericht op de relatie met de jaarrekening. Daardoor raken ISAE 3402-rapporten niet alle relevante risicogebieden van een pensioenfonds. De rapportages geven vaak beperkte informatie voor een pensioenfonds over de specifieke omstandigheden bij een uitvoeringsorganisatie. Zaken als informatie over welke pensioenfondsen in de beoordeling (of de steekproeven) zijn betrokken en de gehanteerde diepgang (materialiteit) zijn niet vereist volgens de standaarden en ontbreken daardoor vaak. Voor een pensioenfonds gaat het hier echter wel degelijk om belangrijke informatie ter beantwoording van de vraag of het fonds ‘in control’ is.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
124 De Pensioenwereld in 2013
Dit kan in de rapportages makkelijk worden opgelost. Zo kan volgens rapportagestandaard ISAE 3000 een veel breder spectrum risicogebieden worden beschreven. Ook is het mogelijk om informatie over de onderzochte pensioenfondsen op te nemen in een ISAE 3402-rapport. Het is van belang om over deze alternatieven een dialoog aan te gaan waarbij het pensioenfonds ‘in the lead’ is en goed beslagen ten ijs komt. Het pensioenfonds vormt zich daartoe een duidelijk beeld van de eigen risico’s en belangen, is zich bewust van de (tegengestelde) belangen van de uitvoeringsorganisatie en formuleert duidelijke wensen en eisen. De inhoud van de dialoog Veel pensioenfondsen hebben in de afgelopen jaren (integrale) risicoanalyses uitgevoerd. Deze analyses, waarin risico’s en (maximaal) gewenste exposures worden geformuleerd, zijn een goed startpunt voor een dialoog met de uitvoeringsorganisatie. Het governance- en controleraamwerk van de uitvoeringsorganisatie moet als het ware in het verlengde liggen van dat van het pensioenfonds. Op deze manier wordt de dialoog versimpeld. Beide praten over de dezelfde risico’s. Hierdoor is het mogelijk om een win-winsituatie te bereiken voor pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie. Het pensioenfonds kan zichtbaar en effectief in control zijn en de uitvoeringsorganisatie kan op een efficiënte en zichtbare manier maximaal klantbelang nastreven. Dit is schematisch weergegeven in figuur 2.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 125
UITVOERINGSORGANISATIE
FONDSEN
Verwachtingen en eisen verschaffen
DIALOOG
Effectief en zichtbaar in control
Toegankelijke rapportage opleveren
Efficiëntie en zichtbare kwaliteit van de dienstverlening Houden we nog steeds van elkaar?
Figuur 2: Toenemende eisen van pensioenfondsen en uitvoeringsorganisatie vragen om een nieuwe visie op ‘in control’
Hierbij is het van belang om inzichtelijk te maken welke risico’s worden beheerst per proces en op welke regelgeving/vereisten deze beheersing van toepassing is. Een voorbeeld van een praktische uitwerking van een geïntegreerd en gedeeld controleraamwerk is weergegeven in figuur 3. Het formuleren van een beperkt aantal key controls is hierbij een goede werkwijze: bij een gemiddeld fonds is sprake van honderd key controls die van belang zijn voor verschillende regelgeving.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
126 De Pensioenwereld in 2013
Vervolgens kan het fonds vaststellen over welke onderwerpen verantwoording is gewenst en over welke onderwerpen assurance nodig is. Als die wens verder gaat dan assurance bij de financiële verantwoording (zoals opgenomen in de ISAE 3402) kunnen er alternatieve assurancerapporten nodig zijn; bijvoorbeeld een ISAE 3000-rapport indien ook assurance gewenst is ten aanzien van businessrisico’s of projecten. Eisen vanuit SLA, financial audit, compliance, business Financial audit
ISAE 3402
PROCESSEN
Service Level Agreement
In controlstatements
…
Entity level Vermogensbeheer Pensioenbeheer Betalingsverkeer HR IT …
Figuur 3: Een praktische uitwerking van ‘in control 2.0’: een geïntegreerd en gedeeld controleraamwerk
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 127
Partnership Er is een grens aan het uitbreiden van de harde beheersmaatregelen in het controleraamwerk. Bij de professionalisering van de controlestructuur verdienen twee vragen dan ook de aandacht: • Zijn de investeringen in risicobeheersing doeltreffend en leiden ze daad werkelijk tot een lager risicoprofiel? • Schiet risicobeheersing haar doel niet voorbij en leidt zij tot ongewenste effecten, zoals een cultuur van angst en toenemende juridisering? Ervaring leert namelijk dat er ook iets anders nodig is om te komen tot goede beheersing: een partnership met een gezamenlijk doel. Vaak is het instellen van meer maatregelen het gevolg van incidenten, gebrek aan transparantie en daardoor gebrek aan vertrouwen in elkaars deskundigheid. Het is van belang om een goede balans te creëren tussen regels en vertrouwen. Pensioen fondsen moeten bij ‘in control 2.0’ dus ook nadenken over ‘trust rules’. Met trust rules worden regels bedoeld die vertouwen scheppen, met als doel een situatie te creëren waarin vertrouwen regeert, fouten mogen worden gemaakt en gezamenlijk wordt gewerkt aan professionalisering. Deze trust rules zijn een randvoorwaarde voor een goede beheersingsstructuur. KPMG heeft negen trust rules geformuleerd waarmee concreet gewerkt kan worden aan een goede balans tussen regels en vertrouwen. Deze zijn weergegeven in figuur 4.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
128 De Pensioenwereld in 2013
Maak contact persoonlijk Durf te experimenteren en leer van ervaringen
Ga mild om met misverstanden maak korte metten met misbruik
Defineer gezamenlijke doelstellingen
Geef het goede voorbeeld
Trust rules
Zet in op geïnformeerd vertrouwen, niet op blind vertrouwen
Bouw vertrouwen op met goede regels
Houd koers en bewaar rust, ook als er iets misgaat
Geef elkaar verantwoordelijkheid en vertrouwen
Figuur 4: Balanceren tussen controls en trust: implementeren trust rules
Concrete voorbeelden van hoe het pensioenfonds een goede balans tussen regels en vertrouwen kan creëren zijn onder meer: • Geef elkaar verantwoordelijkheid en vertrouwen: leg afspraken over de werkzaamheden en verantwoordelijkheden die worden uitgevoerd schriftelijk vast in een uitbestedingsovereenkomst. • Definieer gezamenlijke doelstellingen en bouw vertrouwen op met goede regels: stel een Service Level Agreement op tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie om verschillen van inzicht over de gewenste informatie te voorkomen en gezamenlijke doelstellingen te definiëren. Hierin kunnen bijvoorbeeld ook overlegstructuren worden afgesproken tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 129
• Zet in op geïnformeerd vertrouwen, niet op blind vertrouwen: rapportages zijn afgestemd op verwachtingen en eisen van het pensioenfonds, bijvoorbeeld op basis van een dashboard dat is gebaseerd op de risicoanalyse van het pensioenfonds. Transparantie is van belang. • Maak contact persoonlijk: periodieke afstemming/gesprekken tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie om de dienstverlening te evalueren en indien nodig te verbeteren. In de beste relaties gaat wel eens wat mis. Ga in dialoog over incidenten. Zorg voor een cultuur waarin fouten bespreekbaar zijn zodat daaruit lering kan worden getrokken. Essentieel is dat misbruik van vertrouwen in deze situaties meteen geëscaleerd moet worden, omdat dit het gezamenlijke doel in de weg staat. Tot slot: het recept voor partnership Het pensioenfondsbestuur moet verantwoordelijkheid nemen voor uitbestede processen, en kan dat niet alleen. It takes two to tango en een goede dialoog tussen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie is dan ook van belang om duidelijkheid te creëren over de wensen, eisen en eventuele spanningsvelden in de relatie. Alleen dan kunnen de harde beheersingsmaatregelen – de interne controleraamwerken – goed tot hun recht komen en sluiten rapportages aan op de wensen van de pensioenfondsen. Daarmee ontstaat een win-winsituatie. Goede beheersing vraagt in elk geval om meer dan alleen maar harde controles, rapportages en verantwoordingen. Het is van belang om in een partnership een goede balans te creëren tussen regels en vertrouwen. De genoemde trust rules bieden hiervoor handvatten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
18
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 131
Grip op vermogensbeheerders vraagt om planmatige monitoring Auteurs: Edwin Krikke en Gerben Schreurs
De Nederlandsche Bank dringt er al jaren op aan dat pensioenfondsen meer grip moeten krijgen op de uitbestede activiteiten bij de vermogens beheerders. Ook onze eigen waarneming in de praktijk laat zien dat het beter kan. Bij de initiële selectie kijkt men kritisch naar een vermogens beheerder, maar daarna wordt er nauwelijks meer gekeken naar kwaliteits aspecten en het waarmaken van de eerder gedane beloften. Daarom zouden veel pensioenfondsen zich af moeten vragen of ze écht in control zijn. Een belangrijk onderdeel in de stap van ‘controle’ naar ‘regie’ is het inregelen van een systematische controlecyclus samen met de uitvoeringsorganisatie. Vermogensbeheer is complex en vraagt om specialistische expertise. Juist daarom kiest de overgrote meerderheid van de pensioenfondsen al jaren voor uitbesteding van het vermogensbeheer al dan niet door de inschakeling van een integraal vermogensbeheerder. Het is duidelijk dat bestuurders van pensioenfondsen daarmee niet ontslagen zijn van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van vermogensbeheer. Dat maakt dan ook dat ze grip dienen te hebben op hun partners, zeker in het geval van mandaten waarin complexe en/of exotische producten – variërend van financiële instrumenten tot en met beleggingen in infrastructuur of windmolenparken – een rol spelen. Juist dan is het van essentieel belang om de risico’s goed te doorgronden, te weten waarin wordt geïnvesteerd en zeker te weten dat de vermogensbeheerder de gemaakte afspraken – waaronder het mandaat – naleeft. Bestuurders mogen daarom van hun vermogensbeheerder verwachten dat deze de kwaliteit van de processen goed op orde heeft en deze processen volgens afspraak inregelt. Dit houdt ook in dat de uitvoeringsorganisatie tijdige, volledige en juiste informatievoorziening biedt, binnen de bandbreedtes van de mandaten blijft en zich houdt aan alle overige afspraken.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
132 De Pensioenwereld in 2013
Het bovenstaande klinkt allemaal volstrekt logisch en tijdens het selectieproces van een vermogensbeheerder komen deze aspecten, die belangrijk zijn om een goede grip te krijgen en te houden op de uitbestede activiteiten, dan ook veelal uitgebreid aan de orde. De grootste uitdaging zit er echter in om ook na de initiële selectie goed grip te houden op de activiteiten. Dit houdt in dat voortdurend gecontroleerd en beoordeeld zou moeten worden of de door de vermogensbeheerder geschetste beelden over kwaliteit en speciaal voor het pensioenfonds ingeregelde processen ook echt worden waargemaakt. Juist in een tijd waarin de complexiteit van de producten groter wordt en waarin pensioenfondsen onder druk staan mag het op dat punt niet fout gaan. Uit KPMG-onderzoek1 blijkt dat 68 procent van de bestuurders van pensioenfondsen meent ruim voldoende grip te hebben op de uitbestede activiteiten. Wordt nader op de algemene term ‘grip’ ingezoomd door te kijken naar de mate waarin het risicobeheerkader specifiek is ingeregeld voor het pensioenfonds, naar onze mening essentieel in de aan- en bijsturing van de vermogensbeheerder, dan meent nog slechts 32 procent ruim voldoende controle hierop te hebben. Een opmerkelijke uitkomst, waaruit blijkt dat de grip op uitvoeringsorganisaties misschien helemaal niet zo goed is als bestuurders in eerste instantie denken. De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dit beeld te delen door er in haar onderzoeken en publicaties op aan te dringen dat fondsen meer grip moeten krijgen op de uitbestede activiteiten bij vermogensbeheerders. Ons beeld vanuit de praktijk onderstreept dit: bij de overgrote meerderheid van de pensioenfondsen is er ruimte voor verbetering op het gebied van grip op vermogensbeheerders. Een effectieve manier om grip te krijgen en te versterken is het inregelen van een systematische controlecyclus vanuit het pensioenfonds volgens de Deming-cyclus. Deze bekende cyclus beoogt het continu verbeteren van een proces en omvat vier stappen: Plan, Do, Check en Act.
1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 133
Vastleggen van afspraken over de aard van de dienstverlening in contracten, SLA’s en mandaten
Plan
Controleren van de checks and balances in de uitvoering
Act
Do Bespreken en beoordelen van rapportages en (incident)procedures
Check
Evalueren en bijsturen, opstellen (meer)jarenplannen en -begrotingen
Figuur 1: Systematische controlecyclus
Onze ervaring leert dat er over het algemeen voldoende aandacht is voor de plan- en de check-fase. Bij de initiële selectie wordt kritisch gekeken naar de vermogensbeheerder en worden afspraken zorgvuldig vastgelegd in contracten en Service Level Agreements (SLA’s). Ook worden de rapportages van de vermogensbeheerder over het algemeen nauwkeurig besproken en beoordeeld. Er is echter over het algemeen te weinig aandacht voor het beoordelen van de processen die leiden tot deze resultaten, de do-fase. Te weinig wordt gekeken naar het waarmaken van de door de vermogensbeheerder gedane beloften, waaronder het specifiek inregelen van processen naar de wensen van het pensioenfonds. Door zowel de do- als de check-fase grondig te doorlopen heeft het pensioenfonds de benodigde informatie om de vermogensbeheerder concreet bij te sturen. Het bijsturen valt in de laatste fase van de cyclus, de actfase, waarin een tweede verbeterslag te maken is. De belangrijkste elementen per fase zijn hieronder nader uitgewerkt.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
134 De Pensioenwereld in 2013
Fase 1: Plan In deze fase moet duidelijk worden wat de verwachtingen van de uitvoeringsorganisatie zijn en dienen deze te worden vastgelegd in contracten, SLA’s en mandaten met daaraan gekoppelde prestatienormen. De beloningsstructuur is daarbij ook van groot belang, omdat deze de vermogensbeheerder dient te prikkelen tot het nastreven van de belangen van het pensioenfonds en het verhogen van de kwaliteit. Daarnaast dienen onderwerpen als vrijheid in product- en managerkeuze (is er sprake van gedwongen winkelnering voor bepaalde producten of beleggingscategorieën?) en in keuze van de looptijd van de contracten (zijn er mogelijkheden om tussentijds het contract voor alle of enkele diensten te beëindigen?) besproken te worden met de uitvoeringsorganisatie, samen met het contractueel regelen van aansprakelijkheden. Fase 2: Do Tijdens de uitvoering van de gemaakte afspraken dienen niet alleen de prestaties periodiek gecontroleerd te worden aan de hand van bijvoorbeeld ISAE 3402-verklaringen en kwartaalrapportages, maar is het ook belangrijk om te controleren of alle afspraken goed zijn ingeregeld in risicosystemen en procedures bij de uitvoeringsorganisatie. Andere onderwerpen die aandacht verdienen vanwege hun belang voor het maatwerk aan het fonds zijn de deskundigheid en motivatie van het personeel en het streven naar continue verbetering door wederzijdse feedback binnen de organisatie. Gelijkgerichtheid van belangen door de juiste prikkels in fee-afspraken hierbij is van groot belang. Ten slotte is het zaak voor het pensioenfonds om aandacht te besteden aan handvatten voor sturing en de kwaliteit van rapportages, wat mede bepaald wordt door de juistheid, tijdigheid en volledigheid van informatie. Met name in tijden wanneer er maatwerkinformatie nodig is, bijvoorbeeld in geval van crises of incidenten, moet het pensioenfonds kunnen vertrouwen op de rapportages.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 135
Fase 3: Check De rapportages worden besproken en beoordeeld, en vergeleken met de doelstellingen en eventuele benchmarks. Daarnaast dienen de doelstellingen en benchmarks periodiek geëvalueerd en bijgesteld te worden. In de praktijk zien we namelijk voorbeelden van te ruime bandbreedtes en risicokaders, waardoor er geen sprake is van gecontroleerde uitbesteding van activiteiten. Een systematische analyse van deze doelstellingen voorkomt situaties met veel ‘groene smileys’ maar een ontevreden pensioenfonds. Hierin dient uiteraard een goede afweging gemaakt te worden tussen de mate van de beheersing versus de complexiteit van de portefeuille. Fase 4: Act De do- en de check-fase hebben inzichtelijk gemaakt of de vermogensbeheerder zijn afspraken is nagekomen en daarmee aan de wensen van het pensioenfonds heeft voldaan. Aan de hand van deze informatie kan de vermogensbeheerder worden bijgestuurd en op basis van de prestatienormen al dan niet worden beloond. De bijsturing wordt vervolgens weer vertaald in aangescherpte contracten, SLA’s en mandaten in de volgende plan-fase. Om de mate van bijsturing te bepalen kunnen de verleende diensten gevisualiseerd worden zoals in figuur 2, die de samenhang laat zien tussen wat in het contract staat, wat is geleverd en wat het pensioenfonds verwachtte.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
136 De Pensioenwereld in 2013
Services in contract Irrelevant
Niet geleverd
Niet verwacht
Tevredenheid (maatwerk) Conflict
Verspilling Niet in contract
Services verwacht
Services geleverd
Figuur 2: Maatwerkvereisten geleverde diensten
Zonder systematische controle en periodieke bijsturing zullen de drie cirkels steeds verder uiteenlopen. Het is zaak voor het pensioenfonds de vermogensbeheerder zodanig bij te sturen dat de services zo veel mogelijk aansluiten bij wat het pensioenfonds verwacht, geleverd krijgt en contractueel heeft vastgelegd. Wat impliceert dit voor pensioenfondsen? Een belangrijke eerste stap op weg naar meer grip op uitvoeringsorganisaties is dat pensioenfondsen zich realiseren dat het continu monitoren van de kwaliteit bij vermogensbeheerders geen luxe maar een zaak van essentieel belang is. Dat betekent concreet dat het verstandig is niet blind te varen op rapportages van de vermogensbeheerder maar er ook zelf poolshoogte te gaan nemen, al dan niet ondersteund door een externe specialist. Vervolgens dienen de bevindingen zorgvuldig te worden geëvalueerd en vergeleken, om zo de vermogensbeheerder te kunnen bijsturen. Dit wordt vervolgens weer vastgelegd in de contracten en SLA’s, waarna de cyclus zich herhaalt.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 137
Deze vier onderdelen verdienen een systematische aanpak volgens de geschetste cyclus. Afgaande op onze praktijkervaringen is het geen luxe om hierin een professionalisering door te voeren, omdat de do-fase en de act-fase over het algemeen te weinig aandacht krijgen. Dat eventuele ontevredenheid over de vermogensbeheerder vaak niet wordt niet vertaald naar acties of bijsturing heeft meerdere redenen. Ten eerste gaat het bij de kwaliteit van een vermogensbeheerder om een complex vraagstuk waar vaak geen eenvoudige antwoorden voor zijn, en waarvoor veel besturen capaciteit en kennis missen. Bovendien gaat het in veel gevallen ook nog om een uitvoeringsorganisatie die relatief dicht bij het fonds staat en daar soms vroeger deel van uitmaakte. Men beschouwt de medewerkers van de vermogensbeheerder dan eerder als ex-collega’s dan als leveranciers en dat maakt het lastig om elkaar duidelijk aan te spreken op het nakomen van afspraken. Toch is die professionalisering een absolute vereiste om meer grip te krijgen. Bestuurders staan dan ook voor de uitdaging om een goede controlecyclus in te regelen voor hun pensioenfonds. Dit hoeft het pensioenfonds niet alleen op te pakken: de uitvoeringsorganisatie is medeverantwoordelijk voor het leveren van maximale kwaliteit aan het pensioenfonds. Door de geschetste systematische aanpak kunnen pensioenfonds en uitvoeringsorganisatie gezamenlijk de kwaliteit van processen op een hoger niveau krijgen en houden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
19
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 139
Meerjarenbeleidsplan dwingt pensioenfondsen vooruit te kijken Auteurs: Gerben Schreurs en Rosanne Vermeulen
Pensioenfondsen staan voor een veelheid aan uitdagingen en hun omgeving verandert in hoog tempo. Het gevolg daarvan is dat ze te weinig vooruitkijken en veel bezig zijn om brandjes te blussen. Dat is op zijn zachtst gezegd suboptimaal. Uit het rapport ‘Van controle naar regie’¹ blijkt dat pensioenfondsen goed in staat zijn om controle uit te oefenen op werkzaamheden binnen en rondom het fonds, maar dat de regie van en door het bestuur nog kan verbeteren. Het meerjarenbeleidsplan biedt handvatten om middels controle naar regie te komen. Deze handvatten, de belangrijkste voordelen en de randvoorwaarden van het meerjarenbeleidsplan komen in dit artikel aan bod. Pensioenakkoord, Solvency II, achterblijvende dekkingsgraden, Ultimate Forward Rates en Quinto-P-onderzoeken. Het is zomaar een greep uit de zaken die het afgelopen jaar (strategische) aandacht vergden van pensioenfondsen. Pensioenfondsen opereren in een omgeving waar veel veranderingen in weten regelgeving plaatsvinden en waar maatschappelijk met een vergrootglas naar wordt gekeken. Zeker nu de betaalbaarheid van de pensioenen op het spel staat en het pensioenstelsel kraakt in zijn voegen. De bestuursagenda is dan ook overvol en de praktijk laat zien dat het dan lastig is om een consistente koers te varen en grip te houden op de eigen toekomst. Dit komt niet alleen voort uit de veelheid en snelheid aan ontwikkelingen waar pensioenfondsen mee te maken hebben, maar ook uit de sterke positie die de uitvoeringsorganisaties innemen. In veel gevallen zijn zij lijdend en leidend bij het inspelen op veranderingen die van buiten komen. Onder meer omdat de ontwikkelingen de uitvoeringsorganisatie als eerste raken en in een later stadium bij het bestuur van het pensioenfonds terechtkomen. De uitvoerings organisatie heeft dan al een aantal keuzes gemaakt en versterkt daardoor bij besturen van pensioenfondsen het gevoel dat ze worden verrast en achter de feiten aan lopen. Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
140 De Pensioenwereld in 2013
de onderzochte pensioenfondsen bezig zijn met professionalisering, maar dat de meeste fondsen nog onvoldoende een missie, visie en strategie hebben 1 uitgewerkt . Dit beeld wordt bevestigd door de uitkomsten van het KPMG2 onderzoek . Uit dit onderzoek blijkt dat 45 procent van de pensioenfondsen geen meerjarenbeleidsplan heeft. Daarnaast blijkt uit onze praktijkervaring dat voor de pensioenfondsen met een meerjarenbeleidsplan geldt dat de kwaliteit van het meerjarenbeleidsplan vaak te wensen overlaat. Het is tijd en het is noodzakelijk om hierin verandering aan te brengen. Het bestuur heeft immers de taak om grip op de toekomst te houden en dat vergt regie en een consistente koers waarin men zelf aan het roer staat. Praktijkervaringen laten zien dat het mogelijk is om hierin verandering aan te brengen door gedisciplineerd en consistent te gaan werken met een meerjarenbeleidsplan. Met het meerjarenbeleidsplan kan het bestuur anticiperen en sturen op het resultaat vanuit een missie, visie en strategie van het fonds.
1 2
De Nederlandsche Bank, ‘Eindrapport themaonderzoek Goed Pensioenfondsbestuur 2011’, 2011. KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 141
Een meerjarenbeleidsplan levert pensioenfondsen – mits op de juiste wijze uitgevoerd – een aantal belangrijke voordelen op: • Het wordt gemakkelijker om prioriteiten te stellen en hoofd- en bijzaken van elkaar te scheiden omdat het meerjarenbeleidsplan juist uitgaat van de hoofdlijnen. • De kennis en competenties van het bestuur, het bestuursbureau en de bestuurscommissies komen beter tot hun recht omdat bestuursleden gestructureerd bezig kunnen zijn met de gedefinieerde prioriteiten en zich niet voortdurend hoeven bezig te houden met het blussen van brandjes. • Het lerend vermogen van de organisatie gaat omhoog. • Het pensioenfonds krijgt meer grip op de eigen toekomst. Het werken met een meerjarenbeleidsplan levert dus meer rust, betere controle en de mogelijkheid om tussentijds bij te sturen op en zorgt ervoor dat het bestuur weer zelf aan het roer staat. Daarbij is het echter wel essentieel dat het meerjarenbeleidsplan goed wordt voorbereid en ook daadwerkelijk wordt gehanteerd in de aansturing. In de praktijk wordt het meerjarenbeleidsplan vaak opgesteld tijdens de jaarlijkse strategiedag van het bestuur. Het is echter zaak om deze dag goed voor te bereiden en ook na de strategiedag de aandacht vast te houden, om te voorkomen dat de energie verloren gaat. Ervaringen bij het werken met een meerjarenbeleidsplan geven inzicht in enkele belangrijke randvoorwaarden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
142 De Pensioenwereld in 2013
Ten eerste: een goede inhoudelijke voorbereiding is key. Zonder adequate voorbereiding bestaat het risico dat er bij het opstellen van het plan veel tijd verloren gaat met discussie over hoofd- en bijzaken. Door in de periode voorafgaand aan de strategiedag te spreken met leden van het bestuursbureau en de bestuurscommissies en de resultaten daarvan te analyseren is het mogelijk om de hoofdlijnen van een meerjarenbeleidsplan al op papier te hebben vóór de afstemming met het bestuur zelf. Deze aanpak heeft als prettig neveneffect dat er direct draagvlak ontstaat in de organisatie, die immers wordt ‘gekend’ in de plannen. Ten tweede: less is more. Het gaat erom dat in het meerjarenbeleidsplan een beperkt aantal hoofdthema’s wordt uitgewerkt, resulterend in een aantal speerpunten en activiteiten. Het meerjarenbeleidsplan moet dus geen (uitputtende) opsomming worden, maar een handzaam overzicht geven van de belangrijke prioriteiten. Om meer inzicht te geven in de structuur van het meerjarenbeleidsplan, zijn de belangrijkste onderwerpen hieronder weergegeven: • Strategische richting 2013-2015 Het vormgeven van de strategische richting start met het benoemen van de missie en visie van het pensioenfonds. Daarnaast worden in dit hoofdstuk de belangrijkste thema’s voor de komende drie jaar benoemd. • Bestuurlijke aanpak De verantwoordelijkheden dienen helder te worden belegd bij de juiste sleutelfunctionarissen. Dit hoofdstuk beschrijft de aanpak van het bestuur en de samenstelling en rol van de commissies/sleutelfunctionarissen. • Speerpunten per commissie Per thema worden voor iedere commissie de belangrijkste speerpunten vastgelegd. De activiteiten die vallen onder de verschillende speerpunten worden uitgewerkt naar actieplannen. Op basis van de actieplannen kan de uitvoering strak worden gemonitord. Het verdient hierbij de aanbeveling om het actieplan tevens als mandaat van de commissie te hanteren: de commissie heeft het mandaat om de acties als beschreven uit te voeren en besluiten te nemen binnen dit kader en het gestelde budget.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 143
Tot slot Een meerjarenbeleidsplan kan zorgen voor meer rust, overzicht en grip op de toekomst. Bestuurders die dit instrument daadwerkelijk weten te implementeren in hun besturingscyclus zullen ervaren dat dit hun veel mogelijkheden biedt om vooruit te kijken, goed op hoofdlijnen te sturen en dagelijkse beslommeringen te blijven bezien in strategisch perspectief.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
20
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 145
Due diligence bij overname/fusie van pensioenfondsen Auteurs: Marcel van den Broek en Olivier Roodenburg
Het aantal pensioenfondsen neemt in Nederland nog steeds af, onder meer omdat veel pensioenfondsen zich aansluiten bij een bedrijfstak pensioenfonds. De laatste jaren laten bedrijfstakpensioenfondsen steeds vaker een duediligenceonderzoek uitvoeren op het aan te sluiten pensioenfonds voordat een overeenkomst wordt afgesloten. Dit komt mede door de professionalisering van de sector en het verlangen van zowel het bestuur van het acquirerende pensioenfonds als het bestuur van het aan te sluiten pensioenfonds om richting al hun belang hebbenden, inclusief De Nederlandsche Bank, aan te kunnen tonen dat bij de transactie voldoende zorgvuldigheid is betracht. Onze ervaring is dat De Nederlandsche Bank deze duediligencerapportages opvraagt en de bevindingen meeweegt in haar goedkeuring van de voorgenomen transactie. In dit artikel worden deze trends toegelicht en wordt een aantal belangrijke aspecten van een duediligenceonderzoek op een pensioenfonds besproken. Het aantal pensioenfondsen daalt en deze trend zet zich voort Tussen 2007 en het derde kwartaal van 2012 daalde het aantal pensioen fondsen van 713 naar 422. Volgens directielid Joanna Kellerman van De Nederlandsche Bank (DNB) zou het wellicht beter zijn als op den duur 1 nog maar honderd pensioenfondsen overblijven . De trend is ingegeven door factoren als de toenemende regelgeving, de eisen die de toezicht houder aan pensioenfondsbestuurders stelt, het wegvallen van sponsoren en de dalende dekkingsgraden (als gevolg van een combinatie van stijgende levensverwachtingen, dalende rente en achterblijvende beleggingsrendementen).
1
Dit stelde Joanne Kellerman op 11 april 2010 in het televisieprogramma Buitenhof.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
146 De Pensioenwereld in 2013
2
Uit KPMG-onderzoek in oktober 2012 blijkt dat 26 procent van de bestuurders van pensioenfondsen overweegt zijn pensioenfonds binnen drie jaar te liquideren. Uitgaand van het huidige aantal van 422 pensioenfondsen zijn dit ruim honderd pensioenfondsen waarvan de verwachting is dat ze binnen drie jaar verdwijnen. Volgens ditzelfde onderzoek overweegt meer dan één derde van deze pensioenfondsen zich aan te sluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds (BPF). Het proces van overname van een pensioenfonds Het proces van overname van een pensioenfonds door een BPF wordt hieronder schematisch weergegeven. De duediligencefase richt zich op het in kaart brengen van de over te nemen partij en de risico’s en kansen die met een overname gepaard gaan. Tevens is het duediligenceonderzoek gericht op het in kaart brengen van integratie-issues die later in of na het overnameproces opvolging verdienen.
Strategie
In hoeverre past het over te nemen pensioenfonds binnen de strategie van het BPF.
Due Diligence
Begrijpen van de kansen en risico’s met betrekking tot de beoogde transactie.
Vóór integratie
Identificeren van doelstellingen van de transactie en actieplannen om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Na integratie
Integreer het pensioenfonds en realiseer de waarde van de acquisitie op zo kort mogelijke termijn.
Waardebepaling. Alle belangrijke duediligencebevindingen worden geadresseerd.
Figuur 1: Het proces bij een fusie of overname van een pensioenfonds
2
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 147
Een fusie of overname in het bedrijfsleven is haast ondenkbaar zonder adequaat duediligenceonderzoek. Er is eigenlijk geen goede reden te bedenken waarom dit bij overname van een pensioenfonds anders zou moeten zijn, al was het maar omdat er belangen van meerdere belanghebbenden op het spel staan. De praktijk laat dan ook zien dat steeds meer BPF’en overgaan tot een duediligenceonderzoek voordat het bestuur een besluit neemt tot overname van de rechten en plichten van een ander pensioenfonds. Deze trend tekent de verdergaande professionalisering van de sector en speelt in op de wens om aan alle belanghebbenden, inclusief DNB, te kunnen aantonen dat dergelijke strategische besluiten gefundeerd genomen worden. Uiteraard geldt de noodzaak om aan te tonen dat strategische besluiten gefundeerd genomen worden ook voor het over te nemen pensioenfonds. Ook voor dit fonds staat het belang van transparantie en evenwichtige uitruil van rechten en plichten voorop. Ook voor dit fonds is het van belang dat de pensioenrechten en pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden gewaarborgd blijven. DNB heeft er in haar Nieuwsbrief van september 2011 op gewezen dat er meer aandacht nodig is van het bestuur van het te liquideren pensioenfonds voor het beoordelen en vergelijken van offertes. Deze beoordeling door het over te nemen pensioenfonds houdt ons inziens niet op bij het vergelijken van offertes – wij merken regelmatig dat het over te nemen pensioenfonds, in reactie op duediligencevragen van het BPF, nadere vragen stelt aan het BPF. Aandachtspunten bij een due diligence op een pensioenfonds Tijdens een duediligenceonderzoek op een pensioenfonds worden de gevolgen van een beoogde overname voor de verschillende groepen belanghebbenden, zoals de werkgever (sponsor), (gewezen) deelnemers en gepensioneerden onderzocht. Dit beeld wordt bevestigd in het KPMG-onderzoek waarin een ruime meerderheid van 60 procent van de respondenten aangaf de belangenafweging tussen de verschillende groepen belanghebbenden het belangrijkste aandachtspunt te vinden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
148 De Pensioenwereld in 2013
De (financiële, administratieve, fiscale en juridische) aandachtspunten die aan bod komen in duediligenceonderzoeken bij pensioenfondsen, zijn telkens casespecifiek en medeafhankelijk van de structurering van de beoogde transactie. Typische aandachtspunten, waarbij bij elk onderwerp de belangenafweging tussen belanghebbenden centraal staat, betreffen onder andere: • Verschillen in actuariële waarderingsgrondslagen, bijvoorbeeld met betrekking tot sterftegrondslagen en kostenopslagen. • Illiquide beleggingen en derivaten, met aandacht voor de waarderings modellen en de aannames die zijn gebruikt voor de waardering en de termijn waarbinnen deze verkocht kunnen worden. • Effecten in de premie kunnen onderzocht worden uit informatie over de samenstelling van de deelnemersbestanden, met name leeftijds- en sekseverschillen. • Duidelijkheid over voorwaardelijke toezeggingen, communicatie over indexatie en inhaalindexatie. • Pensioensoorten van het over te nemen pensioenfonds die niet door het BPF worden geadministreerd. • Kwaliteit van de pensioenadministratie van het over te nemen pensioen fonds, teneinde een beeld te krijgen van de volledigheid van de pensioenverplichtingen en de juiste en volledige verwerking van mutaties. • Transitiekosten, zowel bij het BPF als bij het over te nemen pensioenfonds, waaronder verkoopkosten van de beleggingen en migratie van de pensioenadministratie. • Fiscale aspecten. Indien fiscale issues, bijvoorbeeld met betrekking tot btw of loonbelasting tijdig worden onderkend, is in de praktijk vaak een goede oplossing te vinden. Ook kunnen in de duediligencemogelijkheden voor belastingbesparingen worden onderkend.3
3
Zie ‘Fusie en liquidatie van pensioenfondsen’ in ‘De Pensioenwereld in 2011’.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 149
Tot slot De afname in het aantal Nederlandse pensioenfondsen zal de komende jaren doorzetten. Wij verwachten dat BPF’en bij overname van pensioenfondsen steeds vaker een duediligenceonderzoek zullen (laten) uitvoeren, dat aan de genoemde aspecten aandacht geeft. Daarmee laten zij (en ook de aan te sluiten pensioenfondsen) aan hun belanghebbenden, inclusief DNB, zien dat het bestuur niet over één nacht ijs is gegaan.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
21
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 151
SEPA bij pensioenfondsen: aftellen naar 1 februari 2014 Auteur: Paul Geerts
Op 1 februari 2014 dienen organisaties klaar te zijn voor de overgang naar SEPA, met als doel het betalingsverkeer in Europa te harmoniseren. De voorbereiding hiervoor is vooral een zaak voor uitvoeringsorganisaties. Gezien het grote belang is het echter wel belangrijk dat pensioenfondsen er dicht bovenop zitten. Vanaf 1 februari 2014 kunnen bankoverschrijvingen binnen de eurozone alleen nog worden gedaan met SEPA (Single Euro Payments Area) Credit Transfers (SCT) en incasso’s met SEPA Direct Debit (SDD). Daarnaast veranderen enkele technische standaarden. Dit vergt van organisaties dat zij zich op enkele ingrijpende veranderingen voorbereiden: • De vervanging van de Nederlandse 9-cijferige bankrekeningnummers door IBAN- en BIC-nummers. • Een andere technische berichtenstandaard (ISO 20022 XML) tussen zakelijke klanten en hun bank en tussen banken onderling. • Hogere eisen aan consumentenbescherming dan bij de huidige incasso’s het geval is: er worden hogere eisen gesteld aan een mandaatadministratie waarin wordt vastgelegd dat de klant akkoord geeft voor incasso. Conversie van bestaande mandaten is in veel gevallen gelukkig wel toegestaan. Daarnaast zijn er strikte eisen gesteld aan het (voor)aankondigen van incasso’s. SEPA is meer dan een puur technische migratie en raakt de bedrijfsvoering in de financiële en administratieve processen, de klantprocessen en de bijbehorende ondersteunende systemen en controls. Niettemin zijn veel Nederlandse organisaties nog niet actief bezig met de implementatie van SEPA. KPMG stelde in de zomer van 2012 vast, in een onderzoek onder circa
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
152 De Pensioenwereld in 2013
1
150 organisaties , dat veel organisaties een significante impact verwachten, maar dat nog niet vertalen naar acties. Het gevoel van urgentie ontbreekt. SEPA en de rol van pensioenfondsen De pensioensector lijkt qua voorbereiding wel goed uit de startblokken te zijn gekomen, zo bleek uit de halfjaarlijkse SEPA-monitor van het Nationaal Forum SEPA. Dat is maar goed ook, want de datum van invoering is hard en uitstel van deze Europese wetgeving is niet mogelijk. Wie op 1 februari 2014 niet klaar is, kan simpelweg geen geld meer overmaken of incasseren. Er staat voor elk pensioenfonds dan ook veel op het spel om op tijd gereed te zijn. In het 2 jaarlijkse KPMG-onderzoek geven pensioenfondsen aan in welke fase ze zitten:
Niet gestart
17%
Startfase
40%
Plan van Aanpak-fase
23%
Implementatiefase
20%
Afrondingsfase 0% Geen mening 0%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Figuur 1: Stand van zaken implementatie SEPA bij pensioenfondsen
In verreweg de meeste gevallen ligt de voorbereiding bij de uitvoeringsorganisatie. Uit het KPMG-onderzoek blijkt namelijk dat 68 procent van de pensioenfondsen 3 de pensioenuitkeringen heeft uitbesteed aan een uitvoeringsorganisatie . Toch is het zaak dat pensioenfondsen hier dicht bovenop zitten. Als op 1 februari 2014 alles misgaat met incasso’s en excasso’s heeft dit immers zeer grote gevolgen voor de deelnemers en daarmee voor het pensioenfonds, dat zich dan ook niet kan beroepen op het feit dat de betalingprocessen zijn uitbesteed. Van belang hierbij is dat de Pensioenwet voorschrijft dat het pensioenfondsbestuur een beheerste en integere bedrijfsvoering dient te waarborgen en dat het pensioenfondsbestuur ervoor zorg dient te dragen dat de uitvoeringsorganisatie de wettelijke regels naleeft die van toepassing zijn voor het fonds. Dit betekent dus dat het pensioenfonds altijd eindverantwoordelijk is voor uitbestede processen en bij de verant1 2 3
Resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in de rapportage ‘Aftellen naar SEPA, maar gevoel van urgentie ontbreekt’ van KPMG in september 2012. KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen. Overigens handelen de meeste van deze pensioenfondsen ook zelf betalingsverkeer af, op kleine schaal. Ook dit dient SEPA-compliant te worden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 153
woordelijkheid voor de SEPA-implementatie niet eenvoudig naar de uitvoerings organisatie kan wijzen. Ook de toezichthouder, De Nederlandsche Bank (DNB), heeft hier recent nog op gewezen bij een SEPA-seminar. Om te komen tot een beheerste uitbesteding dient het pensioenfonds een aantal zaken te waarborgen. Het uitvoeringsbesluit voor de Pensioenwet geeft daarvoor handvatten. Zo wordt van het pensioenfonds verwacht dat het zorgt voor een systematische analyse van de uitbestedingsrisico’s en een adequaat beleid inzake uitbestede activiteiten met bijbehorende procedures en maatregelen. Tenslotte dient het pensioenfonds te beschikken over toereikende informatie om de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden te beoordelen. In het geval van betalingsverkeer spelen er risico’s voorafgaande aan 1 februari 2014 (in de voorbereidingsfase) en ook daarna (in de operationele fase). Pensioenfondsen moeten dus goed monitoren hoe hun uitvoeringsorganisaties SEPA implementeren en daarna daadwerkelijk in praktijk brengen. Er zal in de uitbestedingsovereenkomst afgesproken moeten worden wat er van de uitvoeringsorganisatie verwacht wordt en hoe deze daarover inzicht verschaft aan het pensioenfonds. Daartoe bestaan verschillende mogelijkheden. De eerste is een ‘in control statement’, waarbij een onafhankelijke partij vaststelt dat de processen bij de uitvoeringsorganisatie beheerst verlopen. De tweede is dat een pensioenfonds contractueel een ‘right to audit’ afdwingt, waarbij het pensioenfonds bedingt dat het periodiek zelf bij de uitvoeringsorganisatie kan beoordelen in welke mate de processen beheerst verlopen. Een derde mogelijkheid is het afdwingen van informatievoorziening door service level-rapportages. In veel gevallen bestaan er al afspraken over de rapportage over operationele service levels en het compliant houden van processen. Het is in dat opzicht goed om te beseffen dat het SEPArulebook na 1 februari 2014 jaarlijks een update krijgt. Daarnaast kan het voor pensioenfondsen geen kwaad om met de uitvoeringsorganisatie na te denken over de vraag of de voordelen van SEPA, zoals meer concurrentie tussen banken, betere reconciliatiemogelijkheden en een optimalisatie van de mix van betaalproducten voor het pensioenfonds kunnen worden gerealiseerd. Het is bij alle opties van groot belang dat het pensioenfonds weet op welke risico’s het moet letten bij de uitvoeringsorganisatie en over welke indicatoren wordt gerapporteerd.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
154 De Pensioenwereld in 2013
Ook grip houden op de SEPA-impact Naast de reguliere, procesgeoriënteerde maatregelen die er zijn om grip te houden op uitbesteding is het SEPA-project een thema dat ook tot op zekere hoogte inhoudelijk aandacht vergt van de pensioenfondsen. De eerste stap voor een goede voorbereiding door pensioenfondsen is om een goed beeld te krijgen van de impact van SEPA. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het in kaart brengen van het aantal incasso’s en excasso’s, de impact van een overschrijding van de deadline op de cashflowpositie en de mogelijk extra kosten als gevolg van reparatieacties. Dit geeft inzicht in de mogelijke risico’s. Vervolgens is het zaak inzicht te krijgen in de status van het SEPA-project bij de uitvoeringsorganisatie. Hierbij kan nagegaan worden of er risico- en impactanalyses zijn uitgevoerd, of er een implementatieplan ligt voor SEPA, of er een project is gestart en hoe dit wordt beheerst. Het is noodzakelijk om hier niet vrijblijvend op toe te zien, maar daadwerkelijk inzicht te krijgen in projectdocumentatie om de voortgang en de inhoudelijke oplossingen te beoordelen en de afhankelijkheden van het project op het netvlies te krijgen. Vervolgens dient het pensioenfonds te bepalen op welke wijze het gaat toezien op de uitvoering van het project en hoe reguliere rapportage over de status en mogelijke issues plaatsvindt. In het KPMG-onderzoek is onderzocht in welke mate pensioenfondsen infor matie hebben ontvangen van hun uitvoeringsorganisatie. Helaas moeten we constateren dat als er al informatie is verstrekt, deze helaas blijft hangen op het niveau van algemene voorlichting of een implementatieplan.
Geen contact
31%
Implementatieplanning ontvangen
31%
Impactscan ingezien Mijn organisatie is (nog) niet met SEPA bezig Geen mening
9%
Algemene voorlichting ontvangen
12% 7% 10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Figuur 2: Informatieverstrekking SEPA door uitvoeringsorganisatie
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 155
Waarom vergt SEPA ook inhoudelijk de aandacht van het pensioenfonds? Wij zien vanuit de praktijk diverse redenen en noemen er twee als voorbeeld. Het gebruik van IBAN vergt veel conversies op databestanden die de afgelopen jaren met zorg zijn opgebouwd. De benodigde conversies vragen volgens ons veel aandacht vanuit het oogpunt van risicobeheersing, volledigheid en datakwaliteit. De tweede reden heeft betrekking op de inrichtingskeuzes met betrekking tot mandaatadministratie: het opnemen van het IBAN-nummer, de IT-oplossing en het gebruiken van conversietooling en bancaire services kunnen impact hebben op de afhankelijkheid van het pensioenfonds naar uitvoeringsorganisatie en bank, met als gevolg dat toekomstige wijzigingen van uitvoeringsorganisatie of bank moeizamer of kostbaarder worden en dus het pensioenfonds afhankelijker maken. Tot slot De wijzigingen van SEPA hebben impact op de bedrijfsvoering in de financiële en administratieve processen, de klantprocessen en de bijbehorende onder steunende IT-systemen en controls. Alhoewel de realisatie van de veranderingen grotendeels bij de uitvoeringsorganisatie zal liggen, zijn er genoeg redenen voor pensioenfondsen om dit project voldoende aandacht te geven. Niet alleen vanuit de formele verantwoordelijkheid met betrekking tot uitbesteding, ook om inhoudelijk te weten wat er verandert, hoe de uitvoeringsorganisatie hiermee omgaat en niet te vergeten om mogelijke voordelen van SEPA te benutten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
22
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 157
Pensioenfondsen en btw: de rit in de achtbaan is nog niet ten einde Auteurs: Karim Hommen en Edwin van Kasteren
De Belastingdienst claimt al jaren dat het niet leuker gemaakt kan worden, maar wel makkelijker. De btw-positie van pensioenfondsen is de afgelopen decennia echter juist steeds complexer geworden. Een analyse van een aantal ontwikkelingen. Twintig jaar geleden was er op het terrein van btw en pensioenfondsen weinig spannends te beleven. Inmiddels zijn we echter in een achtbaan vol avontuur beland. Er spelen tal van vragen en onduidelijkheden. Is vermogensbeheer voor pensioenfondsen vrijgesteld? Zo nee, kan vermogensbeheer dan niet deels worden vrijgesteld, omdat deze dienstverlening deels uit transacties in aandelen bestaat? Is advies niet eigenlijk ook vermogensbeheer? Kan de sponsor van een ondernemingspensioenfonds de btw op kosten gemaakt voor het pensioenfonds terugvragen? Bovendien staan zelfstandige pensioen fondsbestuurders op het punt ondernemer voor de btw te worden en zullen de administratieverplichtingen voor de btw strenger gehandhaafd gaan worden. In dit artikel worden een aantal ontwikkelingen doorgenomen. Algemene btw-positie van pensioenfondsen Twintig jaar geleden vonden veel pensioenfondsen dat zij geen ondernemer voor de btw waren en dat zij geen btw-verplichtingen hadden. Verzekeren is immers een van btw vrijgestelde activiteit. Het gevolg is dat er geen btw verschuldigd is over de pensioenpremies en dat ook de door leveranciers van het pensioenfonds in rekening gebrachte btw niet kan worden teruggevorderd. 1
Gaandeweg is dat veranderd. Uit het KPMG-onderzoek blijkt dat 73 procent van de ondervraagde pensioenfondsen aangeeft nog niet geregistreerd te zijn als btw-ondernemer. Gelukkig is een groeiend aantal pensioenfondsen echter gaan inzien dat zij zich moeten registreren als ondernemer, omdat 1
KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
158 De Pensioenwereld in 2013
dit een wettelijke verplichting is. Bovendien realiseren zij zich dat zij als btwondernemers in sommige gevallen zelf ook btw af dienen te dragen. Dit is het geval als buitenlandse dienstverleners diensten aan Nederlandse pensioen fondsen verlenen en die diensten niet vrijgesteld zijn van btw. Een goed voorbeeld hiervan is individueel vermogensbeheer. Indien een buitenlandse vermogensbeheerder rechtstreeks dergelijke diensten aan een Nederlands pensioenfonds verleent, dient het pensioenfonds zelf btw daarover af te dragen. Dit werd alom gezien als een van de grote schaduwzijden van het btwondernemerschap aangezien deze btw niet teruggevraagd kon worden en dus een echte kostenpost vormt. Het duurde vervolgens nog een aantal jaren voordat pensioenfondsen ook een deel van de betaalde btw terugkregen. Op grond van de btw-regelgeving kunnen pensioenfondsen btw terugvragen voor zover zij van btw vrijgestelde diensten verlenen aan afnemers buiten de EU. Dit is bijvoorbeeld het geval als aandelen worden verkocht aan kopers buiten de EU. De moeilijkheid schuilt in het bepalen van het percentage (‘voor zover’). Omdat het vaak te lastig is precies te bepalen wie de afnemer van een dienst is (bijvoorbeeld bij verkoop van beursgenoteerde effecten), werden allerlei methoden ontwikkeld om dit te vereenvoudigen. Er bestaan inmiddels een aantal verschillende methoden om het teruggavepercentage te bepalen. De uitdaging is steeds om een methode te vinden die praktisch toepasbaar is om zo, waar mogelijk, de betaalde btw terug te vorderen. Daarnaast is het van belang beschikbare vrijstellingen toe te passen op de binnenkomende dienstverlening. Daartoe bestaan verschillende manieren die bijdragen aan een lagere btw-druk, met name bij de uitbesteding van vermogensbeheer. Een pensioenfonds kan bijvoorbeeld samen met een ander pensioenfonds een fonds voor gemene rekening (FGR) opzetten. Door zijn beleggingen samen met die van het andere pensioenfonds onder te brengen in het FGR kan het vermogen van het FGR btw-vrijgesteld beheerd worden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 159
Recente ontwikkelingen op btw-gebied van belang voor pensioenfondsen Diensten van (vermogens)beheer Begin 2012 liepen er vier procedures bij het Europese Hof van Justitie over de btw-behandeling van vermogensbeheerdiensten. Onderwerp van de procedures is met name de uitleg en toepassing van de vrijstellingen voor financiële prestaties in de btw-richtlijn. Inmiddels weten we dat all-in discretionaire vermogensbeheerdiensten van het Hof niet gesplitst mogen worden in een btw-belast beheerdeel en een btw-vrijgesteld aandelen transactiedeel. Het wachten is nog op antwoord op de vraag of een pensioenfonds een collectief beleggingsfonds is. Hoezeer de collectiviteit ook centraal heeft gestaan in de ontstaansgeschiedenis van ons pensioenstelsel, pensioenfondsen worden door de Belastingdienst nog steeds niet gezien als een collectief beleggingsfonds. Dat is zeer relevant omdat het beheer van collectieve beleggingsfondsen is vrijgesteld van btw. Als pensioenfondsen niet worden gezien als collectieve beleggingsfondsen, betalen zij dus btw over uitbesteed (vermogens)beheer. Dat zet hen op achterstand ten opzichte van de premiepensioeninstelling (PPI) die namelijk wel wordt gezien als een collectief beleggingsfonds. Dat is mooi meegenomen voor de PPI, omdat zij daardoor van vrijstellingen voor (vermogens)beheer gebruik kan maken die voor pensioenfondsen (nog) niet beschikbaar zijn. Pensioenfondsen zijn daardoor 21 procent duurder uit als zij hun beheer uitbesteden. Er is dus bepaald geen sprake van een ‘level playing field’. De advieswereld en de pensioensector proberen samen al enige tijd om deze vrijstelling ook voor pensioenfondsen beschikbaar te krijgen. Binnen kort buigt het Europese Hof van Justitie zich over deze kwestie; het is te hopen dat het Hof ons argument accepteert dat PPI’s dusdanig vergelijkbaar zijn en concurreren met pensioenfondsen dat een gelijke behandeling voor btw-doeleinden verplicht is. Onafhankelijk van de uitkomst zijn er op dit gebied additionele mogelijkheden voor pensioenfondsen. Daarnaast horen we binnenkort ook van het Europese Hof van Justitie of advies onder het begrip beheer kan vallen en zo vrijgesteld kan zijn. Het Europese Hof van Justitie zal waarschijnlijk volgend jaar ook beslissen of een sponsor van een onder nemingspensioenfonds de btw op kosten gemaakt voor het pensioenfonds terug kan vragen. Als dat het geval is, kunnen ondernemingspensioenfondsen met een sponsor die aftrekgerechtigd is op relatief eenvoudige wijze hun btwdruk verlagen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
160 De Pensioenwereld in 2013
Pensioenfondsbestuurders Ook staan btw-veranderingen op stapel voor pensioenfondsbestuurders die hun beloning niet uit hoofde van een dienstbetrekking ontvangen. Deze zelfstandige pensioenfondsbestuurders maken momenteel gebruik van een goedkeuring voor commissarissen waardoor zij buiten de heffing van btw kunnen blijven. Commissarissen kunnen buiten de heffing blijven zolang zij minder dan vijf commissariaten hebben. Zelfstandige pensioenfondsbestuurders gebruikten ditzelfde getalscriterium voor het aantal bestuurszetels dat zij bekleden. Per 1 januari 2013 zal het niet meer mogelijk zijn om een beroep te doen op het getalscriterium. Zelfstandige pensioenfondsbestuurders zullen dan veelal door het bekleden van één bestuurszetel al ondernemer worden. Dat betekent dat zij zich moeten registreren als btw-ondernemer. In dat geval dienen ze het pensioenfonds btw in rekening te brengen over hun bestuursbeloning. Het is dan ook belangrijk dat pensioenfondsen en pensioenfondsbestuurders goede afspraken maken over wie de btw over die vergoeding voor zijn rekening neemt. Administratieverplichtingen Een laatste belangrijk punt betreffen de administratieverplichtingen. Pensioenfondsen dienen als ondernemer btw apart te administreren. In het verleden was de Belastingdienst bereid betaalde btw terug te geven, ook indien die niet apart was geboekt of direct uit de boekhouding was af te leiden. De Belastingdienst heeft recent aangegeven dat hij teruggaven van btw, berekend op basis van alternatieve methoden zoals terugrekening uit grootboekrekeningen of op basis van een benadering op grond van steekproeven, niet meer voetstoots accepteert. Verzoeken gebaseerd op dergelijke methoden zullen vaker worden aangehouden. Indien de btw niet apart wordt geboekt of direct uit de boekhouding is af te leiden, dient de administratie aangepast te worden aan deze eisen. Uit het KPMG-onderzoek blijkt dat 41 procent van de ondervraagde pensioenfondsen op dit moment de btw nog niet zodanig boekt dat uit de boekhouding direct is af te leiden hoeveel btw is betaald. De kans dat bij deze fondsen problemen ontstaan bij het terugvragen van btw zal toenemen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 161
Tot slot Btw is voor pensioenfondsen in de loop der jaren belangrijker geworden. Het is bijna altijd zo geweest dat de Belastingdienst een warme belangstelling aan de dag legt voor bepaalde gebieden nadat op die gebieden een arrest is gewezen. De ervaring leert ook dat het vooraf niet altijd direct duidelijk is wat wel en niet mogelijk is in schemergebieden, en ook adviseurs verschillen daarin soms van mening. Wat te doen als pensioenfonds? Het is aan te raden dat pensioenfondsen zich optimaal beschermen tegen de ongewenste gevolgen van een verkeerde inschatting. Dat betekent: het maken van goede contractuele afspraken met dienstverleners over de btw, waar mogelijk de btw-positie vooraf afstemmen met de Belastingdienst en ervoor zorgen dat indien het pensioenfonds btw afdraagt het zijn rechten veiligstelt. Dat laatste is van belang, omdat uitspraken van het Europese Hof van Justitie in Nederland slechts terugwerkende kracht hebben als bezwaar is gemaakt of nog mogelijk is. De Belastingdienst zegt het niet leuker te kunnen maken, wel makkelijker. Hopelijk wordt het door de uitspraken van het Europese Hof van Justitie wat makkelijker, dan wordt het misschien ook wat leuker.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
23
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 163
Bestand tegen een volgende crisis Auteurs: Jeroen Heijneman en Marleen Koetsier
Financiële instellingen krijgen na de financiële crisis te maken met hogere eisen van toezichthouders ten aanzien van hun voorbereiding op crises. Ook pensioenfondsen zullen hiermee te maken krijgen. Dit onderwerp dient dan ook hoog op de agenda van pensioenfondsbesturen te staan, onder andere om inzicht te krijgen in en meer grip te krijgen op de kwetsbaarheid van het pensioenfonds ten aanzien van uitbestedings relaties. In dit artikel doen wij pensioenfondsen een aantal handreikingen om een herstelplan op te stellen en meer grip te krijgen op de uitbestedingsrelatie met de pensioenuitvoeringsorganisatie. De financiële crisis heeft pijnlijk duidelijk gemaakt hoe groot de verwevenheid tussen financiële instellingen is. Verschillende financiële instellingen – waaronder enkele grote Nederlandse instellingen – moesten een beroep doen op publieke middelen ter ondersteuning van de solvabiliteit en liquiditeit. Politici willen herhaling hiervan voorkomen en hechten aan een stabiel financieel systeem, zodat de reële economie minder snel in gevaar kan komen. De Financial Stability Board (FSB)1 heeft naar aanleiding van de wens van de G20 een richtlijn opgesteld over herstel- en resolutieplannen voor systeemkritische financiële instellingen. Het doel van deze plannen is een betere voorbereiding op crisissituaties waardoor faillissementen en/of ondersteuning met publieke middelen worden voorkomen. Een herstelplan beschrijft hoe de financiële instelling kan herstellen na een crisis en wordt door de instelling zelf opgesteld. Ook wordt bepaald welke noodzakelijke maatregelen financiële instellingen kunnen nemen om de financiële impact van een crisissituatie te beperken. Een resolutieplan gaat in op hoe een ordelijke
1
De Financial Stability Board (raad voor financiële stabiliteit) werd opgericht door de G20 om de kwetsbare plekken van het internationale financiële stelsel in kaart te brengen en oplossingen voor te stellen. De raad fungeert ook als forum voor landen, internationale organisaties en sectorverenigingen die belang hebben bij financiële stabiliteit. Leden zijn onder meer overheden, toezichthouders, sectorverenigingen (zoals de Bank of International Settlements) en internationale organisaties (zoals het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
164 De Pensioenwereld in 2013
afwikkeling van de bedrijfsvoering bij een faillissement kan plaatsvinden. Voor dit plan ligt het penvoerderschap bij de toezichthouder. In dit artikel gaan wij specifiek in op herstelplannen en laten wij resolutie plannen buiten beschouwing. Focus op herstelplannen vanuit de toezichthouder Systeemkritische banken zijn sinds eind 2012 verplicht een herstelplan te hebben ingediend bij de toezichthouder. In Nederland betreft dit de vier grootbanken die door het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) zijn aangewezen. Het is vanuit ‘good governance’ en de aandacht die DNB er vanuit haar thematisch toezicht aan geeft onze verwachting dat deze eisen in afgezwakte vorm op termijn ook voor niet-systeemkritische instellingen, inclusief pensioenfondsen, zullen gaan gelden. Veel financiële instellingen lopen inmiddels vooruit op deze vereisten door zelf kritisch de continuïteit van de interne en uitbestede bedrijfskritische processen onder extreme omstandigheden te analyseren en, waar van toepassing, extra waarborgen aan te brengen. Nederlandse pensioenfondsen hebben al een financieel crisisplan moeten opstellen dat zich richt op de solvabiliteit van het fonds en het herstel uit onderdekking. Daarentegen richt een herstelplan zich naast financiële risico’s ook nadrukkelijk op de continuïteit van de dienstverlening door uitvoeringsorganisaties aan pensioenfondsen. En daarbij in het bijzonder de kernprocessen van de dienstverlening. Dit zijn het vermogensbeheer, het pensioenbeheer en de communicatie.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 165
Pensioenfondsen doen er goed aan om de uitbestedingsrelaties goed in kaart te brengen en daarmee zicht te krijgen op aandachtspunten ten aanzien van herstel en resolutie. De reden dat wij ons in dit artikel richten op het aspect herstel, is dat instellingen zogezegd zelf gaan over de vraag of en zo ja, hoe ze in staat zijn om te herstellen van een crisis, terwijl resolutie een zaak van de toezichthouder is. Elementen herstelplannen financiële instellingen Er zijn zes belangrijke onderdelen te distilleren uit de FSB-richtlijn voor een herstelplan. Deze zijn in tabel 1 weergegeven en worden hieronder per onderdeel toegelicht. De eisen die aan een herstelplan worden gesteld gaan verder dan het Disaster Recovery-onderdeel van Business Continuity Plannen (BCP’s), omdat niet alleen operationele risico’s, maar ook marktrisico’s en liquiditeitsrisico’s dienen te worden meegenomen. Het vergt een integrale aanpak om bestaande maatregelen gericht op continuïteit en beheersing van verschillende risico’s samen te brengen in een herstelplan.
Herstelplan (op te stellen door financiële instelling)
Resolutieplan* (op te stellen door toezichthouder)
• Governance • Triggers en scenario’s • Maatregelen solvabiliteit • Maatregelen liquiditeit • Operationele stabiliteit • Communicatie met stakeholders
• Resolutiestrategieën • Resolutievoorwaarden -- Initiatiestrategie -- Operationele uitvoering • Impact resolutie en afhankelijkheden • Financiering • Processen • Communicatie met stakeholders
*Het onderdeel ‘Resolutieplan’ valt buiten de reikwijdte van dit artikel Tabel 1: Herstel en resolutieraamwerk
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
166 De Pensioenwereld in 2013
1. Governance Allereerst dienen er heldere afspraken te zijn tussen bijvoorbeeld het pensioenfonds en de uitvoeringsorganisatie evenals binnen de uitvoerings organisatie zelf. Naar ons inzicht zijn de volgende vragen hierbij van belang: • Wat is de definitie van een crisissituatie? • Welke triggers geven aanleiding voor een crisissituatie? Hierbij kan gedacht worden aan een daling van aandelenbeurzen met meer dan x procent binnen één dag of één week. • Wie heeft de verantwoordelijkheid om deze triggers te monitoren? • Aan welke afdelingen en/of functionarissen worden overschrijdingen van triggers intern gerapporteerd en hoe worden overschrijdingen opgevolgd? • Is er een intern gremium (zoals een crisis- of risicocomité) dat bijeenkomt in een crisissituatie? Wie is er verantwoordelijk voor het agenderen van deze bijeenkomst? • Hoe vindt de besluitvorming in dit comité plaats? • Welke functionarissen nemen zitting in het comité? Is er hier voldoende vertegenwoordiging vanuit de verschillende ‘lines of defense’, dat wil zeggen is er – naast vertegenwoordiging door de frontoffice – een vertegenwoordiging vanuit de afdelingen risk en operations? • Wie is er verantwoordelijk voor het opstellen van een informatiememo randum met daarin de feitelijke situatie en reactie (of opties voor reactie inclusief voor- en nadelen)? • Wie is verantwoordelijk voor het informeren van klanten in een crisissituatie? • Heeft de uitvoeringsorganisatie een speciaal mandaat om in crisissituaties buiten normale kaders te acteren om zo met (maximale) flexibiliteit de schade te beperken?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 167
Voor pensioenfondsen is het van belang dat zij als klant op goede wijze zijn opgenomen in het governanceraamwerk van de uitvoeringsorganisatie voor crisissituaties en weten met wie ze moeten schakelen als zich een crisis voordoet. 2. Triggers en scenario’s Het omvallen van Lehman Brothers in september 2008 en de Europese schuldencrisis leidden wereldwijd tot grote problemen bij financiële instellingen. Dat heeft er ook aan bijgedragen dat partijen nu explicieter nadenken over crisissituaties, de mogelijke impact daarvan op de organisatie en haar klanten en mogelijke maatregelen en reacties hierop. Een actueel voorbeeld is de huidige eurocrisis en de mogelijkheid dat één of meerdere eurolanden besluiten om uit de euro te stappen. Ook bestaat het risico op een faillissement van een Zuid-Europese financiële instelling. Door de toegenomen verwevenheid tussen financiële instellingen kan een dergelijk faillissement vergaande gevolgen hebben als vooraf geen maatregelen zijn getroffen. Er zijn diverse risicoscenario’s denkbaar. Deze scenario’s kunnen worden ingedeeld in organisatiespecifieke scenario’s en marktbrede scenario’s waarvan tabel 2 een aantal voorbeelden geeft. Samen met uitvoeringsorganisaties kunnen scenario’s worden uitgewerkt om vervolgens de uitvoeringsorganisaties te laten monitoren of een scenario realiteit wordt. Actieve monitoring kan leiden tot vroege signalering van een scenario dat zich ontvouwt. Pensioenfondsen kunnen erop toezien dat dergelijke monitoring daadwerkelijk plaatsvindt.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
168 De Pensioenwereld in 2013
Organisatiespecifieke scenario’s
Marktbrede scenario’s
• Uitval van transactiegerelateerde systemen • Fraude/rogue trading • Materiële incidenten • Plotseling wegvallen van door de uitvoeringsorganisatie uitbestede processen en diensten • (Natuur)rampen (bijvoorbeeld brand, bliksem, overstromingen, etc.) • Claims van klanten die volgen uit het overtreden van mandaatafspraken • Claims van deelnemers als gevolg van fouten in de pensioenadministratie
• Default van een systeemkritische tegenpartij • Eurocrisis ontspoort waardoor vanuit valutatransacties euro’s massaal worden aangeboden en een grotere vraag naar bijvoorbeeld dollars kan ontstaan • Wegvallen van liquiditeit in de markt voor bepaalde beleggingscategorieën • Foute verwerking van transacties door automatische handelalgoritmes wat resulteert in een ‘flash crash’ (binnen een minuut ‘verdampen’ miljarden euro’s aan beurswaarde)
Tabel 2: Voorbeelden van scenario’s
3. Maatregelen solvabiliteit Beleggingsondernemingen, zoals vermogensbeheerders, dienen doorlopend te voldoen aan minimumeigenvermogenseisen die afhankelijk zijn van de diensten die ze aanbieden. Daarnaast dienen beleggingsondernemingen middels het Internal Capital Adequacy Process (ICAAP) te voldoen aan solvabiliteiteisen gericht op de specifieke ondernemingsrisico’s die worden gelopen. Het ICAAP waarborgt dat de bewaking en beheersing van solvabiliteitsrisico’s deel uitmaken van de bedrijfsprocessen. Voor pensioenfondsen is het van belang dat vermogensbeheerders beschikken over een ICAAP of een vergelijkbaar proces. Daarbij dient voldoende aandacht uit te gaan naar stress-scenario’s die de solvabiliteit kunnen bedreigen. Om de kwaliteit van de risicobeheersing te toetsen kan de handreiking ‘Risico management voor beleggingsinstellingen en beleggingsondernemingen’ van de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS) handvatten bieden. Deze is ook afgestemd met de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 169
4. Maatregelen liquiditeit Voor de continuïteit van de dienstverlening is het van belang dat uitvoeringsorganisaties zelf over voldoende liquiditeit beschikken om aan de financiële verplichtingen op korte termijn te voldoen. Het jaarverslag en eventuele kwartaalberichten bieden hierin inzicht in geval van publieke entiteiten. Indien het geen publieke entiteit betreft, is deze informatie veelal niet publiekelijk beschikbaar en hangt het af van de openheid en transparantie van de uitvoeringsorganisatie. Voor pensioenfondsen is het zinvol om het onderwerp bespreekbaar te maken en na te gaan in hoeverre een uitvoeringsorganisatie waarborgt dat een gebrek aan liquiditeit de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar brengt. 5. Operationele stabiliteit Uitvoeringsorganisaties beschikken als onderdeel van operational risk management vaak al over een Business Continuity Plan. Het is voor pensioenfondsen relevant om vast te stellen of de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar kan komen als gevolg van een crisis en/of calamiteit. Vragen die we hierbij van belang achten, zijn onder meer: • Hoe afhankelijk is de uitvoeringsorganisatie voor haar dienstverlening van derden? • Welke uitwijkmogelijkheden zijn er bij uitval van systemen? • Welke back-upprocedures en afspraken zijn er bij uitval of vertrek van belangrijke medewerkers? • Wat zijn de kernprocessen en hoe zijn controls ingeregeld om de continuïteit in deze kernprocessen te waarborgen?
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
170 De Pensioenwereld in 2013
6. Communicatie met stakeholders In de afgelopen jaren leert de ervaring dat – mede gezien de aandacht in de media voor de sector en de toegenomen volatiliteit op financiële markten – belanghebbenden zoals toezichthouders en deelnemers duidelijke communi catie verwachten. Juist in crisissituaties hebben belanghebbenden van het pensioenfonds behoefte aan helder inzicht in de actuele situatie en een adequate reactie. Bij het uitbesteden van werkzaamheden is het pensioenfonds hierbij in grote mate afhankelijk van de externe uitvoeringsorganisatie. Toe zichthouders kunnen bijvoorbeeld informatie opvragen over exposures in de portefeuille zodat belanghebbenden – door het aggregeren van deze informatie over verschillende instellingen heen – in staat zijn om de impact daarvan op het gehele financiële systeem in kaart te brengen. Deze informatie is vaak op korte termijn nodig en het is dus zaak dat de uitvoeringsorganisatie dit inzicht kan geven. Daarnaast is het van belang om af te stemmen wie binnen de uitvoeringsorganisatie verantwoordelijk is voor het informeren van klanten en of dit op eenduidige wijze plaatsvindt.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Uitbesteding & uitvoeringskosten 171
Tot slot De financiële crisis en de gevolgen hiervan voor de stabiliteit van financiële instellingen hebben de aandacht vergroot voor een betere voorbereiding op crisissituaties. Dit is niet alleen van belang voor banken, maar heeft ook gevolgen voor pensioenfondsen. Een van de aandachtspunten voor pensioenfondsen is dat zij de uitbestedingsrelatie met hun uitvoerings organisatie(s) kritisch dienen te bekijken en dienen na te gaan of deze partijen voldoen aan de eisen. Dit is relevant in verband met de eisen in de Pensioenwet (artikel 34 en 143) ten aanzien van een integere bedrijfsvoering en uitbesteding van activiteiten door pensioenfondsen. Daarnaast ziet DNB er themagericht op toe. In dit artikel hebben wij getracht om pensioenfondsen een aantal handvatten te geven om het gesprek hierover met de uitvoerings organsiatie(s) aan te gaan.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
172 De Pensioenwereld in 2012
Pensioenregeling 24 25 26
Grote veranderingen in wettelijk pensioenregime vergen gedegen voorbereiding 2013: Werk aan de winkel voor de pensioenwereld Een voorstel voor een herzien pensioenstelsel
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
“Er moet een keuze gemaakt worden voor een pensioenregeling die nominale garanties gaat bieden of een pensioenregeling die gericht is op een waardevast pensioen met meer onzekerheden over de hoogte van de uitkeringen”. Uit: 2013: Werk aan de winkel voor de pensioenwereld
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
24
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 175
Grote veranderingen in wettelijk pensioenregime vergen gedegen voorbereiding Auteurs: Anja de Jong en Marlies Kastelein
De AOW- en pensioenleeftijd gaan omhoog en dat zal niet voor het laatst zijn, omdat het een effectief middel is om een begrotingstekort te verlagen. Verslechtering van de overheidsfinanciën zal consequenties hebben voor het tempo waarin maatregelen worden getroffen. Maar hoe grijpen al die wijzigingen op elkaar in? Zijn pensioenfondsen en werkgevers voldoende voorbereid om alle veranderingen tijdig te kunnen verwerken? De fiscale sancties op onjuiste of niet-tijdige aanpassingen zijn immers enorm. Verhoging van de AOW-leeftijd Voor 1 april 2012 kreeg men AOW vanaf de eerste dag van de maand waarin men de 65-jarige leeftijd bereikte. Met ingang van 1 april 2012 wordt iemand pas AOW-gerechtigd op zijn 65e verjaardag1. Als uitvloeisel van het pensioenakkoord 2011 wordt de AOW-leeftijd in 2020 gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting, waarbij de leeftijd in 2020 naar 66 jaar zou gaan en in 2025 naar 67 jaar2. Inmiddels is het wetsvoorstel Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd aangenomen dat echter achterhaald is door het deelakkoord begroting 2013. In de nieuwe plannen wordt de AOW-leeftijd vanaf 2016 sneller verhoogd dan eerder afgesproken, namelijk naar 66 jaar in 2018 en naar 67 jaar in 2021. Vanaf 1 januari 2024 wordt jaarlijks bezien of de ontwikkeling van de levensverwachting aanleiding geeft de AOW-leeftijd verder te verhogen. Er komt vooralsnog geen mogelijkheid om de AOW-uitkering eerder of later in te laten gaan.
1 2
Wet wijziging ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen (32 846). Zie ook het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat (32 247).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
176 De Pensioenwereld in 2013
Verhoging van de pensioenrichtleeftijd De verhoging van de pensioenrichtleeftijd voltrekt zich in een ander tempo. In 2013 is de pensioenrichtleeftijd nog 65 jaar; al in 2014 wordt dat 67 jaar. De pensioenrichtleeftijd zal vervolgens vanaf 1 januari 2015 worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur op basis van een formule waarbij rekening wordt gehouden met de resterende levensverwachting van personen die de 65-jarige leeftijd hebben bereikt. Omdat de pensioenrichtleeftijd in 2014 toch met twee jaar omhoog gaat, is besloten dat de maximale opbouwpercentages kunnen worden verlaagd. Er kan immers twee jaar langer pensioen opgebouwd worden. Bij eindloonregelingen wordt het maximale opbouwpercentage 1,9 en bij een middelloonregeling 2,15. Voor beschikbarepremieregelingen heeft de Belastingdienst al aangepaste premiestaffels gepubliceerd3. Bij een verdere stijging van de pensioenrichtleeftijd zal de maximale jaarlijkse pensioenopbouw opnieuw dalen. Pensioen kan nog steeds eerder (of later) ingaan dan op de pensioenrichtleeftijd, maar dan moet het wel actuarieel worden herrekend. Gevolgen van de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd De verhoging van de AOW-leeftijd en de pensioenrichtleeftijd heeft grote gevolgen voor vrijwel iedere organisatie en vergt aanpassing van individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten. Ook het communicatiebeleid en het ouderenbeleid worden geraakt door de nieuwe wetgeving. Er zijn keuzes nodig ten aanzien van de uiteindelijke vormgeving van de aanpassingen en de aansluiting van de nieuwe regeling op reeds bestaande (overgangs)regelingen, zoals die voor VUT en/of prepensioen.
3
Zie www.belastingdienstpensioensite.nl.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 177
Sociale partners plegen bij dit soort wetswijzigingen te gaan onderhandelen, waarbij de werkgevers het vooral belangrijk vinden dat de pensioenregeling betaalbaar blijft. Dit terwijl de nadruk bij de vakbonden/ondernemingsraad/ werknemers op een zo hoog mogelijk pensioen blijft liggen, plus liefst zo veel mogelijk flexibiliteit voor wat betreft het moment van uittreden. Bij de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) mondde dit proces uit in het ‘opdikken’ van veel pensioenregelingen. Het is de vraag of daar in de toekomst nog genoeg fiscale ruimte voor zal zijn. Aangezien aan verkregen (reeds opgebouwde) pensioenrechten in principe niet wordt getornd4, leidt een wetswijziging vaak tot ingewikkelde overgangsregelingen, met de daaraan inherente hoge kosten. Dat is niet in het belang van de deelnemers en overigens evenmin in dat van de werkgever. De aandacht zou primair gericht moeten zijn op een zo hoog mogelijk pensioen tegen zo laag mogelijke kosten.
4
Conform artikel 20 van de Pensioenwet.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
178 De Pensioenwereld in 2013
Overgangsrecht De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd creëert een nog grotere overgangsproblematiek: jaarlijkse wijzigingen, AOW-leeftijd en pensioen richtleeftijd zullen vaak niet op elkaar aansluiten, er ontstaan leeftijdscohorten, een toenemend aantal werknemers zal fysiek of mentaal niet langer mee kunnen komen et cetera. Het maken van een goede overgangsregeling is vaak een gecompliceerde aangelegenheid, ook fiscaal gezien. Onbedoelde bovenmatigheid moet koste wat kost worden voorkomen. Als ook maar één deelnemer fiscaal slechts 1 euro te veel krijgt, kan dit betekenen dat de gehele pensioenregeling onzuiver wordt. Dit leidt tot enorme fiscale sancties: tot 72 procent heffing (loonbelasting en revisierente) over de waarde van het pensioen. Duidelijke communicatie naar de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden is ook belangrijk en wordt er met die voortdurende wijzigingen niet eenvoudiger op. In geval van eerder uittreden dan op de AOW-/pensioenleeftijd met behoud van een adequaat inkomen kan de onduidelijkheid rond de RVU-problematiek5 het bereiken van een sociaal aanvaardbare oplossing nog extra bemoeilijken. Het is uiteraard zaak om dubbele heffing waar mogelijk te vermijden, maar dat vereist vaak maatwerk. Hoe denken de pensioenfondsbestuurders over hun eigen rol bij de vormgeving van overgangsregelingen? Uit KPMG-onderzoek6 blijkt het als volgt te gaan: • In 53 procent van de gevallen denkt het pensioenfondsbestuur actief met de werkgever/sociale partners mee als het gaat om de fiscaliteit van de bij het fonds ondergebrachte pensioenen. • In 18 procent van de gevallen wordt kennelijk uitsluitend door de werkgever bepaald hoe de overgangsbepalingen eruit komen te zien. • In 23 procent van de gevallen bepaalt alleen het pensioenfonds de modaliteiten van de gewijzigde pensioenovereenkomsten en heeft de werkgever niet of nauwelijks invloed. • Slechts 6 procent van de pensioenfondsbestuurders heeft over dit onderwerp geen mening.
5 6
RVU: regeling voor vervroegde uittreding met 52% eindheffing, als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964. KPMG heeft in oktober 2012 een onderzoek uitgevoerd onder 100 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in Bijlage 1 opgenomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 179
Invaren van aanspraken in een reëel contract Het nieuwe reële pensioencontract richt zich nadrukkelijk op het realiseren van een reële ambitie, terwijl de huidige nominale contracten zich primair richten op het waarborgen van de nominale toezegging. Onder voorwaarden zal het in de toekomst mogelijk zijn om de reeds opgebouwde pensioenrechten te integreren met rechten zoals die onder het nieuwe pensioenregime zullen worden opgebouwd7. Dat ‘invaren’ en onderbrengen van de opgebouwde pensioenaanspraken in het nieuwe reële contract vergt een interne collectieve waardeoverdracht. Het invaren kan een belangrijke vereenvoudiging in de uitvoering opleveren en daarmee een kostenbesparing. Maar ook geldt dat verkregen en inverdiende pensioenrechten wel degelijk averij kunnen oplopen, met name die uit een eind- of middelloonregeling. Hoe denken de pensioenfondsbestuurders over hun eigen rol bij de beslissing om al dan niet in te varen? Uit het KPMG-onderzoek blijkt dat over dit onder werp door tweederde van de ondervraagden is nagedacht. • In 18 procent van de gevallen is de beslissing om in te varen al gevallen of heeft het pensioenfondsbestuur aan de werkgever geadviseerd de oude rechten in te varen in de nieuwe regeling. • In 21 procent van de gevallen is al besloten om de oude en de nieuwe rechten naast elkaar te handhaven. • In 27 procent van de gevallen bepaalt uitsluitend de werkgever of de oude rechten al dan niet zullen worden ingevaren. • 34 procent van de pensioenfondsbestuurders heeft over dit onderwerp geen mening.
7
‘Collectief invaren’ van pensioenaanspraken en pensioenrechten in het nieuwe pensioencontract.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
180 De Pensioenwereld in 2013
Het ene pensioenfonds is het andere niet. De dekkingsgraad, de samenstelling van het deelnemersbestand, de risicobereidheid van deelnemers en de eventuele ruimte voor premiestijgingen kunnen sterk verchillen. De daadwerkelijke keuze om al dan niet in te varen vergt een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Leeftijdsdiscriminatie moet worden vermeden. Aan de positie van gewezen deelnemers, gepensioneerden, arbeidsongeschikten en nabestaanden zal afzonderlijk aandacht moeten worden besteed. Die belangenafweging zal het pensioenfondsbestuur zelf moeten maken. Het besluitvormingstraject zal formeel en inhoudelijk uiteraard aan alle wettelijke en statutaire eisen moeten voldoen. Het (ondernemings)pensioenfonds dat te maken heeft met een situatie waarin de werkgever feitelijk de inhoud van de pensioenregeling dicteert, moet zelf kritisch beoordelen of het voorgestelde pensioencontract uitvoerbaar is. Als wordt besloten tot invaren moeten de pensioenovereenkomsten worden gewijzigd. Dat alles vergt maatwerk op fondsniveau. Nieuwe aanpassingen aan het Witteveenkader Onze inschatting is dat het versoberingstraject voor oudedagsvoorzieningen nog maar net is ingezet. Er staan ongetwijfeld nog majeure veranderingen op stapel. Dit bleek eind oktober 2012 uit het regeerakkoord waarin verdere en drastische versoberingen van de fiscale pensioenruimte per 2015 in het verschiet zijn gesteld. Zo zal de opbouwruimte per 1 januari 2015 met bijna 20 procent verder worden beperkt. Verder zal geen pensioen meer opgebouwd mogen worden voor zover het salaris hoger is dan 100.000 euro. Hoe een en ander wetstechnisch wordt vormgegeven is nog niet duidelijk, maar duidelijk is dat de in 2013 door te voeren wijzigingen in 2014 al weer achterhaald zullen zijn. Het tijdig en juist doorvoeren van deze veranderingen stelt pensioenfondsen voor een flinke uitdaging.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 181
Tot slot Als gevolg van de aanpassingen van de fiscale opbouwnormen in 2014 en in 2015 zullen veel pensioenregelingen aangepast moeten worden. Uit de antwoorden op de vragen uit het onderzoek van KPMG blijkt gelukkig dat het overgrote deel van de pensioenfondsbestuurders actief meedenkt en ook feitelijk invloed uitoefent op de inhoud van de pensioenregeling en op het al dan niet invaren. Dat is een goede zaak. In hoeverre pensioenfondsbestuurders zich al tijdens de beoordelings- en/of onderhandelingsfase laten bijstaan door externe deskundigen (administratief, actuarieel, civielrechtelijk en fiscaal) is niet nader onderzocht. Gelet op de gecompliceerde materie, de in het geding zijnde belangen en de ingrijpende consequenties die een ongelukkige beslissing zou kunnen hebben, lijkt het beslist geen kwaad te kunnen om ook al in de voorfase van zo’n veranderingstraject zo breed mogelijk geïnformeerd te zijn. Gezien de lappendeken van fiscale maatregelen is het raadzaam om juist ook in de beginfase een pensioenfiscalist te betrekken in het wijzigingsproces.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
25
182 De Pensioenwereld in 2013
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 183
2013: Werk aan de winkel voor de pensioenwereld Auteur: Marc Simon Visser
Het pensioenakkoord brengt verandering in het Nederlandse pensioen stelsel. In 2013 wordt een nieuw pensioencontract ontworpen dat een basis vormt voor het Nederlandse pensioenstelsel van het komende decennium. Pensioenfondsen en daaraan gerelateerde partijen moeten zich tijdig voorbereiden op de komende wijzigingen en de implementatie daarvan ook al is de invoering een jaar uitgesteld. Het voelt als een eeuwigheid geleden dat er een nieuw pensioenakkoord is gesloten. Inmiddels is er ook sprake van een aantal relevante wijzigingen op het oorspronkelijke akkoord. De AOW-leeftijd wordt versneld verhoogd en het waarderen van verplichtingen op basis van verwacht rendement is een gepasseerd station. Bestuurders en sociale partners discussiëren vooral over mogelijke kortingen en de financieringsproblematiek, wat in het licht van de verder dalende marktrente heel begrijpelijk is. De vraag is echter of ze zich wel afdoende bezighouden met de veranderingen die de uitwerking van het pensioenakkoord met zich meebrengt. Tijdig inspelen op deze verandering is ook lastig, zeker als het uiteindelijke doel niet duidelijk is. Niettemin is het zinnig dat pensioenfondsen tijdig starten met de voorbereiding. In dit artikel wordt ingegaan op een aantal onderwerpen die daarbij relevant zijn.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
184 De Pensioenwereld in 2013
Hoe komt het nieuwe pensioencontract eruit te zien? De hoofdlijnennota herziening Financieel Toetsingskader (FTK) maakt duidelijk hoe de kaders van toekomstige wetgeving eruitzien. Een paar zinsneden die zijn geformuleerd in de begeleidende brief van de minister zijn: • Er zal één nieuw FTK komen met gelijkwaardige uitgangspunten voor bestaande en nieuwe contracten. Er wordt beter rekening gehouden met de ambitie om toeslagen te verlenen. • Er komt meer nadruk te liggen op duurzame beleidsbeslissingen doordat het beleid niet langer wordt bepaald door dagkoersen. • Van de sociale partners wordt onder meer verlangd dat ze vooraf afspraken maken over de toedeling van risico’s aan respectievelijk werkgevers, (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. • Tevens wordt de mogelijkheid geboden om schokken in financiële markten en de levensverwachting geleidelijk te verwerken in de hoogte van de aanspraken. • Ook de communicatie naar deelnemers wordt expliciet genoemd: deze moet helder zijn en de deelnemer in staat stellen om beslissingen te nemen met betrekking tot zijn financiële plaatje voor en na pensioneren. Dit is mooi geformuleerd, maar hoe dit concreet zal worden ingevuld is (nog) niet duidelijk. De nota geeft echter wel de randvoorwaarden waaraan het pensioencontract minimaal moet voldoen. Naast deze hoofdlijnennota is het ‘septemberpakket’ relevant. Dit pakket omvat het verhogen van de pensioenrichtleeftijd, geeft nieuwe aanwijzingen over de rekenrente voor het bepalen van de pensioenverplichtingen en aanwijzingen voor het toekennen van toeslagen vanaf een dekkingsgraad van 110 procent. De brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt duidelijk dat het septemberpakket zich primair richt op het overgangsjaar 2013. Recent is duidelijk geworden dat een nieuwe Pensioenwet en een nieuw FTK per 2015 in werking treden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 185
De maatregelen uit het septemberpakket zijn gebaseerd op enkele aspecten uit het pensioenakkoord en het septemberpakket loopt hiermee vooruit op de invoering van het pensioenakkoord. Het uitvoeren van het septemberpakket kan daarom worden aangegrepen om een start te maken met de implementatie van het pensioenakkoord. Wat betekent het nieuwe FTK voor uw pensioenfonds? Aanpassingen aan de Pensioenwet en een nieuw FTK betekenen dat het huidige pensioencontract op de schop gaat en dat raakt alle fundamenten van het pensioenfonds: niet alleen de pensioenregeling, maar ook de governancestructuur, de pensioenadministratie, de fondsstukken, het beleggingsbeleid en de communicatie naar de deelnemers. Pensioenregeling Er moet een keuze gemaakt worden voor een pensioenregeling die nominale garanties gaat bieden of een pensioenregeling die gericht is op een waardevast pensioen met meer onzekerheden over de hoogte van de uitkeringen. Daarbij komt ook de vraag op of opgebouwde rechten moeten worden ondergebracht onder de nieuwe pensioenregeling. Governancestructuur Het afwegen van de risico’s en overdracht tussen generaties wordt een steeds belangrijker onderwerp. De huidige governancestructuur is wellicht onvoldoende ingericht op deze onderwerpen. Het is denkbaar dat er een governanceorgaan wordt opgezet waarin verschillende generaties hun inbreng krijgen. Pensioenadministratie Het nieuwe pensioencontract kan ingrijpende veranderingen vragen van het administratiesysteem. Te denken valt aan het administreren van opgebouwde rechten op verschillende pensioenleeftijden (waarbij het onderscheid gebaseerd is op de leeftijd in maanden in plaats van in jaren), of het mogelijk maken van tijdelijke uitkeringen om uitstel van AOW te overbruggen. Tevens kan het inbouwen van aanpassingsmechanismen (zogeheten LAM1 en/of RAM2) met eventuele na-ijleffecten van tien jaar een grote impact hebben
1 2
Leeftijdsaanpassingsmechanisme, kan worden gebruikt voor zowel nominale als reële pensioencontracten. Rendementsaanpassingsmechanisme, bedoeld voor reële pensioencontracten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
186 De Pensioenwereld in 2013
op het administratiesysteem. Pensioenfondsbestuurders dienen daarom de mogelijkheden en uitdagingen in een vroeg stadium in kaart te brengen. Fondsstukken Een nieuw pensioencontract moet worden vastgelegd in alle documenten van het pensioenfonds. Dit raakt niet alleen de statuten, pensioenreglement(en) en de ABTN3, maar bijvoorbeeld ook de startbrief en het UPO. Het consistent vastleggen van alle afspraken verdient in een vroeg stadium aandacht en mag niet gezien worden als sluitstuk van de transitie. Beleggingsbeleid Naar verwachting zal meer nadruk worden gelegd op de risico’s voor deel nemers die integraal deel uitmaken van het nieuwe pensioencontract. Deze risico’s moeten transparant en voorspelbaar zijn. Dit kan van invloed zijn op het beleggingsbeleid dat gevoerd wordt en de mandaten die worden verstrekt aan vermogensbeheerders. Communicatie naar de deelnemers Ongeveer 70 procent van de Nederlanders is volledig pensioenonbewust4. Het is daarom een grote uitdaging om deelnemers mee te nemen in het transitieproces naar een nieuw pensioencontract en inzicht te bieden in pensioenuitkeringen die ze mogen verwachten na pensionering. De deelnemers stap voor stap aan de hand nemen in de ontwikkeling van het nieuwe pensioencontract en ze inzicht geven in het besluitvormingsproces lijkt een uitgelezen kans om deelnemers pensioenbewust(er) te maken. Bij de ontwikkeling van een nieuw pensioencontract mag ook expliciet rekening gehouden worden met de uitlegbaarheid aan deelnemers. Een zeer complexe oplossing is misschien theoretisch gezien optimaal. Echter, als slechts pensioenexperts de regeling begrijpen, voldoet deze oplossing niet aan de randvoorwaarden van een goed pensioencontract.
3 4
De Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) beschrijft de basis van de (financiële) bedrijfsvoering van het pensioenfonds. TNS NIPO, ‘Derde meting pensioenbewustzijn-meter’, januari 2012. Volledig pensioenonbewust betekent: is niet op de hoogte van het pensioeninkomen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 187
Wat is er nodig voor een goede transitie? Voor pensioenfondsen is het zaak om de transitie naar een nieuw pensioen contract beheerst en bestuurbaar te maken. Dat begint met het in kaart brengen van de stappen die nodig zijn om te komen tot een nieuw pensioen contract. Dit kan worden vastgelegd in een transitieplan en dient als uiteindelijk doel te hebben dat het nieuwe contract voldoet aan de wensen van sociale partners en deelnemers en kan worden geïmplementeerd binnen de organisatie. Dit vraagt om een gedetailleerd plan met aandacht voor de inhoud, de benodigde middelen, de communicatie naar deelnemers en een heldere tijdlijn. Een projectorganisatie is hiervoor in veel gevallen de beste aanpak. Een dergelijke aanpak maakt dat de voortgang goed wordt gemonitord en biedt de mogelijkheid om snel in te spelen op wijzigingen in wetgeving, aanvullende wensen van stakeholders en capaciteitsproblemen. Voor een vlotte transitie is het noodzakelijk om alle stakeholders nauw te betrekken bij het transitieproces en hun rollen en verantwoordelijkheden in de verschillende fasen van het traject vast te leggen. Wat willen sociale partners en deelnemers? Sociale partners streven al langere tijd naar een premiestabilisatie, onder andere omdat een verdere stijging van de pensioenkosten voor werkgevers onwenselijk is. De lage rentestand van dit moment maakt dit punt nog urgenter. Een kostendekkende premie op basis van de huidige marktrente kan leiden tot premiestijgingen van 30 procent of meer ten opzichte van de huidige pensioenpremies. Het septemberpakket geeft hier wat lucht door een adempauze waarvan echter maar een beperkt deel van de fondsen kan profiteren.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
188 De Pensioenwereld in 2013
De wensen van deelnemers lopen uiteen, maar recent onderzoek van TNS 5 NIPO toont aan dat de meeste deelnemers zekerheid belangrijker vinden dan een mogelijk hoger pensioen. Enerzijds bevestigt dit het beeld dat Nederlanders van nature risico-avers zijn, anderzijds blijkt hieruit dat de prijs van gegarandeerde pensioenuitkeringen niet helder is. Pensioenfondsen en andere partijen staan dan ook voor de taak om deelnemers goed te laten zien wat de prijs van risico’s en garanties is. Daarbij hoort ook dat ze laten zien dat gegarandeerde nominale uitkeringen ook risicovol zijn door onzekerheden omtrent inflatie. Een eenvoudig plaatje (figuur 1) kan inzicht bieden in dit risico. Deelnemers kunnen op basis van zo’n transparant beeld van risico’s, prijs van garanties en benodigde premie-inleg zelf goed bepalen welke contractvorm hun voorkeur heeft. Dit kan dan als uitgangspunt dienen voor de vormgeving van het nieuwe pensioencontract. Wat kunnen we op korte termijn doen? Pensioenfondsen kunnen nu een transitieplan opstellen op basis van de beschikbare informatie. In aanvulling hierop kan op basis van initiële wensen van sociale partners en deelnemers een blauwdruk worden ontworpen voor een nieuw pensioencontract, dat de basis vormt voor verdere discussie tussen sociale partners en voor een meer gedetailleerde invulling. De blauwdruk dient rekening te houden met verschillende aspecten van het invoeren van een nieuw pensioencontract, dit zijn onder meer: • communicatie met deelnemers; • wijzigingen in de governancestructuur; • benodigde wijzigingen in het administratiesysteem; • benodigde wijzigingen in fondsstukken; • wel of niet invaren opgebouwde rechten; • de kosten van de gehele transitie.
5
TNS NIPO heeft in opdracht van Zwitserleven onderzoek gedaan onder 1089 werknemers in loondienst die via hun werkgever pensioen opbouwen (gepubliceerd op 1 oktober 2012).
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 189
2% inflatie per jaar
1 kar kost EUR 140,-
1 kar kost EUR 250,-
nominaal
1000
1000
2013
2043
Figuur 1: Hoe voordelig is nominale zekerheid?
Tot slot De pensioenwereld staat voor een ingrijpende wijziging. In 2013 zal een nieuw pensioencontract worden ontworpen dat de basis vormt voor het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel van 2015 en verder. Tijdig daarop anticiperen is van het grootste belang. Het septemberpakket biedt hiertoe enige handvatten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
26
190 De Pensioenwereld in 2013
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 191
Een voorstel voor een herzien pensioenstelsel Auteurs: Liesbeth Goverse, Sybren Kalkman en Edward Snieder
Er loopt al jaren een discussie over de financierbaarheid van het pensioen stelsel, een evenredige lastenverdeling tussen jong en oud en solidariteit tussen generaties. Ook wordt er gepraat over de overgang van een nominaal naar een reëel pensioenstelsel. Een pensioenstelsel in reële termen van goederen en diensten is minder afhankelijk van financiële markten en heeft daarmee aantrekkelijke voordelen. Dit artikel beschrijft een eerste verkenning van de mogelijkheden, als aanzet tot verdere overdenking en onderzoek. Het huidige pensioenstelsel staat onder druk. Allereerst is er de vergrijzing en ontgroening, waardoor er, in verhouding, steeds meer uitkeringsgerechtigden tegenover het aantal premiebetalers staan. Het huidige stelsel (met name de eerste pijler (AOW)) en in mindere mate ook de tweede pijler (pensioen dat via de werkgever wordt opgebouwd)), dreigt daarmee onbetaalbaar te worden. Daarnaast is de waarde van het pensioen sterk afhankelijk van financiële markten via inflatie, rente en rendement. Dat zorgt voor een groot deel voor de onzekerheid die jongeren nu hebben over hun pensioen. Hierbij is van belang dat mensen nu in geld sparen voor pensioen in het vertrouwen dat ze na pensionering het geld weer kunnen besteden aan wonen, eten, reizen, zorg, hobby’s, enzovoorts. Daaraan zijn onvermijdelijk risico’s verbonden: het uiteindelijke pensioen is immers afhankelijk van de ontwikkelingen in geldontwaarding en rendement op het opgebouwde kapitaal. Ouderen willen op zijn minst kunnen blijven wonen, mobiel blijven en verzekerd zijn van zorg. Dat zijn wensen in natura en geld is daarin niet meer dan een tussenschakel. Dat pleit dan ook voor een heroverweging van het huidige stelsel.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
192 De Pensioenwereld in 2013
Een echt fundamentele verandering vraagt om een aanpak waarin het toekomstig pensioen minder rechtstreeks afhankelijk is van de financiële markten en waarin pensioen meer in reële termen wordt bezien. Hoe zou zo’n stelsel eruit kunnen zien? In dit artikel bouwen we voort op drie uitgangspunten: 1. Er is geen formele vaste pensioenleeftijd. Iedereen draagt bij en bouwt rechten op totdat diegene niet meer kan of wil. 2. Eén inkomensvervangende regeling (voor als iemand niet meer kan). 3. Een op punten gebaseerd pensioensysteem (voor als iemand niet meer wil). Hierna gaan we nader in op deze uitgangpunten. Ad 1. Geen formele vaste pensioenleeftijd De basisgedachte is dat iedereen een bijdrage levert zolang dat mogelijk is. Pensioen wordt vaak verdedigd met het argument van ‘welverdiende rust’ en dat argument blijft ook in dit stelsel overeind. De vraag is alleen wat wel verdiend en wat rust is. Is het wel nodig om bij wet te bepalen op welke leef tijd die rust op 100 procent kan worden gezet? Dat kunnen mensen ook zelf wel bepalen, op basis van een eigen individuele afweging. Iemand moet via zijn pensioenregeling er dan zelf voor zorgen dat hij kan stoppen met werken. En daar hoort ook bij dat iemand zelf keuzes maakt ten aanzien van het moment en de mate van pensioen. Met als effect dat ouderen langer bij de les blijven, hun netwerk in stand houden en mee blijven doen. Dat is ook voor henzelf beter. Ad 2. Eén inkomensvervangende regeling (voor als iemand niet meer kan) Degenen die niet meer kunnen bijdragen zullen altijd recht moeten blijven houden op een inkomensvervangende regeling. De reden dat iemand niet meer kan bijdragen – ziekte, ontslag, het moeten zorgen voor anderen of door verminderde energie als gevolg van ouderdom – is daarbij niet relevant. De AOW, Ziektewet, Bijstands- en Werkloosheidswet worden in ons voorstel vervangen door één inkomensvervangende regeling die wordt uitbetaald door één uitkeringsinstantie. De hoogte van de uitkeringen kan worden ontleend aan de bestaande regels. De inkomensvervangende regeling is een collectieve regeling die geldt voor iedere Nederlander gedurende het gehele leven en is
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 193
een basisuitkering waar iemand van kan rondkomen. De regeling zou natuurlijk kunnen worden misbruikt en het is dan ook van belang om beoordeling en toezicht te houden, net zoals dat bij de huidige regelingen het geval is. Ad 3. Een op punten gebaseerd pensioensysteem (voor als iemand niet meer wil) Een op punten gebaseerd pensioensysteem gaat uit van de gedachte dat iedereen met een salaris wettelijk verplicht is om een deel van het salaris te besteden om pensioenpunten in te kopen. Daarnaast heeft iedereen het recht om bovenop het verplicht te sparen deel vrijwillig extra bij te sparen voor pensioen. Hoeveel euro een punt waard is en wat voor een punt in goederen en diensten kan worden gekocht, is afhankelijk van het bruto nationaal product (bnp) en het totaalaantal punten dat door iedereen in Nederland is gespaard. Wij lichten dit toe aan de hand van onderstaand voorbeeld van de fictieve persoon Jasper. Leeftijd Jasper
Bnp (EUR)
Totaal aantal punten
Waarde per punt (EUR)
Aantal punten Jasper
Waarde punten Jasper (EUR)
25 jaar
450 mrd
1.500 mln
300
10
3.000
70 jaar
1.700 mrd
1.700 mln
1.000
600
600.000
Tabel 1: Voorbeeld op punten gebaseerd pensioensysteem
Jasper is 25 jaar. Op dat moment bedraagt het bnp EUR 450 miljard. Het aantal Nederlanders bedraagt 15 miljoen en samen hebben zij 1.500 miljoen punten gespaard. 1 punt is dus EUR 300 waard. Jasper verdient EUR 18.000 aan salaris, legt EUR 3.000 in voor pensioen en ontvangt daarmee 10 pensioenpunten. Jasper is 60 jaar. In overleg met zijn werkgever besluit hij vier dagen per week te gaan werken. Als de reden voor dit minder gaan werken is dat hij niet meer kan, kan hij voor een dag per week een beroep doen op de inkomensvervangende regeling. Als hij minder gaat werken omdat hij niet meer wil, heeft hij de keuze tussen a) een deel van zijn opgebouwde pensioenpunten opnemen of b) met een wat lager inkomen rondkomen en geen beroep doen op zijn puntensaldo.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
194 De Pensioenwereld in 2013
Jasper is 70 jaar. In dit jaar bedraagt het bnp EUR 1.700 miljard. Het aantal Nederlanders bedraagt 17 miljoen en samen hebben zij 1.700 miljoen punten gespaard. 1 punt is dus EUR 1.000 waard. Jasper heeft in de afgelopen 45 jaar inmiddels 600 punten gespaard. Wat hij voor zijn punten in reële goederen en diensten kan kopen is met het bnp mee gefluctueerd. Zijn punten zijn dus EUR 600.000 waard. Jasper kan, vanwege ouderdom, nog een dag per week blijven werken, maar vraagt zich af of hij dat wel wil. Jasper krijgt voor de vier dagen dat hij niet meer kan werken een basisuitkering uit de inkomens vervangende regeling. Als hij een dag per week blijft werken, ontvangt hij voor deze dag per week salaris. Als hij stopt, dan kan hij ervoor kiezen om zijn gespaarde punten om te zetten in geld voor de ene dag dat hij niet werkt en/of als extra uitkering, aanvullend op de basisuitkering die hij al ontvangt. Jasper komt op 82 jarige leeftijd te overlijden. Stel dat hij nog punten over heeft, dan komen deze punten te vervallen en stijgt de waarde van de overige punten die in omloop zijn. De essentie van het voorstel is dat iemand over de jaren heen een recht opbouwt in een aandeel in het toekomstig bnp. Dat wil niet zeggen dat de koopkracht in stand blijft, deze kan ook dalen. De gepensioneerde heeft wel de garantie dat de koopkracht even hard stijgt en daalt als bij anderen. Iemand die niet meer kan werken heeft recht op een uitkering en iemand die wel kan werken dient door te werken tot het moment dat diegene niet meer kan of wil (en in dit laatste geval voldoende punten heeft gespaard). Gespaarde pensioenpunten kunnen worden besteed om vroegtijdig te stoppen met werken of ter aanvulling op de inkomensvervangende basisuitkering. Iedereen heeft de vrijheid om zelf het moment van het opnemen van punten te bepalen. Daarbij geldt dat het inkomen uit punten nooit in de plaats komt van een inkomensvervangende uitkering en andersom. Een oudere die niet meer in staat is om te werken kan altijd een beroep doen op de inkomensvervangende regeling, los van het inkomen dat hij nog ontvangt of het saldo aan punten dat hij nog beschikbaar heeft. Indien iemand alle punten heeft opgemaakt, dan heeft deze de keuze: weer gaan werken voor zover men de mogelijkheid daartoe heeft of genoegen nemen met de inkomensvervangende uitkering voor het gedeelte dat hij niet meer kan.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Pensioenregeling 195
De gespaarde punten worden afgestort in een of meer pensioenfondsen die het geld beleggen in reële goederen: investeringen in infrastructuur: wegen, gebouwen, woningen, natuurgebieden, etc.: allemaal investeringen die bijdragen aan welvaart en welzijn van de komende generatie en waarvoor vergoedingen komen die meestijgen en meedalen met het bnp. Er wordt dus niet nominaal belegd op financiële markten. De voordelen van dit stelsel zijn dat men de vrijheid heeft om langer door te werken, dat het pensioen minder rechtstreeks afhankelijk is van financiële markten en dat er geen discussie is tussen jong en oud, omdat de waarde van de pensioenpunten zich voor iedereen op dezelfde wijze ontwikkelt. Tot slot In dit artikel hebben wij een voorstel gedaan voor een op punten gebaseerd pensioensysteem. Zoals de introductie aangeeft, is dit niet meer dan een voorstel ter verkenning. Er zijn nog veel vragen te beantwoorden zoals: ‘Zijn er wel voldoende qua opbrengst meestijgende en -dalende investeringen?’, ‘Hoe dient de koppeling aan het bnp precies te worden vormgegeven?’ en ‘Hoe dient het overgangsregime te worden vormgegeven?’. Het gaat te ver om deze aspecten in dit artikel verder uit te werken, maar wij hopen met dit artikel in ieder geval een basis te hebben gelegd voor verdere discussie.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 197
Bijlagen Inleiding198 Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2012 1. Toezicht op pensioenfondsen200 2. Afleggen van verantwoording205 3. Grip op uitvoeringsorganisaties208 4. De rol van pensioenfondsen in de maatschappij215 5. Renteafdekking en rentecurve219 6. Betaalverkeer223 7. Fiscaliteit226 8. Risicomanagement232 9. Strategie242 Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2012 1. Uitbesteding248 2. Risicomanagement250 3. Duurzaam beleggen251 Colofon252
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
198 De Pensioenwereld in 2013
Inleiding In oktober 2012 heeft Motivaction in opdracht van KPMG een onderzoek uitgevoerd. In totaal zijn honderd ondernemingspensioenfondsen gevraagd naar hun standpunten over een groot aantal actuele ontwikkelingen in de pensioenmarkt die beschreven zijn in deze publicatie. De resultaten zijn weergegeven in bijlage 1. Daarnaast zijn drie vragen gesteld die ook in het onderzoek van 2008, 2009, 2010 en 2011 waren opgenomen om mogelijke verschuivingen in de markt te kunnen signaleren. De resultaten hiervan zijn weergegeven in bijlage 2. De vragen zijn in eerste instantie gesteld aan de voorzitter van het onder nemingspensioenfonds. In de gevallen dat deze niet aanspreekbaar was, is een ander lid van het bestuur benaderd (secretaris, penningmeester) of de administrateur. In dit rapport zijn de onderzoeksresultaten als volgt weergegeven: • Vraag: hierin staat de vraag weergegeven zoals deze door de onderzoeker aan het pensioenfonds is gesteld. • Antwoord: hierin staat een (grafische) weergave van de onderzoeksresultaten met een korte toelichting. Onderzoekspopulatie Het onderzoek is uitgevoerd onder ondernemingspensioenfondsen. Er is een aselecte steekproef genomen van honderd fondsen uit alle ondernemingspensioenfondsen in Nederland.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 199
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2012
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
200 De Pensioenwereld in 2013
1. Toezicht op pensioenfondsen 1.1 Corporate Governance Code Vraag 1 In de Tweede Kamer is begin van dit jaar gesproken over een Corporate Governance Code voor pensioenfondsen. Vindt u dit een goed initiatief?
Antwoord
Ja
80%
Nee
14%
Geen mening
6% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een ruime meerderheid (80%) van de respondenten vindt de Corporate Governance Code voor pensioenfondsen een goed initiatief. 14% van de ondervraagden vindt dit geen goed initiatief.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 201
Vraag 2 Vindt u dat er meer toezicht moet komen op pensioenfondsen?
Antwoord
Ja
13%
Nee
86%
Geen mening 1%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
86% van de respondenten vindt niet dat er meer toezicht moet komen op pensioenfondsen. 13% van de ondervraagden geeft aan dat er meer toezicht moet komen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
202 De Pensioenwereld in 2013
1.2 Deskundigheid in pensioenfondsbesturen
Vraag 3 Vindt u dat er voldoende deskundigheid in pensioenfondsbesturen is?
Antwoord
Ja
53%
Nee
31%
Geen mening
16% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (53%) van de respondenten vindt dat er voldoende deskundigheid in pensioenfondsbesturen is. 31% van de ondervraagden zegt dat de deskundigheid in pensioenfondsbesturen niet voldoende is.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 203
Vraag 4 Hoeveel uur wordt er per bestuurslid maandelijks besteed aan trainingen binnen uw pensioenfonds?
Antwoord
10 of meer uur 2% tussen de 5 en 10 uur
9%
tussen de 2 en 5 uur
53%
tussen de 0 en 2 uur
26%
Geen mening
10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
26% van de respondenten zegt dat er maandelijks minder dan twee uur wordt besteed aan trainingen. Een meerderheid (53%) van de ondervraagden geeft aan dat er maandelijks tussen de twee en vijf uur wordt besteed aan trainingen. 2% van de respondenten zegt dat er maandelijks meer dan tien uur wordt besteed aan trainingen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
204 De Pensioenwereld in 2013
1.3 Buffereisen
Vraag 5 Vindt u dat de buffereisen voor pensioenfondsen even streng zouden moeten zijn als de buffereisen voor verzekeraars?
Antwoord
Ja
29%
Nee
62%
Geen mening
9% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (62%) van de respondenten vindt dat de buffereisen voor pensioenfondsen even streng zouden moeten zijn als de buffereisen voor verzekeraars. 29% van de ondervraagden vindt dat de buffereisen niet even streng zouden moeten zijn.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 205
2. Afleggen van verantwoording 2.1 Datakwaliteit Vraag 6 Vindt u dat in het jaarverslag van uw pensioenfonds een ‘in control-verklaring’ over de datakwaliteit moet worden opgenomen?
Antwoord
Ja
55%
Nee
41%
Geen mening
4% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (55%) van de respondenten vindt dat er in het jaarverslag een ‘in control-verklaring’ over de datakwaliteit opgenomen dient te worden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
206 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 7 Naar aanleiding van het Quinto-P-onderzoek van DNB wordt er in de pensioenwereld gesproken over een harde norm voor de mate van foutenvrij zijn van pensioenaanspraken. Overweegt uw pensioenfonds een dergelijke norm in te voeren?
Antwoord
Ja
27%
Nee
64%
Geen mening
9% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
64% van de respondenten overweegt niet een harde norm voor de mate van foutenvrij zijn van pensioenaanspraken in te voeren. 27% van de ondervraagden overweegt een dergelijke norm wel.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 207
2.2 Vermogensbeheerkosten
Vraag 8 Is uw pensioenfonds in staat om de door de Pensioenfederatie gevraagde vermogensbeheerkosten te rapporteren in het jaarverslag 2012?
Antwoord
Ja
87%
Nee
10%
Geen mening
3% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (87%) van de respondenten geeft aan in staat te zijn om de door de Pensioenfederatie gevraagde vermogensbeheerkosten te rapporteren in het jaarverslag 2012.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
208 De Pensioenwereld in 2013
3. Grip op uitvoeringsorganisaties 3.1 Kwetsbaarheid Vraag 9 In hoeverre heeft uw pensioenfonds inzicht in de kwetsbaarheid van de vermogensbeheerder en pensioenuitvoeringsorganisatie in het geval van extreme marktomstandigheden?
Antwoord
Ruim voldoende
30%
Voldoende
63%
Onvoldoende
5%
Geen mening 2%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (63%) van de respondenten zegt voldoende inzicht te hebben in de kwetsbaarheid van de vermogensbeheerder en pensioenuitvoerings organisatie in het geval van extreme marktomstandigheden. 30% van de ondervraagden geeft aan ruim voldoende inzicht in de kwetsbaarheid te hebben.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 209
Vraag 10
In hoeverre bent u op de hoogte van de maatregelen die uw vermogensbeheerder en pensioenuitvoeringsorganisatie hebben getroffen om het risico van discontinuïteit in crisissituaties te beperken?
Antwoord
Ruim voldoende
33%
Voldoende
56%
Onvoldoende
6%
Geen mening
5% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
56% van de respondenten is voldoende op de hoogte van de maatregelen die de vermogensbeheerder en pensioenuitvoeringsorganisatie hebben getroffen om het risico van discontinuïteit in crisissituaties te beperken. 33% van de ondervraagden geeft aan hiervan ruim voldoende op de hoogte te zijn.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
210 De Pensioenwereld in 2013
3.2 ‘In control’ zijn
Vraag 11 In hoeverre heeft uw pensioenfonds grip op de activiteiten die zijn uitbesteed?
Antwoord
Ruim voldoende
68%
Voldoende
31%
Onvoldoende 0% Geen mening 1%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (68%) van de ondervraagden zegt ruim voldoende grip op de uitbestede activiteiten te hebben. 31% van de ondervraagden geeft aan voldoende grip te hebben.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 211
Vraag 12 Om uw pensioenfonds zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn, dient de uitvoeringsorganisatie het risicobeheerkader specifiek voor uw pensioenfonds in te regelen. Hoe beoordeelt u de controle door uw pensioenfonds hierop?
Antwoord
Ruim voldoende
32%
Voldoende
60%
Onvoldoende
5%
Geen mening
3% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (60%) van de respondenten beoordeelt de controle op het specifiek inregelen van het risicobeheerkader voor het pensioenfonds als voldoende. 32% van de ondervraagden geeft aan ruim voldoende controle hierop te hebben. 5% van de respondenten zegt onvoldoende controle te hebben op het specifiek inregelen van het risicobeheerkader.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
212 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 13 In hoeverre dragen de huidige ISAE 3402-verklaringen bij aan uw gevoel van ‘in control’ zijn over de uitvoeringsorganisaties van uw pensioenfonds?
Antwoord
Ruim voldoende
18%
Voldoende
57%
Onvoldoende
8%
Geen mening
17% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Bij 57% van de respondenten dragen de huidige ISAE 3402-verklaringen voldoende bij aan het gevoel van ‘in control’ zijn over de uitvoerings organisaties. 8% geeft aan dat deze verklaringen onvoldoende bijdragen aan het gevoel van ‘in control’ zijn.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 213
3.4 Inzicht
Vraag 14 Heeft u inzicht in de kosten per gebeurtenis1 uitgevoerd door de pensioenuitvoeringsorganisatie?
Antwoord
Ja
60%
Nee
35%
Geen mening
5% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
60% van de respondenten heeft inzicht in de kosten per gebeurtenis uitgevoerd door de pensioenuitvoeringsorganisatie. 35% van de ondervraagden heeft dit inzicht niet.
1
Bijvoorbeeld waardeoverdrachten, overlijdensgevallen of echtscheidingen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
214 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 15 In hoeverre geeft uw vermogensbeheerder inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille?
Antwoord
Real-time inzicht
32%
Periodiek inzicht
63%
Geen inzicht 2% Geen mening
3% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
63% van de respondenten geeft aan dat de vermogensbeheerder periodiek inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille geeft. Bij 32% van de ondervraagden is dit inzicht realtime. 2% van de respondenten heeft geen inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 215
4. De rol van pensioenfondsen in de maatschappij 4.1 Maatschappelijke rol Vraag 16 Wat vindt u een belangrijke maatschappelijke rol van uw pensioenfonds? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
Handelen in het belang van de deelnemer
100%
Een bijdrage leveren aan maatschappelijke discussies
17%
Maatschappelijk verantwoord beleggen
62%
Zorgen voor transparantie in communicatie
94%
Geen van bovenstaande 0% Geen mening 0%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Alle (100%) respondenten vinden het handelen in het belang van de deelnemer een belangrijke maatschappelijke rol van pensioenfondsen. 94% van de ondervraagden geeft aan het zorgen voor transparantie in communicatie een belangrijke maatschappelijke rol te vinden. 62% van de respondenten vindt maatschappelijk verantwoord beleggen een belangrijke maatschappelijke rol. 17% van de ondervraagden ziet een bijdrage leveren aan maatschappelijke discussies als een belangrijke maatschappelijke rol voor pensioenfondsen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
216 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 17 Is uw fonds voornemens zijn maatschappelijke rol de komende drie jaar actiever in te vullen?
Antwoord
Ja
23%
Nee
71%
Geen mening
6% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een ruime meerderheid (71%) van de respondenten geeft aan niet voornemens te zijn de maatschappelijke rol de komende drie jaar actiever in te vullen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 217
4.2 ESG-profiel beleggingen
Vraag 18 In hoeverre heeft u inzicht in het ESG-profiel2 van de portefeuille van uw pensioenfonds?
Antwoord
Ruim voldoende
18%
Voldoende
44%
Onvoldoende
29%
Geen mening
9% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
44% van de respondenten heeft voldoende inzicht in het ESG-profiel van de portefeuille, 18% van de ondervraagden heeft hier ruim voldoende inzicht in. 29% van de respondenten heeft onvoldoende inzicht in het ESG-profiel van de beleggingsportefeuille.
2
Environmental, Social and Governance.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
218 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 19 Hanteert u maatschappelijk rendement als element in de aansturing van uw vermogensbeheerder?
Antwoord
Ja
9%
Nee
82%
Geen mening
9% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een ruime meerderheid (82%) van de respondenten hanteert maatschappelijk rendement niet als element in de aansturing van de vermogensbeheerder. 9% van de ondervraagden hanteert dit element wel.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 219
5. Renteafdekking en rentecurve 5.1 Informatievoorziening Vraag 20 Effectieverenteafdekking is een belangrijk thema binnen pensioenfondsen. Hoe beoordeelt u de informatie die u hierover ontvangt van de vermogensbeheerder van uw pensioenfonds?
Antwoord
Ruim voldoende
52%
Voldoende
36%
Onvoldoende
3%
Geen mening
9% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (52%) van de respondenten beoordeelt de ontvangen informatie van de vermogensbeheerder over effectieverenteafdekking als ruim voldoende. 36% van de ondervraagden beoordeelt de informatie als voldoende.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
220 De Pensioenwereld in 2013
5.2 Verantwoording
Vraag 21 Hoe beoordeelt u zelf de verantwoording in het jaarverslag van uw pensioenfonds over renteafdekking?
Antwoord
Ruim voldoende
44%
Voldoende
48%
Onvoldoende 2% Geen mening
6% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
48% van de respondenten beoordeelt de verantwoording over renteafdekking in het jaarverslag als voldoende, 44% van de ondervraagden beoordeelt dit als ruim voldoende. 2% van de ondervraagden geeft aan de verantwoording over renteafdekking in het jaarverslag onvoldoende te vinden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 221
5.3 Rentecurve
Vraag 22 DNB heeft een aantal aanpassingen voorgesteld ten aanzien van de wijze waarop rentecurves worden berekend vanuit marktgegevens. Vindt u deze wijzigingen een goede ontwikkeling?
Antwoord
Ja
66%
Nee
24%
Geen mening
10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (66%) van de respondenten vindt de door DNB voorgestelde aanpassingen ten aanzien van de wijze waarop rentecurves worden berekend een goede ontwikkeling. 24% van de ondervraagden vindt dit geen goede ontwikkeling.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
222 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 23 Naar alle waarschijnlijkheid mogen verzekeraars onder Solvency II een zogenaamde ‘matching adjustment’ op de rentecurve hanteren, wat onder bepaalde voorwaarden een opslag op de rente betekent. Vindt u dat dit ook toegestaan moet zijn voor pensioenfondsen?
Antwoord
Ja
56%
Nee
26%
Geen mening
18% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (56%) van de respondenten vindt dat het toegestaan moet zijn voor pensioenfondsen onder Solvency II een ‘matching adjustment’ op de rentecurve te hanteren. 26% van de ondervraagden vindt dat dit niet toegestaan moet zijn voor pensioenfondsen, 18% heeft geen mening hierover.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 223
6. Betaalverkeer 6.1 SEPA Vraag 24 Heeft uw pensioenfonds de pensioenuitkeringen uitbesteed aan een uitvoeringsorganisatie?
Antwoord
Ja
68%
Nee
30%
Geen mening 2%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
68% van de respondenten heeft de pensioenuitkeringen uitbesteed aan een uitvoeringsorganisatie, 30% van de ondervraagden heeft de pensioen uitkeringen niet uitbesteed.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
224 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 25 In welke fase bevindt SEPA3 zich bij uw pensioenfonds?
Antwoord
Niet gestart
17%
Startfase
40%
Plan van Aanpak-fase
23%
Implementatiefase
20%
Afrondingsfase 0% Geen mening 0%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
40% van de respondenten geeft aan dat SEPA zich in de startfase bevindt. 17% van de ondervraagden zegt nog niet gestart te zijn met SEPA, bij geen van de respondenten bevindt SEPA zich al in de afrondingsfase.
3
Single Euro Payments Area.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 225
Vraag 26 Wat is de status van het onderlinge contact over de invoering van SEPA bij de pensioenuitvoeringsorganisatie?
Antwoord
Geen contact
9%
Algemene voorlichting ontvangen
31%
Implementatieplanning ontvangen
31%
Impactscan ingezien
12%
Mijn organisatie is (nog) niet met SEPA bezig
7%
Geen mening
10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
31% van de respondenten geeft aan een algemene voorlichting te hebben ontvangen over de invoering van SEPA. Eenzelfde deel (31%) van de ondervraagden geeft aan reeds een implementatieplanning ontvangen te hebben. 7% van de respondenten is nog niet met SEPA bezig.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
226 De Pensioenwereld in 2013
7. Fiscaliteit 7.1 Invloed van fiscaliteit Vraag 27 Wat voor rol speelt fiscaliteit bij het nemen van investeringsbeslissingen door uw pensioenfonds?
Antwoord
Zeer grote rol 1% Grote rol
7%
Kleine rol
40%
Geen rol
48%
Geen mening
4% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
48% van de respondenten geeft aan dat fiscaliteit geen rol speelt bij het nemen van investeringsbeslissingen door het pensioenfonds. Bij 40% van de ondervraagden speelt fiscaliteit een kleine rol. 1% van de ondervraagden geeft aan dat fiscaliteit een zeer grote rol speelt bij het nemen van investeringsbeslissingen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 227
Vraag 28 Wat voor rol speelt het minimaliseren van belastingheffing bij het nemen van investeringsbeslissingen door uw pensioenfonds?
Antwoord
Zeer grote rol 0% Grote rol
4%
Kleine rol
39%
Geen rol
50%
Geen mening
7% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Bij de helft van de respondenten (50%) speelt het minimaliseren van belastingheffing bij het nemen van investeringsbeslissingen geen rol. 39% van de ondervraagden zegt dat dit een kleine rol speelt, 4% van de respondenten geeft aan dat het minimaliseren van belastingheffing een grote rol speelt.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
228 De Pensioenwereld in 2013
7.2 Wet- en regelgeving
Vraag 29 Welke partij bepaalt hoe wordt omgegaan met de fiscale wetgeving ten aanzien van pensioenopbouw?
Antwoord
Zowel het fonds als de werkgever
53%
Alleen de werkgever
18%
Alleen het pensioenfonds
23%
Geen mening
6% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Bij een meerderheid (53%) van de respondenten bepaalt zowel het pensioenfonds als de werkgever hoe wordt omgegaan met de fiscale wetgeving ten aanzien van pensioenopbouw. 18% van de ondervraagden geeft aan dat alleen de werkgever dit bepaalt, bij 23% van de respondenten wordt dit alleen door het pensioenfonds bepaald.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 229
Vraag 30 Gaat uw pensioenfonds rechten onder de huidige fiscale regelgeving integreren in rechten onder de nieuwe regelgeving?
Antwoord
Ja, dit wordt geïntegreerd of geadviseerd aan de werkgever
18%
Nee, oude en nieuwe rechten gaan naast elkaar bestaan
21%
Dit is een beslissing van de werkgever
27%
Geen mening
34% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
18% van de respondenten geeft aan dat de huidige fiscale wetgeving geïntegreerd wordt in rechten onder de nieuwe regelgeving, of dat dit wordt geadviseerd aan de werkgever. Bij 21% van de ondervraagden gaan oude en nieuwe rechten naast elkaar bestaan, 27% van de respondenten laat deze beslissing aan de werkgever over.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
230 De Pensioenwereld in 2013
7.3 Btw
Vraag 31 Is uw pensioenfonds geregistreerd als btw-ondernemer?
Antwoord
Ja
19%
Nee
73%
Geen mening
8% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een ruime meerderheid (73%) van de respondenten geeft aan als pensioenfonds niet geregistreerd te zijn als btw-ondernemer.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 231
Vraag 32 Worden de door uw pensioenfonds ontvangen facturen zodanig geboekt dat uit de boekhouding direct is af te leiden hoeveel btw is betaald?
Antwoord
Ja
46%
Nee
41%
Geen mening
13% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Bij 46% van de respondenten worden de ontvangen facturen zodanig geboekt dat uit de boekhouding direct is af te leiden hoeveel btw is betaald. 41% van de ondervraagden geeft aan dat dit niet is af te leiden uit de boekhouding.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
232 De Pensioenwereld in 2013
8. Risicomanagement 8.1 Inzicht Vraag 33 In hoeverre heeft uw pensioenfonds naar uw mening inzicht in de risico’s van uw vastgoedbeleggingen?
Antwoord
Ruim voldoende
31%
Voldoende
42%
Onvoldoende
5%
Geen mening
22% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
42% van de respondenten zegt voldoende inzicht in de risico’s van de vastgoedbeleggingen te hebben. Bij 31% van de ondervraagden is dit inzicht ruim voldoende. 5% van de respondenten zegt onvoldoende inzicht in de risico’s van de vastgoedbeleggingen te hebben.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 233
8.2 Belangrijkheid
Vraag 34 Welk risico vindt u het belangrijkste met betrekking tot de vastgoedbeleggingen van uw pensioenfonds?
Antwoord
Marktrisico
40%
Financieringsrisico 2% Taxatierisico
14%
Frauderisico 1% Anders, namelijk
35%
Geen mening
8% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
40% van de respondenten vindt marktrisico het belangrijkste risico met betrekking tot de vastgoedbeleggingen. 14% van de ondervraagden zegt het taxatierisico het grootste risico te vinden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
234 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 35 Verwacht u dat de levensverwachting de komende dertig jaar blijft doorstijgen?
Antwoord
Ja
67%
Nee
30%
Geen mening
3% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (67%) van de respondenten verwacht dat de levensverwachting de komende dertig jaar blijft doorstijgen.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 235
Vraag 36 Is het langlevenrisico voor uw pensioenfonds belangrijker dan het beleggingsrisico?
Antwoord
Ja
18%
Nee
72%
Geen mening
10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
72% van de respondenten geeft aan dat het langlevenrisico niet belangrijker is dan het beleggingsrisico.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
236 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 37 Is het langlevenrisico voor uw pensioenfonds belangrijker dan het renterisico?
Antwoord
Ja
18%
Nee
71%
Geen mening
11% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
71% van de respondenten zegt dat het langlevenrisico niet belangrijker is dan het renterisico.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 237
Vraag 38 Is het langlevenrisico voor uw pensioenfonds belangrijker dan het kortlevenrisico?
Antwoord
Ja
59%
Nee
31%
Geen mening
10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (59%) geeft aan dat het langlevenrisico belangrijker is dan het kortlevenrisico.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
238 De Pensioenwereld in 2013
8.3 Risicomanagementfunctie
Vraag 39 Bent u van mening dat een pensioenfonds zelf een eigen risicomanagement functie dient in te richten?
Antwoord
Ja
69%
Nee
25%
Geen mening
6% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
69% van de respondenten is van mening dat een pensioenfonds zelf een eigen risicomanagementfunctie dient in te richten.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 239
8.4 Deskundigheidsassessment
Vraag 40 In welke mate vindt u dat deskundigheidsassessments aantoonbaar effect hebben op het functioneren van het bestuur van uw pensioenfonds?
Antwoord
Grote mate
28%
Kleine mate
54%
Geen mate
10%
Geen mening
8% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (54%) van de respondenten vindt dat deskundigheids assessments aantoonbaar effect hebben op het functioneren van het bestuur van het pensioenfonds. 28% van de ondervraagden is van mening dat dit effect groot is.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
240 De Pensioenwereld in 2013
8.5 Insiders
Vraag 41 In welke mate denkt u dat medewerkers van uw pensioenfonds het continu verbeteren van eigen processen als integraal onderdeel van hun dagelijkse werkzaamheden zien?
Antwoord
Grote mate
51%
Kleine mate
31%
Geen mate
8%
Geen mening
10% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een meerderheid (51%) van de respondenten denkt dat medewerkers het continu verbeteren van eigen processen in grote mate als integraal onderdeel van hun dagelijkse werkzaamheden zien. 8% van de ondervraagden meent dat dit niet als integraal onderdeel wordt gezien.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 241
Vraag 42 Zijn naar uw mening alle insiders binnen uw pensioenfonds ook daadwerkelijk aangemerkt als insiders?
Antwoord
Ja
86%
Nee
7%
Geen mening
7% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Een ruime meerderheid (86%) van de respondenten geeft aan dat alle insiders binnen het pensioenfonds daadwerkelijk aangemerkt zijn als insider. 7% van de ondervraagden geeft aan dat dit niet het geval is.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
242 De Pensioenwereld in 2013
9. Strategie 9.1 Liquidatie Vraag 43 Overweegt uw pensioenfonds binnen drie jaar te liquideren?
Antwoord
Ja
26%
Nee
69%
Niet van toepassing (zijn reeds in liquidatie)
4%
Geen mening 1%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
69% van de respondenten geeft aan dat het pensioenfonds niet overweegt binnen drie jaar te liquideren. 26% van de ondervraagden geeft aan dat het pensioenfonds dit wel overweegt. Bij 4% van de respondenten is dit niet van toepassing omdat het fonds reeds in liquidatie is.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 243
Vraag 44 Bij welke partij overweegt uw fonds de regeling onder te brengen?
Antwoord
Een Bpf (bedrijfstakpensioenfonds)
35%
Een Multi-OPF 0% Een verzekeraar
46%
Een PPI of buitenlands pensioenfonds
8%
Geen mening
12% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
46% van de respondenten overweegt de regeling bij een verzekeraar onder te brengen, 35% van de ondervraagden overweegt een bedrijfstakpensioenfonds. 8% van de respondenten overweegt het onderbrengen van de regeling bij een PPI4 of buitenlands pensioenfonds.
4
Premiepensioeninstelling.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
244 De Pensioenwereld in 2013
Vraag 45 Wat is voor u het belangrijkste aandachtsgebied in een duediligenceonderzoek bij een overname of fusie?
Antwoord
Belangenafweging tussen deelnemers en pensioengerechtigden
60%
Waardering van de beleggingen
9%
Kosten van de transitie
10%
Fiscale gevolgen
3%
Geen mening
18% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Voor een meerderheid (60%) van de respondenten is de belangenafweging tussen deelnemers en pensioengerechtigden het belangrijkste aandachtsgebied in een duediligenceonderzoek bij een overname of fusie. Bij 10% van de ondervraagden zijn de kosten van de transitie het belangrijkste aandachtsgebied. De waardering van de beleggingen is voor 9% van de respondenten het belangrijkste aandachtsgebied.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 245
9.2 Meerjarenbeleidsplan
Vraag 46 Heeft uw fonds een meerjarenbeleidsplan?
Antwoord
Ja
51%
Nee
45%
Geen mening
4% 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
45% van de respondenten geeft aan als fonds geen meerjarenbeleidsplan te hebben. 51% van de ondervraagden zegt dat het fonds wel een meerjarenbeleidsplan heeft.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
246 De Pensioenwereld in 2013
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 247
Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2012
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
248 De Pensioenwereld in 2013
1. Uitbesteding
Vraag 1 In hoeverre heeft uw pensioenfonds de pensioenadministratie uitbesteed?
Antwoord
64% 63% 56% 63% 53%
Volledig uitbesteed
7% 8%
Gedeeltelijk uitbesteed
29% 29% 23% 21% 25%
In eigen beheer
21% 16% 22%
2012 2011 2010 2009 2008
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
In 2012 heeft 64% van de pensioenfondsen zijn pensioenadministratie geheel uitbesteed en 29% van de pensioenfondsen heeft de pensioenadministratie in eigen beheer. In vergelijking met vorig jaar zijn er nagenoeg geen veranderingen opgetreden.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 249
Vraag 2 In hoeverre heeft uw pensioenfonds het vermogensbeheer uitbesteed?
Antwoord
71% 80% 75% 71% 77%
Volledig uitbesteed
21% 9% 16% 21% 16%
Gedeeltelijk uitbesteed
8% 11% 9% 8% 7%
In eigen beheer
2012 2011 2010 2009 2008
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Van de ondervraagde pensioenfondsen geeft 71% aan het vermogensbeheer volledig te hebben uitbesteed. Vergeleken met vorig jaar is het aantal pensioenfondsen dat zijn vermogensbeheer volledig heeft uitbesteed met 9% gedaald. Het aantal pensioenfondsen dat zijn vermogensbeheer gedeeltelijk heeft uitbesteed is ten opzichte van vorig jaar met 12% toegenomen. 8% van de pensioenfondsen heeft het vermogensbeheer in eigen beheer.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
250 De Pensioenwereld in 2013
2. Risicomanagement
Vraag 3 In hoeverre heeft uw pensioenfonds het risicomanagement op orde?
Antwoord
32% 35% 23% 29% 23%
Volledig op orde
67% 63% 72% 68% 75%
Redelijk op orde
0% Niet op orde 1% 4% 3% 2% 1% Weet niet 1% 1% 0% 0%
2012 2011 2010 2009 2008
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
In 2012 geeft 32% van de pensioenfondsen aan het risicomanagement volledig op orde te hebben. In vergelijking met het voorgaande jaar betekent dit een lichte daling van 3%. 67% van de pensioenfondsen geeft aan het risicomanagement redelijk op orde te hebben.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 251
3. Duurzaam beleggen
Vraag 4 Hecht uw pensioenfonds er waarde aan dat in zijn beleggingen ook milieu-, sociale of ethische randvoorwaarden worden gesteld aan de bedrijven waarin wordt belegd?
Antwoord
67% 74% 65% 72% 63%
Ja
Nee
16%
30% 22% 34%
7% 9% 5% 6% 3%
Weet niet
26%
2012 2011 2010 2009 2008
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Van de ondervraagde pensioenfondsen geeft 67% aan er waarde aan te hechten dat in zijn beleggingen milieu-, sociale of ethische randvoorwaarden worden gesteld aan de bedrijven waarin wordt belegd. Dit betekent een daling ten opzichte van 2011, toen 74% van de pensioenfondsen dit aangaf. 26% van de pensioenfondsen geeft aan er waarde aan te hechten, een stijging van 10% ten opzichte van het afgelopen jaar.
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
252 De Pensioenwereld in 2013
Colofon Wilt u in contact komen met KPMG en/of nadere informatie over deze uitgave, dan kunt u gebruikmaken van onderstaande contactgegevens: KPMG, marktgroep Financial Services Laan van Langerhuize 1 1186 DS Amstelveen Postbus 74500 1070 DB Amsterdam E-mail:
[email protected] Edward Snieder KPMG Advisory T: +31 (0)20 656 7941 E:
[email protected] Jan Stigter KPMG Tax T: +31 (0)10 453 6862 E:
[email protected] Wim Teeuwissen KPMG Audit T: +31 (0)30 658 3094 E:
[email protected]
© 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Bijlagen 253
Daarnaast werkten mee: Thijs Bodaar Liesbeth Goverse Edwin Krikke Rosanne Vermeulen Martin Vredenduin
Realisatie: Marketing Financial Services
Vormgeving en productie: IN10 Communicatie, Rotterdam
Omslagfoto: Andy Bellm
Drukwerk: GraphicResult, Zaandam
December 2012
© 2012 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263682, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (‘KPMG International’), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, het logo en ‘cutting through complexity’ zijn geregistreerde merken van KPMG International. De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke omstandigheden van een bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de desbetreffende situatie. © 2012 KPMG Advisory N.V. Alle rechten voorbehouden.
Contact
KPMG, marktgroep Financial Services Laan van Langerhuize 1 1186 DS Amstelveen Postbus 74500 1070 DB Amsterdam E-mail:
[email protected]
Edward Snieder KPMG Advisory T: + 31 (0)20 656 7941 E:
[email protected] Jan Stigter KPMG Tax T: + 31 (0)10 453 6862 E:
[email protected] Wim Teeuwissen KPMG Audit T: + 31 (0)30 658 3094 E:
[email protected] www.kpmg.nl/pensions